Olie- en gaslekkages |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Oil and gas spills in North Sea every week, papers reveal»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. De informatie is voor mij niet nieuw en ik ben er dan ook niet door verrast.
Als samenwerkende toezichthouders spreekt Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) al jaren met buitenlandse collega-toezichthouders over het terugdringen van olie- en gaslekkages. Dit overleg vindt plaats binnen het North Sea Offshore Authorities Forum (NSOAF) en het International Regulators Forum.
In 2003 hebben de Britse bevoegde autoriteiten, de Health & Safety Executive (HSE), een (openbare) database opgezet, de Hydrocarbon Releases System. In dit systeem melden mijnbouwmaatschappijen olie- en gaslekkages en oorzaken daarvan. De getallen zijn afkomstig uit deze database.
Zij worden door de HSE geverifieerd en maandelijks op de website van de HSE gepubliceerd (https://www.hse.gov.uk/hcr3/report/public_tables_display.asp).
Specifieke acties richting buitenlandse autoriteiten acht ik niet noodzakelijk.
Klopt het dat er in 2009 en 2010 meer dan honderd ongepubliceerde olie- en gaslekkages hebben plaatsgevonden op boorplatforms in de Noordzee? Zo ja, bent u bereid om u in Europees verband in te zetten voor het verplicht investeren in de nieuwste en veiligste technologieën door olie- en gasbedrijven?
Het klopt dat er olie- en gaslekkages voorkomen in de Noordzee. De cijfers van The Guardian hebben echter alleen betrekking op de Britse sector van de Noordzee. De getallen zijn niet nieuw. Ze zijn afkomstig uit het bovengenoemde Hydrocarbon Releases System van de HSE.
Voor het Nederlandse deel van de Noordzee geldt dat olie- en gaslekkages altijd behoren te worden gemeld aan SodM op grond van het Mijnbouwbesluit (t.a.v. olielozingen) en de Arbeidsomstandighedenwet (t.a.v. gaslekkages). Deze meldingen worden geregistreerd en in geaggregeerde vorm weergegeven in het jaarverslag van SodM, dat jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt toegezonden1 en op de website van SodM wordt gepubliceerd.
Olie
De meeste oliemorsingen zijn gering van omvang. In Nederland wordt een oliemorsing van meer dan 300 liter als «groot» geclassificeerd. Voor grote oliemorsingen wordt in beginsel altijd proces-verbaal opgemaakt.
In verreweg de meeste gevallen gaat het om morsingen, van minder dan 10 liter. In 2009 waren er zes oliemorsingen van meer dan 100 liter, in 2010 één. In de eerste helft van 2011 is een oliemorsingen van 80 liter de hoogste die is gemeld. Het aantal oliemorsingen op het Nederlandse deel van de Noordzee is de laatste 10 jaar sterk afgenomen.
Omdat de oliemorsingen op het Nederlandse deel van het continentaal plat gering zijn, zijn ook de milieueffecten gering. De meeste olie die offshore in Nederland wordt geproduceerd (meestal een lichte benzinefractie die condensaat genoemd wordt) bestaat uit vluchtige koolwaterstofverbindingen die niet lang in/op zeewater achter blijven. Er is geen blijvende, significante milieuschade bekend welke direct is terug te voeren op olielekkages vanaf platforms op het Nederlands deel van de Noordzee.
In internationaal verband zijn er meerdere initiatieven om lozingen van stoffen in de Noordzee verder terug te brengen. Van belang is de samenwerking in het kader van het OSPAR-verdrag2 en de Bonn-overeenkomst van 1969 herzien in 19833 en 2001. Het Offshore Industry Committee (OIC) van OSPAR heeft aanbevelingen geformuleerd om het aantal olielekkages in 2020 tot nul terug te brengen.
In het antwoord op de vragen 5 en 6 van het CDA wordt ingegaan op de huidige Europese samenwerking.
Gas
In 2009 waren er 2 grote en 25 significante gasontsnappingen op Nederlandse platforms in de Noordzee4. In 2010 was dat aantal aanzienlijk minder: 1 grote en 14 significante gasontsnappingen. Gaslekkages zijn minder schadelijk voor het milieu dan olielekkages, maar kunnen gevaar opleveren voor het personeel op productieplatforms.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een strenge sanctionering, waarbij een platform na de derde lekkage gesloten wordt?
De toepasselijke wetgeving voorziet reeds in sancties. Alle gasontsnappingen en olielekkages dienen te worden gemeld en bij de grotere lekkages wordt een proces-verbaal opgemaakt en boetes opgelegd. Regulering en bestraffing van verontreiniging van het zeewater vloeit voort uit het MARPOL5-verdrag, het OSPAR-verdrag en de Bonn-overeenkomst. Deze verdragen zijn door alle Noordzee-staten geratificeerd en de relevante verdragsbepalingen zijn in wetgeving, zoals de Mijnbouwwet en de Waterwet, opgenomen.
Daarnaast valt op Europees niveau de bescherming van het mariene milieu binnen de reikwijdte van o.a. de Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn mariene strategie. De in bovengenoemde regelingen vastgelegde uitgangspunten en bepalingen bieden naar mijn mening een toereikend kader voor het bestrijden van verontreinigingen vanaf platforms.
Het stilleggen van een platform na drie oliemorsing of gaslekkages is naar mijn mening niet opportuun. Lekkages kunnen immers qua grootte, ernst en verontreinigingsgraad zeer verschillend zijn en bovendien zou een dergelijke aanpak de huidige, goed functionerende meldingspraktijk negatief kunnen beïnvloeden. Ik ben derhalve niet van zins in Europees verband te pleiten voor een dergelijke aanpak.
Klopt het dat Shell behoort tot de bedrijven die verantwoordelijk zijn voor de meeste lekkages? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Shell de veiligheid op haar boorplatforms zo snel mogelijk op orde krijgt?
Hoeveel oliemorsingen en gaslekkages in de wereld toe te rekenen zijn aan Shell en hoe die getallen zich verhouden tot andere bedrijven, is mij niet bekend.
In het Nederlandse deel van de Noordzee bevinden zich geen productieplatforms die exclusief eigendom zijn van Shell. Wel is er een onderneming actief, de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), waarin Shell voor 50% participeert. NAM exploiteert 20% van de platforms op het Nederlandse deel van de Noordzee en heeft naar verhouding niet meer lekkages dan andere ondernemingen die in Nederland actief zijn. Ik zie dan ook geen reden om ten aanzien van deze maatschappij een specifiek andere aanpak te volgen dan de aanpak ten aanzien van platforms in het algemeen.
Bent u bereid om alle informatie over olie- en gaslekkages openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De statistieken ten aanzien van incidenten in de olie- en gaswinning hierover zijn al jaren openbaar. In het jaarverslag van SodM wordt uitgebreid aandacht besteed aan olie- en gaslekkages, maar ook aan andere gevaren, arbeidsongevallen, aanvaringsrisico’s, overige ongewenste gebeurtenissen en eventuele gevolgen. Deze (gevalideerde) informatie wordt jaarlijks aan de Kamer gestuurd en is op de website van SodM voor iedereen te raadplegen.
Grote incidenten, waarbij gevaar voor mens en milieu te duchten zijn, worden – mochten deze zich voordoen – eveneens gepubliceerd op de website van SodM. Niet iedere gebeurtenis is echter van zodanig belang dat hierover alle informatie op de website moet zijn te vinden, in zulke gevallen acht ik vermelding achteraf in het jaarverslag voldoende.
Het tweede deel van vraag 5 is gegeven in het antwoord op vraag 2.
De energiebelasting op aardgas ten behoeve van gasmotoren in schepen |
|
Farshad Bashir (SP), Paulus Jansen |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat aardgas dat gebruikt wordt voor CNG1-aardgasmotoren in voertuigen is vrijgesteld van energiebelasting, terwijl voor aardgas ten behoeve van CNG-aardgasmotoren in vaartuigen2 wél energiebelasting betaald moet worden?
De energiebelasting (hierna: EB) kent een vast tarief voor aardgas dat wordt geleverd aan een CNG-vulstation. Onder een CNG-vulstation wordt verstaan een rechtstreeks op het distributienet van aardgas aangesloten inrichting waar aardgas wordt samengeperst tot CNG, dat wordt afgeleverd aan motorrijtuigen. Dit aardgas is dus niet vrijgesteld van EB.
Redenen om het vaste tarief in de EB in te voeren waren onder meer:
Voor zover destijds bekend was, werd CNG niet gebruikt als motorbrandstof in vaartuigen. Indien aardgas (na compressie) wordt gebruikt als motorbrandstof in een vaartuig, ontstaat de volgende situatie in de EB. Omdat een vaartuig geen motorrijtuig is, is het vaste EB-tarief voor aardgas niet van toepassing. Gevolg hiervan is, dat het degressieve schijventarief van de EB van toepassing is (art 59, eerste lid, onderdeel a, van de Wet belastingen op milieugrondslag; hierna: Wbm). De Wbm kent voor leveringen van (gecomprimeerd) aardgas als motorbrandstof voor schepen geen vrijstelling of mogelijkheid tot teruggaaf van EB. Op grond van internationale overeenkomsten en EU-regelgeving voorziet de Wet op de accijns doorgaans wel in een vrijstelling of mogelijkheid tot teruggaaf van accijns voor motorbrandstoffen voor de commerciële scheepvaart. Nu CNG ook wordt gebruikt als motorbrandstof voor de commerciële scheepvaart, zal worden bezien of en op welke wijze de regelgeving kan worden aangepast om de commerciële scheepvaart vrijstelling van EB te verlenen of de mogelijkheid te geven teruggaaf van EB te verkrijgen.
Zoals aangekondigd in de autobrief (Kamerstukken II vergaderjaar 2010–2011, 32 800, nr. 1) ben ik voornemens het huidige vaste tarief in de EB stapsgewijs te verhogen naar € 0,16 per m3 aardgas. De verhoging beoogt het bestaande tariefverschil op het gebied van accijns en EB tussen gasvormige motorbrandstoffen en reguliere motorbrandstoffen te beperken en marktpartijen de mogelijkheid te bieden om op verschillende wijzen op de markt gebrachte gasvormige motorbrandstoffen concurrerend te kunnen aanbieden.
Zo ja:
Zie antwoord vraag 1.
Welk volume aardgas ten behoeve van voertuigen was in 2009 en in 2010 vrijgesteld van energiebelasting?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de visie van het kabinet op het instrument van de fiscale vrijstelling van aardgas ten behoeve van gasmotoren in voertuigen/vaartuigen voor de langere termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Het artikel ‘Windpark slecht voor stabiliteit dijken’ |
|
René Leegte (VVD), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Windpark slecht voor stabiliteit dijken»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de stabiliteit van de dijken, als gevolg van de plaatsing van de windmolens, in gevaar komt?
De berichtgeving is gebaseerd op een deskundigenverslag van de adviseur van de Raad van State (StAB). Dit deskundigenverslag is een onderdeel van de gerechtelijke procedure zoals die thans bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aanhangig is. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg van 30 maart 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 239, nr. 112 ) heb aangegeven, kan ik daarom op dit moment verder geen inhoudelijke uitspraken doen omdat deze zaak onder de rechter is. Het is nu aan de rechter om te spreken.
Wel wil ik benadrukken dat bij de vaststelling van het inpassingplan «Windenergie langs de dijken van de Noordoostpolder» de effecten op de drie dijken van de Noordoostpolder nadrukkelijk zijn beoordeeld. Het waterschap Zuiderzeeland, de verantwoordelijke voor het beheer en onderhoud van de dijken van de Noordoostpolder, is intensief betrokken geweest bij deze beoordeling. Er vinden geen bouwactiviteiten plaats in de kernzone of de binnenbeschermingszones van de dijk. Er zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar het mogelijk effect van het windpark op de stabiliteit van de drie dijken.
