De open brief van de regioburgemeesters inzake het afpakken van crimineel vermogen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw algemene reactie op de oproep en het voorstel van de regioburgemeesters om de georganiseerde criminaliteit aan te pakken door het verder afpakken van crimineel vermogen?1
Geldelijk gewin is de drijfveer achter veel vormen van georganiseerde criminaliteit. Het afpakken en ontnemen daarvan is daarom al jaren een belangrijk onderdeel van de aanpak van georganiseerde criminaliteit («misdaad mag niet lonen»). In toenemende mate gebeurt dit ook in gezamenlijkheid door politie, Openbaar Ministerie (OM) en andere handhavingspartners, zoals het lokaalbestuur en de belastingdienst. Ik onderschrijf daarom ook het uitgangspunt dat het voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit essentieel is om meer crimineel vermogen door een brede coalitie van handhavingspartners te laten afpakken. Mijn ambtsvoorganger en ik hebben in de afgelopen jaren dan ook al meerdere investeringen gedaan in het versterken van het integraal afpakken van crimineel vermogen. Zo is in 2014 vanuit de intensiveringsgelden voor de Nationale Politie circa € 2 miljoen ter beschikking gesteld voor de regio’s voor het versterken van het integraal afpakken. Door het indienen van plannen konden de regio’s een beroep doen op deze gelden, hetgeen ook alle regio’s hebben gedaan. Daarnaast is met financiering vanuit mijn departement het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland ingericht en draag ik bij aan verschillende samenwerkingsgremia waar integraal afpakken een onderdeel van is, zoals de TaskForce Brabant-Zeeland en de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC). Uiteraard ben ik voortdurend op zoek naar mogelijkheden om het afpakken van crimineel vergaard vermogen een verdere impuls te geven. In de Ontwerpbegroting 2016 heb ik bovendien structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit door middel van het afpakken van crimineel vermogen, waarbij ik ervan uit ga dat dit op termijn ook tot hogere afpakopbrengsten leidt.
In hoeverre bent u bereid na te denken over een soort «revolverend fonds», waarbij de opbrengsten van het afgepakte crimineel vermogen geherinvesteerd worden in het aanpakken van criminelen en het afpakken van crimineel vermogen?
Het versterken van de aanpak van ondermijning en de rol daarbinnen van het afpakken van crimineel vermogen is een prioriteit van de Veiligheidsagenda 2015–2018. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. Ik heb de regioburgemeesters voor hun bijdrage dan ook hartelijk bedankt.
Onderdeel van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is het afpakken van crimineel vermogen; jaarlijks worden daartoe concrete doelstellingen geformuleerd die via strafrechtelijke ontneming moeten worden gegenereerd. Afpakken of terugvorderen van crimineel of anderszins onrechtmatig verkregen vermogen gebeurt niet alleen langs strafrechtelijke weg, maar ook via fiscale of bestuursrechtelijke weg. Hierbij valt te denken aan fiscale naheffingen of terugvorderingen alsmede terugvordering van ten onrechte genoten uitkeringen. Dit raakt de verantwoordelijkheden en begrotingen van verschillende andere bewindslieden. Het beeld dat dit ineffectief of inefficiënt zou zijn, herken ik niet. Een integrale aanpak is van essentieel belang voor een effectieve aanpak.
Binnen de systematiek van de Rijksbegroting kan gewerkt worden met business cases, die erin voorzien dat de benodigde financiering voor een beleidsdoelstelling wordt gedekt door de via dat beleid te genereren opbrengsten. De business case, zoals door de regioburgemeesters opgesteld, biedt nog onvoldoende basis om te komen tot besluitvorming ten aanzien van een additionele inzet. Dat vergt meer inzicht in de huidige inzet van de betrokken partners bij de aanpak van ondermijning in relatie tot de daadwerkelijk geïncasseerde ontvangsten bij de rijksoverheid. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren, treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. De ministeries van Financiën en van Veiligheid en Justitie nemen daarom het initiatief om gezamenlijk met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld.
Wat is uw reactie op de indruk die de brief wekt dat de bestaande begrotingssystematiek niet bijdraagt aan een zo effectief en efficiënt mogelijke inzet als het gaat om het afpakken van crimineel vermogen? Zijn er belemmeringen? Zo ja, welke? Hoe gaan die worden beslecht?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het in de brief genoemde bedrag van 9,3 miljard euro aan crimineel vermogen?
Het onderzoek is gebaseerd op de algemene (abstracte) aanname dat er naar schatting € 9,3 miljard aan crimineel vermogen in Nederland omgaat en dat hiervan nu «slechts» 1% wordt afgepakt door inzet van het strafrecht. Deze aanname is niet onderbouwd. Het is empirisch gezien lastig om het criminele vermogen in Nederland vast te stellen. Onderzoeken hiernaar leveren telkens andere uitkomsten op. De bedragen zijn gebaseerd op verschillende aannames en zijn naar mijn mening niet voldoende betrouwbaar om te kunnen dienen als basis voor een verdere berekening.
Het plan van burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal (OM) om meer crimineel vermogen af te pakken |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht Burgemeesters: pak meer vermogen criminelen af»« en het rapport «Integraal afpakken crimineel vermogen door overheidsinstellingen»1 2
Ja.
Deelt u de analyse en conclusies van de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal dat wanneer gemeenten, de politie, het openbaar ministerie en de belastingdienst nog meer optreden als één overheid, criminelen nog meer getroffen kunnen worden in hun motief van het financieel en materieel gewin? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Geldelijk gewin is de drijfveer achter veel vormen van georganiseerde criminaliteit. Het afpakken en ontnemen daarvan is daarom al jaren een belangrijk onderdeel van de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Ik onderschrijf daarom ook het uitgangspunt dat het voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit zinvol is om meer crimineel vermogen door een brede coalitie van handhavingspartners af te laten pakken. Bij integraal afpakken kan op casusniveau bekeken worden welke overheidspartner het meest effectief het criminele vermogen kan ontnemen: de verschillende wettelijke kaders vullen elkaar dan aan.
Integraal afpakken wordt ook al veelvuldig in de praktijk toegepast. Zo is in 2012 het Integraal Afpakteam Brabant opgericht. De ervaringen die daarmee worden opgedaan, kunnen goed gebruikt worden bij de verdere ontwikkeling van het integraal afpakken. Daarnaast vormt het integrale afpakken een belangrijke doelstelling van de samenwerkende partners in de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC) en de TaskForce Brabant-Zeeland. Hierin werken bestuurlijke, strafrechtelijke en fiscale partners samen om ondermijning en georganiseerde criminaliteit aan te pakken. Al deze initiatieven worden mede door mijn departement gefinancierd en ik ben hier dan ook nauw bij betrokken. In de Ontwerpbegroting 2016 heb ik bovendien structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit middels afpakken van crimineel vermogen.
Is er zoals er in het genoemde rapport wordt gesteld inderdaad geen sprake van een integrale aanpak van crimineel vermogen of een gezamenlijke afpakambitie? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel?
De ambitie van alle partijen – het Openbaar Ministerie (OM), de nationale politie (hierna: politie), belastingdienst en bestuur – is om zoveel als mogelijk crimineel vermogen te ontnemen. Het is een effectieve strategie in het bestrijden van georganiseerde misdaad. Voor het strafrechtelijk ontnemen geldt een landelijke doelstelling, die conform de Veiligheidsagenda 2015–2018 oploopt tot € 115 miljoen in 2018. Andere overheden, zoals gemeenten, de Belastingdienst en landelijke overheidsdiensten hebben geen specifieke doelstelling in hun begroting met betrekking tot het afpakken van crimineel vermogen of het terugvorderen of terughalen van onrechtmatig verkregen vermogen. Maar dat hoeft niet in de weg te staan van de ambitie om te komen tot een meer integrale aanpak op dit vlak. Dat sluit ook goed aan bij de in het antwoord op vraag 2 genoemde initiatieven en pilots die al lopen.
In hoeverre past de door de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal voorgestane aanpak binnen de al bestaande aanpak van het ontnemen van crimineel vermogen? In hoeverre is deze voorgestane aanpak nieuw?
Zie antwoord vraag 3.
Vergt de door de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal voorgestane aanpak een aanpassing van de Aanwijzing afpakken van het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De business case zoals door de regioburgemeesters opgesteld, biedt nog onvoldoende basis om te komen tot besluitvorming ten aanzien van additionele inzet. In deze fase kan ik geen uitspraken doen over cijfermatige ambities of investeringen. Dat vergt meer inzicht in de huidige inzet van de betrokken partners bij de aanpak van ondermijning in relatie tot de daadwerkelijk geïncasseerde ontvangsten bij de rijksoverheid. De ministeries van Financiën en van Veiligheid en Justitie nemen daarom het initiatief om gezamenlijk met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld. Pas daarna ontstaat meer zicht op de vraag in hoeverre aanpassing van de Aanwijzing afpakken van het OM noodzakelijk is en tot welke additionele inzet dit noopt.
Deelt u de mening van de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal dat er extra geld nodig is om meer crimineel geld af te pakken? Zo ja, waarom, aan welk bedrag denkt u en waaraan moet dat worden besteed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om samen met uw collega’s van Financiën of andere ministeries 50 mln. euro beschikbaar te stellen voor lokale en regionale afpakteams? Zo ja, op welke wijze en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen tenminste vóór de behandeling van de begroting voor 2016 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie beantwoorden?
Ja.
Hoeveel wordt er jaarlijks via de fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke weg aan crimineel vermogen ontnomen?
Via de strafrechtelijke weg zijn in het kader van de aanpak van ondermijning ontnemingsmaatregelen opgelegd ter hoogte van circa € 70 miljoen in 2012, € 86 miljoen in 2013 en € 73 miljoen in 2014 (dit zijn geen incassoresultaten). Deze bedragen zijn door middel van de jaarlijkse «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit van OM en politie» aan uw Kamer gemeld3. Als ook andere criminele fenomenen naast ondermijning worden meegeteld, is door het OM en de politie in 2014 ruim € 136 miljoen aan crimineel vermogen afgepakt.
Het criminele vermogen vanuit ondermijning en georganiseerde misdaad dat via fiscale en bestuurlijke weg is ontnomen, kan ik niet becijferen, omdat dit in de registratie van die incasso’s niet apart wordt vermeld. Wel is uw Kamer eind 2014 per brief, inzake de voortgang rijksbrede aanpak van fraude, geïnformeerd over het totaal aan strafrechtelijke ontnemingen en teruggehaalde gelden door de Belastingdienst en andere relevante overheidspartijen4. De bedragen die in deze brief worden genoemd, omvatten boetes en terugvorderingen van zeer uiteenlopende aard, op basis van een breed scala aan bestuurlijke, fiscale en strafrechtelijke sanctiemogelijkheden. Denk hierbij aan boetes opgelegd door de belastingdienst, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Sociale Verzekeringsbank, de Nederlandse Zorgautoriteit etc. Deze bedragen en maatregelen zijn te divers om ze in een eenvoudige optelsom te kunnen presenteren als een betrouwbaar totaalcijfer.
Wat wordt de landelijke ambitie voor ontnemen via de fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke weg voor 2016?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 is er geen sprake van een getalsmatige, landelijke doelstelling voor het geheel aan fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke ontneming. Onderzocht zal worden of er een voldoende solide business case opgesteld kan worden gericht op het versterken van het integraal afpakken.
Een strafrechtelijk onderzoek naar lekken |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u ondertussen een tv-, internet- of een krantenabonnement?
Bij het lekken van vertrouwelijke informatie kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Dit is van belang met het oog op de algemene en bijzondere belangen die zijn gemoeid met het bewaren van de vertrouwelijkheid van informatie. De kring waarbinnen informatie is verspreid, kan evenwel zo ruim zijn dat een onderzoek naar redelijke verwachting even kostbaar als vruchteloos zal zijn. In dit geval wordt daarom niet verzocht om een strafrechtelijk onderzoek.
Bent u nog steeds van mening dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat plannen voor Prinsjesdag vanuit de ministeries zijn gelekt?
Zie antwoord vraag 1.
Steunt u het voorstel van de Minister van Infrastructuur en Milieu dat naar deze lekken een strafrechtelijk onderzoek moet worden gedaan?1
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer start dit strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen vóór morgen (Prinsjesdag) te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat het kabinet Sint Eustatius boycot voor verdere werkbezoeken |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kabinet boycot Statia»?1
Ja
Klopt het dat het kabinet onderling heeft afgesproken dat er geen werkbezoeken aan Sint Eustatius zullen worden gebracht, zolang het eiland nog onder verscherpt financieel toezicht staat?
