De voorgedragen nieuwe demissionaire minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met uitlatingen die zijn gedaan door de voorgedragen demissionaire Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) over het bekladden van een regenboogzebrapad te Appingedam?1, 2
Wat is uw oordeel over de uitlatingen van de voorgedragen demissionaire Minister van OCW?
Kunt u uitleggen hoe het samengaat dat een persoon die regenboogzebrapaden gelijkstelt aan hakenkruizen de verantwoordelijke bewindspersoon wordt voor het ministerie dat verantwoordelijk is voor emancipatie en de aanpak van discriminatie tegen lhbtqia+-personen?
Kunt u zich voorstellen dat lhbtqia+-personen zich niet gehoord en onveilig voelen met een Minister die dergelijke uitlatingen heeft gedaan?
Wat zegt u als Minister-President voor álle Nederlanders tegen mensen die zich onveilig voelen door mensen in uw ministersploeg?
Wat vindt u ervan dat de voorgedragen demissionaire Minister van OCW het aanbrengen van hakenkruizen bagatelliseert?
Vindt u dat de voorgedragen demissionaire Minister van OCW afstand moet nemen van zijn uitlatingen rondom regenboogzebrapaden en hakenkruizen voordat hij kan aantreden als Minister?
Kunt u zich voorstellen dat de gedane uitlatingen door de aankomend demissionaire Minister van OCW bijdragen aan het dalen van de acceptatie van lhbtqia+-personen in de samenleving? Hoe verhoudt dit zich tot het onderzoek naar de dalende acceptatie dat het ministerie momenteel zelf aan het doen is?
Wat is volgens uw kabinet de betekenis van het symbool van de regenboog(vlag)? Gaat de nieuwe demissionaire Minister van OCW dit uitdragen? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het verstandig als de nieuwe demissionair Minister van OCW actief in gesprek gaat met vertegenwoordigers van lhbtqia+-personen om de ontstane zorgen en de gevoelens van onveiligheid naar aanleiding van zijn uitlatingen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat het demissionaire kabinet in de resterende periode nog actief doen om de acceptatie en de veiligheid van lhbtqia+-personen te vergroten? Kunt u dit nauwkeurig toelichten?
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar uiterlijk woensdag 3 september 2025 om 12.00 uur beantwoorden, gezien de actualiteit? Zo nee, waarom niet?
De verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering |
|
Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het historische advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 23 juli 2025 inzake de verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering?
Bent u ermee bekend dat het advies stelt dat het nalaten van een staat om passende maatregelen te nemen tegen klimaatverandering, onder meer door het verstrekken van subsidies voor fossiele brandstoffen, «een internationale onrechtmatige daad kan vormen die aan die staat kan worden toegerekend»?
Erkent u dat elke vorm van staatssteun aan fossiel niet in lijn is met de klimaatdoelen van Parijs en daarmee een schending van internationale afspraken is? Bent u voornemens uw beleid op gebied van fossiele steun te analyseren naar aanleiding van dit advies? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de Nederlandse staat nog steeds voor rond de 40 miljard aan verschillende vormen van steun aan de fossiele sector geeft? Zo nee, hoeveel steun geeft de Nederlandse overheid op dit moment aan de fossiele sector?
Zijn de juridische risico’s voor het verlenen van die steun toegenomen door het advies van het IGH? Zo ja, waarom en hoe gaat u deze risico’s verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Is het u bekend dat het IGH in paragraaf 252 van haar advies benadrukt dat staten de verplichting hebben om bedrijven zo te reguleren dat 1,5°C niet onmogelijk wordt? Op welke wijze voldoet de Nederlandse staat aan die verplichting?
Klopt het dat het recente besluit van de Europese Unie om klimaatplannen niet verplicht te maken en geen resultaatverplichtingen op het gebied van klimaat aan bedrijven te stellen, ingaat tegen deze verplichting? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met paragraaf 482 van het advies waarin het IGH staten medeverantwoordelijk houden voor de activiteiten van de in hun land gevestigde bedrijven? Kunt u beiden aangeven hoe dit oordeel zich verhoudt tot de huidige beleidspraktijk van Nederland? Op welke wijze spreekt de Nederlandse overheid bedrijven aan? Welke consequenties verbindt u aan het schenden van internationale afspraken op gebied van klimaat, milieu en mensenrechten door bedrijven?
Kent u paragraaf 282 van het advies, waarin het IGH stelt dat adaptatiemaatregelen getoetst moeten worden op de mogelijke schade die ze aanrichten op mens en milieu? Kunt u bevestigen dat de effecten op mens en milieu meegewogen worden bij besluitvorming over adaptatiemaatregelen die Nederland steunt in het buitenland?
Erkent u dat het IGH in paragraaf 449–455 bevestigt dat staten verplicht zijn om schade door klimaatverandering te voorkomen, en dat bij het niet naleven van deze plicht sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad die herstel, waaronder compensatie, vereist? Hoe verhoudt dit zich tot het recente Nederlandse besluit om niet meer bij te dragen aan het VN-fonds voor klimaatschade (Fund for Responding to Loss & Damage)? Kan het uitblijven van een dergelijke bijdrage juridische en diplomatieke risico’s met zich meebrengen?
Erkent u dat het advies bevestigt dat rijke landen als Nederland volgens het principe van klimaatrechtvaardigheid een extra verantwoordelijkheid hebben voor het terugdringen van klimaatuitstoot en aansprakelijk kunnen worden gesteld als zij niet aan deze afspraken voldoen? Onderschrijft u dat deze invulling van klimaatrechtvaardigheid concrete handelingsperspectieven biedt? Zo nee, waarom niet?
Voldoet Nederland aan de afspraken onder het Parijs-akkoord voor het terugdringen van de klimaatuitstoot? Zo nee, zijn de juridische risico’s van het niet voldoen aan de internationale afspraken toegenomen door de uitspraken van het IGH?
Heeft dit advies invloed op uw inzet voor de COP30 dit najaar? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat Nederland als laaggelegen delta zelf zeer kwetsbaar is voor klimaatverandering en aanzienlijke investeringen in adaptatie moet plegen? Ziet u kansen om landen die hun uitstoot onvoldoende terug te brengen aan te klagen na het advies van het IGH? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Klimaat en Energie op 3 september?
Het bericht dat gemeenten zorgondernemers nauwelijks op criminaliteit toetsen |
|
Lisa Westerveld (GL), Julian Bushoff (PvdA), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Tieman , Judith Tielen (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gemeenten toetsen zorgondernemers nauwelijks op kwaliteit» en andere artikelen van Follow the Money in hun dossier over zorgfraude?1
Kunt u een overzicht geven van de geschatte omvang van zorgfraude door aanbieders, uitgesplitst naar zorgsector over de afgelopen jaren?
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat gemeenten nauwelijks gebruik maken van de mogelijkheid die de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) sinds 5 jaar geeft waardoor overheden zorgondernemers kunnen toetsen op mogelijk criminele activiteiten? Heeft u een verklaring dat sinds 2020 maar 16 aanvragen zijn gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob, waarvan vorig jaar 13 door Twentse gemeenten?
Op welke manier kunt u gemeenten ondersteunen en helpen om meer gebruik te maken van de Wet Bibob om mogelijke zorgfraude tegen te gaan? Bent u hierover ook in gesprek met de gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Welke overheidsinstanties kunnen allemaal gebruik maken van de Wet Bibob voor het checken van zorgondernemers? Is het een optie dat de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) hier gebruik van gaat maken voordat zij subsidies vertrekken, om op deze manier fraude met subsidies tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zijn er andere (overheids)diensten die gebruik kunnen maken van de Wet BiBob om fraude met zorggelden tegen te gaan? Welke instanties of organisaties zijn dit en maken zij al gebruik van de mogelijkheden die de Wet Bibob voor de zorg biedt?
Welke maatregelen (behalve voorbereidingen voor de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders) zijn er genomen en in gang gezet na het rapport «Er is meer aan de hand»2, uit juni 2024 waarin de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie van het Onderwijs waarschuwen voor de toename van fraude binnen het onderwijs en de zorg, en expliciet waarschuwt voor risico’s voor de kwaliteit en veiligheid in de zorg? Wat hebben deze maatregelen effectief opgeleverd?
Het bericht dat ambtenaren regels omzeilden om PFAS-grond van Schiphol weg te werken |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Tieman , Thierry Aartsen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ambtenaren «omzeilden» de regels om pfas-grond van Schiphol weg te werken»1?
Klopt het dat miljoenen kilo’s zwaar vervuilde PFAS-grond van Schiphol is gebruikt bij de Aalsmeerderbrug?
Klopt het dat de grond daar is toegepast door dit in eerste instantie als tijdelijk voor zes maanden toe te staan en later tijdelijk voor drie jaar, terwijl het van meet af aan de bedoeling was om de grond daar permanent toe te passen?
Klopt het dat de concentratie PFAS in deze grond de normen met een factor 1500 overschrijdt?
Komt het vaker voor dat vervuilde grond «tijdelijk» wordt verplaatst, maar in de praktijk wordt toegepast voor een permanent project? Kunt u hier voorbeelden van geven?
Wat zijn de bestuurlijke en strafrechtelijke gevolgen van het op deze manier storten van vervuilde grond? Gaat u hier actie op ondernemen?
Klopt het dat een ambtenaar ernstig en minder ernstig vervuilde grond administratief heeft gemiddeld en zo gelegaliseerd? Mag dit?
Bestaat door het storten van de vervuilde grond gevaar voor de volksgezondheid?
Kunt u reflecteren op de uitspraak van dr. ir. Jonker dat de stoffen zeker zullen uitspoelen en in het water terecht zullen komen waarmee boeren hun akkers besproeien of in de Noordzee in de vissen die we eten?
Kunt u reflecteren op de uitspraak van prof. dr. Timmermans dat ambtenaren meteen in de houding springen als Schiphol in het geding is? En dat er sprake is van een «beleidsmonopolie»?
Wat gaat u of de provincie doen om de grond bij de Aalsmeerderbrug weer schoon te maken en zo te voorkomen dat de vervuiling in de voedselketen terechtkomt?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Leefomgeving en Externe veiligheid van 30 september?
Het bericht 'Ambtenaren Buitenlandse Zaken: Veldkamp wilde niet meer doen tegen Israël' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ambtenaren Buitenlandse Zaken: Veldkamp wilde niet meer doen tegen Israël» van 25 augustus jongstleden?1
Hoe kan het dat ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken openlijk naar de media lekken en hun eigen oud-minister publiekelijk beschadigen? Vindt u dit, net als de vragensteller, onacceptabel?
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat ambtenaren in de toekomst lekken of (oud-)Ministers natrappen?
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar deze lekkende ambtenaren? Zo niet, realiseert u zich dat er een kwalijk precedent wordt geschept wanneer ambtenaren gevoelige informatie lekken naar de media zonder dat dit bestraft wordt?
Hoe gaat u het vertrouwen tussen (toekomstige) Ministers van Buitenlandse Zaken en hun ambtenaren herstellen, zodat herhaling wordt voorkomen?
Het datalek bij het Openbaar Ministerie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
|
Kunt u toelichten welke herstelstappen sinds de hack zijn gezet om herhaling te voorkomen en hoe u de effectiviteit van deze maatregelen verifieert, specifiek met het oog op bescherming van gevoelige categorieën informatie, zoals adressen van Blijf-van-mijn-lijf-huizen en andere beschermde opvanglocaties, gegevens over kroongetuigen en hun naasten, dossiers over zware georganiseerde misdaad en terrorisme, interne HR-dossiers die officieren van justitie en andere functionarissen mogelijk chantabel of afpersbaar maken?
In hoeverre kan technisch of forensisch worden vastgesteld of adressen van Blijf-van-mijn-lijf-huizen en andere beschermde opvanglocaties, gegevens over kroongetuigen en hun naasten of dossiers over zware georganiseerde misdaad en terrorisme, daadwerkelijk zijn ingezien of buitgemaakt?
Welke specifieke maatregelen zijn genomen om te achterhalen of HR-dossiers van medewerkers, inclusief aanklagers en officieren van justitie, mogelijk in handen van kwaadwillenden zijn gekomen en hen kwetsbaar maken voor chantage en/of afpersing?
Zijn er signalen of indicaties dat met mogelijk buitgemaakte informatie al pogingen zijn gedaan om procespartijen, getuigen of medewerkers van het Openbaar Ministerie (OM) te beïnvloeden of te intimideren?
Betekent, dat u stelt dat er geen aanwijzingen zijn voor datamanipulatie, ook kunt uitsluiten dat gevoelige gegevens zijn gekopieerd of op termijn kunnen worden misbruikt? Zo nee, welke voorzorgsmaatregelen zijn getroffen tegen langdurig sluimerend misbruik?1
Kunt u uiteenzetten hoe het OM en het ministerie ervoor zorgen dat ook ketenpartners zoals politie, rechtspraak en opvanginstellingen volledig op de hoogte zijn van de mogelijke risico’s, zodat zij preventief maatregelen kunnen nemen?
Acht u het zinvol en noodzakelijk om, naar analogie van de kritische financiële sector, zo snel mogelijk de eis neer te leggen dat bij organisaties met een essentiële rol in de rechtsstaat, zoals het OM, een onafhankelijke risicofunctie wordt belegd, met specifieke focus op cyberveiligheid en integriteitsbescherming?
Bent u bereid de Kamer periodiek en vertrouwelijk te informeren over de stand van zaken, ook als er geen nieuwe incidenten worden ontdekt, om het vertrouwen in de veiligheid van het OM te herstellen en te behouden?
Het bericht 'Wie ruzie krijgt met huisbaas Vesteda, moet stevig in zijn schoenen staan' |
|
Sandra Beckerman |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
Wat is uw oordeel over de werkwijze van Vesteda, waarbij huurders van het complex aan de Van Montfoortlaan in Den Haag plotseling een ontruimingsverzoek kregen, terwijl eerder verduurzamingsplannen waren gepresenteerd en er een huurdersorganisatie actief was? Acht u dit in overeenstemming met de Wet op het Overleg Huurders Verhuurder (Overlegwet)?1
Hoe beoordeelt u dat Vesteda juridische stappen ondernam tegen zijn eigen huurders – voornamelijk senioren – om een tijdelijke ontruiming af te dwingen, terwijl de rechter oordeelde dat de verhuurder «onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van dringende werkzaamheden»?
Herkent u het beeld dat commerciële verhuurders – en Vesteda in het bijzonder – vaak een zeer formele en juridiserende houding aannemen richting huurdersorganisaties en bewonerscommissies, terwijl de Overlegwet juist laagdrempelige participatie beoogt?
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat huurders die zich organiseren voor hun rechten, stelselmatig op hoge juridische drempels stuiten door commerciële verhuurders?
Hoeveel klachten of signalen zijn bij u of de Woonbond bekend over Vesteda met betrekking tot schendingen van de Overlegwet en de omgang met huurdersorganisaties en bewonerscommissies?
Acht u het wenselijk dat een van de grootste verhuurders van Nederland zich structureel onttrekt aan collectieve overlegstructuren, zoals het Vesteda Platform, waardoor huurdersorganisaties zich geïsoleerd voelen staan tegenover een miljardenbedrijf?
Hoe beoordeelt u het beleid van Vesteda, waarbij de wettelijk zeer laagdrempelige – haast informele – bewonerscommissie wordt gecompliceerd door onderscheid te maken tussen «formeel» en «informeel», terwijl huurders tegelijkertijd actief worden aangestuurd op het oprichten van een «klankbordgroep», een overlegvorm zonder enige wettelijke rechten?
