De opvolging van het advies van de commissie-Hordijk over AERIUS |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Waarom is niet gekozen voor beoordeling van de stikstofdepositie (bij toestemmingsverlening) op areaalniveau in plaats van op hexagoonniveau, ondanks het ambtelijke oordeel (vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) dat beoordeling op areaalniveau in lijn is met hoe de Europese Commissie dit ziet? Wordt dit alsnog overwogen?1
Van belang is onderscheid te maken tussen het berekenen van depositie en het (ecologisch) beoordelen van depositie. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 132) wordt niet overwogen om bij het berekenen van stikstofdepositie een hoger schaalniveau te hanteren, omdat met aggregeren de heterogeniteit van een landschap en de daardoor veroorzaakte verschillen in depositie minder goed in beeld kan worden gebracht.
De ecologische beoordeling of een berekende depositiebijdrage kan leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken hoeft niet op hexagoonniveau plaats te vinden. Met een passende beoordeling hoeft niet te worden uitgesloten dat een activiteit ergens in het Natura 2000-gebied op enige locatie leidt tot een toename van stikstofdepositie en mogelijk een plaatselijke verslechtering van de natuurlijke kenmerken van het gebied met zich brengt. Het betekent wel dat uitgesloten moet worden dat de natuurlijke kenmerken van dat gebied als geheel in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied worden aangetast, en dat verzekerd is dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.
Deelt u de redenering dat de grote onzekerheden bij gedetailleerde projectspecifieke depositieberekeningen alleen bezien vanuit het aspect verspreiding, los van terreinruwheid en turbulentie, pleiten voor berekeningen op een hoger abstractieniveau?
Deze redenering deel ik niet. Ondanks de grote onzekerheden bij projectspecifieke berekeningen wordt niet overwogen om bij het berekenen van stikstofdepositie een hoger schaalniveau te hanteren, omdat met aggregeren de heterogeniteit van een landschap en de daardoor veroorzaakte verschillen in depositie minder goed in beeld kan worden gebracht.
Terreinruwheid en turbulentie hebben effect op de verspreiding en depositie van stikstof. In AERIUS Calculator wordt met deze effecten dan ook rekening gehouden in de berekening van de depositiebijdrage van projecten en mitigerende maatregelen.
Waarom is zo lang volgehouden om de redenering dat berekende deposities op meer dan vijf kilometer afstand van de bron niet meer betekenisvol te herleiden zijn tot individuele projecten wel toe te passen bij wegverkeer, maar niet bij andere bronnen?
De depositie van wegverkeer wordt berekend met SRM2. De modellering in SRM2 is specifiek voor de emissiebron wegverkeer ontwikkeld en houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding, zoals de hoogte en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen. Deze methode is geschikt voor berekeningen binnen vijf kilometer van de weg.
Het OPS-model, dat voor andere brontypen werd en wordt gebruikt en nu ook voor het berekenen van de depositiebijdrage van wegverkeer tussen vijf en 25 kilometer van de bron, kende een groter toepassingsbereik.
De maximale rekenafstand van 25 km voor alle bronnen is onderbouwd met technisch-modelmatige argumenten. Het is nadrukkelijk een uiterste grens waarvoor geldt dat een berekende bijdrage buiten deze grens in ieder geval niet meer redelijkerwijze toerekenbaar is aan een individueel project of mitigerende bronmaatregel. Deze maximale rekenafstand geldt nu ook voor wegverkeer. Dit betekent niet dat bijdragen voor wegverkeer voorbij 5 kilometer altijd betekenisvol te herleiden zijn naar de bron, maar een maximale rekenafstand van 25 km is, op basis van de technisch-modelmatige argumenten die volgen uit de onderzoeken van RIVM en TNO, het meest robuust te onderbouwen.
Herkent u «de tendens dat door sommige bevoegde gezagen bij de beoordeling van vergunningaanvragen te eenzijdig afgegaan wordt op berekende depositiebijdragen op microniveau (hectareniveau en twee cijfers achter de komma), waarbij de ecologische relevantie en juridische ruimte die er wel is, uit het oog dreigt te worden verloren»? Hoe gaat u dergelijke eenzijdigheid voorkomen?2
Bij toestemmingverlening wordt eerst de stikstofdepositie als gevolg van het voorgenomen project berekend. Wanneer uit de berekening volgt dat er geen stikstofdepositie (berekende bijdrage kleiner dan 0,005 mol/ha/jaar) is of dat uit een ecologische beoordeling (voortoets) volgt dat de stikstofdepositie geen significant effecten kan hebben, is er geen natuurvergunning nodig. Als de berekening aangeeft dat er wel een bijdrage is en significante effecten niet kunnen worden uitgesloten, moet een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolgen voor het gebied. In een passende beoordeling wordt ecologisch beoordeeld of een project kan leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden. Dit betekent niet dat moet worden uitgesloten dat een activiteit ergens in het Natura 2000-gebied op enige locatie leidt tot een toename van stikstofdepositie en mogelijk een plaatselijke verslechtering van de natuurlijke kenmerken van het gebied met zich brengt. Het betekent wel dat uitgesloten moet worden dat de natuurlijke kenmerken van dat gebied als geheel in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied worden aangetast, en dat verzekerd is dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft
Wordt onderzoek gedaan naar een hogere rekenkundige drempelwaarde dan 0,005 mol/ha/jaar bij projectspecifieke berekeningen? Zo ja, wat is de stand van zaken?
TNO heeft, in samenwerking met externe deskundigen, onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor een technisch-modelmatig onderbouwde en goed uitlegbare afbakening in de berekening van stikstofdepositie van individuele emissiebronnen (projecten). In juli 2021 is fase 1 van dit onderzoek afgerond en met de Tweede Kamer gedeeld. In fase 2 van dit onderzoek wordt onder meer een verkenning uitgevoerd naar de hoogte van een rekenkundige ondergrens die is onderbouwd met wetenschappelijke argumenten vanuit de fysica.
Na de zomer zal ik dit rapport, voorzien van een kabinetsreactie, met de Tweede Kamer delen.
Waarom is tot nu toe niets gedaan met de suggestie om te kiezen voor bepaling van de projectspecifieke depositie in kg stikstof/ha/jaar in plaats van mol/ha/jaar, zodat op een minder groot detailniveau gerekend hoeft te worden? Gaat u hier alsnog naar kijken?3
De eenheid waarin de resultaten uitgedrukt worden hangt niet samen met het detailniveau van de berekeningen. De depositiebijdrage van een project in AERIUS Calculator wordt nu uitgedrukt in mol/ha/jaar. Het is ook mogelijk om de depositiebijdrage uit te drukken in kg/ha/jaar. 1 kg stikstofdepositie komt overeen met ongeveer 70 mol. De rekenkundige ondergrens is nu 0,005 mol/ha/jaar. Als de depositiebijdrage wordt uitgedrukt in kg/ha/jaar wijzigt deze rekenkundige ondergrens, en wordt dan ongeveer 0,0.007 kg/ha/jaar.
In AERIUS-Monitor, waarin de totale (landelijke) deposities zijn weergegeven, is deze functionaliteit al beschikbaar en kan de gebruiker kiezen om de waarden voor de totale depositie uit te drukken in mol/ha/jaar of kg/ha/jaar.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de beheerder van AERIUS zich voldoende kritisch en onafhankelijk opstelt ten aanzien van meer beleidsmatig en juridisch gemotiveerde dan wetenschappelijk gemotiveerde keuzes in AERIUS, zoals de verschillen in afkapgrenzen, de vaststelling van de rekenkundige drempel op 0,005 mol en het detailniveau van de berekeningen, en zich rekenschap geeft van andere wetenschappelijke inzichten?
Het RIVM werkt continu aan de doorontwikkeling van het AERIUS instrumentarium en gebruikt daarbij actuele wetenschappelijke inzichten. RIVM voert deze werkzaamheden uit in opdracht van het Ministerie van LNV en in die opdracht is de (wetenschappelijke) onafhankelijkheid van het RIVM geborgd.
Waar nodig wordt, in opdracht van het Ministerie van LNV, op specifieke onderwerpen nader onderzoek uitgevoerd, zoals het voornoemde TNO-onderzoek (antwoord op vraag 5) waarbij het RIVM ook nadrukkelijk is betrokken.
De rekenkundige ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar bij projectspecifieke berekeningen met AERIUS Calculator is gekozen op advies van het RIVM. De eerdere verschillen in maximale rekenafstanden tussen wegverkeer en andere bronnen hing samen met het technische toepassingsbereik van de toegepaste rekenmodellen (SRM2 voor wegverkeer en OPS voor andere bronnen). De keuze om voor wegverkeer tot 5 km uit te gaan van SRM2 en niet van OPS is door het RIVM wetenschappelijk gemotiveerd.
Waarom zijn verschillende validatierapporten bij het OPS-model niet gedeeld met de commissie-Hordijk, inclusief de recent genoemde kanttekeningen, en ook niet openbaar gemaakt ten behoeve van meer transparantie?4
De validatierapporten waarnaar verwezen wordt in het artikel bieden volgens het RIVM geen nieuwe inzichten over de onzekerheden in het OPS-model. Deze onzekerheden zijn reeds beschreven in de rapporten die te vinden zijn op de website van het RIVM.
Hoe waardeert u de analyse van professor Lindeboom inzake de berekening van de stikstofdepositie in kustgebieden en het toepassen van een meetcorrectie, die niet langer verklaard kan worden door vermeende ammoniak uit zee?5
In de duingebieden wordt een hogere concentratie gemeten langs de kust dan met de modellen berekend wordt op basis van alle bekende bronnen. Dit zogenaamde «duinengat» werd eerst verklaard door ammoniak uit zee6. Daar is nu twijfel over ontstaan7. Het verschil in ammoniakdepositie is nu opgenomen in de meetcorrectie. Het RIVM voert onderzoek uit naar de oorzaak van dit verschil. In het najaar wordt de eerstvolgende update van dit onderzoek verwacht.
Deelt u de analyse dat in het model ontbrekende emissies van lokale vogelkolonies maar een zeer klein percentage van de meetcorrectie kunnen verklaren?
Ammoniak afkomstig van lokale vogelkolonies is één van de hypotheses in het nadere onderzoek van het RIVM. De feitelijke bijdrage van lokale vogelkolonies aan de emissies en deposities van ammoniak wordt onderzocht.
Deelt u de analyse dat er verschillende mogelijke oorzaken zijn die het weglaten van de meetcorrectie zouden rechtvaardigen?
Er zijn verschillende hypotheses over de oorzaak van het «duinengat». Het onderzoek van RIVM moet duidelijkheid geven over de juistheid van de hypotheses. Ook als beter inzicht wordt verkregen in de oorzaken van het duinengat, betekent dat niet direct dat de meetcorrectie volledig weggelaten kan worden.
Waarom kiest u er niet voor de meetcorrectie weg te laten, zolang nader onderzoek niet concludeert dat de meetcorrectie gerechtvaardigd is?
In ieder geval tot het nadere onderzoek duidelijkheid geeft, wordt de gemeten waarde als waarheid aangenomen en wordt de berekende waarde daarop gecorrigeerd.
Is de veronderstelling juist dat bij het weglaten van de meetcorrectie in kustgebieden op verschillende plekken geen sprake meer is van overschrijding van de kritische depositiewaarde, terwijl dat bij toepassing van de meetcorrectie wel het geval zou zijn, en dat bij toepassing van de meetcorrectie vergunningverlening voor bouwactiviteiten dan onnodig belemmerd wordt?
Het klopt dat er bepaalde locaties zijn waarop de berekende depositie de kritische depositiewaarde niet overschrijdt, maar de gemeten depositie wel. Het weglaten van de meetcorrectie zou er dus toe leiden dat er op sommige locaties geen berekende overschrijding van kritische depositiewaarde meer is. Op andere locaties zal het weglaten van de meetcorrectie echter leiden tot een toename van de depositie.
Hierbij wordt opgemerkt dat bouwactiviteiten op grond van artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming voor de bouwfase voor het onderdeel stikstofdepositie zijn vrijgesteld van de vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
De vergunningverlening aan Chogogo Resort |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat op 31 maart jongstleden Chogogo Dive & Beach Resort aan de voorwaarden uit de natuurvergunningen van 19 januari 2022 moest voldoen, zoals het aanpassen van de bestaande keermuur? Zo ja, klopt het dat er nog niet is voldaan aan deze voorwaarden en waarom niet?
Het bestuurscollege heeft op 19 januari 2022 een natuurvergunning verleend met daarin een aantal voorwaarden waaronder eisen aan de hoogte van een keermuur. Ik heb het bestuur van Bonaire op 7 juni 2022 schriftelijk gevraagd om mij te voorzien van rapporten en adviezen alsmede overige informatie teneinde de kamer adequaat te informeren. De antwoorden op mijn vragen heb ik op 18 augustus 2022 ontvangen. De bijbehorende rapporten en adviezen heb ik op 22 augustus 2022 ontvangen.
Een deel van de processen rondom Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) zijn belegd bij de lokale mariene parkbeheerder (Stinapa). Daarom heb ik de antwoorden op mijn technische vragen ook aan Stinapa voorgelegd met het verzoek om commentaar. Dit commentaar heb ik op 22 augustus 2022 ontvangen. Zowel mijn schriftelijk verzoek alsmede de verkregen informatie treft u bij de beantwoording van deze vragen aan.1
De voorwaarde omtrent de hoogte van de keermuur is gesteld vanuit het belang van bescherming van het mariene park. Met deze voorziening wordt beoogd te voorkomen dat zand in het mariene park terechtkomt. Een vergunningplicht zorgt voor toetsing van de kwaliteit voorafgaand aan de aanleg van het strand. Het betekent dat in principe zonder vergunning niet mag worden gestart met werkzaamheden.
Uit de stukken en de namens mij gevoerde gesprekken met het bestuur volgt dat het bestuurscollege van mening is dat er voldaan is aan de voorwaarden voor wat betreft de keermuur, dat er sprake is van een legalisatie van de reeds gebouwde keermuur door Chogogo, dat dit in goed overleg met handhavingspartners plaatsvindt en dat dit overleg momenteel nog gaande is.
Ik hecht grote waarde aan de beantwoording van de vraag of aan de voorschriften uit de vergunning wordt voldaan zeker nu de gevolgde werkwijze geen precedent moet scheppen voor overige bestaande en nieuwe bouwprojecten aan de kust. Daarbij is ook van belang dat standpunten van alle handhavingspartners in het proces zorgvuldig worden meegewogen alvorens een besluit wordt genomen.
De redenering van het bestuurscollege dat de keermuur aan de vereiste bouwhoogte wordt voldaan en dat er tevens sprake is van een legalisatie van hetgeen reeds gebouwd is, is nog niet duidelijk en vergt nadere uitleg mede omdat mij gebleken is dat dit nog niet met handhavingspartners is besproken. Tevens is nog van belang dat het bestuurscollege de resultaten van een onderzoek naar de kwaliteit van het gebruikte zand bij de besluitvorming betrekt. Deze resultaten worden in oktober verwacht.
Klopt het dat de Dienst Toezicht en Handhaving van het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) een interne memo heeft opgesteld op 28 maart 2022, waarin staat dat de bestaande keermuur voldoet aan de voorwaarden in de vergunning? Zo ja, kunt u aangeven waarom er voorwaarden zijn opgesteld in de natuurvergunning van 19 januari jl. als de bestaande muur al voldeed?
Dat klopt. Ik verwijs u naar de informatie die ik heb ontvangen en het antwoord op vraag 1.
Kunt u deze memo met de Kamer delen en laten beoordelen door onafhankelijke experts? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om alle informatie met de Kamer te delen en ben ook bereid deze zonodig te laten beoordelen door experts.
Klopt het dat de vergunning alsnog kan worden ingetrokken, indien op 31 maart 2022 niet voldaan was aan de voorwaarden? Zo ja, bent u bereid om het proces tot intrekking van de vergunning op te starten, indien blijkt dat de keermuur niet op tijd aan de voorwaarden voldeed en er niet handhavend is opgetreden door het bestuurlijk lichaam? Zo nee, waarom niet?
Het bestuurscollege van Bonaire heeft de vergunning onder voorwaarden verleend en heeft de aanvrager in de vergunning gewezen op haar bevoegdheid de vergunning in te trekken indien deze niet wordt nageleefd. Deze bevoegdheid ligt primair bij het lokaal bestuur.
Heeft Chogogo de dwangsom vanwege het storten van zand voor de aanleg van een kunstmatig strand zonder vergunning aan het OLB voldaan? Zo nee, waarom niet?
Het bestuurscollege heeft een last onder dwangsom opgelegd wegens het zonder vergunning storten van zand ten behoeve van de aanleg van een kunstmatig strand. Tegen dit besluit is bezwaar ingediend. Deze is door het bestuurscollege niet ontvankelijk verklaard. Het bestuurscollege heeft mij geïnformeerd dat het proces van inning van de dwangsom loopt en zal worden voortgezet.
Klopt het dat bij de aanleg van een kunstmatig strand bij Ocean Oasis nog steeds geen sprake is van een passende natuurvergunning? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven hoe hier is opgetreden door de Dienst Toezicht en Handhaving?
Ik heb het bestuurscollege gevraagd of in dit dossier alle benodigde vergunningen voor reeds gerealiseerde bouwwerken zijn verstrekt als het gaat over milieu, natuur, bouwen en ruimtelijke ordening. Uit de beantwoording kan ik niet opmaken of alle vergunningen zijn verstrekt. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat een aantal overtredingen nog bestaan maar dat deze worden geadresseerd samen met Stinapa. Ook heb ik Stinapa om een standpunt gevraagd. Uit de beantwoording blijkt dat bedoelde overtredingen zaken betreffen zoals het ontbreken van vergunningen voor: een keermuur, een strand, gebouwen en pieren.
Ook hier hecht ik grote waarde aan duidelijkheid over het al dan niet bestaan van (on)vergunde situaties zeker nu de gevolgde werkwijze een precedent kan scheppen voor overige bestaande en nieuwe bouwprojecten aan de kust. Daarbij is ook van belang dat de rollen en verantwoordelijkheden van alle handhavingspartners in het proces glashelder zijn en dat er bij gebleken overtredingen een bestuurlijk vastgesteld stappenplan wordt doorlopen om deze te beëindigen.
Klopt het dat er inmiddels plannen zijn gepresenteerd aan het OLB voor verdere ontwikkeling van het Ocean Oasis strand?1 Deelt u het inzicht dat geen verdere ontwikkeling mag plaatvinden en dat eerst handhavend opgetreden dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het bestuurscollege heeft aangegeven dat er geen plannen zijn voorgelegd voor verdere ontwikkeling van het Ocean Oasis strand en is tegen plannen die niet binnen het ruimtelijk beleid van het openbaar lichaam Bonaire passen. Met het bestuurscollege ben ik van mening dat handhavend optreden middels een bestuurlijk vastgesteld beleid moet plaatsvinden. Dat geldt ook voor mogelijke nieuwe ontwikkelingen in het nabijgelegen terrein (toekomstige Kings Beach resort).
Het bestuurscollege heeft onlangs een Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving vastgesteld inclusief een sanctie- en gedoogbeleid, dat van toepassing is op dit soort situaties.
Klopt het dat ook Europarcs een nieuw resort gaat bouwen, nota bene naast het Chogogo Resort?2 Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat het koraal en natuur hierdoor worden aangetast?
Het bestuurscollege heeft aangegeven dat Europarcs een nieuw resort wil gaan bouwen en dat ook voor deze ontwikkeling geldt dat voldaan moet worden aan de geldende milieuen natuurwetgeving en ruimtelijk beleid. Tevens heeft het bestuurscollege aangegeven dat Europarcs op dit moment niet beschikt over een bouw- of natuurvergunning en dat de eerste aanvraag voor een bouwvergunning door het bestuurscollege is afgewezen. Mij is door het bestuurscollege medegedeeld dat er op dit moment geen onvergunde situaties bestaan.
Hoe gaat u voorkomen dat afvoer van regen- en afvalwater niet in zee komt door de bovengenoemde extra bebouwing?
Het bestuurscollege heeft aangegeven dat de bebouwing gelegen is in een rioleringsgebied waarbij aansluiting op het rioleringsstelsel verplicht is. Afvalwater wordt dus via het riool afgevoerd naar de RWZI-installatie. Hemelwater dient op het perceel opgevangen of gefilterd te worden. Ik onderschrijf het standpunt van het bestuurscollege. Het is wel van belang dat er feitelijk geregistreerd wordt in welke gevallen er wel en wanneer niet aan de verplichtingen voldaan wordt. Op die wijze kan ook geprioriteerd worden in de handhavings- en toezichtinspanningen. In de beantwoording van vraag 10 wordt nader ingegaan op een voorstel om dit te verbeteren.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat toezicht en handhaving per direct wordt verbeterd zodat het koraal wel wordt beschermd?