Een voorgenomen reis van een bewindspersoon naar Caribisch Nederland wordt altijd in goed overleg besproken tussen de Rijksvertegenwoordiger, de Minister van BZK en de betrokken bewindspersoon.
Gegeven de prioriteit die Nederland nu geeft aan het beleidsterrein van de overheidsfinanciën en het openbaar bestuur, wordt het door het Kabinet nu niet opportuun geacht om op een ander beleidsterrein, zoals landbouw en natuur, op bewindsliedenniveau met het bestuur van Sint-Eustatius het overleg te voeren. Het is van belang dat de bestuurders van Sint-Eustatius zich nu allereerst concentreren op het realiseren van een reële sluitende begroting en ook bestuurlijk zaken op orde brengen.
Dat betekent niet dat er geen dialoog met Nederland mogelijk is. Het bestuurscollege heeft voldoende gelegenheid om het gesprek met Nederland te voeren, in de persoon van de Rijksvertegenwoordiger. De Rijksvertegenwoordiger is daartoe altijd bereid en is in afgelopen maanden ook meerdere keren op het eiland geweest om te komen tot een plan van aanpak op bestuurlijk en financieel terrein. Op 14 september zal ook de Rijksvertegenwoordiger, samen met de SG van het Ministerie van BZK, spreken over de noodzakelijke maatregelen aangaande het bestuur en de financiën van het eiland.
Bij iedere volgende voorgenomen reis, van welke bewindspersoon dan ook, zal opnieuw een afweging gemaakt worden.
Wat is het doel van deze afspraak? Waarom bent u van mening dat dit het geëigende instrument is?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er een precedent, ofwel in het Caribische ofwel in het Europese gedeelte van Nederland, voor een dergelijke afspraak om geen bezoeken meer af te leggen aan een gemeente omdat deze onder verscherpt toezicht staat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw inschatting van het effect van een dergelijke afspraak voor de samenwerking tussen het Nederlandse kabinet enerzijds en de bestuurders en inwoners van Sint Eustatius anderzijds?
Ook in de huidige situatie is samenwerking tussen het Kabinet en het bestuur van Sint Eustatius mogelijk. De inwoners van het eiland zijn juist gebaat bij het oplossen van de bestuurlijke en financiële problematiek van het eiland. Medio september zal een nader overleg tussen de Rijksvertegenwoordiger, het Ministerie van BZK en het bestuur van het eiland plaats vinden. Het plan van aanpak van de stuurgroep dient daarvoor als basis.
Het bericht ‘Gemeenten gebruiken eigen bijdrage als melkkoe’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten gebruiken eigen bijdrage als melkkoe»?1
Ja.
Klopt het dat gemeenten bij vooral mensen met een gemiddeld tot een hoog inkomen een forse hogere bijdrage vragen voor zaken als begeleiding en dagbesteding? Klopt het dat het soms gaat om een eigen bijdrage van zelfs 60 tot 70 euro per uur? Staat deze eigen bijdrage nog wel in verhouding tot het reguliere uurtarief voor bijvoorbeeld de dagbesteding?
Ja, het is mij bekend dat hogere eigen bijdragen worden gevraagd dan in de AWBZ het geval was. In de eerste plaats is de feitelijke eigen bijdrage voor cliënten hoger geworden als gevolg van het vervallen van de 33%-korting op de eigen bijdrage. Daarnaast werd in de AWBZ een vast (en fictief) uurtarief gebruikt van € 14,– waarop de eigen bijdrage werd gebaseerd. De genoemde bedragen hebben betrekking op individuele ondersteuning, waarvoor door sommige gemeenten dergelijke tarieven worden betaald.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen en in hoeveel gemeenten het voorkomt dat mensen extra hoge rekeningen moeten betalen, doordat een gemeente een eigen bijdrage incasseert die hoger uitvalt dan wat de gemeente aan de zorgaanbieder betaalt?
Ik zal gemeenten, de VNG en het CAK er actief op wijzen dat geen kostprijzen mogen worden doorgegeven die hoger liggen dan de feitelijke kosten. Daarbij geldt dat op het moment onbekend is om hoeveel en om welke gemeenten het gaat. Het CAK beschikt niet over gegevens over prijsafspraken tussen gemeenten en aanbieders. Ik ben overigens blij dat de VNG haar rol oppakt en actief onderzoekt waar het probleem zich voordoet.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en tegen de regels dat gemeenten extra inkomsten vergaren door een hogere eigen bijdrage te incasseren dan wat de gemeente aan de zorgaanbieder betaalt?
Ja. De Wmo 2015 laat hierover in artikel 2.1.4, derde lid, geen misverstand bestaan.
Deelt u de mening dat een eigen bijdrage bedoeld is om onnodige zorgconsumptie bij de cliënt te voorkomen en spaarzaamheid te bevorderen, en niet om forse inkomenseffecten op verschillende groepen in de samenleving te bewerkstelligen?
De eigen bijdrage is bedoeld om onnodige zorgconsumptie te voorkomen en als vorm van medefinanciering. De Wmo 2015 geeft hiervoor de kaders. Inkomensbeleid was en blijft de verantwoordelijkheid van het Rijk.
Wat gaat u eraan doen om deze forse verhoging van de eigen bijdragen bij gemeenten terug te dringen? Bent u bereid zo snel als mogelijk met de VNG om tafel te gaan, om te voorkomen dat mensen een hogere eigen bijdrage betalen aan de gemeente dan de prijs die de zorgaanbieder berekent?
Zolang de verhoging binnen de wettelijke kaders blijft, ofwel de kostprijs die aan het CAK wordt doorgegeven niet hoger ligt dan de kostprijs die de gemeente zelf verschuldigd is, is het niet aan mij om gemeenten aan te spreken op verhoging van de eigen bijdragen. Wel is het van belang dat maatwerk mogelijk blijft en de verhoging van de eigen bijdrage er niet toe leidt dat cliënten om die reden afzien van ondersteuning. Ik heb gemeenten hier nogmaals op gewezen. Van een hogere eigen bijdrage dan de kostprijs kan geen sprake zijn. Ook dit zal ik nogmaals aan de wethouders laten weten.
Het bericht dat gemeenten de eigen bijdrage als melkkoe gebruiken |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat gemeenten de eigen bijdrage die mensen moeten betalen voor zorg flink hebben verhoogd, waardoor steeds meer mensen afzien van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Voor een uitgebreide uiteenzetting verwijs ik u naar mijn (parallel verzonden) brief in reactie op de commissiebrief inzake het verzoek om een reactie op de uitzending van Nieuwsuur d.d. 24 augustus 2015 inzake «Forse verhoging eigen bijdragen zorg door gemeenten». Het bericht in het Financieel Dagblad gaat over dezelfde thematiek als de uitzending van Nieuwsuur. Mijn reactie op het bericht is eveneens van gelijke strekking.
Conform het Regeerakkoord is de 33%-korting op de extramurale eigen bijdragen vanaf dit jaar komen te vervallen. Het effect van het vervallen van de 33%-korting verschilt per persoon omdat de hoogte van de eigen bijdrage voor extramurale zorg ook afhankelijk is van het inkomen, vermogen, de gezinssituatie en de leeftijd van een persoon (al dan niet de pensioensgerechtigde leeftijd hebben bereikt). Voor mensen met een laag inkomen betekent het vervallen van 33%-korting daarom in absolute zin een minder groot effect.
Hoeveel bestaande cliënten haken af van zorg, en hoeveel nieuwe cliënten zien af van de zorg, omdat ze de kosten te hoog vinden? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Deze aantallen zijn niet bekend. Door mij noch door gemeenten wordt geregistreerd of cliënten afhaken of afzien van ondersteuning. Dit laat onverlet dat ik het in algemene zin van belang vind dat de toegankelijkheid van ondersteuning niet wordt gehinderd door de hoogte van de kosten voor de cliënt. Voor wat betreft algemene voorzieningen geldt dat ik in het onderzoek naar aanleiding van de motie van lid Keijzer2, naar de mate waarin gemeenten eigen bijdragen voor algemene voorzieningen vragen, bij gemeenten laat nagaan in hoeverre de eigen bijdragen voor de algemene voorzieningen een belemmering vormen om gebruik te maken van de algemene voorziening. Het onderzoek is naar verwachting eind september gereed. Dit betekent dat ik u over de uitkomsten van het onderzoek in de volgende voortgangsrapportage HLZ zal kunnen informeren.
Wat vindt u ervan dat de kosten voor begeleiding en dagbesteding vooral gestegen zijn voor mensen met een gemiddeld of hoger inkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven uiteengezet viel deze ontwikkeling te voorzien. Niet alleen de 33%-korting is komen te vervallen, maar daarnaast gelden in de Wmo 2015 geen landelijke tarieven/kostprijzen. De kostprijs die de gemeente kan doorgeven aan het CAK is gemaximeerd aan de hand van de kostprijs die de gemeente zelf verschuldigd is. Dit kan betekenen dat de kostprijs (aanzienlijk) hoger is dan het landelijk (fictieve) tarief dat op grond van de AWBZ voor extramurale zorg van toepassing was. Cliënten zullen dit merken, in het geval zij voorheen nog niet hun maximale eigen bijdrage betaalden. Voor cliënten met een laag inkomen geldt een relatief lage maximale eigen bijdrage, waardoor het effect van het hanteren van het tarief conform de kostprijs die aan de aanbieder wordt betaald, niet zo groot is voor de cliënt. Dit verklaart waarom de stijging vooral merkbaar is voor mensen met een gemiddeld of hoger inkomen die relatief weinig ondersteuning en zorg afnemen en dus de feitelijke kosten betalen in plaats van de van toepassing zijnde maximale periodebijdrage (die voor hen hoger ligt).
Hoe vaak komt het voor dat de eigen bijdrage voor mensen per uur hoger uitvalt dan wat de gemeente aan de zorgaanbieder hiervoor heeft betaald? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
In het bewuste artikel en de uitzending van Nieuwsuur worden – behalve de gemeente Huizen waar een specifiek tarief onjuist werd gehanteerd, hetgeen per ommegaande wordt aangepast – geen voorbeelden genoemd van gemeenten waar eigen bijdragen worden gevraagd die hoger zijn dan de kostprijs.
Echter, het lijkt erop dat een aantal gemeenten een gemiddeld tarief aan het CAK doorgeeft in verband met verschillende kostprijzen voor meerdere aanbieders van hetzelfde product. Dit is niet in overeenstemming met de wet en de gemeenten die het hier betreft, dienen dit aan te passen. Samen met de VNG en het CAK zal ik gemeenten hierop wijzen. Voorts merk ik hierbij op dat het onbekend is om hoeveel en om welke gemeenten het gaat. Het CAK beschikt niet over gegevens over prijsafspraken tussen gemeenten en aanbieders. Ik ben blij dat de VNG haar rol oppakt en actief onderzoekt waar dit een probleem is.
Erkent u dat het vragen van een hogere eigen bijdrage dan de kostprijs die een gemeente er voor betaalt in strijd is met artikel 2.1.4. derde lid van de Wmo 2015 (Wet maatschappelijke ondersteuning)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Er kan geen misverstand over bestaan dat de eigen bijdrage van de cliënt in geen geval hoger mag zijn dan de kostprijs die een gemeente aan de aanbieder(s) voor de dienst en/of voorziening betaalt.
Bent u bereid de gemeentelijke verordeningen die in strijd met de wet zijn te vernietigen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke procedure gaat u volgen?
Ik zal gemeenten, de VNG en het CAK er actief op wijzen dat geen kostprijzen mogen worden doorgegeven die hoger liggen dan de feitelijke kosten. Ik heb daarbij de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Ik vertrouw er echter op dat dit niet nodig is. Daarnaast zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat verordeningen moeten worden aangepast omdat het hier gaat om kostprijzen die de gemeenten aan het CAK doorgeven ten behoeve van de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage. De gemeente dient in de verordening te regelen op welke wijze wordt berekend wat de kostprijs van de voorziening of dienst is. De kostprijs die een gemeente doorgeeft aan het CAK mag hier niet boven liggen.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de aanbieders die in het bericht aangeven dat de eigen bijdrage 30% tot 50% hoger is dan toen de zorg nog door het Rijk werd geregeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze toename is verklaarbaar. Zoals hierboven beschreven is de feitelijke eigen bijdrage voor cliënten hoger geworden als gevolg van het vervallen van de 33%-korting op de eigen bijdrage. Daarnaast werd in de AWBZ een vast (en fictief) uurtarief gebruikt van € 14 waarop de eigen bijdrage werd gebaseerd.
