Wat is uw reactie op de passage op pagina 98 van het boek Mij krijgen ze niet klein van voormalig Minister Marjolein Faber, waarin zij in detail een gesprek beschrijft dat tijdens de ministerraad zou hebben plaatsgevonden?1
De beraadslagingen van de ministerraad zijn geheim. Dat is belangrijk. Schending van een geheimhoudingsplicht, ook wanneer dit wordt gedaan door een oud-bewindspersoon, is een misdrijf. Bij een vermoeden van een strafbaar feit kan aangifte worden gedaan. Het boek bevat persoonlijke belevingen en herinneringen. Het bevat geen citaten uit de notulen van de ministerraad of conclusies van onderraden. Ik heb ook niet vastgesteld dat daaruit direct is geput. Daarbij bevat het boek informatie over standpunten over het concept-regeerprogramma van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die eerder openbaar werd toen vorig jaar bij de Algemene Politieke Beschouwingen de adviezen over het regeerprogramma op dit onderdeel openbaar werden. Desgevraagd heeft ook de Landsadvocaat geconcludeerd dat weliswaar de suggestie wordt gewekt dat de beschreven onderwerpen zijn besproken in de (onder)ministerraad, maar dat geen bevestiging is in de vertrouwelijk ter beschikbaar gestelde stukken dat deze passages als zodanig in de (onder)ministerraad zijn besproken. Volledigheidshalve stuur ik het advies mee bij de beantwoording van deze vragen. Dat bij elkaar maakt dat ik nu niet kom tot een redelijk vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het kabinet doet dan ook geen aangifte.
Deelt u de mening dat het schenden van de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in artikel 26 van het Reglement van orde voor de ministerraad niet ongestraft dient te blijven?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke sancties heeft u tot uw beschikking?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid aangifte te doen voor het schenden van de geheimhoudingsplicht op basis van artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten waarom er in eerdere gevallen van lekken uit de ministerraad, zoals in de casus Bomhoff en Van Thijn, geen vervolging heeft plaatsgevonden? Klopt het dat het bij deze overweging van belang is of de gelekte informatie in de notulen is opgenomen?
Het antwoord op deze vraag vergt inzicht in afwegingen die in een ver verleden hebben plaatsgevonden. Met de door de vragensteller gevraagde spoed bij deze beantwoording is dit niet mogelijk dit inzicht te verkrijgen. Dit inzicht zou overigens geen gevolgen hebben voor de uitkomst van mijn afweging. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen danwel ontkennen dat de gelekte informatie is opgenomen in de notulen van de betreffende vergadering?
Zie het antwoord op vraag 1.
Als het antwoord op de voorgaande vraag negatief is, bent u dan van mening dat dit het belang van geheimhouding en handhaving daarvan juist onderschrijft?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 1 oktober 17:00 uur?
Hiervoor heb ik mijn best gedaan.
De beschietingen van humanitaire reddingsschepen door de Libische kustwacht en de Nederlandse/Europese verantwoordelijkheid. |
|
Marieke Koekkoek (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Arno Rutte (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving dat de Libische kustwacht op 24 augustus 2025 in internationale wateren gedurende circa 15–20 minuten met scherp heeft geschoten op het reddingsschip Ocean Viking van SOS Méditerranée, terwijl er tientallen geredde mensen en bemanning aan boord waren, met aanzienlijke schade maar zonder fysieke gewonden?1 Zo ja, hoe duidt u dit incident?
Ik heb kennisgenomen van dit incident. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie hierover. Het kabinet veroordeelt geweld tegen hulpverleners altijd. Daarom is het van belang dat de Libische autoriteiten dit incident nader onderzoeken, de daders straffen en gepaste maatregelen nemen. Hier hebben de Nederlandse ambassade en de EU-delegatie in Tripoli bij de Libische autoriteiten op aangedrongen.
Klopt het dat kort daarna opnieuw een humanitair reddingsschip, de Sea-Watch 5, onder vuur is genomen door een Libische patrouilleboot vlak na een redding, terwijl er tientallen mensen waren gered? Wat is uw reactie hierop?
Ook dit incident is bekend bij het kabinet. Zie verder antwoord bij vraag 1.
Wat doet Nederland concreet om het internationaal humanitair recht te beschermen in Europa en langs de Europese buitengrenzen, inclusief – maar niet beperkt tot – de Middellandse Zee, waar dit soort incidenten zich voordoen?
Nederland zet zich actief in voor de bescherming van het internationaal recht en de mensenrechten langs de Europese buitengrenzen, waaronder de Middellandse Zee. Dit wordt door het Kabinet ook bij samenwerking met de landen rondom de buitengrenzen onder de aandacht gebracht.
Het kabinet hecht tevens waarde aan de bescherming van hulpverleners wereldwijd. Op 3 juni 2025 verstuurde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een adviesaanvraag aan de AIV en aan de CAVV voor een gezamenlijk advies over het bestrijden van straffeloosheid voor geweld tegen hulpverleners. In dit advies worden de AIV en de CAVV gevraagd welke diplomatieke, juridische, financiële en eventueel andere instrumenten Nederland kan inzetten om de straffeloosheid voor geweldpleging tegen hulpverleners te bestrijden.2
Kunt u bevestigen of er bij deze incidenten Nederlandse burgers aan boord waren (als bemanningslid, vrijwilliger of waarnemer)? Wat heeft de Minister van Buitenlandse Zaken gedaan om hun veiligheid te beschermen, en welk plan ligt er klaar om bescherming te bieden bij eventuele toekomstige situaties of om te voorkomen dat deze zich voordoen?
Het kabinet heeft geen bericht ontvangen dat Nederlandse staatsburgers aan boord van deze schepen waren tijdens deze incidenten.
Bij consulaire hulpverzoeken van Nederlanders in het buitenland bekijkt het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar gelang de mogelijkheden en specifieke omstandigheden hoe consulaire bijstand kan worden verleend.
Hoe beoordeelt u dit soort aanvallen juridisch in het licht van het internationaal zeerecht en de plicht tot redding op zee, mede gezien dat de Ocean Viking in internationale wateren opereerde? Welke (strafrechtelijke of diplomatieke) stappen acht u passend richting betrokken autoriteiten?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie over het incident. In algemene zin onderschrijft het kabinet dat het tegengaan van verlies van levens op zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven.
Dit incident is daarom zorgelijk. Om die reden, en zoals genoemd in antwoord op vraag 1, heeft de Nederlandse ambassade in Tripoli de autoriteiten opgeroepen tot een gedegen onderzoek, bestraffing van de daders en het nemen van gepaste maatregelen.
Hoe kijkt Nederland naar de financiering voor de Europese Unie (EU) en internationale erkenning van de Libische kustwacht, terwijl die herhaaldelijk heeft gefaald om conform de internationale standaard voor zeeredding te handelen, met verlies van mensenlevens en nu ook een directe aanval op hulpverleners tot gevolg?
De steun van de Europese Commissie is gericht op het versterken van de zoek- en reddingscapaciteit en capaciteit op het gebied van grensbeheer van de Libische kustwacht. Deze EU-inzet in Libië heeft tot doel verlies van levens op zee te voorkomen, irreguliere migratie naar de EU te verminderen en mensensmokkel- en handel aan te pakken. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route om migratie in goede banen te leiden. Daarbij is versterking van mensenrechtenstandaarden nadrukkelijk een onderdeel van de inzet.
Libië heeft een eigen kustwacht en is verantwoordelijk voor het uitvoeren en coördineren van reddingsoperaties in de eigen Search and Rescue (SAR) zones. Naast dat niet met zekerheid is vastgesteld dat de Libische kustwacht de beschietingen heeft gedaan, is het voor het kabinet niet met zekerheid vast te stellen in hoeverre het specifieke incident waarbij NGO-schepen zijn beschoten direct, dan wel indirect is gefaciliteerd door Europese steun. SAR-operaties vallen onder de verantwoordelijkheid van de Libische autoriteiten, die autonoom handelen. Dit gaat echter gepaard met risico’s. Dit soort incidenten laat dan ook opnieuw zien dat het essentieel is dat Europese steun gepaard gaat met adequate monitorings- en evaluatiemechanismen. Nederland pleit hier consequent voor. De Europese Commissie monitort de uitvoering van programma’s en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden. Het kabinet blijft er ook op aandringen dat de EU-samenwerking met de Libische kustwacht periodiek wordt geëvalueerd.
Welke informatie heeft Nederland ontvangen via EU-kanalen (Europese Commissie/Frontex) over de toedracht van de beschietingen, en hoe beoordeelt u de reactie van de Europese Commissie dat zij eerst de reactie van de Libische autoriteiten afwacht? Acht u die houding voldoende, gelet op de ernst?
Nederland staat in voortdurend contact met de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden in zowel Tripoli als in Brussel. De incidenten zijn besproken. De woordvoerder van de Commissie veroordeelde het incident eerder en gaf aan dat er contact is opgenomen met de Libische autoriteiten om een onderzoek uit te voeren. Tevens zijn er door het Europees parlement vragen gesteld aan de Raad van de Europese Unie over het voorval.
Welke inzet pleit Nederland in de Raad (JBZ/RBZ) voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar beide incidenten (Ocean Viking en Sea-Watch 5), inclusief de keten van verantwoordelijkheid aan Libische en Europese zijde, en voor mogelijke consequenties, zoals herziening van steun, sancties of restricties op overdracht van materieel?
Nederland heeft zowel zelfstandig als in EU-verband het belang van een gedegen onderzoek benadrukt in gesprekken met de Libische autoriteiten.
Bent u bereid om – in afwachting van structurele EU-maatregelen – nationaal te bevorderen dat Nederlandse publieke middelen niet bijdragen aan steun die kan leiden tot schendingen van mensenrechten en het zeerecht door actoren in Libië en dit ook actief uit te dragen richting partnerlanden?
Het kabinet acht het van belang dat er een gedegen onderzoek naar de incidenten plaatsvindt. Hiertoe heeft het kabinet bilateraal en in EU-verband opgeroepen. Tegelijkertijd zal er naar het oordeel van het kabinet niets verbeteren als de EU zich terugtrekt uit de samenwerking met Libië. De inzet van de EU en lidstaten is er (mede) op gericht de activiteiten van de kustwacht op het gebied van mensenrechten te verbeteren. Het kabinet blijft in EU-verband en bilateraal aandacht vragen voor (gewelds)incidenten waar de Libische kustwacht mogelijk bij betrokken is. Het is vanDeze incidenten onderstrepen belang om voortdurend te blijven monitoren. Daarnaast is het noodzakelijk om de voorwaarden en uitvoering van Europese steun aan Libische autoriteiten kritisch te blijven volgen en indien nodig bij te stellen.
Hoe beoordeelt u de operationele gevolgen van deze aanvallen voor de reddingscapaciteit in het centrale Middellandse Zeegebied (zoals schepen die tijdelijk in haven blijven of missies afgelasten)? Welke maatregelen kan Nederland (bilateraal of via EU/International Maritime Organization) ondersteunen om te waarborgen dat levensreddende operaties veilig kunnen doorgaan?
Zie ook antwoord op vraag 5.
De operationele gevolgen van deze aanvallen zijn op dit moment nog niet bekend. Nederland zal het SAR systeem evenals de conventies die betrekking hebben op SAR en SOLAS bij de relevante landen en instanties onder de aandacht blijven brengen.
Is Nederland bereid in EU-kader te pleiten voor duidelijke rode lijnen (bijvoorbeeld het verbod op het gebruik van vuurwapens tegen civiele reddingsschepen) met concrete consequenties voor samenwerking met de Libische kustwacht wanneer die lijnen worden overschreden?
Het kabinet wil irreguliere migratie naar Nederland en Europa terugdringen. Het kabinet pleit daarom ook binnen de EU voor een stevige aanpak. De bescherming van migranten op migratieroutes loopt in dat kader als een rode draad door de inzet om uitbuiting, misbruik en mishandeling van migranten te voorkomen. Het gebruik van geweld tegen civiele reddingsschepen is onaanvaardbaar. Het kabinet zal hier ook in de toekomst aandacht voor vragen, in EU-verband en bilateraal richting de Libische autoriteiten.
Welke stappen zet Nederland, samen met partnerstaten, om de criminalisering en bestuurlijke detentie van NGO-reddingsschepen door nationale autoriteiten (zoals Italië) tegen te gaan en de vrijheid van humanitaire hulp op zee te beschermen conform internationaal recht?
Het kabinet acht het van belang dat er een gedegen onderzoek naar de incidenten plaatsvindt. Bij incidenten zoals de beschieting van de Sea-Watch 5 is het van belang dat de Libische overheid gedegen onderzoek uitvoert, de daders bestraft en gepaste maatregelen neemt. Het kabinet blijft in EU-verband en bilateraal aandacht vragen voor (gewelds)incidenten waar de Libische kustwacht mogelijk bij betrokken is. Deze incidenten onderstrepen het belang van voortdurende monitoring, evenals de noodzaak om de voorwaarden en uitvoering van Europese steun aan Libische autoriteiten kritisch te blijven volgen en indien nodig bij te stellen.
Het kabinet waardeert de inzet van NGO’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd moeten we voorkomen dat de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones drenkelingen aan boord nemen, criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten juist in stand houden. Dit is een delicate balans waarbij er volgens het kabinet oog moet zijn voor beide aspecten.
Bent u bereid de Kamer te rapporteren over: (a) eventuele Nederlandse betrokkenheid (burgers/organisaties) bij de getroffen schepen; (b) uw diplomatieke contacten met de Europese Commissie, Italië en de Libische autoriteiten; (c) de stand van juridische stappen (bijvoorbeeld onderzoeken door Italiaanse autoriteiten); en (d) uw inzet voor structurele veiligheidsprotocollen voor civiele reddingsschepen in internationale wateren?
Daar waar beschikbaar en mogelijk, zal ik op verzoek van de Kamer nadere informatie over deze incidenten verstrekken.
Het bericht ‘Ministerie 'trekt steun in' voor wereldwijd klimaatcentrum in Rotterdam’ |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie «trekt steun in» voor wereldwijd klimaatcentrum in Rotterdam»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse overheid de financiële steun aan het Global Centre on Adaptation (GCA) in Rotterdam beëindigt? Zo ja, welke overwegingen lagen ten grondslag aan dit besluit?
De financiering aan het GCA vanuit de Rijksoverheid betreft uitsluitend projectfinanciering. Het huidige project dat door het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt gefinancierd loopt in lijn met het gesloten contract op 31 mei 2026 af. Het wordt dus niet vroegtijdig beëindigd of stop gezet. GCA is eerder dit jaar op de hoogte gesteld van de einddatum van deze financiering. Het GCA kan opnieuw een subsidieverzoek indienen. De financiering vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) was bedoeld om de stichting GCA op te zetten. Deze financiering liep in 2024 af.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de jarenlange inspanningen van het kabinet om het GCA juist in Nederland te vestigen?
Vanzelfsprekend zou het jammer zijn als het hoofdkantoor van GCA zou verhuizen. Maar het GCA is een onafhankelijke stichting en besluit hier zelf over.
Hoe beoordeelt u de kritiek van voormalig VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon dat Nederland hiermee zijn internationale voortrekkersrol op het gebied van onderzoek naar klimaatadaptatie verliest?
De voormalig VN secretaris-generaal Ban Ki-Moon is een belangrijk voorvechter van de inzet op klimaatadaptatie en hij is nauw betrokken bij het centrum. Het staat hem vrij om stevig te pleiten voor behoud van het centrum in Rotterdam. Nederland blijft een internationale voortrekker op het gebied van klimaatadaptatie door de kennis en kunde die op dit terrein beschikbaar is. Ook is Nederland een belangrijke financier van adaptatie. Zestig procent van de Nederlandse klimaatfinanciering betreft adaptatie.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met het «nieuwe beleid» rond klimaatfinanciering en waarom dit zou betekenen dat financiering van het GCA «niet langer logisch» is?