Hoe beoordeelt u het beleid van Vesteda om een KvK-inschrijving te eisen voor het verkrijgen van een minimale vergoeding, terwijl diezelfde vergoeding ook wordt uitgekeerd aan commissies die niet aan deze eis voldoen, zoals bij de bewonerscommissies Linker Rottekade en Admiraal de Ruyterweg?
Hoe beoordeelt u het besluit van Vesteda om de samenwerking met het Vesteda Platform – de enige huurdersorganisatie op instellingsniveau – te beëindigen op grond van onbevoegd bestuur, illegitimiteit en een enkele hofuitspraak, zonder het bestuur (dat grotendeels uit senioren bestaat) enige mogelijkheid tot herstel te bieden?
Bent u bereid de werking en handhaafbaarheid van de Overlegwet te evalueren, en te onderzoeken of huurdersorganisaties meer juridische en financiële ondersteuning nodig hebben om gelijkwaardiger het overleg met grote commerciële verhuurders te voeren?
Hoe ziet u de rol van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en andere toezichthouders in het borgen dat verhuurders als Vesteda zich aan de wet houden? Beschikt de ACM over voldoende bevoegdheden om in te grijpen wanneer commerciële verhuurders huurdersrechten ondermijnen?
Erkent u dat het ontbreken van een regeling voor de vergoeding van kosten voor geschillenbeslechting in de Overlegwet – in tegenstelling tot de Wet op de ondernemingsraden (WOR), waarop deze wet is gebaseerd – een juridische ongelijkheid creëert tussen huurders en verhuurders?
In hoeverre erkent u dat de zaak van Vesteda tegen HBV Detroit laat zien dat het huidige hiaat in de Overlegwet kan worden misbruikt om actieve en legitieme huurdersorganisaties financieel uit te putten, en bent u bereid de wet aan te passen om de rechtspositie van huurdersorganisaties in dergelijke situaties beter te beschermen?
Deelt u de opvatting van de Woonbond dat commerciële verhuurders er in de praktijk geen belang bij hebben dat huurders zich organiseren? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat huurdersverenigingen in de commerciële sector een gelijkwaardige gesprekspartner worden, zoals dat bij woningcorporaties sinds de parlementaire enquête woningcorporaties in 2014 wel het geval is?
Het artikel 'In deze Filipijnse baai groeide koraal en werd volop gevist. Toen kwam de Nederlandse baggeraar Boskalis' |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In deze Filipijnse baai groeide koraal en werd volop gevist. Toen kwam de Nederlandse baggeraar Boskalis» in Trouw van 19 augustus jongstleden?1
Klopt het dat op 24 mei 2022 de Nederlandse exportkredietverzekeraar Atradius DSB heeft aangekondigd een verzekering (EKV) van 1,5 miljard euro aan Boskalis te verschaffen voor de commerciële landaanwinning in Manila Bay? Klopt het dat dit voor zowel de Nederlandse exportkredietverzekeraar als voor Boskalis, de grootste verzekering ooit is?2 Hebben zowel de Ministers van Financiën als voor Handel en Ontwikkelingssamenwerking, daar akkoord op gegeven?
Bent u bekend met de milieueffectrapportages voor andere commerciële landaanwinningsprojecten bij de Filipijnse kust die begin mei dit jaar, na jaren van geheimhouding, openbaar zijn gemaakt? Is het u bekend of Nederlandse partijen betrokken waren bij deze geheimgehouden rapportages? Zo ja, welke partijen waren dat? Is het u bekend of Nederlandse partijen betrokken waren bij de projecten waar deze geheimgehouden rapportages, betrekking op hebben? Zo ja, welke partijen waren dat? Zo nee, bent u bereid dat te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Terwijl de openbaar geworden rapportages geen betrekking hebben op het project van Boskalis, waarschuwen zij wel dat vergelijkbare landaanwinningsprojecten voor de Filipijnse kust «enorme milieu en veiligheidsrisico’s voor de bevolking» zullen hebben – heeft dit volgens u relevantie voor het door de Nederlandse staat gesteunde project van Boskalis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke relevantie ziet u?
Welke studies heeft uw ministerie voorafgaand aan de uitgifte van de verzekering en tijdens de uitvoering van het project van Boskalis laten uitvoeren en door wie?
Komt er uit de geheimgehouden en recent in mei vrijgegeven documenten informatie die tot nu toe onbekend was bij uw ministerie? Zo ja, welke?
Had het EKV contract met Boskalis voorwaarden op het gebied van mitigatie en compensatie van natuurschade? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken? Zijn die allemaal afdwingbaar?
Hoe beoordeelt u de gevolgen van de activiteiten die Boskalis heeft uitgevoerd zoals in het artikel worden beschreven («Boskalis heeft het koraalrif bij de «San Nicolas shawls» kapotgemaakt. Het koraal is weg, en dus ook de mosselen, krabben en vissen.»)? Oordeelt u dat Boskalis voldoende heeft gedaan aan mitigerende maatregelen? Zo ja, op basis van welke informatie komten u tot dat oordeel? Oordeelt u dat aan de contractuele voorwaarden heeft voldaan? Zo nee, kunt u aangeven of en welke consequenties dit voor de verzekeringnemer heeft?
Hoe kan het dat Nederland een project heeft ondersteund dat heeft geleid tot een permanent verlies van inkomstenbronnen en overstromingsbescherming door het leeg baggeren van de gehele San Nicolas Shawl – een zandbank die diende als belangrijk visgebied en buffer tegen golven? Is het Ministerie van mening dat kortdurende financiële compensatie afdoende is om deze blijvende schade te compenseren? Zo ja, op welke basis velt u dit oordeel?
Klopt het dat hiervoor meerdere keren gewaarschuwd is, zowel voor uitgifte van de EKV als tijdens de werkzaamheden? Wat waren toen de overwegingen om wel door te zetten?
Deelt u de analyse dat volgens internationale standaarden zoals de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles, de primaire verantwoordelijkheid voor het mitigeren en compenseren van negatieve effecten ligt bij de actoren die deze effecten met hun bedrijfsactiviteiten veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat Boskalis, die middels zijn baggerwerkzaamheden de San Nicholas Shawl heeft vernield, verantwoordelijk is voor de negatieve effecten op de lokale visserij en klimaatbestendigheid van kustgemeenschappen in Cavite? Zo nee, waarom niet?
Wat is er concreet terecht gekomen van de Nederlandse belofte – door ASDB en door Boskalis – om grootschalige natuurcompensatie te regelen? Kent u het openbaargemaakte Biodiversity Action Plan Non Technical Summary van SMC en Boskalis, dat spreekt van een offset gebied van 1000–1700 hectaren? Hoeveel hectaren telt het huidige offset gebied? Op basis van welke informatie doet u deze uitspraak? Is de kwestie van natuurcompensatie – dat voor ADBS een belangrijke voorwaarde was om de EKV te verstrekken – contractueel vastgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke voorwaarden zijn gesteld?
Hoe oordeelt u over de rol van Nederland bij landaanwinningen in Manila en de bijbehorende negatieve effecten op gemeenschappen, biodiversiteit en klimaatbestendigheid, gegeven de toenemende zorgen en protest vanuit Filipijnse burgers en overheid, zoals o.a. te lezen is in het recente artikel «Manila Bay is Alive» van het Filipijnse Department of Environment and Natural Resources?3 Bent u van mening dat Nederlandse betrokkenheid bij deze controversiële sector gunstig is voor het aanzien van het Nederlandse bedrijfsleven? Zo ja, kunt u dat dan toelichten? Zo nee, welke consequenties ziet u?
Subsidies van SDG Nederland aan Extinction Rebellion |
|
André Flach (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extinction Rebellion ontvangt overheidsgeld via speciaal fonds»?1
Klopt deze berichtgeving dat er geld via het SDG Gemeenschapsfonds naar Extinction Rebellion gaat?
Kunt u aangeven welke bedragen in welke jaren via het SDG Gemeenschapsfonds naar Extinction Rebellion zijn gegaan?
Hoe groot is de jaarlijkse bijdrage aan het SDG gemeenschapsfonds in het algemeen?
Welk percentage van het SDG gemeenschapsfonds komt van de subsidies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Welke eisen stelt u daarvoor aan het gemeenschapsfonds en SDG Nederland?
Kunt u toelichten waarom SDG Nederland Extinction Rebellion noemt als «inspirerend praktijkvoorbeeld» met vermelding dat zij «goed aansluiten bij de criteria van het fonds»?2
Bent u bereid aanvullende eisen te stellen waaronder dat deze gelden niet direct of indirect besteed mogen worden aan onwettige demonstraties, voorbereiding daarvoor, of de juridische verdediging van deelnemers daaraan?
Vindt u het passend en te rechtvaardigen dat er overheidsgeld gaat naar een organisatie die als doel heeft burgerlijk ongehoorzaam te zijn tegen de overheid en het gevoerde beleid?
Zo nee, bent u dan bereid deze geldstroom te verhinderen en welke stappen bent u bereid daartoe te ondernemen?
Kunt u juridisch onderbouwen waarom er volgens «uw mening» geen sprake is van onzorgvuldig bestuur of misbruik van uw bevoegdheden, wat betreft het vertragen van de openbaarmaking van emissiegegevens (Kamerstuk 2025D34630)?1
De keuze om de zienswijzeprocedure opnieuw te doorlopen is gebaseerd op de wettelijke plicht tot zorgvuldige voorbereiding van besluiten. Veel agrarische ondernemers wonen en werken op hetzelfde adres. Openbaarmaking van hun werkadres betekent dus dat hun woonadres, waar ze met hun families wonen, ook openbaar gemaakt wordt. Dit heeft grote impact op boeren en hun families.
Nu het gaat om privégegevens van individuele ondernemers ben ik van mening dat alleen publicatie in de Staatscourant niet volstaat. Bij alleen een publicatie in de Staatscourant zullen veel ondernemers niet weten dat het verzoek er ligt, waardoor ze zienswijze- en beroepstermijnen kunnen missen. Door hen persoonlijk te informeren worden zij volwaardig in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen of, als zij dat willen, rechtsmiddelen aan te wenden.
De intrekking van eerdere besluiten op bezwaar vond ik noodzakelijk om te voldoen aan de eisen van behoorlijk bestuur. Het gebruik van deze bevoegdheid is in overeenstemming met het wettelijk kader en is gericht op een zorgvuldige besluitvorming, niet op het vertragen van openbaarmaking. De openbaarmaking wordt dan ook niet geweigerd, maar tijdelijk opgeschort om te waarborgen dat het besluit juridisch houdbaar is en alle betrokkenen de mogelijkheid hebben gekregen hun bedenkingen tegen het voorgenomen besluit kenbaar te maken.
Kunt u toelichten hoe uw intenties, ondanks de door u geachte zuiverheid daarvan, zich verhouden tot de wet?2
Mijn intentie is om zorgvuldig te handelen en ervoor te zorgen dat alle betrokkenen goed worden geïnformeerd en de mogelijkheid krijgen hun zienswijze te geven voordat een besluit wordt genomen. De wet biedt hiervoor ruimte en er is juridisch geen beletsel om de zienswijzeprocedure opnieuw uit te voeren en individuele belanghebbenden rechtstreeks te benaderen. Juist met het oog op de positie van boerengezinnen, die regelmatig te maken hebben met gevoelens van onveiligheid op hun eigen erf, heb ik bewust gekozen voor deze aanpak zodat hun belangen zorgvuldig kunnen worden gewaarborgd.
Bent u het met het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI) eens dat «emissiegegevens belangrijk zijn voor de gehele bevolking» en dat «de wet heel duidelijk is over de openbaarheid daarvan»? Zo ja, waarom heeft u er dan voor gekozen deze van de Nederlandse bevolking te onthouden, ondanks andere mogelijke routes?3
Het klopt dat veel van dergelijke gegevens als gevolg van het Verdrag van Aarhus openbaar moeten worden. Echter heeft deze informatie in veel gevallen een directe link met de persoonlijke (adres)gegevens van ondernemers in de agrarische sector en brengt dat een spanningsveld met zich mee. Om zorgvuldig om te gaan met deze informatie dient eerst een uitgebreide zienswijze te worden doorlopen alvorens de informatie openbaar te maken.
Hoe kijkt u naar het advies van het ACOI en de uitspraak van de rechter, dat de impact van schadelijke stoffen groot kan zijn op de leefomgeving van mensen en hun gezondheid, en dat de wet daarom heel duidelijk is over de openbaarheid van emissiegegevens: «die gaat boven alles»?4 5
Ik zie hier een spanningsveld tussen het belang van openbaarheid en het belang van bescherming van het privéleven van agrarische ondernemers en hun gezinnen. Het klopt dat de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat veel van dergelijke gegevens openbaar moeten worden gemaakt. Dat onderstreept voor mij het belang van een zorgvuldige zienswijzeprocedure.
Hoeveel en welke (juridische) experts en betrokkenen heeft u geconsulteerd toen u de inschatting maakte dat een publicatie over de openbaring van gegevens in de Staatscourant «onvoldoende» is, ondanks de duizenden reacties van boerenondernemers op Minister Adema’s besluit?6
Ik heb breed naar alle belangen gekeken en daarna een afweging gemaakt. Betrokken ondernemers dienen wat mij betreft persoonlijk per brief te worden geïnformeerd zodat zij in staat worden gesteld om zelf de afweging te maken om een zienswijze in te dienen en eventueel later op te komen tegen het besluit tot openbaarmaking.
Kunt u toelichten hoe uw inschatting in vraag vijf, zich verhoudt tot de wet?
Ik houd mij uiteraard aan geldende wet- en regelgeving, en hecht tegelijkertijd grote waarde aan de manier waarop we met agrarisch ondernemers omgaan.
Kunt u toelichten hoe u het, volgens u, belangrijke thema van het beschermen van de persoonlijke (adres)gegevens (Kamerstuk 2025D34630) heeft afgewogen tegen de adviezen van het ACOI, adviezen van uw eigen ambtenaren en een uitspraak van de rechtbank Overijssel?7 8
In mijn afweging staat een zorgvuldige omgang met adresgegevens van burgers, in dit geval ondernemers in de agrarische sector, centraal. Daarom vind ik het van belang dat een zorgvuldige zienswijzeprocedure wordt doorlopen, waarbij de ondernemers er persoonlijk op worden gewezen dat er een verzoek ligt om hun gegevens openbaar te maken.
Klopt het dat u zich zorgen maakt over de sociale veiligheid van boeren bij het publiceren van (adres)gegevens van de ondernemers? Zo ja, hoe frequent heeft u contact hierover met de Minister van Jusitie en Veiligheid (J&V)? Welke maatregelen, naast het negeren van de wet, heeft u naar aanleiding van die gesprekken genomen om de veiligheid te verbeteren?
Ik maak mij daar net als uw Kamer inderdaad zorgen over. Al langere tijd is er contact tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur op het gebied van dieractivisme. Acties die over en weer worden uitgezet worden onderling afgestemd. Onlangs hebben de sectorpartijen LTO, POV en Vee & Logistiek Nederland de Minister van Justitie en Veiligheid en mij per brief op de hoogte gebracht van de meldingen die zijn binnengekomen bij het Meldpunt Agro-Intimidatie. Dat meldpunt hebben zij begin dit jaar opgezet om boeren, veetransporteurs en veehandelaren een laagdrempelige manier te bieden om melding te maken van hun persoonlijke ervaringen met treiterij, intimidatie en bedreiging. Mede naar aanleiding van die brief heeft er ambtelijk afstemming plaatsgevonden tussen J&V en LVVN op dit gebied. De Minister van J&V heeft in het vragenuur van 2 juli toegezegd in gesprek te willen gaan met de inzenders van de brief. Ook voor dat gesprek zal afstemming met J&V plaatsvinden en neem ik graag deel aan het gesprek tussen J&V en de inzenders van de brief.