Tevens wordt in soortgelijke berichtgeving over stabiliteit van de dijken een deskundige van de TU-Delft aangehaald. In deze berichtgeving wordt aangegeven dat deze deskundige zou pleiten voor preventieve dijkversterking. Deze deskundige heeft zich naar aanleiding van deze berichtgeving gemeld bij mijn ministerie met de mededeling dat hij zich niet herkent in de weergave van zijn pleidooi.
Indien dit het geval is, welke maatregelen gaat u nemen om de instabiliteit tegen te gaan? Kunt u op dit moment de kosten ramen voor de benodigde aanpassingen? Wie zal voor deze kosten verantwoordelijk zijn?
Het is nu eerst aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het inpassingsplan en de diverse uitvoeringsbesluiten. Daarbij zal ook het mogelijke effect van het windpark op de stabiliteit van de dijken in de Noordoostpolder betrokken worden. Ik wil daarop niet vooruitlopen.
Hoe gaat u om met de onrust die is ontstaan in de Noordoostpolder naar aanleiding van dit bericht?
Ik wil benadrukken dat er geen bouwactiviteiten zullen plaatsvinden en geen windmolens in gebruik worden genomen, voordat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak heeft gedaan.
Naar verwachting zal de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mede op basis van de diverse onderzoeken aangeven of het inpassingsplan uitgevoerd mag worden. Daarbij zal naar verwachting ook een rol spelen of de diverse onderzoeken deugdelijk zijn en ten grondslag mogen worden gelegd aan het inpassingsplan. Ik verwacht dat met die helderheid de onrust wordt weggenomen.
Het bericht: Tuinders boren naar warmte maar stuiten op olie, 'boeiend probleem blootgelegd' |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Tuinders boren naar warmte maar stuiten op olie, «boeiend probleem blootgelegd»»?1
Ja, ik ken dit bericht. De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft mij al in een eerder stadium ingelicht over het gas en de olie die in kleine hoeveelheden zijn aangetroffen bij recente aardwarmteboringen.
Kunt u aangeven hoe vaak gas of olie in het diepe aardwater tot nu toe in de praktijk is aangetroffen?
Er zijn nu vier gevallen bekend waarbij gas (driemaal) en olie (eenmaal) in kleine hoeveelheden zijn aangetroffen bij het boren naar aardwarmte.
Bent u van mening dat dit een serieus probleem is dat zo snel mogelijk aangepakt dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het probleem heeft een tweetal aspecten die in ogenschouw genomen moeten worden. De primaire vraag is of het aantreffen van gas of olie bij het boren naar aardwarmte voorkomen kan worden. In vrijwel alle gebieden waarvoor vergunningen voor olie en/of gas zijn afgegeven, is er altijd een kans dat ook de watervoerende lagen hele kleine hoeveelheden gas of olie bevatten. Waar deze kleine hoeveelheden olie en/of gas zich bevinden, is nauwelijks te voorspellen. De enige oplossing in dezen zou zijn om geen aardwarmtevergunningen meer te verlenen in gebieden waar reeds olie of gas in de ondergrond is aangetroffen. Dit laatste betekent dat er in Nederland slechts nog heel beperkt ruimte overblijft voor aardwarmtewinning, en dan voornamelijk in gebieden waar de potentie voor aardwarmtewinning ook nog eens laag is. Dit acht ik niet wenselijk. Daarom heb ik ervoor gekozen om bij elke vergunningverlening voor aardwarmte, en ook bij elke voorgenomen boring, de kans op het aantreffen van olie en gas in te laten schatten door TNO. Op basis van het advies van TNO geef ik in alle verleende vergunningen expliciet aan wat de kans is op het aantreffen van olie en gas, zodat de vergunninghouder hiermee rekening kan houden en indien nodig vooraf contact kan zoeken met de houder van een opsporings- of winningsvergunning van koolwaterstoffen.
Een tweede vraag is gelieerd aan de mogelijke gevolgen voor de veiligheid. Omdat de Mijnbouwwet aan het boren en winnen van aardwarmte dezelfde eisen stelt als aan de ontwikkeling van olie en gas, zijn mogelijke risico’s voor het onverwachts aantreffen van koolwaterstoffen ondervangen. Daar komt bij dat voor aardwarmteputten, waar tijdens de productie ook gas of olie mee naar boven komt, extra eisen worden gesteld aan zowel de afwerking van de put als aan de bovengrondse winningsinstallatie, in verband met de veiligheid en het milieu.
Door deze nieuwe ontwikkelingen (aantreffen van olie en gas) heeft de Inspecteur-generaal der Mijnen aangegeven dat hij wil bezien of de huidige vergunninghouders voldoende kennis en kunde hebben om dit soort problematiek aan te pakken. Hierover zal ik uw Kamer separaat berichten.
Bent u van mening dat ondergrondse ordening noodzakelijk is om dergelijke problemen zoveel mogelijk te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat er ook ondergrondse ordening gaat plaatsvinden?
Ruimtelijke ordening van de ondergrond zou dergelijke problemen kunnen voorkomen door alle gebieden waar olie of gas verwacht of gewonnen wordt, uit te sluiten voor geothermie. Dit vanuit de gedachte dat als er gas of olie in het ondergrondse systeem zit, dit dan ook voor kan komen in elke waterdragende laag in hetzelfde gebied. Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zou het uitsluiten van deze gebieden feitelijk betekenen dat er nog nauwelijks ruimte is voor de ontwikkeling van geothermie in Nederland, wat ik niet wenselijk acht. Daarom is tot nu toe de weg gekozen om bij elke vergunningaanvraag, en ook bij elke voorgenomen boring, expliciet te kijken naar de mogelijke kans op het aantreffen van olie en gas, omdat dit ook vanuit een oogpunt van veiligheid van belang is. Het is echter onmogelijk om het voorkomen van kleine hoeveelheden gas of olie in de watervoerende lagen met voldoende zekerheid te voorspellen.
Kunt u toelichten waar de grens ligt tussen een geothermiebron en een olie- of gasbron?
Indien de bron zowel aardwarmte als aardgas produceert, wordt gekeken naar de economische winbaarheid van beide producten. Indien alleen de aardwarmte economisch winbaar is, wordt de bron als een aardwarmtebron beschouwd, en is het aardgas een stof die onvermijdelijk meekomt met de winning en toekomt aan de aardwarmtevergunninghouder. In het geval dat het aardgas economisch winbaar is, dan wordt de bron als een aardgasbron beschouwd en kan de koolwaterstofvergunninghouder beschikken over de meegekomen aardwarmte. Indien zowel de aardwarmte als het aardgas economisch winbaar zijn, dan mogen deze producten alleen met een winningsvergunning voor ieder van deze producten gewonnen worden. De houders van beide winningsvergunningen zullen dan een overeenkomst moeten sluiten over de winning. Eventueel kan ik één van de vergunninghouders verplichten te gedogen dat de andere vergunninghouder in een door mij te bepalen omvang tot winning overgaat.
Kunt u bedrijven die hebben geïnvesteerd in een geothermiebron snel duidelijkheid bieden over de vraag wanneer een bron opgeëist kan worden als olie- of gasbron?
Zie antwoord bij vraag 5.
Bent u van mening dat de ondernemers waarvan een geothermiebron wordt aangemerkt als olie- of gasbron en dus niet meer gebruikt kan worden voor geothermie, in dat geval schadeloos gesteld moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Allereerst zou de houder van een aardwarmtevergunning voordat hij gaat boren contact moeten zoeken met de houder van een opsporing- of winningsvergunning van koolwaterstoffen indien de kans bestaat dat koolwaterstoffen zullen worden aangetoond. Er zouden dan ook afspraken gemaakt moeten worden over de eventuele resultaten van de boring.
Indien een aardwarmteboring zowel economisch winbare koolwaterstoffen, als aardwarmte aantoont, zullen beide partijen afspraken moeten maken over de winning ervan (zie mijn antwoord op vraag 5). Indien alleen economisch winbare koolwaterstoffen worden aangetoond, kan de houder van de winningsvergunning voor koolwaterstoffen in beginsel gebruik maken van de put voor de winning van de koolwaterstoffen. Hij zal degene die de put gemaakt heeft daarvoor wel moeten betalen. Partijen dienen dit onderling te regelen.
De bewonerscommunicatie rondom de uitkoop van woningen onder de 220 en 380 kV–trajecten die door verstedelijkt gebied lopen |
|
René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vragen die zijn ontstaan bij bewoners in onder andere Oostzaan over het besluit tot uitkoop van woningen onder hoogspanningsmasten?1 2 3
Ja, dat heb ik. Ik heb naar aanleiding van mijn brief van 8 juni jl. en het algemeen overleg met uw Kamer van 9 juni jl. verschillende e-mails en brieven ontvangen van bezorgde bewoners alsook gemeenten met vragen over de verdere uitwerking.
Op welke manier houdt u de bewoners en gemeenten onder het 220 en 380 KV-traject op de hoogte van de uitwerking van dit besluit?
Zoals ik uw Kamer reeds heb aangegeven zal ik eind van het jaar met een uitgewerkt plan komen. Onderdeel van deze uitwerking is ook de communicatie richting bewoners, gemeenten, provincies en andere betrokkenen. Momenteel wordt dit plan uitgewerkt.
In mijn antwoord op de e-mails en brieven heb ik dit ook aangegeven.
Een van de zorgen die in verschillende correspondentie naar voren is gebracht is overigens dat men bezorgd is dat men verplicht wordt te verhuizen. Ik wil nogmaals benadrukken dat het gaat om het ontlasten van bewoners, de veiligheid van bewoners is niet in het geding. Ik wil dan ook niemand dwingen te verhuizen maar een ieder wel de mogelijkheid te bieden te verhuizen indien de woning is gelegen binnen de zakelijk rechtstrook van 380 kV verbinding. Dit is dus niet de magneetveldzone zoals soms gedacht wordt.
Op welke termijn verwacht u meer duidelijkheid te kunnen verschaffen aan bewoners en gemeenten over de belangrijkste data, criteria en procedures behorende bij dit besluit?
Zoals in mijn brief en tijdens het algemeen overleg van 9 juni aangegeven, zal ik eind van dit jaar met een uitgewerkt plan komen voor de knelpunten rondom 220/380kV en 110/150 kV verbindingen. In dit plan zal ik ook duidelijkheid verschaffen aan bewoners en gemeenten.
Hoogspanningslijnen in de gemeente Zutphen |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de zorg van inwoners van de gemeente Zutphen die onder of in de buurt van twee hoogspanningslijnen wonen?1
Ja, ik ben op de hoogte, ik heb reeds in oktober 2010 en maart 2011 brieven ontvangen van de gemeente Zutphen met het verzoek in aanmerking te komen voor het uitruilbeginsel. Overigens heb ik van verschillende gemeenten soortgelijke verzoeken gekregen.
Is er sprake van hogere risico’s als er twee 150KV-hoogspanningskabels naast elkaar door een woonwijk gaan? Zo ja, hoe wordt daar richting bewoners naar gehandeld en over gecommuniceerd? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Als twee hoogspanningslijnen naast elkaar worden aangelegd, wordt in beginsel een zodanige tussenruimte aangehouden dat de lijnen elkaar vanuit het oogpunt van elektrische veiligheid niet kunnen beïnvloeden. Als zich bijvoorbeeld een calamiteit zou voordoen, zoals het omvallen van een mast, kan deze de andere lijn niet raken. Ook in Zutphen is de afstand tussen de masten groter dan de hoogte van de masten. Tussen de beide lijnen bevinden zich geen woningen. Een eventuele kans op een dergelijke calamiteit speelt dus voor de bewoners uitsluitend met betrekking tot de – voor hen – dichtstbijzijnde lijn. Er is in die zin dan ook geen sprake van een verhoogd risico.
Wel is het zo, dat de magnetische velden van de beide lijnen elkaar beïnvloeden. Gezien het feit dat er geen woningen tussen de lijnen liggen is het niet waarschijnlijk dat deze parallelloop ter plaatse van de woningen een groter magneetveld genereert dan zonder parallelloop. Overigens gaat het hier om een bestaande situatie zoals bedoeld in het beleid ter zake van magneetvelden als gevolg van hoogspanningsverbindingen van het ministerie van Infrastructuur & Milieu(I&M). De aanbeveling van de Europese Unie van 100 microTesla bij bestaande situaties wordt hier niet overschreden.