Bent u bereid per gemeente de hoogte van de eigen bijdrage op een rij te zetten, mogelijk met behulp van het Centraal Aministratiekantoor, en de Kamer zo snel mogelijk dit overzicht te sturen, maar in ieder geval vóór de behandeling van de begroting VWS voor 2016?
Nee. De eigen bijdrage is per persoon verschillend en afhankelijk van onder meer diens leeftijd, huishoudsamenstelling en inkomen. Ook in het publiceren van een overzicht van gemeentelijke kostprijzen zie ik geen meerwaarde. Navraag bij het CAK leert dat het om een overzicht van circa 23.500 kostprijzen gaat. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo 2015 ligt bij de colleges van burgemeester en wethouders en de gemeenteraden in de gemeenten. Om die reden wordt informatie over kostprijzen niet door mij geregistreerd. Het is echter wel van belang dat cliënten op de hoogte zijn van kostprijzen. Daar waar dat niet het geval is, heb ik gemeenten gevraagd dat alsnog duidelijk te maken.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten de eigen bijdrage berekenen op basis van het totale inkomen of op de bestedingsruimte die mensen hebben?
Hierboven heb ik u het wettelijk kader geschetst op basis waarvan de gemeentelijke eigen bijdrage wordt berekend. De vaststelling van de eigen bijdrage wordt door het CAK gedaan. Daarbij wordt niet alleen rekening gehouden met het (verzamel)inkomen, maar ook met het vermogen. De definitie van het begrip bestedingsruimte is mij niet bekend, het begrip wordt ook niet door het CAK gehanteerd. Ik vind het wel van belang dat gemeenten maatwerk leveren en wanneer zou blijken dat de bestaande systematiek in individuele gevallen leidt tot een onwenselijke uitkomst, de gemeente in zo’n geval borgt dat een cliënt niet om financiële redenen afziet van ondersteuning. De Wmo 2015 geeft gemeenten ook die opdracht en de bijbehorende mogelijkheden. In mijn brief aan de wethouders zal ik gemeenten daar nogmaals op wijzen.
Deelt u de mening dat het het beste zou zijn als mensen op basis van hun werkelijke bestedingsruimte de eigen bijdrage berekend krijgen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u regelen dat dit de procedure wordt voor alle gemeenten?
Zie antwoord vraag 9.
De berichten dat de Nederlandse politie Sint Maarten te corrupt vindt |
|
Magda Berndsen (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bouman ontketent rel op eiland» en «Politie vindt St. Maarten te corrupt»?1
Ja
Welke taken en doelstellingen heeft de Nederlandse politie op Sint Maarten, en op welke termijn dienen deze doelstellingen bereikt te worden?
Op basis van het protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk uit 2001 en de Rijkswet Politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft het Recherche Samenwerkingsteam tot taak het verrichten van onderzoek naar grensoverschrijdende criminaliteit, het verrichten van onderzoek ter uitvoering van interregionale en internationale verzoeken tot rechtshulp, en ondersteuning geven aan de reguliere recherche bij het verrichten van onderzoek naar andere misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken. Het Recherche Samenwerkingsteam verricht de hierboven genoemde onderzoeken onder het lokale strafvorderlijke gezag en met inzet van lokaal toegestane geweld- en opsporingsmiddelen.
De versterking van het Recherche Samenwerkingsteam ten behoeve van de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en misdrijven die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerde verband waarin ze worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, komt voort uit het op 24 mei 2015 overeengekomen protocol tussen Nederland en Sint Maarten. De versterking van het Recherche Samenwerkingsteam op Sint Maarten is voorzien voor een periode van 24 maanden.
Van zelfstandige taken of doelstellingen van de Nationale Politie is daarbij geen sprake.
Welke instrumenten en bevoegdheden krijgt de Nederlandse politie op Sint Maarten om haar taken uit te voeren en de doelstellingen te behalen?
De Nederlandse politiefunctionarissen die ter beschikking worden gesteld door de Nationale Politie aan het Recherche Samenwerkingsteam ontlenen hun opsporingsbevoegdheid aan artikel 57a Rijkswet politie. De inzet van de functionarissen zal niet anders zijn dan vanaf 10 oktober 2010 het geval is.
Is het waar dat de Nederlandse politie heeft aangegeven dat zij niet met de lokale bestuurders van Sint Maarten wil samenwerken omdat er te veel aanwijzingen zijn voor corruptie?
Zie antwoord op vraag 10.
Welke maatregelen worden genomen om de versmelting van de boven- en onderwereld op Sint Maarten tegen te gaan?
In het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO) van 15 januari 2015 spraken de ministers van Justitie in mijn aanwezigheid over de versterking van de rechtshandhaving. Tijdens dit overleg hebben de ministers de problematiek in de rechtshandhavingsekten in hoofdlijnen onderschreven. Voorts is besloten dat de vier landen uit het Koninkrijk gezamenlijk zullen werken aan een nadere uitwerking ten behoeve van een meerjarige, fundamentele, ketenbrede aanpak voor de versterking van de rechtshandhavingketen. De uitwerking van het plan is nog gaande en hier werd tijdens het JVO van 8 juni jl. verder over gesproken.
Daarbij sprak het JVO tevens uit zich blijvend te zullen inspannen voor het beschikbaar stellen van financiële middelen voor de uitvoering van het plan. Ik zal mij, samen met de Minister van Veiligheid en Justitie, in blijven spannen om de door het JVO noodzakelijk geachte structurele versterking van de rechtshandhavingketen in de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk mede van Nederlandse zijde via Hoofdstuk IV van de Rijksbegroting van financiële dekking te voorzien.
Vooruitlopend op het integrale plan ter versterking van de rechtshandhaving in de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk is met Sint Maarten op 24 mei 2015 een protocol overeengekomen dat ziet op de instelling van een Integriteitskamer en de versterking van de rechtshandhavingketen in Sint Maarten. De Landsverordening Integriteitkamer is op 18 augustus 2015 door de Staten van Sint Maarten vastgesteld. De eerste stappen om de Integriteitkamer feitelijk in te richten worden op dit moment gezet.
Tevens blijft het protocol voor de bepalingen betreffende de versterking van de rechtshandhaving onverkort van kracht. Om de afgesproken versterking van de rechtshandhaving een impuls te gegeven is in totaal € 22,1 miljoen beschikbaar t.b.v. de bestrijding van de grensoverschrijdende ondermijnende criminaliteit voor de periode 2015–2017.
Voor de uitwerking van het protocol van 24 mei jl. hebben wij de procureur-generaal van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, terzake de inzet van het Openbaar Ministerie, de korpschef van de Nationale Politie, terzake de inzet van het Recherche Samenwerkingsteam, en de president van het Gemeenschappelijk Hof gevraagd om met deze middelen te voorzien in een programmatische aanpak en versterking van de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en misdrijven die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerde verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken.
Daarbij wordt met voorrang de grensoverschrijdende ondermijnende criminaliteit aangepakt. Deze in hoge mate internationale en interregionale misdaad is een rechtstreekse bedreiging voor zowel de landen in het Caribische deel van het Koninkrijk als voor Nederland. Deze ondermijnende criminaliteit schaadt daarmee het Koninkrijk als geheel en dient daarom ook in Koninkrijksverband te worden bestreden.
Voor een goede uitvoering van die taak is samenwerking tussen alle opsporingsinstanties, met name ook met het Korps Politie Sint Maarten, van groot belang. Derhalve blijft het uitgangspunt samen te werken met partners ter plaatse daar waar de aard van een onderzoek dat toelaat.
Het Recherche Samenwerkingsteam, het Openbaar Ministerie en het Gemeenschappelijk Hof zullen in dit kader zoveel mogelijk gespecialiseerde capaciteit inzetten ten behoeve van Sint Maarten. Daarbij kan, na overleg met de hoofdofficier op Sint Maarten, worden voorzien in een rechtstreekse gezagslijn met het parket van de procureur-generaal.
Zijn er indicaties dat het werk van de Nederlandse politie op Sint Maarten wordt bemoeilijkt door de lokale bestuurders?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre kunnen Nederlandse rechercheurs hun werk adequaat verrichten als er sprake is van samenwerkingsproblemen tussen de Nederlandse politie en lokale bestuurders?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw mening over de aanwijzingen dat de Nederlandse politie Sint Maarten te corrupt vindt om mee samen te werken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat integriteit van bestuur, het tegengaan van corruptie, en het versterken van de justitiële keten, aan beide kanten van de oceaan van groot belang zijn en prioriteit krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke acties gaat u ondernemen om de conflicten zo snel mogelijk op te lossen?
Op 26 augustus 2015 heeft er overleg plaatsgevonden tussen de Minister van Justitie van Sint Maarten, de Minister van Veiligheid en Justitie en mijzelf. De uitkomst van dit gesprek is dat de samenwerking tussen het Recherche Samenwerkingsteam en het Korps Politie Sint Maarten wordt geïntensiveerd conform het op 24 mei jl. tussen Nederland en Sint Maarten overeengekomen protocol.
Het verzoek aan gemeenten om de pgb-herindicaties voor 1 oktober af te ronden en aan te leveren bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Waarom heeft u gemeenten in uw brief van 7 augustus 2015 verzocht de pgb-herindicaties (herziene Toekenningsbesluiten) voor Jeugd en Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) voor 1 oktober a.s. aan te leveren bij de SVB?1
Vindt u het juist om gemeenten krap twee maanden van te voren aan te geven dat de aanleverdatum van pgb-herindicaties (herziene Toekenningsbesluiten) met maar liefst drie maanden vervroegd is? Is dit op geen enkele wijze eerder te voorzien geweest?
Erkent u dat het verzoek om de pgb-herindicaties (herziene Toekenningsbesluiten) te versnellen tot nieuwe onrust bij pgb-houders kan leiden? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Hoe kunnen gemeenten zorgvuldige herindicaties – inclusief wettelijke bezwaartermijnen voor burgers – uitvoeren als zij krap twee maanden van tevoren horen dat de deadline met drie maanden is vervroegd?
Er is geen sprake van het vervroegen van deadlines. De oproep aan gemeenten was er op gericht om in hun planning ook rekening te houden met de werkzaamheden die de budgethouder en de SVB nog moeten uitvoeren. Met name de budgethouder heeft, zoals de gemeenten zich uiteraard ook realiseren, voldoende tijd nodig om zorg opnieuw in te kopen. Zeker in het geval dat de gemeente besluit om het budget bij te stellen. Verder wil ik benadrukken dat – ter bescherming van de positie van de burger en om de beoogde transformatieslag te maken – ik er zeer aan hecht dat gemeenten bij dit proces uiterste zorgvuldigheid betrachten. In mijn brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ) heb ik de Kamer geïnformeerd over de bestuurlijke afspraken over de aanpak van de herindicaties. Bij deze aanpak blijft het voor gemeenten mogelijk om herbeoordelingen zorgvuldig te blijven uitvoeren.
Wat zijn de (financiële) gevolgen voor gemeenten als zij niet kunnen voldoen aan de eis dat herziene Toekenningsbesluiten op 1 oktober a.s. bij de SVB zijn ingediend?
Zoals aangeven in de brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ)
hebben gemeenten de ruimte om meer tijd te nemen voor een zorgvuldige herbeoordeling. In die situaties zal het budget van de budgethouder in ieder geval tot 1 mei 2016 worden verlengd. Eventuele budgettaire gevolgen van de afgesproken aanpak voor gemeenten worden in kaart gebracht en zijn onderwerp van nader overleg (art 2 FvW).
Vindt u het geen contradictie dat u om zorgvuldige verwerking bij de SVB vraagt aan gemeenten om haast te maken – met het risico op onzorgvuldigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel herziene Toekenningsbesluiten verwacht de SVB te moeten verwerken, hoe is uitvoering hiervan vooraf getoetst, en wordt deze tijdens de invoering gevolgd? Welke terugvalscenario’s zijn er? Op welke wijze wordt opgetreden als er toch «een prop» ontstaat?
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ) zal de ketenregisseur de aanpak en de voortgang van de herindicaties actief monitoren. De uitkomsten zullen periodiek gezamenlijk bestuurlijk worden besproken, zo nodig worden interventies in gang gezet.