Deelt u de mening dat u zich aan de wet kan houden en tegelijkertijd de sociale veiligheid van boeren kan waarborgen? Zo ja, hoe kijkt u naar het advies van het ACOI dat u, in plaats van de wet te negeren, «in overleg zou moeten gaan met alle betrokken partijen en experts over hoe u de emissiegegevens kunt publiceren, en tegelijkertijd kan investeren in (onderzoek naar) de sociale veiligheid van boeren»?9 Zo nee, waarom niet?
Op dit moment verken ik hoe, in lijn met de aangenomen motie van uw Kamer, een onderzoek naar sociale veiligheid vorm te geven. Daarbij wil ik breed kijken naar de verschillende aspecten die inhaken op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer om, in overleg met de sector, te bepalen waar verder onderzoek nodig is. Daarnaast zal ik een gesprek organiseren met de agrarische sector en vertegenwoordigers van de journalistiek en wetenschap zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 22 mei (Kamerstukken II 2024/25, 32 802, nr. 127). In zo’n gesprek kan worden onderzocht welke mogelijkheden er zijn om in de toekomst te komen tot een manier van beschikbaar stellen die recht doet aan de verschillende belangen.
Hoe reflecteert u op de berichtgeving dat «u het standpunt deelt dat er geen duidelijke toegevoegde waarde is van het opnieuw informeren van veehouders, als al vaststaat de de gegevens gepubliceerd moeten worden», en «uw handelen daardoor geen rechtens te respecteren doel heeft»?10
Zoals hiervoor aangegeven is de zorgvuldige omgang met gegevens van burgers belangrijk, zeker als dit direct raakt aan de persoonlijke levenssfeer. In dit geval gaat het om woonadressen van boerengezinnen, daar kan niet lichtzinnig mee om worden gesprongen. Daarom wordt een zorgvuldig proces gevolgd, waarbij betrokkenen vooraf geïnformeerd worden en een volwaardige kans hebben om een zienswijze in te dienen.
Vindt u dat een Minister boven de wet staat? Zo nee, kunt u toelichten waarom u ervoor kiest uw intenties en uw politieke, dan wel persoonlijke, overwegingen zwaarder te laten wegen dan de wet, door routinematig, rechtmatige, Wet open overheid (Woo)-verzoeken te blokkeren?11
Ik vind het beschermen van de persoonlijke gegevens van boeren erg belangrijk. Te meer omdat gebleken is dat zij regelmatig last hebben van dreigbrieven, ongewenste bezoeken en vandalisme is er reden om zorgvuldiger om te gaan met gegevens die uit Woo-verzoeken voortkomen. Om die reden vind ik het informeren via alleen de Staatscourant onvoldoende. Woo-verzoeken waar om deze informatie wordt gevraagd worden in behandeling genomen en verwerkt. Onderdeel van dit Woo-proces is de zienswijzeprocedure, waarbij derde-belanghebbenden om hun zienswijze moeten worden gevraagd. Van het blokkeren van Woo-verzoeken is dus geen sprake en ik herken daarom de suggestie van boven de wet staan niet.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken (onnodig) meer druk zet op de rechterlijke macht, die al te maken hebben met een gigantische werklast? Zo nee, kunt u toelichten hoe een hoger beroep de werklast vermindert of gelijk houdt?
In een democratische rechtstaat zijn er waarborgen en procedures die we met elkaar hebben afgesproken. Het aanwenden van rechtsmiddelen is daar onderdeel van. De overheid is terughoudend in het instellen van hoger beroep en gaat alleen daartoe over als er sprake is van een zwaarwegend belang. Het feit dat hier werk uit voorkomt bij de behandeling van het hoger beroep kan niet van doorslaggevend belang zijn. Een zorgvuldige omgang met privégegevens acht ik van groter belang.
Vindt u het van belang dat belastinggeld zorgvuldig en verantwoord wordt uitgegeven? Zo ja, kunt u toelichten hoe het besteden van vijf tot 14 miljoen euro aan het overdoen van een proces waarbij het volgens de rechter »ondenkbaar» is dat het zal leiden tot een andere uitkomst, een zorgvuldige en verantwoorde uitgave is?12
Ik vind dat betrokkenen proactief en persoonlijk op de hoogte moeten worden gesteld dat er een Woo-verzoek loopt over openbaarmaking van hun gegevens, en van de periode waarin ze de gelegenheid hebben om een zienswijze in te dienen. Zoals ik ook in mijn brief van 22 mei 2025 (Kamerstukken II 2024/25, 32 802, nr. 127) heb aangegeven worden betrokkenen bij Woo-verzoeken van een kleinere omvang in de regel actief en persoonlijk geïnformeerd. Ik vind dat betrokkenen niet moeten worden benadeeld door het feit dat zij toevallig onderdeel zijn van een grotere kring van belanghebbenden in plaats van een kleinere kring. Daarom behandel ik deze omvangrijkere verzoeken op eenzelfde manier. Zo levert deze uitgave een bijdrage aan het opbouwen van het vertrouwen in de overheid.
Bent u van mening dat u opkomt voor het algemeen belang, in plaats van het specifieke belang? Zo ja, hoe kan het dat u zich alleen hard maakt voor uw inschatting van welke informatie boeren nodig hebben, in plaats van het recht dat burgers, belangenbehartigers en de journalistiek hebben op informatie om hun overheid te controleren?
De Woo is een belangrijk onderdeel is van onze democratische rechtsstaat en ik hecht veel waarde aan een transparante overheid. Openbaarheid van overheidsinformatie is een groot goed. Bij het openbaar maken van informatie is echter zorgvuldigheid voor alle betrokkenen gewenst, ook de betrokken ondernemers.
Bent u, alles overwegend, bereid het hoger beroep in te trekken?
Nee.
Kunt u toezeggen onderzoek te doen naar de sociale veiligheid van boeren en daarin te investeren?
In mijn brief aan de Kamer (Kamerstukken II 2024/25, 32 802, nr. 127) heb ik een reactie gegeven op de aanbevelingen van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding. Eén daarvan was om (online) intimidatie, bedreiging en agressie in de landbouwsector te onderzoeken voor een adequate aanpak ervan. Dat onderzoek zou tegelijkertijd tot doel moeten hebben om te kunnen sturen op het voorkomen hiervan, en te investeren in (een gevoel van) sociale veiligheid van deze specifieke sector. Ik heb aangegeven de aanbeveling van het ACOI te onderschrijven. Belangenbehartigers uit de agrarische sector worden uitgenodigd om in gesprek te gaan om te bepalen waar verder onderzoek nodig is.
Kunt u toezeggen deze vragen één voor één, uiterlijk voor het Commissiedebat Stikstof en mestbeleid op 10 september 2025 te beantwoorden?
De vragen zijn binnen de gebruikelijke termijn beantwoord.
Het artikel 'Zorgvuldige nieuwe wetgeving kan regelbrij voorkomen' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA), Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekent met het rapport van PricewaterhouseCoopers (PwC): Feiten en effecten wet- en regelgeving op uitvoeringsorganisaties?1
Herkent u de gedane constateringen in het rapport en kunt u toelichten of deze in lijn zijn met de reeds gedane constateringen binnen het kabinet en of u van mening bent dat, gezien dit rapport, de acties vanuit het kabinet voldoende zijn om deze tendens te doorbreken?
Hoe verklaart u het grote verschil in de gedane analyse die aantoont dat sinds 2005 het aantal wetten en regels voor uitvoeringsorganisaties is toegenomen met 147% terwijl de toename van wetten en regels maatschappij breed aanzienlijk lager was namelijk 14%?
Hoe kijkt u naar de constatering in het rapport dat, op basis van de adviezen van de Raad van State niet kan worden gesteld dat de kwaliteit van wet- en regelgeving noemenswaardig is afgenomen maar dat het wel zo kan zijn dat de uitvoerbaarheid (één van de vier toetsingscriteria) achteruit is gegaan?
Indien u van mening bent dat dit inderdaad samenhangt met achteruitgang van de uitvoerbaarheid, bent u dan voornemens en hoe bent u voornemens, hier steviger op te gaan sturen aan de voorkant van het proces, namelijk bij de totstandkoming van regelgeving?
Waarom worden, in plaats van belangrijk stelsels zoals het toeslagenstelsel, te herzien, deze regelmatig uitgebreid met nieuwe uitwerkingen van wetten en regels zonder stevige toetsing vooraf, bijvoorbeeld door een Raad van State?
Vindt u het verstandig dat, zeker bij een politiek gevoelig onderwerp, snelheid voor zorgvuldigheid dreigt te gaan (asielwetten en zorgen over uitvoerbaarheid bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is hier een voorbeeld van) en is ze zich bewust van de risico’s van deze keuze en zou ze die hieronder kunnen beschrijven?
Bent u bereid tijdelijk bedoelde maatregelen in beeld te brengen met een onderbouwing waarom deze nog niet zijn afgebouwd en dit overzicht naar de Kamer te sturen, aangezien het aantal uitzonderingen per wet of regel bijna is verdubbeld (+88%) en voor tijdelijk bedoelde uitzonderingen geldt vaak: niets is zo permanent als een tijdelijke maatregel?
Staat arbeidsproductiviteit hoog op de gezamenlijke agenda van ministeries en uitvoeringsorganisaties en hoe wordt hier gezamenlijk op geacteerd aangezien arbeidsproductiviteit in onze krappe arbeidsmarkt een grote zorg is en er is een sterk verband tussen de toename van het aantal uitzonderingen en de daling van de productiviteit van uitvoerders?
Zou u per aanbeveling uit het rapport willen reageren hoe u voornemens bent hiermee om te gaan?
Bent u bereid heldere keuzes te maken waarmee huidige regels uitvoerbaarder worden en om per uitvoerder samen met de werkvloer te onderzoeken waar bestaande wetten en regels knellen in de uitvoering, zoals het rapport vraagt?
Bent u bereid, zoals het rapport vraagt, tot vereenvoudig van wetsvoorschriften waar mogelijk door scherpe keuzes te maken: is de burger gebaat bij een complexere maatwerkregeling en maken we daar extra capaciteit voor beschikbaar, of versimpelen we de regeling zodat deze uitvoerbaar is met de bestaande capaciteit?
Bent u bereid werk te maken van stelselhervormingen met specifieke aandacht voor het inperken van de stapeling van wetten en uitzonderingen en waarbij grote stelsels periodiek worden opgeschoond, zoals het rapport vraagt?
Bent u bereid in beeld te brengen hoeveel middelen en tijd nodig zijn om binnen nu en acht jaar verouderde IT-systemen door te ontwikkelen ervan uitgaande dat de IT in de tussentijd niet met grote hoeveelheden nieuw beleid wordt belast?
Bent u bereid te bekijken of ook maatwerkdossiers (semi-)automatisch kunnen worden verwerkt?
De explosieve stijging van fraude met visa en phishing |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Marum , David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Fraude met visa explodeert, Nederlandse vakantiegangers al voor tienduizenden euro’s opgelicht: hier moet je op letten»? (De Telegraaf, 23 juli)
Hoeveel meldingen van fraude bij visumaanvragen zijn er tot nu toe gedaan? In hoeveel gevallen ging dit om phishing?
Hoe verhoudt het aantal gemelde gevallen via de Fraudehelpdesk zich tot officiële aangiften bij politie en meldingen bij visumverlenende instanties?
Wat is de rol van reizigers-adviesportals en luchtvaartmaatschappijen in het informeren over officiële visumkanalen? Wordt er samengewerkt om nepwebsites actief te signaleren?
Wat doet u om online fraude via phishing te voorkomen en te bestrijden, onder andere bij visumaanvragen? Zijn deze maatregelen effectief gebleken?
Hoeveel gevallen van phishing zijn er jaarlijks in Nederland? Welk aandeel van de gevallen van online oplichting betreft phishing?
Bent u bekend met Belgische phishing-schild, het BAPS-Systeem, waarmee in 2024 zo’n 1,6 miljoen verdachte links zijn gedetecteerd en omzeild op basis van meldingen van burgers?1
Kunt u nader toelichten wat het doel en de reikwijdte is van de pilot met een Anti-Phishing Shield (APS) die u heeft aangekondigd in deze zomer?2 Welke partijen zijn hier bij betrokken?
Wanneer verwacht u de uitkomsten van deze pilot? Koppelt u deze terug aan de Kamer met een voorstel voor vervolgstappen?
Op welke manier is de Autoriteit Consument & Markt als toezichthouder betrokken bij de pilot? Hoe gaat u tegemoetkomen aan zorgen over netneutraliteit?
Wat doet u nog meer om slachtoffers van phishing te voorkomen? Hoe stimuleert u commerciële oplossingen om verdachte websites te blokkeren, met respect voor netneutraliteit?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het artikel Zuyderland 21,5 miljoen euro in de plus |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Zuyderland in 2024 een winst van 21,5 miljoen euro heeft geboekt, waarvan 13,7 miljoen euro afkomstig is van het medisch centrum?1 Hoe beoordeelt u deze winst in het licht van de aanhoudende personeelsproblemen en de afschaling van zorg in Heerlen?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat Zuyderland in 2024 een positief resultaat heeft geboekt van 21,5 miljoen euro, waarvan 13,7 miljoen afkomstig is van het medisch centrum. In Nederland mogen ziekenhuizen winst maken, maar zij mogen deze winst niet uitkeren aan aandeelhouders of derden. Eventuele winst dient binnen de instelling te blijven en wordt doorgaans aangewend voor investeringen, onderhoud van gebouwen, innovatie of versterking van financiële buffers.
Een gezonde financiële positie van een zorginstelling is van belang om duurzaam en kwalitatief goede zorg te kunnen blijven leveren.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij laten weten dat zij de winst inzetten om te investeren in personeel, goede voorzieningen én om financiering te krijgen voor de toekomst.
Bent u van mening dat het moreel onhoudbaar is dat een ziekenhuis winst maakt terwijl het tegelijkertijd essentiële zorg afbouwt en personeelstekorten laat voortbestaan?
Nee. Het is belangrijk dat een ziekenhuis financieel gezond is. Zuyderland zet er juist op in meer medewerkers aan te trekken en te behouden. Vanuit het Zuyderland ziekenhuis zijn verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart waarmee wordt getracht het tekort aan personeel in te lopen. Daarnaast wordt onder meer geïnvesteerd in extra toelages voor nachten en weekenden op de OK, loonsverhoging op de SEH (buiten de cao om) en samenwerking met de ambulancedienst voor gezamenlijke loopbaanpaden.
Bent u het eens met de stelling van de Nederlandse Vereniging van Spoedeisendehulpartsen (NVSHA) dat ziekenhuizen niet zouden moeten kiezen voor winstgevende planbare zorg, als dat ten koste gaat van spoedeisende hulp?