Hoeveel woningen bevinden zich in Zutphen in de zakelijke rechtstrook en hoe is de TenneT- toezegging inzake de 380KV-verbindingen ook van toepassing op deze situatie? Zo ja, kunt u aangeven wat dit exact betekent voor welke bewoners? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
In mijn brief van 8 juni 2011 (kamerstuk 31 574, nr. 18) heb ik voorgesteld om een tweeledige aanpak uit te werken om bewoners zoveel mogelijk te ontlasten van hoogspanningskabels die door woongebieden lopen. Voor 220kV-lijnen en 380kV-lijnen betreft dit de optie om woningen in de zakelijk rechtstrook uit te kopen. Voor 110kV-lijnen en 150kV-lijnen gaat het om het ondergronds brengen van knelpunten in stedelijke gebieden. Aangezien het in Zutphen gaat om hoogspanningslijnen met een spanning van 150 kV, is daar uitkoop van woningen op dit moment niet aan de orde. Op grond van nog nader vast te stellen criteria zal blijken of één of meer lijnen in Zutphen uiteindelijk in aanmerking komt of komen voor het onder de grond brengen ervan. Uw Kamer heeft mij gevraagd om deze tweeledige aanpak nader uit te werken en aan het eind van 2011 een concreet voorstel aan de Kamer te zenden. De bedoelde criteria, die ik zal opstellen in samenwerking met de Minister van I&M, zullen onderdeel zijn van deze uitwerking.
Welke aanpak is mogelijk om de bedoelde twee 150KV-lijnen in de bebouwde omgeving van Zutphen ondergronds te brengen?
In het algemeen is het ondergronds brengen van 150kV-lijnen technisch mogelijk. Om na te gaan of dit betekent, dat het ondergronds brengen van de lijnen in Zutphen ook daadwerkelijk realiseerbaar is, is echter concreet onderzoek ter plaatse nodig. Daarbij moet behalve met technische zaken ook rekening worden gehouden met bijvoorbeeld de toestand van de ondergrond, het bestemmingsplan, ruimte voor de opstijgpunten en de mogelijkheden om zakelijke rechten te verkrijgen op het kabeltracé.
Voor welke maatregelen wordt gekozen inzake het verdeelstation voor hoogspanning dat in de buurt van woningen in Zutphen staat?
De voorgestelde regeling in mijn brief van 8 juni jl. voorziet niet in een regeling voor hoogspanningsstations. Ik voorzie daarom geen maatregelen met betrekking tot het station Zutphen.
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van door bewoners gesignaleerde harde knallen die lijken te worden veroorzaakt door het verdeelstation? Zijn hieraan risico’s verbonden, en hoe kunnen deze worden aangepakt?
Hoogspanningsstations bevatten schakelaars voor het aan- en afschakelen van hoogspanningscircuits. Dit aan- en afschakelen gaat gepaard met geluidspieken die in sommige gevallen heel goed als een knal kunnen worden ervaren. Het is dus mogelijk, dat de door de bewoners gesignaleerde knallen inderdaad worden veroorzaakt door het hoogspanningsstation. Het station is in 2006 gerenoveerd en is toen voorzien van schakelaars met de modernste techniek. Deze maken bij het schakelen minder geluid dan de oude schakelaars. Overigens is het zelden nodig om de schakelaars te gebruiken. De circuits van een lijn zijn immers in de regel vrijwel voortdurend in bedrijf.
Dit schakelen levert geen risico's op voor de omgeving.
Wilt u toezeggen dat er inzake de ontwikkeling van deze voornemens zorgvuldig en transparant wordt overlegd en gecommuniceerd?
Zoals in mijn brief en tijdens het algemeen overleg van 9 juni aangegeven, zal ik eind van dit jaar met een uitgewerkt plan komen voor de knelpunten rondom 220/380kV en 110/150 kV verbindingen. Onderdeel van deze uitwerking is ook de communicatie richting bewoners, gemeenten en provincies.
Energiegebruik van warmtepompen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel In Trouw «In de praktijk vreet populaire warmtepomp juist energie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regelgeving hier zijn doel voorbij schiet? Zo nee, waarom niet?
Nee, De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) eis kan met meerdere maatregelenpakketten gehaald worden. Of maatregelen in de praktijk opleveren wat berekend is, hangt af van de kwaliteit van het ontwerp, de uitvoering van de bouw, het beheer en gebruiksgedrag. Het leveren van een goed werkend systeem is de verantwoordelijkheid van de leverancier.
Er is thans geen regelgeving voor warmtepompen die betrekking heeft op de integrale kwaliteit van de installatie, inclusief energierendement. Het in de toekomst voorkómen van incidenten zoals in Zutphen is een belangrijke reden voor de AMvB Bodemenergiesystemen die dit voorjaar naar Uw Kamer is gezonden.
Waarom worden de mensen niet goed geïnformeerd over het hoge energieverbruik van warmtepompen? Welke lobby is hier gaande? En wie heeft een informatietaak in deze?
De hoge energiebehoefte van de woningen en daarmee het energiegebruik van de warmtepompen was niet voorzien. Er is voor zover mij bekend geen sprake van een lobby of van het bewust geven van verkeerde informatie.
Een goed ontworpen en uitgevoerd warmtepompsysteem leidt tot een forse besparing op het gebruik van fossiele energie en op de uitstoot van CO2.
De informatietaak over het energiegebruik van verwarmingssystemen in woningen, dus ook van warmtepompen, ligt bij de leveranciers, uiteindelijk de verkoper van de woning. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert en informeert AgentschapNL marktpartijen en andere overheden over dit onderwerp.
Binnen het Samenwerkingsprogramma WKO (Warmte-Koude-Opslag; warmtepompen zijn een vorm van WKO) is gestart met een traject dat is gericht op certificering van ontwerpers en installateurs, met aandacht voor het goed functioneren van het totale systeem. Daarnaast is recent een praktijkonderzoek gestart in ruim zestig projecten naar het energierendement van WKO-systemen en wat de cruciale factoren zijn in de hele keten waarop ze kunnen sturen. Tevens werkt het Ministerie van I&M aan een handreiking voor vergunningverlening voor bodemenergiesystemen door provincies en gemeenten. Daarin wordt veel aandacht besteed aan het energierendement. Deze activiteiten zijn een uitwerking dan wel vervolg op de AMvB Bodemenergiesystemen. Medio 2012 treedt de AMvB naar verwachting in werking. Certificering, handreiking voor vergunningverlening en andere ondersteuningsmiddelen zijn dan eveneens volgens planning gereed.
Waarom zit er op een staafmixer of een koffiezetapparaat wel garantie, en zoiets essentieels als een warmtepomp niet?
Zoals elk product kennen warmtepompen marktconforme garantievoorwaarden. De woningen zijn 8 jaar oud, waarmee de garantieperiode op de apparatuur formeel isverstreken. Uiteraard gelden deze garantievoorwaarden alleen wanneer het toestel op de juiste manier is toegepast. Sommige leveranciers geven al een vorm van prestatiegarantie op het gehele systeem.
Bij welke van de betrokken partijen, de bouwer, de leverancier van warmwaterpompen, de installateur, de architect, de gemeente, de verzekeraar, de overheid die de EPC norm oplegt, kunnen mensen de hogere energiekosten en schade als gevolg van stroomstoring en uitval van de warmtepomp, verhalen?
De verantwoordelijkheid is geregeld als bij elke aankoop en de contracten die daarbij gesloten zijn.
In het project de Teuge in Zutphen is sprake van een vraagstuk van juridische aansprakelijkheid, dat door de complexe situatie in dit project niet eenduidig te beantwoorden is. Binnen het overleg dat door de betrokkenen momenteel plaats vindt, zal dit ook een van de onderwerpen zijn. De betrokkenen in het overleg om hier een oplossing te vinden zijn: Gemeente Zutphen, Bewonersvereniging «De Teuge», IFF Technologie, BAM Techniek, de betreffende installatiebedrijven, IJsselbouw. Het overleg wordt door TNO Bouw en Ondergrond, als onafhankelijk technisch expert, ondersteund.
Om hoeveel woningen zou het landelijk kunnen gaan, zowel bestaande woningen als woningen in aanbouw?
In 2010 zijn ongeveer 4000 warmtepompen in de woningbouw geplaatst. Daarvan is circa de helft met een gesloten bron (koel/warmtemedium wordt door bodem geleid) en de andere helft aangesloten op een open bron (grondwater wordt opgepompt en gebruikt voor verwarming of koeling). Het grootste deel hiervan wordt geplaatst in de nieuwbouw (maar deze gegevens worden niet apart bijgehouden door CBS). Volgens cijfers van het CBS staan er nu ruim 20 000 warmtepompen in woningen. Deze genoemde aantallen zijn totale aantallen. Er zijn geen aanwijzingen dat er zich bij grote aantallen van deze warmtepompen problemen voordoen zoals nu in Zutphen.
Het bericht dat kleinverbruikers teveel betalen voor de meterhuur |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat huishoudens jaarlijks 180 miljoen euro te veel betalen voor de huur van stroom- en gasmeters? Onderschrijft u de conclusies van energiebedrijf Greenchoice? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Ik onderschrijf de conclusies van energiebedrijf Greenchoice niet. Het meettarief heeft naast de aanschaf van de meter ook betrekking op ondermeer de installatie en het onderhoud ervan en processen omtrent het registeren, verzamelen en verspreiden van meetgegevens. Daarnaast heb ik middels de regeling meettarieven elektriciteit en gas van 16 november 2010 geregeld dat de NMa de kosten van het meetdomein monitort en eventuele verschillen tussen deze kosten en het meettarief van de netbeheerder betrekt bij de vaststelling van het maximum meettarief van de netbeheerder ten tijde van de grootschalige uitrol van de slimme meter. Deze regeling zorgt ervoor dat de consument niet meer dan de kosten voor het meten en een redelijk rendement voor de netbeheerder hoeft te betalen. Op 19 november 2010 heb ik u geïnformeerd over deze regeling (Kamerstuk 32 374 nr. 11). Voor gas zullen de bepalingen in deze regeling in werking treden per 1 januari 2012, gelijktijdig met de inwerkingtreding van de bijbehorende artikelen van de aangenomen wet verbetering kleinverbruikermarkt en bijbehorende novelle.
Wat is er destijds met de netbeheerders afgesproken inzake de huurprijs van de huidige meters met betrekking tot de invoering van de slimme meter?
De NMa stelt sinds 2008 het meettarief elektriciteit jaarlijks vast op het niveau van het tarief van 2005 met enkel een inflatiecorrectie. Dit is destijds vastgelegd tegen de achtergrond van een spoedig verwachte uitrol van de slimme meter. Nadien is gebleken dat de behandeling van het wetsvoorstel en de daaruit voortkomende uitrol van de slimme meter langer duurde; als reactie daarop heb ik de regeling meettarieven van november 2010 vastgesteld.
Kortweg werkt deze regeling meettarieven als volgt: de komende jaren blijft het meettarief gehandhaafd conform «2005 gecorrigeerd voor inflatie». Ook voor gas zal per 1 januari 2012 bij inwerkingtreding van de relevante novelle artikelen (Staatsblad jaar 2011, nr. 131) het meettarief op het niveau van 2005 worden vastgesteld. De NMa monitort eventuele verschillen tussen kosten en opbrengsten ten aanzien van het meetdomein. In de volgende fase van de regeling brengt de NMa deze verschillen in mindering op de dan actuele kosten van de netbeheerders. De dan actuele kosten zijn hoger dan de kosten voor het meten nu, door de investeringen ten behoeve van de uitrol van de slimme meter. Per saldo is sprake van een balans en wordt tegelijkertijd een zo stabiel mogelijk meettarief gehandhaafd.