In de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp die de Kamer op 20 februari jongstleden is toegegaan, is aangekondigd dat we de beschikbare klimaatfinanciering zullen focussen op de grote klimaatfondsen zoals het Green Climate Fund en geen regionale klimaatfondsen meer zullen ondersteunen. Dit betreft onder andere het Africa Adaptation Acceleration Program waar GCA technisch ondersteuning aan geeft. Doorgaan met technische ondersteuning is niet logisch als het fonds zelf niet meer wordt ondersteund door Nederland.
Klopt het dat Noorwegen, Canada en Denemarken bereid zijn hun steun te vergroten en dat het GCA nu overweegt Rotterdam te verlaten als Nederland zich terugtrekt? Hoe weegt u de mogelijke vertrekplannen van het centrum uit Nederland?
De genoemde donoren Noorwegen, Canada en Denemarken hebben een eigen relatie met het GCA. Nederland heeft geen zicht op de voorziene financiering vanuit deze donoren. We hebben kennisgenomen van de afwegingen van het GCA omtrent de vestiging in Rotterdam. Zoals aangegeven zou Nederland het jammer vinden als het GCA besluit te vertrekken, maar als zelfstandige stichting besluiten zij hier zelf over.
Welke gevolgen kan het vertrek van het GCA hebben voor de Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven (zoals Deltares, TU Delft en Wageningen Universiteit) die samenwerken met het centrum?
De stichting GCA heeft wereldwijd een omzet van 21,7 miljoen EUR dus de directe economische impact is beperkt. Het GCA houdt zich niet bezig met implementatie en projecten in Nederland. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zijn wereldwijd actief op het gebied van klimaatadaptatie en water. Betrokkenheid van Nederlandse partijen bij klimaatadaptatie wereldwijd verandert niet.
Hoe schat u de economische impact in van een mogelijk vertrek, gezien de verwachte miljardeninvesteringen wereldwijd in klimaatadaptatieprojecten en de expertise die Nederland daarin kan leveren?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe past dit besluit bij de internationale afspraken en toezeggingen van Nederland op het gebied van klimaatadaptatie en ontwikkelingssamenwerking, met name richting kwetsbare landen?
Deze afspraken en toezeggingen blijven ongewijzigd. Nederland blijft een internationale voortrekker op het gebied van klimaatadaptatie. In 2024 was 60% van de Nederlandse publieke klimaatfinanciering gericht op adaptatie. Hierbij ligt de nadruk op de minst ontwikkelde landen. Nederland houdt zich aan het Parijs akkoord en aan de Glasgow wens om financiering van klimaatadaptatie te verdubbelen in de periode van 2019 tot 2025.
Bent u bereid het besluit om de steun in te trekken te heroverwegen, mede gezien de reputatieschade die Nederland internationaal kan oplopen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie eerdere antwoorden. Er is geen sprake van het intrekken van steun.
Het bezoek van de Indonesische president aan Nederland en mensenrechtenschendingen in West-Papoea |
|
Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Klopt het dat er vrijdag een gesprek met de Minister-President en de Indonesische president op de planning staat?1 Wat staat er bij dat gesprek op de agenda?
Nee, tijdens het recente bezoek van de Indonesische president Prabowo Subianto aan Nederland heeft geen gesprek met de Minister-President plaatsgevonden.
Bent u van mening dat Nederland vanwege de historische band een bijzondere zorgplicht heeft jegens de mensen in West-Papoea? Bent u ermee bekend dat momenteel mensenrechten in West-Papoea worden geschonden, evenals dat deze in het verleden zijn geschonden?
De mensenrechtensituatie in Papua is zorgelijk. Verschillende (mensenrechten)organisaties, waaronder Human Rights Watch en Amnesty International, rapporteren onder andere over geweld en inbreuken op eigendommen van de inheemse bevolking. Er vallen ook slachtoffers door geweld gebruikt door lokale gewapende groepen.
Het lot van de Papua’s gaat het kabinet ter harte. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken volgt de situatie in Papua nauwlettend, onder andere via de Nederlandse ambassade in Jakarta. De Nederlandse regering respecteert de territoriale integriteit van de Republiek Indonesië, inclusief Papua.
Spreekt u en/of het koningspaar de Indonesische president morgen aan op de mensenrechtenschendingen van de mensen uit West-Papoea? Zo ja, welke boodschap wordt overgebracht? Zo nee, waarom niet?
Het Koninklijk Paar heeft de president ontvangen op Paleis Huis ten Bosch; het is een goed gebruik dat de gesprekken die het Koninklijk Paar op het Paleis voert vertrouwelijk zijn.
Mochten de mensenrechten van de mensen uit West-Papoea nog niet op de agenda staan, bent u bereid deze aan de agenda toe te voegen? Zo nee, kunt u toelichten waarom rapporten van bijvoorbeeld Greenpeace en Amnesty International daar geen aanleiding toe zouden geven?2 3
Zie antwoord vraag 3.
Kunt uiteenzetten op welke manieren u zowel bilateraal als multilateraal Indonesië aanspreekt op de schendingen van mensenrechten van mensen in West-Papoea?
De bilaterale relatie met Indonesië is breed en hecht, wat het bespreken van de mensenrechtensituatie vergemakkelijkt. Op verschillende niveaus wordt de mensenrechtensituatie besproken, zowel in bilateraal, EU- als multilateraal verband. Daarbij kijkt de regering nadrukkelijk wat de meest effectieve wijze is om zorgen over mensenrechten over te brengen.
De Nederlandse ambassade in Jakarta ondersteunt verschillende projecten ter bevordering van de bescherming van mensenrechten in Indonesië, inclusief Papua. De Nederlandse ambassade brengt voorts regelmatig werkbezoeken aan verschillende provincies door heel Indonesië, inclusief Papua, tijdens welke aandacht wordt besteed aan dit thema. De Nederlandse ambassade in Jakarta heeft het bezoek van een aantal leden van de Vaste Kamercommissie van Buitenlandse Zaken aan Indonesië afgelopen juli ondersteund, en verwelkomt dat de leden o.a. met de Indonesische mensenrechtencommissie over de situatie in Papua hebben gesproken. Nederland zal multilateraal aandacht blijven vragen voor de situatie in Papua, zoals het tijdens de meest recente Universal Periodic Review (UPR) van Indonesië in november 2022 heeft gedaan.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 26 september beantwoorden, nog voordat het bezoek van de Indonesische president plaatsvindt?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De teloorgang van de iconische fietsenfabriek Batavus in Heerenveen en nieuwe kansen voor de maakindustrie |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA), Ilse Saris (CDA) |
|
Vincent Karremans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Volkskrant: «Terwijl Batavus vertrekt naar Hongarije, haalt Ebike4Delivery de productie terug uit Polen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het besluit van Accell Group om na de overname door Kohlberg Kravis Roberts & Co. (KKR) de productie van Batavus-fietsen te verplaatsen van Heerenveen naar Hongarije, met een verlies van 160 banen tot gevolg?
Het is altijd pijnlijk wanneer banen verloren gaan bij een onderneming die zo lang met de regio is verbonden. Accell Group gaf op 26 augustus 2025 aan dat deze maatregel onderdeel is van een breder Transformation Programme, gericht op vereenvoudiging, efficiëntie, flexibiliteit en kwaliteitsverbetering. De productie in Heerenveen wordt uiterlijk eind eerste kwartaal 2026 overgeheveld naar bestaande locaties in Hongarije en Dijon (Frankrijk), waardoor circa 160 productiefuncties vervallen. In Heerenveen blijft een organisatie van ongeveer 100 medewerkers actief – vooral ingenieurs en ondersteunend personeel – binnen een nieuw kantoor dat een rol krijgt als strategisch centrum voor ontwerp en engineering binnen de One Accell-structuur.
Voor de betrokken medewerkers is een sociaal plan opgesteld, dat gefaseerd wordt uitgevoerd met inachtneming van het advies van de ondernemingsraad en de geldende wet- en regelgeving.
Deelt u het oordeel dat Batavus – ooit een familiebedrijf dat stond voor kwaliteit, continuïteit en goed werkgeverschap – door private equity is gereduceerd tot louter een merk?
Batavus is één van de merken binnen Accell Group, dat meerdere fietsmerken voert zoals Sparta en KOGA. De eigendom en strategische keuzes liggen bij het bedrijf zelf. Het staat ondernemingen vrij om hun merk- en productiestrategie binnen de wettelijke kaders in te richten. De overheid doet geen uitspraak over de waardering van bedrijfsmodellen of investeerdersvormen.
In hoeverre speelt mee dat private equity-bedrijven zoals KKR vooral gericht zijn op kostenreductie en een snelle exit binnen enkele jaren, en minder op duurzame waardecreatie?
Private equity is één van de bestaande vormen van ondernemingsfinanciering. De strategieën van private-equityfondsen lopen uiteen: sommige richten zich op herstructurering, andere op langetermijnontwikkeling en innovatie. Over de motieven of strategische keuzes van individuele investeerders kan ik geen uitspraken doen. Belangrijk is dat ondernemingen binnen de geldende wet- en regelgeving opereren en dat strategische beslissingen over productielocaties en bedrijfsvoering uiteindelijk aan het bedrijf zelf zijn.
Herkent u het feit dat de overheveling van de productie, net als de eerdere verplaatsing van de productie van Vredestein-banden uit Enschede, mede het gevolg is van de Hongaarse industriepolitiek die buitenlandse investeringen en verplaatsingen naar het land actief bevordert?
Nee, dat herken ik niet. Accell heeft in haar verklaring geen verwijzing gemaakt naar Hongaarse industriepolitiek of investeringsmaatregelen. Volgens het bedrijf is de beslissing onderdeel van een bredere strategische herstructurering gericht op vereenvoudiging en efficiëntie.
Heeft het besluit van Accell Group mede te maken met het feit dat Hongarije op basis van EU-regels meer ruimte heeft om staatssteun te geven aan maakbedrijven?
Nee, dat herken ik niet. Accell heeft in haar verklaring geen verwijzing gemaakt naar de ruimte die Hongarije heeft om staatssteun te verlenen. Volgens het bedrijf is de beslissing onderdeel van een bredere strategische herstructurering gericht op vereenvoudiging en efficiëntie.
Staat u, gezien de negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid in Friesland, in contact met lokale bestuurders en Accell Group, en heeft u geprobeerd om deze verplaatsing van de productie tegen te houden?
Er is geen direct contact geweest met Accell Group over dit besluit. Het betreft een ondernemingsbeslissing van het bedrijf zelf, waarin de overheid geen formele rol heeft en die niet kan worden tegengehouden.
Deelt u de mening dat de maakindustrie in Nederland gekoesterd moet worden, zeker als het gaat om een typisch Nederlands product zoals de fiets?
Ja. De maakindustrie levert een belangrijke bijdrage aan onze economie, innovatie en werkgelegenheid. Daarom zet het kabinet in op het versterken van een concurrerende, duurzame en toekomstgerichte industrie.
Hoe voorkomt u dat zich opnieuw situaties voordoen zoals bij Batavus en eerder bij Vredestein, waar productie en werkgelegenheid naar lage lonenlanden zoals Hongarije verdwijnen?
Binnen de Europese interne markt kunnen ondernemingen vrij bepalen waar zij hun productie onderbrengen. Dat is een belangrijk fundament van onze open economie. Deze vrijheid zorgt niet alleen voor concurrentie en innovatie, maar maakt ook dat bedrijven zich vestigen op plekken waar de omstandigheden het gunstigst zijn. Nederland profiteert daarvan omdat dit ook aanleiding kan zijn voor bedrijven om hier juist activiteiten op te bouwen of uit te breiden. In dit geval heeft Accell zelf aangegeven dat de verplaatsing onderdeel is van een strategische keuze om de organisatie te vereenvoudigen en de efficiëntie en kwaliteit te verbeteren. Het kabinet kan dergelijke besluiten van individuele bedrijven niet voorkomen.
Wat kan geleerd worden van bedrijven als Ebike4Delivery (Nijmegen) en Van Raam (Varsseveld), die er bewust voor kiezen de productie van fietsen in Nederland te houden of zelfs naar ons land terug te brengen?
De redenen waarom bedrijven besluiten om productie te verplaatsen of juist in Nederland te houden, kunnen sterk verschillen. Het is daarom niet altijd zinvol om individuele situaties met elkaar te vergelijken.
Het kabinet is altijd trots op bedrijven die ervoor kiezen om in Nederland te ondernemen en hier te blijven produceren, zoals Ebike4Delivery en Van Raam. Deze ondernemingen leveren een bijdrage aan werkgelegenheid, innovatie en de kracht van onze maakindustrie.
Bent u bereid een nationaal innovatieprogramma «Fabriek van de toekomst» te starten, gericht op slimme en schone productietechnieken, zodat bedrijven productie weer meer in eigen hand nemen of houden?
Er loopt in Nederland al veel om fabrieken van de toekomst vorm te geven. Zo werken bedrijven en kennisinstellingen samen in onder andere Smart Industry aan digitalisering, robotica en slimme productietechnieken. Ook via het Nationaal Groeifonds worden grote innovatieprogramma’s gesteund die bijdragen aan moderne en duurzame productie. Daarnaast zijn er regelingen die bedrijven helpen om schoner en slimmer te produceren. Met deze programma’s wordt de kern van een «Fabriek van de Toekomst» al ondersteund. Daarom is een nieuw nationaal programma op dit moment niet aan de orde.
Het bericht op Noordkop247 'Geen demonstratie voor veilige kruising' |
|
Derk Boswijk (CDA), Harmen Krul (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Tieman , Gijs Tuinman (BBB) |
|
|
|
|
Zou u willen reageren op het bericht op Noordkop247 «Geen demonstratie voor veilige kruising» en daarbij in het bijzonder willen ingaan op de zorgen van bewoners over de verkeersveiligheid rond de N9 en de vlotbruggen?1
De zorgen van de bewoners over de verkeersveiligheid rond de N9 en de vlotbruggen zijn bekend. Daarom is besloten om de kruisingen bij de Burgervlotbrug en de Sint Maartensvlotbrug te verbeteren. Zie ook vraag 3.
Hoe beoordeelt u de huidige verkeersveiligheid op de N9, met name bij de kruisingen en de vlotbruggen, en welke risico’s ziet u voor fietsers, voetgangers en omwonenden?
De N9 is een weg met een zeer gevarieerd verkeersbeeld door stedelijke kernen, buitengebied en kleine dorpskernen. Dit leidt tot verschillen in snelheden en plekken waar snel en langzaam verkeer elkaar kruisen. Na een onderzoek heeft Rijkswaterstaat in 2023/2024 met een aantal kleine, gerichte maatregelen de oversteken bij de vlotbruggen aangepakt. Hierdoor is de situatie voor overstekende voetgangers en fietsers verbeterd.
Welke maatregelen zijn sinds de beantwoording van eerdere door de CDA-fractie gestelde schriftelijke vragen genomen om de verkeersveiligheid rond de N9 en de vlotbruggen te verbeteren?2
Het voorgaande kabinet heeft voor ongeveer € 4 miljoen geïnvesteerd in de verkeersveiligheid in Sint Maartensvlotbrug en Burgervlotbrug. In 2023 en 2024 zijn de maatregelen gerealiseerd. In Burgervlotbrug zijn aan zowel de noordzijde als de zuidzijde van de kruising met de N9 nieuwe fiets/bromoversteken gerealiseerd. Hierbij is ook opstelruimte in de middenberm aangebracht en zijn borden en markeringen aangebracht.
Bij Burgervlotbrug is het aanwezige zebrapad op expliciete wens van omwonenden in het nieuwe ontwerp opgenomen om de oversteekbaarheid zo goed als mogelijk te borgen.
In Sint Maartensvlotbrug zijn betere oversteekvoorzieningen aangebracht en zijn borden en markeringen aangebracht. Hiermee sluit de weginrichting aan op de ontsluitingsfunctie van de weg binnen de bebouwde kom en is de oversteekbaarheid ter hoogte van de bruggen voor met name langzaam verkeer (brom/fiets en voetgangers) verbeterd.