Ik ben van mening dat vergunningverlening, toezicht en handhaving een belangrijk instrument is voor het realiseren van de strategische doelen in het natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 op de eilanden. Tevens ben ik samen met de lokale besturen van mening dat er op dit punt ruimte is voor verbetering. Het bestuur van Bonaire neemt ook eigen initiatieven voor verbetering. Zo is bij het dossier «Chogogo» opdracht gegeven om een analyse van het eigen beleid en de uitvoering hiervan te ondernemen en zijn de eerste resultaten hiervan bekend. Het gaat hier om het Evaluatierapport ««Samen naar Beter» Evaluatieonderzoek besluitvormingstraject vergunningverlening Chogogo Dive & Beach Resort». Dit rapport treft u bij de stukken aan.
In zijn algemeenheid kent een adequaat functionerend VTH stelsel een aantal belangrijke pijlers:
Ten eerste dient er een bestuurlijk vastgesteld toezichts-, en handhavingsprogramma te zijn waarin de bestuurlijke prioriteiten en uitgangspunten te worden vastgesteld.
Ten tweede dient ter uitvoering van deze prioriteiten de nodige bestuursstructuren te worden geïmplementeerd zoals werkprocessen, gedragen samenwerkingsafspraken met partners en adequate ICT voorzieningen.
Ten derde dient het stelsel checks en balances te kennen waarmee een behoorlijke en rechtmatige invulling van VTH taken wordt gegarandeerd.
Ten aanzien van de eerste twee punten merk ik op dat ik samen met mijn collega’s van BZK en N&S de lokale besturen ondersteuning heb toegezegd. Ingeval van Bonaire heeft dit in april geleid tot het vaststellen van een toezicht en handhavingsprogramma. Voor de implementatie hiervan en van de bijbehorende bestuursstructuren gelden er afspraken in het bestuursakkoord 2018–2022 en heeft het bestuurscollege samen met de Ministeries BZK en IenW een concreet verbetertraject afgesproken; het «Deelverbeterplan Directie Ruimtelijke Ontwikkeling». Gezien het belang van implementatie van de benodigde bestuursstructuren heb ik hierover een aantal vragen gesteld waaronder vragen over monitoring, aansturing en het behalen van concrete resultaten met het project. Met name het antwoord op de vraag naar aansturing van het project en de verwachte concrete resultaten zijn een punt van aandacht omdat onvoldoende duidelijk is welke doelen het bestuurscollege stelt bij het verbeteren van VTH, wanneer deze zijn bereikt en wie dit proces aanstuurt. Dit is ook van belang omdat de aanbevelingen uit genoemd evaluatierapport «Samen naar Beter» op korte termijn geïmplementeerd moeten worden. Dit wordt door het openbaar lichaam samen met mijn ministerie en de andere betrokken ministeries opgepakt.
Over het derde punt wil ik opmerken dat de zorgen die gelden over het VTH stelsel in Caribisch Nederland op een aantal punten vergelijkbaar zijn met de ontwikkelingen in Europees Nederland waarbij ik verwijs naar de conclusies van de Adviescommissie VTH onder leiding van Jozias van Aartsen. Deze conclusies zijn vastgelegd in het rapport «Om de Leefomgeving» en zijn het antwoord op de vraag naar mogelijkheden om milieuhandhaving, -toezicht en vergunningverlening in Europees Nederland te versterken. Een van de aanbevelingen is het inrichten van «checks en balances» om «een behoorlijke en rechtmatige invulling van taken te garanderen» Ik zal op korte termijn met een voorstel komen voor het in beeld brengen van de huidige situatie inclusief de knelpunten en het inrichten van adequate «checks en balances». Dit wordt uitgewerkt en besproken met de verantwoordelijke eilandbesturen.
Wat vindt u ervan dat de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV) («de belangenbehartiger van jagers») op haar site uitgebreid schrijft over de rapporten over de instandhouding van de soorten, die door u nog niet met de Tweede Kamer zijn gedeeld?1
Ik ben teleurgesteld dat de KNJV deze informatie, over rapporten die zij in vertrouwen heeft ontvangen, op haar website heeft gedeeld.
Waarom heeft u deze rapporten met de Jagersvereniging gedeeld, nog voordat de Tweede Kamer de stukken ontving? Hoe rijmt u deze informatievoorziening aan de jagers, zonder dat de Kamer is geïnformeerd, met artikel 68 van de Grondwet?
Ik heb de rapporten in vertrouwen gedeeld met de provincies en de Jagersvereniging om een goed beeld te krijgen van de consequenties van een besluit over de jacht. Zoals ik u mondeling al heb toegelicht, maakte ik me zorgen over de consequenties van het niet openen van de jacht voor faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer. Om een goed beeld van deze consequenties te krijgen en de juiste afwegingen te maken ben ik met de provincies en de Jagersvereniging in gesprek gegaan en heb ik de rapporten met hen gedeeld.
Wat vindt u ervan dat de KNJV op haar site schreef de rapporten op 4 april 2022 te hebben ontvangen, om vervolgens te schrijven grote vraagtekens te hebben op statistisch, ecologisch en wetenschappelijk vlak?2
Ik ken deze mening van de KNJV en deel deze mening niet. De staat van instandhouding van de soorten op de wildlijst is door Wageningen Environmental Research (WenR) en Sovon onderzocht op basis van de best beschikbare wetenschappelijke inzichten en internationaal vastgestelde methodieken. De rapporten zijn zorgvuldig opgesteld.
Is het waar dat er meerdere gesprekken plaatsgevonden hebben en plaatsvinden tussen KNJV en het ministerie, zoals de website van de KNJV meldt? Zo ja, kunt u alle gespreksverslagen tussen het ministerie en KNJV delen met de Kamer en aangeven of er ook soortgelijke gesprekken hebben plaatsgevonden met andere belangenorganisaties en kunt u ook daarvan de gespreksverslagen delen?
Op 15 maart jl. heb ik een kennismakingsgesprek gevoerd met de KNJV. Hiervan is geen gespreksverslag. Hierna is er op ambtelijk niveau een aantal keren contact geweest tussen de KNJV en het ministerie. Bijgevoegd vindt u een aantal informele interne terugkoppelingen van deze gesprekken. Er zijn geen formele verslagen.
Naast het contact met de KNJV is er over dit dossier ook contact geweest met een aantal gedeputeerden vanuit de provincies. Het ministerie heeft daarnaast op ambtelijk niveau gesproken met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en ambtenaren vanuit de provincies en met LTO Nederland. Van deze gesprekken zijn geen verslagen bij het ministerie.
Deelt u de mening dat er geen enkele aanleiding is tot een voorkeursbehandeling van de KNJV ten opzichte van maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met dierenbescherming, natuurbescherming in relatie tot faunabeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke andere organisaties heeft u gesproken over dit dossier?
Naar mijn mening is er geen sprake van een voorkeursbehandeling. Ik ga graag het gesprek aan met alle betrokken organisaties. In mijn eerste maanden heb ik veel gesproken met natuurorganisaties, maar nog niet met de jagers. Om deze reden heb ik met hen kennis gemaakt en gesproken over dit dossier, waar zij veel kennis over hebben.
Specifiek op dit dossier is daarnaast, op ambtelijk niveau, ook contact geweest met de provincies en LTO Nederland. Daarnaast zijn ook de Dierenbescherming, Zoogdiervereniging en Vogelbescherming kort voor de publicatie ingelicht over de rapporten.
Is het waar dat de conclusie van het rapport is dat niet alleen de haas en konijn, maar ook de wilde eend, houtduif en fazant onder druk staan en bejaging niet zouden kunnen verdragen, zoals op de website van de KNJV gesuggereerd wordt?
Uw Kamer heeft de rapporten op 14 april jl. ontvangen, samen met een brief waarin ik mijn voorgenomen besluit toelicht (Aanhangsel Handelingen II 2021–2022, nr. 2423). Uit de rapporten blijkt inderdaad dat alle vijf de soorten van de wildlijst zich landelijk niet in een gunstige staat van instandhouding bevinden. Uit de rapporten blijkt ook dat jacht niet de hoofdoorzaak is van, of slechts beperkt bijdraagt aan, de achteruitgang van deze soorten. Het niet openen van de jacht zal daarom niet of heel beperkt bijdragen aan het herstel van de soorten. Het landelijk sluiten van de jacht op alle soorten van de wildlijst zou wel een grote impact hebben op faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer, omdat jacht de basis is voor de organisatie van het faunabeheer. Over de consequenties van het sluiten van de jacht maak ik mij zorgen. Daarom wil ik samen met provincies en stakeholders aan de slag met een gebiedsgerichte aanpak waarbij de jacht wordt gesloten in die gebieden waar het echt slecht gaat.
Is het waar dat u het voornemen heeft de jacht voor slechts één jachtseizoen te sluiten, zoals de KNJV op haar website suggereert? Zo ja, hoe komt de KNJV aan dergelijke (voor)informatie? Zo nee, bent u bereid de KNJV aan te spreken op het verspreiden van onjuiste informatie?
Door middel van bovengenoemde brief heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik voornemens ben om voor het komend seizoen (2022/2023) de jacht op de haas niet te openen in de provincies die voor de haas een dalende populatietrend tonen, namelijk Groningen, Limburg en Utrecht. Ik ben voornemens de jacht op het konijn in alle provincies niet te openen.
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn de rapporten over de staat van instandhouding van de soorten op de wildlijst zorgvuldig opgesteld. De rapporten geven echter nog geen volledig beeld voor een gebiedsgerichte aanpak, waar ik naar streef. Deze aanpak houdt in dat de jacht alleen wordt geopend in die gebieden waarvan is vastgesteld dat het goed genoeg gaat met de betreffende wildsoorten, in combinatie met maatregelen voor het herstel van de populaties van de wildsoorten waar het minder goed mee gaat. Zoals ik in deze brief heb aangegeven, ben ik van plan dit besluit volgend jaar te heroverwegen indien nieuwe gegevens over de provinciale trends en populatiestatus bekend zijn.
Erkent u dat volgens artikel 3.22 lid 5 van de Wet Natuurbescherming3 de jacht op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is niet geopend mag worden? Zo nee, waarom niet? Deelt u de opvatting dat wanneer uit de rapporten blijkt dat vrij bejaagbare diersoorten zich in een ongunstige of slechte staat van instandhouding bevinden, dit aanleiding zou moeten zijn om die vrije bejaagbaarheid voor langere tijd te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat art 3.22, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming bepaalt dat de jacht niet wordt geopend op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is. De jacht vormt echter maar een kleine drukfactor. De belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van de soorten op de wildlijst is habitatverlies, afgenomen kwaliteit van het leefgebied en het effect van predatoren. Zoals ik in mijn brief heb toegelicht, streef ik naar een gebiedsgerichte aanpak. Dit houdt in dat de jacht alleen wordt geopend in die gebieden waarvan is vastgesteld dat het goed genoeg gaat met de betreffende wildsoorten, in combinatie met maatregelen voor het herstel van de populaties van de wildsoorten waar het minder goed mee gaat. De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid om bij de opening van de jacht per soort en naar plaats en naar tijd te differentiëren, zodat maatwerk kan worden geboden.
Is het waar dat er een proces is uitgestippeld voor de behandeling van het onderzoek met betrekking tot de wildlijst, het komen tot een besluit daarover en de afkondiging daarvan in de eerste twee kwartalen van 2022? Zo ja, hoe komt de KNJV aan die informatie en bent u bereid die ook met de Kamer te delen? Is het proces ook met andere belangenorganisaties besproken? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt. In de verzamelbrief Natuur van 25 mei 2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 247) is aangegeven dat de staat van instandhouding van de soorten van de wildlijst wordt onderzocht en dat ruim vóór aanvang van het jachtseizoen 2022/2023 meer duidelijkheid zal worden gegeven. Voor het niet openen van de jacht is een wijziging van de Regeling natuurbescherming, en beleidsneutrale voortzetting onder de Omgevingswet (die 1 januari 2023 in werking treedt), noodzakelijk. In de gesprekken met de KNJV, de provincies en de andere stakeholders is de planning besproken die het ministerie nodig acht om het proces, inclusief consultatie van de wijzigingsregeling, zorgvuldig te doorlopen zodat de wijzigingsregeling in werking kan treden vóór de start van het jachtseizoen op 15 augustus.
Inmiddels is de wijzigingsregeling gepubliceerd voor internetconsultatie (https://www.internetconsultatie.nl/wildlijst/b1).
Is het waar dat u niet de mogelijkheid heeft de wildlijst te schrappen of die terug te brengen tot nul vrij bejaagbare dieren, zoals gemeld op de website van de KNJV? Zo ja, waarom zou u de wildlijst niet kunnen inperken? Zo nee, deelt u de mening dat de schadelijke suggestie over de onmacht van de Minister de KNJV zou moeten diskwalificeren als bevoordeelde gesprekspartner met de mogelijkheid tot het ontvangen van voorinformatie vanuit het ministerie?
Het schrappen van de wildlijst of van soorten van de wildlijst betreft een wetswijziging. Ik acht dat nu niet wenselijk vanwege het definitieve karakter van de wijziging en de duur van het proces om dit tot stand te brengen.
Een wetswijziging vergt een besluit van de regering en de Staten-Generaal (Tweede en de Eerste Kamer) tezamen. De wet biedt mij wel de mogelijkheid om te bepalen in hoeverre de jacht wordt geopend door middel van een ministeriële regeling (artikel 3.22, tweede lid, Wnb).
Ik overweeg een wetswijziging indien zou blijken dat wet onvoldoende ruimte biedt voor gebiedsgericht maatwerk.
Hoe kan het dat de KNJV op haar website stelt dat u voornemens bent een oplossingsrichting te presenteren aan de Kamer, maar niet voornemens bent een wetswijziging voor te bereiden met betrekking tot de wildlijst? Hoe komt de KNJV aan deze informatie? Is deze informatie juist? Zo nee, wat bent u voornemens te doen?
Dit is onderwerp geweest van de gesprekken met de KNJV. Zoals ik uw Kamer door middel van de brief van 14 april jl. heb geïnformeerd, ben ik voornemens om via een ministeriële regeling de jacht op de haas niet te openen in de provincies Groningen, Limburg en Utrecht en de jacht op het konijn niet te openen in alle provincies.
Kunt u aangeven of er enig verband bestaat tussen de recente overstap van KNJV-medewerkers naar het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de kennelijke informatievoorsprong van de KNJV op andere belangenorganisaties?
Hier bestaat geen enkel verband tussen.
Hoeveel van dergelijke nieuwe aanstellingen bij het Ministerie van LNV van ex-medewerkers van de KNJV hebben in de afgelopen twee jaar plaatsgevonden?
Medewerkers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hebben een grote diversiteit aan achtergronden. In de personeelsregistratiesystemen van het ministerie wordt de achtergrond van een medewerker niet vermeld.
Wat vindt u ervan dat dat de KNJV de aan haar verstrekte voorinformatie gebruikt om het onderzoek van Wageningen Environmental Research te laten analyseren op juistheid en zich voorbereidt op mogelijke juridische stappen, zoals de KNJV op haar website meldt? Waarom heeft u besloten slechts één speler in het maatschappelijk krachtenveld en kennelijk een opponent in een juridische procedure voorinformatie te verschaffen, zelfs vóór de Kamer geïnformeerd is?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, sta ik volledig achter de rapporten van WenR en Sovon. Het staat de KNJV vrij om de rapporten te analyseren en eventueel juridische stappen te nemen wanneer zij dat nodig acht. Ik heb in mijn antwoord op vraag 2 toegelicht waarom ik het noodzakelijk vond om dit dossier met de KNJV te bespreken voordat ik de Kamer informeerde over mijn besluit.
De overlast die wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van de Amerikaanse rivierkreeft |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de problemen die worden veroorzaakt door de aanwezigheid van de Amerikaanse rivierkreeft in onze wateren, zoals een achteruitgang van de waterkwaliteit en de biodiversiteit en extra kosten voor baggeren en het herstellen van oevers?
Ja.
Kunt u de financiële schade die deze problematiek tot gevolg heeft in beeld brengen?
Dit is op korte termijn niet mogelijk, omdat we nog geen goed beeld hebben van wat de schade veroorzaakt door uitheemse rivierkreeften in Nederland precies is en wat de financiële omvang van die schade is. De verspreiding en dichtheden van de uitheemse rivierkreeften zijn relatief nieuw en de verschillende soorten vertonen ander gedrag (wel of niet graven, mate van baggeraanwas, ecologische schade etc.). Er is al veel onderzocht, maar er is nog meer onderzoek nodig omdat er nog vragen zijn over onder meer de causaliteit en omdat de effecten per gebied (functie van het gebied, type habitat) uiteenlopen.
In de brief van 30 september 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2021–2022, nr. 153) heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over het bestuurlijk overleg dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) samen met alle betrokken partijen is gestart. Gezamenlijk worden de mogelijkheden voor een beheersingsaanpak uitgewerkt. Dit vindt plaats langs drie hoofdlijnen: preventie van verdere verspreiding, bestrijding mogelijk maken en het vergroten van de systeemweerbaarheid. Om tot verdere uitwerking van de beheersingsaanpak te komen is onder meer een gezamenlijke onderzoeksagenda opgesteld waarin ook onderzoek naar de financiële schade veroorzaakt door uitheemse rivierkreeften een plek krijgt.
In hoeverre heeft u in beeld hoe de Amerikaanse rivierkreeft zich in de afgelopen jaren in de Nederlandse wateren heeft verspreid en in welke mate de daarmee gepaard gaande problemen, zoals negatieve effecten op de biodiversiteit en de waterkwaliteit, zijn verergerd?
In de bijlage vindt u verspreidingskaarten van de zes soorten Amerikaanse rivierkreeften die in de Nederlandse wateren voorkomen1. Zie verder het antwoord op vraag 2.
In hoeverre komt het bereiken van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) in gevaar door de achteruitgang van de waterkwaliteit veroorzaakt door de rivierkreeft?
De waterschappen signaleren lokaal waterkwaliteitsproblemen die lijken samen te hangen met de aanwezigheid van rivierkreeften. Indien de waterkwaliteit achteruitgaat als gevolg van de aanwezigheid van uitheemse rivierkreeften, kan ook na 2027 een beroep worden gedaan op de uitzonderingen van artikel 4, KRW. Om een dergelijk beroep te kunnen motiveren moet worden aangetoond dat alle opties zijn verkend en benut om het probleem te voorkomen en te verminderen. Daar draagt het programma beheersingsaanpak uitheemse rivierkreeft in belangrijke mate aan bij.
Kunt u ingaan op het risico dat de aanwezigheid van de rivierkreeft leidt tot een verhoogde kans dat waterkeringen doorbreken, zoals recent in Reeuwijk gebeurd is, waarmee ook de veiligheid van mensen in gevaar kan komen?
Veel regionale keringen staan continu in contact met water en zijn daardoor bereikbaar voor gravende uitheemse rivierkreeften. Er zijn voorvallen bekend (onder andere in het beheergebied van Waterschap Rivierenland en Hoogheemraadschap van Delfland) waarbij lekkages zijn ontstaan in regionale keringen waarbij het vermoeden bestaat dat uitheemse rivierkreeften betrokken waren. Uitheemse rivierkreeften kunnen met hun graafgedrag bestaande gangenstelsels van andere dieren (zoals de muskusrat) verder uitbreiden. Deze incidenten hebben voor zover bekend niet geleid tot het doorbreken van waterkeringen. Op basis van deze voorvallen kan niet geconcludeerd worden dat de veiligheid van mensen in gevaar komt door aanwezigheid van uitheemse rivierkreeften.
In het geval van de recente dijkafschuiving in Reeuwijk is in de media de uitheemse rivierkreeft als mogelijke veroorzaker genoemd. Naar de oorzaak van de dijkafschuiving is door het Hoogheemraadschap van Rijnland een onderzoek ingesteld. Daarbij wordt ook onderzocht of de uitheemse rivierkreeft een rol heeft in de oorzaak van de dijkafschuiving. De rol van de uitheemse rivierkreeft is onderzocht door specialisten van Wageningen Environmental Research en EIS/Naturalis. In samenhang met het overige onderzoek moet worden vastgesteld of het aannemelijk is dat de uitheemse rivierkreeft verantwoordelijk is voor, dan wel heeft bijgedragen aan het falen van de waterkering bij Reeuwijk. Op dit moment is het onderzoek naar de mogelijke oorzaak van de dijkafschuiving nog in uitvoering. Naar verwachting wordt het resultaat van het onderzoek door het hoogheemraadschap in de zomer van 2022 bekend gemaakt. De eerste resultaten geven nog geen directe aanwijzing dat de uitheemse rivierkreeft de oorzaak is van de dijkafschuiving.
Is het juist dat op dit moment wettelijk alleen beroepsvissers kreeften mogen wegvangen, waardoor grootschalige bestrijding niet mogelijk is?
