Het bericht ‘Rijksoverheid.nl was dupe van DDoS-aanval’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «rijksoverheid.nl was dupe van DDoS-aanval»?1
Ja.
Klopt het bericht dat rijksoverheid.nl en diverse andere websites plat werden gelegd door een DDoS-aanval? Is er meer bekend over de achtergrond van de aanval? Was er sprake van ingekochte «pesterij» om de sites plat te leggen of was dit een mogelijk rookgordijn om een hack of andere besmetting te verhullen?
Ja, dat bericht klopt. Eventuele motieven of achtergronden bij deze aanval zijn vooralsnog niet bekend. Het Ministerie van Algemene Zaken heeft aangifte gedaan.
In hoeverre behoren de getroffen websites tot de vitale infrastructuur? Is het essentieel dat websites als rijksoverheid.nl ten alle tijden beschikbaar zijn voor publiek? Of is het platleggen van de websites «slechts» een hinderlijke overlast waar we eens in de zoveel tijd rekening mee moeten houden?
De getroffen websites maken geen deel uit van de vitale infrastructuur. Uiteraard zijn zij wel van groot belang voor het informeren van de burgers.
Regelmatig vinden DDoS aanvallen plaats. In vrijwel alle gevallen worden deze met succes afgeslagen en blijft de aanval onopgemerkt voor het publiek. Heel 2014 had rijksoverheid.nl een uitval van 0%.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat ondanks alle inspanningen er altijd een kans blijft op incidenten. Kwaadwillende personen vinden steeds weer mogelijkheden om nieuwe en aanvullende beveiligingsmaatregelen te doorbreken. Deze terugkerende aanvallen vragen om een continue inspanning en toenemende investeringen in tooling en maatregelen. Het gaat erom om tegen aanvaardbare kosten de risico’s zo minimaal mogelijk te maken.
In hoeverre zou het bieden van een back-up in geval van een cyberaanval soelaas kunnen bieden aan het publiek? Wat zouden de kosten zijn van zo’n back-up en acht de regering die kosten proportioneel?
Voor de getroffen sites bestaat een back-upvoorziening, die echter ook getroffen bleek. De leverancier zal een verbeterplan opstellen waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het NCSC nauw betrokken zijn. Onderdeel van dat plan zal zijn te regelen, dat deze back-up voorziening bij een DDoS aanval wel kan worden ingeschakeld.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Binnen hoeveel tijd kon de overheid de burger informeren over de problemen op de websites en zijn hiervoor alternatieve kanalen beschikbaar?
De rijksoverheid heeft per direct de telefonische (1400) en e-mail beantwoording van de dienst voor publieksvoorlichting «Informatie rijksoverheid» ingezet om burgers te informeren over de storing. Daarnaast is ook het Twitterkanaal «Informatie rijksoverheid» gebruikt om de volgers te informeren.
Na het oplossen van de storing zijn alle vragen die bij het loket zijn binnengekomen alsnog per mail of telefoon beantwoord.
De stelselmatig onzorgvuldige manier van onderzoek doen door BING (Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten) |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u de negatieve ontwikkelingen aangaande de werkwijze van het commerciële onderzoeksbureau BING?1 2
Van de aangehaalde berichtgeving in de media over BING heb ik kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u het feit dat BING door de tuchtrechter de afgelopen jaren meerdere malen veroordeeld is wegens broddelwerk, maar toch blijft doorgaan met het doen van verschillende onderzoeken bij lokale overheden?
Als private onderneming (BING is een besloten vennootschap) is BING zelf verantwoordelijk voor het eigen functioneren waar het onderzoeken betreft uitgevoerd in opdracht van lokale overheden. Daarbij neem ik aan dat het bedrijf zich rekenschap geeft van rechterlijke uitspraken. Voorts merk ik op dat lokale overheden zelf bepalen of er (integriteits)onderzoek wordt ingesteld en van welk bureau zij daarvoor diensten willen afnemen. Het is daarna aan de opdrachtgever zelf om de te volgen werkwijze van het betreffende bureau te beoordelen, evenals de kwaliteit van het resultaat.
Hoeveel opdrachten heeft BING sinds de oprichting mogen uitvoeren namens overheidsinstanties en hoeveel geld hebben deze overheidsinstanties hieraan besteed?
Deze informatie is mij niet bekend. Wel beschik ik over indicatieve gegevens over de jaren 2010, 2011 en 2012. Naar aanleiding van de motie Heijnen c.s. (TK 2012–2013, 33 400 VII, nr. 18) heeft de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur in 2013 in opdracht van mijn ministerie een verkennend onderzoek uitgevoerd naar knelpunten en oplossingen bij integriteitsonderzoek in Nederland3. In mijn brief aan de Tweede Kamer op 8 november 2013 heb ik de Tweede Kamer over de resultaten van dit onderzoek gerapporteerd (TK, 2013–2014, 28 844, nr. 75).
Van de over deze jaren aangetroffen integriteitsrapporten over topambtenaren en politieke ambtsdragers, heeft BING 22 van de 49 onderzoeksrapportages uitgebracht. Het is mij niet bekend welke bedragen hiermee waren gemoeid.
Hoe kan volgens u het beeld weggewerkt worden dat BING een verlengstuk is van de overheid door de eerdere relatie met VNG?
Ik beschik niet over gegevens die het beeld dat u schetst en de vraag bij wie dat beeld thans nog zou leven, zouden bevestigen. Overigens is het niet aan de Minister van BZK om eventuele beeldvorming rond een private onderneming te beïnvloeden.
Bent u van mening dat het vertrouwen in BING geschaad is door de verloren zaken (o.a. Wassenaar, Schiedam, Borne, Nieuwegein)? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over gegevens die een beeld zouden geven over het algemene vertrouwen dat in BING wordt gesteld. BING is een private onderneming.
Deelt u de mening dat er ook onderzoek gedaan moet worden naar de werkwijze van het commerciële onderzoeksbureau BING? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Het eerder genoemde onderzoek van Tilburg University geeft een uitgebreid beeld van de interne en externe instanties en ad hoc commissies die integriteitsonderzoek verrichten. Het onderzoek beschrijft eveneens de verschillende werkwijzen die door instanties bij integriteitsonderzoek worden gevolgd. In dat kader wordt ook BING uitgebreid beschreven.
Eén van de opvallendste bevindingen van de onderzoekers is dat, ondanks de grote variëteit aan instanties, de harde kern van het integriteitsonderzoek opmerkelijk uniform is. Integriteitsonderzoek gaat in ieder geval om reconstructie van de feiten en het verzamelen van bewijs voor deze reconstructie. Vrijwel altijd wordt in het onderzoek een normenkader opgesteld, dat doorgaans bestaat uit «harde» bestuursrechtelijke en «zachte» professionele normen. Het normenkader kan daarbij verschillen, maar de «evergreens» domineren (de Algemene wet bestuursrecht, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de Ambtenarenwet, gedragscodes en rechtspositieregelingen). De verschillen in werkwijze lijken vooral te zitten in de discipline van waaruit vermoedelijke integriteitsschendingen worden onderzocht. Bovendien lijken de verschillen functioneel te zijn, aangezien ze onder meer voortvloeien uit de specifieke context, onderzoeksvraag en benodigde expertise.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 november 2013 (TK, 2013–2014, 28 844, nr. 75) heb ik gemeld dat het onderzoek mijns inziens vooral bruikbare mogelijkheden geeft voor professionalisering aan de kant van de bestuursorganen. Voorts, dat dit met zich meebrengt dat aan de voorkant uniforme kwaliteitseisen worden geformuleerd waaraan externe onderzoeksbureaus zich dienen te conformeren.
In mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 26 augustus 2014 (TK 2013–2014, 28 844, nr. 78) heb ik mijn voornemens geconcretiseerd na een brede consultatieronde onder organisaties in het openbaar bestuur. Ingezet is op versterking en ondersteuning van overheidsorganisaties bij hun rol als opdrachtgever. Concrete acties hebben betrekking op: 1. De beschikbaarheid van een modelonderzoeksprotocol; 2. Het inrichten van een landelijk Steunpunt Integriteitsonderzoek bij BIOS; 3. Ervaringsuitwisseling, opleiding en training.
In deze brief staat dat er uit het onderzoek en de consultatie een behoefte blijkt aan een laagdrempelig advies- en expertisepunt waar bestuursorganen in alle bestuurslagen terecht kunnen indien zij vragen hebben over te maken keuzes en te nemen beslissingen gedurende het proces van afhandeling van een signaal van een vermoeden van een integriteitsschending door een politieke ambtsdrager of ambtelijke topfunctionarissen in al zijn facetten. Het kan dan gaan om vragen die betrekking hebben op het afbakenen van de onderzoeksvraag, advisering over de communicatie en andere keuzes die in een voorfase aan de orde zijn.
Daarom is per 1 januari 2015 het Steunpunt voor integriteitsonderzoek naar politieke ambtsdragers gestart. Bestuurders bij overheden kunnen hier terecht voor passend advies over de aanpak en afhandeling van een vermoeden van een integriteitsschending, vooral bij persoonsgericht onderzoek.
Hoe denkt u de geknapte reputaties van de gedupeerden van BING te compenseren, zowel materieel als immaterieel?
Voor partijen die zich benadeeld voelen door onderzoek door BING en compensatie willen, staat de weg naar de rechter open. Het ministerie is geen partij in een eventueel geschil.
Kunt u inzicht geven in de bedragen die door lokale overheden zijn gespendeerd aan de advocaten die zaken van ambtenaren en politici in behandeling genomen hebben wegens onzorgvuldig onderzoek van BING? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens. Dit zijn aangelegenheden die de lokale overheden zelf betreffen.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de werkwijze van commerciële bureaus zoals BING te reguleren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik volg hierin de Aanwijzingen voor de regelgeving dat regulering door de overheid pas aan de orde is indien het zelfregulerend vermogen van een maatschappelijke sector tekortschiet. Daarvan is geen sprake. Overigens heb ik, zoals beschreven in mijn beantwoording van vraag 6, na uitgebreid onderzoek en een brede consultatie, een aantal maatregelen genomen die erop zijn gericht om het opdrachtgeverschap van de overheden te versterken. Zo kunnen opdrachtgevers inmiddels ook beschikken over een «Handreiking zorgvuldig onderzoek naar integriteitsschendingen politieke ambtsdragers». Deze kan dienen als basis voor de afspraken die zij maken met onderzoeksbureaus, zoals BING.
Wat vindt u van het feit dat BING min of meer een monopoliepositie heeft omtrent integriteitsonderzoeken bij lokale overheden, ondanks stelselmatige onzorgvuldigheden?
Uit het voornoemd onderzoek van Tilburg University blijkt dat lokale overheden toegang hebben tot een breed palet aan onderzoeksinstanties, ad hoc commissies en individuele onderzoekers/deskundigen. Lokale bestuurders zijn autonoom in de uiteindelijke keuze betreffende wie zij precies willen inschakelen voor een integriteitsonderzoek. Bestuurders zullen een opdracht aan een commercieel bureau in de regel moeten aanbesteden. Daarmee kan er geen sprake zijn van een monopoliepositie.
Welke maatregelen kunnen er genomen worden omdat er geen duidelijke regels bestaan voor deze commerciële bureaus zoals BING, waardoor geen rechtsbeschermingsmaatregelen getroffen kunnen worden voor de personen die een integriteitsonderzoek moeten ondergaan?
In het antwoord op vraag 6 heb ik informatie gegeven over de maatregelen die ik heb getroffen in vervolg op de bevindingen in het onderzoek van de Tilburg University. In dit onderzoeksrapport wordt ook beschreven dat er, zeker bij externe instanties, vaak klachtenprocedures en tuchtprocedures voorhanden zijn. Ook BING beschikt over een eigen klachtenregeling op grond van artikel 18 van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Ook staat voor belanghebbenden de weg naar de rechter open.
Hoe beoordeelt u het feit dat er verschillende ex-politici werkzaam zijn binnen BING en hierdoor een schijn van «politieke afrekening» wordt gecreëerd?
Ik beschik niet over gegevens over de medewerkers bij BING, noch over informatie omtrent uw vooronderstellingen. BING is een private onderneming.