Het moment waarop het «sparen» omslaat naar «interen» hangt samen met de uitrol van de slimme meter. Dit hangt af van de kosten voor het meten nu, het tempo van de uitrol van de slimme meter en de kosten die daaruit voortkomen. De monitoring van de NMa per 2011 zal hier meer inzicht in verschaffen. De NMa is tevens op dit moment bezig met de vaststelling van de gestandaardiseerde activawaarde van de gas- en elektriciteitsmeters. De regeling verzekert dat per saldo er over de looptijd van de regeling geen meeropbrengsten achterblijven bij de netbeheerder en daarmee huishoudens de werkelijke prijs van de kosten voor de meter en het meten betalen. Het beoogde tariefsysteem na beëindiging van de regeling is om de kosten voor het meetdomein onderdeel te laten uitmaken van het netwerktarief met bijhorend systeem van maatstafconcurrentie. Vanwege de sterk volatiele kosten tijdens de uitrol van de slimme meter is het echter niet mogelijk en wenselijk deze systematiek op dit moment in te voeren.
Hoe lang mogen netbeheerders nog te veel huur vragen voor de oude meters alvorens zij over voldoende middelen beschikken om de slimme meter te implementeren? Vanaf wanneer verwacht u dat huishoudens weer de werkelijke prijs gaan betalen voor de meterhuur?
Zie antwoord vraag 2.
Is de opbrengst uit de te veel betaalde meterhuur gereserveerd en geoormerkt voor de implementatie van de slimme meter? Mogen netbeheerders de te veel ontvangen huurpenningen ook voor andere doeleinden aanwenden?
De NMa monitort en registreert de eventuele meeropbrengsten en brengt deze in een later stadium in mindering op de dan actuele kosten. De netbeheerder kan voor deze in mindering gebrachte meeropbrengsten dus niet claimen dat het meettarief ontoereikend zou zijn.
Het is niet zo dat de netbeheerders de eventuele meeropbrengsten specifiek moeten aanhouden op hun balans als voorziening voor de investeringen in de slimme meter. De netbeheerder kan de middelen op dit moment voor andere zaken inzetten, maar zal op termijn de som van de meeropbrengsten moeten aanwenden voor de investeringen in de slimme meter. De netbeheerder is in het licht van zijn wettelijke taak zelf verantwoordelijk hiermee rekening te houden. Het is daarom van belang dat de netbeheerder prudent omgaat met de eventuele meeropbrengsten.
CO2-vrije stroomopwekking |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het fenomeen van «chemical looping», een mooi voorbeeld van kringloopsluiting?1
Ja, ik ben bekend met het fenomeen van «chemical looping». De conventionele technieken voor afvang van CO2 zijn relatief energie-intensief omdat in de afvalgassen CO2 en stikstof nog van elkaar gescheiden moeten worden, voordat de CO2 kan worden afgevangen. Onderzoekers van de TU Eindhoven hebben nu een techniek ontwikkeld, waarbij CO2 en stikstof gescheiden vrijkomen. De CO2 kan daardoor ook gemakkelijker worden afgevangen, zonder dat dit veel energie kost. Dit proces wordt «chemical looping» genoemd.
Ziet u voor Nederland, in overleg met producenten, kansen op het gebied van «chemical looping», zoals dat in eerste instantie is ontwikkeld aan de Technische Universiteit Eindhoven en nu wordt uitgeprobeerd in Spanje?
Chemical looping is een veelbelovende ontwikkeling voor de afvang van CO2 (CCS). Tegelijkertijd staat deze techniek nog in de kinderschoenen en is verder onderzoek nodig. Om dit onderzoek te stimuleren heeft de Europese Unie 5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het demonstratieproject «DemoCLOCK». Dit project dient zowel de economische als technische levensvatbaarheid van chemical looping aan te tonen.
De uitvoering van DemoCLOCK is in handen van een internationaal consortium dat geleid wordt door de Noorse onderzoeksorganisatie SINTEF. Naast de TU Eindhoven zijn tevens ECN en het bedrijf Array Industries vanuit Nederland betrokken. Nederland is derhalve goed betrokken bij de verdere ontwikkeling van deze nieuwe technologie.
Wat doet u om op de hoogte te blijven van de resultaten van het door de Europese Unie gefinancierde proefproject en de ontwikkelingen van deze techniek?
De Rijksoverheid heeft afspraken gemaakt met de Europese Commissie en de betrokken Nederlandse instanties dat het Rijk op de hoogte wordt gehouden van de stand van zaken.
Speculatie met grondprijzen |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de inschatting van De Nederlandsche Bank (DNB)1 dat de in 2010 fors toegenomen omvang van grondstofgedreven handelsactiviteiten met gebruik van hefboom strategieën een risico vormt voor de financiële stabiliteit?
DNB geeft aan dat er toenemend gebruik wordt gemaakt van complexe financiële strategieën en producten voor grondstoffenhandel. Het gebruik van een hefboomstrategie kan over het algemeen leiden tot uitvergroting van volatiliteit van rendementen en daarmee leiden tot grotere risico’s, zo ook in dit geval. Ik deel dit inzicht.
Heeft u inzicht in de posities van Nederlandse financiële instellingen (banken, verzekeraars, pensioenfondsen, vermogensbeheerders en hedgefondsen) op de diverse grondstoffenmarkten? Zo ja, kunt u de Kamer inzicht geven in de ontwikkeling hiervan tot nu toe en de verwachtingen voor de toekomst? Zo nee, in hoeverre belemmert dit u bij het maken van een inschatting van de financiële stabiliteit in Nederland?
DNB en AFM zijn de toezichthouders op onder toezicht staande financiële instellingen en markten in Nederland. Zij zijn dan ook de instanties met toegang tot de posities van Nederlandse financiële instellingen. Zij informeren mij indien nodig over relevante ontwikkelingen op geconsolideerde wijze.
Hoe beoordeelt u de recente scherpe prijsdaling in veel grondstoffenmarkten? In hoeverre ziet u dit als een indicatie van een mogelijke financiële zeepbel in deze markten?
Begin mei 2011 daalden prijzen over een breed scala van grondstofderivaten. De afgelopen maanden worden markten voor grondstofderivaten gekenmerkt door relatief hoge volatiliteit. In vergelijking met de prijsschommelingen over deze periode vormt de prijsdaling in mei geen uitzondering. Voor een aantal grondstoffen, waaronder olie, lijkt de prijsdaling een reflectie te zijn van verwachtingen over onderliggende marktfactoren als vraag of aanbod. Voor andere grondstoffen, waarvan onderliggende marktfactoren grotendeels onveranderd bleven, was de daling van korte duur en zijn prijzen inmiddels hersteld. De recente prijsdaling of de relatief hoge volatiliteit zijn op zichzelf geen indicatie van een financiële zeepbel.
Hoe beoordeelt u de risico’s die de Nederlandse financiële instellingen, en daarmee het Nederlandse financiële systeem, lopen vanwege deze blootstelling aan de grondstoffenmarkten? Bent u van plan maatregelen te nemen om deze risico’s te verminderen? En zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Hoewel het aandeel van grondstoffen in de portfolio’s van Nederlandse instellingen is toegenomen is dit aandeel volgens DNB nog steeds relatief klein. Ik acht het financieel toezicht uitgevoerd door DNB en AFM voldoende om de risico’s te adresseren. Ik ben momenteel niet van plan additionele maatregelen te treffen.
Kunt u inzicht geven in de ontwikkeling van de volatiliteit van de grondstoffenmarkten in de laatste jaren waarin de puur financiële speculatie op deze markten sterk is toegenomen?
Volatiliteit in grondstofmarkten is de afgelopen jaren toegenomen. In een recente studie naar volatiliteit concluderen Calvo-Gonzalez, Shankar en Trezzi (2010)2 dat het te vroeg is om te zeggen of het hier om een structurele verandering gaat.
In een recent rapport voor de G20, dat is opgesteld door o.a. OESO, FAO, Wereldbank en IMF3, wordt aangegeven dat er op basis van de bestaande studies geen eenduidige conclusie getrokken kan worden over de bijdrage van financiële activiteit aan prijsvolatiliteit.
Wat is hiervan het effect op ontwikkelingslanden die in hoge mate afhankelijk zijn van de export van grondstoffen en gebaat zijn bij een hoog, maar vooral stabiel prijspeil?
Sterke volatiliteit in grondstoffenprijzen levert onzekerheden op voor ontwikkelingslanden die voor hun inkomsten in hoge mate afhankelijk zijn van export van grondstoffen. Sterke prijsstijgingen en -dalingen beïnvloeden de betalingsbalans en overheidsinkomsten. Sterke volatiliteit brengt daarnaast onzekerheid met zich mee en heeft daarom mogelijk een negatief effect op investeringen, efficiënte benutting van capaciteit en uitvoerbaarheid van beleid.
Hoe beoordeelt u het dat de afgelopen jaren zoveel geld is gegaan naar het speculeren op de prijsontwikkeling van grondstoffen? Is het maatschappelijk gezien niet wenselijker dat dit geld geïnvesteerd wordt in de landbouw zelf?
De groei van grondstofgerelateerde producten als investeringsklasse is een feit. Gezien het belang van derivatenmarkten voor het afdekken van risico en efficiënte prijsvorming kunnen deze investeringen bijdragen aan het functioneren van de landbouwsector. Aan zowel investeringen in financiële markten als landbouw zelf kunnen in beginsel dus maatschappelijke baten verbonden zijn.
Hoe verhoudt de regulering en het toezicht (mandaat van toezichthouder om prijs- en positielimieten te stellen, bij de toezichthouder aanwezige kennis van financiële en fysieke markten) op de Europese grondstoffenmarkten zich tot die in de VS (zoals dat momenteel is georganiseerd en zoals dat in de VS volgens de in de Dodd-Frank Act aangegeven lijnen momenteel verder aangescherpt wordt)?
Zie antwoord op vraag 9.
In hoeverre vormen de recente waarschuwing van DNB en extreme prijsontwikkelingen een aanleiding voor het kabinet om zijn huidige positie2 aan te scherpen en te pleiten voor scherper toezicht? Is het kabinet bereid om zich hard te maken voor een regulering en toezicht in de EU die minimaal gelijk is en blijft aan die in de VS?
In Europa wordt momenteel onder andere gesproken over regulering en het toezicht op de grondstofderivatenmarkt. Bijvoorbeeld in het kader van de herziening van de MiFID richtlijn. Eurocommissaris Barnier heeft onlangs aangegeven dat de Europese Commissie bezig is met regelgeving voor grondstofderivaten waarbij nauw gelet zal worden op aansluiting met de regelgeving in de VS. Ik wacht de voorstellen van de Europese Commissie op dit terrein met belangstelling af.
Waterkrachtcentrales en visgeleidingssystemen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er in de bestaande Nederlandse waterkrachtcentrales 20% tot 30% vissterfte optreedt bij vissen die stroomafwaarts migreren, terwijl het wel degelijk mogelijk is om waterkracht te benutten zonder de vissterfte significant te vergroten?1
Ja, het is mij bekend dat in de Rijkswateren bij bestaande waterkrachtcentrales (WKC’s) vissterfte optreedt bij stroomafwaarts migrerende vissen. Ik ben ervan op de hoogte dat er thans nieuwe innovatieve WKC’s beschikbaar zijn die minder vissterfte veroorzaken. Dit zijn doorgaans echter kleinschalige WKC’s met een opgewekt vermogen dat aanzienlijk lager ligt dan de bestaande WKC’s.
In de huidige situatie gaat het echter over bestaande WKC’s in een bestaande infrastructuur waarvoor een oplossing moet worden gezocht om vissterfte zoveel als mogelijk te reduceren. Uiterlijk in 2015 dienen de bestaande WKC’s te beschikken over afdoende visbeschermende maatregelen, zoniet dienen de turbines te worden stilgelegd tijdens de periode van vismigratie, zo zal worden opgenomen in de Watervergunning.
Bent u ervan op de hoogte dat er, ondanks de mogelijkheden, in Nederland nog geen enkele waterkrachtcentrale is uitgerust met een goed werkend visgeleidingssysteem voor stroomafwaarts migrerende vissen?