Bevissing met beroepsvistuigen (zoals fuik en kreeftenkorf) is voorbehouden aan beroepsvissers. Beroepsvissers kunnen door waterbeheerders of eigenaren van het water voor bestrijding worden ingehuurd, zoals momenteel ook al gebeurt in het kader van bestrijdingspilots. Daarvoor beschikken beroepsvissers ook over de benodigde vangtuigen en hebben expertise hoe deze in te zetten. Op dit moment zijn er meer dan voldoende beroepsvissers die dit uit zouden kunnen voeren, afgezet tegen de huidige behoefte aan bestrijdingsinzet. Indien in de toekomst naar veel grootschaliger bestrijding zou worden overgestapt, kan het wenselijk zijn dat, aanvullend op beroepsvissers, ook door bijvoorbeeld specifieke rivierkreeft-bestrijders bevist kan worden. Een verkenning hiernaar maakt onderdeel uit van het ingezette bestuurlijke traject, zoals toegelicht onder vraag 2. Belangrijk aandachtspunt daarbij is wel dat met beroepsvistuigen ook aanzienlijke hoeveelheden vis worden gevangen (daarvoor zijn die vistuigen primair bedoeld). Voorkomen moet worden dat door een sterk verbrede inzet van deze vistuigen buiten de reeds bestaande beroepsvissers ongewenste ecologische nevenschade gaat optreden. Dat is temeer van belang gezien de grote oppervlakten waar we over spreken en de intensiteit van bevissing die nodig is om de aantallen kreeften naar beneden te krijgen.
Bent u bekend met het feit dat de eerste fase van een proef met het grootschalig wegvangen van rivierkreeften in de Krimpenerwaard ertoe heeft geleid dat 80.000 kreeften uit het water zijn gevist (naar schatting de helft van de volwassen kreeften in het pilotgebied), maar dat dit nog niet voldoende is voor het herstel van de waterkwaliteit?1
Ja.
Wat zegt het resultaat van deze pilot u over de mate waarin bevissing van de rivierkreeften door alleen beroepsvissers nog een effectieve beheermaatregel is?
Bevissing door beroepsvissers is aangemerkt als beheersmaatregel in het kader van de Exotenverordening, met als oogmerk het beheersen van de populatie, niet het verwijderen hiervan. De uitgevoerde pilot gaat een stap verder en richt zich op het daadwerkelijk grootschalig verwijderen van rivierkreeft uit een watersysteem. Wat hier vooral uit is gebleken is de hoge intensiteit van bevissing die nodig is om enig effect te sorteren. Voor de aanpak van de 15 kilometer sloot was de inzet van 600 fuiken en korven noodzakelijk, wat alsnog onvoldoende bleek om de rivierkreeft tot het gewenste niveau terug te dringen. Het is dus de vraag of bestrijding via bevissing uiteindelijk een haalbare, betaalbare en afdoende wijze van bestrijden is. Mogelijk dat bestrijding via bevissing op korte termijn en lokaal kan helpen om een populatie kleiner te krijgen, maar aanvullende maatregelen via onder meer het versterken van het ecosysteem zullen waarschijnlijk noodzakelijk zijn om de populatie structureel beheersbaar te maken. Hierbij moet gedacht worden aan het stimuleren van natuurlijke vijanden van de uitheemse kreeften (predatoren zoals de fuut, reiger, snoekbaars, paling etc.), het terugbrengen van eutrofiëring (zoals te hoge fosfaatbelasting) en vlakke oevers. Hier zal nog nader onderzoek naar moeten plaatsvinden, want ook hier geldt dat dit afhangt van lokale omstandigheden.
Deelt u de mening dat de wettelijke beperking waardoor alleen beroepsvissers kreeften mogen vangen een effectieve aanpak van de rivierkreeft door middel van grootschalige bestrijding in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
Er zijn goede redenen om de inzet van vistuig te reguleren. Met beroepsvistuigen kan per vangtuig in één keer een groot aantal dieren worden onttrokken. Dat kan dan gaan om kreeften, maar ook om allerlei vissoorten, waar deze vangmiddelen primair voor zijn bedoeld. Om deze reden is het gebruik van deze vistuigen voorbehouden aan een afgebakende groep beroepsvissers. Zoals in de beantwoording van vraag 6 is aangegeven, is de beschikbaarheid van beroepsvissers daarbij op dit moment niet de beperkende factor. In de toekomst kan dit mogelijk anders liggen, afhankelijk van de mate waarin bestrijding door wegvissen daadwerkelijk breder gaat worden ingezet. Daarbij zal ook de weging rond haalbaarheid (is wegvissen in grote watergebieden überhaupt haalbaar?) en de betaalbaarheid daarvan een rol spelen.
Welke mogelijkheden ziet u om tot een effectievere aanpak te komen deze beperking weg te nemen?
Zie hiervoor de antwoorden op vragen 6, 8 en 9.
Bent u bereid om samen met waterschappen en provincies extra geld vrij te maken om versneld een effectieve aanpak te ontwikkelen waarmee de rivierkreeft bestreden kan worden?
Zoals genoemd onder vraag 2 werkt LNV samen met stakeholders aan de ontwikkeling van een (kosten)effectieve beheersingsaanpak voor uitheemse rivierkreeften. Op alle deelnemende partijen wordt een beroep gedaan om bij te dragen, dat kan financieel of op andere wijze, aan de genoemde hoofdlijnen. Ook het Ministerie van LNV maakt tijd en middelen vrij voor de ontwikkeling van een beheersingsaanpak, maar de uitvoering van aanvullende bestrijding financiert LNV niet. Het Ministerie van LNV werkt mee vanuit de systeemverantwoordelijkheid voor natuur en visserij. Vanuit het natuurbeleid, specifiek de Europese Exotenverordening, is eerder de keuze gemaakt om bevissing in te zetten als beheersmaatregel tegen uitheemse rivierkreeften. De soorten zijn al dermate wijd verspreid dat uitroeiing geen haalbare optie meer is. Grootschalig bestrijden van uitheemse rivierkreeften door wegvangen lijkt, zeker in open watersystemen, niet een heel haalbare optie. Dit vergt, zoals ook is gebleken in de proef bij Schieland en Krimpenerwaard, een zeer hoge inzet van vistuigen en dan nog is het resultaat beperkt. Als andere overheden of partijen om andere redenen (met het oog op hun beleidsdoelen, zoals bijvoorbeeld de KRW of lokaal voor de natuurkwaliteit) hier bovenop tot verdergaande bestrijding over willen gaan, ligt de (financiële) verantwoordelijkheid voor de vormgeving hiervan bij die partijen.
Is het ook een optie om de registratie tot beroepsvisser gemakkelijker te maken, bijvoorbeeld door de eis voor het hebben van voldoende viswater voor alleen schaal- en schelpdieren naar beneden bij te stellen?
Het aanpassen van de criteria om als beroepsvisser met beroepsvistuigen te mogen vissen is geen wenselijke ontwikkeling. Dit zal leiden tot meer beroepsvissers die dan met alle toegestane beroepsvistuigen mogen gaan vissen en daarmee tot een toename van de totale visserijdruk op de binnenwateren. Indien op enig moment de huidige inzet van beroepsvissers voor het wegvangen van kreeft niet meer zou volstaan, ligt het eerder in de rede om aanvullend specifieke rivierkreeft-bestrijders toe te staan om met een specifiek vangmiddel (waarmee alleen kreeft kan worden gevangen) de dieren te gaan bestrijden. Zo’n vangmiddel is nu nog niet voorhanden. Om deze reden is LNV, samen met het Hoogheemraadschap van Delfland, een traject gestart om te kijken of tot een dergelijk vangmiddel gekomen kan worden.
Ziet u daarnaast kans om gebruik te maken van mogelijkheden om ondermaatse kreeft die beroepsvissers vangen tegen een vergoeding af te laten voeren?
Een waterbeheerder of terreinbeheerder die rivierkreeft uit zijn wateren wil laten verwijderen kan, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, hiervoor de inzet van beroepsvissers inhuren. Dit kan relatief voordelig omdat de beroepsvisser immers de marktwaardige kreeft kan verkopen. Voor het opvissen van ook de kleinere (niet marktwaardige kreeften) kan verder in de inhuursom een prijs worden overeen gekomen.
Kunnen er wettelijke mogelijkheden worden gecreëerd om na 1 september, wanneer het seizoen voor aal gesloten wordt, door te kunnen vissen op rivierkreeft?
Inzet van fuiken, waarmee ook en in belangrijke mate aal kan worden gevangen, in het gesloten seizoen ter bescherming van de aalstand is geen goed idee. Inzet van kreeftenkorven zoals die zijn gedefinieerd in het Reglement voor de Binnenvisserij is echter reeds toegestaan in de gesloten periode, omdat hiermee geen alen worden bijgevangen. Indien in de toekomst een specifiek nieuw en selectief vangmiddel beschikbaar zou komen (zie antwoord vraag 13), dan zou ook hiervoor gelden dat dit zonder problemen voor de aal in het gesloten aalseizoen kan worden toegepast.
Stichting Nationale Park de Hoge Veluwe, dat van de wolf af wil |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Stichting Nationale Park De Hoge Veluwe wil wolf kwijt»?1
Ja.
Is het waar dat het verboden is de wolf als beschermde soort te doden, te vangen of opzettelijk te verstoren? Zo ja, deelt u de mening dat het herhaalde pleidooi van De Hoge Veluwe een uitlokking tot wetsovertreding inhoudt?
De wolf staat op bijlage IV bij de Europese Habitatrichtlijn als een diersoort die strikt moet worden beschermd. Ter uitvoering van artikel 12 van de Habitatrichtlijn is in artikel 3.5, eerste en tweede lid, van de Wet natuurbescherming bepaald dat het niet is toegestaan een wolf opzettelijk te vangen, doden of te verstoren.
Zoals ik al eerder met uw Kamer heb gedeeld, vallen dergelijke uitingen van organisaties als het Nationaal Park de Hoge Veluwe (NPDHV) onder de vrijheid van meningsuiting2.
Deelt u de mening dat de moeflon een exotische soort is die van nature in Nederland niet voorkomt, terwijl de wolf een streng beschermde inheemse diersoort is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De moeflon is een exoot (artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming). De moeflon is een dier dat niet van nature in Nederland voorkomt of voorkwam en die door menselijk handelen terecht is gekomen in de Nederlandse natuur. De wolf is een van nature in Nederland in het wild voorkomende soort, genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn.
Kunt u aangeven hoeveel moeflons er de afgelopen vijf jaar in het park De Hoge Veluwe geschoten zijn door jagers?
Uit de rapportage van de Faunabeheereenheid Gelderland blijkt dat op de Hoge Veluwe tussen 2016 en 2021 jaarlijks circa 80 moeflons zijn geschoten. Daarnaast zijn er ook nog andere gebieden waar moeflons middels afschot worden beheerd. Afgelopen jaar waren dit door komst van de wolf slechts twee dieren. Daarnaast zijn er in 2021 ten minste 61 moeflons gepredeerd door de wolf.
Kunt u daarnaast aangeven hoeveel edelherten, reeën en wilde zwijnen de afgelopen vijf jaar in park De Hoge Veluwe zijn geschoten?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens. Deze informatie kunt u vinden op de websites van de Faunabeheereenheid Gelderland en Vereniging Wildbeheer Veluwe.
Hoe verhoudt het aantal dieren dat jaarlijks door jagers doodgeschoten wordt zich tot het aantal dieren dat door de wolf wordt gegeten?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens. Afschotgegevens zijn terug te vinden in de jaarverslagen van de betreffende Faunabeheereenheden. Het aantal door de wolf gegeten dieren wordt niet bijgehouden.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van de wolf een gunstige invloed heeft op de biodiversiteit, anders dan de parkdirectie beweert? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder met uw Kamer heb gedeeld, vervult de wolf een belangrijke schakel binnen een evenwichtig ecosysteem en is hij een verrijking voor de biodiversiteit in Nederland3. Desondanks kunnen er door de komst van de wolf veranderingen plaatsvinden in aantal en vluchtgedrag bij de hoefdieren. Ik begrijp dat dit voor de parkdirectie tot zorgen kan leiden. Ook begrijp ik de zorgen van veehouders over het predatiegedrag van de wolf. Ik zet me daarom in om te komen tot een geaccepteerde manier om met de wolf samen te leven.
Deelt u de mening dat «gecontroleerd beheer» en het weren van de wolf uit het nationale park in strijd is met Europese en Nederlandse wetten ter bescherming van in het wild levende dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de parkdirectie daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 en 3 is de wolf een strikt beschermde diersoort. Hoewel ik de zorgen van de parkdirectie begrijp, is het opzettelijk doden of verstoren van de wolf vanwege de beschermde status niet toegestaan. In verschillende gesprekken die mijn ministerie met het nationale park heeft gevoerd, is dit kenbaar gemaakt. Met het park wil ik uitzoeken welke oplossingen mogelijk zijn binnen de juridische beschermingskaders.
Kan het herhaald pleiten voor verwijdering van een beschermde inheemse diersoort in relatie tot het beschermen van een uitheemse exoot aanleiding vormen voor maatregelen tegen het park? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 8 vallen dergelijke uitingen van organisaties als het NPDHV onder de vrijheid van meningsuiting. Ik begrijp de zorgen vanuit de parkdirectie en zal, zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 ook aangeef, met het park in gesprek gaan over mogelijke oplossingen.
De bescherming van wilde bijen in het bijenrichtsnoer |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Erkent u dat hommels en wilde, solitaire bijen onder de huidige toelatingsprocedure voor landbouwgif niet beschermd zijn, zoals bevestigd in de tekst van het originele bijenrichtsnoer1, waardoor een nieuw richtsnoer noodzakelijk is dat deze insectensoorten wel bescherming biedt?
Nee. Ook onder de huidige toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen worden hommels en solitaire bijen beschermd. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) hanteert, net als andere Europese toelatingsautoriteiten, het Europese toetsingskader voor honingbijen en andere insecten en beoordeelt of de acute en chronische/reproductieve toxiciteit van stoffen of middelen risico’s opleveren voor honingbijen en andere insecten. Hiermee worden ook hommels en solitaire bijen beschermd. Het Ctgb laat alleen middelen toe als deze veilig zijn op basis van dit toetsingskader. Met de komst van een nieuw bijenrichtsnoer zal de beoordeling van de risico’s voor bijen verder worden verbeterd, onder andere door een beoordelingsmethodiek specifiek voor hommels en solitaire bijen.
Bent u bekend met de nieuwe cijfers van het Compendium voor de Leefomgeving over bijensterfte en de zorgen die voornamelijk leven over de afname van wilde bestuivers?2 Kunt u bevestigen dat 54% van de wilde bijen en hommels die in Nederland zijn aangetroffen op de Rode Lijst van bedreigde soorten staan?
Ja.
Erkent u dat het originele bijenrichtsnoer bevestigt dat hommels en solitaire bijen «potentieel kwetsbaarder zijn voor pesticiden dan honingbijen» en dat een «additionele veiligheidsfactor gesuggereerd wordt om rekening te houden met deze verschillen in kwetsbaarheid»?3 Hoe beoordeelt u deze zinsnede en hoe houdt u hier rekening mee?
Vanwege de verschillen in biologie en ecologie krijgen honingbijen, hommels en solitaire bijen binnen het bijenrichtsnoer een aparte benadering. Een veiligheidsfactor is één van de manieren om verschillen in gevoeligheid tussen soorten in de risicobeoordeling te kunnen adresseren. Aangezien European Food Safety Authority (EFSA) het bijenrichtsnoer op dit moment uitwerkt, is nog niet bekend of in het richtsnoer gebruik zal worden gemaakt van veiligheidsfactoren en zo ja op welke wijze. Ik betrek uw Kamer bij deze uitwerking.
Deelt u de zorg dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in het met de Kamer gedeelde advies4 voorsorteert op de hantering van 10% toelaatbare bijensterfte door een landbouwgif, terwijl het Nederlandse standpunt maximaal 7% bijensterfte hanteert? Hoe beoordeelt u dit?
In het document waarnaar wordt verwezen heeft het Ctgb een appreciatie gegeven van het EFSA-achtergronddocument over de beschikbare wetenschappelijke informatie voor het bepalen van beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen, maar heeft het Ctgb geen advies uitgebracht over de hanteren beschermdoelen.
Inmiddels heeft de Europese Commissie (op 31 maart 2022) een mondeling voorstel gedaan voor te hanteren beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen met het verzoek aan lidstaten om hier op te reageren. Ik heb het Ctgb zoals gebruikelijk hierop om advies gevraagd en heb uw Kamer over mijn positie geïnformeerd op 16 mei 2022.
Zoals ik uw Kamer op 15 oktober 2021 heb geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 334) zal ik mij inzetten voor een maximaal toelaatbare sterfte van 7% is, conform de moties van het lid Ouwehand, Kamerstuk 27 858, nr. 562 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175) en van het lid Wassenberg c.s. (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50).
Op welke studies baseert het Ctgb dit verruimde advies met betrekking tot 10% sterfte van wilde bijen? Kunt u de studies die genoemd worden in tabel 2 op pagina 3 (7 veldstudies voor hommels; 8 veldstudies voor solitaire bijen) met spoed met de Kamer delen, zodat de Kamer hier tijdig en volledig over geïnformeerd wordt?
Het Ctgb heeft een appreciatie gegeven op het EFSA-achtergronddocument en heeft nog geen advies gegeven over de mogelijke beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen. De betreffende tabel is te vinden op pagina 11 van het EFSA achtergronddocument en is gebaseerd op de studies die door EFSA zijn gebruikt bij de totstandkoming van dit document. In bijlage 2 van dat document, op pagina 45 en pagina 58, beschrijft EFSA voor respectievelijk hommels en solitaire bijen welke studies en datasets, uit de vele studies die zijn beoordeeld, zijn geselecteerd. Ik heb het EFSA achtergronddocument op 14 februari 2022 naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 562). Ik verwijs uw Kamer naar de referentielijst en de hiervoor genoemde pagina’s in deze bijlage.
Kunt u bevestigen dat het schadelijke effect van een bepaalde pesticide op (wilde) bijen bepaald wordt door middel van vergelijkende studies met controlevelden, waarin de controlevelden moeten aangeven wat de natuurlijke sterfte of natuurlijke variatie van de insectensoort zou zijn?
De schadelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen worden bepaald met laboratorium- en veldstudies. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt tussen bijen die blootgesteld zijn en bijen die niet blootgesteld zijn aan het gewasbeschermingsmiddel. In het geval van veldstudies, foerageren de bijen op velden waar het gewasbeschermingsmiddel is toegepast en velden waar dat niet het geval is (de controlevelden). EFSA geeft in het achtergronddocument aan dat informatie over bijen in de controlevelden in deze studies tevens informatie kan opleveren over de achtergrondvariatie van hommels en solitaire bijen, maar dat de beschikbare data onvoldoende zijn om hierover een goede uitspraak te kunnen doen.
Beaamt u dat deze controlevelden gebieden zouden moeten waar geen landbouwgif mag worden aangetroffen, zoals natuurgebieden, of ten minste onbespoten biologische akkers, om de natuurlijke sterfte te kunnen meten?
Om wetenschappelijk verantwoorde conclusies te kunnen trekken, moeten veldstudies goed zijn ontworpen. Eén van de randvoorwaarden hierbij is dat controlevelden niet zijn gecontamineerd met gewasbeschermingsmiddelen die van significante invloed zijn op de te meten variabele, in dit geval over bijen. Dit wordt getoetst binnen het beoordelingsproces voor gewasbeschermingsmiddelen. Daarbij wordt bijvoorbeeld gekeken welke soorten gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt, wanneer ze zijn gebruikt, welke residuen er kunnen zijn achtergebleven, hoe toxisch deze zijn en hoe het gebruik in de controle- versus behandelingsvelden zich tot elkaar verhouden. Studies kunnen worden geaccepteerd als is aangetoond dat eventueel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in controlevelden geen significante invloed heeft op bijen, bijvoorbeeld als een middel alleen lang geleden gebruikt is of als het middel niet toxisch is voor bijen.
EFSA geeft in het achtergronddocument aan bij de selectie van de gebruikte studies te hebben beoordeeld of sprake was van relevante contaminatie en dergelijke studies te hebben uitgesloten. Dit komt overeen met de aanpak die gehanteerd is bij herbeoordeling van drie neonicotinoïden in 20185. EFSA geeft in het achtergronddocument verder aan dat de beschikbare data onvoldoende is om een goede uitspraak over de achtergrondvariatie van hommels en solitaire bijen te doen.