Welke structurele oplossingen, zoals vaste oeververbindingen in plaats van vlotbruggen, worden onderzocht en welke tijdlijn hanteert u daarbij?
De vlotbruggen zijn in beheer van de provincie Noord-Holland. Een onderzoek naar de vervanging van de vlotbruggen is de verantwoordelijkheid van de provincie. In 2017 is een vaste oeververbinding door hen onderzocht. Toen bleek dat de kosten van de aanleg van een nieuwe oeververbinding niet proportioneel waren. De provincie Noord-Holland zal het onderzoek uit 2017 naar de nut- en noodzaak van een vaste oeververbinding gaan herijken. In 2027 worden de resultaten van dit onderzoek verwacht, waarna het aan de provincie Noord-Holland is om te besluiten over het vervolg.
Op dit moment worden geen andere concrete maatregelen onderzocht. Vanuit het eerder uitgevoerde onderzoek naar verkeersveiligheid op de N9, N99 en N250 is wel inzicht in mogelijke oplossingsrichtingen. Mede op basis van dit onderzoek heeft Rijkswaterstaat in 2023/2024 binnen het beschikbare budget enkele maatregelen getroffen (zie beantwoording vraag 2 en 3).
In hoeverre is de verwachte toename van verkeer als gevolg van de groei van de marinebasis Den Helder meegenomen in de berekeningen voor de noodzakelijke investeringen in de N9 en de vlotbruggen?
In juni 2025 hebben het Rijk en de regio onder regie van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in het «Ruimtelijk Arrangement Noord-Holland» afgesproken gezamenlijk te kijken naar mogelijkheden voor een meer weerbaar en veerkrachtig mobiliteitssysteem. Zowel vanuit een civiele als militaire context ingeval van een eventueel voorval of incident. Het is belangrijk dat het mobiliteitssysteem ook in zulke omstandigheden blijft functioneren voor militaire en civiele doeleinden. Dit onderzoek is inmiddels gestart en wordt naar verwachting in 2026 afgerond.
Behalve dit onderzoek worden op dit moment door het Rijk geen berekeningen gemaakt voor investeringen aan de N9 en de vlotbruggen.
Zou u willen inventariseren of er mogelijkheden bestaan om bij de financiering van structurele verbeteringen aan de N9 ook te kijken naar middelen in het kader van de NAVO-norm voor bestedingen aan Defensie, gelet op het strategisch belang van de weg voor de marinebasis Den Helder?
Tijdens de NAVO Top van 24-25 juni jl. is afgesproken om 1,5% van het BBP aan te wenden voor uitgaven aan de weerbaarheid van de maatschappij, waaronder de bescherming van kritieke infrastructuur, civiele paraatheid en cyberverdediging en het versterken van de defensie-industrie en innovatie. De nationale doorvertaling en financiële implicaties van de nieuwe NATO Defence Investment Pledge worden onderzocht. Hierop kan op dit moment nog niet worden vooruitgelopen.
Kunt u aangeven hoe u hierbij samenwerkt met de provincie Noord-Holland en of u bereid bent Rijkswaterstaat nauw met de provincie te laten optrekken?
Bij de uitvoering van de vorig jaar uitgevoerde maatregelen is nauw opgetrokken met de provincie. Er is continu afstemming op verschillende niveaus tussen het Ministerie, Rijkswaterstaat en de provincie. Zo stemmen Rijkswaterstaat, ProRail en provincie tweemaandelijks grootschalige werkzaamheden en vernieuwingsopgaven af met de gemeenten in de Noordkop. Ook de hinderaanpak komt hier aan de orde.
Ook in het kader van het Ruimtelijk Arrangement Noord-Holland (zie ook de beantwoording van vraag 5) werken Rijk en de provincie Noord-Holland actief samen over hoe de ruimte in de provincie wordt ingericht. Hierover vindt periodiek overleg plaats en de partijen hebben langjarige commitment bij de afspraken en de samenwerking.
Welke belemmeringen bij vergunningverlening, omgevingsfactoren of veiligheid, die volgens de genoemde beantwoording van eerdere vragen een rol spelen, zijn specifiek van toepassing op het traject van de N9 en welke stappen zijn sindsdien gezet om deze belemmeringen weg te nemen?
Er zijn geen specifieke belemmeringen bekend.
Welke mogelijkheden ziet u om de uitvoering van noodzakelijke verbeteringen te versnellen en welke concrete besluiten zijn daarbij al genomen?
Op dit moment zijn er nog geen concrete verbeteringen gepland.
Hoe voorkomt u dat de N9 wederom te maken krijgt met opeenvolgende afsluitingen en onderhoudswerkzaamheden tegelijk, waardoor files en verkeersinfarcten ontstaan zoals in 2023 werd gesignaleerd?
Hinder treedt soms op bij werkzaamheden. Er is een hinderaanpak vastgesteld die zorgt dat de gevolgen van de werkzaamheden van tevoren goed in beeld zijn. Een kerngroep van infrabeheerders, waaronder Rijkswaterstaat, stemt werkzaamheden over een periode van 1 tot 5 jaar met elkaar af. Dat is ook in 2023 gebeurd. Het beeld dat dit tot verkeersinfarcten zou hebben geleid, wordt niet herkend.
Op welke wijze worden gemeenten, bewoners en belangenorganisaties betrokken bij de besluitvorming over de verbetering van de N9 en de vervanging van de vlotbruggen?
Op dit moment is er geen besluitvorming over de verbetering van de N9 in voorbereiding. Vervanging van de vlotbruggen is een verantwoordelijkheid van de provincie Noord-Holland, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen treft u om in de tussentijd, zolang er nog geen structurele oplossing is, de verkeersveiligheid en doorstroming rond de vlotbruggen te verbeteren?
Zie voor de maatregelen die recentelijk getroffen zijn de beantwoording van vraag 3.
De brandbrief van burgemeesters inzake de wolf |
|
André Flach (SGP) |
|
Rummenie , Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van Gelderse gemeenten over de toenemende aanwezigheid van wolven en de gevolgen hiervan voor mens en dier (Kamerstuk 2025D40213) (Kamerstuk 2025D40232)?
Herkent u de grote zorgen van deze burgervaders?
Wat betekent de constatering dat een aantal individuele wolven in toenemende mate hun natuurlijke schuwheid verliest en zich steeds vaker in de nabijheid van mensen en bebouwing begeeft, waarbij sprake is van een groeiend aantal incidenten, voor uw beleid?
Bent u van mening dat de juridische ruimte om wolven te verjagen en aversief te conditioneren, gegeven de verlaagde beschermingsstatus van de wolf, voldoende wordt benut?
Op welke wijze worden situaties van contact tussen wolven en mensen geregistreerd?
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat incidenten met honden ook als zodanig worden geregistreerd?
Wordt ervoor gezorgd dat onder meer gemeenten een beroep kunnen doen op een deskundigencrisisteam voor advies bij acute situaties?
Deelt u de analyse van de burgemeesters dat zij vrij weinig kunnen met de noodbevoegdheden vanuit de Gemeentewet?
Bent u voornemens in overleg met burgemeesters ervoor te zorgen dat zij een ruimer handelingskader krijgen om in te (laten) grijpen bij onveilige situaties?
Maken provincies in uw ogen voldoende gebruik van de ruimte die zij nu hebben om op grond van de verlaagde beschermingsstatus van de wolf beheermaatregelen te nemen om onveilige situaties te voorkomen?
Bent u bereid te kijken naar verdere aanscherping van het aan de Kamer voorgelegde Ontwerpbesluit met betrekking tot het beheer van de wolf (Kamerstuk 33 118, nr. 295)?
Gaat u zorgen voor het aanwijzen van gebieden in Nederland die, gelet op het ecosysteem, de wildstand en de nabijheid van mensen en vee, niet geschikt zijn voor duurzame vestiging van een wolf of wolvenroedel, zodat in deze gebieden vroegtijdig kan worden ingegrepen?
Deelt u de mening dat de populatieontwikkeling van de wolf, gelet op de groei van het aantal roedels in de afgelopen jaren, zowel in Nederland als bij de Centraal Europese wolvenpopulatie als geheel, voldoende ruimte biedt om eerder in te grijpen om onveilige situaties te voorkomen, ook al ligt de populatie nog niet op het niveau dat mogelijk nodig zou zijn voor een gunstige staat van instandhouding?1
Wordt in het aanvullende onderzoek naar de Nederlandse bijdrage aan een gunstige staat van instandhouding van de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 466) ook gekeken naar de habitatgeschiktheid in andere Europese landen waar de Centraal Europese wolvenpopulatie aanwezig is en de reële Nederlandse bijdrage vanuit het perspectief van habitatgeschiktheid?
Is in andere Europese landen al vastgesteld wat de gunstige populatieomvang zou moeten zijn?
Deelt u de mening dat voor een gunstige staat van instandhouding van de Centraal Europese wolvenpopulatie een relatief grotere bijdrage mag worden verwacht van meer dunbevolkte landen en een relatief kleinere bijdrage van meer dichtbevolkte landen?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg met Duitsland en andere Europese landen waar de Centraal Europese wolvenpopulatie gevestigd is over de ontwikkeling van deze populatie en het beheer ervan?
Het artikel 'Wat de wonden vertellen' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wat de wonden vertellen» uit De Volkskrant d.d. 13 september 2025?1
Ja.
Vindt u het onderzoek van De Volkskrant, waaruit blijkt dat de Israëlische krijgsmacht naar alle waarschijnlijkheid gericht op honderden Palestijnse kinderen onder vijftien jaar heeft geschoten en kinderen ernstig heeft verwond door middel van fragmentatiewapens, overtuigend? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie die het onderzoek van de Volkskrant kan verifiëren dan wel ontkennen. Het kabinet hecht er groot belang aan dat straffeloosheid wordt tegengegaan en dat schendingen van het internationaal recht, humanitair oorlogsrecht, worden onderzocht. Daar spant Nederland zich voor in.
Wat vertellen deze schotwonden aan het kabinet over de wijze van oorlogsvoering door de Israëlische krijgsmacht?
Het artikel concludeert dat de schotwonden in kwestie een indicatie zijn van gerichte aanvallen op kinderen. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie die het onderzoek van de Volkskrant kan verifiëren dan wel ontkennen. Volgens het humanitair oorlogsrecht mogen burgers geen doelwit vormen van militaire aanvallen. Indien burgers direct deelnemen aan de vijandelijkheden, verliezen ze voor de duur van deze deelname hun beschermde status. Het kabinet roept de strijdende partijen, waaronder Israël, om zich te allen tijde aan het humanitair oorlogsrecht te houden.
Heeft het kabinet eerder soortgelijke informatie over de wijze van oorlogsvoering door de Israëlische krijgsmacht ontvangen?
Informatie die het kabinet ontvangt over het Israëlische militair optreden in Gaza leidt al geruime tijd tot serieuze vragen. Het kabinet spreekt Israël hierop zowel bilateraal als multilateraal aan.
Heeft u uw Israëlische counterpart aangesproken op de bevindingen van het onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u uw Israëlische counterpart aangesproken op het feit dat Israël sinds maart 2025 meer dan honderd buitenlandse zorgmedewerkers toegang tot Gaza heeft ontzegd zonder opgave van reden?
Nederland heeft Israël veelvuldig opgeroepen en blijft dit doen om veilige en ongehinderde humanitaire toegang tot de hele Gazastrook te faciliteren, zowel voor de invoer en distributie van goederen als de in- en uitreis van internationale hulpverleners. Meest recentelijk heb ik dit gedaan in een gesprek met mijn Israëlische ambtgenoot Saar op 24 oktober jl.
Op 9 oktober jl. bereikten Israël en Hamas overeenstemming over de eerste fase van het plan om het conflict in de Gazastrook te beëindigen (zie ook Kamerbrief d.d. 10 oktober jl.). Dit akkoord biedt, na ruim twee jaar van lijden, geweld en verwoesting, het broodnodige perspectief op een duurzaam einde aan de oorlog. Het is van essentieel belang dat de afspraken over deze eerste fase, waaronder die over humanitaire hulp, volledig worden geïmplementeerd en nageleefd.
Wat vindt u ervan dat de Israëlische autoriteiten zelfs babyvoeding niet tot Gaza toelaten? Heeft u uw Israëlische counterpart daarop aangesproken?
Op Israël rust de plicht om de burgerbevolking in Gaza te voorzien van de noodzakelijke humanitaire hulp of deze hulp te faciliteren. Na het bereiken van het akkoord over de eerste fase van het vredesplan op 9 oktober jl. is de toegang van humanitaire hulp verbeterd. Het kabinet blijft het belang onderstrepen dat Israël zijn verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht naleeft.
Staat het kabinet in contact met hulpverleners die in Gaza dienen of de afgelopen twee jaar in Gaza hebben gediend? Zo nee, bent u bereid om met enkelen van hen in gesprek te gaan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een goede, voortdurende dialoog met hulporganisaties, en spreekt – zowel in Nederland als in de regio – regelmatig met hulpverleners die in de Gazastrook werken of hebben gewerkt.
Hoeveel Israëlische militairen zijn er in de afgelopen twee jaar veroordeeld voor misdrijven gepleegd tegen Palestijnse burgers?
Volgens cijfers van de Israëlische mensenrechtenorganisatie Yesh Din, die zich baseert op informatie die is aangeleverd door de Israëlische krijgsmacht, zijn vijf Israëlische militairen veroordeeld voor misdrijven gepleegd tegen Palestijnse burgers in Israël en de Palestijnse gebieden. Daarnaast zijn er nog enkele lopende zaken.
Op welke manier spant het kabinet zich in voor het vastleggen van oorlogsmisdrijven in Gaza?
Nederland heeft altijd duidelijk uitgesproken dat de strijdende partijen zich aan humanitair oorlogsrecht moeten houden. Het kabinet veroordeelt alle schendingen van het internationaal recht, ongeacht wie de schending begaat. Gedegen en onafhankelijk onderzoek is nodig om feiten te verzamelen. Daar draagt het kabinet ook aan bij, bijvoorbeeld via bijdragen aan het Kantoor van de VN Hoge Vertegenwoordiger voor Mensenrechten (OHCHR) en het Internationaal Strafhof.
Vallen de misdrijven beschreven in het onderzoek van De Volkskrant onder de Wet Internationale Misdrijven? Zo ja, is berechting van Israëlische militairen die in Nederland verblijven op basis van de in het onderzoek beschreven misdrijven tegen Palestijnse burgers, mogelijk?
Oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, genocide, foltering, gedwongen verdwijningen en agressie zijn strafbaar gesteld in de Wet Internationale Misdrijven. Hierbij geldt dat Nederland rechtsmacht heeft over internationale misdrijven indien de verdachte een Nederlander is, het slachtoffer een Nederlander is of de verdachte zich op Nederland grondgebied bevindt. Of een strafrechtelijk onderzoek kan worden ingesteld, hangt onder meer af van de vraag of er voldoende bewijs voorhanden is voor individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid. De opsporing en vervolging van deze internationale misdrijven is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Bent u, bij uitblijven van vervolging in Israël, bereid om in lijn met het complementariteitsbeginsel in het Statuut van Rome ook te pleiten en steun te bieden voor de berechting van Israëlische militairen bij het Internationaal Strafhof?
Er loopt reeds een actief onderzoek bij het Internationaal Strafhof (ISH) naar de situatie in de Palestijnse Gebieden, waaronder Gaza, en het is aan het Parket van de Aanklager van het ISH om dat onderzoek nader vorm te geven. Het kabinet respecteert de onafhankelijkheid van de organen van het ISH en mengt zich derhalve niet in het onderzoeks- en vervolgingsbeleid van het Parket van de Aanklager.
Bent u bereid om een aantal ernstig gewonde kinderen die in de regio geen hoog-specialistische zorg kunnen krijgen, in Nederlandse ziekenhuizen te laten behandelen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 2 oktober jl. besloot het kabinet om enkele kinderen uit Gaza, die acuut complexe hoog-specialistische zorg nodig hebben en waarvoor nu in de regio geen onmiddellijke hulp beschikbaar is, in Nederland te laten behandelen.2
Bent u bereid om u in te zetten voor de medische evacuatie van Mira, het 4-jarige meisje uit het artikel uit De Volkskrant?