Kunt u aangeven hoeveel ex-politici er exact werken voor BING en of deze ex-politici zich ook mengen in onderzoeken waarin oud collega’s onderzocht worden?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens.
De afschaffing van de opbrengsten van de proces verbaal-vergoeding voor gemeenten |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Wat is de onderzoeksopzet van het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar de gevolgen van de afschaffing van de proces verbaal-vergoeding? Kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?1
De Tweede Kamer heeft mij bij motie2 verzocht om voor 1 juli 2015 te rapporteren wat de gevolgen zijn van het stopzetten van de proces-verbaal-vergoeding (hierna: pv-vergoeding), voor onder meer de afbreuk van de leefbaarheid in gemeenten. Ik heb daarop het WODC verzocht een onderzoek uit te voeren naar de omgang met de pv-vergoedingen door gemeenten. De korte tijd die is verstreken sinds de afschaffing van de vergoedingsregeling, alsmede de voor het onderzoek beschikbaar gestelde periode, maken het op dit moment niet mogelijk de effecten van de afschaffing in kaart te brengen. Het onderzoek is daarom gericht op de wijze van registratie en besteding van de pv-vergoedingen en brengt niet direct de mogelijke gevolgen van de afschaffing in beeld voor de afbreuk van de leefbaarheid, het veiligheidsbeleid in gemeenten en de werklast van de politie.
De keuze voor deze opzet is gelegen in het feit dat het verkrijgen van inzicht in de registratie en besteding van de pv-vergoedingen een noodzakelijke stap is om een mogelijk verband tussen het beëindigen van de vergoedingsregeling en de genoemde gevolgen te verklaren. Dit geldt ook voor de onveiligheidsgevoelens in wijken, een aspect dat overigens geen deel uitmaakt van de motie.
De startnotitie die aan de basis ligt van het onderzoek treft u aan als bijlage.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding ontslagen van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) tot gevolg heeft (gehad)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van de onderzoeksvragen zullen de kosten en de baten van de bestuurlijke strafbeschikking waar mogelijk afgezet worden tegen de kosten en baten die gemeenten in zijn totaliteit hebben op het terrein van handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Het onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre inzicht verkregen wordt in eventuele trends en/of wijzigingen in de gemeentebegrotingen.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de wijze waarop gemeenten de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen financieren? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de leefbaarheid in wijken en mogelijke verloedering in het openbaar vervoer en openbare ruimtes? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de werklast van de politie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de onveiligheidsgevoelens in wijken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding tot gevolg heeft dat niet op boa's maar op andere onderdelen van gemeentebegrotingen wordt bezuinigd? Zo ja, op welke wijze en wordt in het onderzoek ook aangegeven op welke onderdelen dit is en wat hier de gevolgen van zijn in gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Gezien de door de Kamer verzochte termijn voor de uitvoering van het onderzoek, zijn de onderzoeksvragen beperkt tot vragen over de registratie en bestedingen in de context van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Het is daarom niet te verwachten dat het onderzoek bezuinigingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting inzichtelijk maakt.
De invloed die afschaffing van de pv-vergoedingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting zou hebben, dient bovendien in samenhang met andere ontwikkelingen te worden beoordeeld, die het bereik van het onderzoek te buiten gaan.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de mate waarin gemeenten gebruik maken van de inzet van bestuurlijke strafbeschikking? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking kan te allen tijde worden ingezet door gemeenten. Deze is niet afhankelijk van een vergoeding. Tijdens de gesprekken met gemeenten in het kader van het onderzoek zal het daadwerkelijk gebruiken van het instrument aan bod komen.
Op welke wijze wordt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken in het onderzoek dat het WODC uitvoert?
Om de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) op de hoogte te houden en inzicht te bieden in het onderzoek, is de vastgestelde onderzoeksopzet ter kennisneming met de VNG gedeeld. Op deze wijze is het voor de VNG ook mogelijk om, indien gewenst, activiteiten die zij zelf ontplooit te laten aansluiten op het onderzoek.
Bent u ermee bekend dat een aantal gemeenten al heeft aangegeven niet te willen bezuinigen op het aantal boa's in 2015 en dus noodgedwongen op andere onderdelen van de gemeentebegroting bezuinigingen zal doorvoeren?2 Zo ja, kun u een overzicht geven van de betreffende gemeenten, gekoppeld aan de onderdelen waarop deze gemeenten dientengevolge voornemens zijn te bezuinigen in 2015?
Nee, die aanwijzingen zijn er niet. Er is vooralsnog geen reden grote gevolgen voor gemeentebegrotingen te verwachten, gezien het feit dat de vergoedingsregeling nooit heeft beoogd kostendekkend te zijn. Verder is de vergoeding over 2014 door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) aan de deelnemende gemeenten recent nog uitgekeerd.
Het is over 2015 niet bekend welke gemeenten welk bedrag mislopen als gevolg van de afschaffing van de pv-vergoeding. Het uitvoeringsjaar 2014 geeft het meest recente beeld. Toen maakten 357 van de 403 gemeenten gebruik van de bestuurlijke strafbeschikking overlast en parkeren. Een uitsplitsing naar aantallen pv-vergoeding per gemeente over dat jaar treft u aan in de bijlage.
Het WODC-onderzoek zal meer inzicht geven in die gevolgen die samenhangen met de kosten en baten van de bestuurlijke strafbeschikking en de vergoedingsregeling. Er is daarom op dit moment geen aanleiding de VNG tot een inventarisatie te verzoeken.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten boa's noodgedwongen hebben moeten ontslaan? Kunt u een overzicht geven van de betreffende gemeenten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten bezuinigingen hebben moeten doorvoeren met betrekking tot de financiering van de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u als bijlage bij deze antwoorden een overzicht verstrekken van alle gemeenten waarvan (thans) bekend is dat zij inkomsten mislopen als gevolg van de afschaffing, gekoppeld aan het (thans bekende) bedrag dat per gemeente wordt misgelopen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, indien daar aanleiding toe bestaat, de VNG vragen een inventarisatie te maken teneinde een volledig antwoord te kunnen geven op de vragen 9 t/m 13?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel boa’s in totaal actief waren op 31 december 2014? Wat is het concrete streven voor het einde van 2015 ten aanzien van het aantal actieve boa’s? Kunt u hierbij een splitsing maken ten aanzien van de verschillende domeinen waarin boa’s actief zijn?
Op 31 december 2014 waren er in totaal 23.063 boa’s werkzaam. Dit totaal aantal laat zich als volgt onder verdelen: Domein I Openbare Ruimte 3.183, Domein II Milieu, welzijn en infrastructuur 2.756, Domein III Onderwijs 758, Domein IV Openbaar vervoer 4.291, Domein V Werk, inkomen en zorg 691 en in Domein VI Generieke opsporing waren 11.384 boa’s actief.
Ten aanzien van Domein I Openbare Ruimte geldt dat in de lokale driehoek op strategisch niveau (politiek bestuurlijk) wordt bepaald welke leefbaarheids- en veiligheidsproblemen worden aangepakt en welke inzet van onder andere boa’s daaraan bijdraagt. Wat de andere domeinen betreft, zijn geen signalen bekend dat in 2015 naar wezenlijk andere aantallen wordt gestreefd voor de uitoefening van de betreffende opsporingstaken dan de aantallen voornoemd.
Hoe verhoudt zich volgens u de afschaffing van de proces-verbaal-vergoeding tot de invoering van de decentralisaties in het sociaal domein naar gemeenten dit jaar en de gevolgen die dit heeft voor de financiële tekorten van gemeenten?
De invoering van de decentralisaties staat los van de afschaffing van de pv-vergoeding. Een eventuele verhouding tussen beide zie ik dan ook niet.
Langdurige onbereikbaarheid van overheidswebsites |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat op 10 februari 2015 de website www.rijksoverheid.nl meerdere uren onbereikbaar was? Zo ja, welke overheidssites zijn nog meer door deze storing getroffen?
Ja. De storing betrof in ieder geval de twee grote websites rijksoverheid.nl en Defensie.nl, die een belangrijke functie hebben in het communiceren van informatie van de rijksoverheid naar het algemeen publiek. Daarnaast zijn diverse kleine websites geraakt, die zijn gericht op de communicatie met specifieke groepen. De websites van Geenstijl en Telfort zijn ook getroffen.
Waardoor werd deze storing veroorzaakt en waarom duurde deze zolang?
De storing werd veroorzaakt door een DDoS aanval. De storing duurde zo lang, omdat deze vanwege de complexiteit door de leverancier in eerste instantie als een technische storing en niet als een DDoS aanval werd beoordeeld. Toen de conclusie was, dat het een DDoS aanval betrof, was deze binnen enkele uren afgeslagen.
Welke impact heeft deze storing gehad op het werk van de rijksoverheid en op mensen die overheidsinformatie zochten?
De impact op medewerkers van de rijksoverheid is beperkt tot medewerkers die voor rijksoverheid.nl of de andere getroffen websites werken. Redacteuren konden gedurende de storing geen informatie op de websites plaatsen. De publieksvoorlichters van het loket «Informatie rijksoverheid» konden gedurende de storing de website niet als bron gebruiken voor het beantwoorden van vragen per telefoon of e-mail
Mensen die tijdens de storing informatie van de rijksoverheid zochten, hebben hiervoor rijksoverheid.nl of de andere getroffen websites niet kunnen gebruiken. De vragen van mensen die de publieksvoorlichting «Informatie rijksoverheid» hebben gebeld zijn genoteerd. Na het oplossen van de storing zijn alle vragen, afhankelijk van de voorkeur van de vragensteller, per e-mail of telefoon alsnog beantwoord.
Voor informatie, zoals brieven van de ministers aan de Staten-Generaal, is rijksoverheid.nl niet de enige bron. Deze zijn als Kamerstukken bijvoorbeeld ook op de website van de Tweede Kamer te vinden.
Welke technische maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de centrale informatiesite van de rijksoverheid langdurig onbereikbaar is? Waardoor hebben deze maatregelen niet gewerkt?
Voor de site rijksoverheid.nl en de andere getroffen sites van de rijksoverheid is een set aan beveiligingsmaatregelen (inclusief back-up) genomen, die normaliter afdoende is om DDoS aanvallen te weerstaan of binnen korte tijd op te lossen. Regelmatig vinden DDoS aanvallen plaats. In vrijwel alle gevallen worden deze met succes afgeslagen en blijft de aanval onopgemerkt voor het publiek. Heel 2014 had rijksoverheid.nl een uitval van 0%. Echter, in dit geval is dit niet afdoende gebleken omdat de leverancier eerst aan een andere oorzaak van de storing dacht (zoals in vraag 2 is vermeld).
Wat voor acties overweegt u om een urenlange onbereikbaarheid van de website van de rijksoverheid in de toekomst te voorkomen?
De leverancier zal een verbeterplan opstellen, waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nauw betrokken zijn. De analysemethode zal daarvan onderdeel zijn.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat ondanks alle inspanningen er altijd een kans blijft op incidenten. Kwaadwillende personen vinden steeds weer mogelijkheden om nieuwe en aanvullende beveiligingsmaatregelen te doorbreken. Deze terugkerende aanvallen vragen om een continue inspanning en toenemende investeringen in tooling en maatregelen Het gaat erom om tegen aanvaardbare kosten de risico’s zo minimaal mogelijk te maken.
Worden voor dienstverlenende overheidswebsites waarbij onbereikbaarheid een zeer grote impact heeft, zoals de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) of de Belastingdienst, extra technische maatregelen genomen om de bereikbaarheid te waarborgen? Zo ja, welke? Hadden die deze storing kunnen voorkomen of verkorten? Zo nee, waarom niet?
Zowel de RDW als de Belastingsdienst hebben beveiligingsmaatregelen genomen om DDoS aanvallen te weerstaan of binnen korte te tijd af te slaan, een zg. anti-DDoS wasstraat, die verschillende technieken omvat. Zij hebben geen last van deze DDoS aanval gehad. De DDoS aanvallen zijn de laatste tijd tot nu toe zonder al te veel problemen voor de bereikbaarheid afgeweerd.