Het is belangrijk dat iedereen die dit nodig heeft toegang heeft tot passende zorg, dat geldt zowel voor planbare als spoedeisende zorg. Met betrekking tot spoedeisende zorg is daarnaast wettelijk geregeld dat zorgaanbieders in het Regionaal overleg acute zorgketen afspraken maken over de beschikbaarheid en bereikbaarheid daarvan. In het regeerprogramma is ook aangegeven dat het kabinet ervoor wil zorgen dat de beschikbaarheid van spoedeisende zorg en acute verloskunde in iedere regio goed geregeld is. Hiertoe wil het kabinet de regelgeving aanscherpen, budgetbekostiging invoeren voor acute zorg en heeft het kabinet in het AZWA op onderhandelaarsniveau afgesproken dat zorgverzekeraars duurzame afspraken maken met de regionale zorgaanbieders over de strategische keuzes en bijbehorende transformatie. Zij streven ernaar, op basis van de aangevulde ROAZ- en regioplannen, zorgaanbieders meerjarige zekerheid te bieden om de beschreven veranderingen in de plannen te realiseren en noodzakelijke investeringen te kunnen doen.
Waarom is er, ondanks deze miljoenenwinst, geen volledige investering gedaan in het behoud van personeel in Heerlen?
Zuyderland investeert actief in het behoud van personeel, ook in Heerlen. Vanuit het Zuyderland ziekenhuis zijn verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart waarmee wordt getracht het tekort aan personeel in te lopen. Daarnaast wordt onder meer geïnvesteerd in extra toelages voor nachten en weekenden op de OK, loonsverhoging op de SEH (buiten de cao om) en samenwerking met de ambulancedienst voor gezamenlijke loopbaanpaden.
Helaas is het arbeidsprobleem niet opgelost met deze investeringen. Zo is bijvoorbeeld de bereidheid om ’s avonds en in het weekend te werken afgenomen.
Kunt u uitsluiten dat de winst van Zuyderland is gebruikt voor andere doeleinden dan het versterken van de personeelscapaciteit in Heerlen? Zo nee, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de besteding van deze winst?
Hier ben ik niet toe bereid. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb opgemerkt staat het ziekenhuizen vrij een positief resultaat te boeken zolang dit niet in de vorm van winst wordt uitgekeerd aan derden. Bovendien is de jaarrekening openbaar en controleerbaar.
Hoe beoordeelt u het feit dat Zuyderland miljoenen winst maakt, maar tegelijkertijd de acute geboortezorg in Heerlen wil verplaatsen naar Sittard-Geleen vanaf 2030? Is dit niet in strijd met het principe van passende en bereikbare zorg voor iedereen, zeker in een regio als Parkstad?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 2 aangeef is het belangrijk om onderscheid te maken tussen het maken van een financieel positief resultaat enerzijds en personeelstekorten anderzijds. Zoals aangegeven bij vraag 2 investeert het Zuyderland ziekenhuis volop in het werven en behouden van personeel. Geld lost het structurele tekort aan zorgpersoneel niet op. De arbeidsmarkt is krap en vraagt om lange-termijn maatregelen. Het vinden van goed gekwalificeerd personeel is, ondanks de investeringen die het Zuyderland doet om personeel te werven en behouden, een uitdaging.
De keuzes die het Zuyderland heeft gemaakt kennen een breed afgestemde afweging op basis van verschillende criteria, die samen met de stakeholders zijn vastgesteld. Onder voorzitterschap van mevrouw Bouwmeester heeft vorig jaar de regietafel via een brede maatschappelijke verkenning onderzocht hoe de zorg bij Zuyderland het beste vorm kon krijgen. Uit gesprekken met burgers en stakeholders uit de regio zijn in deze verkenning acht verschillende scenario’s samengesteld, welke vervolgens getoetst zijn aan de volgende randvoorwaarden: sluitend netwerk, personeel, kwaliteit en veiligheid, zorgplicht, betaalbaarheid, veranderbereidheid en governance. De randvoorwaarden en toetsingscriteria zijn opgesteld op basis van gesprekken met stakeholders en zijn getoetst bij alle gemeenteraden en colleges B&W. Iedereen is hiermee akkoord gegaan. Op basis van deze analyse zijn de partijen uitgekomen op het voorkeurscenario «maximaal beschikbaar», waarbij het uitgangspunt is dat het Zuyderland zoveel mogelijk zorg op de huidige locaties behoudt, binnen de grenzen wat mogelijk is qua personeel. Binnen dit scenario is er gekozen om de acute geboortezorg en de complexe spoedzorg vanaf 2030 in Sittard-Geleen te plaatsen, omdat deze locatie het beste scoorde op de vooraf opgestelde toetsingscriteria, te weten passende zorg, kwaliteit, toegankelijkheid, betaalbaarheid, verplaatsing van werkplek, brede welvaart en duidelijkheid. De verkenning heeft daarnaast geleid tot een plan voor een ziekenhuis in Heerlen waar de lokale bevolking terecht kan voor zowel planbare als het overgrote deel van de spoedzorg.
Wat zegt het over het zorgsysteem dat inwoners van Heerlen op de publieke tribune moeten plaatsnemen om gehoord te worden, terwijl hun ziekenhuis winst maakt maar hun zorg verdwijnt? Wat zegt dit over de zeggenschap van burgers in de regio over hun eigen zorgvoorzieningen?
Keuzes over de inrichting van het zorgaanbod worden door het ziekenhuis (in afstemming met de verzekeraar) gemaakt. In het geval van Zuyderland zijn de besluiten daarbij genomen op basis van vooraf opgestelde toetsingscriteria, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 6. Ik vind dit traject een goed voorbeeld van hoe alle stakeholders worden betrokken. Ik vind het belangrijk dat het ziekenhuis uiteindelijk zelf beslist want bestuurders en zorgprofessionals moeten immers altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als de Kamer zou verplichten dat een zorgaanbieder zorg levert, ondanks personeelsgebrek, dan kan een bestuurder deze verantwoordelijkheid niet meer nemen. Met mogelijk ernstige gevolgen voor patiënten en de zorgmedewerkers.
Om de regionale dialoog tussen betrokkenen bij (mogelijke of voorgenomen) wijzigingen in het aanbod van acute zorg en ziekenhuiszorg te bevorderen, stel ik een handreiking op. Dit is een hulpmiddel wat tijdens het opstarten van een dergelijk traject ondersteunt om betrokkenheid van alle belanghebbenden in een vroeg stadium te borgen. Door alle belangen te horen en te wegen en hier vroegtijdig met elkaar over in gesprek te gaan creëer je begrip en worden besluiten breed gedragen in de regio. Ik verwacht deze handreiking in september 2025 openbaar te maken.
In het licht van dat u stelt dat de verantwoordelijkheid voor personeelsbeleid bij het ziekenhuis ligt; als een ziekenhuis winst maakt en toch personeelstekorten laat voortbestaan, is dat dan geen falend beleid? Waarom grijpt u hier niet in?
Ik neem afstand van de suggestie dat het boeken van winst door een ziekenhuis en het tegelijkertijd hebben van personeelstekorten wijst op falend beleid. Personeelstekorten zijn een sector-breed probleem en het Zuyderland ziekenhuis zet zich op verschillende manieren in om personeelstekorten zo goed mogelijk op te lossen. Een positief resultaat duidt op een financieel gezonde organisatie. Omdat de winst niet uitgekeerd mag worden, wordt deze gebruikt om de organisatie verder te verstevigen of bepaalde investeringen te plegen. Het is niet aan mij als Minister om te treden in de personele keuzes of financiële bedrijfsvoering van individuele ziekenhuizen. Wel verwacht ik dat instellingen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en beschikbare middelen doelmatig inzetten.
Welke stappen had Zuyderland kunnen nemen om voldoende personeel voor spoedeisende hulp (SEH) en acute verloskunde te werven? Zijn die voldoende bewandeld?
Personeelstekorten zijn een sector-breed probleem en het Zuyderland ziekenhuis zet zich op verschillende manieren in om personeelstekorten zo goed mogelijk op te lossen. Het Zuyderland ziekenhuis is verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart waarmee wordt getracht het tekort aan personeel in te lopen waarvan deels rendement in de komende maanden verwacht wordt en deels het rendement een middellange- tot lange tijdlijn kent.
Het is niet aan mij om te oordelen of een individuele instelling voldoende acties inzet om personeel te werven.
Hoeveel mensen zijn er bij Zuyderland vertrokken door aanpassingen in het totale salaris, bonus en toeslagenpakket?
De beweegredenen van personeel om te vertrekken kunnen divers zijn en dit kan ook een combinatie van oorzaken hebben. Het zal – vanwege het ontbreken van een causale relatie in sommige gevallen – lastig zijn om precies in beeld te brengen hoeveel mensen er vertrekken als gevolg van een specifieke maatregel.
De aangekondigde beloningsmaatregelen, waaronder loonsverhogingen en toelages, gaan in per september 2025. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het effect hiervan op het behoud van personeel. Zuyderland keert geen bonussen uit.
Het Zuyderland ziekenhuis volgt de effecten op het behoud van personeel nauwgezet en evalueert samen met betrokken afdelingen of aanvullende stappen nodig zijn.
Bent u bereid om met Zuyderland, CZ, de gemeente Heerlen en regionale partners in gesprek te gaan over het verplicht investeren van winsten in personeel en zorgbehoud, in plaats van afschaling?
Wat is uw visie op het feit dat ziekenhuizen winst maken in een publiek zorgstelsel? Bent u bereid om wetgeving aan te passen zodat winsten verplicht worden geïnvesteerd in zorgpersoneel en regionale zorginfrastructuur?
Het maken van winst is op zichzelf niet verkeerd. Ziekenhuizen moeten financieel gezond zijn om te kunnen investeren in zorg. Wettelijk mogen zij winst maken, maar die mag niet worden uitgekeerd en moet binnen de organisatie blijven.
Welke rol heeft zorgverzekeraar CZ gespeeld in de besluitvorming over de toekomst van de locatie Heerlen en de inzet van de winsten, gezien de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Bestuur Zuyderland: «Wie betaalt, bepaalt»?2
Het besluit om de acute geboortezorg en de complexe spoedzorg vanaf 2030 in Sittard-Geleen te plaatsen is gezamenlijk genomen door Zuyderland en CZ, in afstemming met de betrokken stakeholders. Dat past binnen de landelijke afspraken van het Integraal Zorgakkoord (IZA).
De inzet van financiële middelen, inclusief de jaarresultaten, is een verantwoordelijkheid van Zuyderland. CZ heeft daar geen zeggenschap over.
Kunt u toezeggen om in de reactie op de rapporten over budgetbekostiging van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan te geven op welke momenten welke stappen in het groeipad worden gezet, en daarbij concrete invoeringsdeadlines benoemen?
Ik verwacht u in september te informeren over de stappen die ik neem naar aanleiding van de adviezen van de NZa. Bij die gelegenheid zal ik uw Kamer ook nader informeren over de stappen in het groeipad.
Het bericht “Kabinet wil extra maatregelen tegen Israël en roept ambassadeur op matje” |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kan het kabinet bevestigen dat de inzet nog steeds een staakt-het-vuren is en vrijlating van de gijzelaars?1
Ja. De oorlog in de Gazastrook moet stoppen, er moet een staakt-het-vuren worden bereikt en alle gijzelaars moeten worden vrijgelaten door Hamas. Daar is de Nederlandse inzet op gericht.
Hoe uit zich deze inzet?
Het kabinet betreurt dat de onderhandelingen tussen Israël en Hamas zijn vastgelopen en roept de partijen op terug te keren naar de onderhandelingstafel. Het kabinet ziet dat Hamas forse (mede-)verantwoordelijkheid toekomt voor het uitblijven van het staakt-het-vuren. Daarom blijft Nederland voortrekker voor aanvullende EU-sancties tegen Hamas en Palestinian Islamic Jihad. Een onmiddellijk staakt-het-vuren is noodzakelijk voor het vrij krijgen van de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas; voor het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook en om tot een duurzame oplossing te komen, waarbij voor het kabinet de tweestatenoplossing het uitgangspunt is. Over de ontwikkelingen rond het staakt-het-vuren staat het kabinet in nauw contact met partners die een bemiddelende rol spelen in de onderhandelingen, waaronder Qatar, Egypte en de Verenigde Staten.
In mei jl. heeft Nederland de Hoge Vertegenwoordiger van de EU verzocht een evaluatie te starten van Israëls naleving van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord. Sindsdien zet Nederland zich ook via deze procedure in om de druk op Israël te verhogen met als doel een staakt-het-vuren te bereiken zodat ook alle gijzelaars worden vrijgelaten, de humanitaire blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk op te heffen en geen verdere stappen te zetten die ons verder verwijderen van de tweestatenoplossing. Het kabinet blijft deze druk waar nodig opvoeren, onder meer door het zetten van nationale en Europese stappen zoals beschreven in de Kamerbrief van 28 juli jl.
Wat zijn momenteel de knelpunten wat betreft het toeleveren van hulp in Gaza? Welke rol spelen Israël, de Arabische landen en hulporganisaties hierin?
De humanitaire blokkade zorgt voor grote problemen bij de hulpverlening in de Gazastrook. Bovendien zijn er kwantitatieve en kwalitatieve beperkingen op de hulp die binnenkomt. Het tekort aan voedsel en andere essentiële goederen zorgt voor wanhopige menigtes, en leidt tot plunderingen van hulpgoederen. Het kabinet ziet deze situatie als het gevolg van de aanhoudende humanitaire blokkade, alsmede de aanhoudende restricties op invoer en distributie van humanitaire hulp. Deze situatie, vormt een belemmering voor de deugdelijke distributie van hulp. Mitigerende maatregelen, zoals meer gepantserde voertuigen en veiligheidsuitrusting voor hulporganisaties alsook toestemming voor het gebruik van alternatieve routes om menigtes en risico’s te vermijden, worden niet of nauwelijks genomen door Israël. De aanwezigheid van terroristische organisaties, zoals Hamas en daarnaast criminele bendes, vormt een extra complicatie voor de veilige, ordentelijke distributie van hulp. Daarnaast kampen hulporganisaties met veiligheidsuitdagingen en logistieke problemen door het aanhoudende oorlogsgeweld.
Deelt het kabinet dat alle actoren in het conflict er alles aan moeten doen om te zorgen dat de juiste hulp bij de juiste mensen in Gaza terecht komt? Is het kabinet bekend met meldingen dat terreurorganisatie Hamas een kwalijke rol speelt bij de distributie van hulpgoederen? Wat is de rol van de terreurorganisatie Hamas bij het tekort aan voedsel en andere hulp in Gaza?
Het kabinet deelt dat alle actoren in het conflict zich moeten inzetten om ervoor te zorgen dat humanitaire hulp effectief, veilig en ordentelijk wordt gedistribueerd. In de huidige chaotische situatie is dergelijke ordentelijke distributie uiterst complex. Daarnaast verrijkt Hamas zich met onder andere humanitaire hulp.
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het kritisch blijft kijken naar de rol van alle actoren in het conflict wat betreft het tekort aan hulpgoederen in Gaza?
Het kabinet monitort de situatie en het ernstig tekort aan hulpgoederen nauwgezet en blijft kritisch en alert ten aanzien van de rol van alle actoren in het conflict, waaronder zowel Israël als Hamas. Nederland maakt gebruik van diplomatieke kanalen en samenwerking met (internationale) partners, waaronder de VN, de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging en Dutch Relief Alliance, om informatie te verzamelen en te beoordelen over de distributie en belemmeringen van humanitaire hulp.
In welk geval zal worden geconcludeerd dat Israël onvoldoende heeft gedaan voor meer humanitaire hulp in Gaza? Hoe wordt dit bepaald?