Kunt u uitsluiten dat deze controlevelden in de praktijk gangbare landbouwvelden zijn, die wel bespoten worden, alleen niet met de pesticide waar op dat moment op getoetst wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat als gangbare percelen gebruikt zouden worden als controle, men niet de natuurlijke sterfte meet, maar de achtergrondsterfte van bijen die wordt veroorzaakt door de deken van landbouwgif? Indien hier sprake van is, hoe gaat u dit stoppen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt deze vragen beantwoorden voor de vergadering van het Europese Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) op 30 en 31 maart 2022?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het jachtbeleid |
|
Roelof Bisschop (SGP), Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over de landelijke vrijstelling van de jacht op de vos?1
Ja.
Hoe waardeert u het onverbindend verklaren van de vrijstelling voor de jacht op de vos, een belangrijke predator van weidevogels, in de Regeling natuurbescherming in verband met de blijkbaar gebrekkige aansluiting op de bepaling in de Wet natuurbescherming (artikel 3.15)?
In artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming (hierna: Rnb) wordt vrijstelling verleend van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voor de bestrijding door grondgebruikers ter voorkoming van dreigende schade aan flora of fauna of aan eigendommen van de in artikel 3.1 van het Besluit natuurbescherming aangewezen schadeveroorzakende vogels en dieren, waaronder de vos. Deze zogenoemde landelijke vrijstelling voor schadebestrijding wordt verleend op grond van artikel 3.15, tweede lid, van de Wnb.
In haar uitspraak d.d. 16 februari 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland artikel 3.1, tweede lid, van de Rnb onverbindend verklaard ten aanzien van de vos. Deze zaak betreft een beroep tegen een ontheffing, verleend door gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, voor onder meer het gebruik ’s nachts van het geweer voor de bestrijding van de vos. De rechtbank is van oordeel dat de vrijstelling onbevoegd in de Rnb is opgenomen, omdat in artikel 3.15, tweede lid, van de Wnb de formulering «bij ministeriële regeling» ontbreekt. Volgens de rechtbank moet de vrijstelling daarom in de vorm van een vrijstellingsbesluit worden genomen.
Ik ben het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat ik onbevoegd ben om de vrijstelling in artikel 3.1, tweede lid, van de Rnb op te nemen. Van onbevoegdheid is geen sprake, want de vrijstelling is door het bevoegde orgaan verleend binnen de door artikel 3.15 van de Wnb voorgeschreven kaders. Ik ben daarom voornemens om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak.
Bent u voornemens op zeer korte termijn in overleg te treden met provincies over de aanpak naar aanleiding van deze uitspraak?
Op 9 maart jl. heeft overleg plaatsgevonden tussen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de provincies over de aanpak naar aanleiding van deze uitspraak.
Bent u voornemens op zeer korte termijn ervoor te zorgen dat onderhavige vrijstelling en andere vergelijkbare vrijstellingen juridisch goed geregeld worden en dat provincies hierop kunnen anticiperen, zodat het komende broedseizoen predatoren van weide- en akkervogels bejaagd kunnen blijven worden?
Momenteel bereid ik, vooruitlopend op behandeling van het hoger beroep, een uitvoeringsbesluit voor, waarin vrijstelling wordt verleend krachtens artikel 3.15, tweede lid, van de Wnb. Hiermee zou het formele gebrek, dat door de rechtbank is geconstateerd, zijn verholpen. Een dergelijk nieuw vrijstellingsbesluit vereist vanzelfsprekend een zorgvuldige motivering en besluitvorming, met inbegrip van de mogelijkheid van inspraak, en kan dus niet op hele korte termijn worden genomen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Bureau Waardenburg en de Jagersvereniging op basis van warmtebeeldtellingen dat erop wijst dat de populatieomvang van haas, konijn en ree wordt onderschat, omdat zoogdieren steeds meer in de nachtelijke uren actief zijn terwijl reguliere tellingen overdag plaatsvinden?2
Het rapport van Bureau Waardenburg gaat over de vraag op welke momenten van de dag of nacht en met hulpmiddelen als warmtebeeldcamera’s en verrekijkers/zichttellingen méér of minder dieren worden gezien. De conclusie van het onderzoek is dat bij nachtelijke tellingen en met warmtebeeldcamera’s meer dieren worden gesignaleerd dan met zichttellingen overdag. Er worden geen conclusies getrokken over een mogelijke toename van nachtactiviteit van deze dieren.
Hoe waardeert u de analyse dat sprake is van onderschatting van de wildstand omdat de tellingen die ten grondslag liggen aan de Rode Lijst vooral gebaseerd zijn op tellingen overdag?
Zoals ik aangaf bij vraag 5 geeft het rapport van Bureau Waardenburg gaat over de vraag op welke momenten van de dag en met welke hulpmiddelen méér of minder dieren worden gezien. Het gaat echter niet over een mogelijke vertekening van trends of de betrouwbaarheid daarvan. Er worden dan ook geen conclusies getrokken over betrouwbaarheid of vertekening van trends en ook niet over een mogelijke toename van nachtactiviteit van deze dieren of de populatiegrootte.
Deelt u de analyse dat onder meer hazen in de loop van de tijd door externe factoren als toenemende menselijke activiteiten en toenemende predatie steeds meer in de nacht in plaats van overdag actief zijn?
Gezien het feit dat de haas ten prooi kan vallen aan op zicht jagende roofdieren en roofvogels, is het voor de hand liggend dat zij in de schemering en nacht actiever zijn dan overdag. Dat met warmtebeeldcamera’s ’s-nachts méér dieren worden geteld dan met zichttellingen overdag is daarom heel wel denkbaar. Daaruit kan echter niet worden geconcludeerd dat de huidige trendberekeningen onbetrouwbaar en/of vertekend zijn.
Indien inderdaad een verschuiving van dagactiviteit naar meer nachtactiviteit is opgetreden, dan kan dat gevolgen hebben voor de trend, maar daar zijn geen aanwijzingen voor.
Worden de uitkomsten van het genoemde onderzoek betrokken bij het onderzoek naar de staat van instandhouding van wildsoorten door Wageningen Environmental Research en de beleidsreactie daarop?
Wageningen Environmental Research heeft haar rapport reeds afgerond. Ik zal laten onderzoeken of en hoe de uitkomsten van het onderzoek van Bureau Waardenburg in de toekomst meegenomen kan worden bij het bepalen van de staat van instandhouding van soorten op de wildlijst.
Hoe waardeert u de inschatting van het Dutch Wildlife Health Centre op basis van Duits onderzoek dat de hazenpopulatie (ook) in Nederland de afgelopen drie jaar met een kwart is toegenomen?3
De hazenpopulatie kan per jaar sterk schommelen. De weersomstandigheden kunnen een behoorlijke invloed hebben op overleving, maar bijvoorbeeld ook op het succes van de voortplanting4. 2019 en 2020 kende een relatief droge lente en zomer wat positief is voor de overleving van jonge hazen. Desondanks is er sprake van een dalende trends sinds 1997.
Wordt de genoemde analyse eveneens betrokken bij het onderzoek naar de staat van instandhouding van wildsoorten door Wageningen Environmental Research en de beleidsreactie daarop?
De gegevens uit het meetnet Dagactieve Zoogdieren van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) zijn door de Wageningen Environmental Reasearch gebruikt bij het bepalen van de staat van instandhouding van de haas.
Zijn de cijfers en inzichten van faunabeheereenheden, die de wettelijke taak hebben om gegevens over wildpopulaties te verzamelen, integraal betrokken bij het genoemde onderzoek van Wageningen Environmental Research? Zo niet, gaat u ervoor zorgen dat dit alsnog gebeurt dan wel dat deze gegevens betrokken worden in het vervolgtraject?
De cijfers van de faunabeheereenheden zijn door Wageningen Environmental beoordeeld en konden niet meegenomen worden voor het bepalen van de populatietrend. Het huidige protocol en het enkele telmoment zorgen ervoor dat de gegevens niet gevalideerd kunnen worden door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Omdat het wenselijk is om deze tellingen in de toekomst ook te kunnen gebruiken, wil ik samen met alle betrokken partijen werken aan verbetering van het telprotocol en de verzameling van gegevens.
Deelt u de mening dat het hanteren van 1950 als referentiejaar voor de Rode Lijst geen goed beeld geeft, omdat destijds geen sprake was van structurele, landsdekkende monitoringsprogramma’s en ook van ander landgebruik?
In Nederland hebben we afgesproken om voor alle rode lijsten het referentiejaar 1950 als standaard aan te houden. De rodelijststatus wordt gebaseerd op enerzijds de actuele situatie en anderzijds de trends in verspreiding en populatieomvang.
Voor de verspreiding wordt voor zoogdieren de Zoogdieratlas van Van Wijngaarden et al. uit 1971 (die is gebaseerd op de periode 1946–1969) als representatief gezien voor 1950. Wat betreft de populatieomvang zijn er niet voor alle soorten goede tellingen vanaf 1950. Voor haas en konijn zijn er pas sinds respectievelijk 1997 en 1984 telreeksen beschikbaar om betrouwbare populatietrends te bepalen. De in de rode lijst zoogdieren genoemde trends voor haas en konijn zijn dan ook niet de trends vanaf 1950 maar vanaf deze jaartallen.
Rode lijsten zijn een instrument om de ontwikkeling van een soortgroep in Nederland te volgen. Langjarige trends zijn van belang om juist de effecten van veranderingen in het landschap zichtbaar te maken. Een vast referentiejaar is van belang om te voorkomen dat het probleem van een «shifting baseline» optreedt. (Shifting baseline = als het referentiejaar opschuift terwijl de populatie steeds afneemt, wordt een kleinere afname geconstateerd dan bij een vast referentiejaar). Rode lijsten hebben een belangrijke signaleringsfunctie. Beleidskeuzes worden echter gebaseerd op de criteria vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn die gaan over de staat van instandhouding. Dit is daarom ook het gehanteerde criterium in de Wet natuurbescherming. Het besluit om de jacht op konijn en haas (in drie provincies) niet te openen is gebaseerd op dit criterium uit de Wet natuurbescherming, en niet op de rodelijststatus.
Gaat het bij de cijfers die zijn gebruikt voor de periode 1950–1980 om landsdekkende dan wel voor het hele land representatieve cijfers?
De afschotcijfers van de winters van 1960 tot en met 1979 zijn verzameld door het Ministerie van LNV5. Landelijke afschotcijfers van winter 1980–1981 t/m winter 2010–2011 zijn geregistreerd door de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV). In het basisrapport van de Rode Lijst Zoogdieren zijn deze cijfers gebruikt voor het bepalen van de (historische) populatietrend6.
Welke referentiejaren voor de beoordeling van de staat van instandhouding van wildsoorten hanteren omliggende landen?
De staat van instandhouding vindt zijn oorsprong in de Habitatrichtlijn. Het jaar van inwerkingtreding van de Habitatrichtlijn (1994) is het referentiejaar voor het bepalen van «gunstige referentiewaarden voor de componenten «populatie» en «verspreidingsgebied»». Het in een gunstige staat van instandhouding brengen en herstellen is een verplichting voor alle soorten die genoemd staan in bijlagen II, IV en V van de Habitatrichtlijn.
Gaat u in overleg met alle betrokken partijen die tellingen uitvoeren en/of wettelijk vastgestelde taken in het jachtdomein uitvoeren over de wijze waarop tellingen uitgevoerd worden en de uniformering daarvan en over de duiding van genoemde onderzoeken met betrekking tot de staat van instandhouding van wildsoorten alvorens maatregelen te nemen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 11. Zoals aangekondigd in mijn brief aan uw Kamer, die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer heb gestuurd, ben ik voornemens voor het komend jachtseizoen de jacht op het konijn in alle provincies en voor de haas in de provincies Utrecht, Limburg en Groningen niet te openen. Voor de wilde eend, houtduif en fazant wil ik eerst meer inzicht krijgen op provinciaal niveau. Op basis van dit inzicht zal ik een besluit nemen over het al dan niet openen van de jacht op deze soorten in het jachtseizoen 2023/2024. Voor het jachtseizoen 2022/2023 blijft de jacht vooralsnog geopend.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het tweeminutendebat Natuur?
Een gedegen beantwoording kostte meer tijd.
Het bericht ‘Slib storten in diepe plas zorgt niet altijd voor betere natuur’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Slib storten in diepe plas zorgt niet altijd voor betere natuur»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja.
Op 7 maart 2022 heb ik uw Kamer het onderzoek van VBNE toegestuurd. Zoals ik in de Kamerbrief2 heb aangegeven zal ik u mijn beleidsreactie op het ecologisch onderzoek – in samenhang met de uitkomsten van het beleidsonderzoek diepe plassen – voor de zomer doen toekomen.
Bevestigt u de conclusie van het onderzoek2 dat de ecologie van diepe uiterwaardplassen beter is dan gedacht en dat verondieping (van een grote diepe plas naar een grote ondiepe plas) weinig ecologische winst zal opleveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u het verondiepen van plassen dan nu on hold zetten?
Het onderzoek naar de ecologische kwaliteit van de diepe uiterwaardplassen biedt nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Ik vind het belangrijk om deze inzichten te betrekken bij de verdere ontwikkeling van het beleid en zal u, zoals aangegeven, voor de zomer mijn beleidsreactie geven op het onderzoek, in samenhang met de uitkomsten van het beleidsonderzoek diepe plassen.
Lopende verondiepingen die aan alle wettelijke eisen voldoen kunnen niet zomaar worden stopgezet. Wel zal ik de bevoegde gezagen (waterbeheerders) en de initiatiefnemers verzoeken om bij nieuwe initiatieven rekening te houden met de nieuwe inzichten uit het ecologisch onderzoek.
Deelt u de mening dat, aangezien verondieping weinig ecologische winst oplevert, er geen sprake is van een «win-win situatie» waarbij het verondiepen van een plas ervoor zou zorgen dat we én van ons slib af zijn én de natuur profiteert van ondieper water? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek volgt dat het geheel verondiepen van de onderzochte ondiepe plassen geen of nauwelijks ecologische meerwaarde lijkt te hebben ten opzichte van de huidige kwaliteit van diepe plassen. In het rapport is ook een voorbeeld genoemd waar dit wel het geval kan zijn, bijvoorbeeld bij het realiseren van kleine en soms tijdelijke plassen en moerasgebied.
Bevestigt u dat het beleid rondom verondieping aangepast dient te worden met als doel dat verondieping alleen mag geschieden wanneer het ecologische winst oplevert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zult u het beleid hierop aanpassen?
Op dit moment bevindt het beleidsonderzoek diepe plassen zich in een afrondende fase. Belangrijke nieuwe inzichten in de ecologische kwaliteit van diepe plassen betrek ik hierbij en voor de zomer stuur ik u mijn beleidsreactie naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het onderzoek dat het verondiepen van diepe plassen niet automatisch een nuttige toepassing is?
Uit het rapport volgt dat de ecologische kwaliteit van een diepe plas niet per definitie slechter is dan de kwaliteit van een verondiepte plas. De waterkwaliteit in diepe uiterwaardplassen kan ook beter zijn dan in een verondiepte plas. Uit het onderzoek blijkt dus dat een verondieping – afhankelijk van de gekozen inrichtingsvariant – niet altijd een ecologische meerwaarde heeft en daarmee uit ecologisch oogpunt niet automatisch nuttig is. Dit moet steeds lokaal worden beoordeeld en afgewogen.
Kunt u aangeven hoeveel meter een plas gemiddeld wordt verondiept en hoe de gevolgen van de verondieping op de natuur in kaart worden gebracht?
Het is mij niet bekend hoeveel meter een plas gemiddeld wordt verondiept. Naast de diepte en de inrichtingsvariant kunnen er ook nog andere aspecten zijn die een rol spelen bij de mogelijke ontwikkeling van de natuur, zoals bijvoorbeeld de oppervlakte, de grondwaterstroming en of de plas al dan niet in open verbinding staat met een rivier.
Een initiatiefnemer moet nu met een inrichtingsplan aantonen dat een verondieping nuttig en functioneel is. Wanneer de gewenste ontwikkeling natuur is, dan moet uit het inrichtingsplan blijken hoe hieraan invulling wordt gegeven. Daarnaast moet bijvoorbeeld ook rekening worden gehouden met een geldend bestemmingsplan en de Natuurbeschermingswet.
Kunt u aangeven hoeveel vergunningaanvragen er nu lopen voor het verondiepen van plassen? Welke gevolgen hebben de resultaten van het onderzoek voor de nu lopende vergunningaanvragen en voor vergunningverlening in de toekomst?
De algemene eisen voor het verondiepen van een diepe plas volgen uit het Besluit bodemkwaliteit en de circulaire en de handreiking voor het herinrichten van diepe plassen. Op dit moment kan met een melding een verondieping worden gestart (er geldt geen vergunningplicht), mits ook aan andere wettelijke eisen wordt voldaan die bijvoorbeeld volgen uit de Waterwet, de Natuurbeschermingswet en /of het bestemmingsplan. Met de Omgevingswet (2023) wordt dit anders, dan geldt er voor een verondieping een vergunning- en m.e.r.-beoordelingsplicht.
Voor nieuwe initiatieven adviseer ik de bevoegde gezagen (waterbeheerders) nadrukkelijk om – bij de boordeling van een melding – rekening te houden met de uitkomsten van het ecologisch onderzoek. Op dit moment is niet bekend voor hoeveel nieuwe initiatieven bij de waterbeheerders (bevoegd gezag) een melding is ingediend. De waterbeheerder, waterschap of Rijkswaterstaat, is verantwoordelijk voor de registratie.
Klopt het dat de vergunningen die inmiddels zijn afgegeven voor verondieping onder andere zijn gebaseerd op het idee dat verondieping altijd zorgt voor een verbetering van de natuur? Zo nee, hoe zit dit dan? Zo ja, welke gevolgen hebben de resultaten van het onderzoek voor de vergunningen die al zijn afgegeven?
Dit is afhankelijk van het doel van een verondieping. Een verondieping kan bijvoorbeeld bijdragen aan het realiseren van de KRW-doelstellingen of het bevorderen van natuurwaarden. Een diepe plas kan ook gedeeltelijk worden verondiept om de stabiliteit van de wanden te vergroten of omdat een verondieping in samenhang wordt uitgevoerd met een hoogwaterbeschermingsproject of met baggerwerkzaamheden voor een vlotte en veilige afwikkeling van de scheepvaart.
Voor de vergunningverlening verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om voor de momenteel lopende vergunningaanvragen en voor vergunningverlening in de toekomst per plas te laten bekijken of verondieping zorgt voor een verbetering van de natuur? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, betrek ik de nieuwe inzichten bij het beleidsonderzoek diepe plassen. Daarnaast zal ik de bevoegde gezagen verzoeken om bij de beoordeling van een nieuw initiatief rekening te houden met de uitkomsten van het onderzoek.
Bent u bereid om onderzoek te laten doen naar verschillende andere manieren om diepe plassen her in te richten, zoals bijvoorbeeld verondieping van de oeverzone of meerdere kleine ondiepe plassen in een moerasachtig systeem, zodat er wel een goede invulling kan worden gegeven aan verschillende natuurdoelen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de initiatiefnemer om aan te tonen dat een voorgenomen verondieping ook meerwaarde heeft voor de natuur. Hiervoor moet door de initiatiefnemer het noodzakelijk onderzoek worden verricht en door het bevoegd gezag een lokale afweging gemaakt.
Bent u bereid een landelijke visie te ontwikkelen op de positie en toekomst van diepe uiterwaardplassen in het rivierengebied, zodat hierop beleid kan worden gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ja, voor de zomer informeer ik u eerst over de uitkomsten van het beleidsonderzoek diepe plassen en het verdere proces. Dit zal vervolgens in beleid worden uitgewerkt en vastgelegd.
Kunt u een overzicht verschaffen van de verschillende soorten grond die mogen worden gebruikt voor het verondiepen van een plas en de mate waarin deze verschillende soorten grond beter of slechter zijn om te gebruiken voor een verondieping?
De grond die wordt toegepast bij verondiepingen moet altijd voldoen aan Besluit bodemkwaliteit. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat altijd wordt voldaan aan de geldende (chemische) kwaliteitseisen. Daarnaast moet worden voldaan aan het handelingskader Pfas
Voor het jaar 2018 is een inschatting gemaakt4 van de hoeveelheid grond en baggerspecie en de kwaliteit die is toegepast. Uit een berekening volgde destijds dat werd verwacht dat 8 miljoen m3 grond en baggerspecie zou worden toegepast, waarvan 60% zou bestaan uit klasse industrie grond/baggerklasse B, 25% uit klasse Wonen grond/baggerklasse A en 15% uit grond klasse achtergrondwaarde.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Leefomgeving op 7 april a.s.?
Ja.
De uitzending van Zembla 'Bedreigd Nederlands Koraal' van 17 februari 222 |
|
Raoul Boucke (D66), Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Zembla over het verdwijnen van het Nederlandse koraalrif in Bonaire?1
Ja.