Het NCSC ondersteunt de overheid en de vitale sectoren onder andere door nieuwe beschikbare informatie over cyberaanvallen te delen met de overheidsorganisaties om er lering uit te trekken en te bezien of (nieuwe) extra maatregelen moeten worden genomen.
Gezien de rapportage van de leverancier zelf (zie vraag 2) heeft de duur van de storing niet gelegen aan de beveiligingsmaatregelen, maar aan de analyse van de storing.
De nauwe banden op Curaçao tussen het bestuur en de (illegale) gokindustrie |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe verklaart u dat op Curaçao, een eiland met ongeveer 150.000, veelal armlastige, inwoners, elke dag ruwweg 1 miljoen Antilliaanse gulden (ANG), een kleine half miljoen euro, omgaat in de legale en illegale loterijen-industrie?1
Toezicht op casino’s en loterijen is een autonome aangelegenheid van het Land Curaçao. Dit geldt tevens voor de rechtshandhaving in bredere zin. Het is derhalve aan het Openbaar Ministerie van Curaçao om mogelijke verdenkingen van witwassen nader te onderzoeken. Uit de jaarplannen van het Openbaar Ministerie Curaçao blijkt dat de aanpak van witwassen een van de primaire processen is in de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Ook het Parket van de Procureur-Generaal van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba geeft prioriteit aan de opsporing van het internationale witwassen van geld.
De kwaliteit van de rechtshandhaving, onderzoek en vervolging van (grensoverschrijdende ondermijnende) criminaliteit is ook belangrijk voor Nederland. Ten behoeve van de aanpak van financieel-economische criminaliteit is Nederland in 2014 samen met Curaçao gestart met het project Duradero. Het project beoogt te komen tot een duurzame uitbreiding en versterking van de handhavingscapaciteit op Curaçao ten behoeve van de aanpak van financieel-economische criminaliteit. Daarnaast is, zoals met uw Kamer besproken tijdens de behandeling van begrotingshoofdstuk IV, met de landen afgesproken in gezamenlijkheid te komen tot een plan ter versterking van de rechtshandhaving in de landen in het Caribische deel van het Koninkrijk.
Hoe verklaart u dat op Curaçao, naast de uitgaven in de reeds genoemde loterijen, elke dag ruwweg 1 miljoen ANG zou worden vergokt in de legale en illegale casino-industrie?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de gezamenlijke gokindustrie van Curaçao, met een mogelijke dagelijkse omzet van ca. € 1 mln., daarmee mogelijk even groot of zelfs groter zou zijn dan de hele toeristensector?3
Zie antwoord vraag 1.
Welke cijfers hebt u over de omzet van legale en illegale casino’s en loterijen op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat dergelijke omzetten mogelijk wijzen op het, grootschalig, witwassen van gelden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over het slecht functioneren van de Gaming Control Board, voor het toezicht op de casino’s, en het Fundashon Wega di Number Kòrsou (FWNK), voor het toezicht op de loterijen, op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen dat bestuurders op Curaçao die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de gokindustrie, in het kader van de partijfinanciering mogelijk geld hebben ontvangen van vooraanstaande figuren uit diezelfde gokindustrie?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Helmin Wiels, voordat hij werd vermoord, kritiek heeft geuit op de verwevenheid tussen het bestuur en de illegale gokindustrie op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid in het kader van het Koninkrijk, dat verantwoordelijk is voor bescherming van goed bestuur en van de rechtstaat, een onderzoek te doen naar de partijfinanciering op Curaçao en daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de financiering van politici vanuit de (illegale) gokindustrie?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Gouds bestuur lost vrouwenkwestie op’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gouds bestuur lost vrouwenkwestie op»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het plaatsen van een muur, om vrouwen niet in het zicht van moslims te laten komen, niets meer is dan het toepassen van apartheid op basis van de sharia? Zo neen, waarom niet?
Volgens de informatie van de gemeente Gouda is in het schetsplan van de drie initiatiefnemers een erfscheiding voorzien bij de hoofdentrees. Dit op verzoek van de school voor speciaal onderwijs en het medisch kinderdagverblijf, die vanwege hun leerlingen behoefte hebben aan een rustige en overzichtelijke eigen entree.
Bent u bereid de Integrale Aanpak Jihadisme uit te breiden met een echte maatregel, namelijk een verbod op de bouw van moskeeën, aangezien deze de broedplaatsen zijn van hetgeen u de «jihadistische ideologie» noemt? Zo neen, waarom niet?
Het moskeebestuur van de nieuw te bouwen moskee in Gouda heeft recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om te kijken onder welke voorwaarden de gezamenlijke huisvesting van de drie partijen op het complex op meer draagvlak kan rekenen. In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 november 2014 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik u reeds laten weten dat moslims in Nederland het recht hebben een moskee te bouwen, als dat past in het bestedingsplan en zolang betrokkenen zich aan de wet houden.
Bent u bereid de bouw van de megamoskee in Gouda alsnog te verbieden, alsmede alle andere plannen voor de nieuwbouw van moskeeën in Nederland? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Moskee in Gouda mag er komen van college’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moskee in Gouda mag er komen van college»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er geen twijfel zou moeten bestaan over de herkomst van het geld waarmee de moskee wordt gefinancierd?
De herkomst van het geld voor de bouw van de moskee in Gouda is bekend en deze informatie heb ik in de brief van 11 februari jongstleden over dit onderwerp aan uw Kamer kenbaar gemaakt. Er is gebleken dat 0,05% van het totaal opgebrachte bedrag niet uit Nederland afkomstig is, en dat het bedrag dat niet uit Nederland afkomstig is, afkomstig is uit twee andere Schengenlanden.
Bent u bereid na te gaan op welke wijze de gemeente de financiering van het gebedshuis heeft onderzocht en of dit onderzoek grondig genoeg en deugdelijk is geweest?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari 2015 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik verslag gedaan van de wijze waarop de financiering onderzocht is en welk onderzoek nog loopt. De gemeente Gouda heeft forensisch accountant PWC onderzoek uit laten voeren naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de nieuwe moskee. Hierbij is de bankadministratie van islamitisch centrum El Wahda en drie daaraan gelieerde verenigingen onderzocht. Dit betreft specifiek de besturen van de drie bestaande moskeeën in Gouda, die financiële middelen hebben ingebracht bij El Wahda. Daarnaast heeft de gemeente aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB), onderdeel van de dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een advies in het kader van de Wet Bibob gevraagd. Het bieden van hulp is dus niet aan de orde, want er is al sprake van betrokkenheid van mijn ministerie. Voor een verdere toelichting verwijs ik u specifiek naar mijn antwoord op de vragen 7, 8 en 9 van de genoemde vragen van uw Kamer.
Bent u bereid hulp te bieden bij een onderzoek naar de herkomst van het geld waarmee de moskee wordt gefinancierd, indien zou blijken dat de gemeente in staat was slechts beperkt onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Uitbreiding gemeentelijke milieuzones waaronder Amsterdam, Utrecht en Rotterdam |
|
Barbara Visser (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat zijn de uitkomsten van het gesprek op 29 januari jl. tussen u en de G4-wethouders? Bent u voornemens om de voorstellen van de G4 over te nemen? Zo ja, welke, waarom en wat zijn hiervan de financiële consequenties, voor zowel overheden als consumenten en bedrijfsleven?1 2
Ik heb op 29 januari met vijf wethouders van de steden Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Den Haag en Nijmegen gesproken. Daarbij is ook de brief van de G4 aan de orde gekomen. De vier grote steden hebben daarin hun ambities met betrekking tot de luchtkwaliteit en mogelijke maatregelen toegelicht. Aangezien de situatie per stad verschilt, zowel qua problematiek als qua ambitie, is afgesproken een gezamenlijke verkenning te starten over de lokale en regionale omstandigheden en de bijhorende maatregelen. In dit kader vindt ook de beoordeling van de maatregelen van de G4 plaats. Samen met de betrokken gemeenten wordt er nu een plan van aanpak opgesteld.
Deelt u de mening dat de inzet van milieuzones op de plaatsen waar de doelstellingen (fijnstof en stikstof) structureel worden gehaald, disproportioneel is en dat daarmee geld over de balk wordt gegooid met allerlei sloop- en subsidieregelingen voor bijvoorbeeld personen- en bestelauto's? Zo nee, waarom niet?
Onder de normen kan nog steeds sprake zijn van gezondheidsschade. Daarom werk ik aan versterking van het bronbeleid. Ook zijn er gemeenten die streven naar een verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Het is aan de gemeenten om te bepalen welke instrumenten zij daarbij inzetten, dat kan een milieuzone zijn. Deze afweging maken de gemeenten zelf.
Kunt u onderbouwen waarom er nu gekozen wordt voor een subsidieregeling voor vervanging van bestelauto’s in grensgemeenten van NSL-knelpuntgemeenten die een milieuzone voor bestelauto’s invoeren?3 Om hoeveel en welke gemeenten gaat het? Welke financiële middelen zijn hiervoor beschikbaar gesteld? En heeft er een kosteneffectiviteitsanalyse plaatsgevonden van deze subsidieregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de uitkomsten?
In de aanloop naar de uitbreiding van de milieuzone naar personen- en bestelauto’s heb ik in het overleg met belanghebbenden toegezegd om de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving te faciliteren met de invoering van een tijdelijke stimuleringsregeling. Zo kan makkelijker de overstap naar schonere bestelauto’s worden gemaakt, hetgeen een bijdrage levert aan schonere lucht. De tijdelijke regeling is bedoeld voor grensgemeenten van NSL-gemeenten. Verder zorgt het Rijk voor uitbreiding van de reikwijdte van het milieuzonebord.
Op dit moment heeft alleen Utrecht formeel besloten tot uitbreiding van de milieuzone naar bestelauto’s. De grensgemeenten van Utrecht zijn De Bilt, Bunnik, Houten, IJsselstein, Montfoort, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Woerden en Zeist. Er is in totaal een budget van € 4 mln NSL-geld beschikbaar voor alle grensgemeenten die in aanmerking gaan komen. De kosteneffectiviteit van de vervangingsregeling is niet op voorhand te bepalen, omdat niet bekend is welke bestelauto’s vervangen gaan worden. De maatregel is mede bedoeld om het bedrijfsleven te steunen in geval een milieuzone wordt ingevoerd.
Bij de monitoring van het NSL wordt bekeken wat de verschillende maatregelen opleveren. De monitoringsrapportage stuur ik jaarlijks aan uw Kamer. Ik zie dan ook geen meerwaarde in een aanvullende kosteneffectiviteitsanalyse.
In hoeverre zijn de economische effecten van de (voorgenomen uitbreidingen) van de milieuzones op het bedrijfsleven doorgerekend? Kan er een overzicht worden gegeven van de economische kosten en baten van milieuzones, maar ook van andere programma’s zoals de Green Deal Zero Emissie Stadsdistributie, de Green Deals Zero Emissie Bussen en de Zero Emissie Stadslogistiek?
Ik streef naar een gezonde leefomgeving en slimme, gezonde en economisch vitale steden. De green deals dragen hieraan bij door innovatie en creativiteit op de langere termijn te stimuleren. Het doel is de CO2-, NOx-, fijnstof- en geluidsemissie te reduceren en tegelijkertijd kansen te creëren voor groene groei voor het Nederlandse bedrijfsleven. Bedrijfsleven en overheden die hierbij betrokken zijn, maken hierbij ieder voor zich een afweging van de kosten en de baten van deelname aan deze afspraak. Een kosten-batenanalyse van deze green deals is niet te geven.
De kosteneffectiviteit van de milieuzone wordt bij de lokale besluitvorming over eventuele uitbreiding van de milieuzone meegewogen. Dit is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende gemeenten.