Het kabinet vindt dat Israël de humanitaire blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk moet opheffen. Het kabinet zag het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp als een stap in de goede richting, maar heeft hierbij aangegeven dat het zo snel mogelijk zou moeten worden geïmplementeerd en dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Bovenal zal Israël meer stappen moeten zetten om de hulpverlening te faciliteren, zoals door het openen van alle grensovergangen en het wegnemen van belemmeringen voor distributie van hulp door professionele, gemandateerde hulporganisaties. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) monitort de implementatie van het humanitaire akkoord onder andere via medewerkers van het Directoraat-Generaal voor Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp (ECHO) van de Commissie die ter plaatse in Israël aanwezig zijn, en op basis van rapportages van partnerorganisaties zoals het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties. Op 23 en 29 juli jl. rapporteerde EDEO en de Commissie over de voortgang van de implementatie van het akkoord. Hieruit werd geconcludeerd dat Israël de gemaakte afspraken onvoldoende nakomt.
Kan het kabinet een overzicht sturen van alle mogelijke maatregelen die momenteel worden overwogen, Europees en nationaal?
De door de Commissie opgestelde lijst met potentiële maatregelen is in vertrouwen gedeeld met de lidstaten. Delen daarvan zou het vertrouwen in Nederland en daarmee de Nederlandse diplomatieke slagkracht ondermijnen. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten over te gaan tot nationale en Europese maatregelen.
Hoe reflecteert het kabinet op het telefoongesprek tussen Premier Schoof en President Herzog?
De Minister-President heeft tijdens het telefoongesprek met de Israëlische president Herzog de Nederlandse zorgen overgebracht en met klem benadrukt dat Nederland de regering-Netanyahu oproept een andere koers in te slaan. Minister-President Schoof heeft in het gesprek tevens benadrukt dat Nederland significante stappen, zowel in EU-verband als nationaal, zal voorstaan indien de situatie in de Gazastrook niet spoedig verbetert en de humanitaire afspraken tussen de EU en Israël niet geïmplementeerd worden. Inmiddels heeft het kabinet besloten maatregelen te nemen op nationaal en Europees vlak. De Minister-President heeft ook benadrukt dat de veiligheid van Israël en het lot van de gegijzelden topprioriteit blijven voor Nederland en dat Hamas een aanhoudend gevaar is en geen rol kan spelen in de toekomst van Gaza.
Hoe kijkt het kabinet naar het bericht van President Herzog op X als reactie op Premier Schoof?
President Herzog gaat over zijn eigen woorden.
Is het kabinet het eens dat Israël nog steeds als een belangrijke bondgenoot tegen terreur en het Iraanse regime moet worden gezien? Steunt het kabinet nog steeds Israël in zijn strijd om zijn bestaansrecht, terwijl het ook aandacht vraagt voor de humanitaire situatie in Gaza? Blijft het kabinet dit uitdragen op Europees niveau?
Ja. Nederland steunt het bestaansrecht en het recht op veiligheid van de staat Israël en verzet zich tegen de ontkenning en bedreiging hiervan, met name door Iran. Tegelijkertijd hecht het kabinet aan het internationaal recht en aan de bescherming van burgers in conflictgebieden.
Erkent het kabinet dat lange termijn vrede alleen mogelijk is als Hamas is uitgeschakeld?
Het kabinet koestert geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas. Hamas is een terroristische organisatie die al jarenlang zijn eigen bevolking onderdrukt, mensenrechten schendt en door zijn gruwelijke daden van 7 oktober 2023 een spiraal van geweld ontketende. Hamas gebruikt Gazanen als menselijk schild en houdt momenteel nog altijd vijftig gegijzelden vast in de Gazastrook, van wie nog minstens twintig in leven zouden zijn. Het kabinet blijft onderstrepen dat Hamas onmiddellijk de gijzelaars moet vrijlaten en de wapens moet opgeven. Er is geen plaats voor Hamas in de toekomst van de Gazastrook. Het kabinet blijft dit benadrukken, ook in EU-verband.
Deelt het kabinet dat we moeten toewerken naar een tweestatenoplossing zonder Hamas?
Zie antwoord vraag 11.
Blijft het kabinet benadrukken op billateraal niveau en op Europese Unie (EU)-niveau dat het huidige conflict is gestart op 7 oktober door de barbaarse terreuraanval van Hamas?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kijkt het kabinet naar mogelijke desinformatie (door Hamas) in de oorlog in Gaza? Kan er spraken zijn van meer toegang voor onafhankelijke journalisten in Gaza?
Ondanks de gevaren, zijn er nog steeds onafhankelijke journalisten actief in de Gazastrook. Nederland roept Israël op om hen in veiligheid hun werk te laten uitvoeren en om internationale journalisten toegang te geven tot het gebied, ook met het oog op het tegengaan van mogelijke desinformatie van Hamas. Veilige toegang voor journalisten tot de Gazastrook is ook bij de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 29 juli aan de orde gesteld. Nederland blijft zich hiervoor ook publiekelijk uitspreken.
Deelt het kabinet dat, indien maatregelen tegen Israël genomen worden, nog steeds EU-maatregelen tegen Israël het meest effectief zijn?
Het heeft de voorkeur van het kabinet om zo veel mogelijk in Europees verband op te treden. Hiermee wordt namelijk een krachtig signaal afgegeven. Tegelijkertijd blijft, bij uitblijven van consensus in EU-verband, het noodzakelijk om druk te houden door stappen op nationaal niveau te zetten.
Op welke manier vindt er momenteel coördinatie plaats tussen de Verenigde Staten (VS) en de EU wat betreft de oorlog in Gaza?
Er vindt bilaterale contact plaats tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie over de oorlog in de Gazastrook, op verschillende niveaus en locaties. Medewerkers van de EU-delegaties staan in regelmatig contact met functionarissen van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nationale Veiligheidsraad, onder andere in Washington D.C. en Jeruzalem. Daarnaast zijn er ook contacten met Amerikaanse diplomaten die zijn gestationeerd bij de Amerikaanse missie bij de EU. Daarnaast vindt ook coördinatie plaats binnen het kader van de G7.
Zal het kabinet aansluiten bij de verklaring van Arabische en Europese landen dat Hamas oproept om zijn wapens in te leveren en te vertrekken uit Gaza?
Nederland was vertegenwoordigd bij de conferentie waarin deze verklaring is opgesteld. Nederland verwelkomt elementen uit de verklaring, waaronder de veroordeling van de terroristische aanvallen door Hamas van 7 oktober 2023, de oproep tot ontwapening van Hamas, en het belang van het beëindigen van de onrechtmatige bezetting van de Palestijnse Gebieden door Israël en de noodzaak tot verbetering van de humanitaire situatie in de Gazastrook. Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van het steunen van de verklaring. De verklaring maakt onderdeel uit van een groter outcome document. Het outcome document bestaat uit een politieke verklaring en een annex met mogelijke actiepunten. Nederland heeft tot 5 september om te bepalen of we deze verklaring kunnen steunen.
Kunnen deze vragen voor het debat over de oorlog in Gaza worden behandeld?
Ja.
Een lijst met mogelijke sanctiemaatregelen tegen Israël |
|
Derk Boswijk (CDA), Kati Piri (PvdA), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de inzage van interne stukken over mogelijke sanctiemaatregelen tegen Israël door De Telegraaf, d.d. 29 juli 2025?1
Ja.
Hebben deelnemers aan het spoedberaad van het kabinet op maandag 28 juli een lijst met beoogde maatregelen ontvangen?
Ja.
Klopt het dat er meerdere opties op tafel lagen voor hardere sanctiemaatregelen, waaronder op het gebied van wapenleveranties? Zo ja, wat is de reden dat het kabinet hier niet voor heeft gekozen?
Het kabinet laat zich breed adviseren over verschillende mogelijkheden. De uiteindelijke uitkomst van de beslissing om maatregelen in te stellen is gedeeld in de Kamerbrief van 28 juli jl.2 Het kabinet zal de opgestelde notitie voor het bewindspersonen overleg niet met de Kamer delen en beroept zich daarbij op de bescherming van de eenheid van kabinetsbeleid en de bescherming van diplomatieke belangen.
Waarom heeft het kabinet de maandelijkse rapportage over de uitvoer van militaire goederen na 31 maart 2025 niet meer geactualiseerd?
Het kabinet hanteert een grote mate van transparantie over de uit- en doorvoer van strategische goederen en loopt hiermee internationaal voorop. Het kabinet publiceert regelmatig kerngegevens over alle afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire en dual-use goederen, evenals kerngegevens over de doorvoer van militaire goederen over Nederlands grondgebied.
Het streven is publicatie binnen twee maanden.
Door zware belasting bij exportcontrole bij Douane en het Ministerie van Buitenlandse Zaken als gevolg van de Ruslandsancties en de oorlog in de Gazastrook is de publicatie vertraagd. Het kabinet doet zijn uiterste best om de achterstanden in te lopen en inmiddels zijn de kerngegevens voor uitvoer van militaire goederen tot en met 31 mei 2025 gepubliceerd.3
Zijn er nu nog vergunningen geldig op basis waarvan doorvoer en uitvoer van militaire en dual-use goederen naar Israël mogelijk is? Zo ja, kunt u heel specifiek voor elke vergunning aangeven welke goederen en welke waarde het betreft?
Voor militaire goederen zijn er op dit moment zeven vergunningen geldig waarmee door- en uitvoer naar Israël mogelijk is. Het gaat hier om goederen als communicatiesystemen, technologie voor radarsystemen, delen voor onbemande voertuigen, elektronica voor vliegerhelmen, programmatuur voor observatiesystemen en delen voor geleide projectielen.
Voor de uitvoer van delen voor radarsystemen geldt dat dit radaronderdelen betreffen ten behoeve van het Iron Dome-luchtafweersysteem, waarmee inkomende dreigingen gedetecteerd en uitgeschakeld kunnen worden.
Met uitzondering van de delen voor radarsystemen ten bate van het Iron Dome-luchtafweersysteem, conform de motie Kahraman4, geldt dat er bij alle geldige vergunningen sprake is van (tijdelijke) uitvoer ten behoeve van verdere productontwikkeling of reparatie- en/of onderhoudsdoeleinden in Israël waarbij er geen sprake is van eindgebruik in Israël.
Voor de verleende dual-use vergunningen tot en met juni 2025, inclusief informatie over de geldigheid, omschrijving en waarde ervan, verwijst het kabinet naar het document «Rapportage uitvoer dual-use goederen geactualiseerd tot en met juni 20255». In de periode 1 juli 2025 tot 1 augustus 2025 zijn na zorgvuldige toetsing aan de Europese exportcontrolekaders vijf dual-use vergunningen aan civiele bedrijven in Israël verleend.
De verleende vergunningen zijn uitsluitend voor transacties met medisch of civiel eindgebruik. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht of andere eindgebruikers met een geweldsmandaat. In één geval betrof het de definitieve uitvoer van meetsystemen ter waarde van circa 31 miljoen euro. Eenmaal betrof het de definitieve uitvoer van technologie voor infraroodcamera’s ter waarde van circa 25 duizend euro. Tweemaal betrof het de definitieve uitvoer van gestuurde vonkbruggen ter waarde van circa 16 duizend, respectievelijk circa 19 duizend euro. De laatste vergunning betrof de tijdelijke uitvoer van traagheidsnavigatiesystemen ter waarde van circa 24 miljoen euro. De verleende vergunningen hebben een geldigheid van één jaar.
Kunt u vóór het aanstaande commissiedebat over Gaza de maandelijkse rapportage actualiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een nationale boycot voor producten uit illegale nederzettingen op de lijst stond? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om met een nationale boycot voor te sorteren op het scenario dat er onvoldoende steun voor een Europese boycot is?
Zoals is vermeld in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten in samenwerking met gelijkgestemde partners zich in te spannen voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de door illegale nederzettingen, conform de motie van Campen en Boswijk.6 Als lidstaat van de Europese Unie is Nederland onderdeel van de interne markt, waarin vrij verkeer van goederen geldt. Een eventuele maatregel gericht op het weren van producten uit illegale nederzettingen is effectiever als deze op niveau van de Unie wordt genomen, ook met oog op de eventuele handhaving van een dergelijke maatregel.
Bent u bereid om de lijst, op basis van artikel 68 van de Grondwet, vóór het commissiedebat met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en vóór het commissiedebat beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk separaat beantwoord en voor het debat verstuurd.
De schriftelijke vragen van 18 april 2025 (2025Z07899) over Mohammed B. |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met de schriftelijke vragen die de PVV op 18 april 2025 heeft ingediend naar aanleiding van het bericht dat Mohammed B. weer op vrije voeten is en aanwezig was bij een sit-in?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Waarom heeft u deze vragen na 102 dagen nog steeds niet beantwoord?
De beantwoording van de Kamervragen is vertraagd doordat er afstemming nodig was met verschillende (keten)partners. Dit was noodzakelijk om tot een volledige beantwoording van de vragen te komen. De afstemming vergde meer tijd dan vooraf was ingeschat, waardoor de beantwoording later is verstuurd dan de gebruikelijke termijn.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter in de Jodenjacht-zaak, waarin Mohammed B. is veroordeeld en waarbij hij 19 dagen voorwaardelijk opgelegd heeft gekregen?2
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Deelt u de mening dat het openlijk verheerlijken van de terroristische organisatie Hamas met leuzen en een zichtbaar «Hamas-beweging»-embleem, het herhaaldelijk deelnemen aan illegale demonstraties en het aanvallen van de aanhoudingseenheid van de politie op 27 juli 2025 in Amsterdam wél degelijk strafbare feiten zijn, en dat hij dus per direct opgepakt dient te worden, vervolgd moet worden en onmiddellijk zijn voorwaardelijke straf moet uitzitten? Zo nee, waarom niet?3 4 5 6
Het is aan het Openbaar Ministerie om eventuele strafbare feiten te onderzoeken en te bepalen of verdachten worden vervolgd. Daarna is het aan de rechter om te oordelen over de zaak. In algemene zin is het kabinet voornemens om het openlijk betuigen van steun aan terroristische organisaties en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen, beide met een hoog strafmaximum. Het wetsvoorstel hiertoe is in openbare consultatie gegeven, die inmiddels is gesloten. Nadat de consultatieadviezen zijn verwerkt, zal het wetsvoorstel voor advies worden voorgelegd aan de Raad van State.
Wanneer stelt u paal en perk aan antisemitisch geweld en wordt deze Syriër met Palestijnse achtergrond het Nederlandse paspoort of verblijfstitel afgenomen en het land uitgezet?
In algemene zin veroordeelt het kabinet alle vormen van antisemitisme en antisemitisch geweld in de samenleving. Mede daarom heeft het kabinet de strategie bestrijding antisemitisme opgesteld, die op 22 november 2024 naar uw Kamer is verzonden.7 In de strategie wordt een breed pakket van maatregelen aangekondigd om antisemitisme te bestrijden op alle terreinen waar het zich voordoet. Op 4 juli jl. heeft uw Kamer een voortgangsbrief ontvangen over de stand van zaken van deze maatregelen.
Kunt u deze vragen en de vragen van 18 april 2025 zo spoedig mogelijk beantwoorden, en in elk geval vóór eind augustus?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
Opnemen van Palestijnse patiënten uit Gaza |
|
Wieke Paulusma (D66), Jan Paternotte (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat grote aantallen zwaargewonde en zieke Palestijnen in Gaza wachten op evacuatie voor behandeling in het buitenland?1
Bent u op de hoogte van het feit dat Italië recent 17 patiënten en 53 begeleiders uit Gaza heeft geëvacueerd en dat het totale aantal geëvacueerde patiënten naar landen in de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) European Region inmiddels 852 bedraagt (stand 27 juni 2025)?2
Klopt het dat tussen 7 oktober 2023 en 10 april 2025 7.229 patiënten uit Gaza geëvacueerd zijn waarvan het overgrote deel naar Egypte, Verenigde Arabische Emiraten, Qatar en Turkije?3
Klopt het dat Nederland tot op heden geen enkele patiënt uit Gaza heeft opgenomen voor medische behandeling, terwijl het merendeel van de West-Europese landen (waaronder Italië, Frankrijk, Duitsland, Noorwegen, Spanje, België en Zwitserland) dit wel heeft gedaan?