Deelt u de mening dat de bouw van een nieuwe havenpier in of nabij het Koning Willem Alexander Natuurreservaat in de zee bij Bonaire om stookolie in te voeren, desastreus zou zijn voor dit koraalrif en dat dit zeer onwenselijk is? Zo nee, op welke bronnen baseert u zich?
De bouw van een nieuwe steiger in of nabij het Koning Willem Alexander Natuurreservaat is onwenselijk.
Kunt u bevestigen dat de pier in of nabij het Koning Willem Alexander Natuurreservaat voorgoed van de baan is, zoals Bonaire Brandstof Terminals (BBT) aangeeft2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie heeft besloten dat de pier er niet komt en wat is de reden voor het afblazen van de bouw van de pier?
Ja. Het eilandsbestuur van Bonaire heeft in 2017 het Rijk om hulp gevraagd bij de problemen van de brandstofvoorziening aan Bonaire. Een stuurgroep onder leiding van de gezaghebber van Bonaire heeft de opties geïnventariseerd. Een van de opties betrof de bouw van een nieuwe overslag met een nieuwe steiger aan de kust tussen de elektriciteitscentrale en het Koning Willem Alexander Natuurreservaat. De gezaghebber heeft in zijn rol als voorzitter van bovengenoemde stuurgroep in de periode 2017–2021 geen bezwaren tegen deze steiger gemaakt. In de bovengenoemde uitzending van Zembla zei hij dat zolang hij gezaghebber is, deze steiger er niet komt. Deze verandering van inzicht komt doordat er intussen een goede kans is dat de levering van brandstof aan de centrale vanuit het voormalige Bopec-terrein hervat kan worden. Een alternatief is om vanuit het zuiden met een tankauto de brandstof aan te voeren. Deze opties zijn reden om geen nieuwe steiger te hoeven bouwen.
Klopt het dat de mogelijke bouw van een nieuwe havenpier in het zuiden ook niet meer doorgaat? Zo ja,kunt u bevestigen dat er helemaal geen plannen meer zijn voor een nieuw te bouwen (stookolie)pier?
Bij het vliegveld is er een steiger voor de aanvoer van kerosine. Waarschijnlijk volstaat een uitgebreid onderhoud aan deze steiger om in de toekomst kerosine, benzine, diesel en een noodvoorraad stookolie aan te kunnen voeren. Dan is er geen nieuwe steiger nodig. Er is geen plan een brandstofoverslag in de haven te bouwen.
Klopt het dat de infrastructuur voor brandstofopslag gebouwd gaat worden op het vliegveld?
De meest kansrijke optie bestaat uit een overslag direct ten zuiden van het vliegveld.
Kunt u toezeggen dat ook een dergelijke pier in het zuiden met als doel het transport van fossiele brandstoffen voor Bonaire Brandstof Terminals (BBT) er niet gaat komen, wat in lijn is met de motie-Boucke c.s. over natuurbescherming waarborgen en koraalvernietiging voorkomen (Kamersrtuk 35 632, nr. 12)? Zo, nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, is er nu geen plan voor de bouw van een steiger. Als de huidige steiger (ook na uitgebreid onderhoud) niet volstaat om voldoende brandstof aan te voeren, is een nieuwe steiger nodig op de plaats van de huidige, of in de buurt ervan. Zonder fossiele brandstof dreigt maatschappelijke ontwrichting, omdat dan zowel de elektriciteits- als de drinkwatervoorziening stil komt te vallen. Een beoordeling van de gevolgen van concrete projectvoorstellen op koraal vindt plaats in de daarvoor bestemde vergunningsprocedures op basis van nationale en eilandelijke regelgeving. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties en de Staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in de reactie op de motie Boucke (Kamerstuk 33 576, nr. 254).
Wist u dat er al sinds 2020 een subsidieaanvraag ligt voor een plan om de energiesituatie op Bonaire in één keer tot 80% te verduurzamen3 4? Zo ja, hoe kan het dat er ondanks herhaalde verzoeken vanuit het Water- en Energiebedrijf Bonaire (WEB) nooit officieel op dat plan is gereageerd?
Het Rijk heeft de plannen van WEB en het voorstel van de elektriciteitsproducent van Bonaire, ContourGlobal, om de plannen daadwerkelijk uit te voeren, serieus bekeken. Het is de vraag – even los van het WEB verzoek – of een subsidie voor de verduurzaming het meest rendabele instrument is om tot verduurzaming te komen. Wat het Ministerie van EZK in ieder geval heeft gedaan is 10 miljoen euro aan BBT verleend om te participeren in het verduurzamingsplan voor Bonaire. Met de euro 10 mln. eigen vermogen kan BBT meer, relatief goedkoop kapitaal aantrekken, zodat BBT voor 50% kan participeren in het plan van ContourGlobal dat op USD 58 mln. (ongeveer euro 53 mln.) is begroot. Mijn ministerie zal in de komende maanden met het Ministerie van BZK, het eilandsbestuur, ContourGlobal, WEB en BBT een gezamenlijk beeld opstellen van het transitieplan naar verduurzaming. De opties en varianten worden hierin uitgewerkt waarbij er aandacht is voor verduurzaming en het reduceren van de tarieven. Bij de uitwerking van de opties worden ook de mogelijke financieringsinstrumenten uiteengezet. Voor de zomer informeer ik u, mede namens de Staatssecretaris van BZK, over de vervolgstappen op de korte termijn en het perspectief voor de lange termijn.
Wat is uw mening over de wijze waarop BBT recht doet aan de duurzaamheidsopdracht die opgenomen is in de oprichtingsakte, conform de motie-Boucke c.s. over niet alleen brandstofopslag maar ook hernieuwbare energie noemen in de oprichtingsakte (Kamerstuk 35 632, nr. 13)? Kunt u hierbij ook aangeven hoe BBT in de toekomst deze duurzaamheidsopdracht wil uitvoeren?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten op basis van welke argumenten het besluit is genomen om de gevraagde investering van 40 miljoen voor verduurzaming op Bonaire vanuit WEB niet toe te zeggen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toezeggen dat u alsnog de plannen van WEB voor verduurzaming serieus gaat bekijken en waar nodig voorlegt ter besluitvorming?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten waarom het besluit is genomen om 10 miljoen uit te besteden aan BBT voor de realisatie van verduurzaming op Bonaire? Op basis van welke berekeningen wordt dit als voldoende geacht om te verduurzamen? Kunt u specifiek toelichten waarom juist een bedrijf dat fossiele brandstoffen importeert is uitgekozen om verduurzaming op Bonaire te realiseren?
De 10 miljoen voor de realisatie van verduurzaming op Bonaire is bij BBT belegd op basis van de motie-Boucke c.s. Naar aanleiding van de motie is aan de doelstellingen in de oprichtingsakte van BBT hernieuwbare energie toegevoegd (Kamerstuk 35 632, nr. 13). Met euro 10 mln. eigen vermogen kan BBT het restant lenen zodat BBT voor 50% kan participeren in het plan van ContourGlobal dat op USD 58 mln. (ongeveer euro 53 mln.) is begroot. ContourGlobal wil zelf ten minste 50% deelnemen. Hiermee worden de financieringskosten lager en de kans op realisatie groter.
Welke werking heeft verduurzaming van de energievoorziening op Bonaire op de business case van BBT?
BBT is een 100% beleidsdeelneming van het Rijk en wordt ingezet om de leveringszekerheid van brandstof en (daarmee indirect) elektriciteit te waarborgen. BBT krijgt een monopoliepositie in de brandstofoverslag en zal tarieven rekenen die volstaan om de kosten te dekken. Het Rijk heeft euro 20 mln. (euro 10 mln. voor brandstofoverslag en euro 10 mln. voor verduurzaming) in BBT gestort, vooralsnog zonder duidelijkheid over de datum waarop BBT inkomsten gaat krijgen. Er is (reeds) sprake van verduurzaming, omdat BBT geen extra overslag in het noorden naast de elektriciteitscentrale hoeft te bouwen, een investering waarvan nog maar bezien zou moeten worden of deze zich terug zou betalen. In die zin is verduurzaming ook gunstig voor de business case van BBT.
Deelt u de mening dat de investeringen in een energie-infrastructuur, gebaseerd op fossiele brandstoffen, in strijd zijn met duurzaamheidsdoelstellingen voor Bonaire? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om de duurzaamheidsdoelstellingen toch te waarborgen?
Ik zend uw Kamer op korte termijn een brief met ambities op het gebied van de verduurzaming van de elektriciteitsvoorziening in Caribisch Nederland. De opslag van brandstof is vooral nodig voor de mobiliteit, met name het intercontinentale vliegverkeer, maar ook het transport op Bonaire. Voor de elektriciteitsproductie beoogt BBT te participeren in de verduurzaming waarmee het aandeel duurzaam stijgt van 25 naar 75 à 80%.
Bent u van mening dat de BBT een tijdelijke rol heeft om de energievoorziening op Bonaire veilig te stellen, of ziet u een permanente rol voor de BBT? Kunt u aangeven wat u «tijdelijk» noemt, over hoeveel maanden spreekt u?
BBT is voornemens meerjarige verhuurcontracten te sluiten voor de overslag. Wanneer Bonaire geen brandstof meer nodig heeft, komt deze rol van BBT ten einde. Het is ook mogelijk dat op de langere termijn de overslag van BBT voor duurzame brandstof (bijvoorbeeld voor biodiesel) wordt ingezet. Hiernaast heeft BBT naar aanleiding van bovengenoemde motie een statutair doel in de duurzame elektriciteitsproductie.
Kunt u toelichten of ook na een volledige energietransitie een rol is weggelegd voor BBT? Zo ja, welke rol is dat?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u toelichten wat de verwachte impact van de geplande investering van 10 miljoen aan BBT zal zijn? Hoe zorgt u ervoor dat deze 10 miljoen ten volste benut wordt voor verduurzaming?
Zie het antwoord op de vragen 7, 8 en 9.
Kunt u toelichten wat u verder gaat doen om het aandeel duurzame energievoorziening op Bonaire omhoog te krijgen, in lijn met de motie-Boucke c.s. over een routekaart naar klimaatneutrale energievoorziening in Caribisch Nederland (Kamerstuk 35 632, nr. 14) en het coalitieakkoord?
Zoals beschreven in het antwoord op vragen 7, 8 en 9 kan de verduurzaming van 25% tot 75 à 80% duurzame elektriciteit subsidieloos plaatsvinden. Het belangrijkste is dat het eilandsbestuur tot verduurzaming bereid is. Over de verdere route voor de verduurzaming wordt uw Kamer op korte termijn per brief in meer detail geïnformeerd.
Hoe gaat u voorkomen dat Bonaire tientallen jaren vast komt te zitten aan fossiele energie door investeringen in de energie-infrastructuur? Hoe borgt u hierbij de leveringszekerheid van elektriciteit?
Het bestuur van het openbare lichaam Bonaire heeft het Rijk verzocht de leveringszekerheid van brandstof te borgen. Om hier aan tegemoet te komen heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de beleidsdeelneming BBT opgericht. Zodra Bonaire geen fossiele brandstof meer nodig heeft, stopt BBT met de overslag van fossiele brandstof. Het borgen van de leveringszekerheid van elektriciteit is op basis van de wet elektriciteit en drinkwater BES een taak van de producent, ContourGlobal Bonaire, waarop de Autoriteit Consument en Markt toeziet. In noodsituaties zoals bij het staken van de olielevering aan de elektriciteitscentrale in april 2020, schiet het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat te hulp, financieel en anderszins.
Kunt u, nu u het besluit over BBT heeft genomen, alsnog de business case openbaar maken (of delen daarvan)? Zo nee, welke concurrentie overwegingen spelen volgens u dan nu nog een rol?
De vertrouwelijke gegevens betreffen onder andere de verwachte kosten van de bouw van de overslagtanks en aanverwante infrastructuur. Daarbij bevat de business case concurrentiegevoelige informatie voor wat betreft de exploitatie. Om de aanbesteding van de bouw niet te beïnvloeden, blijven sommige gegevens vertrouwelijk.
Kunt u concreet uiteenzetten wat de impact van deze ontwikkelingen is op Bonaire en haar inwoners?
Zonder concreet plan voor verbetering zoals BBT biedt, zou de Inspectie Leefomgeving en Transport de bestaande overslagen hebben gesloten. Het bestuur van het openbaar lichaam Bonaire had de gegronde vrees voor een staken van de brandstoflevering aan het eiland, waardoor gemotoriseerd wegtransport en vliegverkeer niet meer mogelijk zijn. Hiermee zouden bijvoorbeeld het toerisme en de voedselimport volledig stil zijn gevallen. Er zou geen elektriciteit meer zijn en daarmee zou ook de drinkwatervoorziening zijn gestagneerd. De impact van deze ontwikkelingen op Bonaire en haar inwoners is dan ook dat er geen maatschappelijke ontwrichting voor onbepaalde tijd plaatsheeft.
Hoe denkt u de omstandigheden van de lokale bewoners op Bonaire verder te verbeteren? Deelt u de mening dat meer investeringen in zon en windenergie kan leiden tot een significante vermindering van het elektriciteitstarief van deze bewoners? Zo nee, waarom niet?
Door verduurzaming wordt bespaard op fossiele brandstof. De vermindering op het elektriciteitstarief is het verschil tussen de besparing op fossiele brandstof en de kosten van verduurzaming. De levensomstandigheden van de bewoners van Bonaire worden niet alleen beïnvloed door de elektriciteitsprijs. Het Rijk zet breed in op het verbeteren van de omstandigheden van de lokale bewoners door het versterken van de arbeidsmarkt, het verbeteren van de basisvoorzieningen en de levensstandaard van de inwoners van Caribisch Nederland.
Hoe gaat u de klimaattransitie op de BES-eilanden verder bevorderen, en welke concrete voorstellen heeft u hiervoor?
Ik heb TNO de opties op een rij laten zetten naar aanleiding van de motie-Boucke c.s. over een routekaart naar klimaatneutrale energievoorziening in Caribisch Nederland (Kamerstuk 35 632, nr. 14). Ik zal uw Kamer bij Voorjaarsnota voor de zomer informeren over de routekaarten en de uitwerking van de verduurzamingsstrategie inclusief de financiering hiervan.
Het containerverlies van de Marcos V boven de Waddeneilanden. |
|
Suzanne Kröger (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Vindt u het ook volstrekt onacceptabel dat er nu alweer containers overboord zij gegaan rond de Waddeneilanden?
Containerverlies op zee is iets wat alle betrokkenen bij het proces van containervervoer proberen te voorkomen, door een zorgvuldige belading, vastzetten van containers en het maken van een goede reisvoorbereiding. De overheid draagt er hard aan bij om het risico op containerverlies zo klein mogelijk te maken, door het nemen van aanvullende maatregelen na het incident met de MSC Zoe. Uw Kamer is daarover in een aantal voortgangsbrieven geïnformeerd1, waaronder op 19 november 2021. Ondanks deze inspanningen is een incident helaas nooit helemaal uit te sluiten.
Hoe staat het met de opsporing van de 26 containers?
De eigenaar van de Marcos V heeft een berger ingeschakeld. Die kon vanwege slechte weersomstandigheden niet eerder dan zaterdag 26 februari starten met de opsporings- en bergingsoperatie. De verloren containers zijn allemaal gezonken. Er moest een groot oppervlakte van de zeebodem worden afgezocht. Rijkswaterstaat houdt toezicht op de operatie. Alle 26 containers van de Marcos V zijn inmiddels aangetroffen. Daarvan zijn er tot nu toe 18 geborgen en aan land gebracht. Het bergen zal nog enkele dagen in beslag nemen.
Betaalt de reder alle kosten die gemaakt moeten worden om de containers op te sporen en te bergen?
Ja. Rijkswaterstaat heeft de geregistreerde eigenaar en de verzekeraar van de Marcos V op grond van de Wet bestrijding maritieme ongevallen verantwoordelijk gesteld voor de berging en opsporing van de verloren containers. De eigenaar heeft daarop een berger ingeschakeld. Zie ook het antwoord op vraag 2. De kosten van het opsporen en bergen van containers komen voor rekening van de eigenaar en de verzekeraar van de Marcos V.
Wat vindt u ervan dat er gevaren wordt boven de Wadden tijdens een uitzonderlijk zware storm als Eunice?
Kapiteins dienen tijdens een storm extra alert te zijn en moeten rekening houden met de risico’s die zulk weer met zich meebrengt. Het betrachten van goed zeemanschap is hier in het bijzonder van toepassing.
Waarom liet de Kustwacht de Marcos V via de Noordelijke route varen, terwijl ook deze route volgens de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) niet veilig is tijdens een storm?
De Marcos V kwam van Duitse wateren en heeft, zoals door de Duitse autoriteiten geadviseerd, de noordelijke route gevaren conform het met de Nederlandse Kustwacht geharmoniseerde advies. Deze route is tijdens een storm voor een schip van deze afmetingen veiliger dan de zuidelijke route, omdat het risico op bodemcontact hier beduidend kleiner is. De Kustwacht kan een schip niet verbieden om op zee te verblijven en kan ook geen dwingende vaarroute opleggen.
Vindt u ook dat de Kustwacht de bevoegdheid moet hebben om tijdens een zware storm in te grijpen als schepen langs de Wadden willen varen?
De Kustwacht speelt een belangrijke rol in het reduceren van het risico op containerverlies. Daartoe waarschuwt en adviseert de Kustwacht containerschepen die tijdens bepaalde weersomstandigheden de routes boven de Waddeneilanden bevaren, door deze aan te bevelen te voorkomen om dwars op de golven te komen en zo nodig de noordelijke route te nemen. Daarnaast is er door Arcadis onderzoek gedaan naar de mogelijkheid voor actievere verkeersbegeleiding van schepen2. Ik heb u het rapport op 19 november 2021 toegestuurd. Ik streef ernaar om u hierover voor het zomerreces nader te informeren.
Bent u het eens dat een containerschip dat vaart tijdens windkracht 10 à 11 met golven van 4,5 meter hoog een concrete en ernstig dreiging van (milieu)schade met zich meebrengt? Zo ja, ben u het dan eens dat er volgens de Wet bestrijding maritieme ongevallen maatregelen getroffen mogen worden in het kader van scheepsveiligheid en de bescherming van het mariene milieu op grond van de interventiebevoegdheid?
Onder bepaalde weersomstandigheden bestaat er een verhoogd risico van containerverlies voor containerschepen die containers aan dek vervoeren. De Kustwacht wijst containerschepen hierop en waarschuwt en adviseert hen. Schepen kunnen vervolgens passende maatregelen nemen om dit risico zoveel mogelijk te beperken. De Marcos V heeft dit advies (van de Duitse autoriteiten) opgevolgd. Ik kan in het kader van de Wet bestrijding maritieme ongevallen (Wbmo) de interventiebevoegdheid toepassen voor een individueel schip dat een ernstige en onmiddellijke dreiging vormt voor het Waddengebied, maar het internationale recht waarop de Wbmo is gebaseerd, verbindt hier strenge voorwaarden aan. Dit moet steeds per situatie worden beoordeeld. Ik kan de interventiebevoegdheid dus niet in generieke zin toepassen, bijvoorbeeld op een bepaalde categorie schepen, of in bepaalde omstandigheden. Het feit op zich dat een containerschip tijdens bepaalde omstandigheden een bepaalde route kiest maakt niet dat er sprake is van een concrete en ernstige dreiging van (milieu)schade.
Vindt u ook dat de Kustwacht in ieder geval moetadviseren om zowel de zuidelijke als noordelijke vaarroute niet te nemen, maar bijvoorbeeld om ergens te ankeren of met lage snelheid «met de kop op de golven» te gaan liggen?
Op basis van onderzoek van MARIN is een advies opgesteld dat door de Kustwacht wordt verstrekt aan containerschepen om het risico van containerverlies zoveel mogelijk te beperken, en waarin onder meer wordt aangeraden om te voorkomen dat het schip dwars op de golven komt. De kapitein blijft altijd verantwoordelijk voor de veilige navigatie van zijn schip, en zal moeten beslissen welke actie onder dergelijke omstandigheden de meest veilige is. Het is belangrijk dat de verantwoordelijkheid zo veel mogelijk daar blijft waar zij thuishoort: bij de kapitein op de brug van het schip. Het is aan de kapitein van een containerschip om te overwegen zowel de noordelijke als de zuidelijke route niet te nemen en te voorkomen dat het schip dwars op de golven komt.
Welke acties heeft u ondernomen om internationale afspraken aan te passen ter bescherming van het Waddengebied? Wat is het resultaat daarvan?