Deelt u de mening dat de te behalen effecten van de voorgenomen uitbreidingen van de milieuzones, zoals in Rotterdam en Utrecht, zich niet verhouden tot de kosten die gemaakt moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legitimeert u de inzet en uitbreiding van milieuzones en de steun die daar vanuit de rijksoverheid aan wordt gegeven? Zijn er van de huidige milieuzones en voorgenomen uitbreiding van milieuzones kosteneffectiviteitsanalyses op lokaal en nationaal niveau beschikbaar? Zo nee, vindt u niet dat deze eerst beschikbaar moeten zijn om te beoordelen of verdere uitbreiding noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een convenant afgesloten tussen het Rijk, gemeenten en bedrijfsleven inzake een uniform toegangsregime voor milieuzones voor personen- en bestelauto’s? Zo nee, waarom niet en hoe wordt dan geborgd dat er sprake zal zijn van een uniform toegangsregime?
Er is geen convenant over het toegangsregime voor uitbreiding van de milieuzones naar personen- en bestelauto’s. In het voortraject is er over bestelauto’s een landelijk overleg geweest met gemeenten en bedrijfsleven. Dit is opgeschort toen bleek dat alleen de gemeente Utrecht tot uitbreiding van de milieuzone overging. Nu ook Rotterdam en Amsterdam dit overwegen wil ik overleg, omdat mijn uitgangspunt een uniform toegangsregime is. Uiteindelijk gaan de gemeenten hierover.
Kunt u een nadere onderbouwing geven van de stelling dat milieuzones de komende jaren nodig zijn om ervoor te zorgen dat knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit niet opnieuw optreden? Met welke onzekerheidsmarge wordt er rekening gehouden? Kan op basis van deze uitspraak geconcludeerd worden dat een milieuzone geen tijdelijke, maar een structurele maatregel is geworden? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat u erkent dat milieuzones slechts beperkt bijdragen aan het verbeteren van de luchtkwaliteit?4 Waarom wordt er dan toch vastgehouden aan het instrument van milieuzones?
De concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen op veel locaties nog dicht bij de grenswaarde. Hierdoor kunnen geringe stijgingen van de concentraties het aantal overschrijdingen sterk beïnvloeden. Elke bijdrage om de marge ten opzichte van de grenswaarden te vergroten, vergroot de robuustheid van de verwachtingen over het voldoen aan de grenswaarden. In welke mate het wenselijk en haalbaar is om die marge te vergroten en of de inzet van een milieuzone daarin een bijdrage kan leveren, is een lokale afweging. Dat geldt ook voor het eventueel intrekken van een milieuzone. Het is de gemeente die deze afweging maakt, waarbij ik toezie op een uniform toegangsregime.
Deelt u de mening dat bronbeleid zeer effectief is gebleken voor het behalen van de EU-normen voor luchtkwaliteit? In hoeverre verwacht u dat bronbeleid in de komende jaren zal bijdragen aan het oplossen van knelpunten in bijvoorbeeld steden?
Ja, dat ben ik met u eens. Ik zet in op Europees bronbeleid (aanscherping van emissie-eisen nieuwe voertuigen), omdat dit de meest effectieve manier is om bij te dragen aan een landelijke daling van te hoge concentraties van stikstofdioxide, en daarmee ook voor een afname van de huidige knelpunten in de steden. Metingen door TNO van de praktijkemissies van nieuwe vrachtwagens en bussen, die ik uw Kamer afgelopen jaar heb toegestuurd,5 bevestigen dit. Ook kijk ik samen met betrokken partijen naar andere brandstoffen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is wel dat strenge toelatingseisen ook tot de beoogde praktijkemissies leiden. Ik dring hier in Europa op aan, want voor dieselpersonenauto’s en dieselbestelauto’s is dat tot nu toe niet het geval.
Hoe verloopt de voortgang inzake het voorschrijven van nieuwe testprocedures voor dieselpersonenauto’s? Kunt u een nadere toelichting geven op uw voornemens zoals genoemd in de brief d.d. 16 december 2014 (Kamerstuk 30 175 nr. 203) inzake de voortgang monitoringsprogramma NSL, om het aantal nieuwe dieselpersonenauto’s dat jaarlijks wordt verkocht te beperken en de fiscale mogelijkheden om het aandeel oude dieselpersonenauto’s in het Nederlandse wagenpark te verkleinen? Welke maatregelen worden nu onderzocht, wat is de kosteneffectiviteit van deze maatregelen? Is hier niet sprake van een fors marktingrijpen door de overheid en wat legitimeert een dergelijke ingreep? Met welke brancheorganisaties wordt hierover gesproken en wanneer kan de Kamer de uitkomsten van deze verkenningen ontvangen?
Onder leiding van de Europese Commissie wordt gewerkt aan een nieuwe testprocedure voor dieselpersonenauto’s en dieselbestelauto’s. Met deze zo genaamde Real Driving Emission Test (RDE) procedure, die een aanvullend onderdeel vormt op de strenge Euro 6 toelatingseisen, moeten ook onder praktijkomstandigheden de beoogde praktijkemissies worden behaald. De effecten van deze testprocedure leiden waarschijnlijk niet eerder dan in 2017 of 2018 tot lagere praktijkemissies. De auto-industrie heeft namelijk bezwaren en wil de nieuwe voorschriften afzwakken en invoering uitgesteld krijgen. Daarbij speelt dat een aantal lidstaten hun positie nog niet heeft bepaald.
Voor het antwoord op uw vragen over dieselpersonenauto’s naar aanleiding van de brief d.d. 16 december 2014 verwijs ik naar de twee brieven6 die de Staatssecretaris van Financiën en ik op 4 februari jl. aan uw Kamer hebben gestuurd.
Klopt het dat u milieuzones ook wil inzetten voor het terugdringen van roet, terwijl daarvoor nog geen normen voor zijn? Zo ja, wanneer is dit besluit en op welke gronden genomen? Welke definitie of norm hanteert u voor gezondheidsschade?
Nee, dat klopt niet. Ik investeer in het roetmeetnet. In 2015 verdubbelt het RIVM het aantal meetstations binnen het landelijke meetnet luchtkwaliteit waar roet wordt gemeten. Daarmee ontstaat een betrouwbaarder beeld van de roetconcentraties in Nederland. Informatie over roetconcentraties helpt bij het nemen van beslissingen door lokale overheden over maatregelen die lokaal de lucht gezonder kunnen maken.
Welke financiële middelen zijn momenteel en worden er nog vanuit de rijksoverheid geboden voor het faciliteren van milieuzones? Welk gedeelte daarvan komt uit de gelden voor het NSL? Welk gedeelte wordt op andere wijze gedekt en waar wordt deze dekking gevonden? Kunt u uitleggen waarom de rijksoverheid moet bijdragen aan milieuzones als zij tegelijkertijd vindt dat dit een verantwoordelijkheid voor gemeenten zelf is? In hoeverre heeft er voor de maatregelen uit het Actieplan NSL tot 2016 een kosteneffectiviteitsanalyse plaatsgevonden? Zo niet, bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 3.
De geheime dienst van Curaçao |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw opvatting over de vrijspraak van het voormalige hoofd van de Veiligheidsdienst Curaçao (VDC) van aantijgingen van de toenmalig premier en toenmalig Minister van Justitie van Curaçao?1
Het is niet aan mij om te een mening te geven over het oordeel van de rechter.
Wat is uw opvatting over het functioneren van het huidige hoofd van de VDC, die is aangesteld door de toenmalige premier van Curaçao? Klopt het dat het huidige hoofd van de VDC destijds is aangesteld nadat het voormalige hoofd op onrechtmatige gronden is ontslagen? Klopt het dat het huidige hoofd werd aangesteld ondanks een negatieve beoordeling en screening?
De VDC valt onder verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. Het is niet aan mij, maar aan de regering of de Staten van Curaçao om hier een opvatting over te hebben.
Waarom is er nog steeds geen opheldering over de massale diefstal van gegevens van de VDC, die in koffers buiten de dienst werden gedragen, onder de verantwoordelijkheid van de toenmalige premier?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de overtuiging dat bij deze massale diefstal ook informatie van andere inlichtingendiensten, waaronder de AIVD, is gekopieerd, gestolen en/of verwijderd? Op welke manier werkt de AIVD op dit moment samen met de VDC en wordt daarbij rekening gehouden met het feit dat daarbij tegen de wens van de AIVD informatie kan worden of is doorgespeeld aan derden?
Ik kan niet bevestigen dat informatie van andere diensten, waaronder de AIVD, is gekopieerd, gestolen en/of verwijderd. Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over de manier waarop de AIVD samenwerkt met de VDC.
Waarom deelt u niet de zorgen dat deze informatie mogelijk wordt gebruikt door mensen die onderwerp van onderzoek zijn of waren van de VDC of van andere geheime diensten? Waarom deelt u niet de zorgen dat deze informatie gebruikt kan worden of wordt gebruikt om mensen te chanteren en de positie van informanten van de VDC, de Kustwacht en Douane en andere geheime diensten bloot te leggen en in gevaar te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de commissie van toezicht op de geheime diensten (ook bekend als CTIVD) nader onderzoek te laten doen naar de aard van de gestolen en verwijderde informatie en naar de mogelijke verantwoordelijken van deze diefstal? Bent u bereid te onderzoeken welke daarbij de rol is geweest van het tegenwoordige hoofd van de VDC?
De CTIVD beschikt niet over de wettelijke basis die nodig is om onderzoek naar de VDC te doen. Het land Curaçao beschikt over een eigen Commissie van Toezicht.
Overmacht bij het niet tijdig melden van het uitrijden van ruige mest |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bezwaarschrift ingediend door Oosthoek en Zn. C.V. tegen het besluit van 6 mei 2014 over een subsidieaanvraag voor agrarisch natuurbeheer met nummer GBSV-ZHO 6713562–17, afgehandeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?
Ja.
Klopt het dat men in zijn algemeenheid alleen dan een beroep op overmacht kan doen indien in de van toepassing zijnde regelgeving expliciet is aangegeven dat een beroep op overmacht mogelijk is?
Ja. De huidige Europese verordening (artikel 2, tweede lid, van verordening (EU) nr. 1306/2013) biedt de mogelijkheid dat de lidstaat de gevallen waarin sprake kan zijn van overmacht erkent. Dit wordt in zijn algemeenheid gedaan door deze gevallen in de van toepassing zijnde regelgeving expliciet vast te stellen.
Bent u bereid om in overleg te treden met provinciale subsidieverleners over de wenselijkheid en mogelijkheid in provinciale regelgeving op te nemen dat een beroep op overmacht mogelijk dient te zijn?
De provincies zijn autonoom in de regelgeving die zij opstellen. Ik vind het echter belangrijk dat in schrijnende situaties een beroep op overmacht gedaan kan worden. Daarom neem ik het initiatief om provincies te attenderen op de mogelijkheid om binnen de kaders van Europese regelgeving een overmachtsclausule op te nemen in nieuwe regelgeving voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
De gemeente Dronten, die ‘vergat’ de premies voor de WAO en de WIA af te dragen voor haar personeel |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe is het mogelijk dat de gemeente Dronten jarenlang wettelijk verplichte sociale premies niet heeft afgedragen?1
Deze kwestie behoort tot de autonomie en eigen verantwoordelijkheid van de gemeente en haar interne organen. Het is niet aan de rijksoverheid om over deze gemeentelijke aangelegenheid een oordeel over te vellen. Het bestuur van de gemeente Dronten legt over deze kwestie verantwoording af aan de gemeenteraad. Het gemeentebestuur heeft aan de gemeenteraad uiteengezet welke fouten er gemaakt zijn, wat er vooralsnog bekend is over oorzaken en gevolgen, en welke acties de gemeente heeft ondernomen om de fout te herstellen en herhaling in de toekomst te voorkomen. Ik maak daaruit op dat het gemeentebestuur direct nadat de fout met de loonaangifte bij een controle van de salarisadministratie werd geconstateerd, vanuit zijn verantwoordelijkheid actie heeft ondernomen. Het gemeentebestuur heeft onmiddellijk contact opgenomen met de Belastingdienst, met de externe accountant en met de leverancier van de door de gemeente gebruikte salarisapplicatie. De interne controle is na de constatering van de fout per direct versterkt en verbeterd en verdere verbeteringen op het vlak van controle en financieel beheer worden binnenkort doorgevoerd. Het onderzoek van de gemeente naar de oorzaak of oorzaken van de foutieve aangifte is nog niet afgerond, maar op basis van wat op dit moment bekend is, lijkt een niet-technische fout (een vergissing) waarschijnlijker dan een technische. De gemeenteraad heeft het gemeentebestuur tijdens een interpellatiedebat in haar vergadering van 19 februari 2015 de tijd gegeven tot 26 maart 2015 om het onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van de foutieve loonaangifte af te ronden en maatregelen te treffen om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Waarom waren de interne procedures van de gemeente Dronten zo slecht op orde dat deze wettelijke verplichting niet werd uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de Belastingdienst hiervan niet op de hoogte was of de gemeente Dronten niet eerder heeft gewaarschuwd?