Kunt u aangeven waarom landen als Italië, Duitsland, Frankrijk, Noorwegen, Spanje, Zwitserland en België wel Palestijnse patiënten hebben opgevangen, maar Nederland niet?
Waarom heeft Nederland geen gehoor gegeven aan de herhaalde oproepen van de WHO en anderen om (meer) patiënten uit Gaza op te nemen?4 5
Heeft Nederland deze oproepen besproken binnen het kabinet of met relevante Europese partners? Zo ja, waarom zijn er desondanks nog steeds geen patiënten uit Gaza naar Nederland overgebracht voor medische behandeling? Zo niet, waarom niet?
Bent u van mening dat het geen gehoor geven door Nederland aan de oproep van de WHO-directeur-generaal Tedros Adhanom Ghebreyesus van 16 juli 2025 om patiënten uit Gaza op te nemen kan worden beschouwd als strijdig met de verplichtingen van derde staten zoals die voortvloeien uit de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 26 januari 2024? Kunt u dit toelichten?6
Bent u bekend met de uitspraak van uw voorganger Minister Bruins Slot dat Nederland onderzoekt hoe zieke en gewonde patiënten uit Gaza naar Nederland kunnen worden gehaald? Hoe is hieraan opvolging gegeven?7
Bent u van mening dat het onthouden van medische zorg aan zwaargewonde en ernstig zieke burgers uit een conflictgebied in strijd is met internationale humanitaire verplichtingen, zoals vastgelegd in de Vierde Conventie van Genève? Kunt u dit toelichten?
Klopt het dat Coordination of Government Activities in the Territories (COGAT, de Israëlische bezettingsautoriteit) medische evacuaties regelmatig annuleert en beperkt? Zo ja, welke acties heeft Nederland daartegen ondernomen?
Bent u van mening dat het Israëlische beleid ten aanzien van hulpverlening – inclusief het blokkeren van medische evacuaties – neerkomt op collectieve bestraffing en daarmee een schending vormt van het internationaal humanitair recht? Kunt u dit toelichten?
Bent u bereid om met ziekenhuizen, universiteiten, gemeenten en medische organisaties in Nederland te overleggen over de mogelijkheid tot opvang en behandeling van Palestijnse patiënten?
Bent u bereid om alsnog, en met spoed, patiënten uit Gaza op te nemen, zoals gevraagd door de WHO, en daartoe samen te werken met het EU-mechanisme, andere lidstaten en relevante medische instellingen?
De aankondiging van Frankrijk om de Palestijnse staat te erkennen |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging van Frankrijk om, in navolging van meer dan 140 landen waaronder Ierland, Spanje, Noorwegen en Zweden, over te gaan tot erkenning van de Palestijnse staat?
Ja.
Bent u van mening dat de internationale gemeenschap druk moet houden op Israël om het Palestijns recht op zelfbeschikking te eerbiedigen en de illegale bezetting te beëindigen?
Ja. In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 2024 erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli jl. zet het kabinet zich in om door een combinatie van druk op en dialoog met Israël de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren.
Bent u van mening dat erkenning een belangrijk signaal is dat de internationale gemeenschap blijft strijden voor een rechtvaardige en duurzame tweestatenoplossing? Zo nee, waarom niet?
De uiteindelijke erkenning van de Palestijnse staat moet voor Nederland onderdeel zijn van het politieke proces dat leidt tot een duurzame oplossing die door beide partijen wordt gedragen, waarbij de tweestatenoplossing het uitgangspunt is. Dit proces moet wat Nederland betreft zo spoedig mogelijk worden aangevangen. Erkenning vraagt om een zorgvuldige afweging. Hierbij moet niet alleen worden gekeken naar wat dit daadwerkelijk kan betekenen voor het concreet verbeteren van de catastrofale situatie in Gaza, maar ook naar de verantwoordelijkheden en noodzakelijke hervormingen van de Palestijnse Autoriteit.
Klopt het dat nationale regeringen zelf tot erkenning kunnen besluiten en dat dit geen Europees besluit vraagt of Europese competentie is?
Ja, dat klopt.
Bent u van mening dat het tijd is dat Nederland overgaat tot de erkenning van de Palestijnse staat? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment overweegt het kabinet niet om de Palestijnse staat te erkennen.
Het Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting gecertificeerde instellingen (GI’s) |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken , Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen van Marten van der Wier op de website van Dagblad Trouw van 21 juli 2025 onder de titels «Jeugdbescherming moet al jaren kiezen welke kinderen ze als eerste helpt» en «Waarom gebruikt jeugdbescherming al drie jaar een noodregeling?»?1 2
Ja.
Bent u bekend met het «Handelingsperspectief en Veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen (GI’s)»? Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte? Op welke wijze bent u betrokken bij de ontwikkeling van dit handelingsperspectief? Wat zijn uw de formele standpunten? Wanneer is de Kamer hierover geïnformeerd en geconsulteerd? Als de Kamer niet is geïnformeerd of geconsulteerd, had dit in uw ogen niet gemoeten?
De GI’s hebben het Ministerie van Justitie en Veiligheid in februari 2022 voor het eerst geïnformeerd over de ontwikkeling van deze door de GI-sector ontwikkelde veldnorm. In deze veldnorm is beschreven op welke wijze GI’s omgaan met wachtlijsten, hoe zij zorgdragen voor de veiligheid van kinderen die moeten wachten op een vaste jeugdbeschermer, welke taken ze daarvoor uitvoeren en hoe ze zorgdragen (op basis van veiligheids- en risicotaxatie) dat urgente zaken snel opgepakt worden. Op 14 september 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het gebruik van het landelijke handelingsperspectief door de GI’s3 Daarna is de Kamer ook op andere momenten opnieuw geïnformeerd over het handelingsperspectief4.
In paragraaf 6 van de brief van 14 september 2022 is aangegeven dat het werken met een wachtlijst uiteraard een onwenselijke situatie is. Kinderen waarvan de rechter heeft geoordeeld dat zij ernstig in hun ontwikkeling bedreigd worden, moeten onverwijld geholpen worden. Ouders moeten de ondersteuning krijgen die nodig is om weer een veilige gezinssituatie te creëren. We moesten echter ook vaststellen dat op dat moment het door personeelstekorten onontkoombaar zou kunnen zijn dat GI’s, ondanks alle inspanningen die ze hebben gedaan, genoodzaakt waren hiertoe over te gaan. Daarbij hebben we geconstateerd dat in een dergelijke situatie het minimaal nodig is dat hiervoor een transparant en goed uitgewerkt landelijk kader beschikbaar is; dat geeft duidelijkheid aan alle betrokkenen (ouders, kinderen en ketenpartners) en draagt zorg voor een eenduidige en navolgbare manier van werken voor de GI’s.
Kunt u aangeven op welk moment de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is geïnformeerd en betrokken bij het «Handelingsperspectief en Veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen (GI’s)»? Op welke wijze is de IGJ betrokken? Heeft de IGJ inhoudelijke bemoeienissen gehad met het opstellen van «Handelingsperspectief en Veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen (GI’s)»? Zo ja, op welke wijze? Kunt u aangeven wat het formele standpunt van de IGJ is geweest en hoe deze is verwoord naar de GI’s?
In 2022 hebben de GI’s het handelingsperspectief gedeeld met de IGJ. De IGJ is niet inhoudelijk betrokken geweest bij de totstandkoming hiervan.
Sinds september 2022 uiten de IGJ en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) herhaaldelijk hun zorgen over dit handelingsperspectief.5 De Inspecties maakten zich zorgen dat het handelsperspectief ertoe kan leiden dat rechterlijke beslissingen voor kinderen niet of niet tijdig worden uitgevoerd en wettelijke normen niet worden nageleefd. Hierdoor kan een deel van de kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, de noodzakelijke bescherming en passende hulp niet tijdig krijgen.
Vanaf begin 2025 doen de inspecties verdiepend toezicht naar GI’s. Het toezicht richt zich op de kwaliteit en veiligheid van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclasseringsmaatregelen. De inspecties kijken ook naar het effect op jongeren en gezinnen van het werken met het handelingsperspectief.6
Heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) hier nog een rol gespeeld, en zo ja hoe? Kunt u aan aangeven wat de visie was van de IJenV op dit «Handelingsperspectief en Veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen (GI’s)»?
IJenV is over het Handelingsperspectief geïnformeerd en is niet betrokken geweest bij de totstandkoming ervan. Zie voorts mijn antwoord op vraag 3.
Was u ervan op de hoogte dat maar liefst zes van de dertien GI’s structureel in strijd handelen met wettelijke bepalingen uit de Jeugdwet (JW), zoals het tijdig koppelen van een jeugdbeschermer binnen vijf dagen na beschikking van de rechter?
Mede op verzoek van de Tweede Kamer wordt uw Kamer sinds 2023 periodiek geïnformeerd over onder andere de wachtlijsten bij de GI’s7; daarbij is van elke GI bekend hoeveel kinderen er langer dan 5 werkdagen moeten wachten op een vaste jeugdbeschermer en hoe lang die kinderen gemiddeld wachten. We hebben u voor het laatst hierover geïnformeerd in de voortgangsbrief jeugdbescherming van 16 juni 20258.
Heeft u nog weet van de Kamervragen van 25 maart 2025 over de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en falen van gecertificeerde instellingen en uw beantwoording op 16 mei 2025?3 Staat u nog steeds achter de beantwoording van de vragen 6 en 7 uit die set Kamervragen?
Ja, ik sta achter die beantwoording.
Bent u het er nog steeds mee eens dat bij het niet binnen vijf dagen benoemen van een jeugdbeschermer de GI de minderjarige niet adequaat kan beschermen en dat de kinderbeschermingsmaatregel dan geen doel (meer) dient en dat daardoor de grond voor overheidsingrijpen en daarmee voor een kinderbeschermingsmaatregel ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het eerdere antwoord op vraag 5 van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract) over de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en falen van gecertificeerde instellingen van 16 mei 2025.10
Daarin gaf de toenmalig Staatssecretaris Rechtsbescherming aan dat er helaas nog altijd kinderen zijn die moeten wachten op een vaste jeugdbeschermer. Dat moet beter. Het gegeven dat er (nog) geen vaste jeugdbeschermer is voor het kind, betekent echter niet dat de veiligheid van het kind niet in de gaten wordt gehouden, dan wel dat er niet wordt gehandeld als daar aanleiding toe is. De GI’s werken met het handelingsperspectief als een minimum-variant – een basisrichtlijn – in situaties van personele onderbezetting. In de praktijk doen de meeste GI’s meer dan deze basisrichtlijn of hoeven ze de werkwijze niet (meer) in te zetten.
Onderschrijft u dat het niet binnen vijf dagen benoemen van een vaste jeugdbeschermer en dus het niet uitvoeren van een wettelijke verplichting wegens personele onderbezetting in strijd is met het legaliteitsbeginsel en de kern van de rechtsstaat?
Zie antwoord vraag 7.
Acht u het juridisch en moreel aanvaardbaar dat GI’s zich structureel beroepen op «overmacht», terwijl het hier geen tijdelijke calamiteit betreft, maar een jarenlang bekend personeelsprobleem? Indien u het hiermee eens bent, wat gaat u hieraan doen om dit op een zo’n kort mogelijke termijn te veranderen?
De hoge werkdruk en het daarmee samenhangende hoog verloop en verzuim is één van de belangrijke oorzaken van de wachtlijsten. Het Rijk heeft samen met gemeenten een aantal maatregelen genomen om de werkdruk te verminderen. We verwijzen u naar de brief van 14 september 2022 voor een overzicht van die maatregelen. Eén van de belangrijkste maatregelen uit dit pakket is het verlagen van de gemiddelde workload. Samen met gemeenten hebben we gezorgd voor een aanzienlijke verlaging van deze workload van gemiddeld 17,1 kinderen per fte op 1 december 2022 naar gemiddeld 12 kinderen op 1 april 202511, waardoor jeugdbeschermers meer tijd hebben om kinderen en gezinnen goed te begeleiden. Op verzoek van GI’s hebben we een 2 jarige periode (2024–2025) afgesproken om de workload te verlagen. Sneller was niet verantwoord omdat dat het werven en inwerken van nieuwe medewerkers een te groot beslag zou leggen op de staande organisatie en op de jeugdbeschermers die al deze nieuwe medewerkers moeten inwerken.
Nu de beoogde daling van de werkdruk gerealiseerd is hebben GI’s meer ruimte om te werken aan het verder terugdringen van de wachtlijsten. Bij het terugdringen van de workload moesten medewerkers juist minder kinderen in hun workload krijgen waardoor er minder ruimte overblijft om de wachtlijst te verminderen. Desondanks is de wachtlijst gedaald in deze periode. De wachtlijst is niet overal evenveel gedaald. Het is nu aan de betreffende GI’s en de gemeentelijke opdrachtgevers om waar noodzakelijk (aanvullende) maatregelen te nemen om zorg te dragen dat kinderen tijdig een vaste jeugdbeschermer hebben. Vanuit het Rijk zullen we de ontwikkeling van de wachtlijsten nauwgezet volgen. De resultaten van het toezicht door inspecties zullen daarbij belangrijke aanknopingspunten bieden.
Kunt u uitsluiten dat hierdoor de rechten van kinderen en ouders onder artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op familieleven) worden geschonden, mede gelet op de afwezigheid van rechtsbescherming en effectieve uitvoering? Zo nee, wat zijn de gevolgen die er kunnen ontstaan en wat ziet u hier al van?
Artikel 8 EVRM bevat het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven. De staat moet zich onthouden van ingrijpen in het gezinsleven, tenzij dit ingrijpen voorzienbaar is bij wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische rechtsorde. Het doel van het overheidsingrijpen bij kinderbeschermingsmaatregelen is het waarborgen van het recht op bescherming aan minderjarigen. Er zal bij iedere maatregel moeten worden afgewogen of de maatregel wel het doel dient waarvoor het wordt ingezet en of de maatregel noodzakelijk is. Daarbij wordt getoetst of er voldoende redenen zijn om een maatregel te rechtvaardigen en of de redenen die worden aangevoerd voor de maatregel voldoende zijn onderbouwd.
Als de GI de minderjarige niet adequaat kan beschermen, dan kan het zo zijn dat de kinderbeschermingsmaatregel geen doel (meer) dient en/of niet langer noodzaak heeft. Dan ontbreekt daardoor de gerechtvaardigde grond voor overheidsingrijpen en daarmee voor een kinderbeschermingsmaatregel, dus kan er in dat geval sprake zijn van een schending van artikel 8 EVRM.