Momenteel staan er 15.600 patiënten op de wachtlijst van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor medische evacuatie uit Gaza, onder wie 3.800 kinderen. Om te bepalen welke kinderen voor evacuatie naar Nederland in aanmerking komen, baseert Nederland zich op de triage van artsen in Gaza, die via het Palestijnse Ministerie van Volksgezondheid patiëntenlijsten op basis van medische urgentie met de WHO delen. De WHO coördineert vervolgens het proces van medische evacuaties. Om dit selectieproces via de WHO zo zuiver mogelijk te laten verlopen, volgt het kabinet deze lijn. Het is daarom niet mogelijk een voorkeursbehandeling te geven aan individuele gevallen.
Bent u bereid deze vragen alle afzonderlijk te beantwoorden?
Er is getracht deze vragen zo veel mogelijk separaat te beantwoorden.
Het niet- publiceren van een kritisch onderzoek naar corruptiebestrijding |
|
Michiel van Nispen |
|
Rijkaart , Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Bent u bekend met het artikel van Follow the Money (FTM) «Ministerie hield kritisch rapport over corruptie onder de pet»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat het ministerie de kwaliteit van het rapport «Is de Nederlandse overheid bestand tegen corruptie?' als ondermaats beoordeelde en het daarom niet publiceerde, terwijl meerdere onafhankelijke experts, waaronder tegenlezers zoals de Rijksrecherche, het juist als gedegen bestempelden?
Hoewel het document vanwege de aangebrachte opmaak en titel oogt als een afgerond rapport, is het een interne verslaglegging van gevoerde gesprekken. Als zodanig is het niet gepubliceerd, maar gebruikt als waardevolle input en richting voor de nieuwe anti-corruptieaanpak. Deze aanpak is in juni 2025 via een Kamerbrief met de Tweede Kamer gedeeld en is een prioriteit van dit kabinet.2
Hoe valt het te verklaren dat de methodologie van het rapport nu bekritiseerd wordt, terwijl de directoraat-generaal (DG) Ondermijning zelf om het verkennend onderzoek heeft gevraagd en vóór openbaarmaking (na het Wet open overheid-verzoek van FTM) nooit kritiek op de gehanteerde methodologie heeft geuit richting de auteurs?
Door de opstellers, die destijds werkzaam waren bij DG Ondermijning, zijn ten behoeve van de probleemverkenning gesprekken gevoerd met ongeveer 160 personen, waaronder partnerorganisaties. Ook een verslag van een dergelijke verkenning dient aan bepaalde maatstaven van juistheid en verifieerbaarheid te voldoen.
Gedurende de looptijd van de verkenning hebben de opstellers feedback van collega’s ontvangen op tussenproducten. De feedback, vragen en opmerkingen over onder meer de methodologische tekortkomingen zijn slechts ten dele verwerkt in het eindverslag zoals opgeleverd door de opstellers.
De auteurs zelf noemen het een eindverslag van een verkennend onderzoek, waarom wordt er vanuit het ministerie de suggestie gewekt dat het een wetenschappelijke rapportage zou zijn?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, betreft dit document geen rapport maar een interne verslaglegging van gevoerde gesprekken.
Het ministerie stelt dat het rapport feitelijke onjuistheden bevatte; kunt u concreet aangeven om welke onjuistheden het gaat? Ook wordt gesteld dat informatie ontbreekt in het rapport; kunt u toelichten welke informatie dit betreft?
De inhoudelijke hoofdlijnen en conclusies zijn gebruikt als waardevolle input voor de recent gepresenteerde aanpak van corruptie, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2.
Een voorbeeld van feitelijke onjuistheden in het document is het niet juist of onvoldoende genuanceerd weergeven van bepaalde bronnen, zoals het verwijzen naar bepaalde conclusies uit bronnen zonder de daarin genoemde nuances te schetsen. Een ander voorbeeld is het opvoeren van juridisch onjuiste stellingen, zoals de stelling dat strafverzwaring niet mogelijk is wanneer een strafbaar corruptiefeit een link heeft met de georganiseerde criminaliteit.
Een voorbeeld van informatie die ontbreekt in het verslag, is belangrijke informatie die door bepaalde gesprekspartners aan de opstellers is verstrekt. Dit betreft bijvoorbeeld de inbreng van gesprekspartners die een andere visie hadden dan de opstellers.
Waarom stelt het ministerie dat in het rapport te veel de mening van de auteurs doorklinkt, terwijl de aanbevelingen en conclusies grotendeels aansluiten bij die van internationale instituties?
De aanbevelingen en conclusies uit dit stuk zijn gebruikt als waardevolle input voor de recent gepresenteerde aanpak van corruptie, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2.
Tegelijkertijd is het zo dat de inbreng van gesprekspartners die een andere visie op bepaalde vraagstukken dan de opstellers hadden, in het verslag ontbreekt. Ook is de verslaglegging op punten suggestief en zijn de gespreksverslagen niet bij alle gesprekspartners gevalideerd. In een aantal passages zijn de opstellers onevenredig kritisch over de samenwerkingspartners, en in een enkele passage is de kritiek te herleiden naar een persoon. Deze uitlatingen zijn niet in alle gevallen voor wederhoor voorgelegd aan de relevante betrokkenen.
Waarom is in het rapport één van slotconclusies «Bestuurlijke verantwoordelijkheid is onvoldoende en leiderschap schiet tekort» bij openbaarmaking weggelakt?
Deze passage is gelakt op grond van artikel 5.1 lid 2 sub i en 5.2 lid 1 van de Woo. Het betreft onder meer uitlatingen in de vorm van een persoonlijke beleidsopvatting. Persoonlijke beleidsopvattingen zijn ambtelijke adviezen, meningen, visies en standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad.
Herkent u zich in het beeld dat de auteur van het rapport schetst, namelijk dat niemand van het DG Ondermijning contact heeft opgenomen met hem, bijvoorbeeld met klachten over de kwaliteit?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Gezien het feit dat in het rapport aandacht wordt besteed aan de Nota Corruptiepreventie uit 2005, welke was gebaseerd op het WODC-onderzoek van Huberts en Nelen uit datzelfde jaar en in die nota talrijke actiepunten zijngeformuleerd over samenwerking tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onder meer op het gebied van voorlichting over de aangifteplicht van ambtenaren en de klokkenluidersregeling; wat vindt u van de constatering dat een groot deel van die actiepunten en problemen uit die nota uit 2005 nog steeds actueel en niet opgelost zijn? Wat gaat u daaraan doen?
Sinds de publicatie van de Nota Corruptiepreventie uit 2005 zijn verschillende maatregelen getroffen om het anti-corruptiebeleid, het integriteitsbeleid en de bescherming van klokkenluiders te versterken. Zo bevat de Ambtenarenwet 2017 verschillende integriteitsverplichtingen voor overheidswerkgevers en ambtenaren, en kent de Rijksoverheid één Gedragscode Integriteit Rijk waarmee rijksambtenaren worden geïnformeerd over bestaande meldvoorzieningen. In de nota integriteit openbaar bestuur3 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgebreid stilgestaan bij het integriteitsbeleid voor het openbaar bestuur en de voortgang die op dit terrein is geboekt. Verder is in 2016 de Wet Huis voor klokkenluiders in werking getreden en is het Huis voor klokkenluiders opgericht. Met de wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders naar de Wet bescherming klokkenluiders in 2023 is de rechtsbescherming van (potentiële) melders van vermoedens van misstanden verder versterkt. De constatering dat een groot deel van de actiepunten en problemen uit de nota nog steeds actueel en niet opgelost zijn, herken ik dan ook niet. Dit neemt niets van de urgentie van de problematiek weg. De bestrijding en preventie van corruptie vraagt om constante aandacht en inzet. Het is belangrijk dat medewerkers de integriteitsregels kennen, en weten bij wie zij terecht kunnen bij vragen en/of meldingen. Het kabinet ziet de bestrijding en preventie van corruptie als één van haar speerpunten, zoals opgetekend in de recente anti-corruptieaanpak.
Klopt het dat het Platform Corruptiebestrijding nog steeds bestaat, maar niet gebruikt wordt en dat diverse instanties binnen de overheid niet eens op de hoogte zijn van het bestaan? Hoe kan dit?
Het Platform Corruptiebestrijding is tijdens de coronaperiode geheel stil komen te liggen. Hierna is uit gesprekken met diverse deelnemers gebleken dat er onvoldoende behoefte bestond om het Platform weer te hervatten. In het Platform konden partijen met elkaar ervaringen en best practices uitwisselen. Door de jaren heen zijn hiervoor zowel tussen partijen onderling als met het Ministerie van Justitie en Veiligheid andere (periodieke) overleggen georganiseerd. Zo heeft Justitie en Veiligheid in 2024 op ambtelijk niveau een anti-corruptieoverleg voor meerdere ministeries georganiseerd en zijn er periodieke overleggen met het Openbaar Ministerie en de Rijksrecherche. Daarnaast organiseert Justitie en Veiligheid eens in de twee jaar een Anti-Corruptiecongres voor zowel de publieke als de private sector.
Deelt u de analyse dat de dalende positie van Nederland op de Corruption Perceptions Index, samen met kritiek van organisaties als GRECO en de Open State Foundation, wijst op een groeiend corruptierisico? Bent u bereid om werk te maken van een overheidsbreed anti-corruptiebeleid, bijvoorbeeld via een onafhankelijke anti-corruptieautoriteit?
Het kabinet onderschrijft dat Nederland niet naïef mag zijn in de aanpak van corruptie. De aanpak van corruptie heeft dan ook de volle prioriteit. Dat er in Nederland corruptierisco’s zijn, wordt bevestigd door diverse strafzaken en door rapporten van (internationale) organisaties. De Corruption Perceptions Index van Transparency International meet niet de daadwerkelijke corruptie in een land, maar de perceptie van corruptie. De daling op deze index weerspiegelt dus een dalend vertrouwend van geraadpleegde experts in de politiek en eerlijke besluitvorming in Nederland.
In de met uw Kamer gedeelde overheidsbrede aanpak van corruptie heeft het kabinet deze aanpak langs vier lijnen geïntensiveerd. Zoals in de aanpak vermeld, wordt momenteel de eerste National Risk Assessment Corruptie (NRA) door het WODC uitgevoerd. De NRA zal periodiek inzicht geven in de grootste corruptierisico’s voor Nederland. Dit maakt het mogelijk om risico-gestuurd te werken en het anti-corruptiebeleid telkens op de grootste kwetsbaarheden te richten.
Het kabinet zet in op nauwe samenwerking tussen alle betrokken organisaties. Daarom coördineer ik de uitvoering van de corruptieaanpak samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarnaast komen de relevante organisaties in meerdere gremia samen, zoals het Strategisch Beraad Ondermijning4 en de Ambtelijke Commissie Aanpak Ondermijning.
Bent u bereid het pleidooi van de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie om «handel in invloed» strafbaar te stellen opnieuw te overwegen en dit in wetgeving op te nemen?
In reactie op de Kamervragen van Kamerlid Van Nispen van 4 februari jl. heb ik toegelicht waarom ik geen lacune in de huidige wetgeving zie.5 Ook heb ik hierin aangegeven dat de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie geen bestuurlijk signaal hebben afgegeven over een strafbaarstelling van ongeoorloofde beïnvloeding (handel in invloed).
Dit neemt niet weg dat de toekomstige richtlijn ter bestrijding van corruptie in de Europese Unie diverse strafbepalingen bevat, waaronder ongeoorloofde beïnvloeding. Het is onwenselijk om vooruitlopend op de uitkomsten van de onderhandelingen over de corruptierichtlijn met nationale wetgevingsinitiatieven te komen, aangezien een nieuwe strafbaarstelling snel achterhaald zou kunnen zijn als in de definitieve richtlijn een afwijkende omschrijving van ongeoorloofde beïnvloeding zou worden opgenomen.
Na afronding van de trilogen met het Europees Parlement en de Europese Commissie zal worden bekeken of ter implementatie van de richtlijn wijzigingen van de nationale strafwetgeving noodzakelijk zijn. Indien dit zo is, zal daartoe een wetsvoorstel in procedure worden gebracht. Het OM kan zich vinden in dit proces.
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat studies – met mogelijk relevante conclusies voor de Kamer – in het vervolg openbaar worden gemaakt en niet worden achtergehouden of beïnvloed door politiek-bestuurlijke overwegingen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is uiteengezet, gaat het in dit geval niet om een studie maar om een intern verslag.
In algemene zin geldt dat door bestuursorganen aangevraagde wetenschappelijke studies door de verantwoordelijke onderzoekers worden gepubliceerd. Hierop volgt in beginsel na uiterlijk zes weken een beleidsreactie die aan uw Kamer wordt toegezonden.
Op grond van de Wet open overheid (Woo) moet steeds meer informatie actief openbaar gemaakt worden. In de wet zijn hiervoor 17 informatiecategorieën opgenomen die overheidsorganisaties op termijn verplicht actief openbaar moeten maken, waaronder vastgestelde onderzoeksrapporten.6 Op het moment dat de verplichting tot actieve openbaarmaking voor deze categorie in werking treedt zijn bestuursorganen wettelijk verplicht deze informatie binnen twee weken openbaar te maken, tenzij de uitzonderingsgronden in de Woo daaraan in de weg staan. Wanneer informatie uit een verplichte categorie (bijvoorbeeld een onderzoeksrapport) in zijn geheel niet openbaar gemaakt kan worden, moet het bestuursorgaan hier een mededeling over doen.
Het artikel 'De onwaarschijnlijke val van een burgemeester' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Rijkaart |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «De onwaarschijnlijke val van een burgemeester»?1
Wij hebben kennisgenomen van het artikel. Het is niet aan ons om een oordeel uit te spreken over deze strafzaak, die nog onder de rechter is.
Klopt het dat burgemeester Schuiling eervol ontslag zou kunnen krijgen mits hij zijn verzet tegen de strafbeschikking zou opzeggen (NRC: «BZK liet net weten dat BM per 1 oktober gaat stoppen en dat hem eervol ontslag wordt verleend wanneer hij zijn verzet intrekt»)?
Nee. De verlening van eervol ontslag wordt door mij als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet gekoppeld aan ieders fundamentele aanspraak op toegang tot de rechter. Dat dit ook hier niet is gebeurd blijkt uit het feit dat, ondanks dat hij zijn verzet gehandhaafd heeft, alsnog eervol ontslag aan de burgemeester is verleend, mede vanwege zijn jarenlange inzet voor het openbaar bestuur in Nederland.
Hoe rijmt dit zich met de uitspraak van uw voorganger dat zij geen druk zou hebben uitgeoefend op Schuiling om te stoppen? (NRC: «De heer Schuiling heeft er zelf voor gekozen om te stoppen. Ik heb geen druk op hem uitgeoefend»)
Zie beantwoording vraag 1 en 2.
Waarom heeft u besloten dat de burgemeester beter zijn verzet tegen de strafbeschikking kon opgeven?
Dat heb ik, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, niet besloten. Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een uitgebreide reflectie over het verloop van deze gehele zaak met inachtneming van de verschillende verantwoordelijkheden, en beschrijven welke lessen hieruit te trekken zijn zodra de rechtszaak geheel is afgerond?
In algemene zin doen we geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Het hoger beroep in de strafzaak loopt nog. Op dit moment zien wij geen aanleiding voor een uitgebreide reflectie.
Het bericht 'Stadsaccountant Den Haag: ‘Wij zijn zo een miljoentje goedkoper dan de Big Four’' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gemeente-accountant wil alternatief zijn voor commerciële kantoren»?1
Deelt u de wenselijkheid van meer accountants in publieke dienst voor dienstverlening aan organisaties in de publieke sector, zoals gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Welke signalen heeft u dat (kleinere) gemeenten het lastig vinden om een commerciële accountant te vinden voor de jaarlijkse controle?