Is de deadline met drie maanden naar voren gehaald omdat bij de SVB alle herziene Toekenningsbesluiten handmatig moeten worden verwerkt? Welke risico’s op fouten zijn er ingeschat?
Er is geen sprake van het vervroegen van deadlines. De oproep aan gemeenten was er op gericht om in hun planning zoveel mogelijk rekening te houden met de werkzaamheden die de budgethouder en de SVB nog moeten uitvoeren. Met de gemeenten zijn afspraken gemaakt over de automatische aanlevering van toekenningbesluiten. Zoals aangegeven in mijn brief aan de wethouders van 7 augustus jl. zal de VNG gemeenten actief ondersteunen om te bevorderen dat de toekenningberichten zoveel mogelijk geheel automatisch zijn te verwerken.
Is er bij de SVB besef dat het werken met «smileys» geen garantie is op succes, en dat er altijd inhoudelijk moet worden gevolgd hoe de voortgang verloopt, zonder verfraaiing van de werkelijkheid?
Het uitgangspunt is en blijft dat de voortgang op basis van feitelijke informatie wordt gevolgd en dat hier periodiek accuraat verslag van wordt gedaan. Zoals aangegeven in mijn brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ) zullen VNG/gemeenten en SVB de voortgang monitoren en is afgesproken dat de ketenregisseur de aanpak en voortgang actief zal volgen. De uitkomsten zullen periodiek gezamenlijk bestuurlijk worden besproken, zo nodig worden interventies in gang gezet.
Is het verzoek aan gemeenten om de herziene Toekenningsbesluiten voor 1 oktober bij de SVB aan te leveren onderdeel van het stappenplan dat moet leiden tot een «goede afsluiting van 2015 en de jaarovergang van 2015 naar 2016»?2
De aanpak en het tijdschema van de herindicaties, waarover ik de Kamer op 4 september jl. heb geïnformeerd, is onderdeel van de aanpak jaarovergang 2015–2016 (het stappenplan). Zoals in deze brief aangegeven zal ik de Kamer voor het algemeen overleg van 14 september a.s. hierover informeren.
Als op 3 september a.s. het stappenplan – waarvan ook de herindicaties onderdeel zijn – worden besproken in bestuurlijk overleg, waarom heeft u dan al wel aangegeven dat de deadline voor herziene Toekenningsbesluiten 1 oktober is?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 1 t/m 3.
Waarom heeft u dit stappenplan nog niet naar de Kamer gestuurd?
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 augustus jl. (TK, vergaderjaar 2014–2015, 25 657, nr. 199) stelt de ketenregisseur dit stappenpan op. De aanpak van de jaarovergang 2015–2016 (het stappenplan) wordt momenteel afgerond. Hierover zal ik de Kamer voor het algemeen overleg van 14 september a.s. informeren, zoals toegezegd in mijn brief van 4 september jl.
Waarom stuurt u op 4 augustus jl. uw Voortgangsrapportage Trekkingsrecht naar de Kamer, zonder vermelding van de vervroegde deadline voor gemeenten? Is tussen 4 en 7 augustus jl. besloten de deadline te vervroegen? Kunt u deze handelwijze toelichten, alsmede ingaan op de informatiepositie van de Kamer?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 t/m 3 is er geen sprake van het vervroegen van deadlines.
Vindt u dat op deze wijze de motie Dik-Faber/Dijkstra over het bezien van de noodzakelijkheid van herindicaties wordt uitgevoerd? Bent u van mening dat u, door de deadline te vervroegen, tegemoet komt aan de wens «de mogelijkheid te creëren voor het continueren van indicaties tot het moment dat er een nieuw indicatiebesluit of toekenningsbesluit wordt vastgesteld»? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In mijn brief van 4 september jl. ben ik nader ingegaan op de mogelijkheden die gemeenten hebben om het proces van herbeoordelen in te richten en de wijze waarop zij budgethouders hierover informeren. De gemeenten behouden – in het licht van deze motie – de mogelijkheid om budgetten tijdelijk te verlengen, zodat zij de herbeoordeling zorgvuldig kunnen uitvoeren.
Is het mogelijk de deadline van 1 oktober te laten vervallen, en gemeenten en de SVB (en andere ketenpartners) werkelijk meer tijd te geven voor zorgvuldigheid, zodat optimaal voorkomen wordt dat er wederom grote fouten met ernstige persoonlijke gevolgen voor pgb-houders ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kiest u hier niet voor?
Met de gekozen aanpak van herindicaties, zoals beschreven in mijn brief van 4 september jl., kom ik hieraan tegemoet.
Is er voor WLZ pgb-herindicaties ook de deadline voor het aanleveren van het nieuwe Toekenningsbesluit van het CIZ vervroegd? Zo ja, wanneer is dit beslist? Zo neen, waarom niet?
Zoals in mijn brief van 4 september jl. aangegeven, ontvangen alle budgethouders in de Wlz uiterlijk begin oktober een informatiebulletin van Zorginstituut Nederland met de pgb-tarieven voor 2016. Daarmee kunnen budgethouders en zorgkantoren zich tijdig voorbereiden op 2016.
Venezolanen die Curaçao weigeren te verlaten |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Venezolanen willen niet terug naar hun land»?1
Ja.
Kunt u de waarneming van de Curaçaose Minister van Justitie dat Curaçao te maken heeft met een toenemend aantal Venezolaanse vakantiegangers dat weigert terug te reizen bevestigen?
Ja. De ons beschikbare gegevens duiden erop dat er inderdaad sprake is van een toename van het aantal Venezolanen dat naar Curaçao reist of langer blijft dan is toegestaan, maar het betreft geen substantiële toename. De Curaçaose Minister van Justitie onderstreepte dit in het bericht van Amigoe waaraan in uw vraag wordt gerefereerd. Sinds augustus is hierin geen of weinig verandering gekomen. De Curaçaose autoriteiten monitoren het aantal personen dat de verblijfstermijn overschrijdt. Precieze cijfers maken de Curaçaose autoriteiten niet openbaar. De situatie is volgens de Curaçaose autoriteiten beheersbaar. Curaçao verwacht in de toekomst geen grote veranderingen in het patroon, maar is voorbereid op eventualiteiten. De regering onderhoudt nauw contact met de autoriteiten in Curaçao over ontwikkelingen in Venezuela en migratie van Venezolanen naar het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Wat wordt er door de lokale autoriteiten ondernomen om – vooralsnog ontbrekende – cijfers van het aantal ongedocumenteerde Venezolanen te krijgen? Is dit naar uw oordeel voldoende?
De Curaçaose autoriteiten houden oog op ontwikkelingen in Venezuela en de mogelijke gevolgen daarvan voor Curaçao. Curaçao heeft, behorende bij de autonome bevoegdheid op dit terrein, een aantal maatregelen getroffen om illegale migratie tegen te gaan.
Toelating is een bevoegdheid van Curaçao. Het is aan Curaçao om het proces rondom in- en uitreis in te richten. Curaçao is zeer alert op (illegale) migratie, ook vanuit Venezuela. De immigratiedienst van Curaçao houdt zich bezig met opsporing van illegaal verblijvende personen. Dat leidt regelmatig tot uitzetting van illegaal in Curaçao verblijvende personen, ook naar Venezuela.
Het feit dat sommige vreemdelingen legaal naar Curaçao komen en daarna langer verblijven dan is toegestaan, is geen nieuw verschijnsel. Het is niet mogelijk om alleen uit de aankomstgegevens en de duur van het verblijf af te leiden of iemand illegaal in Curaçao verblijft. De verblijfstitel kan namelijk gedurende het verblijf in Curaçao wijzigen, bijvoorbeeld doordat men een toeristenvisum verlengt of een werkvergunning aanvraagt. In dat geval is er geen sprake van illegaal verblijf.
Venezolanen hebben voor Curaçao geen visumplicht. De regels voor toelating zijn in Curaçao vastgelegd in de Landsverordening Toelating en Uitzetting (LTU). Venezolanen mogen maximaal 30 dagen aaneengesloten op Curaçao verblijven met een maximum van 90 dagen totaal per jaar. Buitenlanders dienen op het moment van grensoverschrijding en tijdens hun gehele verblijf te voldoen aan de toelatingsvereisten. Aan de grens wordt gecontroleerd of reizigers een (tijdig) uitreisticket hebben en over voldoende financiële middelen beschikken om zich voor de duur van de reis te kunnen onderhouden. Ook moet het reisdoel voldoende duidelijk zijn.
Zowel op de luchthaven als in de haven worden personen die Curaçao binnenkomen volgens bestaande wet- en regelgeving gecontroleerd. Met betrekking tot de binnenkomst van Venezolanen over zee is een aantal aanvullende maatregelen van kracht. Er is sprake van extra controle waarbij de Kustwacht op verzoek van de Curaçaose autoriteiten het aantal binnenkomende en vertrekkende vaartuigen intensief monitort. Afwijkingen van het normale patroon worden aan de lokale autoriteiten gemeld. De Kustwacht controleert steekproefsgewijs vaartuigen op zee. Na binnenkomst controleren respectievelijk douane en de immigratiedienst goederen en persoonsgegevens van alle personen in de vaartuigen, dus ook in de fruitbarkjes.
Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 2, staat de regering in nauw contact met de autoriteiten van Curaçao over ontwikkelingen hieromtrent en wordt de situatie nauw gemonitord.
Op welke wijze zijn de controles op zee geïntensiveerd? Worden bijvoorbeeld alle fruitbarkjes bij aankomst gecontroleerd op het aantal inzittenden? Hoe kan het dat de lokale autoriteiten niet in staat zijn bij te houden hoe groot het aantal Venezolanen is dat per vliegtuig aankomt maar Curaçao niet meer verlaat? Deelt u de mening dat dit, zeker onder deze omstandigheden, ontoelaatbaar is?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er, conform het dictum van de aangenomen motie-Ten Broeke/Knops (Kamerstuknr. 29 653, nr. 21) al bij de overheden van Aruba en Curaçao op aangedrongen illegale migratie te monitoren en zo nodig in overleg te bezien welke rol de Kustwacht Caribisch Gebied hierin kan spelen? Zo ja, wat is hieruit voortgekomen? Zo nee, wanneer vindt dit overleg plaats?
De regering onderhoudt nauw contact met de autoriteiten in Aruba en Curaçao over ontwikkelingen in Venezuela en migratie van Venezolanen naar het Caribisch deel van het Koninkrijk. Op zowel politiek niveau als in diverse ambtelijke gremia vindt overleg hierover plaats en wordt informatie uitgewisseld. Zoals bij het antwoord op vraag 3 en 4 gesteld, oefent de Kustwacht reeds een actieve rol uit bij het tegengaan van illegale migratie.
Wat is er bij de Nederlandse regering bekend over de plannen van de opgerichte taskforce, die Curaçao moet voorbereiden op de mogelijke toename van Venezolanen op het eiland? Hoe verenigt u enerzijds de opvatting van de Curaçaose regering dat het eiland hoe dan ook voorbereid is op een toename van Venezolaanse migranten, en anderzijds de constatering dat de Curaçaose regering helemaal niet over de middelen beschikt om deze migranten op te vangen?
De taskforce van Curaçao heeft tot doel met alle relevante ketenpartijen de ontwikkelingen in Venezuela en de mogelijke invloed daarvan op Curaçao te monitoren. Defensie en Kustwacht zijn hierbij betrokken.
Zoals in de antwoorden hierboven gesteld heeft Curaçao maatregelen genomen die zien op strikte controle volgens bestaande wet- en regelgeving bij de inreis van vreemdelingen, inclusief Venezolanen. In de huidige situatie stelt Curaçao over voldoende capaciteit te beschikken om migranten op te vangen en/of in detentie te plaatsen voor terugkeer.
Het bericht ‘ Gemeenten gaan gratis geld uitdelen’ |
|
Johannes Sibinga Mulder , Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gemeenten gaan gratis geld uitdelen»?1
Ja.
Heeft u inmiddels al voorstellen ontvangen van gemeenten om gebruik te mogen maken van de experimenteerruimte die in artikel 83 van de Participatiewet is opgenomen en zo ja, wat vindt u van deze voorstellen?
Nee, tot nu toe heb ik nog geen voorstellen ontvangen van gemeenten om gebruik te mogen maken van de experimenteerruimte die in artikel 83 van de Participatiewet is opgenomen.
Deelt u de mening dat het onvoorwaardelijk verstrekken van geld niet zal leiden tot een uitstroom van bijstand naar werk en wat is uw mening over een basisinkomen voor iedereen?