Vindt u dat de IGJ haar onafhankelijkheid als toezichthouder in gevaar brengt door vooraf «begrip» uit te spreken voor het handelingsperspectief en vervolgens drie jaar lang niet handhavend op te treden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dat vind ik niet. Sinds 2019 vragen IGJ en IJenV herhaaldelijk aandacht voor de situatie in de jeugdbeschermingsketen waardoor kinderen die ernstig in hun veiligheid en ontwikkeling worden bedreigd niet op tijd de noodzakelijke bescherming en hulp ontvangen. In 2022 hebben de inspecties een signaalbrief12 aan de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van VWS geschreven. Hierin gaven zij aan dat hun instrumentarium om te interveniëren, en zo verbetering op de korte termijn te bevorderen, was uitgeput. De inspecties kondigden aan niet meer op te treden wanneer de oorzaken van het niet naleven van wet- en regelgeving liggen in het onvoldoende realiseren van een toereikend aanbod van jeugdbescherming en jeugdhulp. Het feit dat de inspecties begrip hebben uitgesproken voor het handelingsperspectief van de GI’s ligt in deze lijn. De inspecties vroegen de verantwoordelijk bewindspersonen in te grijpen met een aanpak die ertoe zou leiden dat elke jeugdige met een maatregel zonder vertraging bescherming of (in geval van jeugdreclassering) begeleiding en hulp zou krijgen. De inspecties treden wel op als zij bij instellingen in de jeugdbeschermingsketen tekortkomingen constateren op de taken waar de instellingen zelf verantwoordelijk voor zijn en zelf grip op behoren te hebben. In het verdiepend toezicht dat de inspecties momenteel uitvoeren, kijken zij onder andere naar het effect op jongeren en gezinnen van het werken met het handelingsperspectief.
Op welke juridische grondslag baseert de IGJ haar keuze om overtredingen van wettelijke normen niet langer te handhaven indien deze voortkomen uit onderbezetting?
Het klopt niet dat de IGJ niet langer handhaaft indien wettelijke normen niet gehaald worden vanwege onderbezetting. Indien verbeteringen van de door de IGJ geconstateerde tekortkomingen bij een organisatie buiten de invloedsfeer van de organisatie liggen dan grijpt de inspectie niet in bij de individuele zorgaanbieder omdat met handhaving door de inspectie de situatie niet kan worden verbeterd. De inspecties treden wel op als zij bij instellingen in de jeugdbeschermingsketen tekortkomingen constateren op de taken waar de instellingen zelf verantwoordelijk voor zijn en zelf grip op behoren te hebben.
Is er sprake van een formele beleidsregel die deze selectieve handhaving legitimeert, of betreft dit een feitelijke gedoogconstructie zonder juridische borging?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Deelt u de zorg dat hierdoor een systeem is ontstaan waarin toezicht en handhaving feitelijk zijn opgeschort en daarmee de rechtspositie van kinderen en ouders ernstig wordt ondermijnd?
Nee, deze zorg deel ik niet. Toezicht en handhaving zijn niet opgeschort. Zie mijn antwoord op vraag 12.
Kunt u bevestigen dat het handelingsperspectief jarenlang niet openbaar is geweest en dat rechters, advocaten en gemeenten niet op de hoogte konden zijn van het feit dat maatregelen structureel niet werden uitgevoerd?
Nee dat kan ik niet bevestigen. Als een GI genoodzaakt is een wachtlijst in te stellen dan dienen zij – conform het handelingsperspectief – betrokken partijen te informeren. Onder betrokken partijen worden verstaan: gemeenten, rechtbank en gezin. Ook is de Kamer meerder keren geïnformeerd over de werkwijze zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht.
Hoe verhoudt deze geheimhouding zich tot de transparantieverplichtingen van overheidsorganisaties en het parlementaire recht op informatie?
Er is geen sprake van geheimhouding.
Acht u het democratisch aanvaardbaar dat zo’n ingrijpend alternatief uitvoeringskader buiten parlementaire controle tot stand is gekomen?
Het handelingsperspectief betreft geen wet- of regelgeving, het zijn geen beleidsregels of een vanuit het Rijk opgelegde richtlijn of protocol. Het is een gezamenlijke werkwijze van GI’s voor wachtlijstbeheer bij personele onderbezetting. Zoals toegelicht is de Kamer afgelopen jaren meerdere keren geïnformeerd over de werkwijze.
Bent u het eens met de stelling dat in het kader van de rechtsbescherming alle richtlijnen en protocollen binnen de jeugdzorg en jeugdbescherming centraal gepubliceerd zouden moeten zijn zodat kinderen, ouders en advocaten zich hierop kunnen beroepen indien zij zich geconfronteerd zien met een beroep op richtlijnen en protocollen door de sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u ervoor zorgen dat deze richtlijnen en protocollen op de kortst mogelijke termijn openbaar worden?
De sector is aan zet om te bepalen of richtlijnen en protocollen openbaar gemaakt worden. Zoals eerder is benoemd onder het antwoord op vraag 15, zijn GI’s gehouden aan transparantie en communicatie, primair richting jeugdigen en gezinnen en daarnaast richting gemeenten en rechtspraak.
Bent u ermee bekend dat gemeenten contractueel verplicht zijn om jeugdbescherming beschikbaar te stellen en dat GI’s op basis van die contracten bekostigd worden – ook wanneer er geen feitelijke jeugdbeschermer aan een zaak is gekoppeld? Bent u het ermee eens dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Ja dat is mij bekend. Gemeenten zijn conform de jeugdwet verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. Voor de uitvoering hiervan sluiten zij contracten af met gecertificeerde instellingen dan wel verlenen zij subsidie aan deze instellingen. Het gegeven dat een kind nog niet aan een vaste jeugdbeschermer gekoppeld is, betekent niet dat de GI geen kosten maakt om wel zo snel mogelijk een vaste jeugdbeschermer in te zetten en om kinderen minimaal conform de werkwijze van het handelingskader te begeleiden. We verwijzen u verder naar de antwoorden op de Kamervragen13 die u op 5 maart en 25 maart 2025 gesteld heeft.
Deelt u de gedachte dat dit «Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen (GI’s)» een perverse prikkel creëert, waarbij wachtlijsten financieel aantrekkelijk worden en de publieke middelen niet doelmatig worden besteed? Deelt u de gedachte dat het bedrijfseconomisch aantrekkelijk kan zijn de status quo te laten voortbestaan, zeker als er toch niet gehandhaafd wordt?
Nee, ik deel deze gedachte niet. Bestuurders van een GI zijn verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het op adequate wijze uitvoeren van jeugdbescherming en jeugdreclassering en daarvoor de noodzakelijke randvoorwaarden te treffen. Dit is ook in wetgeving vastgelegd. Voor een toelichting daarop verwijzen we u naar de antwoorden op Kamervragen van 5 maart 2025 die door het lid Bruyning gesteld zijn14. Voorts zijn gemeenten de opdrachtgever van de GI’s en hebben ze in contracten en subsidiebeschikkingen afspraken gemaakt over de te leveren zorg en de daarvoor beschikbaar gestelde middelen. Gemeenten hebben gegeven de betaalbaarheid van de jeugdzorg er ook alle belang bij om goed te sturen op een doelmatige inzet van middelen. Gemeenten maken hierover afspraken met de GI’s.
Bent u het eens met de stelling dat, met de wetenschap dat de gecertificeerde instellingen privaat rechtelijke partijen zijn, een onderbezetting een normaal bedrijfsrisico is waarvan de gevolgen niet mogen worden afgewenteld op kinderen, ouders, gemeenten en daarmee op de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Privaatrechtelijke partijen kunnen juist wel de gevolgen van onderbezetting afwentelen op de «afnemers» van hun producten of diensten, maar GI’s zijn geen zuiver privaatrechtelijke partijen. Een GI is een rechtspersoon met een wettelijke taak en is gehouden de wettelijke taak uit te voeren. Dit betekent echter niet dat zij niet tegen grenzen aan kunnen lopen en daarvoor (binnen de geldende wet- en regelgeving) maatregelen mogen treffen. Belangrijk is dat op die maatregelen vervolgens goed wordt toegezien. Daarvoor hebben we de inspecties én de certificerende instelling.
Acht u het wenselijk dat verlengingsverzoeken aan de rechter worden ingediend op basis van dossiers waarin maandenlang geen contact is geweest met het gezin en dat dit tot verlengde maatregelen leidt zonder actuele beoordeling?
Ik vind het belangrijk dat de rechter bij de beoordeling van iedere aan hem voorgelegde zaak de ruimte heeft om recht te doen aan het belang van het kind, de ouders en het gezin. De rechter beslist op basis van het verzoekschrift, een eventueel verweerschrift en het verhandelde ter zitting. In het verzoekschrift dient de GI de relevante feiten, volledig en naar waarheid aan te reiken en waar mogelijk met bewijsstukken onderbouwd (Artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvorderingen artikel 3.3 Jeugdwet). Tevens vermeldt het verzoekschrift of, en zo ja, op welke wijze, de inhoud dan wel de strekking van het verzoekschrift is besproken met de minderjarige en welke reactie de minderjarige hierop heeft gegeven (artikel 799a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Indien het verzoek is gebaseerd op oude informatie dient dit te blijken uit het bij het verzoek overgelegde verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling en het hulpverleningsplan of plan van aanpak (artikel 1:265k BW). Dat er soms onvoldoende actueel zicht is op de veiligheid en ontwikkeling van een minderjarige, onder meer door het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer, acht ik ongewenst. Helaas komt dat in de praktijk voor. Daar wordt aan gewerkt (zie antwoord op vraag 7 en 8).
Indien op de zitting, waar de belanghebbenden (ouders) en de GI voor zijn uitgenodigd, blijkt dat gelet op het verzoekschrift, eventueel verweerschrift, ingediende stukken en het besprokene op zitting geen of onvoldoende actuele informatie beschikbaar is om te beoordelen of aan de vereisten voor het verzochte is voldaan, kan een rechter de beslissing op het verzoek om verlenging van een kinderbeschermingsmaatregel aanhouden, om meer informatie te verkrijgen ter toetsing van de situatie van een minderjarige of het verzoek afwijzen.
Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen en in kaart te brengen hoe vaak verlengingen plaatsvinden zonder inhoudelijke toetsing van de actuele situatie? Hoe verhoudt een verlenging zonder inhoudelijke toetsing van de actuele situatie zich tot artikel 3.3JW waarin van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming geëist wordt dat alle van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid moeten worden aangeleverd? Bent u het met eens met de stelling dat niet aan deze voorwaarde voldaan kan worden als er geen vaste jeugdbeschermer is die het kind en ouders niet gesproken heeft?
Zoals ik in het antwoord op vraag 22 stel, beslist de rechter op basis van relevante feiten, volledig en naar waarheid aangereikt en waar mogelijk met bewijsstukken onderbouwd (Artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 3.3 Jeugdwet). Indien een dossier geen of onvoldoende actuele informatie bevat, dus onvolledig en niet op orde is, kan een rechter het verzoek om verlenging van een kinderbeschermingsmaatregel aanhouden, om meer informatie te verkrijgen ter toetsing van de situatie van een minderjarige, of het verzoek tot verlenging afwijzen.
Onderzoek naar hoe vaak verlenging van een kinderbeschermingsmaatregel plaats vindt zonder deugdelijke toetsing van de situatie van een minderjarige is niet te genereren en is op dit moment niet passend.
Acht u het verantwoord dat een «tijdelijke noodmaatregel» inmiddels drie jaar lang als standaardpraktijk wordt toegepast? Zo ja, waarom?
De GI’s hebben in 2022 het handelingsperspectief opgesteld om te voorkomen dat ze door een te hoge werkdruk gedwongen zouden worden te moeten kiezen voor een algehele cliëntenstop. Een dergelijke situatie dient voorkomen te worden omdat er dan ook geen zicht meer wordt gehouden op de veiligheid van het kind door de GI. In september 2022 hebben we u geïnformeerd over de maatregelen die we hebben genomen om de problematiek in de jeugdbescherming aan te pakken. Eén daarvan is het aanpakken van de hoge werkdruk in de jeugdbescherming door een hoger landelijk tarief voor de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Daarvoor moest eerst het kwaliteitskader en de prestatiebeschrijving vastgesteld worden waarna kostenonderzoek heeft plaatsgevonden?
In oktober 2023 hebben we met gemeenten een akkoord bereikt over de toepassing van een (hoger) landelijke tarief en de invoering daarvan in 2024–2025. Zie het antwoord op vraag 9 waarom deze periode van 2 jaar nodig is. Inmiddels (april 2025) is de workload aanzienlijk gedaald. Om dat te realiseren moeten jeugdbeschermers minder kinderen op een workload hebben, in plaats van juist er extra kinderen bij te nemen om de wachtlijst weg te werken. Het is GI’s desondanks gelukt om de wachtlijsten beperkt te houden en zelfs nog omlaag te brengen.
De wachtlijst is niet overal (evenveel) gedaald. Het is nu aan de betreffende GI’s en de gemeentelijke opdrachtgevers om waar noodzakelijk (aanvullende) maatregelen te nemen om zorg te dragen dat kinderen tijdig een vaste jeugdbeschermer hebben. Vanuit het Rijk zullen we de ontwikkeling van de wachtlijsten nauwgezet volgen. De resultaten van het toezicht door inspecties bij de vijf GI’s waar zij toezicht hebben ingesteld, zullen voor die GI’s en verantwoordelijke gemeenten belangrijke aanknopingspunten bieden.
Waarom is er na drie jaar nog steeds geen wettelijk kader of structurele oplossing gerealiseerd, terwijl de fundamentele rechten van kinderen in het geding zijn?
Zie het antwoord op vraag 9 en 24
Bent u bereid het handelingsperspectief per direct in te trekken en de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen weer volledig onder het vigerende wettelijke kader te brengen? Bent u bereid de IGJ en IJV te verzoeken om hierop te gaan handhaven? Zo nee, op welke juridische en morele gronden kunt u verantwoorden dat dit parallelle systeem nog langer in stand blijft?
Voor zover GI’s door toepassing van het Handelingsperspectief in strijd zouden handelen met de Jeugdwet en andere geldende wet- en regelgeving, is het aan de wettelijke toezichthouders om al dan niet te acteren. Er is geen sprake van een parallel systeem.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ja.
De flinke toename van energiearmoede door het wegvallen van overheidssteun |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energiearmoede steeg vorig jaar fors door stopzetten steunmaatregelen» van de NOS van 25 juli 2025?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat in 2024 510.000 huishoudens te maken hadden met energiearmoede, wat een stijging van bijna 180.000 huishoudens ten opzichte van 2023 betekent?
Volgens de voorlopige inschatting in de Monitor Energiearmoede van TNO en CBS leven in 2024, 510.000 huishoudens in energiearmoede. Dat is meer dan tijdens de energiecrisis in 2023. Wel is het aantal gedaald ten opzichte van voor de energiecrisis (2019), ondanks dat de energieprijzen na de crisis op een stabiel maar hoger niveau liggen. De daling in het aantal huishoudens in energiearmoede ten opzichte van 2019 komt onder andere door de getroffen verduurzamingsmaatregelen, gedragsverandering van consumenten en een stijging van het besteedbaar inkomen. Zo beschrijft de monitor dat onder andere door het feit dat steeds meer woningen worden verduurzaamd, het aantal huishoudens met een combinatie van een lage energetische kwaliteit woning en weinig investeringsmogelijkheden daalt. Dat geldt ook voor het aantal huishoudens met een combinatie van een lage energetische kwaliteit woning en een laag inkomen.
In 2022 en 2023 zijn compensatiemaatregelen getroffen voor plotselinge hoge energieprijzen tijdens de energiecrisis. Zonder die maatregelen had het aantal huishoudens in energiearmoede in die jaren naar verwachting hoger gelegen. De daling van 2022 en 2023 laat dus zien dat de energieprijzen zijn gedaald ten opzichte van de crisisjaren, maar ook dat de crisismaatregelen in deze jaren effectief zijn geweest om deze groep huishoudens te ondersteunen.