Wat is uw inschatting van de mogelijke kostenbesparing voor gemeenten als zij gebruik zouden maken van een publieke accountant in plaats van commerciële kantoren? Indien u dit thans niet kunt maken, bent u bereid dit na te (laten) gaan?
Kunt u in ieder geval inzichtelijk maken hoe de tarieven van de dienstverlening door commerciële kantoren voor gemeenten zich het afgelopen decennium hebben ontwikkeld en hoe de tarieven / kosten van gemeentelijke accountantsdiensten zijn veranderd gedurende de dezelfde periode?
Welke mogelijkheden ziet u om initiatieven zoals dat van de Gemeentelijke Accountantsdienst (GAD) te ondersteunen?
Ziet u daarnaast ook een rol voor het Rijk om te voorzien in de functie van een publieke accountant voor gemeenten en andere overheden?
De oproep van de vakbonden om de nullijn voor rijksambtenaren te schrappen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Rijkaart |
|
Heeft u de brief van de vakbonden gelezen, getiteld «Vakbonden voor rijksambtenaren roepen Minister BZK op tot overleg» van 11 september 2025?1
Ja, aan de oproep van vakbonden om op korte termijn een afspraak te maken is gehoor gegeven.
Deelt u de opvatting dat het opleggen van een nullijn voor ambtenaren de onderhandelingen over een nieuwe cao bij voorbaat ingewikkeld maken? Zo ja, is het dan niet beter om de nullijn te schrappen, zodat de onderhandelingen op een open en reële manier kunnen plaatsvinden?
De huidige CAO Rijk loopt af op 31 december 2025. De onderhandelingen vinden plaats onder een complex gesternte. In het hoofdlijnenakkoord is een nullijn opgenomen. Ik heb er daarnaast kennis van genomen dat zonder de mogelijkheid tot open en reëel overleg, een onderhandeling met de bonden niet mogelijk lijkt.
De werkgever Rijk heeft met de vakbonden afgesproken in november de formele onderhandelingen over een nieuw cao-akkoord te starten. Over de komende onderhandelingen en de inzet van de werkgever Rijk kunnen op dit moment nog geen mededelingen worden gedaan.
Klopt het dat de eerder gemaakte afspraak om de uitvoering beter te belonen via functiewaardering, nog niet is nagekomen? Gaat u daar nog budget voor vrijmaken zoals is afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat zowel het bij voorbaat opleggen van een nullijn als het niet nakomen van gemaakte afspraken de cao-onderhandelingen ondermijnen en de relatie met de vakbonden schaden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de vakbonden om de juiste randvoorwaarden te scheppen voor volwaardige cao-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen uiterlijk 22 september 2025 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De aanwezigheid van de staatssecretaris bij het Rivierkreeftendiner en het aangekondigde verbod op het levend koken van kreeften en krabben |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat u afgelopen dinsdag aanwezig was bij het zogenoemde Rivierkreeftendiner?1 Heeft u daar zelf kreeft gegeten?
Ik kan bevestigen dat ik aanwezig was bij dit diner. De focus van het diner zag op het bestrijden van invasieve uitheemse rivierkreeften. Op dit diner werd ook rivierkreeft geserveerd, en die heb ik gegeten.
Kunt u bevestigen dat u momenteel werkt aan de uitvoering van een door de Kamer aangenomen motie van de leden Kostic en Graus (Kamerstuk 28 286, nr. 1362) waarin de regering wordt opgedragen een verbod in te voeren op het levend koken van kreeften en krabben? Kunt u tevens bevestigen dat het de planning is om dit verbod binnen één jaar in werking te laten treden (Kamerstuk 28 286, nr. 1377)?
Ja, ik werk momenteel aan de uitvoering van deze motie en verwijs naar de brief van 15 januari jl. waarin ik uw Kamer over de uitvoering van deze motie heb geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1377). Zoals ik in deze brief heb aangegeven ben ik dit jaar -2025- bezig met een verkenning hoe dit verbod zo goed mogelijk vorm te geven. Dit jaar gebruik ik met name om, in afstemming met de horecasector, tot afspraken te komen over alternatieve methoden die praktisch toepasbaar zijn in horecakeukens. 2026 zal in het teken staan van het wijzigen van de regelgeving.
Eind dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken en over de verdere planning van dit verbod, ook wat betreft de inwerkingtreding van dit verbod. Conform de motie zal dit in ieder geval eerder zijn dan binnen 4 jaar, waarbij mijn inzet erop gericht is de regelgeving al volgend jaar te wijzigen zodat het verbod in 2026 in kan gaan.
Herinnert u zich dat u eerder aan de Kamer heeft geschreven dat kreeften pijn voelen wanneer zij levend worden gekookt (Kamerstuk 28 286, nr. 1377) en dat u in een debat heeft geïmpliceerd dat levend koken geen «humane dodingsmethode» is?2
Ja, dat herinner ik mij en dat onderschrijf ik ook nu.
Kunt u aangeven op welke wijze de kreeften bij het Rivierkreeftendiner zijn gedood?
Het is mij niet bekend op welke wijze de rivierkreeften zijn gedood, die tijdens dit diner zijn geserveerd.
Acht u het gepast dat u als verantwoordelijk Staatssecretaris deelneemt aan een diner waar dieren op een manier worden gedood die u zelf eerder als pijnlijk hebt omschreven en waarvoor u, op verzoek van de Kamer, een verbod uitwerkt, indien de kreeften bij het diner levend zijn gekookt?
Als Staatssecretaris ben ik ook verantwoordelijk voor de regelgeving rondom invasieve exoten. Zoals in antwoord 1 beschreven lag de focus van dat diner op het bestrijden van invasieve uitheemse rivierkreeften, daarom was ik aanwezig.
Wat denkt u dat het doet met het draagvlak voor het aangekondigde verbod als de verantwoordelijk bewindspersoon die het moet invoeren, kort voor de ingangsdatum publiekelijk bijdraagt aan een diner waar kreeften levend zijn gekookt?
Zoals benoemd in vraag 4 ben ik niet op de hoogte van de toegepaste dodingsmethode. En zoals hierboven benoemd lag de focus van dit diner op de bestrijding van uitheemse rivierkreeften.
Momenteel ben ik in gesprek met de horecasector om tot afspraken te komen die ook werkbaar zijn in de praktijk van de horecakeuken. Ik wil dit proces zorgvuldig doorlopen. Daarnaast dient ook regelgeving te worden aangepast. Dit traject zal dan ook enige tijd vergen. Ik wil wel benadrukken dat ik mij ervoor inzet dat het verbod in 2026 van kracht wordt.
Heeft u er tijdens het diner bij stilgestaan dat de kreeften ernstig hebben geleden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording op eerdere vragen heb aangegeven ben ik niet bekend met de bereidingswijze én lag de focus van het diner op de bestrijding van de uitheemse rivierkreeften. Het lijden van kreeften is een probleem dat breder speelt in de horeca. Om die reden hecht ik aan een zo spoedig mogelijke afhandeling van de motie van de leden Kostic en Graus
Kunt u toezeggen dat u, in ieder geval zolang u nog Staatssecretaris bent, geen kreeften en krabben meer zult eten die levend zijn gekookt? Zo nee, waarom niet?
Ik sta achter dit verbod en zal daarom zo spoedig mogelijk de motie van de leden Kostic en Graus uitvoeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de koning aanwezig was bij loftuitingen over het Israëlische leger. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «In een Amsterdamse synagoge werd gebeden voor Israël en zijn leger, maar de Koning vertrok geen spier»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat tijdens een koninklijk bezoek een loftuiting werd gedaan voor het Israëlische bezettingsleger, terwijl dit leger verantwoordelijk is voor meerdere oorlogsmisdaden, waaronder het doden van tienduizenden onschuldige burgers in Gaza en genocide?
Wat vindt u ervan dat in aanwezigheid van de Koning werd gesproken over «van Libanon tot Egypte en van de Grote Zee tot de Jordaanvallei», oftewel: het gehele huidige Israël inclusief de Palestijnse gebieden? Deelt u de mening dat dit feitelijk neerkomt op een legitimering van de annexatie van Palestijns gebied?
Acht u het gepast dat de Koning aanwezig is bij een bijeenkomst waar steun wordt uitgesproken aan een staat die volgens verschillende onafhankelijke mensenrechtenorganisaties schuldig is bevonden aan het plegen meerdere oorlogsmisdaden en het plegen van een genocide tegen het Palestijnse volk?
Indien de Koning of zijn delegatie hiervan vooraf op de hoogte waren, waarom is er dan niet gekozen om de bijeenkomst niet bij te wonen of anderszins te voorkomen dat de indruk van het steunen van de Israëlische misdaden zou ontstaan?
De voorgedragen nieuwe demissionaire minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met uitlatingen die zijn gedaan door de voorgedragen demissionaire Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) over het bekladden van een regenboogzebrapad te Appingedam?1, 2
Wat is uw oordeel over de uitlatingen van de voorgedragen demissionaire Minister van OCW?
Kunt u uitleggen hoe het samengaat dat een persoon die regenboogzebrapaden gelijkstelt aan hakenkruizen de verantwoordelijke bewindspersoon wordt voor het ministerie dat verantwoordelijk is voor emancipatie en de aanpak van discriminatie tegen lhbtqia+-personen?
Kunt u zich voorstellen dat lhbtqia+-personen zich niet gehoord en onveilig voelen met een Minister die dergelijke uitlatingen heeft gedaan?
Wat zegt u als Minister-President voor álle Nederlanders tegen mensen die zich onveilig voelen door mensen in uw ministersploeg?
Wat vindt u ervan dat de voorgedragen demissionaire Minister van OCW het aanbrengen van hakenkruizen bagatelliseert?
Vindt u dat de voorgedragen demissionaire Minister van OCW afstand moet nemen van zijn uitlatingen rondom regenboogzebrapaden en hakenkruizen voordat hij kan aantreden als Minister?
Kunt u zich voorstellen dat de gedane uitlatingen door de aankomend demissionaire Minister van OCW bijdragen aan het dalen van de acceptatie van lhbtqia+-personen in de samenleving? Hoe verhoudt dit zich tot het onderzoek naar de dalende acceptatie dat het ministerie momenteel zelf aan het doen is?
Wat is volgens uw kabinet de betekenis van het symbool van de regenboog(vlag)? Gaat de nieuwe demissionaire Minister van OCW dit uitdragen? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het verstandig als de nieuwe demissionair Minister van OCW actief in gesprek gaat met vertegenwoordigers van lhbtqia+-personen om de ontstane zorgen en de gevoelens van onveiligheid naar aanleiding van zijn uitlatingen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat het demissionaire kabinet in de resterende periode nog actief doen om de acceptatie en de veiligheid van lhbtqia+-personen te vergroten? Kunt u dit nauwkeurig toelichten?
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar uiterlijk woensdag 3 september 2025 om 12.00 uur beantwoorden, gezien de actualiteit? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het artikel «Gemeenten toetsen zorgondernemers nauwelijks op kwaliteit» en andere artikelen van Follow the Money in hun dossier over zorgfraude?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de geschatte omvang van zorgfraude door aanbieders, uitgesplitst naar zorgsector over de afgelopen jaren?
Nee, dat kan ik helaas niet. Zoals eerder aangegeven zijn meerdere onderzoeken hierin niet geslaagd, omdat er geen eenduidig te dupliceren model is voor het meten van de omvang van fraude met zorggelden. De genoemde tien miljard is een schatting waar geen sluitende onderbouwing voor is, maar het is helaas duidelijk dat het om veel geld gaat.
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat gemeenten nauwelijks gebruik maken van de mogelijkheid die de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) sinds 5 jaar geeft waardoor overheden zorgondernemers kunnen toetsen op mogelijk criminele activiteiten? Heeft u een verklaring dat sinds 2020 maar 16 aanvragen zijn gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob, waarvan vorig jaar 13 door Twentse gemeenten?
Ja, ik herken het beeld dat gemeenten tot op heden beperkt gebruik maken van de mogelijkheden die de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) biedt om zorgaanbieders te toetsen. Een eenduidige verklaring is niet voorhanden. De toepassing van de Wet Bibob is een autonome bevoegdheid van iedere gemeente. Het Landelijk Bureau Bibob en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geven voorlichting aan de gemeenten om de bekendheid en het gebruik van de Wet Bibob te bevorderen.
Daarnaast verwacht ik dat de subsidie van het Ministerie van VWS aan de VNG voor de proeftuinen Aanpak zorgfraude in de regio’s Twente en Hart van Brabant bijdraagt aan een toenemend gebruik van de Wet Bibob. Zo heeft Twente in de proeftuinen een beproefde werkwijze over de inzet van het Bibob-onderzoek ontwikkeld. Hierbij gaat de aandacht bij screening uit naar mogelijke malafide zorgaanbieders. In Twente is hierdoor de inzet van de Wet Bibob gericht en goed ingeregeld in samenwerking met de partijen in de strafrechtketen. Twente heeft deze werkwijze in 2024 ingezet bij de inkoop Wmo en Jeugdhulp, waarop meer dan 500 zorgaanbieders hebben ingeschreven. Bij verscheidene Bibob-onderzoeken is het Landelijk Bureau Bibob geraadpleegd. De VNG deelt de resultaten van de proeftuinen met alle gemeenten.
Op welke manier kunt u gemeenten ondersteunen en helpen om meer gebruik te maken van de Wet Bibob om mogelijke zorgfraude tegen te gaan? Bent u hierover ook in gesprek met de gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Met de VNG vindt periodiek overleg plaats, onder meer over de proeftuinen Aanpak zorgfraude. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Welke overheidsinstanties kunnen allemaal gebruik maken van de Wet Bibob voor het checken van zorgondernemers? Is het een optie dat de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) hier gebruik van gaat maken voordat zij subsidies vertrekken, om op deze manier fraude met subsidies tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De Wet Bibob is van toepassing op een groot aantal verschillende typen overheidsbeslissingen, zoals vergunningen, subsidies, overheidsopdrachten en vastgoedtransacties waarbij de overheid partij is. Overheden (Rijksoverheid, provincies en gemeenten) kunnen in aanvulling op het eigen onderzoek het Landelijk Bureau Bibob verzoeken om advies uit te brengen over de mate van gevaar dat een beschikking, subsidie, overheidsopdracht of vastgoedtransactie wordt gebruikt voor criminele doeleinden. Het Landelijk Bureau Bibob kan hierbij gebruik maken van informatiebronnen die voor de overheden niet toegankelijk zijn.
De Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I en onderdeel van het Ministerie van VWS) kan gebruik maken van de Wet Bibob. DUS-I onderzoekt momenteel hoe de Wet Bibob zorgvuldig toegepast kan worden binnen het subsidiedomein en hoe deze wet misbruik en oneigenlijk gebruik kan helpen voorkomen. Naar verwachting is dit onderzoek eind 2025 afgerond.
Zijn er andere (overheids)diensten die gebruik kunnen maken van de Wet BiBob om fraude met zorggelden tegen te gaan? Welke instanties of organisaties zijn dit en maken zij al gebruik van de mogelijkheden die de Wet Bibob voor de zorg biedt?
Ja, in de bijlage bij het Besluit Bibob zijn specifieke rechtspersonen met een overheidstaak aangewezen die gebruik kunnen maken van de Wet Bibob2. In het kader van het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA) zijn afspraken gemaakt om de Wet Bibob beter te benutten waar mogelijk.
Welke maatregelen (behalve voorbereidingen voor de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders) zijn er genomen en in gang gezet na het rapport «Er is meer aan de hand»2, uit juni 2024 waarin de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie van het Onderwijs waarschuwen voor de toename van fraude binnen het onderwijs en de zorg, en expliciet waarschuwt voor risico’s voor de kwaliteit en veiligheid in de zorg? Wat hebben deze maatregelen effectief opgeleverd?