Het lid Klein heeft in april jl. een brief gevraagd over basisinkomen en experimenten met de Participatiewet. Tijdens het AO Participatiewet op 24 juni jl. heb ik aangegeven dat basisinkomen en experimenten met de Participatiewet twee aparte onderwerpen betreft. Hat kabinet zal de Tweede Kamer dit najaar nader informeren over beide onderwerpen.
Deelt u de mening dat «gratis» geld in dit kader niet bestaat en dat dit wordt opgebracht door de belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Participatiewet voorschrijft dat iedereen die aanspraak wil maken op een uitkering naar vermogen verplicht is om werk te zoeken en te aanvaarden?
De bijstand is het sociaal vangnet. Mensen die een beroep op dit vangnet doen, dienen alles in het werk te stellen om onafhankelijk van dat vangnet te worden en kunnen daarbij ondersteuning krijgen van de gemeente.
Deelt u de mening dat de in het artikel aangekondigde plannen van de genoemde gemeenten haaks staan op zowel de geest als de verplichtingen van de Participatiewet en daarmee niet passen binnen de experimenteerruimte zoals deze is opgenomen in artikel 83 van de Participatiewet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 heb ik nog geen uitgewerkte voorstellen ontvangen van gemeenten om gebruik te maken van experimenteerruimte in de Participatiewet. Om te beoordelen of de plannen, aangekondigd in het bericht in Het Financiële Dagblad, passen binnen de experimenteermogelijkheid van artikel 83 en binnen de geest van de wet zou ik de nadere details van voorstellen eerst moeten kennen. Tijdens het AO Participatiewet van 24 juni jl. heb ik reeds aangegeven dat ik uitgewerkte experimenteervoorstellen nader moet beoordelen, voordat het experimenteertraject eventueel kan worden ingezet. Ik sta nog steeds welwillend tegenover de mogelijkheid om middels een experiment de doeltreffendheid van onderdelen van de Participatiewet te onderzoeken en te verbeteren, mits dit gericht is op het vergroten van participatie. Een eventueel experiment waarin wordt afgeweken van de wettelijke kaders van de Participatiewet kan plaatsvinden indien dit bij AMvB op grond van artikel 832 wordt geregeld. De voorbereiding en realisatie van een experiment op grond van dit artikel, middels een AMvB met voorhangprocedure bij de Eerste en Tweede Kamer, vergt tijd. Voor het afwijken van de normhoogte van uitkeringen of de inlichtingenplicht biedt artikel 83 van de Participatiewet in ieder geval geen ruimte.
Zijn naar uw weten gemeenten voldoende op de hoogte van de huidige mogelijkheden in de Participatiewet met betrekking tot het accepteren van tijdelijk en/of deeltijdwerk vanuit de bijstand en maken gemeenten gebruik van deze mogelijkheden?
Naar aanleiding van mijn brief van 11 november 2014 over een agenda voor flexibel werk vanuit de bijstand3, heb ik gemeenten via de Verzamelbrief4 in december 2014 geïnformeerd over de mogelijkheden binnen de huidige wetgeving om tijdelijk en deeltijd werk gemakkelijker en aantrekkelijker te maken. Uit de recente Divosa-monitor factsheet 2015: Parttime werken in de bijstand5 blijkt onder meer dat een groot deel van de gemeenten bijstandsgerechtigden informeert over parttime werken en dat meer dan de helft van de gemeenten de vrijlating van inkomsten uit arbeid inzet.
Deeltijd en tijdelijk werk vanuit de bijstand blijft een belangrijk onderwerp. In het wetsvoorstel Wet vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw6 stelt de regering voor om de vrijlating van inkomsten uit arbeid aan te passen zodat ook bijstandsgerechtigden met korte perioden van tijdelijk werk optimaal gebruik kunnen maken van de vrijlating van inkomsten uit arbeid. Als dit wetsvoorstel is aangenomen, zal ik gemeenten opnieuw informeren over de (vernieuwde) mogelijkheden die zij hebben om werken vanuit de bijstand financieel te stimuleren.
Het Koningslied dat een duur grapje blijkt |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Koningslied duur grapje»?1
Ja
Erkent u dat de totale uitgaven voor het Koningslied buitenproportioneel zijn, zeker omdat zowel de producent als alle deelnemende artiesten hun bijdrage om niet hebben geleverd?2 Graag een toelichting.
Hoe rijmt u de hoge uitgaven ten behoeve van het Koningslied met de nadrukkelijke wens van toenmalig Koningin Beatrix en toenmalig kroonprins Willem-Alexander om de festiviteiten rondom de troonswisseling financieel sober te organiseren, gezien de economische situatie waar Nederland zich destijds in bevond?
Kunt u inzichtelijk maken waaraan de totale uitgaven, en in het bijzonder de bijdrage van de NPO, voor het koningslied zijn besteed?
Kunt u inzichtelijk maken wat de totale opbrengst is van de het Koningslied? Is de volledige opbrengst ten behoeve van het Oranjefonds gekomen of zijn eerst de kosten in mindering gebracht?
De opbrengst van het Koningslied is geheel naar het Oranje Fonds gegaan.
De opbrengst van het live evenement in Ahoy betreft de volledige opbrengst van de kaartverkoop (6.407 kaarten van €3. Dit bedrag is rechtstreeks door Ahoy aan het Oranje Fonds overgemaakt.
Op grond van het contract tussen NPO en Universal Music BV zal Universal alle inkomsten van het project Koningslied aan het Oranje Fonds doen toekomen. Hoewel Universal contractueel out of pocketkosten (waaronder kosten voor artwork, fysieke materialen, afdrachten aan collectieve beheersorganisaties, productie en distributie) mag verrekenen, is dat niet gebeurd. Eventuele opbrengsten die artiesten hebben ontvangen via collectieve rechtenorganisaties vallen buiten de afspraken die zijn gemaakt met Universal.
Conform informatie van het Oranje Fonds bedraagt de totale opbrengst van het Koningslied tot nu toe:
organisatie
bedrag
status
Ahoy
€ 32.035,00
Ontvangen
Universal, voorschot 2013
€ 10.000,00
Ontvangen
Universal vervolg, restant 2013
€ 5.529,53
Ontvangen
Universal, eerste helft 2014
€ 564,90
Ontvangen
Universal, tweede helft 2014
€ 419,75
Toegezegd1
Artiest (1 persoon)
€ 101,00
Ontvangen
Universal, eerste helft 2015
€ 233,36
Toegezegd
Sena, t/m q2 2015
€ 6.836,09
Toegezegd
Totaal
€ 55.719,63
Deze bedragen zijn nog niet door het Oranje Fonds geclaimd middels facturen.
Deelt u de mening dat de NPO transparant moet zijn over gedane uitgaven en er geen «principiële redenen» kunnen zijn om de uitgaven niet nader te specificeren?3 Graag een toelichting.
Ik vind het belangrijk dat de publieke omroep transparant is over hoe beschikbaar gestelde publieke middelen worden besteed. In tegenstelling tot de NPO zie ik dan ook geen principiële redenen om uitgaven desgevraagd niet nader te specificeren. Wel kan het zo zijn dat hierbij rekening moet worden gehouden met bedrijfsvertrouwelijke gegevens.
Hoe kunt u verklaren dat de NPO in april 2013 nog aangaf dat de totale kosten voor het Koningslied op anderhalve ton waren uitgekomen, terwijl nu erkend wordt dat de kosten vele malen hoger waren?4 Hoe beoordeelt u deze verwarring en bent u van mening dat dit voorkomen had kunnen worden? Graag een toelichting.
Het is ongelukkig dat er verwarring is ontstaan. Navraag bij de NPO leert mij dat de NPO de vraag zo heeft opgevat dat gevraagd werd naar de bijdrage uit de publieke middelen van de NPO. De teksten op Elsevier.nl van 25 april 2013 luiden: «de Nederlandse publieke omroep (NPO) heeft 150.000 euro betaald voor de productie van het officiële Koningslied en alle activiteiten eromheen» en «Nu blijkt dat het lied de NPO 150.000 euro heeft gekost.» Deze teksten duiden er op dat gevraagd is naar wat de NPO heeft bijgedragen uit eigen budget. En dan is het antwoord van de NPO te verklaren. Of de NPO ook de bijdrage van het Nationaal Comité Inhuldiging had moeten noemen is de vraag. Als dat was gebeurd, zou de verwarring mogelijk niet zijn ontstaan. Maar zoals gezegd kan ook de journalistieke vraagstelling hier een rol gespeeld hebben.
Vindt u het onder de taakstelling van de NPO vallen om de productie van het Koningslied mee te financieren? Graag een toelichting.
De feestelijkheden en activiteiten in het kader van de inhuldiging moesten voor iedereen in het koninkrijk te volgen en toegankelijk zijn via televisie, radio en internet. Daarvoor heeft het nationaal Comité Inhuldiging samenwerking gezocht met de NPO. Een troonswisseling is een unieke gebeurtenis met een bijzondere historische, staatsrechtelijke en maatschappelijke betekenis. Een van de kerntaken van de publieke omroep is de verslaglegging van belangrijke nationale en internationale gebeurtenissen. De publieke omroep wil in de wijze waarop hij die taak uitvoert een samenbindende factor in de samenleving zijn. Vanuit die visie is de NPO de samenwerking aangegaan. Het Koningslied was als onderdeel van de vele feestelijkheden en huldeblijken een initiatief van het Nationaal Comité Inhuldiging. Het Nationaal Comité Inhuldiging beoogde met het lied een gevoel van saamhorigheid te creëren tussen alle lagen van de bevolking. De productie van het lied was onlosmakelijk verbonden met de vele radio en televisieactiviteiten rond de inhuldiging. Als productie plaatsvindt met het oog op uitzending vormt het lied aldus onderwerp van de verzorging van media-aanbod door de publieke omroep. In dat opzicht verschilt de productie van het Koningslied in wezen niet van vele andere producties die worden gemaakt met het oog op uitzending. Het Commissariaat voor de Media houdt hier toezicht op.
Het weigeren van nabestaanden bij een begrafenis |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u mijn opvatting dat een nabestaande altijd aanwezig moet kunnen zijn bij een uitvaart?1
In beginsel zou een nabestaande bij een uitvaart aanwezig moeten kunnen zijn. Indien niemand voorziet in de lijkbezorging, draagt de burgemeester daarvoor zorg (artikel 21, eerste lid, Wet op de lijkbezorging). Het is dan verder aan de gemeente als opdrachtgever voor de uitvaart welke afspraken hierover worden gemaakt met de betrokken uitvaartondernemer; dit geldt dan zowel de mogelijkheid om afscheid te nemen als de vraag of er ook een plechtigheid wordt gehouden. De gemeente kan de kosten voor de uitvaart verhalen op de nalatenschap en, als deze ongenoegzaam blijkt te zijn, op de nabestaanden voor zover zij onderhoudsplichtig waren geweest voor de overledene (artikel 22 Wet op de lijkbezorging); het is dus het goed recht van gemeenten te proberen deze kosten te verhalen. De regeling en uitvoering van een en ander behoort verder tot de lokale autonomie, zodat het aan de raad is om het college hierop te bevragen.
Kan de gemeente Emmen een nabestaande weigeren bij een begrafenis of crematie, als deze de uitvaart niet kon (of wilde) betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat de gemeente Tynaarlo tijdens de plechtigheid eventuele nabestaanden vraagt een rekening te betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke regels of richtlijnen zijn er voor gemeenten voor het organiseren van dit soort uitvaarten?
Zoals uit bovenstaand antwoord reeds blijkt, biedt de wet een kader op grond waarvan gemeenten verder in autonomie een regeling kunnen treffen en uitvoeren. Dit is verder geen voorwerp van zorg voor het Rijk. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen, ook niet op basis van de aangehaalde berichtgeving, dat deze verantwoordelijkheid bij gemeenten niet in goede handen zou zijn.
Hoe gaat u verzekeren dat nabestaanden die een begrafenis of crematie daadwerkelijk niet kunnen betalen, of die zich op het laatste moment bedenken, toch altijd bij een uitvaart aanwezig kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Het watertekort op Saba |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Is het waar dat de bevolking op Saba deze zomer opnieuw te maken heeft met een tekort aan water en aangewezen is op waterbakken?1
De inwoners van Saba maken voor hun watervoorziening gebruik van regenwater, dat opgevangen wordt in zogeheten «cisterns» onder hun huizen. Dit is een gangbare en relatief goedkope drinkwatervoorziening voor de bevolking op Saba. Daarnaast is het mogelijk om water via particuliere bedrijven aan te schaffen. In het geval van droogte, waar nu inderdaad sprake van is, wordt hier meer gebruik van gemaakt.