De Belastingdienst is verantwoordelijk voor het toezicht op de aangifte loonheffingen waarbinnen de premieafdracht door de werkgevers plaatsvindt. In het algemeen geldt dat de Belastingdienst haar controles zoveel mogelijk op posten met een hoog (fiscaal) risico richt. Naar aanleiding van het in de media vermelde incident bij de gemeente Dronten wordt onderzoek uitgevoerd of bredere actie nog aan de orde is.
Over de specifieke situatie van de gemeente Dronten kan de Belastingdienst op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen geen verdere mededelingen doen.
Wie is verantwoordelijk voor het toezicht op het afdragen van deze sociale premies en waarom is dat toezicht niet uitgeoefend?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gemeenten hebben sinds 2000 nog meer nagelaten sociale premies af te dragen voor hun personeel?
Uit de informatie die de gemeente Dronten aan de gemeenteraad heeft verstrekt, maak ik op dat zij niet sinds 2000 heeft nagelaten WAO/WIA-premies af te dragen, maar sinds juli 2011. Hoewel de oorzaak nog niet met zekerheid vaststaat, is het waarschijnlijker dat het om een niet-technische fout (een menselijke vergissing) gaat dan om een programmeer-, software- of andere technische fout. De betreffende softwareleverancier heeft ongeveer 50% van alle gemeentes in Nederland als klant. Uit hun analyse is gebleken dat het niet afdragen van sociale premies door gemeente Dronten een incidentele situatie lijkt te zijn; er is geen enkele gelijkwaardige situatie aangetroffen bij hun andere klanten. Derhalve is het niet aannemelijk dat dezelfde fout zich ook bij andere gemeenten heeft voorgedaan. Ook de VNG heeft geen signalen ontvangen dat deze fout zich ook heeft voorgedaan bij andere gemeenten.
Zoals hierboven aangegeven, voert de Belastingdienst onderzoek uit waaruit moet blijken of bredere actie nog aan de orde is.
De taak van gemeenten in relatie tot radicalisering en uitreizende jihadisten |
|
Enneüs Heerma (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de radiouitzending van de Haagse Lobby waarin de voorzitter van het genootschap van Burgemeesters sprak over de taak van gemeenten in relatie tot radicalisering en uitreizende jihadisten?1
Ja.
Klopt het dat in het «Actieprogramma integrale aanpak jihadisme» voor gemeenten centrale taken zijn opgenomen voor de aanpak van radicalisering, deradicalisering en het voorkomen van het uitreizen van jihadisten? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke rol gemeenten hierbij hebben en op welke wijze het Rijk gemeenten hierin ondersteunt?
Eén van de hoofdlijnen uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is een intensivering van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de rijksoverheid en lokale overheden. Het Rijk staat gemeenten bij in de preventie van radicalisering en de beheersing van maatschappelijke spanningen. De gemeenten hebben op lokaal niveau de regie in de aanpak van radicalisering, deradicalisering en het voorkomen van het uitreizen van jihadisten. Juist op lokaal niveau is er kennis van de sociale context, zijn veranderingen zichtbaar bij jongeren en volwassenen en kunnen samenwerkingspartners bijdragen aan interventies. De rijksoverheid ondersteunt de lokale overheden op verschillende manieren. Zo is er door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een handreiking ter beschikking gesteld voor gemeenten en een toolbox (met daarin bijvoorbeeld trainingen). Ook is er een expertise-unit sociale stabiliteit van het Ministerie van SZW (maatregel 25 Actieprogramma) opgericht, een helpdesk «School en Veiligheid» ingericht (ter advisering en ondersteuning van scholen) en organiseert de NCTV regionale kennisbijeenkomsten. Verder is ook bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een loket waar gemeenten terecht kunnen met vragen. Voor een volledig overzicht van de manieren waarop gemeenten door het Rijk worden ondersteund, verwijs ik u naar de tweede voortgangsrapportage Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme.
Klopt het dat het oprichten van een expertcentrum onderdeel uitmaakt van het actieprogramma en dat één van de taken van zo’n expertcentrum moet bestaan uit het praktisch ondersteunen van gemeenten in gevallen van radicalisering en maatschappelijke spanningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou die ondersteuning moeten plaatsvinden?
Ja, dat klopt. De expertise-unit sociale stabiliteit is sinds februari 2015 operationeel en wordt momenteel verder opgebouwd. De unit biedt praktijkgerichte expertise gericht op preventie van radicalisering en maatschappelijke spanningen tussen groepen, en bevorderen van sociale stabiliteit. De unit richt zich daarbij op het verbinden met netwerken binnen verschillende migranten gemeenschappen en op de ondersteuning van gemeenten en professionals. Dit doet zij onder andere door het geven van advies op maat, het ontwikkelen van handreikingen en het ondersteunen van leerkringen. De unit werkt nauw samen met de NCTV, de kennisfunctie Integratie & Samenleving en reguliere organisaties waar gemeenten en professionals aan zijn verbonden.
Klopt het dat expertcentrum nog steeds in wording is en er tot op heden dus geen sprake is van de praktische ondersteuning aan gemeenten waarvan in het actieprogramma melding wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zal het expertcentrum operationeel zijn?
De expertise-unit sociale stabiliteit is zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 sinds februari 2015 operationeel en wordt momenteel verder opgebouwd. Gemeenten die onder andere via de NCTV en de VNG om ondersteuning vragen worden indien van toepassing doorverwezen naar de unit. Een aantal gemeenten is reeds geadviseerd. Daarnaast voert de expertise-unit momenteel een quickscan uit onder minstens 48 gemeenten, waarbij in kaart wordt gebracht wat de aanwezige capaciteit, kennis, expertise en behoeften bij deze gemeenten en lokale professionals zijn. De eerste gemeenten waarmee gesproken is, hebben onder meer behoefte aan advisering bij het uitwerken van een brede preventieve aanpak. Verder hebben ze behoefte aan ondersteuning bij de opbouw van expertise bij lokale professionals en sleutelfiguren (door middel van trainingen), de toegang tot lokale netwerken en de vormgeving van lokale samenwerking in de integrale preventieve aanpak. Naar aanleiding van de eerste resultaten van de quickscan wordt aan een aantal gemeenten en scholen reeds ondersteuning geboden. Verder is er een handreiking voor moskeeën, gemeenten, politie en antidiscriminatievoorzieningen in ontwikkeling over hoe om te gaan met discriminatoire incidenten rondom moskeeën. Ook heeft de expertise-unit het toegezegde onderzoek naar triggerfactoren in radicaliseringsprocessen in uitvoering genomen (maatregel 25f uit het Actieprogramma). De eerste resultaten van dit onderzoek zijn naar verwachting voor de zomer van 2015 gereed.
Herkent u de observatie van de voorzitter van het genootschap van Burgemeesters dat het voor veel gemeenten nog onduidelijk is wat zij kunnen doen aan radicalisering en dat meer ondersteuning vanuit het Rijk nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?2
Binnen gemeenten is er veel behoefte aan informatie. In antwoord op vraag 2 heb ik u laten weten wat de rijksoverheid doet om gemeenten bij te staan in de lokale regiefunctie ten aanzien van radicalisering, deradicalisering en het voorkomen van het uitreizen van jihadisten. Daarnaast is inmiddels voor alle gemeenten (dus niet alleen de meest risicovolle gemeenten) een 10-punten plan opgesteld door de VNG, SZW en de NCTV gezamenlijk voor gemeenten die een preventieve aanpak willen ontwikkelen op sociale spanningen en radicalisering. Tot slot kunnen gemeenten altijd terecht bij de NCTV en bij de expertise-unit sociale stabiliteit met vragen.
De Nieuwsuur uitzending “ De gemeente moet het doen” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u bovengenoemde tv-uitzending gezien? Wat vond u daarvan?1
Ik heb kennis genomen van de betreffende uitzending.
Vindt u dat de getoonde voorbeelden voldoen aan de terminologie van een zogenaamd maatwerkgesprek, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien een cliënt zich meldt bij het college met een verzoek om maatschappelijke ondersteuning is het college verplicht een onderzoek uit te voeren dat voldoet aan de daaraan door artikel 2.3.2 Wmo 2015 gestelde eisen. Dit onderzoek is daarmee in opzet met tal van waarborgen omgeven. Daarbij is een fors aantal elementen die het college moet onderzoeken expliciet in de wet opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om onderzoek naar de daadwerkelijke behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken van de cliënt, maar ook om onderzoek naar de vraag of de inzet van mantelzorg mogelijk is. Onderdeel van dit onderzoek zal ook een gesprek met de cliënt en diens vertegenwoordiger, bijvoorbeeld zijn mantelzorger, en/of een familielid zijn. Daarbij kan ook een cliëntondersteuner aanwezig zijn. Indien een gemeente, op grond van een gewijzigd beleidsplan of een gewijzigde verordening een lopende voorziening wil aanpassen zal zij ook een zorgvuldig onderzoek moeten doen, zoals hiervoor beschreven. Daarbij dient zij tevens rekening te houden met een zorgvuldige toepassing van het overgangsrecht in die betreffende situatie.
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat het voor mij niet mogelijk is om op basis van gedeelte van een gesprek tussen een cliënt en een medewerker een afgewogen oordeel te geven over de toereikendheid van het onderzoek. Dit te meer omdat het gesprek slechts een onderdeel is van het door het college op grond van de wet in te stellen onderzoek.
Bent u het ermee eens dat de keukentafelgesprekken zoals ze in Nieuwsuur te zien zijn geweest tot meer druk op mantelzorgers en familie leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het onderzoek waarop ik bij beantwoording van vraag 2 ben ingegaan is dat onder meer onderzocht wordt welke mogelijkheden er zijn voor de cliënt om met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie.
Ik kan en wil aan de hand van de tv-uitzending niet beoordelen of mensen uit het sociale netwerk van de cliënt druk ervaren om een bijdrage te leveren aan de verbetering van de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. Duidelijk is echter ook dat, buiten de kring waarvan verwacht mag worden dat gebruikelijke hulp wordt verleend, het verlenen van hulp of mantelzorg geen verplicht karakter heeft.
Overigens is het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers op basis van de Wmo 2015 een belangrijke taak van de gemeente.
Bent u het er mee eens dat de handelwijze van de gemeente Apeldoorn, namelijk zonder onderzoek te doen naar de persoonlijke omstandigheden (artikel 2.3.2 Wmo 2015), in strijd is met de Wmo 2015?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, is het voor mij niet mogelijk om op grond van het fragment in de uitzending van Nieuwsuur, conclusies te trekken over de toereikendheid van het onderzoek in de betreffende situatie, in relatie tot de door de wet daaraan gestelde eisen.
Bent u bereid de gemeenteraad en het college van de gemeente Apeldoorn te wijzen op een juiste wetsuitvoering?
Alle gemeenten zijn door mij herhaaldelijk, laatstelijk bij brief van 22 december 2014, gewezen op het belang van een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015, in het bijzonder de daarin verankerde individuele benadering en het onderzoek. Onlangs heeft de VNG naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Nederland over een concrete situatie in de gemeente Dantumadeel alle gemeenten nogmaals gewezen op de noodzakelijke zorgvuldigheid bij het tussentijds aanpassen van lopende voorzieningen op basis van de Wmo. Ik heb vastgesteld dat de gemeente Apeldoorn zich op dit moment zeer bewust is van de eisen die de Wmo 2015 aan de uitvoering van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet stelt.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Apeldoorn zelfredzaamheid uitlegt als financiële zelfredzaamheid? Is dat volgens u in de geest van de nieuwe Wmo?