Voor de maatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van het rapport «Er is meer aan de hand» verwijs ik Uw Kamer naar de brief van 31 maart 2025.4 Zoals in deze brief aangekondigd, wordt uw Kamer dit najaar over de voortgang van de ingezette maatregelen geïnformeerd.
De verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering |
|
Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het historische advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 23 juli 2025 inzake de verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering?
Ja.
Bent u ermee bekend dat het advies stelt dat het nalaten van een staat om passende maatregelen te nemen tegen klimaatverandering, onder meer door het verstrekken van subsidies voor fossiele brandstoffen, «een internationale onrechtmatige daad kan vormen die aan die staat kan worden toegerekend»?
Ja.
Erkent u dat elke vorm van staatssteun aan fossiel niet in lijn is met de klimaatdoelen van Parijs en daarmee een schending van internationale afspraken is? Bent u voornemens uw beleid op gebied van fossiele steun te analyseren naar aanleiding van dit advies? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze lezing onderschrijft het kabinet niet. Het kabinet voert klimaatbeleid gericht op de Europese en nationale klimaatdoelen, zodat Nederland zijn bijdrage levert aan het realiseren van de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid is gericht op een effectieve, efficiënte en rechtvaardige transitie naar een klimaatneutraal, Nederland en Europa. In deze transitie zal, mede als gevolg van dit beleid, het gebruik van fossiele energiedragers verminderen. Ook tegen deze achtergrond kan een vorm van staatssteun aan het gebruik van fossiele energiedragers – binnen de toegestane Europese kaders – (tijdelijk) nodig zijn om bijvoorbeeld energiearmoede, leveringszekerheid of verplaatsing van bedrijven en CO2-uitstoot (weglek) naar het buitenland te voorkomen. Daarmee worden in de lezing van het kabinet geen internationale afspraken geschonden. Het kabinet ziet daarom in het advies van het IGH geen aanleiding om een nieuwe analyse te maken van het beleid dat steun geeft aan fossiele energie.
Klopt het dat de Nederlandse staat nog steeds voor rond de 40 miljard aan verschillende vormen van steun aan de fossiele sector geeft? Zo nee, hoeveel steun geeft de Nederlandse overheid op dit moment aan de fossiele sector?
In Nederland wordt jaarlijks in de Miljoenennota inzicht gegeven in fossiele voordelen (ook wel fossiele subsidies). Dit overzicht laat zien in hoeverre de klimaatschade die voortkomt uit het gebruik van fossiele energiedragers direct of indirect beprijsd is. Ook wordt geïnventariseerd welke subsidieregelingen een specifiek (direct of indirect) voordeel geven aan emissie van broeikasgassen als gevolg van het gebruik van fossiele energiedragers. In de Miljoenennota 2026 blijkt uit dit overzicht een klimaatbeprijzingstekort van 18,0 mld. euro voor het jaar 2024 voor emissies die gepaard gaan met het gebruik van fossiele energiedragers (inclusief uitgestelde emissies die worden toegerekend aan niet-energetisch gebruik van fossiele energiedragers). Het opgeteld budgettair belang van subsidieregelingen voor het jaar 2025 bedraagt 29,8 mld. euro. Dit budgettaire belang betreft vooral voordelen die samenhangen met verlaagde tarieven of vrijstellingen in milieuheffingen. Twee kanttekeningen zijn van belang bij deze optellingen: ten eerste worden verlaagde tarieven berekend ten opzichte van het hoogst geldende tarief van een milieuheffing. Een verhoging van de tariefstelling van milieuheffingen verhoogt hiermee dus ook de budgettaire omvang van een vrijstelling of een verlaagd tarief. Daarnaast wordt bij de optelling van het budgettaire belang van regelingen geen rekening gehouden met eventuele alternatieve heffingen voor een gebruikersgroep. Hiermee kan het opgeteld budgettair belang een vertekend beeld geven.
Zijn de juridische risico’s voor het verlenen van die steun toegenomen door het advies van het IGH? Zo ja, waarom en hoe gaat u deze risico’s verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het advies verduidelijkt de bestaande internationaalrechtelijke verplichtingen van staten op het gebied van klimaat, maar schept geen nieuwe verplichtingen. De uitleg van het IGH over de internationaalrechtelijke verplichting om mitigatiemaatregelen te nemen, sluit aan bij de zienswijze van het Koninkrijk der Nederlanden. De juridische risico’s zijn door het advies dus niet toegenomen, maar een herbevestiging van de verplichting om mitigatiemaatregelen te nemen.
Is het u bekend dat het IGH in paragraaf 252 van haar advies benadrukt dat staten de verplichting hebben om bedrijven zo te reguleren dat 1,5°C niet onmogelijk wordt? Op welke wijze voldoet de Nederlandse staat aan die verplichting?
Ja, dat is het kabinet bekend. Het IGH benadrukt dat staten passende maatregelen moeten treffen om de doelstellingen van hun zogenaamde Nationally Determined Contributions (NDC’s) te verwezenlijken, ook met betrekking tot activiteiten die door private actoren worden uitgevoerd. Deze maatregelen kunnen bestaan uit een regelgevend kader, waaronder de effectieve regulering van private actoren.
Nederland heeft zich in EU-verband met de Overeenkomst van Parijs, de Europese klimaatwet en de nationale Klimaatwet gecommitteerd aan klimaatneutraliteit in 2050 en daarmee aan de doelstelling van 1,5-graad. Nederland beschikt in EU- en nationaal verband over een uitgebreid regelgevend kader en werkt voortdurend aan nieuwe regelgeving, ook gericht op private actoren, ter verwezenlijking van de Europese en nationale klimaatdoelen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de verplichting om bedrijven zodanig te reguleren dat het behalen van de 1,5 graad-doelstelling niet onmogelijk wordt.
Klopt het dat het recente besluit van de Europese Unie om klimaatplannen niet verplicht te maken en geen resultaatverplichtingen op het gebied van klimaat aan bedrijven te stellen, ingaat tegen deze verplichting? Zo nee, waarom niet?
Waarschijnlijk verwijst de vraagsteller naar het Omnibus I-voorstel van de Europese Commissie, waarmee de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) wordt aangepast. De onderhandelingen hierover lopen nog en het Europees Parlement heeft nog geen positie bepaald. De onlangs bereikte Raadspositie inzake het Omnibus-I-Voorstel bevat nog steeds een verplichting een klimaattransitieplan vast te stellen. Het kabinet heeft eerder aangegeven eraan te hechten dat deze verplichting behouden blijft.1
Daarnaast zijn de klimaatdoelstellingen van de Unie uitgewerkt in een breed palet aan wetgevingsinstrumenten die alle relevante sectoren bestrijken, waaronder industrie, mobiliteit, gebouwde omgeving, energievoorziening, landbouw en landgebruik. Deze regelgeving bewerkstelligt een afdwingbare en coherente uitvoering van het klimaatbeleid binnen de gehele Unie en bestaat onder andere uit het EU-ETS, ESR, LULUCF, en verplichtingen ten aanzien van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Hiermee wordt, zoals reeds in het antwoord op vraag 6 is toegelicht, uitvoering gegeven aan de verplichting om bedrijven zodanig te reguleren dat het behalen van de 1,5 graad-doelstelling niet onmogelijk wordt.
Bent u bekend met paragraaf 482 van het advies waarin het IGH staten medeverantwoordelijk houden voor de activiteiten van de in hun land gevestigde bedrijven? Kunt u beiden aangeven hoe dit oordeel zich verhoudt tot de huidige beleidspraktijk van Nederland? Op welke wijze spreekt de Nederlandse overheid bedrijven aan? Welke consequenties verbindt u aan het schenden van internationale afspraken op gebied van klimaat, milieu en mensenrechten door bedrijven?
Ervan uitgaande dat wordt gedoeld op paragraaf 428, is het kabinet bekend met dit deel van het advies. Het oordeel van het IGH sluit aan bij de beleidspraktijk die is beschreven in de antwoorden op vragen 6 en 7. Het is voor Nederland van belang het internationaal recht te respecteren en hiernaar te leven. Nederland beschikt, mede ter uitvoering van Europese regelgeving, over een effectief regelgevend kader om bedrijven te verplichten en te stimuleren de uitstoot van broeikasgassen te reduceren. Effectief toezicht en handhaving vormen het sluitstuk van dit kader. Dit omvat onder meer controles en inspecties, monitoring van emissies en het opleggen van maatregelen en sancties bij overtredingen van wettelijke normen. Bedrijven worden aangesproken via advies, toezicht en, indien nodig, handhavingsmaatregelen.
Verder verwacht het kabinet dat Nederlandse bedrijven die zakendoen in het buitenland, dit maatschappelijk verantwoord doen. De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) vormen de basis van het Nederlandse IMVO-beleid. Kernonderdeel hiervan is de verwachting dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen. Dat betekent dat zij risico’s voor mens en milieu in hun bedrijfsvoering en waardeketens in kaart brengen en waar nodig aanpakken. Dit wordt een wettelijke verplichting in de CSDDD. Over wijzigingen in deze richtlijn wordt in het kader van het Omnibus I-voorstel momenteel nog onderhandeld.2
De overheid stimuleert IMVO door middel van elkaar versterkende maatregelen. Zo heeft Nederland een onafhankelijk Nationaal Contactpunt (NCP) dat meldingen behandelt van stakeholders die een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen. Daarnaast kunnen ondernemingen alleen gebruik maken van het BHO handelsinstrumentarium als zij voldoen aan IMVO-voorwaarden. Uiteindelijk is het de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om beslissingen te nemen binnen de grenzen van de wet.
Kent u paragraaf 282 van het advies, waarin het IGH stelt dat adaptatiemaatregelen getoetst moeten worden op de mogelijke schade die ze aanrichten op mens en milieu? Kunt u bevestigen dat de effecten op mens en milieu meegewogen worden bij besluitvorming over adaptatiemaatregelen die Nederland steunt in het buitenland?
Ja, ik ben bekend met paragraaf 282 van het advies. Deze effecten worden meegewogen in de besluitvorming. Nederland draagt via verschillende kanalen bij aan adaptatieactiviteiten in het buitenland. Onder andere via bilaterale en multilaterale ontwikkelingssamenwerking en de FMO. Ook programma’s zoals Partners voor Water en het International Panel on Deltas and Coasts (IPDC) dragen bij aan adaptatie in het buitenland. Alle bijdragen vanuit Nederlands instrumentarium zijn onderworpen aan procedures die de mogelijke nadelige effecten op mens en milieu afwegen (environmental, social and governance due diligence3 en milieueffectrapportage).
Erkent u dat het IGH in paragraaf 449–455 bevestigt dat staten verplicht zijn om schade door klimaatverandering te voorkomen, en dat bij het niet naleven van deze plicht sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad die herstel, waaronder compensatie, vereist? Hoe verhoudt dit zich tot het recente Nederlandse besluit om niet meer bij te dragen aan het VN-fonds voor klimaatschade (Fund for Responding to Loss & Damage)? Kan het uitblijven van een dergelijke bijdrage juridische en diplomatieke risico’s met zich meebrengen?
Ja, ik ben bekend met paragraaf 449–455 waarin is opgenomen dat sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad en dat een staat de verplichting kan hebben tot rechtsherstel. Rechtsherstel is een onderdeel van het staatsaansprakelijkheidsrecht. De uitspraak van het IGH op dit onderwerp is geheel overeenkomstig het bestaande internationaal gewoonterecht, zoals neergelegd in de Artikelen inzake Staatsaansprakelijkheid. Om te bepalen of en zo ja welke vorm van rechtsherstel geboden moet worden, moet een causaal verband worden vastgesteld tussen de internationaal onrechtmatige daad en bepaalde schade die een andere staat heeft geleden of kan lijden. Compensatie is een vorm van rechtsherstel. De invulling hiervan (hoogte, etc.) is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en moet (volgens het IGH) per geval beoordeeld worden.
Het Hof zegt over de relatie tussen aansprakelijkheid en het VN-fonds voor klimaatschade dat deze los staan van elkaar. Zo moet aan het VN-fonds voor klimaatschade worden bijgedragen op een faciliterende basis en in het kader van samenwerking. Dit gebeurt derhalve niet in de context van aansprakelijkheid voor een internationale onrechtmatige daad. Het Hof zegt dat dit wordt bevestigd in paragraaf 51 van het besluit van de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP) waarmee de Overeenkomst van Parijs is aangenomen.
Erkent u dat het advies bevestigt dat rijke landen als Nederland volgens het principe van klimaatrechtvaardigheid een extra verantwoordelijkheid hebben voor het terugdringen van klimaatuitstoot en aansprakelijk kunnen worden gesteld als zij niet aan deze afspraken voldoen? Onderschrijft u dat deze invulling van klimaatrechtvaardigheid concrete handelingsperspectieven biedt? Zo nee, waarom niet?
Het IGH legt in zijn advies uit dat «equity» of billijkheid kan dienen als een leidraad voor de interpretatie van de toepasselijke regels van het internationaal recht. Het Koninkrijk heeft hierover in zijn inbreng aangegeven dat billijkheid zich op diverse plaatsen uit in het klimaatrecht, onder andere in de toepassing van common but differentiated responsibilities and respective capabilities (CBDR-RC). Dit betekent dat iedere staat een verantwoordelijkheid heeft, maar dat deze al naar gelang van de omstandigheden verschillen. Dit verschil komt bijvoorbeeld tot uiting in de mate van zorg die een staat moet betrachten om klimaatverandering te mitigeren. Het kabinet onderkent het principe van CBDR-RC als een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle klimaattransitie. Over de omstandigheden van staten zegt het Hof dat de kwalificatie als «ontwikkeld land» of «ontwikkelingsland» niet statisch is, maar met de tijd kan veranderen. Daarnaast heeft elke staat de verplichting om samen te werken om klimaatverandering tegen te gaan. Deze verplichting staat los van of een staat meer of minder welvarend is. De invulling van de plicht om samen te werken wordt echter wel ingegeven door de economische draagkracht van een staat.
Volgens het advies gelden de algemene regels van staatsaansprakelijkheid bij een schending van klimaatverplichtingen. De status van een land als ontwikkelingsland of ontwikkeld land is (volgens het Hof) niet van belang voor de toepassing van deze regels, maar bij de vaststelling een schending van een specifieke regel van het internationaal (klimaat)recht, in het bijzonder de zorgplicht, kan het onderscheid wel een rol spelen. Tevens onderstreept het Hof dat het staatsaansprakelijkheidsrecht geen speciale status toekent aan verschillende categorieën van benadeelde staten en dat alle staten een belang hebben bij de bescherming van de verplichtingen in het kader van klimaatverandering, mede omdat klimaatverandering een «common concern of humankind» is.
Voldoet Nederland aan de afspraken onder het Parijs-akkoord voor het terugdringen van de klimaatuitstoot? Zo nee, zijn de juridische risico’s van het niet voldoen aan de internationale afspraken toegenomen door de uitspraken van het IGH?
Als partij bij de Overeenkomst van Parijs levert Nederland zijn bijdrage aan de afspraken onder de Overeenkomst. Dit doet Nederland samen met de andere lidstaten van de EU via de Europese klimaatdoelen die zijn vastgelegd in de Europese Klimaatwet: ten minste 55% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990, en klimaatneutraliteit in 2050. De Europese klimaatdoelen zijn in lijn met de benodigde EU-inzet om het temperatuurdoel van 1,5°C te halen. Deze doelstellingen worden gerealiseerd via een omvangrijk en bindend wettelijk kader. Nederland implementeert dit kader binnen de nationale rechtsorde en neemt passende maatregelen om bij te dragen aan de verwezenlijking van zowel de EU-doelstellingen als de nationale doelen.