Is het waar dat de levering van 1.000 liter water tussen de 105 en 110 dollar (en soms zelfs meer) kost?
Buiten het opgevangen regenwater kent Saba in principe geen natuurlijk zoet water. Er zijn twee particuliere bedrijven die een osmosefabriek hebben, waar drinkwater wordt geproduceerd uit zeewater. Dit water wordt vervolgens via vrachtwagens verspreid onder diegenen die het water besteld hebben. Dit proces is relatief duur. De prijs van water die de waterproducenten (inclusief transport) rekenen ligt tussen de 105 en 120 dollar per 1.000 gallons. Dit is ongeveer 3.800 liter water. Overigens kan men drinkwater op Saba ook per fles in de supermarkten kopen.
Begrijpt u dat veel burgers op Saba dit niet kunnen betalen en dat veel bedrijven hierdoor in financiële problemen komen?
Een goede en goedkope watervoorziening op Saba is cruciaal voor de bevolking en het bedrijfsleven. Water is een eerste levensbehoefte en is essentieel, zeker in gebieden die langere perioden van droogte kennen. Watervoorziening heeft dan ook de nadrukkelijke aandacht van het lokale bestuur en het kabinet. Het kabinet werkt sinds 2012 samen met het bestuurscollege van Saba om zowel tijdelijke maatregelen als meer structurele oplossingen voor het waterprobleem in tijden van grote droogte te realiseren. De verwachting hierbij is dat de kosten voor burgers en bedrijven, die hoog zijn op het moment dat het gratis water uit de cisternen op raakt, hierdoor gereduceerd kunnen worden. Bovendien heeft het bestuurscollege van Saba onlangs aangekondigd een noodsubsidie te verstrekken om het water 20 dollar per 1.000 gallons goedkoper te maken voor de bewoners. Tot slot zijn er vanuit het Ministerie van SZW mogelijkheden om in het kader van de bijzondere onderstand (een inkomen onder 834 US dollar per maand) de cisternen bij te laten vullen.
Is het waar dat Organoponics Garden, dat belangrijk is voor de werkgelegenheid en voor een goede voedselvoorziening, door de hoge waterprijzen gevaar loopt?
Organoponics Garden is één van de bedrijven die in deze droge tijd afhankelijk is van de drinkwatertransporten. Door de droogte moet men nu dus meer betaald water afnemen. Op het moment dat de droogte langer aanhoudt, stijgen vanzelfsprekend de kosten voor het bedrijf. Mij zijn geen signalen bekend dat Organoponics Garden gevaar zou lopen in verband met hoge waterprijzen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat droge perioden zich elk jaar voordoen op Saba en dat bedrijven in staat moeten worden geacht om hierop te anticiperen.
Kunt u uitsluiten dat het voor de economie van Saba zo belangrijke toerisme gevaar loopt door het tekort aan water?
De invloed van de verminderde beschikbaarheid van water uit de cisternen op het toerisme acht het kabinet gering. In de supermarkten op Saba is drinkwater in voldoende mate beschikbaar en vanuit de horeca zijn er geen signalen dat men de toeristen niet meer van water kan voorzien. Daarbij voert elk hotel in tijden van droogte een waterbesparingsbeleid in.
Bent u bereid om dit jaar, net als in 2009 en in 2013, de Nederlandse marine in het Caribisch gebied water naar Saba te laten brengen?2
Het kabinet en het bestuurscollege van Saba werken als gezegd samen om de watervoorzieningen structureel te verbeteren en de beschikbaarheid van goedkoop drinkwater te verbeteren. In het geval Saba een dringend beroep doet op het kabinet en de Nederlandse marine om water te leveren, dan zal het kabinet een dergelijk verzoek vanzelfsprekend zeer serieus nemen en binnen het kabinet overleggen welke hulp de Nederlandse marine kan bieden. Van een dergelijk noodscenario of verzoek in dit kader is op dit moment echter geen sprake, dat hebben contacten tussen betrokken departementen en het openbaar lichaam Saba uitgewezen. Indien zich in de toekomst een noodgeval voordoet, is het niet ondenkbaar dat (in het kader van steunverlening in het openbare belang) er wederom een beroep wordt gedaan op Defensie. Het eenmalig brengen van water is uiteraard geen structurele oplossing; zie de antwoorden op vragen 3 en 7.
Wat is er gebeurd met de plannen die in 2013 zijn gemaakt om de waterzekerheid op Saba te vergroten?
Het drinkwaterprogramma, dat in 2013 samen met Saba is opgesteld, is inmiddels volop in uitvoering. Het kabinet is positief gestemd over de samenwerking met het openbaar lichaam Saba en de uitvoering van dit programma, dat vooral gericht is op het vergroten van de opslagcapaciteit van water (zowel drink- als grijswater) en het verbeteren van het transport van water door middel van pijpleidingen. Op dit moment wordt een grote grijswateropslag gebouwd in Windwardside. De bouw hiervan zal naar verwachting nog dit jaar worden afgerond. Hierin kan 125.000 gallon (bijna 500.000 liter) water worden opgeslagen, voor publiek gebruik. Daarnaast zal een extra leiding worden aangelegd naar The Bottom om drinkwater naar een bestaande publieke opslag te pompen. Ook worden er twee aanvullende opslagbekkens gebouwd voor drinkwater, die elk 75.000 gallon (bijna 300.000 liter) kunnen bevatten. Ten slotte zal het opslagbekken onder de school in St.John's worden vergroot. Met het vergroten van de opslagcapaciteit van (drink- en grijs) water kunnen de twee drinkwaterbedrijven constanter blijven produceren om problemen in de droge tijd te voorkomen.
Het kabinet heeft tevens het wetsvoorstel inzake regels met betrekking tot de productie en de distributie van elektriciteit en drinkwater op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet elektriciteit en drinkwater BES, kamerstuk 34 089) aanhangig gemaakt in uw Kamer. Dit wetsvoorstel beoogt het reguleren van een betrouwbare, duurzame en betaalbare elektriciteit- en drinkwatervoorziening van goede kwaliteit op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Waarom is er nog steeds niet voldoende opslag van water op Saba om de telkens terugkerende periodes van droogte door te komen?
Het kabinet en het openbaar lichaam Saba hebben als gezegd afspraken gemaakt om de watervoorziening en opslagcapaciteit structureel te verbeteren. De uitvoering loopt en enkele belangrijke onderdelen hiervan worden binnen afzienbare tijd gerealiseerd, waarmee de effecten van de terugkerende perioden van droogte verminderd kunnen worden. Dat dit proces tijd genomen heeft, heeft onder andere te maken met de natuurlijke omstandigheden op Saba. Het eiland heeft onvoldoende zoetwaterbronnen, geen natuurlijke opslagcapaciteit voor regenwater en wordt gekenmerkt door harde, rotsige bodem wat het bouwen van kunstmatige opslagcapaciteit en het aanleggen van pijpleidingen bemoeilijkt. De bedrijven die drinkwater produceren uit zeewater hebben tot op heden een beperkte productie en een beperkte opslagcapaciteit. Pas met het beschikbaar stellen van financiële middelen door het kabinet is het voor het openbaar lichaam Saba mogelijk geworden deze opslagcapaciteit, in samenwerking met het kabinet, te gaan uitbreiden.
De natuurlijke omstandigheden op Saba brengen overigens ook met zich mee dat de perioden van droogte – uiteraard – sterk verschilden per jaar. Er zijn jaren waarin er nauwelijks tekort is aan water en de inwoners voldoende water beschikbaar hebben uit hun eigen cisterns.
Bent u bereid een plan op te stellen om op korte termijn op Saba meer hergebruik mogelijk te maken van water dat nu in zee stroomt?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid op korte termijn onderzoek te doen naar de mogelijkheden en de kosten om drinkwater uit zeewater te halen?
Deze methode (omgekeerde osmose) wordt al toegepast op Saba, en is overigens in de gehele regio de meest gebruikte techniek van drinkwaterbereiding.
De vele berichten van uitstel beantwoording schriftelijke vragen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de vele (op dit moment 35) berichten van uitstel van beantwoording van schriftelijke vragen van verschillende leden van de Tweede Kamer in de maand juli 2015?
Ja.
Kunt u aangeven waarom u slechts een paar dagen na indiening al weet dat beantwoording niet lukt binnen de gebruikelijke termijn?
Dit hangt samen met de vakantie van de bewindslieden en de vakantiebezetting op het departement. Spoedeisende zaken worden vanzelfsprekend tijdig afgedaan.
Kunt u ook de reden van uitstel van beantwoording van al deze vragen aangeven, zoals het Reglement van Orde (art. 135) van de Tweede Kamer vereist?
Zie antwoord vraag 2.
U geeft aan dat beantwoording volgt zo spoedig mogelijk na het zomerreces; kunt u hier een concreter beeld van geven?
Ik streef ernaar de Kamervragen voor de start van het parlementaire jaar te beantwoorden.
Bent u bereid alsnog een poging te ondernemen om de vragen sneller, het liefst binnen de gebruikelijke termijn, te beantwoorden? Kunt u dit nader motiveren?
Ja, alleen voor Kamervragen die geen uitstel dulden, zie verder antwoord op vragen 2, 3 en 6.
Heeft deze situatie iets te maken met de vakantieplanning? Kunt u dit nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Drugssmokkel van Venezuela naar het Caribisch deel van het Koninkrijk |
|
André Bosman (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u het bericht bevestigen dat op maandag 20 juli op een Venezolaanse motorboot 125 kilo cocaïne is onderschept door de Arubaanse autoriteiten?1
Het vliegtuig van de Kustwacht in het Caribisch Gebied heeft op maandag 20 juli tijdens een patrouille op 100 zeemijl ten noorden van Curaçao een zogenaamde go-fast ontdekt. Omdat de kustwacht zo ver op de Caribische Zee geen varende eenheden had, is de hulp ingeroepen van de Amerikaanse kustwacht. Bij hun interceptie hebben de smokkelaars de partij drugs in zee geworpen. De Amerikaanse kustwacht heeft de partij, 150 kilogram met een straatwaarde van 8,2 miljoen Amerikaanse dollar, uit het water kunnen halen en heeft de smokkelaars en de drugs op zee overgedragen aan de Venezolaanse marine.
Zijn er bij de Nederlandse regering cijfers bekend over de geschatte omvang van drugssmokkel vanuit Venezuela naar of rondom het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Er zijn geen betrouwbare gegevens over de omvang en herkomst van drugssmokkel in of via het Caribisch gebied. In 2015 werd tot en met augustus 7.972 kilogram drugs onderschept in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Het beeld van de inbeslagnames is wisselend. Enerzijds zijn de laatste jaren vooral kleinere partijen drugs aangetroffen en worden voor de smokkel meer lokale kleine vaartuigen gebruikt; dit lijkt te duiden op risicospreiding. Anderzijds heeft de marine, samen met de VS en de Kustwacht, in mei 6.000 kilo marihuana onderschept; de grootste vangst ooit.
Beschikken de autoriteiten van Aruba en Curaçao over voldoende capaciteit om drugssmokkel vanuit Venezuela adequaat te bestrijden?
De autoriteiten hebben in de rechtshandhavingsketen van het Caribisch deel van het Koninkrijk diverse middelen tot hun beschikking. De douane, de kustwacht, de politie, en het OM werken nauw samen om de drugsbestrijdingstaken in de regio zo effectief en efficiënt mogelijk uit te voeren. Samenwerking met internationale en regionale partners, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten, draagt bij aan succesvol optreden tegen drugssmokkel.
Het kapen van IP-adressen van het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «IP-adressen ministerie gekaapt door Bulgaren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bij digitale communicatie met de overheid van zeer groot belang is dat vertrouwd kan worden op de integriteit van de netwerken van de overheid?
Zie antwoord vraag 1.
Is onderzocht op welke wijze de criminelen de controle over de bewuste IP-adressen hebben kunnen overnemen, hoe lang deze situatie geduurd heeft en op welke wijze die adressen in de bewuste periode misbruikt zijn? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst? Zo nee, waarom is dit niet diepgaander onderzocht?