Ja, op dit moment zijn er voor de bestaande in de Nederlandse Rijkswateren werkende WKC’s (nog) géén goed werkende visgeleidingsystemen voorhanden.
Wat gaat u doen om de combinatie van duurzame energie en bescherming van de visstand mogelijk te maken en de bestaande waterkrachtcentrales zo spoedig mogelijk te voorzien van een goed werkend visgeleidingssysteem (conform motie Van der Vlies)?2
De exploitanten van de bestaande WKC’s in de Maas en de Nederrijn hebben in gesprekken met RWS en EL&I toegezegd om in het najaar 2011 te starten met een aangepast turbinebeheer. Dit houdt in dat de tweede en volgende turbines pas worden aangezet bij een hoger rivierdebiet. Hierdoor ontstaat minder schade aan vis. Uit onderzoek blijkt dat dit aangepast turbinebeheer leidt tot een reductie van 35% aalsterfte ten opzichte van het huidige sterftepercentage. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft het voornemen om dit vast te leggen als verplichting in een te verlenen ambtshalve Watervergunning die in het najaar 2011 zal worden verleend. Verder zal in deze Watervergunning de verplichting worden opgenomen tot het nemen van visbeschermende maatregelen uiterlijk in 2015.
Kankerverwekkende stoffen in spaarlampen |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Energy saving light bulbs contain cancer causing chemicals»1 en «Spaarlampen stoten kankerverwekkende stoffen uit»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er spaarlampen in de schappen van winkels liggen die kankerverwekkende stoffen uitstoten en dus een gevaar vormen voor de volksgezondheid? Zo ja, wat gaat u doen om de Nederlandse bevolking hier tegen te beschermen?
Nee.
Spaarlampen stoten – evenals andere lampen en elektronica die tijdens het gebruik warm worden (zoals TL-buizen en tv-toestellen) – geringe hoeveelheden vluchtige organische stoffen uit.
Uit onderzoek «Milieu Impact van Lampen» van het Laboratorium voor Lichttechnologie te Gent uit oktober 2009, blijkt dat gloeilampen vier keer zoveel vluchtige organische stoffen uitstoten in dezelfde omstandigheden dan spaarlampen. Voor halogeen geldt zelfs acht keer zoveel. (www.taskforceverlichting.publicaties.nl)
Het Duitse Ministerie van Milieu heeft berekend dat het om zeer geringe hoeveelheden gaat, waardoor er geen reden is om aan te nemen dat er gevaar is voor de volksgezondheid. Er wordt momenteel nog aanvullend onderzoek gedaan door het Duitse Ministerie van Milieu. De resultaten van dit onderzoek worden binnen enkele weken verwacht. Uiteraard zullen wij de resultaten van dit onderzoek in de gaten houden.
Algemeen geldt dat de toepassing van kankerverwekkende stoffen zeer sterk is ingeperkt door de Europese regelgeving, de Verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), en het nationale prioritaire stoffenbeleid. Dat kan niet in alle gevallen voorkomen dat zeer geringe hoeveelheden van deze stoffen kunnen vrijkomen. Indien dat leidt tot schade aan volksgezondheid of milieu, kan de toepassing nog verder worden beperkt.
Deelt u de mening dat de spotjes van Postbus 51, die oproepen om vooral spaarlampen aan te schaffen, van de buis moeten, zolang spaarlampen kankerverwekkende stoffen bevatten? Zo nee, waarom niet?
De postbus 51 campagne is enige tijd geleden beëindigd.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat de Partij voor de Vrijheid in 2009 al aandacht heeft gevraagd voor de gezondheidsgevaren die spaarlampen met zich mee brengen? Zo ja, waarom is het Kabinet blind doorgegaan met de groene lobby tegen de oude betrouwbare gloeilamp en voor de gevaarlijke spaarlamp?
Ja. Zie het antwoord op vraag 2.
Massale vissterfte bij waterkrachtcentrales |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de voorzitter van de Werkgroep Aalherstel heeft gewaarschuwd dat er massale vissterfte optreedt bij waterkrachtcentrales, waarbij ook (Europese) bedreigde en beschermde soorten als de paling en de zalm in de turbines vermalen worden?1
Ja.
Klopt het dat in de bestaande Nederlandse waterkrachtcentrales 20 tot 30% van de vissen vermalen wordt in de turbines als zij stroomafwaarts migreren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Vissen die de turbines van een waterkrachtcentrale (WKC) passeren hebben kans beschadigd te raken. De omvang van de schade hangt echter af van diverse factoren, zoals de lengte van de vis, soort turbine, het turbinedebiet, het migratiegedrag en de migratieafstand. De geringste schade blijkt op te treden bij kleine vis en bij een hoog debiet door de turbines.
Uit het rapport «Effectiviteit visgeleidingssystemen bij de bestaande waterkrachtcentrales Linne en Alphen» (Bruijs, 2004) blijkt een gemiddelde sterfte voor stroomafwaartse migratie van 18,1% voor volwassen aal, 4,8% voor zalmachtigen en 18,1% voor volwassen zeeforel.
Hoeveel waterkrachtcentrales in Nederland zijn uitgerust met een aantoonbaar goed werkend visgeleidingssysteem, zodat stroomafwaarts migrerende vissen ongeschonden langs de centrale worden geleid, en bij hoeveel centrales is dit nog niet op orde? Op welk wetenschappelijk onderzoek en monitoringsgegevens baseert u dit?
Op dit moment bestaat er nog geen in de praktijk bewezen goed werkend visgeleidingssysteem voor waterkrachtcentrales in de Rijkswateren. Er loopt een proef met een visgeleidingssysteem bij de waterkrachtcentrale bij Linne. Het systeem is nog in ontwikkeling en wordt gemonitord.
Deelt u de mening dat bestaande centrales zo spoedig mogelijk voorzien moeten worden van een aantoonbaar goed werkend visgeleidingssysteem, zodat vissen wel ongeschonden de rivieren af kunnen zwemmen, en, als dit niet het geval is, de centrale stilgelegd zou moeten worden?
Uiterlijk in 2015 (einde planperiode Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010–2015) moeten de bestaande centrales voorzien zijn van een goed werkend en betaalbaar visgeleidingssysteem. Zo niet, dan moeten de turbines worden stilgelegd tijdens pieken in de periode van vismigratie, dit zal worden opgenomen in de Watervergunning.
Kunt u uiteenzetten hoe de sterfte van paling bij waterkrachtcentrales zich verhoudt tot de afspraken die Nederland in Europa heeft vastgelegd in kader van het Aalbeheerplan om de paling te beschermen?
In het aalbeheerplan is een samenhangend maatregelenpakket opgenomen, dat ertoe strekt om uiteindelijk 40% van de aalpopulatie ongeschonden stroomafwaarts te kunnen laten migreren. Dit pakket bevat allerlei verschillende maatregelen, waaronder maatregelen ten aanzien van sterftereductie bij gemalen en waterkrachtcentrales. Het aalbeheerplan bepaalt niet dat de aalsterfte op een zeker moment tot 0% moet worden gereduceerd. Doelstelling is ervoor te zorgen dat genoeg aal stroomafwaarts kan migreren om de populatie op de lange termijn in (goede conditie) stand te houden.
Voor nieuwe waterkrachtcentrales is op grond van het aalbeheerplan de aanleg van een vispassage verplicht. Voor drie bestaande waterkrachtcentrales, te weten die in Linne, Lith en Amerongen, kent het aalbeheerplan de doelstelling om de stroomafwaartse sterfte met 35% te reduceren. Dit kan door middel van een voldoende functionerend visgeleidingssysteem, maar ook door het toepassen van visvriendelijk turbinebeheer.
Bij visvriendelijk turbinebeheer worden extra turbines pas aangezet als maximum van de al werkende turbines bereikt is en worden extra turbines eerder afgeschakeld, waardoor vissterfte met 35% kan worden beperkt.
In het aalbeheerplan is nog geen keuze gemaakt tussen de verschillende maatregelen en wordt ook geen einddatum bepaald voor het behalen van dit doel. Overigens blijkt uit het aalbeheerplan dat de vissterfte bij waterkrachtcentrales in absolute termen relatief gering is in verhouding tot de geschatte vissterfte bij gemalen en de sterfte als gevolg van visserij.
Zijn er in het kader van het Aalbeheerplan al maatregelen genomen om paling ongeschonden langs waterkrachtcentrales te leiden? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen en hoe effectief zijn deze aanpassingen? Zo nee, waanneer worden deze maatregelen dan wel genomen en geëvalueerd?
Eén van de maatregelen uit het Aalbeheerplan is dat bestaande grote waterkrachtcentrales een voldoende functionerend visgeleidingssysteem aanleggen of aangepast visvriendelijk turbinebeheer voeren. Door dit visvriendelijk turbinebeheer kan een reductie van 35% aalsterfte plaatsvinden ten opzichte van het huidige sterftepercentage. De exploitanten van de bestaande WKC’s in de Maas en de Nederrijn hebben toegezegd om in het najaar 2011 te starten met visvriendelijk turbinebeheer.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken met betrekking tot de waterkrachtcentrale in Borgharen en toelichten of er al monitoringsgegevens over de vissterfte en vispasseerbaarheid zijn?
Aangezien de noodzakelijke procedures voor de aanleg van de WKC Borgharen nog niet zijn afgerond en de WKC Borgharen dus nog niet is aangelegd, zijn er ook nog geen monitoringsgegevens over de vissterfte en vispasseerbaarheid beschikbaar.
De stand van zaken met betrekking tot de procedures rond de WKC Borgharen is als volgt. Op 14 april 2011 heeft de zitting bij de rechtbank Maastricht plaatsgevonden inzake de watervergunning van Arbra voor de Waterkrachtcentrale Borgharen. Uitspraak wordt verwacht op 29 juni 2011.
Op 14 april 2011 vond tevens de zitting bij de rechtbank Maastricht plaats tegen de wijziging van het bestemmingsplan en de verleende bouwvergunning door de gemeente Maastricht.
Tot slot is er beroep ingediend tegen de Natuurbeschermingswet-vergunning die is verleend door de provincie Limburg. Dit beroep is in behandeling bij de Raad van State. Er is nog geen zitting gepland.
De vrijstelling van energiebelasting voor de mineralogische industrie |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het Belastingplan 2008 waarin een vrijstelling in de energiebelasting voor de keramische industrie werd beoogd?1
Ja.
Bent u ook bekend met het feit dat deze vrijstelling als staatssteun werd beschouwd door de Europese Commissie omdat het niet een vrijstelling betrof voor alle mineralogische procedés (CS/2009 (ex N210/2008, van 15 december 2009))?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Richtlijn Energiebelasting de vrijheid biedt aan lidstaten om een vrijstelling van energiebelasting op te nemen in hun nationale wetgeving voor energie die wordt gebruikt voor mineralogische procedés?
De Richtlijn is niet van toepassing op mineralogische procedés, omdat energieverbruik voor mineralogische procedés overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de Richtlijn Energiebelastingen van de werkingssfeer van die richtlijn is uitgesloten. Het is daarom aan de lidstaten zelf om te beslissen of zij dergelijke procedés al dan niet belasten en zo ja, deze procedés volledig of gedeeltelijk uitsluiten. Voor de implementatie van de Richtlijn Energiebelastingen, vond in Nederland heffing van energiebelasting op mineralogische procedés plaats. Aangezien de richtlijn beleidsarm is geïmplementeerd, is niet voorzien in een vrijstelling voor mineralogische procedés.
Wat vindt u ervan dat Nederland in de Wet belastingen op milieugrondslag een dergelijke vrijstelling voor mineralogische procedés niet heeft opgenomen ondanks dat deze energie niet als brandstof wordt gebruikt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt er u ervan dat veel lidstaten – waaronder België, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en veel van de nieuwe lidstaten – in hun nationale wetgeving hebben gekozen voor een dergelijke gehele of nagenoeg gehele vrijstelling van energiebelasting voor mineralogisch procedés? Wat vindt u ervan dat deze vrijstelling expliciet is beargumenteerd met versterking van de positie van de nationale industrie in het internationale speelveld?