Het EU-klimaatdoel voor 2030 is eveneens gecommuniceerd in de EU NDC voor 2030. Dit document beschrijft de Europese bijdrage aan de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Het EU-klimaatdoel voor 2050 vormt het hart van de Europese Langetermijnstrategie. Op dit moment loopt de EU-besluitvorming over een wettelijk bindend tussendoel voor 2040, en over de NDC voor 2035 die daarvan zal worden afgeleid. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in het desbetreffende BNC-fiche.4
Heeft dit advies invloed op uw inzet voor de COP30 dit najaar? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het IGH heeft onder meer naar COP-besluiten gekeken om tot dit advies te komen. Dit bevestigt in de eerste plaats hoe belangrijk het is dat Nederland actief blijft in de multilaterale klimaatonderhandelingen tijdens deze en volgende COPs. De precieze inzet voor COP30 wordt op een later moment dit najaar vastgesteld. Het kabinet zal u daarover via de gebruikelijke wegen informeren.
Erkent u dat Nederland als laaggelegen delta zelf zeer kwetsbaar is voor klimaatverandering en aanzienlijke investeringen in adaptatie moet plegen? Ziet u kansen om landen die hun uitstoot onvoldoende terug te brengen aan te klagen na het advies van het IGH? Zo nee, waarom niet?
Gezien de lage ligging van Nederland is bescherming tegen overstromingen ook zonder klimaatverandering een voortdurende taak die blijvend vraagt om investeringen. Door klimaatverandering en met name zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren, zal de omvang van deze opgave en investeringen in de toekomst toenemen. Dit geldt ook voor het voorkomen van schade door extreme regenval, droogte of hitte.
Het advies van het IGH bevestigt dat staten die hun klimaatverplichtingen onvoldoende naleven daarvoor aansprakelijk gesteld kunnen worden onder het internationaal recht. Dit kan zowel op basis van klimaatverdragen, als op basis van het internationaal gewoonterecht, op grond waarvan staten verplicht zijn zich in te spannen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en daarmee klimaatverandering tegen te gaan en grensoverschrijdende milieuschade te voorkomen. Deze verplichtingen gelden dus voor alle staten, ongeacht of zij partij zijn bij klimaatverdragen. Schending van deze verplichtingen kan leiden tot een internationale onrechtmatige daad met een verplichting tot rechtsherstel, dat kan bestaan uit compensatie, restitutie of genoegdoening. Er zijn wel praktische beperkingen. Zo heeft het IGH bijvoorbeeld benadrukt dat staten alleen rechtsherstel kunnen claimen als er een «voldoende direct en zeker causaal verband» bestaat tussen de internationale onrechtmatige daad en de geleden schade. De wereldwijde en complexe aard van klimaatverandering maakt het lastig om dit causale verband tussen een specifieke schending van een internationale verplichting en elders geleden schade te bewijzen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Klimaat en Energie op 3 september?
Het advies van het IGH vergt een zorgvuldige juridische analyse, die momenteel plaatsvindt. Daar wil het kabinet voldoende tijd voor nemen. Dat is de reden dat deze Kamervragen niet al voor het Commissiedebat klimaat en energie van 3 september jl. (versneld) zijn beantwoord. Conform de toezegging van de Minister van KGG tijdens het genoemde Commissiedebat, zal het kabinet een reactie op het IGH-advies met de Kamer delen.
Het bericht dat ambtenaren regels omzeilden om PFAS-grond van Schiphol weg te werken |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Tieman , Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ambtenaren «omzeilden» de regels om pfas-grond van Schiphol weg te werken»1?
Ja.
Klopt het dat miljoenen kilo’s zwaar vervuilde PFAS-grond van Schiphol is gebruikt bij de Aalsmeerderbrug?
Dit klopt niet.
De gemeente Haarlemmermeer was destijds het bevoegd gezag voor bodemtaken vanuit het Besluit bodemkwaliteit in de gemeente en de provincie vanuit de Wet bodembescherming2. De hieruit volgende taken, waaronder het toezicht, worden uitgevoerd door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG). Om die reden verwijs ik voor verdere inhoudelijke vragen over de gang van zaken graag naar het bevoegde gezag. In overleg met de ODNZKG beantwoord ik deze vragen zo goed mogelijk.
Uit de gegevens die aan mij zijn verstrekt door ODNZKG volgt dat de opgeslagen en toegepaste grond valt onder de categorie licht verontreinigde grond en voldoet aan het op dat moment geldende beleid in het betreffende gebied3, zie de tabel hieronder. Tevens zou de grond die hier is toegepast ook vallen binnen de toepassingswaarden van de huidige landelijke richtlijn, het Handelingskader PFAS.4
Depot
Gemeten gehalte PFOS (in µg/kg droge stof (ds))
Toepassingsnorm
Gekeurd
1
0,4
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
2a
0,63
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
2b
0,1
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
3
1,55
Klasse Wonen/Industrie
januari 2019
4
< 0,1
Niet verontreinigd
januari 2019
5
0,45
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
6
2,05
Klasse Wonen/Industrie
maart 2021
7
0,27
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
februari 2017
8
0,255
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
maart 2021
Toelichting: Meetgegevens verzameld door ODNZKG voor de partijen grond
De grond is, naar wat ik heb vernomen, verplaatst naar een terrein aan de Aalsmeerderweg in Rozenburg ten bate van de aanleg van een Hoogwaardige Openbaar Vervoerverbinding naar Schiphol en niet naar Aalsmeerderbrug, al liggen beide plaatsen in de gemeente Haarlemmermeer.
Klopt het dat de grond daar is toegepast door dit in eerste instantie als tijdelijk voor zes maanden toe te staan en later tijdelijk voor drie jaar, terwijl het van meet af aan de bedoeling was om de grond daar permanent toe te passen?
Ja, dat klopt. Uit informatie van ODNZKG blijkt dat het van meet af aan de bedoeling was om de grond permanent toe te passen. Volgens het toen geldende Besluit bodemkwaliteit (artikel 42, lid 4) mocht de grond vooruitlopend op de definitieve toepassing tijdelijk worden opgeslagen voor een periode van 3 jaar, mits binnen 6 maanden na opslag de definitieve bestemming wordt gemeld.
ODNZKG geeft aan dat de grond aanvankelijk is opgeslagen op basis van de indicatieve kwaliteit en later is onderzocht via een gerichte partijkeuring. Toen de termijn van zes maanden afliep, is een zogenoemd gedoogverzoek voor tijdelijke opslag ingediend. Dit bleek uiteindelijk niet nodig, omdat de opgeslagen partijen grond voldeden aan de voorwaarden voor definitieve toepassing. Dat houdt in dat er bij toepassing geen verslechtering van de bodem optreedt.
Tijdens de opslagperiode werden namelijk de lokaal afgeleide toepassingswaarden aangepast, in samenhang met het inwerking treden van het tijdelijk handelingskader PFAS in 2019.5 Destijds was er nog weinig bekend over PFAS en waren de advieswaarden voor toepassen nog in ontwikkeling. Met de nieuwe toepassingswaarden voldeden de partijen aan de eisen, waardoor tijdelijke opslag niet langer nodig was. Na afronding van alle definitieve partijkeuringen kon de grond daarom definitief worden toegepast conform het Besluit bodemkwaliteit.
Klopt het dat de concentratie PFAS in deze grond de normen met een factor 1500 overschrijdt?
Zie het antwoord op vraag 2 voor de gemeten concentraties PFOS. Uit de informatie blijkt dat de gemeten concentraties voldeden aan de regelgeving van de gemeente Haarlemmermeer in zowel 2017 als 2023 en dat ze ook vallen binnen de landelijk geldende advieswaarden uit het Handelingskader PFAS.
Komt het vaker voor dat vervuilde grond «tijdelijk» wordt verplaatst, maar in de praktijk wordt toegepast voor een permanent project? Kunt u hier voorbeelden van geven?
Het komt regelmatig voor dat grond wordt opgeslagen in afwachting van toepassing, of om nader onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit. In een aantal gevallen gebeurt dat ook op of nabij de plaats van definitief toepassen van de grond.
Wat zijn de bestuurlijke en strafrechtelijke gevolgen van het op deze manier storten van vervuilde grond? Gaat u hier actie op ondernemen?
Uit de antwoorden op vraag 2 blijkt dat er geen sprake was van zwaar vervuilde grond, maar van toepasbare grond. Er was hier geen sprake van storting. Storten en toepassen van grond zijn in de wet afzonderlijke begrippen waarvoor verschillende criteria gelden. Voor een verder antwoord op deze vraag verwijs ik naar het toenmalige bevoegd gezag.
Klopt het dat een ambtenaar ernstig en minder ernstig vervuilde grond administratief heeft gemiddeld en zo gelegaliseerd? Mag dit?
Uit de informatie van ODNZKG blijkt dat alle partijen individueel voldeden aan de «dubbele toets» voor toepassing. Deze houdt in dat de toegepaste grond niet slechter van kwaliteit mag zijn dan de bestaande kwaliteit van de ontvangende bodem en moet passen bij de bestaande bodemfunctie. Dat wijst erop dat er niks is gemiddeld.
Bestaat door het storten van de vervuilde grond gevaar voor de volksgezondheid?
Zoals uitgelegd bij vraag 6 was hier geen sprake van storten. Om te bepalen of er gevaar is voor de volksgezondheid, gelden als eerste indicatie de zogenoemde Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV’s), vastgesteld door het RIVM. Deze waarden zijn voor PFOS 59 µg/kg ds. De gemeten concentraties zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2 liggen daar ruim onder.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van dr. ir. Jonker dat de stoffen zeker zullen uitspoelen en in het water terecht zullen komen waarmee boeren hun akkers besproeien of in de Noordzee in de vissen die we eten?
Het is bekend dat diffuse belasting kan leiden tot uitspoeling van PFAS naar het grondwater. Het beleid van het kabinet is daarom gericht op het zorgen dat er zo weinig mogelijk PFAS in het milieu terechtkomt. Dat doen we door in te zetten op een bronaanpak via een Europese restrictie op PFAS, en het beperken van emissies, bijvoorbeeld door het herzien van lozingsvergunningen. Daarnaast ondersteunen we gemeenten en provincies, als bevoegde overheden voor bodemsanering, financieel bij ernstige verontreinigingen met PFAS via de SPUK bodem. Feit blijft dat deze stoffen nog lang in onze leefomgeving zullen blijven, omdat PFAS nog lastig te verwijderen of te zuiveren zijn en een persistent karakter hebben. Daarom bestaat het Handelingskader PFAS, dat advies geeft aan bevoegd gezagen over hoe zorgvuldig om te gaan met grondstromen met een diffuse PFAS-belasting.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van prof. dr. Timmermans dat ambtenaren meteen in de houding springen als Schiphol in het geding is? En dat er sprake is van een «beleidsmonopolie»?
Dit beeld herken ik niet.
Wat gaat u of de provincie doen om de grond bij de Aalsmeerderbrug weer schoon te maken en zo te voorkomen dat de vervuiling in de voedselketen terechtkomt?
Er is door de toepassing van de grond aan de Aalsmeerderweg in Rozenburg geen verslechtering van de bodem opgetreden, zie ook het antwoord op vraag 3. De toegepaste grond voldeed aan de toepassingswaarden. Eventuele maatregelen zijn aan het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Leefomgeving en Externe veiligheid van 30 september?
Tot mijn spijt is dit niet gelukt.
Het bericht 'Ambtenaren Buitenlandse Zaken: Veldkamp wilde niet meer doen tegen Israël' |
|
Joost Eerdmans (JA21) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ambtenaren Buitenlandse Zaken: Veldkamp wilde niet meer doen tegen Israël» van 25 augustus jongstleden?1
Ja.
Hoe kan het dat ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken openlijk naar de media lekken en hun eigen oud-minister publiekelijk beschadigen? Vindt u dit, net als de vragensteller, onacceptabel?
Het is evident dat het lekken van vertrouwelijke informatie niet is toegestaan. Indien hier mogelijk sprake van is, wordt onderzoek ingesteld en het Openbaar Ministerie geïnformeerd. Ambtenaren genieten vrijheid van meningsuiting binnen de beperkingen die zijn neergelegd in artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017. Dit is ook bekend bij medewerkers. De brief waarover RTL schrijft, was een brief van ambtenaren die zorgen hebben geuit en betrof geen formeel ambtelijk advies. Deze bewuste brief was gericht aan de Minister en uitsluitend bedoeld voor intern gebruik.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat ambtenaren in de toekomst lekken of (oud-)Ministers natrappen?
Bij (een vermoeden) van lekken van vertrouwelijke informatie wordt onderzoek ingesteld en het Openbaar Ministerie geïnformeerd. Ambtenaren zijn daarnaast gehouden aan de Ambtenarenwet. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
Binnen het ministerie wordt veel aandacht besteed aan deze kaders van het ambtelijk vakmanschap, inclusief de heldere boodschap dat lekken van vertrouwelijke informatie niet is toegestaan. Tegelijk wordt uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. Het wordt actief bevorderd dat medewerkers onderling en intern in gesprek gaan. Er zijn binnen het ministerie voldoende mogelijkheden om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen.
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar deze lekkende ambtenaren? Zo niet, realiseert u zich dat er een kwalijk precedent wordt geschept wanneer ambtenaren gevoelige informatie lekken naar de media zonder dat dit bestraft wordt?
Ja, er wordt ook in dit geval een onderzoek gesteld.
Hoe gaat u het vertrouwen tussen (toekomstige) Ministers van Buitenlandse Zaken en hun ambtenaren herstellen, zodat herhaling wordt voorkomen?
Zie antwoord bij vraag 3.
Het bericht 'Wie ruzie krijgt met huisbaas Vesteda, moet stevig in zijn schoenen staan' |
|
Sandra Beckerman |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
Wat is uw oordeel over de werkwijze van Vesteda, waarbij huurders van het complex aan de Van Montfoortlaan in Den Haag plotseling een ontruimingsverzoek kregen, terwijl eerder verduurzamingsplannen waren gepresenteerd en er een huurdersorganisatie actief was? Acht u dit in overeenstemming met de Wet op het Overleg Huurders Verhuurder (Overlegwet)?1
De Wet op het Overleg huurders verhuurder (Wohv; hierna: Overlegwet) bepaalt dat verhuurders met 25 of meer huurwoningen in Nederland en alle woning-corporaties hun betrokken huurdersorganisatie(s) en bewonerscommissie(s) uit eigen beweging informeren over voorgenomen beleids- of beheerwijzingen die rechtstreeks van invloed zijn op de woon- en leefomgeving van de betrokken huurders. Het ligt daarom in de rede van de Overlegwet dat een verhuurder de betrokken huurdersorganisatie(s) en betrokken bewonerscommissie(s) informeert over voorgenomen onderhouds- of renovatiewerkzaamheden die een tijdelijke ontruiming vereisen.
Het is niet aan mij om te beoordelen in hoeverre een individuele casus in overeenstemming is met de wetgeving. Dit is aan de rechter. Naar zeggen van Vesteda heeft zij de huurdersorganisatie uit eigen beweging geïnformeerd over het uitstellen van de verduurzamingsplannen en het op korte termijn uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden om te kunnen voldoen aan de minimale brandveiligheidseisen; en vervolgens de bewoners hierover geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u dat Vesteda juridische stappen ondernam tegen zijn eigen huurders – voornamelijk senioren – om een tijdelijke ontruiming af te dwingen, terwijl de rechter oordeelde dat de verhuurder «onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van dringende werkzaamheden»?
Ik kan niet op de stoel van de rechter gaan zitten. De rechter heeft kennelijk geoordeeld dat de verhuurder onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van dringende werkzaamheden.
Vesteda stelt dat de rechter daarmee niet heeft geoordeeld dat de woningen wél aan de brandveiligheidseisen voldoen. Naar zeggen van Vesteda onderschrijft de gemeente de noodzaak tot het nemen van brandveiligheidsmaatregelen en is Vesteda nog in overleg met de betrokken huurdersorganisatie over de noodzakelijke brandveiligheidsmaatregelen.
Herkent u het beeld dat commerciële verhuurders – en Vesteda in het bijzonder – vaak een zeer formele en juridiserende houding aannemen richting huurdersorganisaties en bewonerscommissies, terwijl de Overlegwet juist laagdrempelige participatie beoogt?