Onderzoek heeft uitgewezen, dat een set IP-adressen van BZ door onbekenden tijdelijk is «gekaapt». Daarbij is gebruik gemaakt van een methode, die BGP hijacking wordt genoemd, een vorm van adresvervalsing. Het betrof IP-adressen, die BZ op dat moment niet actief gebruikte. De kaping vond tussen 19 en 27 november 2014 plaats op het internet. Nadat op 27 november de kapingsmelding van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is ontvangen door de interne ICT-dienstverlener van BZ is geconstateerd dat er geen dreiging heeft bestaan voor het interne BZ-netwerk en dat de kaping definitief voorbij was.
Het is onbekend of en in hoeverre de gekaapte IP-adressen in de bewuste periode daadwerkelijk zijn misbruikt. Het verrichten van sluitend onderzoek daarnaar is vanwege het wereldwijde karakter van het internet niet realistisch. Er is contact geweest met de in de Volkskrant genoemde bron, het bedrijf Spamhaus. Deze organisatie heeft de desbetreffende IP-adressen op de zwarte lijst gezet, omdat de IP-adressen waren geannonceerd uit een Bulgaars netwerk. Of er daadwerkelijk spam verstuurd is vanuit deze IP-adressen kan ook Spamhaus niet met zekerheid zeggen.
Op welke basis kunt u met zekerheid zeggen dat de gekaapte adressen niet misbruikt zijn? Weet u bijvoorbeeld zeker dat er geen verkeer naar deze adressen is omgeleid, waarbij mensen dachten met de Nederlandse overheid te communiceren en mogelijk informatie is gedeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de mogelijke vormen van misbruik die voor kunnen komen bij een inbreuk als deze?
Bij deze vorm van IP-hijacking worden de IP-adressen voornamelijk gebruikt voor het verzenden van spam. Daarbij worden gekaapte IP-adressen vaak tijdelijk gebruikt als afzender om opsporing te bemoeilijken.
Klopt het dat de inbreuk ontdekt is naar aanleiding van een melding door Spamhaus? Zo ja, welke activiteit hebben zij vanaf de gekaapte IP-adressen waargenomen?
Nee. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft op 27 november 2014 de melding ontvangen uit het operationele CERT-netwerk en deze doorgezet naar de interne ICT-dienstverlener van BZ. De melding betrof een ongebruikelijke routering van de bewuste IP-adressen.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze wordt de integriteit van de netwerken van de overheid gecontroleerd en gewaarborgd? Welke wijzigingen zijn daarin gemaakt naar aanleiding van deze inbreuk op de beveiliging?
De beheerorganisaties van de rijksoverheid en hun leveranciers monitoren hun netwerkonderdelen continu op aanvallen. Bij dit incident is geen sprake geweest van een aanval of inbreuk op netwerken van de rijksoverheid.
Daarom heeft dit incident niet geleid tot wijzigingen in het beheer.
Hoe zorgt u ervoor dat bij de beveiliging van overheidsnetwerken de best beschikbare technieken toegepast worden. Deelt u de conclusie dat daar in dit geval geen sprake van geweest is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot welke maatregelen heeft deze conclusie geleid?
De mogelijkheden en daaraan onlosmakelijk verbonden dreigingen in het digitale domein zijn continu in beweging. De middelen, ook de technische, die de rijksoverheid inzet om haar netwerken te beveiligen worden daar doorlopend op aangepast via processen van kwaliteitsbeheer op basis van rijksnormenkaders voor informatiebeveiliging. Dit is onder andere aan de orde bij aanbestedingen voor ICT-diensten, teneinde voor de rijksoverheid ICT-diensten te verwerven die op de laatste stand der techniek zijn ingericht.
Er is geen relatie tussen het incident en de voor de beveiliging van rijksoverheidsnetwerken gebruikte technieken. Er zijn derhalve geen nieuwe technische maatregelen genomen.
Is het beheer van de internet-infrastructuur van de rijksoverheid verspreid over de verschillende ministeries en meerdere internetbedrijven? Zo ja, leidt deze versnippering in uw ogen tot sub-optimale kennis en maatregelen? Zo nee, hoe is het beheer dan geregeld?
Ja, het beheer is verspreid, met dien verstande dat het aantal interne aanbieders van ICT-diensten binnen de rijksoverheid in de afgelopen jaren fors is teruggebracht.
Er is echter geen sprake van suboptimale kennis en maatregelen aangezien deze interne leveranciers hun krachten bundelen en samenwerken in interdepartementale overlegorganen. Dit bevordert tevens de standaardisering. Op de onderliggende niveaus wordt veel kennis tussen deze organisaties gedeeld via de reguliere overlegstructuren en kennisuitwisselingsinitiatieven.
Hoe wordt in de beveiliging van de informatiesystemen gebruik gemaakt van de gezamenlijke kennis die binnen de rijksoverheid en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) aanwezig is? Ziet u hierin mogelijkheden voor standaardisering en verbetering?
Zie ook het antwoord op vraag 9 voor de kennisdeling en standaardisering binnen de rijksoverheid. Het NCSC deelt op zowel bestuurlijk als operationeel niveau kennis met partners in het binnen- en buitenland.
Het Rapport van bevindingen Jaarrekening 2013 Curaçao van de Algemene Rekenkamer Curaçao |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het Rapport van bevindingen Jaarrekening 2013 Curaçao van de Algemene Rekenkamer Curaçao?
Ja.
Is het waar dat de Commissie financieel toezicht (Cft) nog geen rapport heeft uitgebracht over de inventarisatie 2013 en 2014 die betrekking heeft op de jaarrekening 2012 en 2013, de begrotingsuitvoering 2013 en 2014 en het begrotingsproces 2014 en 2015?
Nee, Het Cft heeft in april jl. het laatste rapport over het financieel beheer uitgebracht, bevattende een inventarisatie over de jaarrekening 2012, de begrotingsuitvoering 2013 en de begrotingsvoorbereiding 2014.
Wanneer kan de Kamer deze ontbrekende informatie ontvangen?
De inventarisatie over de jaarrekening 2013, de begrotingsuitvoering 2014 en de begrotingsvoorbereiding 2015 komt na de zomer beschikbaar. Deze inventarisatie wordt opgemaakt ten behoeve van het bestuur van het land Curaçao. Drie weken nadat de inventarisatie is uitgebracht, wordt deze openbaar gemaakt middels de website van het Cft.
Betrekt het Cft bij de beoordeling van lening aanvragen ook rapporten van bijvoorbeeld de Algemene Rekenkamer Curaçao? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Artikel 16 van de rijkswet financieel toezicht geeft aan waarop het Cft voornemens tot het aangaan van geldleningen beoordeelt. Lid 5 van dit artikel geeft aan dat de afspraken ter verbetering van het financieel beheer een rol spelen bij het aantrekken van leningen, voor zover deze betrekking hebben op het aangaan van leningen. De rapporten van de Rekenkamer spelen een rol als deze betrekking hierop hebben. Het voornemen om leningen aan te trekken is echter ook opgenomen in de begroting. De begroting wordt door het Cft beoordeeld aan de hand van de normen genoemd in artikel 15 van de rijkswet.
Hoe schat u het risico in dat Nederland loopt met leningen, zoals voor het ziekenhuis, aan Curaçao, nu de Rekenkamer van Curaçao van oordeel is dat in 2013 sprake was van ernstig falend financieel beheer?
De rijkswet financieel toezicht sloot in 2010 aan bij de bevindingen van het IMF over de houdbaarheid van schulden van landen als Curaçao en Sint Maarten en de maximale schuldenlast die deze landen kunnen dragen voordat de aflossing in het geding komt. In het jaarverslag 2014 van het Cft is door het Cft ingegaan op de schuldontwikkeling van onder meer Curaçao. Duidelijk is dat er risico’s zijn in de schuldontwikkeling.
Bent u het eens met de Rekenkamer van Curaçao dat er op dit moment geen goed financieel beheer is, en er dus geen sprake kan zijn van het beëindigen van de rijkswet Financieel toezicht?
Besluitvorming over het (deels) beëindigen van de rijkswet financieel toezicht vindt conform het bepaalde in de rijkswet plaats op basis van het advies van de evaluatiecommissie rijkswet financieel toezicht.
Hoe ziet u het financieel beheer voor de toekomst?
Uit de rapportages van het Cft blijkt duidelijk dat het financieel beheer van de landen nog in belangrijke mate moet doorontwikkelen.
Het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen af te bouwen. Van 50% van het bedrag van de aanslag in 2016 tot het stopzetten van de regeling in 2017. Dit voornemen staat in het coalitieakkoord 2015–2019 van het waterschap. Blijkens dit akkoord zal er bij de uitvoering van de beslissing aandacht zijn voor de positie van «diep schrijnende gevallen». Het Hoogheemraadschap is onlangs hierover in gesprek gegaan met de wethouders sociale zaken van de betrokken gemeenten. Uit het coalitieakkoord blijkt ook dat de mogelijkheid van kwijtschelding van de watersysteemheffing ingezetenen blijft bestaan.
Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in een democratisch proces bepaald.
In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de waterschapsbelastingen. Naar verwachting dit najaar zal het algemeen bestuur van het waterschap een definitieve beslissing nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding verplicht.
Bent u het eens met de gemeenten uit de regio die vrezen dat arme huishoudens door deze maatregel verder in financiële problemen komen? Zo ja, steunt u de oproep van betrokken gemeenten aan het hoogheemraadschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen zijn functionele overheden met een specifieke taak, de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. De kosten van de taakuitoefening worden via de belastingen van de waterschappen gefinancierd en in beginsel draagt elke belanghebbende een deel van de kosten. In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14 voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater.
Ik begrijp de oproep van betrokken gemeenten aan het waterschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden. Echter, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt bij waterschappen in een democratisch proces door het algemeen bestuur bepaald of waterschapsbelastingen geheel dan wel gedeeltelijk worden kwijtgescholden en hoe het kwijtscheldingsbeleid er uit ziet.
Welke waterschappen (en hoogheemraadschappen) hebben geen regeling om waterschapsbelasting aan minima kwijt te schelden? Bent u het eens met de stelling dat waterschappen zo ruim mogelijk van hun bevoegdheid gebruik moeten maken om belasting aan minima kwijt te schelden? Zo ja, bent u bereid om dit standpunt actief met de waterschappen te delen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de Unie van Waterschappen leert dat op dit moment alle waterschappen kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen. De belastingen waarvoor kwijtschelding wordt verleend zijn de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing. De vijf waterschappen die met wegenbeheer zijn belast en in verband daarmee een wegenheffing heffen, verlenen ook van deze heffing kwijtschelding aan de ingezetenen. De kwijtschelding geldt voor burgers die van een minimuminkomen (of minder) moeten rondkomen en geen noemenswaardig vermogen hebben. In 2015 zullen de waterschappen naar verwachting in totaal voor ruim € 83 mln. aan kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen, waarvan ruim € 51 mln. aan zuiveringsheffing.
Kwijtschelding van gemeente- en waterschapsbelastingen is een belangrijk instrument om mensen met lage inkomens te ondersteunen. Kwijtschelding maakt onderdeel uit van het brede armoede- en schuldenbeleid. (Gedeeltelijke) kwijtschelding van belastingen helpt mensen met lage inkomens om rond te komen en kan in sommige gevallen (dreigende) schulden voorkomen.
De bevoegdheid tot kwijtschelding van belastingen is bij de lagere overheden neergelegd (zie ook de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3). Het kabinet wil daarin niet treden. Wel wil ik het belang van een passend kwijtscheldingsbeleid benadrukken. Ik ga ervan uit dat de betreffende overheden, net zoals nu, oog blijven houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen (volledig) te betalen.
Ik ben voornemens om de Unie van Waterschappen uit te nodigen voor een gesprek over het belang en de aanpak van de armoede- en schuldenproblematiek.
Wat is uw reactie op de stelling dat het kwijtschelden van belastingen door lagere overheden een bijdrage kan leveren aan de aanpak van (het risico op) schulden? Bent u bereid om het kwijtschelden van schulden aan minima onderdeel te laten maken van de kabinetsaanpak van armoede en schulden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze zijn de waterschappen betrokken bij de kabinetsaanpak van armoede en schulden? Bent u bereid om – indien noodzakelijk – de waterschappen intensiever te betrekken bij deze aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de Turkse autoriteiten de verzoeken om rechtshulp inzake de kwestie Demmink niet hebben gehonoreerd. |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek naar Demmink stuit op verzet Turkse justitie?»1
Ja.
Waarom hebben de Turkse autoriteiten de Nederlandse verzoeken om rechtshulp niet gehonoreerd en willen zij niet meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek naar oud-topambtenaar Demmink?