Dat andere landen hebben gekozen voor een gehele of nagenoeg gehele vrijstelling van energiebelasting voor mineralogische procedés is wel van belang, maar niet voldoende voor Nederland om ook te kiezen voor introductie van deze vrijstelling. Ieder land moet zelf de afweging maken of een vrijstelling wordt gehanteerd van energiebelasting op het energieverbruik bij mineralogische procedés. Daarbij speelt het budgettaire aspect een belangrijke rol.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse mineralogische industrie exportafhankelijk en importgevoelig is en vooral moet concurreren met industrieën uit ander lidstaten die wel gebruik kunnen maken van een (nagenoeg gehele) vrijstelling van energiebelasting?
De concurrentiepositie van een bepaalde industrie kan niet alleen worden beoordeeld aan de hand van een vrijstelling van energiebelasting die in andere landen wel wordt gehanteerd en in Nederland niet. De energiebelasting of vrijstelling hiervan is slechts een beperkt deel van de totale belastingpositie van de mineralogische industrie. Er zijn ons geen signalen bekend dat de totale belastingdruk van de mineralogische industrie in Nederland zwaarder is ten opzichte van de industrie in de ons omringende landen. Om de concurrentiepositie te beoordelen dient daarnaast ook gekeken te worden naar niet-fiscale aspecten die van belang zijn voor het vestigingsklimaat.
Deelt u de mening dat het ontbreken van een vrijstelling van Energiebelasting in Nederland bij investeringsbeslissingen tot gevolg kan hebben dat wordt besloten investeringen in andere lidstaten te doen die wel een vrijstelling hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in beginsel bereid ook in de Nederlandse Wet belastingen op milieugrondslag een vrijstelling energiebelasting voor energie die wordt gebruikt ten behoeve van mineralogische procedés op te nemen om het concurrentienadeel voor deze industrie weg te nemen en Nederland aantrekkelijker te maken als vestigingsplaats voor deze industrie? Zo niet, heeft u een andere mogelijkheid om concurrentienadeel van de Nederlandse industrie weg te nemen? Zo ja, welke?
In het Belastingplan 2008 is een amendement aanvaard betreffende een vrijstelling in de energiebelasting voor aardgas dat wordt gebruikt in installaties voor de vervaardiging van keramische producten. Destijds is er specifiek niet voor gekozen om deze vrijstelling uit te breiden naar mineralogische procedés. Door de vrijstelling te beperken tot de keramische industrie was, volgens de Europese Commissie, sprake van staatssteun die niet voldeed aan de voorwaarden van het milieusteunkader, resulterend in een negatief besluit (ongeoorloofde staatssteun). Kijkend naar het oordeel van de Europese Commissie zou vrijstelling van alle mineralogische procedés waarschijnlijk mogelijk zijn, omdat er dan geen sprake is van staatssteun. De selectiviteit zou in dat geval gerechtvaardigd worden door de aard en opzet van het Nederlands belastingstelsel. Een koppeling van een vrijstelling van energiebelasting aan de zogenaamde meerjarenafspraak is dan volgens de staatssteunregels niet noodzakelijk voor het verkrijgen van goedkeuring. Voor een dergelijke vrijstelling zou overigens elders dekking gevonden moeten worden.
In hoeverre zou een vrijstelling van energiebelasting voor de mineralogische industrie gekoppeld kunnen worden aan de zogenaamde meerjarenafspraak om minder energie te gebruiken? Bent u bereid om dit in samenwerking met de sector verder uit te werken?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Jaarlijkse splijtstofwisselperiode kerncentrale EPZ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het bericht «Jaarlijkse splijtstofwisselperiode kerncentrale EPZ»?1
Ja.
Bent u bereid om dit jaar niet alleen de jaarlijkse onderhoudscontrole uit te voeren, maar er meteen een uitgebreid veiligheidsonderzoek aan vast te (laten) koppelen?
Nee. Het uitgangspunt is dat de kerncentrale in Borssele veilig is, omdat deze op dit moment voldoet aan alle nu geldende, hoge veiligheidseisen. Er zijn geen redenen om nu maatregelen te nemen vooruitlopend op de evaluaties van de gebeurtenissen in Japan.
Hebt u kennis kunnen nemen van het interview met Peter Boerma, algemeen directeur van Delta? Boerma zegt dat de kerncentrale in Borssele is stilgelegd om deze aan een stresstest te onderwerpen. Kan de minister aangeven of Borssele stil is gelegd voor een periodieke keuring, zoals EPZ bericht, of voor een stresstest, zoals Boerma zegt? Als de kerncentrale is stilgelegd voor een stresstest, welke criteria worden daarbij dan gehanteerd? En wordt de kerncentrale dan ook alsnog aan een Europese stresstest onderworpen, zodra Eurocommissaris Oettinger de criteria voor de stresstest geformuleerd heeft?2
Ja, van het betreffende interview heb ik kennis genomen. Zoals het persbericht van EPZ aangeeft, betreft de huidige stillegging de periode van het normale jaarlijkse onderhoud aan de kerncentrale, waarbij een deel van de reactorbrandstof wordt ververst. De kerncentrale Borssele ligt niet stil vanwege het uitvoeren van een stresstest. Er vinden wel voorbereidingen plaats met het oog op de stresstest.
Zoals ik onlangs aan de Tweede Kamer in mijn brief van 13 april jl. heb medegedeeld, geldt het Europese besluit over de stresstest ook voor de kerncentrale Borssele. Hoewel onderzoeksreactoren buiten dit besluit vallen, hebben inmiddels de Nuclear Research and Consultancy Group in Petten en de Technische Universiteit Delft – mede op mijn verzoek – aangegeven vrijwillig aan de stresstest mee te zullen doen.
Wanneer verwacht u de Europese stresstest op de kerncentrale in Borssele uit te (laten) voeren? Bent u bereid de kerncentrale tot die tijd dicht te houden, zodat de Europese stresstest aan de huidige keuring gekoppeld kan worden? Zo nee, waarom niet?
De stresstest voor de kerncentrale Borssele zal in de tweede helft van dit jaar uitgevoerd worden. Ik wil graag aangeven dat ik het belang van veiligheid en zorgvuldigheid ten aanzien van het kernenergiebeleid geheel met de vragensteller deel. Vandaar dat het kabinet zich direct heeft aangesloten bij de Europese initiatieven van de stresstest en direct is aangegeven het proces van de huidige en nieuwe kerncentrale zo in te richten dat alle Japanse lessen meegenomen kunnen en zullen worden.
Het uitgangspunt is dat de kerncentrale in Borssele veilig is, omdat deze op dit moment voldoet aan alle nu geldende, hoge veiligheidseisen. Er zijn geen redenen om nu maatregelen te nemen vooruitlopend op de evaluaties van de gebeurtenissen in Japan. Er is derhalve ook geen reden om de kerncentrale Borssele vanwege het uitvoeren van de stresstest buiten bedrijf te houden.
Bent u bereid om een onafhankelijke commissie van experts in te stellen, die onderzoek gaat doen naar de nucleaire kennis in Nederland, de veiligheid van de kerncentrale in Borssele, hoe die veiligheid zich verhoudt tot die van andere kerncentrales in West-Europa en naar de kwaliteit van de rampenplannen in Nederland en hoe die zich verhouden tot de rampenplannen in andere Europese landen? Zo ja, bent u bereid om deze commissie van experts in samenspraak met de Kamer samen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De stresstest die binnenkort uitgevoerd gaat worden, zal een voldoende beeld geven van de nucleaire veiligheid bij de kerncentrale Borssele. De stresstest houdt een doelgerichte herwaardering van de veiligheidsmarges van de kerncentrale in, om het gedrag daarvan te evalueren. De resultaten van de stresstest bij de kerncentrale Borssele zullen door de Kernfysische Dienst beoordeeld worden. Als die resultaten daartoe aanleiding geven, zullen passende maatregelen genomen worden.
Kunt u toezeggen dat de kerncentrale in Borssele dicht blijft totdat uit onafhankelijk onderzoek is gebleken dat de centrale veilig is en dat de nucleaire kennis op peil en de rampenplannen in orde zijn? Zo ja, tot wanneer zal de kerncentrale naar verwachting dicht blijven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 13 april jl. heb aangegeven, zijn er geen redenen om nu maatregelen te nemen vooruitlopend op de evaluaties van de gebeurtenissen in Japan. Het uitgangspunt is dat de kerncentrale in Borssele veilig is, omdat deze op dit moment voldoet aan alle nu geldende, hoge veiligheidseisen
Heb u kennis kunnen nemen van de nieuwe energiecijfers van het CBS? Bent u het eens met de stelling dat we kernenergie niet nodig hebben, aangezien we nog geen 2% van onze energieconsumptie uit kerncentrales halen? Zo nee, waarom niet?3
Ik heb kennis genomen van de energiecijfers van het CBS. Ik ben het niet eens met uw stelling dat we kernenergie niet nodig hebben. In Europees verband streven we immers naar een CO2-arme economie in 2050. De daarvoor benodigde CO2-reductie zal gerealiseerd worden met een combinatie van hernieuwbare energie, kernenergie, CO2-afvang en -opslag en energiebesparing. Gelet op de omvang van de CO2-reductie die we willen bereiken en de onzekerheden over de toekomstige ontwikkeling van de energie- en grondstoffenmarkt, is het onvoorspelbaar in welke verhouding deze verschillende opties toegepast zullen worden. Een handhaving of stijging van het aandeel kernenergie op Europees niveau is in dit verband goed denkbaar. Het is dan ook onverstandig om deze optie op voorhand uit te sluiten. Overigens zullen ook bij een handhaving van het huidige aandeel kernenergie op termijn oude centrales vervangen moeten worden door nieuwe. Tenslotte merk ik op dat de elektriciteitsmarkt een (Noord-West) Europese markt is en dat het aandeel kernenergie in dat licht moet worden bezien.
Zou u deze vragen voor het algemeen overleg Kernenergie, dat gehouden wordt op 21 april 2011, kunnen beantwoorden?
Ja.
De kwaliteitsborging van energielabels |
|
Jan van Bochove (SGP), Paulus Jansen , Betty de Boer (VVD), Jacques Monasch (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoeveel energielabels zijn in 2010 afgemeld via Agentschap.nl?
In 2010 zijn 300 293 energielabels voor woningen afgemeld en 2080 energielabels voor utiliteitsgebouwen.
In hoeveel gevallen is door certificerende instellingen steekproefsgewijs gecontroleerd of de kwaliteit van het afgegeven label aan de kwaliteitsstandaard voldoet?
Bij de Certificerende Instellingen heb ik informatie ingewonnen over de controles die zij uitvoeren. Deze informatie treft u hieronder aan.
Het aantal door Certificerende Instellingen gecontroleerde labels tot en met 2010 bedraagt 4 365. Van dit aantal voldeden 3 783 energielabels aan de gestelde kwaliteitseisen. In 582 gevallen was er dus sprake van een afwijking. De afwijkingen zijn bij 171 certificaathouders (adviesbedrijven of zelfstandig adviseurs die bevoegd zijn tot het afgeven van een energielabel voor woningen) geconstateerd. Vervolgacties: na de geconstateerde afwijkingen is bij 82 certificaathouders een extra controle uitgevoerd. In 79 gevallen heeft dit ertoe geleid dat de certificaathouder is geschorst, dan wel dat zijn certificaat is ingetrokken. 88 certificaathouders zijn vrijwillig gestopt met hun werkzaamheden. Het oorspronkelijke aantal certificaathouders bedroeg 466. Ik zal de werkzaamheden van de Certificerende Instellingen nauwgezet blijven volgen en mij regelmatig laten rapporteren over hun bevindingen.