Ik kan uit de uitzending niet opmaken dat Apeldoorn zelfredzaamheid uitlegt als financiële zelfredzaamheid. Overigens heeft de gemeente Apeldoorn mij verzekerd dat zij in het gesprek, dat onderdeel is van het in te stellen onderzoek, werkt met de opbouw zoals in de Wmo 2015 is verwoord. Er wordt niet gestart met een vraag naar de financiële situatie, maar eerst wordt de ondersteuningsbehoefte in beeld gebracht. Dan komt aan de orde wat de cliënt zelf of met zijn naasten kan oplossen. Daarna wordt besproken of een algemene voorziening een passende oplossing is. Als dit niet leidt tot een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid van betrokkene, wordt een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp ingezet. Apeldoorn komt mensen die de algemene voorziening schoonmaakhulp niet (volledig) kunnen betalen, financieel tegemoet.
Ben u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid dat op 12 februari a.s. plaatsvindt?
Ja.
Een op non-actief gestelde topambtenaar die toch bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan de slag ging |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen hoe het is gebeurd dat een op het Ministerie van Defensie geschorste topambtenaar bij een ander onderdeel van de Rijksdienst aan het werk kon gaan?1
De betrokken medewerker is niet geschorst noch op non-actief gesteld en is dat ook nooit geweest. Zoals u weet is vorig jaar gebleken dat er bij de IT-organisaties van Defensie een aantal grote veranderingen nodig was. De Minister van Defensie heeft u daarover geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 125, nr. 34/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 125, nr. 41). In overleg met het topmanagement van de IV/ICT-uitvoeringsorganisaties is geconcludeerd dat het verstandig is die veranderingen door een nieuw team te laten uitvoeren. Op dat moment heeft betrokken medewerker zijn functie in onderling overleg ter beschikking gesteld. Zijn kwaliteiten als IT-vakman zijn op geen enkel moment onderwerp van discussie geweest.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat de ambtenaar volgens de NZa «goede referenties» had, terwijl hij bij het Ministerie van Defensie op non-actief was gesteld vanwege medeverantwoordelijkheid voor een serie grote automatiseringsproblemen die de continuïteit van bedrijfsvoering in gevaar bracht?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het verstandig dat iemand die werkzaam is bij een onderdeel van een ministerie waar een onderzoek loopt naar mogelijke fraude en malversaties bij de aanbesteding van ICT-opdrachten bij een ander onderdeel van de Rijksdienst aan de slag gaat met hetzelfde onderwerp?
In zijn algemeenheid vind ik het verstandig dat medewerkers die hun functie verlaten, zo snel mogelijk weer aan de slag gaan. De Minister van Defensie heeft een onderzoek ingesteld en wacht de uitkomsten daarvan af.
Hoe is de op non-actief gestelde topambtenaar bij de NZa terecht gekomen? Is deze «aangeboden», en zo ja door wie?
De desbetreffende ambtenaar is op verzoek van de interim--voorzitter van de NZa tot 15 januari jl. bij de NZa gedetacheerd geweest.
Is de betreffende topambtenaar nog geschorst bij het Ministerie van Defensie, of werkt hij inmiddels elders binnen de Rijksdienst?
De betrokken medeweker is niet geschorst en is dat ook nooit geweest, zie mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Wat is binnen de Rijksdienst de gebruikelijke gang van zaken rondom op non-actief gestelde (top)ambtenaren, en is die hier gevolgd?
Ik wil benadrukken dat er in dit geval geen sprake is van een ambtenaar die op non-actief is of wordt gesteld. In overleg met het bevoegd gezag heeft de medewerker besloten om zijn functie ter beschikking te stellen. In zo’n geval wordt bezien waar de medewerker zo snel mogelijk weer ingezet kan worden. Dat kunnen tijdelijke werkzaamheden of projecten zijn.
Hoe vaak wordt er met (top)ambtenaren in de Rijksdienst «geschoven» als zij niet of niet goed functioneren? Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken?
Als een medewerker niet goed functioneert, is het aan het bevoegd gezag om passende maatregelen te nemen. Dat kan onder meer betekenen dat in overleg wordt gekeken naar een passende functie of passende andere werkzaamheden binnen of buiten de rijksdienst. De mobiliteit binnen de rijksdienst is groot, ook onder ambtenaren die goed functioneren. Omdat er geen informatie wordt bijgehouden wat de achterliggende redenen zijn van een overstap naar een nieuwe functie, kan ik u geen overzicht verstrekken.
Is het niet logisch een ambtenaar voor de gehele Rijksdienst te schorsen als hij of zij ergens in de Rijksdienst niet of niet goed functioneert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Schorsing is in dit geval niet aan de orde. Zie verder antwoord vraag 7.
Kan het zijn dat de NZa om een «wederdienst» is gevraagd om een geschorste ambtenaar werk te geven, omdat de oud-voorzitter – die zijn functie onder zware maatschappelijke en politieke druk neerlegde – elders in de Rijksdienst te werk is gesteld?
Nee, dat is niet het geval.
Erkent u dat deze gang van zaken de schijn wekt dat falende, of misschien zelfs frauderende (top)ambtenaren, de hand boven het hoofd wordt gehouden? Wat gaat u er aan doen om dit beeld te doorbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik begrijp dat door onvolledige berichtgeving in de media een negatief beeld kan ontstaan over deze kwestie. Voor de volledigheid verwijs ik opnieuw naar de brieven die de Minister van Defensie over de gang van zaken heeft gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 125, nr. 34/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 125, nr. 41). Daarin is de juiste gang van zaken weergegeven.
Het bericht ‘Gemeenten koersen af op miljardentekort’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) voorspelt dat gemeenten bij ongewijzigd beleid in 2018 gezamelijk een tekort zullen hebben van € 4,8 miljard?1
Ja.
In hoeverre worden verwachte tekorten veroorzaakt door het overhevelen van taken op de terreinen van ouderenzorg, jeugdzorg en langdurig zieken naar gemeenten?
In de begroting van het Gemeentefonds die u met Prinsjesdag heeft ontvangen, hebben de fondsbeheerders, conform afspraak met uw Kamer, ook een vooruitblik gegeven over ontwikkelingen van de uitgaven en inkomsten van gemeenten. Daar is aangegeven dat de verwachting is dat de financiële ruimte van gemeenten, bij ongewijzigd beleid, zich tot en met 2018 negatief zal ontwikkelen met € 1,8 miljard2.
Een groot verschil met de rapportage van het COELO is dat het kabinet uitgaat van de veronderstelling dat ten aanzien van de decentralisaties de inkomsten en uitgaven zich vergelijkbaar zullen ontwikkelen en daarmee geen invloed zullen hebben op de financiële ruimte van gemeenten. Het kabinet gaat er vanuit dat de budgetten die gemeenten ontvangen voor de decentralisaties voldoende zijn om de nieuwe taken in het sociaal domein uit te voeren.
Dit komt mede doordat voor de nieuwe taken in het sociaal domein geldt dat gemeenten deze op een andere manier gaan uitvoeren dan tot 2015 het geval was. Gemeenten krijgen veel beleidsvrijheid en beschikken over nieuwe instrumenten voor de uitvoering van deze taken. Door direct met burgers in gesprek te gaan kunnen gemeenten maatwerk leveren. Ook kunnen gemeenten de nieuwe taken van de decentralisaties in samenhang uitvoeren. Door integraal en efficiënt te werken zullen de kosten daarmee dalen3.
Deelt u de conclusie van het COELO, dat in de periode tot 2018 gemeentelijke uitgaven waarschijnlijk zullen stijgen met 14%, terwijl de inkomsten in die periode zullen stijgen met 9%? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u inderdaad dat het tekort «veel minder groot» zal worden, doordat gemeenten taken «beter en goedkoper» kunnen uitvoeren door met burgers in gesprek te gaan om «te kijken welke hulp ze echt nodig hebben»? Kunt u uw visie op dit punt nader, en cijfermatig onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie van het COELO dat het tekort voor gemeenten met veel ouderen en minder zelfredzame bewoners fors hoger zal liggen, en in sociaal sterke gemeenten juist lager? Kunt u uw antwoord motiveren?
De cijfers die het COELO presenteert over gemeenten met een zwakke sociale structuur zeggen niets specifieks over gemeenten met veel ouderen. Het COELO maakt in zijn rapportage een onderscheid naar gemeenten met een zwakke en een sterke sociale structuur. Voor het bepalen van de sociale structuur heeft het COELO gebruik gemaakt van een definitie die kijkt naar het aantal huishoudens met een laag inkomen en het aantal minderheden in een gemeente. Het aantal ouderen in een gemeente maakt echter geen onderdeel uit van deze definitie. De tekorten in de COELO rapportage zeggen daarmee niets over gemeenten met veel of weinig ouderen.
Ik houd bij de verdeling van het gemeentefonds uiteraard rekening met de sociale structuur van gemeenten. De principes voor de verdeling van het gemeentefonds zijn kostenoriëntatie en globaliteit4. In gemeenten met minder zelfredzame burgers zijn de kosten voor bepaalde voorzieningen hoger dan gemeenten met een sterkere sociale structuur. Zodoende ontvangen deze gemeenten ook meer geld uit het gemeentefonds dan andere gemeenten. Gemeenten zijn zo in dezelfde mate in staat mutaties in het gemeentefonds op te vangen.
Deelt u de mening van de directeur van het COELO dat verruiming van de mogelijkheid om lokaal belastingen te innen onvoldoende soelaas kan bieden, omdat de belastingdruk als geheel niet omhoog mag gaan?
Een eventuele verruiming van het gemeentelijk belastinggebied wordt onderzocht in het bredere kader van een herziening van het belastingstelsel. Zoals de Staatsecretaris van Financiën in zijn brief over deze belastingherziening heeft aangegeven5 zoekt het kabinet naar een model met een evenwichtige verdeling van de lasten en een geloofwaardige, democratische verankering van gemeentelijk kostenbewustzijn. Op dit moment onderzoek ik samen met de Staatssecretaris van Financiën of en hoe een verruiming van zo’n belastinggebied vorm en draagvlak zou kunnen krijgen. Op de uitkomsten daarvan kan ik niet vooruitlopen.
Deelt u de conclusie van het COELO, dat gemeenten – na de bezuinigingen en efficiencyslagen van de afgelopen jaren – weinig andere mogelijkheden resten, dan in de komende jaren te bezuinigen in het sociale domein?
Zoals aangegeven verwacht ik niet dat de decentralisaties tot een tekort leiden voor gemeenten. Welke keuzes gemeenten maken omtrent bezuinigingen, in het sociaal domein of elders zijn een lokale aangelegenheid. De keuzes zijn aan de lokale democratie. Ik heb er het volste vertrouwen in dat gemeenten de juiste keuzes maken met betrekking tot hun plaatselijke omstandigheden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als gemeenten de komende jaren fors verder interen op reserves, of schuld op laten lopen, teneinde bezuinigingen in het sociale domein te voorkomen? Zo ja, hoe denk u dat dit voorkomen kan worden?
Zoals aangegeven verwacht ik niet dat de decentralisaties zullen leiden tot een financieel tekort voor gemeenten. Derhalve verwacht ik niet dat gemeenten als gevolg van de decentralisaties de komende jaren fors gaan interen op reserves of dat zij hun schulden op laten lopen. Wel kunnen gemeenten op basis van eigen preferenties en mogelijkheden reserves vormen en aanwenden.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten goede instrumenten hebben om hun eigen financiële positie te volgen. Daarom is in samenwerking met de VNG een verplichte set van vijf financiële kengetallen ontwikkeld en vastgesteld die gemeenten in hun begroting en jaarrekening moeten opnemen. Gemeenten kunnen deze kengetallen ook gebruiken om de ontwikkeling van hun schulden en reserves te volgen. Daarnaast werk ik aan een instrument voor bestuurlijke monitoring als onderdeel van de overall monitoring in het sociaal domein. Eén van de themavelden van de bestuurlijke monitoring is de financiële positie van gemeenten. Zoals aangekondigd6 zal ik vanaf 2016 de Kamer rond verantwoordingsdag de resultaten van de overall monitor sociaal domein aanbieden.