De mogelijkheid tot uitvoering van de Nederlandse rechtshulpverzoeken wordt in Turkije nog bestudeerd. De Turkse autoriteiten hebben eerder laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen ten aanzien van het feitencomplex waarop het Nederlandse onderzoek ziet. Medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken zou dientengevolge strijdig kunnen zijn met het «ne bis in idem»-beginsel, dat – kort gezegd – inhoudt dat een verdachte niet tweemaal in verband met hetzelfde feit mag worden vervolgd.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse rechtshulpverzoeken om bepaalde onderzoekshandelingen in Turkije te laten uitvoeren, zoals het horen van getuigen,door Turkije de afgelopen tien jaar zijn geweigerd?
Nederland en Turkije werken intensief samen op strafrechtelijk gebied. Over en weer worden honderden verzoeken op jaarbasis gedaan. Daarbij komt het ook voor dat verzoeken niet kunnen worden uitgevoerd omdat er een (juridisch) beletsel is. Gelet op de omvang van de samenwerking beschik ik niet over het exacte aantal niet-ingewilligde verzoeken van de afgelopen tien jaar. Omgekeerd komt het ook voor dat Nederland een Turks rechtshulpverzoek op juridische gronden niet kan uitvoeren. Dit is niet ongebruikelijk in internationaal rechtshulpverkeer. In het algemeen kan ik zeggen dat de samenwerking constructief is.
Klopt het dat dit nagenoeg nooit voorkomt? Zo ja, waarom nu wel?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u bereid u extra in te spannen teneinde de Turkse autoriteiten te bewegen mee te werken, zodat wordt voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Demmink helemaal vastloopt?
De rechter-commissaris bij de rechtbank Den Haag en het Openbaar Ministerie hebben zich maximaal ingespannen om uitvoering te verkrijgen van de indiende rechtshulpverzoeken.
Daarnaast heeft mijn ministerie tot op heden alles daartoe in het werk gesteld. Ik heb op 30 juli jl. tijdens een persoonlijk telefonisch onderhoud met mijn Turkse ambtgenoot de zaak besproken en het belang van uitvoering van de rechtshulpverzoeken toegelicht. Dit was een vruchtbaar gesprek. De juridische mogelijkheden om rechtshulp te verlenen worden thans nog onderzocht door de Turkse autoriteiten.
Deelt u de mening dat deze berichten wederom laten zien dat er een sfeer van schimmigheid hangt rondom de kwestie Demmink en het seksueel misbruik van minderjarige jongens door hooggeplaatste overheidsfunctionarissen?
Deze mening deel ik niet.
Het bericht dat Amsterdam geen specifieke opvang heeft voor dementerende, dwalende ouderen terwijl deze wel vaker worden aangetroffen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht «Demente moet soms slapen bij de politie»?1
Het artikel in het Parool vind ik een serieus te nemen signaal dat kan duiden op structurele problemen met de beschikbaarheid van noodzakelijke zorg in Amsterdam. Ik stel met instemming vast dat dit signaal in de regio voortvarend is opgepakt (zie hierna).
Voor zover mij bekend zijn er geen landelijke gegevens over de beschikbaarheid van spoedplekken en over de bezettingsgraad. Ik heb echter geen indicaties dat er wat betreft de beschikbaarheid van spoedplaatsen sprake is van een landelijk probleem. En waar zich toch problemen voordoen, zijn de organisaties op regionaal niveau aan zet.
Is er volgens u in Amsterdam een probleem met de beschikbaarheid van spoedplekken in verpleeghuizen? Zo nee, waarom niet? Wat is uw reactie op de stelling van Cliëntenbelang Amsterdam dat dit soort situaties regelmatig voorkomt? Ziet u dit als een incident of bent u van mening dat het beleid of de uitvoering verbeterd moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zit het met de beschikbaarheid van dit soort spoedplekken in de sector verpleging en verzorging voor heel Nederland? Kunt u de Kamer, uitgesplitst naar zorgkantoor-regio, informeren over de bezettingsgraad en of het aantal spoedplaatsen toereikend is? Is er volgens u een probleem en zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er extra spoedplaatsen ingekocht als gevolg van de wijzigingen (extramuralisering) in de zorg? Zo nee, waarom niet?
Er zijn meerdere regelingen op grond waarvan een patiënt kortdurend in een verpleeg- of verzorgingshuis geplaatst kan worden. Voor patiënten met een Wlz-(of AWBZ) indicatie is er een recht om (acuut) opgenomen te worden in een instelling. In de Zvw is er geriatrische revalidatiezorg, die omvat integrale en multidisciplinaire revalidatiezorg in verband met kwetsbaarheid, complexe multimorbiditeit en afgenomen leer- en trainbaarheid, gericht op het dusdanig verminderen van de functionele beperkingen van de verzekerde dat terugkeer naar de thuissituatie mogelijk is. Geriatrische revalidatiezorg volgt op voorgaand medisch specialistisch handelen in een ziekenhuis. Voor medisch noodzakelijk kortdurend verblijf in verband met geneeskundige zorg bestaat er het eerstelijns verblijf. Daarnaast bestaan ook nog de ziekenhuis verplaatste zorg. Het is aan het zorgkantoor en de zorgverzekeraar om met de inkoop te zorgen voor passende capaciteit waar het gaat om Wlz- respectievelijk Zvw-zorg. Verder bestaat er voor de ontlasting van de mantelzorg het kortdurende verblijf in de Wmo, onder verantwoordelijkheid van de gemeente.
Het feit dat een groter aantal mensen thuis zorg ontvangt, hoeft overigens niet één op één te leiden tot een grotere behoefte aan meer spoedplaatsen. Met integrale zorg en ondersteuning en begeleiding van cliënten en hun mantelzorgers kan het risico op het ontstaan van een crisissituatie sterk worden verminderd.
Naar aanleiding van de door u genoemde signalen werkt SIGRA (Samenwerkende Instellingen Gezondheidszorg Regio Amsterdam) aan verbeteringen. Dit heeft onder andere geresulteerd in een vernieuwde regeling crisiszorg op basis van regionale afspraken. Deze regeling zorgt ervoor dat patiënten in een crisissituatie thuis, binnen 24 uur een opname hebben in een verpleeghuis voor maximaal 2 weken. In die tijd wordt er gezocht naar een vaste plek en waar nodig een Wlz- indicatie aangevraagd. Bij de doorstroming naar instellingen voor verpleging en verzorging ontstaan regelmatig onduidelijkheden over waar verantwoordelijkheden liggen. Ook dit signaal wordt door SIGRA opgepakt door een integrale routering te ontwikkelen. Hiermee zijn verwijzers (huisartsen, wijkverpleegkundigen en ziekenhuizen) in staat een patiënt binnen de juiste regeling voor tijdelijk verblijf te plaatsen. Daarnaast wordt een plan voor 24/7 bereikbaarheid van een plek in een instelling voor verpleging en verzorging voor alle patiënten die met spoed een (tijdelijke) opname nodig hebben, uitgewerkt. Alle organisaties voor verpleging en verzorging die in Amsterdam crisiszorg aanbieden, inventariseren in de komende tijd de resterende knelpunten om te bezien of aanvullende verbeteringen nodig zijn.
Klopt het dat de inkoop en beschikbaarheid van dit soort spoedplekken een verantwoordelijkheid is van het zorgkantoor, ook wanneer mensen nog thuis wonen (bijvoorbeeld met een volledig of modulair pakket thuis), geen Wlz-indicatie hebben, of een AWBZ-indicatie hebben met een lage zorgzwaartepakket (zzp)? Zo nee, waar ligt de verantwoordelijkheid voor de inkoop van deze zorg dan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak komt het voor dat dementerende of verwarde ouderen terechtkomen bij crisisdiensten, bijvoorbeeld van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD)? Kunt u deze cijfers geven voor de jaren 2013, 2014 en 2015?
Voor zover mij bekend zijn over deze onderwerpen geen landelijke gegevens beschikbaar. De volgende regionale, respectievelijk minder specifieke gegevens kan ik hier wel noemen. In Amsterdam verbleven (bij benadering en retrospectief) in de periode van 1 januari tot 1 juli 2015 10 mensen langer dan 4 uur in de Spoedeisende Psychiatrisch Observatie Ruimte (SPOR) en zijn 23 mensen met dementie, bij wijze van noodoplossing, tijdelijk opgenomen in de psychiatrie op de Kliniek of Tijdelijke Overbruggings Afdeling (TOA) (Bron: SIGRA, in overleg met GGZ).
De politie registreert incidenten met demente personen meestal onder de maatschappelijke klasse overlast door verward/overspannen persoon. Dat is een verzamelterm, mensen met dementie worden niet apart geregistreerd. In de Eenheid Rotterdam is recent dossieronderzoek gedaan naar de groep Verwarde Personen. In het dossieronderzoek kwam naar voren dat in 13% van alle geregistreerde incidenten met verwarde personen sprake is van dementie of verwarde ouderen, al dan niet in combinatie met psychiatrische problemen.
In geen van de gevallen werden deze situaties als acuut beoordeeld, en dus zijn deze niet overgedragen aan een GGZ instelling of meegenomen naar het bureau. De betreffende mensen kregen vervolgens zorg en ondersteuning langs andere kanalen, bijvoorbeeld via familie of lokale zorgnetwerken. Uit onderzoek «Politie en «verwarde personen» van DSP-groep (bron: Wetenschappelijke onderzoek- en documentatiecentrum, Ministerie van VenJ, 2014) blijkt dat een politiefunctionaris gemiddeld één keer per maand te maken heeft met een verward persoon met dementie al dan niet in combinatie met psychische of psychiatrische stoornissen.
Het onderzoek DSP sluit aan bij de bevindingen van het dossieronderzoek in de Eenheid Rotterdam, namelijk dat incidenten met dementerenden voorkomen, maar minder vaak. Uit de onderzoeken komt dus niet naar voren dat verwarde ouderen of mensen met dementie in een politiecel zijn terechtgekomen. Dat wil overigens nog niet zeggen dat de situatie geen aandacht vraagt. In de brief «Samenleven met dementie» van 7 juli 2015 heb ik maatregelen aangekondigd onder andere om het maatschappelijk bewustzijn over dementie en het vermogen om hier goed mee om te gaan te vergroten.
Hoe vaak komt het voor dat dementerende of verwarde ouderen de nacht in een politiecel moeten doorbrengen en hoe vaak moet de politie dit soort taken oppakken? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het bericht dat het voor huisartsen soms niet duidelijk is waar ze cliënten kunnen onderbrengen, omdat ze niet goed op de hoogte zijn waar nog ruimte is in verpleeghuizen?
Voor de informatievoorziening ten behoeve van een tijdige verwijzing vind ik een landelijke database geen geschikt instrument. Dat de informatie verwijzers tijdig bereikt, hoort binnen regio’s en tussen regio’s te worden geregeld in aansluiting op de informatievoorziening in het zorgproces. Door de bovengenoemde verbeteractie van SIGRA is dit in Amsterdam gerealiseerd door een verduidelijking van de regionale routering voor crisiszorg en overige tijdelijke opnamen in een instelling voor verpleging en verzorging, zoals Eerstelijnsverblijf en Geriatrische Revalidatiezorg. In de regeling Crisiszorg Wlz van de regio Amsterdam is de organisatie voor verpleging en verzorging waar de cliënt wordt aangeboden verantwoordelijk voor plaatsing. Wanneer dit niet lukt binnen de eigen locatie/organisatie wordt door deze organisatie contact opgenomen met de andere locaties voor verpleging en verzorging die crisiszorg bieden in Amsterdam. Het is de verantwoordelijkheid van de organisatie waar de cliënt wordt aangeboden om de verwijzer terug te bellen en hem of haar te informeren waar opname mogelijk is. In Groot Amsterdam is per september een capaciteitsmodule beschikbaar in het overdrachtssysteem van de ziekenhuizen en de V&V, waarmee voor verwijzers en V&V-instellingen actueel inzichtelijk is waar beschikbare plaatsen voor (tijdelijke) opnamen zijn.
Op soortgelijke wijze kunnen ook andere regio’s de routering voor crisiszorg aan (dementerende) cliënten vormgeven.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat er een landelijke database (bijvoorbeeld een website of iets vergelijkbaars) wordt gemaakt, zodat verwijzers te allen tijde heldere en actuele informatie hebben over de beschikbaarheid van spoedplaatsen (ook buiten hun eigen regio) en cliënten niet meer gedupeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.