De OvV stelt dat de richtlijnen van de IMO voor PSSA’s (Particularly Sensitive Sea Areas) meer ruimte bieden voor beschermende maatregelen, zoals «adoption of ships» routing and reporting systems». Dat is precies het initiatief dat ik genomen heb om, samen met Duitsland en Denemarken, een voorstel in te dienen bij de IMO voor aanpassing van bestaande, internationaal vastgestelde routeringsmaatregelen boven de Wadden. In dit voorstel wordt de verbinding gelegd met de PSSA-status van de Waddenzee. Door deze aanpassing wordt de kapitein alert gemaakt op het risico op containerverlies boven de Wadden, nog voordat hij door de Kustwacht gewaarschuwd wordt.
In welke mate kunt u de PSSA-status (Particularly Sensitive Sea Area) nog gebruiken om de Waddenzee te beschermen voor containerverlies, zoals de OVV adviseert?
Zie antwoord vraag 9.
Begrijpt u dat veel mensen denken dat de overheid, door containervaart tijdens storm toe te staan en gasboringen onder de Waddenzee te accepteren, economische belangen boven het ecologisch belangen van het Waddengebied stelt?
Ik zou het jammer vinden als die indruk bestaat. Ik werk er hard aan om het risico op containerverlies in de buurt van het Waddengebied zo klein mogelijk te maken.
Wat is uw plan om ervoor te zorgen dat containerverlies in het Waddengebied niet meer voorkomt?
Ik vind het belangrijk om het risico op containerverlies boven de Waddeneilanden te verkleinen. Daartoe voer ik een groot aantal acties uit, zoals onderzoeken en initiatieven in IMO, waarover uw Kamer in een aantal voortgangsbrieven is geïnformeerd3, waaronder op 19 november 2021. Ik streef ernaar om uw Kamer voor het zomerreces een volgende voortgangsbrief te sturen, waarin ik onder meer inga op de mogelijkheden voor het instellen van verkeersbegeleiding van containerschepen boven de Waddeneilanden.
Waarom duurde het bij de vorige storm vele uren voordat een sleepboot werd gemobiliseerd, toen de Julietta D een ander schip en een transformatorstation ramde en op een haar na windmolens en een waterstofstation miste?
Direct nadat het maritieme ongeval van de Julietta D was gemeld heeft de Kustwacht de dichtstbijzijnde noodhulpsleper (Emergency Response Towing Vessel, ERTV) gemobiliseerd. Het zou deze ERTV echter minstens zes uur kosten om in stormcondities de zuidwaarts driftende Julietta D te bereiken. De berger die inmiddels door de eigenaar van de Julietta D was gecontracteerd bleek sneller ter plaatse te kunnen zijn met de sleepboot Sovereign. De ERTV is daarop teruggekeerd naar het noorden om weer inzetbaar te zijn voor eventuele andere incidenten. Omdat de bemanning van de Julietta D was geëvacueerd heeft de berger eerst met een helikopter mensen aan boord moeten brengen om een sleepverbinding met de Sovereign te kunnen maken.
Wat waren de gevolgen geweest als de Julietta D een gasplatform of waterstofstation had geramd?
De gevolgen van een aanvaring zijn op voorhand niet in te schatten, aangezien veel factoren hierbij een rol spelen zoals de windrichting, de windkracht, snelheid van het schip, golfhoogte, aanvaringshoek en dergelijke. Het is echter aannemelijk dat een aanvaring tot aanzienlijke schade aan het schip en het object in kwestie had kunnen leiden.
Wordt de infrastructuur op zee voldoende beschermd tegen (stuurloze) schepen tijdens storm?
Rondom windparken zijn veiligheidszones ingesteld waardoor het in beginsel verboden is voor schepen om zich in die zone te bevinden. In Den Helder en bij Windpark Borssele is er een ERTV gereed om direct naar een incident te varen als het nodig is. Vanaf juli 2022 komt er een derde ERTV bij die gepositioneerd wordt bij de windparken Hollandse Kust. Hiermee zijn er dan in totaal drie ERTV’s beschikbaar voor de Noordzee.
Het artikel “Luxemburgers kijken naar Delfzijl voor industriële houtzagerij: investering van meer dan 1 miljoen” |
|
Dion Graus (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Luxemburgers kijken naar Delfzijl voor industriële houtzagerij: investering van meer dan 1 miljoen»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15), waarin de regering wordt verzocht erop toe te zien dat Staatsbosbeheer geen concurrentie- en marktverstorende activiteiten ontplooit?
Ja.
Klopt het bericht dat Staatsbosbeheer betrokken is bij de mogelijke totstandkoming van een nieuw, grootschalig houtverwerkingsbedrijf van Wood Trading & Technologies in Delfzijl? Zo ja, kunt u toelichten op welke wijze dat het geval is en welke contracten, afspraken, intenties et cetera daaraan ten grondslag liggen?
Staatsbosbeheer is inderdaad één van de partners bij het zoeken naar voldoende verwerkingscapaciteit in Nederland voor het duurzaam toepassen van Nederlands hout. WT&T is de Luxemburgse vestiging van een groot Belgisch houtverwerkend bedrijf genaamd IBV. Staatsbosbeheer heeft met IBV een intentieovereenkomst opgesteld, waarin de wederzijdse intentie is vastgelegd te komen tot een contractuele verbintenis voor de levering van rondhout. Dit hout wordt door Staatsbosbeheer momenteel met name naar Duitsland geëxporteerd.
Is de inschatting juist dat de beoogde houtzagerij en de bijbehorende investering van € 100 miljoen alleen kans maken als Staatsbosbeheer garandeert dat er een substantieel volume rondhout geleverd zal worden? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor de kleinere, Nederlandse zagerijen en hun inkoop van hout bij Staatsbosbeheer? Vraag5 Kunt u gedetailleerd ingaan op de vraag of hiermee niet het risico dreigt dat die kleinere zagerijen minder of geen hout kunnen inkopen bij Staatsbosbeheer (of hieraan gelieerde bedrijven) en dat Staatsbosbeheer in staat wordt gesteld om de condities van de markt te bepalen?
Staatsbosbeheer is de grootste bosbeheerder van Nederland en levert een belangrijk aandeel in het Nederlandse aanbod van rondhout, waar planken, balken en plaatmateriaal uit gemaakt kunnen worden. Mede dankzij onder andere de participatie van Staatsbosbeheer kan een dergelijke grootschalige zagerij aan voldoende rondhout komen.
Staatsbosbeheer is deze verkenning naar nieuwe verwerkingscapaciteit begonnen nadat in de loop van 2017 de grootste zagerij van Nederland stopte. Sindsdien is veel rondhout naar vooral Duitsland geëxporteerd om daar verzaagd te worden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om houtsoorten die door de kleine Nederlandse zagerijen niet worden verwerkt, zoals fijnspar. Dat deze optie onaantrekkelijk is voor Nederland, zowel vanuit het oogpunt van vervoer als lokale toepassing voor een circulaire economie, heeft tot deze verkenning geleid. Uiteraard omvat de garantie slechts een deel van de jaarlijkse beschikbare hoeveelheid hout die Staatsbosbeheer oogst. Vanuit zowel het oogpunt van natuurbehoud als financiële risicobeheersing zou een te groot volume niet verantwoord zijn. Kleinere zagerijen zullen, wanneer zij bijvoorbeeld aantrekkelijk gelegen zijn of gespecialiseerd zijn in bepaalde houtsoorten of afmetingen, nog steeds voldoende hout van Staatsbosbeheer kunnen betrekken.
Deelt u de opvatting dat als die situatie ontstaat, Staatsbosbeheer feitelijk als marktmeester op de Nederlandse houtmarkt optreedt en dit ongewenst is omdat het niet past bij een semi-overheidsinstelling die tevens actief is in de commerciële houthandel? Welke garanties bent u voornemens te geven om dit risico te voorkomen?
Staatsbosbeheer zal een deel van het totale houtoogstvolume beschikbaar houden voor kleinere zagerijen. Dit volume zal globaal gelijk zijn aan het huidige volume dat ook nu bij kleinere zagerijen wordt afgezet. Dit risico is derhalve zeer klein. Hierdoor blijven toekomstige leveringen aan kleinere zagerijen (binnen marktconforme condities) mogelijk.
Kunt u toelichten op welke wijze bij de invulling van de afspraken tussen Staatsbosbeheer en Wood Trading & Technologies rekening is gehouden met de aangenomen motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15)?
Nee, ik deel deze opvatting niet. In Nederland wordt anno 2021 jaarlijks gemiddeld zo’n 660.000 m3 hout geoogst. Staatsbosbeheer oogst in 2022 naar verwachting rond de 170.000 m3. Staatsbosbeheer is weliswaar de grootste Nederlandse boseigenaar, maar biedt slechts 25–30% van het totale houtvolume afkomstig uit Nederlandse bossen aan. Uit onderzoek van Mazars, uit 2007, naar de houtmarktactiviteiten van Staatsbosbeheer, blijkt voorts dat het marktgebied waarin Staatsbosbeheer opereert naast Nederland ook België en de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen beslaat (in 2007 in totaal 16,8 miljoen m3 rondhout). Daarmee is de rol van Staatsbosbeheer in deze markt nog veel kleiner.
Staatsbosbeheer heeft de wettelijke taak rijksbossen en natuurgronden te beheren. De oogst en verkoop van hout maken integraal onderdeel uit van deze wettelijke taak. Deze activiteit krijgt vorm binnen de kaders van de Wet markt en overheid. Staatsbosbeheer heeft er de afgelopen jaren blijk van gegeven binnen de kaders van markt en overheid te opereren. Ik ben derhalve van mening dat met de huidige regelgeving voldoende kaders zijn meegegeven.
Waarom is gekozen voor levering van hout uit de productiebossen van Staatsbosbeheer aan Wood Trading & Technologies en niet om dat hout aan andere zagerijen in Nederland aan te bieden in het kader van gelijke behandeling en gelijk speelveld?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6. Staatsbosbeheer blijft binnen de kaders van de Wet markt en overheid en de ruimte die is geboden binnen de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer.
Zoals in antwoord op schriftelijke vragen in 2014 (Kamerstuk 29 659, nr. 125) is geantwoord door de toenmalige Staatssecretaris, valt de uitvoering van commerciële activiteiten door Staatsbosbeheer onder de reikwijdte van Hoofdstuk 4b van de Mededingingswet, dat betrekking heeft op overheden en overheidsbedrijven. Artikel 25i in dat hoofdstuk vereist – evenals de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer – dat als Staatsbosbeheer economische activiteiten verricht, het de afnemers van een product of dienst ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengt. In het derde lid van dat artikel en in het Besluit markt en overheid zijn nadere regels gesteld over de kostendoorberekening. Staatsbosbeheer moet ten overstaan van de Autoriteit Consument en Markt kunnen aantonen dat het aan deze regels heeft voldaan. Ook stelt de Mededingingswet specifieke regels ter voorkoming van ongerechtvaardigde bevoordeling van ondernemingen waarin bestuursorganen – in casu Staatsbosbeheer – deelnemen (artikel 25j). Ook in dat verband geldt het principe van integrale kostendoorberekening, zoals uitgewerkt in het Besluit markt en overheid (artikel 10) en het verbod op de toekenning van subsidies aan de desbetreffende onderneming waar niet-overheidsbedrijven niet voor in aanmerking komen (artikel 9 Besluit markt en overheid).
Het is de Raad van Toezicht van Staatsbosbeheer die hier op toeziet. Ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de vrije mededinging en kan indien nodig ingrijpen.
Kunt u tevens toelichten hoe de kennelijk voorgenomen levering door Staatsbosbeheer zich verhoudt tot de uitspraak van de Hoge Raad van 26 november 2021, waarin wordt geoordeeld dat de overheid op basis van het gelijkheidsbeginsel geen goederen exclusief aan één partij mag verkopen en gelegenheid moet bieden aan potentiële gegadigden om mee te dingen?2
De keuze om met IBV, het moederbedrijf van WT&T, de oriëntatie voor de vestiging van een nieuwe zagerij aan te gaan is gebaseerd op meerdere overwegingen:
Om voor bovenstaande uitdagingen een oplossing te bieden is een groot, modern houtverwerkingsbedrijf onontbeerlijk. Deze oplossingen kunnen niet door kleinere zagerijen worden geboden.
Is door Staatsbosbeheer gezocht naar andere potentiële gegadigden? Zo ja, hoe zag de selectieprocedure er uit en op basis van welke argumenten is vervolgens gekozen voor een nog niet bestaande zagerij? Zo nee, waarom niet?
Staatsbosbeheer zal geen goederen exclusief verkopen aan één partij. Dat schaadt bovendien de marktpositie van Staatsbosbeheer. Verder zal het volume hout dat momenteel door de kleinere Nederlandse zagerijen wordt afgenomen buiten de afspraak voor levering van hout aan het beoogde houtverwerkend bedrijf worden gehouden.
Bent u van mening dat handelsactiviteiten, waarbij ruim 20% van de omzet uit hout en biomassa van Staatsbosbeheer gerealiseerd wordt door inkoop bij derde partijen, tot de kerntaken van Staatsbosbeheer behoren (Kamerstuk 29 659, nr. 156)? Hoe gaat u valse concurrentie en marktverstoring tegen in het licht van de reeds genoemde motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15)?
Ja. Staatsbosbeheer heeft contact gehad met potentiële gegadigden, waaronder bestaande afnemers in Nederland. Er is gekozen voor een bestaande zagerij, IBV, die voornemens is zich te vestigen in Nederland.
Bent u bereid de marktverhoudingen, de positie van Staatsbosbeheer op de markt voor houtzagerijen en de levering van rondhout te onderzoeken en de resultaten hiervan vóór het zomerreces naar de Kamer te sturen?
Staatsbosbeheer heeft in 2021 minder dan 10% rondhout (23.675 m3) van derden ingekocht op het totaal omgezette volume (249.179 m3). In 2022 zal het oogstvolume rond de 170.000 m3 liggen. In het recente verleden is veel hout uit zieke of dode essen- of fijnsparrenbossen geoogst, waarna Staatsbosbeheer nu en in de nabije toekomst minder oogst.
In de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer is geregeld dat Staatsbosbeheer bevoegd is goederen (waaronder hout en biomassa) te verkrijgen en te vervreemden, alsmede alle andere handelingen te verrichten die voor een goede vervulling van zijn taken noodzakelijk zijn.
Daarnaast streeft Staatsbosbeheer naar het vergroten van inkomsten uit de markt (convenant LNV – Staatsbosbeheer) en kan Staatsbosbeheer ook andere werkzaamheden uitvoeren, mits die werkzaamheden samenhangen met de wettelijk opgedragen taken, niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten, en tegen tenminste kostendekkende prijzen worden verricht. Dat is hier het geval.
Het bericht ‘Straks kan Zeeland alleen nog een bordje naast de met PFAS-water gevulde Hedwigepolder zetten: ‘Geen vis eten!’’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Straks kan Zeeland alleen nog een bordje naast de met PFAS-water gevulde Hedwigepolder zetten: «Geen vis eten!»»?1
Ja.
Klopt het dat Vlaanderen, dat de Prosperpolder en de Hedwigepolder omvormt tot een getijdennatuurgebied, van plan is nog voor de volgende winter de dijken door te steken?
Ja.
Wat is er volgens Vlaanderen de oorzaak van dat er een jaar tijd is gewonnen in de procedure, zodat de werkzaamheden nu «ineens» kunnen starten?
Volgens de planning komt het water enkele maanden eerder in het gebied, namelijk niet begin 2023, maar eind 2022. De redenen hiervoor zijn dat de grond uit de dijk niet behoeft te worden afgevoerd vanwege toepassing in de Panoramaheuvel en dat het aantal werkbare dagen hoog is geweest vanwege gunstige weersomstandigheden.
Acht u het voor de beoogde natuurontwikkeling van belang om de resultaten van het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar PFAS in de Westerschelde af te wachten alvorens over te gaan tot het binnenlaten van water uit de Westerschelde in de Hedwigepolder?
In de Kamerbrief over gevolgen PFAS voor ontpoldering Hedwigepolder van 5 oktober 20212 en in de in de beantwoording van Kamervragen over gevolgen van PFAS-concentraties Westerschelde voor Hedwigepolder van 16 november 20213 hebben de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven dat de resultaten van de metingen in zwevend stof de beste indicatie zijn voor de op termijn te verwachten kwaliteit van de waterbodem. Deze zwevend stofdeeltjes zullen immers bezinken. De PFAS-concentraties in zwevend stof zijn hoger dan de concentraties die zich op dit moment op de bodem van de Hedwigepolder bevinden, maar zijn niet dusdanig hoog dat deze in strijd zijn met de zorgplichtbepaling uit de Waterwet.
Het genoemde onderzoek van RIVM richt zich op PFAS-concentraties in vis, schaal- en schelpdieren en zeegroenten, die zich op dit moment al in de Westerschelde bevinden. Dit onderzoek zal niet leiden tot nieuwe inzichten over de verwachte water- en bodemkwaliteit van de ontpolderde Hedwigepolder.
Tegelijkertijd wordt druk op Vlaanderen uitgeoefend om de emissie van PFAS terug te dringen en de vergunningvoorwaarden voor vervuilende bedrijven aan te scherpen. Er is dan ook geen aanleiding tot het opschorten van het Hedwigeproject en de resultaten van het onderzoek van het RIVM af te wachten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in de Hedwigepolder vervuild slib neerslaat als gevolg van de vervuiling van de Westerschelde? Wat is uw verwachting op dit punt?
Het sedimentatieproces, waardoor de bodem in het nieuwe natuurgebied gevormd wordt, is een decennialang proces waarbij de laagjes steeds gevormd worden door het zwevend stof dat op dat moment in het water aanwezig is. Nieuwe natuurgebieden zullen (minimaal) dezelfde natuurkwaliteit en ontwikkelingsmogelijkheden hebben als bestaande natuur in de Westerschelde die is ontstaan door opslibbing. Het huidige slib dat zich afzet in de nieuwe natuurgebieden heeft een betere kwaliteit dan het slib dat in het verleden is afgezet. Er zijn PFAS-maatregelen aangekondigd om de waterkwaliteit te verbeteren. De dalende trend zal zich dus, zoals het er nu uitziet, doorzetten en hiervan zal ook de (dan ontpolderde) Hedwigepolder profiteren.
Deelt u de mening dat de Hedwigepolder niet onder water gezet dient te worden, zolang het onderzoek naar de vervuiling met PFAS niet is afgerond?
Zoals bij vraag 4 is aangegeven zal het huidige RIVM-onderzoek niet leiden tot andere inzichten over de verwachte water- en bodemkwaliteit van de ontpolderde Hedwigepolder. Rijkswaterstaat blijft de PFAS-gehalten in water en zwevend stof monitoren. Door alle ingezette acties, met name het beperken van de emissies in Vlaanderen, is de verwachting dat deze concentraties zullen dalen.
Klopt het dat de laatste eigenaar van de Hedwigepolder een procedure heeft aangespannen bij de Raad van State om de onteigening opnieuw aan te vechten? Zo ja, wat zijn daarvan de consequenties voor de voortgang van de ontpoldering?
De voormalige eigenaar van de Hedwigepolder heeft een herzieningsverzoek ingediend met betrekking tot het Rijksinpassingsplan en de uitvoeringsbesluiten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het indienen van dit verzoek heeft nu geen consequenties voor de voortgang. Dat zou alleen anders kunnen zijn indien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak op dit verzoek dit zou bepalen, hetgeen ik niet verwacht.
Bent u bereid in gesprek te gaan met uw Belgische ambtgenoot over de Hedwigepolder in verband met de PFAS-lozingen op de Westerschelde? Zo ja, wat zal de insteek van dat gesprek zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er vindt op 25 maart een kennismakingsgesprek plaats tussen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en zijn Vlaamse collega Demir. In dit gesprek zal de Minister, net als zijn voorganger, blijven aandringen op het verminderen van emissies van PFAS naar de Westerschelde.
Bent u bereid een regisseur of opdrachthouder aan te stellen naar het voorbeeld van Vlaanderen, waar een «opdrachthouder voor de PFAS-problematiek» is aangesteld in de persoon van Karl Vrancken, zoals gedeputeerde staten van Zeeland vragen in hun brief aan u?2
In reactie op de brief van GedeputeerdeStaten van Zeeland heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven bij zowel de rijksoverheid als de provincie Zeeland op hoogambtelijk niveau een coördinator te willen aanwijzen, die overzicht en samenhang moet brengen in alle acties die al zijn uitgezet. Over de uitwerking hiervan gaat de Minister met GS van Zeeland in gesprek. Overigens heeft zijn voorganger naar aanleiding van een brief van GS van Zeeland in augustus al coördinatie vanuit het Rijk aangeboden en wordt sindsdien tussen de verschillende partijen intensief samengewerkt.
Stikstof en extern salderen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Overijssel stopt als eerste provincie met uitgifte bouwvergunningen op basis van stikstofhandel»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u van mening dat de «stikstofhandel» voortgezet moet worden in Nederland?