Het beeld uit de steekproefcontrole is niet één op één vergelijkbaar met de resultaten van het onderzoek dat door de VROM-Inspectie is uitgevoerd. De VROM-Inspectie heeft bijvoorbeeld landelijk steekproeven gedaan op basis van de in de energielabel database afgemelde energielabels. De Certificerende Instellingen verrichten alleen steekproeven bij de certificaathouders aan wie zij een certificaat hebben verstrekt. Daarnaast zijn de steekproeven van de Certificerende Instellingen van veel grotere omvang. Het herhalingsonderzoek van de VROM-Inspectie naar de kwaliteit van het energielabel 2011 zal worden aangevuld met controlegegevens van de Certificerende Instellingen.
Worden er wettelijke eisen gesteld aan de steekproefsgewijze controle, zoals vastgelegd in BRL 9500? Zo ja, welke? Zo nee, heeft u het voornemen om dergelijke eisen te gaan stellen? Zo nee, welke opties (wettelijk en niet-wettelijk) ziet u om de kwaliteitsborging van de afgegeven labels te verbeteren en te verzekeren dat de steekproefprocedure transparant is en de rechtszekerheid van de gecontroleerde bedrijven goed is geregeld?
Er is in 2008 gekozen voor een systeem van kwaliteitsborging voor het energielabel door marktpartijen via een certificeringregeling. De gecertificeerde bedrijven die het energielabel opstellen, moeten voldoen aan kwaliteitseisen, zoals vastgelegd in de Beoordelingsrichtlijn 9500 (afgekort BRL 9500). Daarnaast is er een ISSO-opname protocol dat aangeeft op welke manier het gebouw energetisch beoordeeld moet worden. De beoordelingsrichtlijn en de ISSO-protocollen zijn aangewezen in een ministeriële regeling, de Regeling energieprestatie gebouwen van 21 december 2006.
Binnen de certificeringregeling worden controles uitgevoerd door Certificerende Instellingen. Er zijn drie Certificerende Instellingen. De Certificerende Instelling beoordeelt de kwaliteit van de certificaathouder, die energielabels voor woningen wil afgeven. Bij een positief oordeel certificeert de Certificerende Instelling de certificaathouder. De Certificerende Instellingen hebben de taak minimaal 1 x per jaar te controleren of het bedrijf of de zelfstandige energielabel adviseur nog voldoet aan de eisen. In geval van fouten door een energielabel adviseur kan de Certificerende Instelling besluiten om de adviseur te schorsen of zijn certificaat in te trekken.
Binnenkort zal het bovenbeschreven stelsel worden geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Ik ben van mening dat de kwaliteitsborging van deze door de markt uitgevoerde kwaliteitscontroles, dan voldoende is gewaarborgd.
Mag de steekproefsgewijze controle van een adviesbureau dat energieprestatieadviesen verstrekt en dat energielabels opstelt, (de zgn. EPA-adviesbureaus) verricht worden door de partij die ook certificerende instelling (BRL 9500) is voor dit EPA-adviesbureau? Zo ja, is dat een variant op de slager die zijn eigen vlees keurt? Zo ja, ziet u verbetermogelijkheden voor het verzekeren van een onafhankelijke kwaliteitscontrole, bijvoorbeeld analoog aan de procedure bij het afmelden van APK’s voor motorvoertuigen bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer?
Ja dat mag.
Nee, het is geen variant op de slager die zijn eigen vlees keurt. Het is juist de bedoeling dat de Certificerende Instelling steekproeven uitvoert bij de bedrijven die zij eerder gecertificeerd hebben.
Kan Agentschap.nl voor statistische doeleinden beschikken over de resultaten van de steekproefsgewijze controles? Zo nee, bent u van mening dat dit wenselijk is om de kwaliteit van de afgegeven labels te monitoren? Zo ja, hoeveel % van de gecontroleerde labels voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen? Zo ja, hoe was de spreiding van de afkeur? Betrof het een beperkt aantal «zwarte schapen», of was deze gelijkmatig verdeeld over alle EPA-adviesbureaus? Wat waren de vervolgacties als een label niet voldeed aan de gestelde kwaliteitseisen? Is het beeld uit de steekproefcontrole o.b.v. de afmeldingen min of meer gelijk aan de uitkomsten van het onderzoek van de VROM-Inspectie, dat een prominente thema was tijdens het algemeen overleg met u over energielabels op 16 maart jl.? Zo nee, heeft u hiervoor een verklaring?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel energielabels zijn er sinds 1 januari 2011 afgemeld? Indien er – gecorrigeerd voor de verstreken periode – sprake is van een dramatische afname ten opzichte van 2010: ziet de minister mogelijkheden om het proces van kwaliteitsborging en sancties op het naleven van de labelplicht te versnellen, om te voorkomen dat straks de operatie geslaagd is, maar de patiënt overleden?
Sinds 1 januari 2011 zijn er ruim 105 000 energielabels afgemeld. Ten opzichte van dezelfde periode van vorig jaar is dat een aanzienlijke stijging (toen bijna 39 000).
Windenergie |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Britse studie bevestigt onbetrouwbaarheid van windenergie»1 met bijbehorend rapport «Analysis of UK wind power generation?»2
Ja.
Deelt u de mening van het onderzoek dat windenergie niet betrouwbaar genoeg is om op enig moment in de toekomst een significante hoeveelheid energie te genereren? Zo nee, waarom niet?
Toepassing van windenergie in ons land en andere Europese landen kenmerkt zich door continue variaties van de elektriciteitsproductie. Dit hangt direct samen met het voortdurend wisselende windaanbod. Daardoor is het niet mogelijk om ver van te voren te plannen wat de bijdrage van windenergie (in kWh) op enig moment in de toekomst zal zijn. In die zin is windstroom niet als een betrouwbare vorm van energieopwekking te kwalificeren.
Daarmee is echter niet gezegd dat windenergie geen betrouwbare en significante hoeveelheid duurzame energie kan leveren. Want het is mogelijk met grote mate van betrouwbaarheid voor een bepaald opgesteld windvermogen (in MW) vooraf vast te stellen hoe groot de stroomproductie (bijvoorbeeld) in een jaar gemiddeld zal zijn. Betrouwbaarheid en stroomlevering van windenergieproductie zijn derhalve van te voren kwantificeerbaar door uit te gaan van de prestaties die gemiddeld worden geleverd over langere termijn in de toekomst. Overigens hebben ook conventionele centrales onvoorziene storingen en uitval, waardoor volledige zekerheid over stroomlevering op enig moment in de toekomst niet absoluut gegarandeerd kan zijn.
Vandaag de dag zijn er verschillende landen waar windenergie zich over meerdere jaren heeft bewezen als een betrouwbare stroomleverancier van een significant aandeel van de elektriciteitsvraag. In dit verband noem ik Denemarken (aandeel wind in 2010 24%), Spanje en Portugal (aandeel wind in 2010 bijna 15%) en Duitsland (aandeel wind ruim 9%). En in al deze landen is verdere groei van windenergie voorzien.3
Het voortdurend wisselende karakter van windstroom is niettemin een belangrijke complicatie. Meerdere studies in ons land hebben de afgelopen jaren echter laten zien dat windstroom in significante hoeveelheid ook goed kan worden ingepast in het Nederlandse elektriciteitsnetwerk.4 De studies tonen aan dat de rol en betekenis van windenergie niet alleen op zichzelf staan, maar vooral tot uitdrukking komen in combinatie met de ontwikkeling van flexibele netten en andere vormen van stroomopwekking in het hele stroomproductiesysteem.
Kunt u aangeven wat de (gemiddelde) productiefactor is van windmolens op land en op zee in Nederland?
Ik kan hiervoor verwijzen naar de jaarlijkse publicatie van het CBS «Hernieuwbare energie in Nederland» (pag. 34), waar o.a. volgende getallen zijn te vinden:
jaar
Productiefactor wind op land %
Productiefactor wind op zee %
2006
22
29
2007
23
35
2008
24
30
2009
22
37
Kunt u gemotiveerd aangeven hoeveel Nederlandse windmolens positieve invloed hebben op het landelijke hoogspanningskoppelnet?
Als met de vraag wordt bedoeld hoeveel windstroom in het Nederlandse elektriciteitssysteem is in te passen, dan verwijs ik weer naar het rapport van de Kema genoemd in het antwoord op vraag 2, waar wordt geconcludeerd dat 12 GW wind in 2020 in het elektriciteitsysteem inpasbaar is (zie voetnoot 4).
Het bericht 'Windmolens als stroombron' |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Windmolens, als stroombron»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de bouw en plaatsing van een windmolen evenveel energie kost als een windmolen in anderhalf jaar produceert? Zo nee, kunt u gemotiveerd aangeven waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet.
Ik verwijs u daartoe naar de reactie die ik gaf op vraag 3 van de serie schriftelijke vragen die u mij toezond op 9 maart jl., onder nummer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2261) .
Aanvullend is op te merken dat windturbines in Nederland vooral in kustgebieden staan, daardoor relatief hoge bedrijfstijden hebben met als gevolg dat ze gemiddeld waarschijnlijk dichter zitten bij de productie van enkele maanden dan van een jaar.
Klopt het dat de meedraaiende reserves bij windmolens uitsluitend draaien op gas, omdat kolencentrales niet geschikt zijn om snelle variaties op te vangen? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel gas er jaarlijks nodig is om alle windmolens draaiende te houden en wat de kosten hiervoor zijn?
Het is geen juiste voorstelling van zaken dat bij de stroomvoorziening in ons land reservevermogen wordt ingezet op basis van gas (of een andere brandstof) om windmolens draaiende te houden.
Het is wel dagelijkse werkelijkheid dat voor het opvangen van de variaties van windenergie de flexibiliteit van thermische (fossiele) centrales wordt gebruikt, zoals dat gebeurt voor het opvangen van de variaties in de vraag naar elektriciteit. Het is echter niet zo dat voor elke windmolen een centrale onbelast meedraait in afwachting van het moment dat deze moet opregelen.
De thermische centrales gebruiken de flexibiliteit in het vermogensbereik vooral rondom bedrijf in vollast, dat wil zeggen bij maximale bedrijfsvoering. Ik illustreer dit met een voorbeeld dat aansluit bij de beantwoording van soortgelijke vragen van vorig jaar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1574).
Een centrale van 300 MW draait op 100% vermogen als het aanbod wind toeneemt met 100 MW. De centrale regelt terug naar 200 MW, 66,7% van vollastbedrijf. Valt het windvermogen weg, dan regelt de centrale weer op naar 100%. Het rendement van de centrale neemt bij dit deellastbedrijf iets af, waardoor bij 33,3% windaanbod (100 MW) de CO2-uitstoot niet daalt met 33,3%, maar met 31,6%. Er wordt geen gas gebruikt om de windmolens draaiende te houden. De fijnregeling van vraag en aanbod geschiedt met reeds draaiende centrales, wat een snelle en soepele regeling mogelijk maakt met weinig efficiencyverlies.
Hebt u de bereidheid om met de auteurs van het stuk «Windmolens, als stroombron» om de tafel te gaan zitten en met hen van gedachten te wisselen over windenergie? Zo nee, kunt u gemotiveerd aangeven waarom niet?
De auteurs zijn welkom voor een gesprek in het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met mijn medewerkers die bij het onderwerp betrokken zijn.
Hoe rijmt u de uitspraak van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, die recent stelde dat er geen windmolens gebouwd mogen worden in Natura 2000-gebieden en de provincie Noord-Holland die vindt dat tegen betaling windmolens gebouwd mogen worden in de nationale landschappen, rijksbufferzones, Natura 2000-gebieden en gebieden die onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (EHS)? Deelt u deze mening? Zo ja, kunt u er bij de provincie Noord-Holland op aandringen om de plannen te herzien als het gaat om het bouwen van windmolens in nationale landschappen, Rijksbufferzones, Natura 2000 en EHS gebieden?
De gedachte dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de genoemde uitspraak gedaan zou hebben, moet op een misverstand berusten.
Er is geen beleid dat generiek verbiedt om windturbines te bouwen in bepaalde natuurgebieden, met uitzondering van het pkb-gebied van de Waddenzee (parlementair geaccepteerd beleid van Derde Nota Waddenzee). De mogelijkheden om windturbines toe te staan in gebieden met een bepaalde status als natuurgebied of landschapsgebied hangen af van het daarvoor geldende beleid of de wettelijke bescherming.