Tegelijkertijd laten de cijfers over 2024 zien dat er een groep huishoudens is voor wie de energierekening structureel te hoog blijft ten opzichte van hun inkomen, meestal in combinatie met de lage energetische kwaliteit van de woning. Het is belangrijk om hen structureel te helpen met het treffen van passende verduurzamingsmaatregelen, zowel in de koop- als in de huursector, en hen hulp te bieden bij de betaalbaarheid van de energierekening totdat deze verduurzaming gerealiseerd is. Hiertoe heeft het kabinet een voorstel ingediend bij de Europese Commissie om via het Social Climate Fund financiële ondersteuning te kunnen bieden voor zowel het betalen van de prijsstijgingen ten gevolge van ETS-2, en het nemen van structurele maatregelen via verduurzaming. Ook monitort het kabinet of er voldoende en concurrerend aanbod op de energiemarkt is voor alle huishoudens.
Erkent u dat het stopzetten van tijdelijke steunmaatregelen zoals de energietoeslag en het prijsplafond heeft geleid tot een verdubbeling van het aandeel energiearme huishoudens ten opzichte van 2023? Zo nee, waarom niet?
De energietoeslag van € 1.300 heeft huishoudens met een laag inkomen vanzelfsprekend geholpen met het betalen van de rekeningen. Ook het prijsplafond heeft veel mensen geholpen. De energietoeslag hield geen rekening met de hoogte van iemands energierekening en was daardoor relatief ongericht in het compenseren voor energiekosten.
Energiearmoede is een gevolg van het samenspel tussen diverse factoren: de combinatie van een laag inkomen, hoge energiekosten en/of een lage energetische kwaliteit van de woning. Het kabinet kiest er daarom voor om in te zetten op structurele gerichte maatregelen, zoals de bij vraag 2 beschreven inzet vanuit het Social Climate Fund en gerichte verduurzaming van de woningen in specifieke wijken. Daarnaast monitort het kabinet de ontwikkeling van de energieprijzen continu. De Monitor Energiearmoede ondersteunt dat deze aanpak helpt om huishoudens structureel te helpen.
Deelt u de analyse van TNO en het CBS dat overheidsmaatregelen in 2022 en 2023 aantoonbaar effectief waren in het tegengaan van energiearmoede? Waarom zijn deze maatregelen dan desondanks afgebouwd zonder volwaardige structurele alternatieven?
De analyse van TNO en het CBS laat zien dat prijscompensatiemaatregelen tijdens energiecrisis goed hebben gewerkt in het dempen van het aantal huishoudens dat door de energiecrisis in energiearmoede terecht zou komen. Zoals in de beantwoording van vraag 3 is opgemerkt; de energietoeslag van € 1.300 heeft huishoudens met een laag inkomen vanzelfsprekend geholpen met het betalen van de rekeningen. Maar deze toeslag hield geen rekening met de hoogte van iemands energierekening en was daardoor relatief ongericht in het compenseren voor energiekosten.2
Kwetsbare huishoudens zijn, om structureel meer grip te krijgen op de energierekening, vooral gebaat bij een gerichte en structurele oplossing. Het verduurzamen van de woning is een belangrijke manier om minder kwetsbaar te zijn voor toekomstige prijsstijgingen en de noodzaak voor nieuwe tijdelijke compensatiemaatregelen te verminderen. Echter, het verduurzamen van de gebouwde omgeving kost tijd en een deel van de huishoudens heeft ook op dit moment directe steun nodig. Zoals benoemd in de beantwoording van de voorgaande vraag zet het kabinet met het opzetten van het Social Climate Fund in op twee sporen; directe verlichting op de energierekening door de prijsopdrijvende effecten van ETS-2 teniet te doen, én ondersteuning bij het nemen van verduurzamingsmaatregelen. Het kabinet monitort daarnaast of er voldoende en concurrerend aanbod op de energiemarkt is voor alle huishoudens.
Daarnaast heeft het kabinet in 2025 wederom een subsidie van € 56,3 miljoen verstrekt aan de stichting Tijdelijk Noodfonds Energie. Gecombineerd met private inleg vanuit energieleveranciers en netbeheerders heeft de stichting steun kunnen bieden bij het betalen van de energierekening aan zo’n 110.000 huishoudens.3
Wat zegt deze stijging van energiearmoede over de effectiviteit van uw huidige beleid op het gebied van klimaat, energieprijzen en armoedebestrijding?
In de beantwoording van vraag 2 is stilgestaan bij de ontwikkeling van energiearmoede tussen 2019 en 2024. We zien over deze langere periode een dalende trend. Het kabinet hecht er belang aan om deze dalende trend door te zetten en het aantal huishoudens te verminderen. Om dit te bereiken, worden verschillende factoren gewogen.
De transitie naar klimaatneutraliteit vraagt veel van burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven. Het kabinet benadrukt dat het van belang blijft om alle huishoudens handelingsperspectief te bieden door de rechtvaardigheid van beleid in de gebouwde omgeving te waarborgen, in aanvulling op afgesproken normering en beprijzing. Daarnaast is het van belang om knelpunten in de transitie, bijvoorbeeld wat betreft in infrastructuur en financiering weg te nemen en voldoende ondersteuning te bieden aan kwetsbare groepen, zodat iedereen mee kan doen aan de transitie en over de juiste informatie en capaciteit beschikt om hier mee aan de slag te gaan.
In hoeverre acht u het acceptabel dat huishoudens met een laag inkomen inmiddels gemiddeld 11,5 procent van hun inkomen kwijt zijn aan energielasten, meer dan het dubbele van het landelijk gemiddelde?
De cijfers van TNO laten zien dat er nog altijd een groep huishoudens is die een groot deel van het inkomen kwijt is aan de energierekening. De energiequote is zo hoog door het samenspel van een laag inkomen, een hoge energierekening en/of een woning van lage energetische kwaliteit. Deze huishoudens zijn gebaat bij steun, zowel op de korte als op de lange termijn. Het kabinet vindt het belangrijke dat de energiekosten voor iedereen te dragen zijn. Het kabinet zet zich daarom op meerdere fronten in om steun te bieden aan deze huishoudens, zodat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is, ongeacht de omvang van de portemonnee.
Wat is uw reactie op het gegeven dat vooral alleenstaanden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden in corporatiewoningen het zwaarst worden geraakt?
Het kabinet heeft oog voor de problematiek die deze huishoudens ervaren. Energiearmoede is een gevolg van een combinatie van een laag inkomen, een hoge energierekening en/of een woning van lage energetische kwaliteit. Relatief veel huishoudens met energiearmoede (75%) wonen in corporatiewoningen. De monitor beschrijft dat dit logisch is vanwege het inkomen van deze huishoudens: de energierekening, of een toename daarvan, legt dan al sneller een groter beslag op het inkomen dan van huishoudens met een hoger inkomen. Dit inkomenseffect zorgt ervoor dat de in het rapport benoemde groepen gemiddeld kwetsbaarder zijn voor energiearmoede.
Hoe verklaart u dat juist bewoners van corporatiewoningen onevenredig hard getroffen worden ondanks dat deze woningen gemiddeld niet slechter geïsoleerd zijn dan particuliere woningen?
Zoals bij vraag 7 toegelicht legt een stijging van de energierekening een groter beslag op het inkomen bij huishoudens met een laag inkomen. Het kabinet herkent dat corporatiewoningen gemiddeld niet slechter geïsoleerd zijn dan particuliere woningen. Sterker nog: de energetische kwaliteit van corporatiewoningen is relatief goed en verbeterd. De monitor bevestigt deze trend en beschrijft dat het aantal huishoudens met een combinatie van een lage energetische kwaliteit woning en 1) weinig investeringsmogelijkheden of 2) een laag inkomen daalt door het feit dat steeds meer woningen worden verduurzaamd. De toename in energiearmoede in de voorlopige inschatting voor 2024 wordt verklaard door het energieprijsniveau en het wegvallen van de financiële steunmaatregelen.
Welke specifieke stappen gaat u zetten om energiearmoede onder deze kwetsbare groepen per direct te verlichten?
Het kabinet werkt op meerdere fronten aan de aanpak van energiearmoede. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energieprijzen continu. In 2025 heeft het kabinet wederom een subsidie verstrekt aan de stichting Tijdelijk Noodfonds Energie. Gecombineerd met private inleg vanuit energieleveranciers en netbeheerders heeft de stichting steun kunnen bieden bij het betalen van de energierekening aan zo’n 110.000 huishoudens. Ook bent u middels de Kamerbrief van 27 juni jl. geïnformeerd over de aanvullende inzet voor kwetsbare huishoudens in aanloop naar aankomende winter.4
Ook wordt er binnen de kaders van het Social Climate Fund momenteel verder gewerkt aan een publiek energiefonds dat energiearme huishoudens kan helpen bij het compenseren van de prijsopdrijvende effecten van ETS-2. De gezette stappen uit de aanvullende inzet uit de Kamerbrief van 27 juni jl. zullen daarnaast behulpzaam zijn om deze huishoudens van incidentele steun richting structurele verduurzamingsmaatregelen te begeleiden.
Bent u bereid om gezien de structureel hogere energieprijzen opnieuw te kijken naar het invoeren van een gericht prijsplafond of energietoeslag voor lage inkomens? Zo nee, waarom niet?
Het prijsplafond en de energietoeslag waren crisismaatregelen, ontworpen om huishoudens tijdelijk te verlichten tijdens de plotseling hoge prijzen in de energiecrisis. De situatie op de energiemarkt voor consumenten is op dit moment stabiel. Er is een ruim aanbod van verschillende contracten met tarieven die ruim onder het niveau van het prijsplafond liggen. Ook blijkt uit de analyse van TNO en het CBS dat het aantal huishoudens in energiearmoede in 2024 lager ligt dan voor de energiecrisis in 2019, ondanks een stabiel maar hoger energieprijsniveau. De prijzen op de groothandelsmarkt geven geen aanleiding om nu verdere maatregelen te nemen en in te grijpen op de leveringstarieven, bijvoorbeeld via een prijsplafond. Het kabinet zet in op gerichte en structurele maatregelen die kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening structureel helpen om grip te krijgen op de energierekening, via eerder genoemde maatregelen in de beantwoording van vraag 3 en 4.
Klopt het dat structurele verduurzaming van woningen de meest duurzame oplossing is tegen energiearmoede? Zo ja, hoe verklaart u dan dat de voortgang in de isolatieaanpak voor huurwoningen nog steeds ernstig achterblijft?
Energiearmoede is een gevolg van een combinatie van een laag inkomen, een hoge energierekening en/of een woning van lage energetische kwaliteit. Het verduurzamen van woningen is hierbij dus een belangrijke oplossingsrichting, zeker voor de huishoudens waarbij energiearmoede vooral samenhangt met een hoog energieverbruik als gevolg van een lage energetische kwaliteit woning. Zoals hierboven aangegeven is de energetische kwaliteit van corporatiewoningen relatief goed. Maar verdere verduurzaming van woningen, ook in de huursector, blijft van belang. Juist ook voor de groep huishoudens met een laag inkomen, of net daarboven, met een slechte energetische kwaliteit woning. De verduurzaming van huurwoningen, waaronder de isolatieaanpak, heeft dan ook de aandacht van het kabinet. We hebben gericht beleid voor huurwoningen. Zo is er regelgeving in voorbereiding voor het opnemen van minimum energieprestatie-eisen voor huurwoningen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit betekent dat huurwoningen per 1 januari 2029 tenminste een label D moeten hebben. In de Nationale Prestatieafspraken (NPA) is afgesproken dat woningcorporaties uiterlijk in 2028 voldoen aan de EFG-eis. Zij zijn hierin al goed op weg. Tegenover isoleren staat in de NPA geen huurverhoging. Hiermee komen we mensen tegemoet die moeite hebben de energierekening te betalen. Om particuliere verhuurders vooruitlopend op de genoemde minimum energieprestatie-eisen al te stimuleren te verduurzamen, zijn in het woningwaarderingstelstel (WWS) aftrekpunten opgenomen voor energielabels EFG. Om verhuurders te ondersteunen heeft het kabinet een «Ondersteuningspakket verduurzaming particuliere verhuur» naar uw Kamer gestuurd, met aandacht voor het het oplossen van knelpunten die vooral particuliere verhuurders ervaren, zoals het gebrek aan heldere informatie. Daarbij is met de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud (SVOH) subsidie beschikbaar voor verhuurders.
Hoeveel corporatiewoningen zijn sinds 2022 daadwerkelijk van het gas gehaald en geïsoleerd tot minimaal energielabel B of hoger?
De verantwoordingsinformatie voor woningcorporaties (dVi) is beschikbaar voor 2023 en nog niet voor de jaren erna. In 2023 zijn er 135 duizend woningen die geïsoleerd zijn naar een niveau van de definitie Toekomstklaar (voldoet aan isolatiestandaard of geschikt voor verwarmen met 50 graden). Er zijn 72 duizend woningen aangesloten op ofwel een warmtenet of volledig elektrische warmtepomp. Aansluitend laat de Aedes-benchmark voor het jaar 2024 ten opzichte van 2023 een duidelijke afname van lagere labels zien ten opzichte van 2023. Bij de labels B en hoger is juist een toename te zien.
Woningcorporaties zijn dus goed op weg met verduurzaming en isolatie: In 2023 zijn 178.400 corporatiewoningen voorzien van verduurzamingsmaatregelen (inclusief zonnepanelen). Het aantal woningen met energielabel A of hoger is toegenomen met 147.900 tot 961.900 woningen en het aantal woningen met EFG is sinds 2023 met 21% gedaald naar 142.900 woningen. In de hernieuwde Nationale Prestatieafspraken van 2024 is ingezet op een warmtevraagreductievraagpad. Met de huidige doelstellingen verwachten we dat in 2030 ruim 800.000 huishoudens hun gasverbruik hebben verlaagd met 330m3 gas per jaar. Dit komt neer op een jaarlijkse besparing van 350 tot 550 euro per jaar. In 2034 heeft naar verwachting tussen de 70% en 75% van de corporatievoorraad een label A of beter.
Welke belemmeringen ervaren woningcorporaties bij het versnellen van verduurzaming en welke rol speelt het huidige kabinetsbeleid daarin?
Zoals in antwoord 12 aangegeven, zijn woningcorporaties al hard op weg met verduurzaming en zijn er scherpe afspraken voor de toekomst gemaakt in de Nationale Prestatieafspraken. Er zijn een aantal knelpunten te benoemen rondom verduurzaming van sociale huurwoningen, waar ook samen met Aedes aan gewerkt wordt. In de Kamerbrief «Verduurzaming Gebouwde Omgeving» die op 11 juli j.l. naar uw Kamer is gestuurd gaat het kabinet we in op de ervaren belemmeringen en de vervolgstappen die het kabinet hierin neemt, zoals ten aanzien van netcongestie.
Bent u bereid om mede naar aanleiding van dit onderzoek met spoed te komen met een samenhangend pakket van sociale en fysieke maatregelen om energiearmoede terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft een groot deel van belangrijke gerichte en effectieve maatregelen om huishoudens met een laag inkomen en hoge energiekosten te ondersteunen, verlengd of uitgebreid. Deze maatregelen worden in de voorgaande antwoorden benoemd. Ook andere maatregelen, zoals de SPUK energiearmoede die loopt tot en met 2027, en de lokale aanpak van het Nationale isolatieprogramma dragen bij aan energiebesparing in, en verduurzaming van, woningen en de aanpak van energiearmoede. Ook heeft het kabinet besloten om middelen uit het Social Climate Fund aan te vragen die kwetsbare huishoudens ondersteunen in de energietransitie. Het ontwikkelen van nieuw beleid is aan een volgend kabinet.