Ik heb, afgezien van het artikel waarover de vragen gaan, geen signalen ontvangen over bijzonder formele of juridiserende houding die verhuurders aannemen in hun contacten met hun huurders, huurdersorganisaties en bewonerscommissies.
De Woonbond geeft desgevraagd aan dat het wel het beeld herkent dat institutionele beleggers doorgaans formeler omgaan met het overleg met huurdersorganisaties en bewonerscommissie dan woningcorporaties dat doen. Als voorbeeld geeft de Woonbond dat (sommige) institutionele beleggers in het verleden alleen overlegden met huurdersorganisaties met statuten. De Woonbond ziet wel een trend dat institutionele beleggers het overleg verruimen en ook bewonerscommissies erkennen, maar meent dat er nog ruimte voor verbetering is.
Naar zeggen van Vesteda moet zij de inkomsten en uitgaven als financiële instelling zorgvuldig kunnen verantwoorden aan de AFM en DNB; en daarom de plicht heeft na te gaan met wie zij een financiële relatie aangaat (kostenvergoeding) hoewel dit formeel kan overkomen.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat huurders die zich organiseren voor hun rechten, stelselmatig op hoge juridische drempels stuiten door commerciële verhuurders?
De vraag veronderstelt dat commerciële verhuurders stelselmatig hoge juridische drempels opwerpen voor huurdersorganisaties. Dat beeld herken ik niet.
Maar kennis over rechten en plichten – van zowel huurdersorganisaties/bewoners-commissies als verhuurders – uit de Overlegwet kan bijdragen aan toepassing van de wet in de praktijk en verminderen of voorkomen van conflicten. In overleg met de Woonbond ben ik aan het bezien op welke punten de informatie over de Overlegwet nadere toelichting vereist en hoe de informatie over de rechten en plichten uit de Overlegwet duidelijker gebracht kan worden op de websites rijksoverheid.nl en volkshuisvestingnederland.nl. Naar aanleiding van het onderhavige krantenartikel zal ik daarbij ook de verhuurdersorganisaties betrekken, omdat Vesteda daarin stelt meer informatie te wensen. Het streven is om de informatie over de Overlegwet dit najaar op de genoemde websites handzamer te maken en zo mogelijk uit te breiden.
Hoeveel klachten of signalen zijn bij u of de Woonbond bekend over Vesteda met betrekking tot schendingen van de Overlegwet en de omgang met huurdersorganisaties en bewonerscommissies?
Mij waren geen klachten of signalen bekend. De Woonbond stelt desgevraagd geen precieze cijfers te hebben maar jaarlijks enkele tientallen vragen/meldingen te ontvangen over het toepassen van de Overlegwet door commerciële verhuurders, waaronder ook een aantal over Vesteda.
Om dit in perspectief te plaatsen: Vesteda verhuurt circa. 28.000 woningen en haar huurders zijn georganiseerd in een groot aantal huurdersorganisaties/ bewonerscommissies. Daarnaast erkent de Woonbond dat een vraag of melding nog niet betekent dat er daadwerkelijk sprake is van schending van de Overlegwet.
Acht u het wenselijk dat een van de grootste verhuurders van Nederland zich structureel onttrekt aan collectieve overlegstructuren, zoals het Vesteda Platform, waardoor huurdersorganisaties zich geïsoleerd voelen staan tegenover een miljardenbedrijf?
De Overlegwet regelt (laagdrempelige) minimum procesvereisten waaraan verhuurders moeten voldoen in hun contacten met hun huurdersorganisatie(s) en bewonerscommissies. De Overlegwet biedt verhuurder geen ruimte om zich aan die minimum procesvereisten te onttrekken.
De Overlegwet bepaalt dat wanneer een huurdersorganisatie alle huurders van een bepaalde verhuurder vertegenwoordigt, die koepelhuurdersorganisatie het primaat heeft van informatie, overleg en advies ten opzichte van meer lokale huurdersorganisaties. Indien zo’n koepelhuurdersorganisatie bestaat, moet de verhuurder dus met die koepelhuurdersorganisatie over voorgenomen wijzigingen in algemeen/landelijk beleid of beheer informatie uitwisselen, overleg voeren en gelegenheid geven schriftelijk advies uit te brengen2. Wanneer het gaat om beleid of beheer dat rechtstreeks te maken heeft met bepaalde wooncomplexen en huurders zich voor die betrokken wooncomplexen (ook) een met een lokale of regionale huurderorganisatie hebben georganiseerd; in dat geval moet de verhuurder die onderwerpen met de betrokken lokale huurdersorganisatie(s) bespreken3.
Wat betreft bewonerscommissies (commissies die de bewoners van een wooncomplex van tenminste 25 woningen vertegenwoordigen), kan de verhuurder besluiten een bewonerscommissie niet als bewonerscommissie in de zin van de Overlegwet aan te merken indien de bewonerscommissie niet aannemelijk kan maken dat zij de bewoners van het betrokken wooncomplex vertegenwoordigt of wanneer een andere bewonerscommissie van het betrokken wooncomplex wat betreft omvang van haar achterban en bewoners geacht wordt meer representatief te zijn4.
Naar zeggen van Vesteda heeft zij de samenwerking met het Platform in overleg met het bestuur van het Platform beëindigd omdat het Platform niet voldeed aan de eisen uit de Overlegwet voor een koepelhuurdersorganisatie, onder meer doordat huurders die niet door lokale/regionale huurdersorganisaties werden vertegenwoordigd zich niet konden aansluiten bij het Platform.
Het Platform is daarna naar zeggen van Vesteda door de leden opgeheven.
Hoe beoordeelt u het beleid van Vesteda, waarbij de wettelijk zeer laagdrempelige – haast informele – bewonerscommissie wordt gecompliceerd door onderscheid te maken tussen «formeel» en «informeel», terwijl huurders tegelijkertijd actief worden aangestuurd op het oprichten van een «klankbordgroep», een overlegvorm zonder enige wettelijke rechten?
De Overlegwet stelt laagdrempelige eisen voor het zijn van een bewonerscommis-sie in de zin van de Overlegwet:
Elke vertegenwoordigende groep die aan die criteria voldoet, is een bewonerscommissie in de zin van de Overlegwet, ook als de groep een andere naam – bijvoorbeeld Klankbordgroep – hanteert. Een bewonerscommissie heeft recht op informatie, overleg en advies over voorgenomen wijzigingen in het beleid voor of beheer van het wooncomplex waarvan zij de huurders vertegenwoordigt.
Voor bewonerscommissies hebben verhuurders alleen de plicht om er zorg voor te dragen dat zij hun werkzaamheden die met hun taak (recht op informatie, overleg en advies; hun achterban informeren en betrekken bij de standpuntbepaling) verband houden, kunnen uitvoeren5. Bewonerscommissies hebben geen recht op een kostenvergoeding, huurdersorganisaties wel6.
Hoe beoordeelt u het beleid van Vesteda om een KvK-inschrijving te eisen voor het verkrijgen van een minimale vergoeding, terwijl diezelfde vergoeding ook wordt uitgekeerd aan commissies die niet aan deze eis voldoen, zoals bij de bewonerscommissies Linker Rottekade en Admiraal de Ruyterweg?
Het ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel is geen vereiste om een huurdersorganisatie of bewonerscommissie in de zin van de Overlegwet te zijn. Een huurdersorganisatie moet wel een vereniging of stichting zijn, maar een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid volstaat; voor een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid is inschrijving bij de Kamer van Koophandel een vrije keuze – maar met een KvK-inschrijving is de vereniging als rechtspersoon aansprakelijk en zonder KvK-inschrijving zijn de bestuursleden van de vereniging aansprakelijk.
Een bewonerscommissie hoeft geen vereniging of stichting op te richten om bewonerscommissie in de zin van de Overlegwet te zijn en hoeft (dus) geen KvK-inschrijving te hebben. Wat betreft bewonerscommissies hebben verhuurders alleen de plicht om er zorg voor te dragen dat zij hun werkzaamheden die met hun taak (recht op informatie, overleg en advies; hun achterban informeren en betrekken bij de standpuntbepaling) verband houden, kunnen uitvoeren7. Bewonerscommissies hebben geen recht op een kostenvergoeding, huurders-organisaties wel8.
Naar zeggen van Vesteda verbindt zij geen gevolgen aan het eventuele ontbreken van een KvK-inschrijving en verstrekt zij ook vergoedingen aan huurdersorganisaties of bewonerscommissies zonder KvK-inschrijving maar wijst zij hen op de voordelen van een KvK-inschrijving.
Hoe beoordeelt u het besluit van Vesteda om de samenwerking met het Vesteda Platform – de enige huurdersorganisatie op instellingsniveau – te beëindigen op grond van onbevoegd bestuur, illegitimiteit en een enkele hofuitspraak, zonder het bestuur (dat grotendeels uit senioren bestaat) enige mogelijkheid tot herstel te bieden?
Wanneer de huurders van een verhuurder een huurdersorganisatie hebben opgericht die alle huurders van de betreffende verhuurder vertegenwoordigt (huurdersorganisatie op verhuurdersniveau, koepelorganisatie), dan heeft de verhuurder over het algemene/landelijke beleid en beheer te overleggen met die koepelorganisatie, tenzij de verhuurder met deze koepelorganisatie andere afspraken heeft gemaakt9.
In het antwoord op vraag 6 is toegelicht waarom Vesteda naar eigen zeggen de samenwerking met het Platform in overleg met het Platformbestuur heeft beëindigd en dat het Platform zichzelf heeft opgeheven.
Bent u bereid de werking en handhaafbaarheid van de Overlegwet te evalueren, en te onderzoeken of huurdersorganisaties meer juridische en financiële ondersteuning nodig hebben om gelijkwaardiger het overleg met grote commerciële verhuurders te voeren?
De Woonbond heeft in 2024 een evaluatie van de werking van de Overlegwet uitgevoerd, vanuit huurdersperspectief. Ik ben bereid om de werking en handhaafbaarheid van de Overlegwet in de praktijk (nader) te evalueren op basis van de ervaringen van zowel huurders(organisaties) als verhuurders(organisaties).
Hoe ziet u de rol van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en andere toezichthouders in het borgen dat verhuurders als Vesteda zich aan de wet houden? Beschikt de ACM over voldoende bevoegdheden om in te grijpen wanneer commerciële verhuurders huurdersrechten ondermijnen?
De ACM heeft geen toezichthoudende taak wat betreft de Overlegwet. Het oordeel of verhuurders dan wel huurdersorganisaties/bewonerscommissies zich aan de Overlegwet houden is aan de Huurcommissie en aan de rechter.
Erkent u dat het ontbreken van een regeling voor de vergoeding van kosten voor geschillenbeslechting in de Overlegwet – in tegenstelling tot de Wet op de ondernemingsraden (WOR), waarop deze wet is gebaseerd – een juridische ongelijkheid creëert tussen huurders en verhuurders?
Op grond van de Overlegwet zijn verhuurders niet verplicht andere kosten dan de kosten voor het uitvoeren van het informatie-, overleg- en adviesrecht, voor scholingsactiviteiten, het uitnodigen van en vragen van inlichtingen en advies van externe deskundigen en voor het informeren en betrekken van hun achterban te vergoeden. Bij de invoering van de wet is toegelicht dat huurdersorganisaties om op een volwassen wijze te kunnen functioneren zich ook zullen moeten inzetten om andere financiële bronnen te vinden, voor de hand liggend (onder meer) de leden van de huurdersorganisatie(s). Wanneer de huurdersorganisatie volledig wordt gefinancierd door de verhuurder kan de onafhankelijkheid van de huurdersorganisatie in gevaar komen.
Aan de hand van de uitkomsten van de nog uit te voeren evaluatie van de Overlegwet zal ik bezien of de wet ten aanzien van kostenvergoeding voor geschillen aanpassing behoeft.
In hoeverre erkent u dat de zaak van Vesteda tegen HBV Detroit laat zien dat het huidige hiaat in de Overlegwet kan worden misbruikt om actieve en legitieme huurdersorganisaties financieel uit te putten, en bent u bereid de wet aan te passen om de rechtspositie van huurdersorganisaties in dergelijke situaties beter te beschermen?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting van de Woonbond dat commerciële verhuurders er in de praktijk geen belang bij hebben dat huurders zich organiseren? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat huurdersverenigingen in de commerciële sector een gelijkwaardige gesprekspartner worden, zoals dat bij woningcorporaties sinds de parlementaire enquête woningcorporaties in 2014 wel het geval is?
De Overlegwet maakt geen onderscheid tussen huurdersorganisaties van woningcorporaties en die van overige verhuurders (mits die tenminste 25 woningen in Nederland verhuren) en biedt de huurdersorganisaties en bewonerscommissies van al deze verhuurders dezelfde rechten van informatie, overleg en advies, het raadplegen van deskundigen en van kostenvergoeding.
Naar zeggen van de Woonbond voelen commerciële verhuurders er in de praktijk geen belang bij dat hun huurders zich organiseren. Dat beeld komt volgens de Woonbond uit de respons op zijn enquête uit 2024 onder huurdersorganisaties en bewonerscommissie over de Overlegwet in de praktijk. Ik kan dat beeld niet bevestigen, ik heb daarvan – naast deze indruk van de Woonbond uit zijn enquête en uit door hem ontvangen meldingen van huurders(organisaties) – geen signalen ontvangen. Naar mijn mening hebben commerciële verhuurders met 25 of meer huurwoningen in Nederland, op wie de Overlegwet van toepassing is, er wel belang bij dat hun huurders zich organiseren, omdat zij hun huurders via de huurdersorganisatie(s) en bewonerscommissie(s) gemakkelijker kunnen betrekken bij hun beleid en beheer, in plaats van alle betrokken huurders afzonderlijk te betrekken. En de Overlegwet regelt voor het betrekken van huurdersorganisaties en bewoners de minimale procesvereisten, waardoor de verwachtingen daarover tussen verhuurder en huurdersorganisatie(s)/bewonerscommissie(s) grotendeels dezelfde zullen zijn; maar de Overlegwet biedt ruimte voor afspraken over verdergaande rechten van huurdersorganisaties/bewonerscommissies.
De Woningwet geeft huurdersorganisaties die huurders van woningcorporaties vertegenwoordigen extra rechten ten aanzien van de specifieke taken die woningcorporaties ten behoeve van de volkshuisvesting hebben. Ik licht die hieronder toe, evenals waarom deze extra rechten niet in de Overlegwet zijn neergelegd (waardoor die extra rechten ook zouden gelden voor huurdersorganisaties en bewonerscommissies van overige verhuurders):
Overige verhuurders hebben niet de plicht om bij te dragen aan de lokale/regionale volkshuisvesting en maken daardoor geen prestatieaf-spraken in de zin van de Woningwet over de lokale/regionale volkshuis-vesting met gemeenten, daardoor is niet voor huurdersorganisaties en bewonerscommissies van overige verhuurders bepaald dat zij gelijkwaardig partner van de verhuurder zijn bij die prestatieafspraken.
Maar huurdersorganisaties en bewonerscommissies van overige verhuurders hebben op grond van de Overlegwet recht op informatie, overleg en advies over voorgenomen wijzigingen in beleid en beheer (waaronder in ieder geval voorgenomen sloop en renovatie van woningen en voorgenomen beleid inzake leefbaarheid en herstructurering).
Huurdersorganisaties van overige verhuurders hebben op grond van de Overlegwet recht op informatie, overleg en advies over een voorgenomen fusie van de verhuurder.
De Overlegwet biedt huurdersorganisatie van andere verhuurder geen recht op voordracht van commissarissen van de raad van commissarissen. Maar het staat overige verhuurders vrij om met hun huurdersorganisaties (en raden van commissarissen) af te spreken dat zij een deel van de commissarissen mogen voordragen.
De Overlegwet bevat niet zo’n bepaling, maar dat laat onverlet dat het ook overige verhuurders (en hun huurdersorganisaties en bewonerscommis-sies) vrij staat om besluiten ter raadpleging voor te leggen aan de betrokken huurders.