Extern salderen is een nuttig instrument om natuurvergunningverlening mogelijk te maken. Bij extern salderen wordt een bestaande vergunning geheel of gedeeltelijk ingetrokken, ten behoeve van de verlening van de vergunning voor een ander project dat tot stikstofdepositie zal leiden op basis van de Wet natuurbescherming. De niet-gerealiseerde capaciteit in de vergunning van de saldogever komt bij het intrekken van de vergunning te vervallen. De partij die de ruimte op basis van de feitelijk gerealiseerde capaciteit voor stikstofemissies overneemt, mag maximaal 70% van de depositie benutten voor zijn eigen project. Deze keuze is gemaakt om feitelijke toenames van stikstofemissie zoveel mogelijk te voorkomen.
Daarnaast wordt er onderzoek uitgevoerd naar de omvang en de effecten van extern salderen met veehouderijbedrijven. Hierbij wordt ook gekeken naar onbedoelde negatieve effecten zoals speculatie, prijsopdrijving of verloedering van het landschap. Ik verwacht uw Kamer voor de zomer over de resultaten te kunnen informeren.
Bent u van mening dat het extern salderen van stikstofrechten cruciaal is om bouwprojecten voort te kunnen zetten?
Voor woningbouwprojecten in Nederland geldt dat een behoorlijk deel niet te maken heeft met stikstofbeperkingen vanwege de omvang en/of de afstand tot stikstofgevoelige natuurgebieden. Ook de bouwvrijstelling draagt daaraan bij. Daarnaast zijn er woningbouwprojecten die kunnen volstaan met intern salderen. Er resteert daarnaast nog steeds een aanzienlijk deel van de projecten in alle sectoren (woningbouw inclusief benodigde ontsluiting en verkeersaantrekkende werking, maar ook de energietransitie, infrastructuur, industrie etc.) dat afhankelijk is van de mogelijkheid tot extern te salderen. Extern salderen is voor deze projecten cruciaal voor de voortgang.
Waarom bent u van mening dat het besluit van de provincie Overijssel om te stoppen met de stikstofhandel voor bouwvergunningen «géén precedent vormt» voor andere provincies om ook de stikstofhandel te stoppen?2
Momenteel zijn voor zover mij bekend Overijssel en Flevoland, voor zover het gaat om depositie op Natura 2000-gebieden in Overijssel, de enige provincies waar extern salderen tijdelijk «on hold» staat voor projecten waar de provincie bevoegd gezag is, tot het moment dat Overijssel de aanvullende onderbouwing ten behoeve van extern salderen gereed heeft. De onderbouwing ten behoeve van extern salderen is provincie- en gebiedspecifiek, omdat de specifieke omstandigheden per provincie en Natura 2000-gebied verschillen, alsmede de effectiviteit van maatregelen om stikstofdepositie te reduceren.
Bent u er bekend mee dat de Brabantse Milieufederatie samen met andere natuurorganisaties naar de Raad van State is gestapt tegen de stikstofhandel die de komst van het Tilburgse bedrijfsterrein Wijkevoort mogelijk moet maken?3
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat zijn volgens u de effecten voor Noord-Brabant en de rest van Nederland op het moment dat de Brabantse Milieufederatie de rechtszaak over de stikstofhandel zou winnen?
Deze zaak is momenteel onder de rechter. Ik wil niet op de uitkomst daarvan vooruitlopen. Zodra de rechter uitspraak heeft gedaan, zal ik zorgvuldig bestuderen wat de gevolgen hiervan zijn.
Bent u van mening dat een stop door de rechter op de handel in stikstofrechten betekent dat de Nederlandse bouw stil zou komen te liggen?
Er resteert nog steeds een aanzienlijk deel van de projecten in alle sectoren (woningbouw inclusief benodigde ontsluiting en verkeersaantrekkende werking, maar ook de energietransitie, infrastructuur, industrie etc.) dat afhankelijk is van de mogelijkheid tot extern te salderen. Extern salderen is voor deze projecten cruciaal voor de voortgang.
Wat zijn volgens u de effecten van het stoppen van de stikstofhandel voor de bouw- en landbouwsector in de provincie Overijssel?
De provincie Overijssel heeft extern salderen tijdelijk opgeschort en werkt ondertussen aan een nadere onderbouwing voor het gebruik van dit instrument. Voor partijen die betrokken zijn bij initiatieven met extern salderen (saldogevers en -ontvangers) betekent dit dat hun initiatieven vertraging kunnen oplopen. Tegelijkertijd verwacht ik dat de nadere onderbouwing van de provincie Overijssel ertoe leidt dat additionaliteit beter aangetoond kan worden en dat dit kan leiden tot meer zekerheid voor initiatiefnemers op het moment dat ze wel een vergunning krijgen. In de hoofdlijnenbrief heb ik mijn beleid nader toegelicht. Hierin ben ik ook op de houdbaarheid van toestemmingverlening ingegaan.
Kunt u een effecten-analyse tonen met daarin het effect op de bouw-, landbouw- en vliegsector in het scenario dat alle Nederlandse provincies besluiten de stikstofhandel te stoppen, bijvoorbeeld onder druk van een uitspraak van de Raad van State?
Extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen is een in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State4 geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn.
Er is geen effectenanalyse uitgevoerd naar het effect op de bouw-, landbouw- en vliegsector in het scenario dat alle Nederlandse provincies besluiten om de mogelijkheid van extern salderen niet meer toe te staan. Daarbij wil ik benadrukken dat de provincie Overijssel extern salderen niet definitief heeft stopgezet, maar tijdelijk opgeschort, totdat zij een aanvullende onderbouwing heeft. Verder zij erop gewezen dat voor woningbouwprojecten in Nederland geldt dat een behoorlijk deel niet te maken heeft met stikstofbeperkingen vanwege de omvang en/of de afstand tot stikstofgevoelige natuurgebieden. Ook de bouwvrijstelling draagt daaraan bij. Daarnaast zijn er woningbouwprojecten die kunnen volstaan met intern salderen.
Kunt u verklaren waarom u nog niet beschikt over «een databank waaruit blijkt in welke natuurgebieden (waaronder Natura 2000-gebieden) de afgelopen dertig jaar regelmatig bodemonderzoeken zijn gedaan»?4
Er is geen aanleiding geweest om een dergelijke databank op te zetten. Via het landelijk meetnet flora6 wordt geanalyseerd hoe het met de milieuomstandigheden in de natuurgebieden gaat. Plantensoorten fungeren namelijk als bioindicator voor bodem en water. Bodemonderzoeken kunnen benut worden om dit meetinstrument te ijken. Er is dan geen aanleiding om daar een databank voor op te zetten.
Bent u voornemens om op korte termijn de bodems van alle Natura 2000-gebieden te laten onderzoeken zodat er inzicht ontstaat in de staat van de bosbodems? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt uitgewerkt welke doorontwikkeling van de monitoring nodig is om de wettelijk voorgeschreven monitoringsrapportages met betrekking tot de stikstofaanpak op te kunnen stellen. Daarbij wordt, in het kader van de beoordeling van de omvang en de kwaliteit van habitattypen, ook nagegaan welke eventuele aanvullende gegevens nodig zijn om voldoende inzicht te krijgen in de drukfactor stikstof in relatie tot andere drukfactoren. Metingen van bodemcondities zouden hier mogelijk onderdeel van uit kunnen maken, in aanvulling op de informatie over de bodem vanuit het landelijk meetnet flora.
Betekent de constatering van het Planbureau voor de Leefomgeving dat specifieke gegevens over het stikstofgevoelige deel van het leefgebied tot 2026 niet beschikbaar zijn, volgens u dat tot 2026 Nederland geen beschikking heeft over bodemmetingen en over de staat van instandhouding van en Habitatrichtlijnsoorten en -habitattypen? Kunt u uw antwoord beginnen met ja/nee?5
Nee, op landelijk niveau wordt iedere zes jaar de staat van instandhouding bepaald van de habitattypen en soorten van bijlage 2 van de Habitatrichtlijn. Hierover wordt aan de Europese Commissie gerapporteerd, de artikel 17-rapportage. De meest recente rapportage is in 2019 ingediend. Een oordeel over het leefgebied als geheel is één van de aspecten waaruit de beoordeling van de staat van instandhouding van de Habitatrichtlijnsoorten is opgebouwd, een afzonderlijk oordeel over het stikstofgevoelige deel van het leefgebied is daar geen onderdeel van. Bovendien wordt de monitoring verder doorontwikkeld. Onderdeel hiervan is het verkrijgen van gegevens op grond waarvan een scherper beeld kan worden verkregen over het stikstofgevoelige deel van leefgebieden.
Betekent dit volgens u dat Nederlandse bedrijven tot 2026 niet kunnen bewijzen of zij een positief of negatief effect hebben op de stikstofdepositie en instandhoudingsdoelstellingen aangezien er geen bodemmetingen in natuurgebieden worden verricht om dit effect te bewijzen of ontkrachten? Kunt u uw antwoord beginnen met ja/nee?
Nee, bij de toets van het bevoegd gezag of een natuurvergunning door het bevoegd gezag kan worden verleend, moet de zekerheid zijn verkregen dat het voorgenomen project de natuurlijke kenmerken van de betreffende Natura 2000-gebieden niet aantast. De bevindingen over de gevolgen van het project moeten gebaseerd zijn op de best beschikbare wetenschappelijke kennis op dat moment. De aanvrager moet daar ook vanuit gaan bij zijn aanvraag. Het ontbreken van bodemmetingen betekent bovendien niet dat Nederland geen beschikking heeft over de staat van instandhouding van Habitatrichtlijnsoorten en -habitattypen. Op landelijk niveau wordt iedere zes jaar de staat van instandhouding bepaald van de habitattypen en soorten van bijlage 2 van de Habitatrichtlijn. Hierover wordt aan de Europese Commissie gerapporteerd, de artikel 17-rapportage. De meest recente rapportage is in 2019 ingediend. Een oordeel over het leefgebied als geheel is één van de aspecten waaruit de beoordeling van de staat van instandhouding van de Habitatrichtlijnsoorten is opgebouwd, een afzonderlijk oordeel over het stikstofgevoelige deel van het leefgebied is daar geen onderdeel van. Bovendien wordt de monitoring verder doorontwikkeld. Onderdeel hiervan is het verkrijgen van gegevens op grond waarvan een scherper beeld kan worden verkregen over het stikstofgevoelige deel van leefgebieden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Een gedegen beantwoording van de vragen heeft meer tijd gekost en daardoor is het niet gelukt om de vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
Onderzoek naar en compensatie van faunaschade landbouw |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u de Kamer cijfers doen toekomen over het aantal niet-gehonoreerde (fauna)schademeldingen van BIJ12, de reden van afwijzing en hoe deze zich verhouden ten opzichte van het aantal gehonoreerde schademeldingen?
Een tegemoetkoming in de landbouwschade wordt naar redelijkheid en billijkheid alleen verleend voor schade aangebracht door beschermde diersoorten. In 2021 is voor ongeveer 450 (waarvan tot nu toe 18 betrekking hadden op wolven) van de circa 6500 faunaschademeldingen (waarvan 172 betrekking hadden op wolven) geen vergoeding uitgekeerd. De belangrijkste redenen waren:
Bent u het eens dat veranderende migratiepatronen van grensoverschrijdende dierenpopulaties en eventuele beschermde status van diersoorten afweer en verjagen bemoeilijken, gelet op het feit dat volgens het interprovinciaal wolvenplan de dierhouder verantwoordelijk is voor bescherming van zijn dieren?
De beschermde status van een diersoort staat los van het grensoverschrijdend gedrag van individuen van de betreffende soort. De Europese Habitatrichtlijn en de Conventie van Bern streven naar een gunstige staat van instandhouding voor beschermde soorten. Elke lidstaat moet daarom zorgen voor een gunstige staat van instandhouding van soorten binnen haar grenzen. De Richtsnoeren van de EU1 inzake de bescherming van diersoorten van de Habitatrichtlijn erkennen dat voor sommige migrerende en grensoverschrijdende soorten het moeilijk kan zijn om binnen lidstaten zelf een gunstige staat van instandhouding te bereiken. Dit betekent dat voor wolvenbeheer uit een grensoverschrijdend managementplan moet blijken wat onder een gunstige staat van instandhouding van de betrokken populatie wordt verstaan. Daarom is het Ministerie van LNV in overleg met de Duitse overheid over een internationaal wolven managementplan, om samen te bezien hoe voor de gezamenlijke wolvenpopulatie een gunstige staat van instandhouding bereikt kan worden. Vanuit de Europese regelgeving is het bereiken van een gunstige staat van instandhouding een voorwaarde om tot afweer of verjagen over te kunnen gaan.
De wettelijke verantwoordelijkheid voor het beschermen van gehouden dieren is vastgelegd in artikel 1.6 derde lid van het Besluit houders van dieren. Dit stelt dat een dier indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming wordt geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren.
Bent u het eens met de stelling dat om beschermde diersoorten te beschermen, de verantwoordelijkheid niet volledig bij de dierhouder moet liggen? Zo ja, wanneer kunnen wij hier een plan voor verwachten? Zo nee, waarom niet?
De bescherming van beschermde diersoorten is een gezamenlijke taak van landelijke en provinciale overheden, vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Zoals bij vraag 2 is aangegeven, ligt de wettelijke verantwoordelijkheid voor het beschermen van gehouden dieren bij de houder.
Voor verschillende beschermde diersoorten bestaan plannen of zijn deze in ontwikkeling. De provincies werken samen met het Ministerie van LNV aan het actualiseren van het provinciaal wolvenplan. In dit plan wordt het beleid beschreven met betrekking tot het beschermen van de wolf en van gehouden dieren. Ik verwacht dit na de zomer aan uw Kamer te kunnen toesturen.
Andere plannen die zich richten op specifieke soorten of soortgroepen zijn het Aanvalsplan Grutto, waarin wordt gewerkt aan het keren van de neerwaartse trend van de grutto en andere weidevogels. Omdat veel soorten niet aan onze landsgrenzen zijn gebonden hebben we ook plannen op Europees of internationaal niveau. Enkele voorbeelden hiervan zijn het actieplan voor de steur2, een actieplan voor de zomertortel3 en diverse actieplannen voor ganzensoorten (waaronder grauwe gans4 en brandgans5).
In het Noordzeeakkoord6 is afgesproken dat onderzoek wordt uitgevoerd naar kwetsbare soorten die in aanmerking komen voor een soortbeschermingsplan. Voor de bruinvis bestaat het bruinvisbeschermingsplan7 uit 2020 en voor zeehonden het Seal Management Plan, voortkomend uit het Trilateraal Wadden overleg.
Bent u het eens met de stelling dat de beschermde status van de wolf en diens plotselinge en toenemende vestiging plus de fors toegenomen Europese wolvenpopulatie in Nederland het evenwicht van fauna ontwricht en dat Nederland bij de Europese Unie moet aandringen op ontheffing van deze status, in navolging van Finland en Frankrijk?
Ik zie geen reden om vanuit Nederland in Europees verband te pleiten voor een verandering van de beschermde status van de wolf. De wolf vervult een belangrijke schakel binnen een evenwichtig ecosysteem en kan een verrijking zijn voor de biodiversiteit in Nederland. Er is tot nu toe geen sprake van een ontwrichting van het natuurlijk evenwicht en dat wordt ook niet verwacht. Wel kunnen er door de komst van de wolf veranderingen in aantal en vluchtgedrag van sommige hoefdieren plaatsvinden.
Is er communicatie met buurlanden over grensoverschrijdende migratie van dierenpopulaties? Zo ja, zijn er meer diersoorten die door grensoverschrijding mogelijk faunaschade in Nederland kunnen aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
Op nationaal niveau wordt door het Ministerie van LNV de samenwerking gezocht met de Duitse nationale overheid met de intentie om te komen tot een internationaal management plan voor de gedeelde wolvenpopulatie. Hierbij wordt bekeken of ook met andere landen, zoals België en Polen, samengewerkt kan worden. Naast de samenwerking op nationaal niveau wordt er op het gebied van wolven door diverse provincies op regionaal niveau samengewerkt met Duitse deelstaten en met de Belgische gewesten.
De Convention of Migratory Species8 is een internationaal verdrag over grensoverschrijdende migratie van dierenpopulaties. Dit bestaat voor specifieke soorten uit dochterverdragen, zoals de Overeenkomst inzake de instandhouding van kleine walvisachtigen in de Oostzee, de Noordoostelijke Atlantische Oceaan, de Ierse en de Noordzee (ASCOBANS), en de Overeenkomst inzake de bescherming van Afrikaans-Euraziatische trekkende watervogels (AEWA). Vanuit het Ministerie van LNV vindt in dit verband regelmatig overleg plaats over de betreffende diersoorten en eventuele faunaschade.
Ook ganzen zijn dieren die met hun migratie landsgrenzen passeren en faunaschade kunnen veroorzaken in Nederland. Binnen het Europees ganzen platform (EGMP)9 wordt het beheer van ganzenpopulaties op internationaal niveau gecoördineerd. Het Ministerie van LNV neemt hier samen met provincies actief aan deel.
Voor grote hoefdieren die ook de landsgrenzen kunnen passeren zoals wilde zwijnen, bestaan in Nederland faunabeheerplannen om de populaties te beheren en schade tegen te gaan. Op provinciaal niveau is er vaak afstemming met buurlanden hierover.
De inzet van Nederland voor de VN-Biodiversiteitstop |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kunt u de tijdlijn schetsen van wanneer de belangrijkste beslismomenten over het nieuwe mondiale biodiversiteitsraamwerk plaatsvinden, zowel in nationaal als Europees en internationaal verband?1
Tijdens de conferentie van partijen (COP-15) van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) moeten, in de vorm van een Global Biodiversity Framework (GBF), nieuwe wereldwijde afspraken worden gemaakt voor de periode tot 2030 om de biodiversiteitscrisis te keren. In aanloop naar CBD COP-15 is een Open Ended Working Group (OEWG) ingesteld waarin over het GBF, een raamwerk van afspraken, wordt onderhandeld. Tot op heden hebben twee OEWG’s en het eerste deel van de derde OEWG plaatsgevonden. Het tweede deel van de derde OEWG staat gepland voor 14-29 maart 2022, evenals de bijeenkomsten van de hulporganen van de CBD, gericht op wetenschap (SBSTTA) en implementatie (SBI). Tijdens CBD COP-15.1 die in oktober 2021 plaatshad vonden geen onderhandelingen plaats over het GBF. De onderhandelingen over het GBF en aanverwante onderwerpen, zoals financiering en monitoring vinden plaats tijdens CBD COP-15.2 die naar verwachting medio zomer 2022 zal plaatsvinden in Kunming. De inzet voor CBD COP-15 wordt in EU-verband bepaald en is in belangrijke mate gestoeld op de EU Biodiversiteitsstrategie (EBS). Bijstellingen en aanvullingen vinden plaats in de Milieuraad en worden met uw Kamer gedeeld. De EU-positie voor CBD COP-15.2 wordt naar verwachting vastgesteld tijdens de Milieuraad van juni 2022. Uw Kamer werd eerder geïnformeerd over de Nederlandse prioriteiten ten aanzien van CBD COP-15 (Kamerstuk 26 407, nr. 138).
Deelt u de mening dat er afrekenbare doelen nodig zijn en niets slechts «ophoging van inzet en ambitie», aangezien de Aichi-doelen niet zijn gehaald? Zo ja, wat acht u nodig?2
Het kabinet deelt de mening dat afrekenbare doelen noodzakelijk zijn om de biodiversiteitscrisis te keren. Om deze reden zet Nederland zich bij de onderhandelingen voor het GBF in voor een versterkt systeem van monitoring, rapportage en verantwoording met bindende rapportage vereisten, evenals een mechanisme voor tussentijdse ophoging van inzet en ambitie («ratcheting up»). Op deze wijze wordt de implementatie van het verdrag versterkt en beter verzekerd. Ook kan op die manier tijdig worden bijgestuurd, mochten de gestelde doelstellingen niet binnen bereik komen. Nederland blijft zich op deze wijze internationaal inzetten voor de motie-Jetten/De Groot (beide D66) (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1617).
Onderschrijft u de ambitie van het nieuwe strategisch plan van de Convention on Biological Diversity (CBD) voor de periode 2020–2030 (Global Biodiversity Framework) om in 2030 30% van het land en de zee effectief te beschermen? Zo nee, waarom niet?3
De doelstelling om 30 procent van het land – en zeeoppervlak te beschermen is opgenomen in de EBS en vormt ook onderdeel van de EU-inzet ten aanzien van CBD COP-15. Nederland onderschrijft de ambitie om wereldwijd 30 procent van het land- en zeeoppervlak te beschermen en zal een billijke bijdrage leveren aan het behalen ervan. Daarnaast is Nederland lid van de High Ambition Coalition (HAC), een coalitie van meer dan 70 landen4 die zich inzet voor opname van genoemde ambitie in het GBF.