Kort samengevat komt de bescherming van natuurgebieden die behoren tot Natura 2000 of tot de EHS neer op «neen, tenzij» en die van gebieden met landschappelijke betekenis op «ja, mits». In de Nota Ruimte staan de meeste van de beschermingsregimes nader beschreven.
Voor Natura 2000-gebieden geldt dat windturbines waarvan tevoren vaststaat of bij passende beoordeling komt vast te staan dat ze geen significante gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelen van die gebieden, kunnen worden toegestaan dan wel vergund.
In sommige provincies worden aan vergunningen voor windturbineparken leges gekoppeld voor de financiering van maatregelen ten gunste van landschap, natuur en recreatie. Ook uit de toelating van windturbines in de EHS kan de verplichting tot compenserende maatregelen voortvloeien (beschreven in door de rijksoverheid in 2009 vastgestelde «Spelregels EHS»). Ik onthoud mij op dit moment van een standpunt over de beleidsontwikkeling die op dit punt gaande is in de provincie Noord-Holland. Ook het nieuwe college-akkoord is op dit punt van belang. De in de vraag gewekte suggestie, dat in deze provincie tegen betaling windturbines mogen worden gebouwd in gebieden waar die bouw van het beschermingsbeleid niet is toegestaan, spreek ik echter tegen.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van alle kosten (zoals alle subsidies etc.) die komen kijken bij het windmolenpark in Urk?
Allereerst wil ik verwijzen naar de brief van 17 november 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 239, nr. 75) waar mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingaat op de subsidies voor het Windmolenpark langs de dijken van de Noordoostpolder. De brief beschrijft de totstandkoming van de beschikbaarstelling van het subsidiebedrag van maximaal 880 miljoen euro voor de looptijd van 15 jaar. Daarnaast wordt een investeringssubsidie vanwege het innovatieve karakter van het windpark beschikbaar gesteld van minimaal 104 en maximaal 116 miljoen euro.
Verder komen de initiatiefnemers in aanmerking voor de investeringsaftrekregeling (EIA). Het is vanuit de fiscale wetgeving echter niet toegestaan om hier openbaar gegevens over te verstrekken.
Overigens kent de SDE-subsidie een verrekeningsbeding, de zogeheten MSK-toets. Indien de projecten door gebruik van andere overheidssteun dan de SDE en de EIA, of door een toename van de elektriciteitsprijs, te veel voordeel genieten, dan wordt deze overmaat gekort op de uit te keren SDE-subsidie. Deze toets vindt ongeveer een jaar na realisatie van het project plaats.
Kunt u een overzicht geven van alle nog lopende projecten binnen de (oude) Subsidieregeling duurzame energie (SDE) met bijbehorende bedragen?
Het gevraagde overzicht van alle nog lopende windenergieprojecten binnen de (oude) Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE), met bijbehorende bedragen is als bijlage bijgevoegd (Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer).
Buitenlandse werknemers bij RWE |
|
Paul Ulenbelt (SP), Hans Spekman (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de radio uitzending van Goedemorgen Nederland van 31 maart over de situatie van buitenlandse werknemers bij energiebedrijf RWE?
Ja.
Wat is uw opvatting over de geschetste misstanden over extreem lange werkdagen, onveilige werksituaties en onduidelijke arbeidscontracten in de Eemshaven bij RWE?
De Arbeidsinspectie houdt actief toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving bij de in aanbouw zijnde energiecentrale van RWE in de Eemshaven. Gemiddeld één keer per week wordt de bouwplaats van RWE bezocht door de Arbeidsinspectie.
Op dit moment is 47 keer (ongevallen zijn hierbij niet meegenomen) gehandhaafd tijdens reguliere inspecties in het kader van toezicht op de arbeidswetgeving (Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet, Wet arbeid vreemdelingen).
In de Arbeidstijdenwet is het toegestaan dat over 16 weken gemiddeld maximaal 48 uur per week arbeid wordt verricht. Het maximum aantal uren dat er per dag gewerkt mag worden is 12 uur, maar daarbij geldt een maximum van 60 uur per 7 dagen (behoudens een aantal uitzonderingen). De Arbeidsinspectie heeft bij twee onderaannemers geconstateerd dat de arbeidstijdenwet werd overschreden. De Arbeidsinspectie heeft in deze zaken handhavend opgetreden.
In verband met onveilige situaties zijn diverse boetes opgelegd en waarschuwingen gegeven aan (onder) aannemers. De opgelegde boetebedragen variëren van € 2400 tot € 14 400. Ook is het werk op de bouwplaats diverse keren stilgelegd wegens arbo-overtredingen, wat tot forse kosten voor het bedrijf kan zorgen.
In het kader van het toezicht van de Wet arbeid vreemdelingen zijn ten aanzien van 12 werknemers werkzaam bij aannemers van RWE beboetbare overtredingen geconstateerd.
Met de opdrachtgever/hoofdaannemer RWE voert de Arbeidsinspectie periodiek overleg. De Arbeidsinspectie wordt ook buiten het reguliere overleg op eigen initiatief van partijen benaderd met vragen over de juiste toepassing van wet- en regelgeving voor de uitvoering van de werkzaamheden.
Volgens de Arbeidsinspectie neemt RWE de zaak serieus en verleent alle medewerking aan de controles van de Arbeidsinspectie. Ook heeft RWE maatregelen genomen, zoals het zelf uitvoeren van fysieke controles op de bouwplaats. De Arbeidsinspectie zal er ook met eigen controles op blijven toezien dat de wet- en regelgeving wordt nageleefd op het bouwterrein van RWE. Hiervoor zal de Arbeidsinspectie alle middelen gebruiken om te borgen dat er veilig, gezond en eerlijk wordt gewerkt.
Heeft de Arbeidsinspectie RWE geïnspecteerd? Zo ja, wanneer, hoe vaak en heeft de Arbeidsinspecties boetes opgelegd? Zo ja, wat was de hoogte van deze boetes?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Arbeidsinspectie de arbeidsongevallen onderzocht? Zo ja, wat waren de oorzaken van het arbeidsongeval?
In de periode van 2010 tot en met maart 2011 hebben zich 17 incidenten voorgedaan in de Eemshaven waaronder 15 meldingsplichtige ongevallen. Daarvan deden 10 ongevallen zich voor op het bouwterrein van RWE. De (onder)aannemers die direct en indirect bij 7 ongevallen waren betrokken, worden nu extra gecontroleerd door de Arbeidsinspectie.
Bij vijf ongevallen loopt de procedure nog. In vier gevallen is een boete opgelegd tussen de € 6100 en de € 12 000. In één geval was er geen sprake van verwijtbaarheid.
Uit de onderzoeken blijkt niet dat er een specifieke oorzaak is voor de ongevallen. Ook is het type ongelukken niet afwijkend van andere bouwplaatsen.
Heeft de Arbeidsinspectie boetes opgelegd voor de uitbuiting van de Poolse werknemers?
Bij de uitgevoerde controles door de Arbeidsinspectie zijn vooralsnog geen overtredingen van onderbetaling in het kader van de Wet minimumloon en minimumvakantie bijslag geconstateerd bij Poolse werknemers. Op dit moment loopt nog een recent ingesteld onderzoek naar de beloning van enkele Poolse werknemers in dienst bij een van de onderaannemers van RWE.
Toont deze schrijnende situatie wederom niet aan, dat de arbeidsinspecties fors uitgebreid dient te worden?
Naar mijn oordeel is de Arbeidsinspectie voldoende actief en zichtbaar in de Eemshaven bij het uitoefenen van toezicht op de relevante arbeidswetgeving. Wekelijks wordt het bouwterrein op de Eemshaven door de Arbeidsinspectie bezocht voor inspectie.
Voor wat betreft de inspectiecapaciteit verwijs ik u naar mijn eerder brieven aan uw Kamer van 14 maart en 22 maart jl. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 XV, nr. 75 en nr. 77).
Het bericht dat de kerncentrale Borssele meermaals ontsnapt zou zijn aan een ramp |
|
Gerda Verburg (CDA), Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Borssele meermaals ontsnapt aan ramp» en de uitzending van het radioprogramma Argos waarin melding wordt gedaan van ernstige incidenten bij de kerncentrale van Borssele?1
Ja.
Klopt het dat de incidenten die zich hebben voorgedaan in 1986 en in 1987 zijn onderzocht door de Kern Fysische Dienst (KFD) en dat deze de incidenten dusdanig laag heeft geclassificeerd dat er geen sprake was van gevaar voor de volksgezondheid?
Ja.
Zouden deze incidenten met de kennis van nu ook nog zo zijn geclassificeerd?
De kerncentrale liep in 1986 en in 1987 geen bijzonder gevaar. Volgens de huidige classificatie van het INES-systeem zouden de incidenten uit 1986 en 1987 hoogstens zijn ingeschaald op niveau 1 (onregelmatigheden zonder echt risico).
Welke lessen zijn destijds getrokken uit deze incidenten en welke maatregelen zijn sindsdien genomen om te voorkomen dat deze in de toekomst nog eens kunnen voorkomen?
In 1986 is de noodstroomvoorziening aangepast. In vergelijking met destijds zijn er nu veel meer middelen om dergelijke situaties te voorkomen en op te vangen. De belangrijkste voor wat betreft de stroomvoorziening zijn:
Daarmee zijn alle onregelmatigheden opgelost en zijn extra maatregelen genomen ter voorkoming van nieuwe onregelmatigheden.
Was het ook in 1986 en 1987 al praktijk dat de Kamer jaarlijks, middels een rapportage van de KFD, door de regering geïnformeerd wordt over mogelijke incidenten die zich hebben voorgedaan in de kerncentrale van Borssele?
Ja. Sinds 1980 stelt de KFD ieder jaar een storingsrapportage op, die door de minister naar de Tweede Kamer wordt verzonden. Deze zijn daarmee dus openbaar. Deze openbare rapportages worden juist gemaakt om van te leren en processen te verbeteren. Voor de rapportages van de jaren 1986 en 1987 wordt verwezen naar de kamerstukken TK, 20 800 XV, nr. 21, en TK, 16 226, nr. 8.
Bij welke incidenten met welke classificatie (INES 0–7), wordt de Kamer direct geïnformeerd?
Elk jaar krijgt uw Kamer in de storingsrapportage alle informatie over incidenten in nucleaire installaties. Er is tot op heden geen procedure afgesproken waarbij voor een bepaalde classificatie in de INES-schaal de Tweede Kamer direct geïnformeerd wordt.
Op de schaal van 0 (gebeurtenis zonder betekenis voor de veiligheid) tot 7 (een grootschalig ongeval) staan volgens de IAEA Tsjernobyl en Fukushima op niveau 7. Niveau 6 is een ernstig ongeval. Harrisburg in 1979 was een niveau 5 (ongeval met extern risico).
In de kerncentrale Borssele hebben zich sinds de invoering van de schaal alleen gebeurtenissen voorgedaan op niveau 0 (gebeurtenis zonder betekenis voor de veiligheid) en niveau 1 (onregelmatigheden zonder echt risico) op één incident na; dat was een niveau 2 incident in 19962, dat noopte tot een herbezinning op de veiligheidsvoorzieningen.
Ik zeg de Kamer toe om los van de jaarlijkse storingsrapportages de Kamer onmiddellijk te informeren, als er zich onregelmatigheden van niveau 2 en hoger voordoen.
Deelt u de mening dat bij kernenergie veiligheid voor alles gaat, zowel bij de bestaande kerncentrale van Borssele als bij een eventueel nieuw te bouwen kerncentrale? Hoe wilt u dit borgen?
Dit kabinet heeft aangegeven dat bij kernenergie veiligheid en zorgvuldigheid altijd voorop moeten staan. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn uitvoerige brief hierover (ETM/ED/11052189), die ik op 13 april jl. naar u heb gestuurd.