Ten slotte informeer ik de Kamer jaarlijks over de ontwikkeling in het totale vermogen van gemeenten bij de begroting van het gemeentefonds op Prinsjesdag.
Deelt u de mening dat eventueel noodzakelijke bezuinigingen bij gemeenten er niet toe mogen leiden dat grote verschillen gaan ontstaan, onder meer in het zorgniveau voor minder weerbaren, waaronder ouderen en zorgbehoevenden, in de gemeenten? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen of gaat u nemen om dit te voorkomen? Zo neen, waarom? Tot op welke hoogte acht u door bezuinigingen toenemende verschillen in het zorgniveau in gemeenten aanvaardbaar? In hoeverre acht u verschillen, door bezuinigingen, in het brede sociale voorzieningenniveau aanvaardbaar?
Een logisch gevolg van decentralisatie is dat er verschillen in de uitvoering ontstaan tussen gemeenten. Het is in eerste instantie aan de lokale politiek om keuzes te maken over de uitvoering van gemeentelijke taken, inclusief de taken in het sociaal domein. Hierbij geldt natuurlijk wel dat gemeenten zich aan de wet moeten houden. De wet bepaalt in die zin ook de ondergrens.
Welke ondergrens ligt er in het zorgvoorzieningenniveau en in het gehele sociale voorzieningenniveau in gemeenten, en hoe wordt die grens bepaald, geborgd en bewaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat er veel minder asielzoekers binnen zijn gekomen als werd verwacht |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Veel minder asielverzoeken dan Teeven vreesde»1 en «Teeven ontkent opkloppen asielcijfers»?2
Ja.
Is het gebruikelijk jaarprognoses op te maken op basis van een piek van twee maanden in het jaar?
In de maanden april en mei 2014 was er een uitzonderlijke toename in de asielinstroom waarneembaar, veroorzaakt door een plotselinge instroompiek van Eritreeërs. De duur en omvang van een dergelijke toename is van tevoren niet in te schatten. Vandaar dat ik destijds heb gezegd dat als de asielinstroom op dezelfde manier zou blijven doorgroeien als in de maanden april en mei 2014 en we geen nadere maatregelen zouden nemen, dat we dan richting de 65.000 zouden kunnen uitkomen. Daarmee was geen sprake van een jaarprognose.
De jaarprognose voor de asielinstroom wordt berekend op basis van recente realisatiecijfers en relevante ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de asielinstroom. In het najaar wordt een prognose opgesteld ten behoeve van de begroting voor het volgende jaar. Indien de ontwikkelingen hierom vragen, wordt de prognose in de maand mei ten behoeve van de voorjaarsnota bijgesteld.
Toen eenmaal duidelijk werd dat de piek van april en mei, mogelijk mede door de maatregelen die het kabinet heeft genomen, afgevlakt was, is de prognose van de asielinstroom in 2014 ten behoeve van de begroting uiteindelijk bijgesteld op 30.000. Hier heb ik uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling van 24 november jl. schriftelijk over geïnformeerd (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 18). Op deze prognose heeft de vreemdelingenketen zich dan ook ingesteld. Overigens heeft de IND de gerealiseerde totale asielinstroom (eerste en opvolgende asielaanvragen en nareis) voor 2014 berekend op 30.020 (afgerond op tientallen).
Kunt u aangeven hoe een jaarprognose van 65.000 asielzoekers, die achteraf volstrekt niet in de buurt is gekomen van een asielinstroom van circa 25.000, zich verhoudt tot uw uitspraak «regeren is ook vooruitzien»? Bent u bereid uiteen te zetten hoe een jaarprognose de afgelopen jaren is berekend?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u voor de begroting van 2015 inderdaad rekening gehouden met een asielinstroom van 65.000, bijvoorbeeld door 375 miljoen euro extra voor de opvang van asielzoekers? Zo nee, waarmee is wel rekening gehouden? Kunt u aangeven hoe groot het overschot op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie nu is? Valt dit onderdeel onder het niet-juridisch verplichte gedeelte van de begroting?
Zoals gemeld aan uw Kamer op 24 november jl. is in de VenJ-begroting 2015 voor 2014 uitgegaan van een totale asielinstroom van 30.000 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 18). Er is dus geen sprake van een overschot. In de VenJ-begroting van 2015 is 375 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor eerstejaarsopvang van asielzoekers in de jaren 2014 en 2015. Dit budget is naar huidige inzichten afdoende om de kosten voor 2014 en een deel van 2015 te dekken. In de aanloop naar de besluitvorming over de Voorjaarsnota 2015 zal de raming voor de opvangkosten op basis van de actuele ontwikkelingen worden herijkt.
De problemen bij de uitvoering van de SBF-regelingen |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de voortdurende problemen die spelen bij de uitvoering van de regelingen voor de substantieel bezwarende functies (SBF) die zijn overeengekomen met de ministeries?1
De Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Minister van Veiligheid en Justitie hebben op 26 juni 2014 een akkoord met de vakorganisaties gesloten. Deze akkoorden bevatten onder andere een compensatie voor de gevolgen van de verhoging van de AOW-leeftijd en een compensatie in verband met de problematiek van de SBF-verlofmedewerker, die voor 1 juli 2012 met SBF-verlof is gegaan. Het SSC heeft ter voorbereiding van de uitbetaling van de overeengekomen compensaties aan de betrokken (ex-) SBF-verlofmedewerkers op 20 augustus 2014 een brief gestuurd. Deze brief bevatte onjuiste informatie. Ook is de brief in sommige gevallen niet ontvangen door de (ex-) SBF-verlofmedewerker. Ik betreur de gang van zaken zeer. Hierna is, in overleg met vertegenwoordigers van de groep «SBF moet eerlijk», op 29 augustus 2014 een excuusbrief naar de betrokken medewerkers gezonden. Vervolgens hebben deze medewerkers op 19 september 2014 een nieuwe, juiste brief ontvangen. Met deze laatste brief zijn de (ex-)SBF-verlofmedewerkers volledig en juist geïnformeerd over hun aanspraken op de compensaties.
Klopt het dat door het Shared Service Center (SSC) ongeveer 850 verkeerde brieven zijn verstuurd en de gecorrigeerde brieven niet de hele doelgroep hebben bereikt? Zo ja, wat is daar de reden van?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn medewerkers van het SSC voldoende ingelicht over de SBF-problematiek en de manier waarop uitvoering gegeven dient te worden aan de afspraken?
Ja.
Hoe komt het dat het SSC in november 2014 brieven heeft verzonden met verkeerde gegevens over onder andere inkomen en diensttijd? Zijn inmiddels de juiste gegevens verzameld? Zo nee, waarom niet en wanneer wel?
Met vertegenwoordigers van de groep «SBF moet eerlijk» is de afspraak gemaakt dat de (ex-) SBF-verlofmedewerker inzicht krijgt in inkomensbestanddelen op grond waarvan zijn SBF-verlofuitkering is vastgesteld. In november 2014 zijn er 700 overzichten verstuurd en daarvan bevatten 59 overzichten niet de juiste gegevens. Daarnaast hebben 14 medewerkers andere vragen betreffende de ontvangen informatie gesteld. Inmiddels hebben alle medewerkers de juiste gegevens ontvangen dan wel antwoord gekregen op hun vragen.
Hoe komt het dat er 123 SBF-ers abusievelijk te vroeg de AOW-gat-compensatie uitbetaald kregen terwijl zij daar op dat moment geen recht op hadden?
Het akkoord van 26 juni 2014 tussen de Minister voor Wonen en Rijksdienst en de vakorganisaties bepaalt dat de AOW-gat-compensatie op verschillende momenten wordt uitbetaald. Voor de SBF-verlofmedewerker, die nog met SBF-verlof is, vindt de uitbetaling bij het ontslag plaats en voor de SBF-verlofmedewerker, die al ontslagen is, vindt de uitbetaling op aanvraag van de medewerker plaats. Bij de uitvoering van dit onderdeel van het akkoord is abusievelijk niet alleen de compensatie op aanvraag uitbetaald maar ook de compensatie voor een deel van de medewerkers die nog met SBF-verlof zijn.
Wanneer zijn volgens u de uitvoeringsproblemen met betrekking tot de SBF-problematiek opgelost? Hoe gaat u dat aanpakken?
Ten aanzien van de uitbetaling van de compensaties zijn de volgende maatregelen uitgevoerd. Alle medewerkers hebben inmiddels de juiste informatie ontvangen. In november zijn 858 compensaties uitbetaald, waarvan 394 DJI compensaties, 341 juiste AOW-gat compensaties en 123 te vroeg uitbetaalde AOW-gat compensaties. De 123 medewerkers, die hun AOW-gat compensatie te vroeg uitbetaald hebben gekregen, hebben de keuze gehad deze compensatie te behouden dan wel terug te storten en later op het juiste moment alsnog te ontvangen. 58 medewerkers hebben aangegeven, dat ze de compensatie willen terugstorten of hebben het bedrag inmiddels al teruggestort.
Is er inmiddels een vast aanspreekpunt met medewerkers die helemaal zijn ingevoerd in de SBF-problematiek? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit zo snel mogelijk in te stellen?
Naar aanleiding van de uitvoeringsproblemen met de SBF-regeling zijn de volgende acties in gang gezet. Het SSC en P Direkt gaan nauwgezet de uitvoering van de SBF-regeling met elkaar afstemmen. Zowel bij het SSC als bij P Direkt zijn vaste aanspreekpunten ingericht. Voor de (ex-)SBF-verlofmedewerker is het SSC het eerste aanspreekpunt.
Er vindt frequent overleg plaats tussen SSC en P Direkt over de uitvoering van de SBF-regeling. Vertegenwoordigers van de groep «SBF moet eerlijk» zijn bij dit overleg betrokken.
Hebben deze fouten directe danwel indirecte gevolgen voor de inkomenspositie van de SBF-ers? Zo ja, bent u bereid om deze gevolgschade te compenseren?
Alle medewerkers hebben de compensatie ontvangen waar ze recht op hebben. De medewerkers, die de AOW-gat compensatie te vroeg uitbetaald hebben gekregen, hebben de keuze gekregen om het ontvangen bedrag te houden dan wel terug te storten en later, op het juiste moment, alsnog te ontvangen.
Klopt het dat er al langere tijd veel klachten waren over het functioneren van het SSC en P-direkt waar het gaat om onder andere bereikbaarheid, onderlinge communicatie en het afhandelen van vragen en klachten? Zo ja, welke maatregelen gaat u daarin nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om deze vragen vóór het Algemeen overleg Gevangeniswezen te beantwoorden?
Ja.
De veronderstellingen van het Centraal Planbureau (CPB) |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het CPB, machtig instituut met een tunnelvisie»?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat bij een organisatie als het CPB tunnelvisie ontstaat?
Er zijn in de werkwijze van het CPB veel checks and balances aangebracht om het ontstaan te voorkomen van een eenzijdige, niet op wetenschappelijke consensus en op feiten gebaseerde visie. Dit begint bij de interne werkwijze, waarbij analyses in teams worden uitgevoerd. Deze worden in verschillende stadia aan een bredere kring critici voorgelegd in seminars. Hieraan nemen zowel CPB medewerkers en het CPB management deel, als externe deskundigen. Ten slotte wordt bij veel projecten gewerkt met een klankbordgroep waarin ook externe deskundigen zitting hebben.
Voor alle programma’s zijn academic partners aangesteld, 16 hoogleraren in totaal, met relevante expertise. Zij worden betrokken bij (beoordeling van) het onderzoek.
Het CPB presenteert zijn werk regelmatig op (inter)nationale conferenties en via het peer-review systeem worden de wetenschappelijke publicaties van het CPB voortdurend gecontroleerd.
Voorts wordt de directie bijgestaan door een permanente begeleidingscommissie, de Centrale Plancommissie.
Een ander belangrijk element in de kwaliteitscontrole zijn de periodieke visitaties door externe commissies, zowel op wetenschappelijke kwaliteit als op beleidsgerichtheid. In 2010 heeft de commissie Hellwig bijvoorbeeld expliciet gekeken naar de wetenschappelijke kwaliteit van het CPB en deze ruim in orde bevonden. In 2013 werd een zelfde oordeel geveld over de beleidsgerichtheid van het CPB, door de commissie Frijns. Deze en andere evaluatierapporten zijn beschikbaar op de website van het CPB.
Door deze manier van werken streeft het CPB er altijd naar om economische en beleidsmatige vraagstukken van verschillende kanten te beoordelen.
Kunt u uitleggen hoe het CPB te werk gaat bij het maken van een keuze over wetenschappelijk onderzoek dat wordt meegenomen bij de beoordeling en/of doorrekening van voorstellen?
Het CPB maakt in principe gebruik van zoveel mogelijk wetenschappelijk onderzoek. Daar waar keuzes gemaakt moeten worden, wordt uitgegaan van de huidige wetenschappelijke consensus of wordt op basis van beschikbare data en op basis van eigen expertise een weging gemaakt. Als de wetenschappelijke literatuur onvoldoende bewijs geeft voor een kwantitatieve beoordeling van een voorstel schroomt het CPB niet om dit expliciet te vermelden.
Onderschrijft u de conclusie van Storm en Naastepad dat onze achterblijvende productiviteit bijna helemaal is toe te schrijven aan loonmatiging?
De productiviteit is in Nederland internationaal gezien juist hoog. Volgens de meest recente cijfers van de Conference Board is de productiviteit per gewerkt uur in Nederland de 5e van de wereld, na Noorwegen, Luxemburg, de Verenigde Staten en België. Er kan dus moeilijk over een achterblijvende productiviteit worden gesproken.
In een recent kader in het Centraal Economisch Plan 2014 (Van verantwoorde loonontwikkeling naar loonmatiging?) laat het CPB bovendien zien dat de ontwikkeling van lonen en productiviteit sterk samenhangen. Er is dus geen sprake van lonen (om preciezer te zijn loonkosten) die achterblijven bij de productiviteit.
Sowieso moeten we de omvang van loonmatiging niet overschatten, de arbeidsinkomensquote is anno 2013 nagenoeg gelijk aan de quote in 1982.
Onderschrijft u de conclusie van Storm en Naastepad dat de investeringen in de jaren ’80 weliswaar aantrokken, maar dat dit niet dankzij – maar ondanks loonmatiging het geval was?
De econoom Schumpeter heeft er bijna een eeuw geleden al op gewezen dat bedrijven winst moeten maken om te kunnen investeren in innovatie waarvan de uitkomsten onzeker zijn. Dit suggereert dat loonmatiging ruimte vrij kan maken bij bedrijven om extra te investeren.
De investeringen zijn in Nederland in de vier jaar na het Wassenaar akkoord met percentages tussen de 6 en 8% stevig gegroeid, na enkele jaren te zijn gedaald. Waardoor deze stijging precies wordt gedreven is niet met zekerheid te zeggen. Wel zagen we direct na het Wassenaar akkoord de prijsconcurrentiepositie van Nederland verbeteren. Tegelijkertijd trok in die periode de consumptie van huishoudens significant aan en nam de uitvoer sterk toe. Deze factoren zorgden samen voor een toenemende vraag naar investeringen.
Data van de OESO laat tevens zien dat de investeringen in de eerste vier jaar na het Wassenaar akkoord in Nederland forser stegen dan in vergelijkbare landen zoals Finland, Frankrijk en België.
Kunt u bevestigen dat in de periode waarin de loonmatiging zijn werk deed het Nederlandse exportaandeel op de wereldmarkt is gedaald? Zo ja, wat is volgens u de oorzaak daarvan?
In de afgelopen decennia is op verschillende momenten sprake van een gematigde loonontwikkeling, waarbij de loonkosten minder sterk groeien dan de arbeidsproductiviteit en de arbeidsinkomensquote daalt. Zo is in de periode 1982–1986 de arbeidsinkomensquote met 5%-punten gedaald, maar het Nederlandse exportaandeel vrijwel stabiel gebleven op 3,5%. Over een langere periode van 1982 t/m 2013 zijn zowel de arbeidsinkomensquote als het Nederlands exportaandeel op de wereldmarkt nagenoeg stabiel gebleven. Volgens cijfers van de WTO is het Nederlandse aandeel in de totale goederenexport van de wereld gestegen van 3,5% in 1982 naar 3,6% in 2013. Dit ondanks de sterke opkomst van China die in dezelfde periode haar aandeel in de goederenexport zag groeien van 1,2% naar 11,7%.
Hoe verklaart u dat het exportaandeel op de wereldmarkt van Oostenrijk, Duitsland, Denemarken en Zweden, landen die juist veel minder op loonmatiging hebben ingezet, juist toenam in deze periode?
Dit beeld klopt niet. Volgens cijfers van de WTO is het aandeel van Oostenrijk in de wereldwijde goederenexport in de periode 1982–2013 gestegen van 0,8% naar 0,9%. Echter, het aandeel van Duitsland is gedaald van 9,4% naar 7,7%. Dat van Denemarken van 0,8% naar 0,6% en dat van Zweden van 1,4% naar 0,9%.
Welke onderzoeken neemt het CPB mee bij de beoordeling van de effecten van loonmatiging?
Loonmatiging is een complex en veelzijdig fenomeen. In het algemeen zijn de lonen de uitkomst van onderhandelingen tussen werkgevers en vakbonden. Bij hoge werkloosheid is een gematigde loonontwikkeling een logische uitkomst. Het is dan niet het resultaat van een expliciete beleidsmaatregel.
Voor de analyses van loonmatiging maakt het CPB gebruik van theoretische en empirische literatuur en verricht ook eigen empirische analyses. In 2004 heeft het CPB een – nog steeds relevante – studie2 gepubliceerd naar de effecten van loonmatiging op arbeidsproductiviteit, voornamelijk op basis van theoretische literatuur. De conclusie is dat een door een loongolf veroorzaakte hogere arbeidsproductiviteit tijdelijk van aard en inefficiënt is. Op lange termijn schaadt een loongolf de arbeidsproductiviteit eerder. Loonmatiging is wel effectief als middel om de werkloosheid te bestrijden, omdat het de opwaartse druk op lonen vanuit decentrale onderhandelingen tegengaat. Loonmatiging is hierbij een second-best instrument. Beter zou het zijn als bij het bepalen van de lonen en werkgelegenheid alle relevante effecten worden meegenomen, waaronder het negatieve effect van hoge lonen op de arbeidsvraag en daarmee op de werkloosheid.
Voor een kwantitatieve analyse van loonmatiging maakt het CPB gebruik van het empirisch macro-model Saffier. Hierin zijn bovengenoemde inzichten uit de theoretische literatuur verwerkt, waarbij de relaties zijn geschat op basis van Nederlandse data.
Hoe vaak wordt geëvalueerd of veronderstellingen die het CPB baseert op wetenschappelijk onderzoek moeten worden herzien, bijvoorbeeld vanwege het feit dat nieuw wetenschappelijk onderzoek een andere kant uit wijst? Wie is hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
De affaire Demmink |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kunt u commentaar geven op wat de heer De Koter getuigd heeft, namelijk dat in het Rolodex-onderzoek de heer Joris Demmink nader onderzocht moest worden en dat hij dus wel degelijk in beeld was, iets dat in antwoorden op Kamervragen altijd is ontkend?
Kunt u aangeven wat uw reactie is op de verklaring van oud-rechercheur Broersma, dat hij opdracht had gekregen onder andere de heer Demmink te volgen?
Hoe verhouden deze verklaringen onder ede zich met uw eerdere antwoorden dat de heer Demmink in het geheel niet voorkwam in het Rolodexonderzoek?
Het clusteren van werkzaamheden bij een aanbesteding door Rijkswaterstaat |
|
Kees Verhoeven (D66), Carola Schouten (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de aankondiging van een opdracht door Rijkswaterstaat voor het meerjarig onderhoud van het Areaal van Rijkswaterstaat West-Nederland-Zuid?1
Ja.
Hoe verhoudt het samenvoegen van een groot aantal opdrachten zich tot het clusterverbod in de Aanbestedingswet? Deelt u de mening dat de noodzaak tot het samenvoegen van opdrachten bij deze aankondiging onvoldoende is gemotiveerd? Zo nee, waarom niet?
Rijkswaterstaat heeft tijdens deze aanbesteding een klacht met betrekking tot de omvang van de opdracht c.q. het samenvoegen van opdrachten ontvangen. Rijkswaterstaat heeft de klacht beoordeeld met het oog op de Aanbestedingswet 2012 en de Gids Proportionaliteit. Rijkswaterstaat heeft de klacht gegrond bevonden en heeft de aanbesteding ingetrokken. De werkzaamheden worden verdeeld in drie kleinere opdrachten of percelen en worden opnieuw aanbesteed. Eén van de delen betreft het onderhoud van vaargeulen (baggeren). Vanwege de urgentie is deze aanbesteding inmiddels met spoed gestart.
Deelt u de mening dat bij bovengenoemde opdracht de markt onnodig beperkt wordt door de omvang en tijdsduur van het project en de forse geschiktheidseisen, waaronder het eisen van een referentieproject van meer dan 5,3 miljoen euro? Deelt u de mening dat het midden- en kleinbedrijf als potentiële inschrijver onvoldoende kans krijgt? Is de genoemde opdracht in lijn met de gids Proportionaliteit, waarin wordt gesteld dat de eisen in redelijke verhouding horen te staan tot de aard en omvang van de opdracht?
Rijkswaterstaat heeft besloten de opdracht in drie delen aan te besteden. De geschiktheidseisen van de nieuwe aanbestedingen zullen in verhouding worden gebracht met de afzonderlijke delen en in lijn zijn met de Gids Proportionaliteit. De door Rijkswaterstaat uitgevoerde marktanalyse maakt duidelijk dat deze deelopdrachten ook geschikt zijn voor mkb-ondernemingen.
Bij het bepalen of een meerjarige opdracht geschikt is voor het mkb, let Rijkswaterstaat op de jaarlijkse opdrachtwaarde, omdat deze in redelijke verhouding moet staan tot de jaaromzet van mkb-ondernemingen. Bij meerjarige opdrachten stemt Rijkswaterstaat de geschiktheidseisen af op de jaarlijkse opdrachtwaarde en niet op de totale opdrachtwaarde.
Bent u bereid bovengenoemde bezwaren kenbaar te maken bij Rijkswaterstaat en aan te dringen op het zo min mogelijk samenvoegen van opdrachten en het naleven van de Aanbestedingswet, zodat ook het (specialistisch) midden- en kleinbedrijf een eerlijke kans krijgt?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u bereid om uitdrukkelijk uitvoering te geven aan het clusterverbod bij aanbestedingen door de rijksoverheid en aan te dringen op naleving van het clusterverbod bij medeoverheden en speciale sectorbedrijven? Zo ja, wilt u de Kamer hierover op korte termijn informeren? Zo nee, waarom niet?
In de Aanbestedingswet 2012 is opgenomen dat opdrachten niet onnodig mogen worden samengevoegd. Aanbestedende diensten en speciale sectorbedrijven dienen de bepalingen in die wet na te leven. Het kan gebeuren dat een aanbestedende dienst en een ondernemer een verschil van inzicht hebben of sprake is van het onnodig samenvoegen van opdrachten. In een dergelijk geval kan de ondernemer achtereenvolgens een klacht indienen bij de aanbestedende dienst en bij de Commissie van Aanbestedingsexperts. Daarnaast staat altijd de gang naar de rechter open. De bepalingen uit de Aanbestedingswet 2012 worden door het expertisecentrum voor aanbesteden PIANOo reeds actief uitgedragen. Daaronder valt ook het verbod op onnodig samenvoegen.
De Kamer zal in de zomer worden geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012. Daarin is de ervaring van aanbestedende diensten en ondernemers met betrekking tot de wettelijke bepaling omtrent het samenvoegen van opdrachten meegenomen.
Bent u bereid om onnodige clustering van opdrachten en het onvolledig en onjuist uitvoeren van de motiveringsplicht nadrukkelijk mee te nemen bij de evaluatie van de Aanbestedingswet?
Zie antwoord vraag 5.