Wat verstaat u onder «effectief beschermd»? Welke indicatoren worden gebruikt om dit te monitoren, en wat is de inzet van Nederland met betrekking tot dit doel en indicatoren?
Vooruitlopend op de afspraken in Kunming wordt dit jaar gestart met de implementatie van de doelen uit de EBS die betrekking hebben op een samenhangend netwerk van beschermde gebieden. In de handreiking van de Europese Commissie die daartoe is uitgebracht5, staat beschreven aan welke criteria gebieden moeten voldoen om een bijdrage te kunnen leveren aan de doelstelling om ten minste 30 procent van het land- en 30 procent van het zeeoppervlak in de EU te beschermen. De inzet van Nederland komt overeen met wat de EBS van lidstaten vraagt. Elke lidstaat moet een billijk deel van de inspanning leveren op basis van objectieve ecologische criteria, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat de kwaliteit en kwantiteit van de biodiversiteit van land tot land verschilt.
Wat houdt «met grotere regelmaat» in, wanneer u schrijft:«Om het doelbereik verder te verbeteren wil Nederland dat met grotere regelmaat gerapporteerd wordt»?4
Vanuit de inzet voor een versterkt systeem van rapportagevereisten hecht Nederland eraan dat er met grotere regelmaat gerapporteerd wordt over de voortgang van de implementatie. Allereerst moeten landen op basis van de tijdens CBD COP-15.2 te maken afspraken over het GBF herziene nationale actieplannen (NBSAPs) en nationale biodiversiteit financieringsplannen (NBFPs) opstellen, inclusief nationale doelen. Op basis hiervan kan tijdens COP-16 (medio 2024) een «Global Gap Analysis» plaatsvinden. Voorts wil Nederland dat landen in voorbereiding op COP-17 (medio 2026) een nationale rapportage uitvoeren ten behoeve van de voortgang van de implementatie, zodat een «mid-term Global Stocktake» uitgevoerd kan worden. Aan de hand van de genoemde analyses kan een tussentijdse ophoging van inzet en ambitie (ratcheting up) worden voorgesteld, mochten de gestelde doelstellingen niet binnen bereik komen. In voorbereiding op COP-19 (medio 2030) moet opnieuw een nationale rapportage plaats vinden zodat een «Global Stocktake» gehouden kan worden. Tijdens CBD-COP15.2 moet een besluit genomen worden over de regelmaat van de rapportagevereisten en de wijze waarop nationale resultaten op transparante wijze gekoppeld worden aan globale doelstellingen.
Hoe gaat Nederland landen waar er geen middelen zijn om aan deze eis te voldoen ondersteunen in het beter en tijdig rapporteren, aangezien Nederland wil dat er met grotere regelmaat gerapporteerd wordt?
Als onderdeel van het GBF worden ook afspraken gemaakt over capaciteitsopbouw en -ontwikkeling en het mobiliseren van financiering voor ontwikkelingslanden ten behoeve van de implementatie van de gemaakte afspraken en rapportagevereisten. Capaciteitsopbouw en -ontwikkeling verloopt onder andere vanuit de CBD zelf via haar financieringskanaal, de Global Environment Facility (GEF), en de Wereldbank. Nederland levert hieraan een bijdrage via onder meer de contributie aan het CBD Secretariaat en zijn bijdragen aan de GEF en de International Development Association (IDA).
Kunt u toelichten wat uw volgende antwoord concreet betekent in termen van inhoud, tijd, geld en kennis, gegeven op vragen over de biodiversiteitstop: «Daarnaast zet Nederland zich bij de onderhandelingen voor het nieuwe strategisch plan van de CBD voor de periode 2020–2030 (Global Biodiversity Framework) [...] in voor ambitieuze doelen en verbeterde implementatie»?5
Binnen de beschikbare capaciteit en budgetten levert Nederland een bijdrage aan onderhandelingen voor het GBF, waaronder aan de EU-positiebepaling. De Nederlandse prioriteiten zijn hierbij leidend (Kamerstuk 26 407, nr. 138). Voorts wordt gebruikt gemaakt van de kennis en expertise van maatschappelijke partners, kennisinstellingen en bedrijven door input op te halen via een aantal stakeholderbijeenkomsten.
Kunt u een toelichting geven over de inzet van Nederland tijdens het eerste deel van de 15de Conferentie van partijen (COP15) van de CBD in Kunming? Wat heeft Nederland concreet voorgesteld, ook in termen van financiering?
De inzet van Nederland was in het bijzonder om aandacht te vragen voor versterking van de implementatie en de financiering van het Global Biodiversity Framework (GBF). Op voorspraak van Nederland is versterkte implementatie opgenomen in het openingsstatement van de EU. Daarnaast heeft de Minister van LNV actief deelgenomen aan een ministerieel gesprek over de financiering van het GBF. Zij heeft daarbij het belang onderstreept van het voldoende vrijspelen van financiële middelen voor de uitvoering, in het bijzonder door het mobiliseren van middelen vanuit de private en financiële sector.
Hoe zal u andere landen ondersteunen bij het opstellen van nationale actieplannen (NBSAPs), die moeten worden gekoppeld aan nationale biodiversiteit financieringsplannen (NBFPs)?
De ondersteuning van landen bij het opstellen van nationale actieplannen (NBSAPs) en nationale biodiversiteit financieringsplannen (NBFPs) is een voorbeeld van de capaciteitsopbouw en -ontwikkeling die noodzakelijk is met het oog op het bevorderen van de implementatie van het GBF. Tijdens COP-15 zullen in het licht van de besluitvorming over het GBF ook afspraken gemaakt worden over capaciteitsopbouw en -ontwikkeling.
Welke landen wil u hierbij helpen en welke criteria worden hierbij gehanteerd?
Deze ondersteuning verloopt via de beschreven multilaterale kanalen en partners die ook bepalen welke landen geholpen worden en welke criteria worden gehanteerd.
Kunt u uitleggen hoe het Rijk voldoende bijdrage zal leveren aan het mondiale financieringsgat van 598–824 miljard dollar per jaar en hoe Nederland andere landen mee zal nemen in het behalen van deze ambitie, aangezien u schrijft dat Nederland zich inzet voor voldoende financiële middelen voor biodiversiteit, met name voor het mobiliseren van financiële stromen vanuit de private financiële sector?6 7
Nederland is van mening dat het financieringsgat voor biodiversiteit moet worden gedicht op basis van financiering uit alle bronnen en kanalen, met name door het mobiliseren van middelen uit de private en financiële sector. Het vergroenen van de financiële sector is van groot belang om investeringen die schadelijk zijn voor natuur en biodiversiteit uit te bannen (do no harm) en juist investeringen in natuurbehoud te stimuleren (do good). Nederland is koploper bij het in kaart brengen van biodiversiteitsimpact van financiële instellingen. Zo heeft De Nederlandsche Bank vanuit haar rol als toezichthouder samen met het Planbureau voor de Leefomgeving de mogelijke risico’s die de Nederlandse financiële sector wereldwijd loopt als gevolg van biodiversiteitsverlies in kaart gebracht en geraamd op een totaal van 510 miljard euro. Daarnaast steunt Nederland het Partnership for Biodiversity Accounting Financials en de Taskforce on Nature-related Financial Disclosure, twee initiatieven die zich richten op transparantie en herstructurering van financiële stromen ten behoeve van het behoud van biodiversiteit. In aanloop naar CBD COP-15 zet Nederland zich ten slotte via de door Nederland opgezette Interface Dialogue on Biodiversity and Finance in om de Verdragspartijen en investeerders bij elkaar te brengen, zodat financieringsmogelijkheden voor biodiversiteit beter geïntegreerd worden in het GBF en daadwerkelijk meer private financiering kan worden gemobiliseerd. Voor wat betreft het publieke aandeel van de Nederlandse bijdrage aan het mondiale financieringsgat voor biodiversiteit is het kabinet van mening dat dit bijdragen vanuit alle beleidsterreinen dient te omvatten. Bijdragen vanuit het natuurbeleid, waaronder de forse investering ten behoeve van de gebiedsgerichte aanpak van natuurkwaliteit en stikstof, vormen daarbij een belangrijk onderdeel.
Gaat de aanvulling van bovengenoemd fienancieringsgat ten koste van het ontwikkelingsbudget? Deelt u de mening dat het aanvullen van het financieringsgat additioneel zou moeten zijn aan het ontwikkelingsbudget?
Zoals in het antwoord op vraag 11 gesteld is Nederland van mening dat het financieringsgat voor biodiversiteit moet worden gedicht op basis van financiering uit alle bronnen en kanalen, met name door het mobiliseren van middelen uit de private en financiële sector. Ontwikkelingssamenwerking speelt daarin een bescheiden, maar niet onbelangrijke rol. Het keren van biodiversiteitsverlies is daarbij ook een ontwikkelingsagenda: vooruitgang op veel Sustainable Development Goals wordt belemmerd door de ongekende achteruitgang van soorten en ecosystemen en juist de armsten en meest kwetsbaren zijn in hun levensonderhoud vaak van ecosysteemdiensten afhankelijk. Ook gezien de veelheid aan drivers achter biodiversiteitsverlies zet het kabinet daarom in op het beter integreren van biodiversiteit als dwarsdoorsnijdend onderwerp in het ontwikkelingsbudget.
Kunt u aangeven welke partijen zoveel mogelijk worden betrokken bij het nieuwe strategische raamwerk, wanneer u schrijft: «Allereerst vindt Nederland het van belang dat zoveel mogelijk partijen bij een nieuw strategisch raamwerk worden betrokken. Het doel hiervan is het verbeteren van de uitvoering ten opzichte van het huidige raamwerk. Niet alleen landen die zijn aangesloten bij het verdrag, maar ook maatschappelijke partners en bedrijven kunnen hierbij een belangrijke rol spelen»? Welke rol krijgen deze partijen toebedeeld en is dat in de implementatie en uitvoering of ook bij de standpuntbepaling?
Nederland hecht eraan dat zowel nationaal als internationaal zo veel mogelijk partijen betrokken worden bij het tot stand komen en de uitvoering van het GBF. Een voorbeeld hiervan is het opnemen van de VN Jongerenvertegenwoordigers voor Biodiversiteit en Voedsel in de Nederlandse onderhandelingsdelegatie. Het doel van het betrekken van zo veel mogelijk partijen is enerzijds om de inzichten van zoveel mogelijk groepen stakeholders te reflecteren waaronder – maar niet beperkt tot – jongeren, vrouwen, inheemse groepen en lokale gemeenschappen, bedrijven en kennisinstellingen. Anderzijds helpt het betrekken van stakeholders bij het creëren van draagvlak en op termijn bij de uitvoering van het GBF. In het onderhandelingsproces worden vertegenwoordigers van genoemde groepen geconsulteerd en zijn zij ook als «observer» aanwezig tijdens het onderhandelingsproces.
Kunt u aangeven welke online stakeholderconsultaties nog georganiseerd gaan worden en hoe deelname wordt georganiseerd en gepubliceerd?
In aanvulling op de eerder genoemde stakeholdersconsultatie (Kamerstuk 26 407, nr. 138) zal op 9 maart 2022 een online stakeholderconsultatie gehouden worden. Een brede groep stakeholders waaronder de leden van IUCN-NL, MVO-NL, het Deltaplan Biodiversiteitsherstel en vertegenwoordigers van kennisinstellingen is uitgenodigd om deel te nemen aan deze bijeenkomst. Als voorbereiding op CBD COP-15.2 ben ik voornemens om in samenwerking met bovengenoemde partners medio juni een fysieke stakeholdersbijeenkomst te organiseren, mits de geldende Covid-maatregelen dat toelaten.
Hoe zorgt u ervoor dat deze consultaties worden bijgewoond door een zo breed en representatief mogelijke groep van maatschappelijke actoren en bedrijven?
De stakeholderconsulstaties worden in samenwerking met maatschappelijke partners en bedrijven georganiseerd, waardoor een zo breed en representatief mogelijke groep actoren wordt geconsulteerd. Na afloop van de vorige stakeholdersbijeenkomst zijn betrokkenen daarnaast in de gelegenheid gesteld om feedback te geven op de opzet en het bereik van de bijeenkomst.
Welke maatschappelijke organisaties en bedrijven namen bijvoorbeeld deel aan de online stakeholderconsultaties, georganiseerd in samenwerking met IUCN-NL en MVO Nederland en wat was de uitkomst van deze consultaties?
Een mooi voorbeeld van de uitkomst van eerdere stakeholderconsultaties vormt de Nederlandse Actieagenda voor Biodiversiteit10 waarin toezeggingen van niet-statelijke actoren om bij te dragen aan de doelstelling van het GBF zijn verzameld. Deze Actieagenda is medio zomer vorig jaar in nauwe samenwerking met Deltaplan Biodiversiteitsherstel, IUCN-NL en MVO-NL en met ondersteuning van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot stand gekomen. Vanwege de privacy van de betrokken maatschappelijke organisaties en bedrijven kan helaas geen uitspraak worden gedaan over wie deelnamen aan de online stakeholderconsultaties zonder de betrokkenen hierover eerst te consulteren. De consultaties werden door deelnemers als informatief ervaren. De door deelnemers ingebrachte punten zijn door de Nederlandse delegatie meegenomen in de Nederlandse inzet bij de aanscherping van de EU-positie ten aanzien van de onderhandelingen.
Bent u het ermee eens dat de betrokkenheid van een gevarieerde groep van maatschappelijke actoren belangrijk onderdeel is voor de vormgeving en implementatie van het VN-Biodiversiteitsverdrag, maar alleen zolang de overheid zorgt voor stabiele basis en controlemechanismen? Zo ja, hoe zal u dit vormgeven en waarborgen?
Ik deel uw mening voor wat betreft het belang van het betrekken van een brede groep van actoren, maar dat ook sturing nodig is vanuit de overheid. Bij het opstellen van een nationaal actieplan (NBSAP) en een nationaal biodiversiteitsfinancieringsplan (NBFP), om de tijdens CBD COP-15.2 gemaakte afspraken te implementeren, zal ik daarom de regie voeren maar ook gebruik maken van de expertise van maatschappelijke partners, bedrijven en kennisinstellingen.
Kunt u schetsen hoe de Leaders Pledge for Nature en het Marseille Manifesto die Nederland heeft ondertekend meegenomen zijn in de beschreven inzet?8 9
Nederland heeft de Leaders Pledge for Nature en het Marseille Manifesto onderschreven met het oog op de ambitie voor een ambitieus Global Biodiversity Framework en de implementatie daarvan. De genoemde initiatieven zijn ondersteund aan het kabinetsbeleid.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden vóór het commissiedebat Milieuraad van 8 maart?
Ja.
De voorgenomen kap van/in het Sterrebos in Born ten behoeve van de geplande uitbreiding van een autofabriek |
|
Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Heeft u zicht op de voorgenomen kap van/in het Sterrebos in Born ten behoeve van de geplande uitbreiding van een autofabriek en het protest ertegen?
Ja.
Klopt het dat hier eeuwenoude en daarmee praktisch onvervangbare bomen gekapt dreigen te worden?
Het klopt dat veel van de bomen in het Sterrebos zo’n tweehonderd jaar oud zijn en daarmee niet vervangbaar zijn. In het aangrenzende populierenbos dat inmiddels gekapt is, liggen de leeftijden een stuk lager. Zo’n 55 bomen uit het Sterrebos met een doorsnede van 40 centimeter of meer zullen verplaatst worden naar een compensatielocatie. Daarmee wordt ongeveer een kwart van de grotere bomen behouden. Daarnaast blijft een stuk van het Sterrebos sowieso behouden. Omdat een groot deel van het gekapte bos voor Nederlandse begrippen relatief bijzonder is, zijn diverse maatregelen voorzien. Zo beslaat de compensatieopgave 30 hectare aan nieuwe natuur, driemaal de oppervlakte die gekapt wordt.
Klopt het dat dit bos een habitat is voor diverse en/of bedreigde beschermde soorten? Zo ja, hoe is dit verenigbaar met kap? Zijn de gevolgen voor habitat en soorten voldoende onderzocht en zijn hier alle benodigde vergunningen en ontheffingen voor verleend?
Dat klopt. Op grond van de Wet Natuurbescherming zijn hier dan ook de verplichte mitigerende maatregelen voor getroffen. Voor zover ik dat kan overzien, heeft de provincie Limburg als bevoegd gezag alle benodigde vergunningen en ontheffingen verleend.
Nadat op 9 februari jl. bij een voorgeschreven inspectie door ecologen in een nog te kappen boom aan de rand van het bos een nest met eieren van de bosuil werd gevonden, heeft de provincie met het bedrijf de afspraak gemaakt dat deze boom en alle bomen in een straal van 75 meter eromheen voorlopig niet worden gekapt. De vondst van dit nest, en de daarop volgende handelingen, laten zien dat het ecologisch werkprotocol werkt en wordt nageleefd.
Zijn het verlenen van vergunningen en toezicht hierop alleen een aangelegenheid van lokale en provinciale overheden of heeft het Rijk een rol?
Het Rijk heeft bij het verlenen van vergunningen en het toezicht, wanneer de provincie bevoegd gezag is, geen rol. Alleen in het uiterste geval dat medeoverheden hun taak niet uitvoeren, kan het Rijk ingrijpen. Daar is hier geen sprake van. LNV is het bevoegd gezag in een aantal specifieke gevallen, als bepaald in de Wet Natuurbescherming, zoals bij rijkswegen of het spoor.
Hoe verhoudt het verdwijnen van dit bos zich tot de nationale bossenstrategie?
Het doel van de Bossenstrategie is uiteraard om er voor te zorgen dat Nederland in 2030 meer bos heeft, niet minder. Bovendien moeten die bossen rijker en robuuster worden. In de strategie is dan ook aangegeven dat Rijk en provincies het omvormen van bossen naar ander landgebruik zoveel mogelijk willen voorkomen én dat er 37.000 hectare bos netto bij moet komen. Ook erkent de strategie uiteraard dat er wel degelijk zwaarwegende redenen kunnen zijn om wel bos om te vormen tot een ander landgebruik, maar daarbij moet altijd sprake zijn van compensatie. Met het schrappen van de uitzonderingsmogelijkheid om binnen Natura2000 beheerplannen bos te kappen, zonder dat hiertegenover een compensatieplicht staat, wordt de laatste juridische mogelijkheid tot netto ontbossing weggenomen. In dit geval wordt het bos ruimschoots gecompenseerd door 30 hectare bos aan te leggen om de 10 hectare die verloren gaat te compenseren.
Hoe kijkt u aan tegen het behoud van volwassen bossen versus de maakbaarheid en ecologische kwaliteit van nieuw aangeplant compensatiebos?
Omdat zeldzame oude bossen niet dezelfde maatschappelijke en natuurlijke waarden hebben als nieuwe bossen, kijkt de Bossenstrategie ook naar manieren om oude bossen en zeldzame wilde bomen meer bescherming te bieden. Het behouden van oude bomen is cruciaal, voor de gezondheid van het bos zelf en voor de diversiteit aan leven binnen het bos. De nakomelingen van écht oude bomen zijn vaak goed in staat om met een veranderend klimaat om te gaan. Ook zijn zeer oude bomen vaker van «wilde» of autochtone herkomst, waarmee hun voorouders zich gedurende millennia aan de Nederlandse klimatologische omstandigheden hebben aangepast, in tegenstelling tot gekweekte boomsoorten uit andere delen van Europa die in de 20e en 21e eeuw veel geplant zijn. Dat aanpassingsvermogen blijkt ook voor de toekomst belangrijk voor de gezondheid van het bos.
Dat volgens deskundigen nog slechts 3 tot 8% van de bomen in Nederland van autochtone herkomst zijn, geeft tegelijkertijd de urgentie aan om bij nieuwe aanplant voor dit «wilde» plantmateriaal te kiezen. Deze aanplant van nieuw bos uit «wild» materiaal kan daarmee dan ook voor een welkome aanvulling zorgen van deze nakomelingen van autochtone bomen.
Het verspreiden van schadelijke desinformatie over de wolf |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hond in kudde, meerdere schapen vermist»?1
Ja.
Zijn er officiële cijfers bekend van de aantallen kleinvee die gedood worden door loslopende honden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid daar nader onderzoek naar te (laten) verrichten? Zo ja, kunt u de cijfers over de afgelopen vijf jaar met ons delen?
Cijfers van landbouwhuisdieren die gedood worden door honden zijn niet beschikbaar, omdat hier geen centrale registratie van plaatsvindt. BIJ12 komt alleen in actie bij vermoedelijke wolvenschade. Na DNA-analyse kan blijken dat het een aanval van een hond betrof. Dit zijn echter toevalligheden en geeft geen representatief beeld. Als al direct na de aanval duidelijk is dat het om een hond gaat dan wordt BIJ12 hier niet bij betrokken. Ik zie op dit moment geen aanleiding tot nader onderzoek.
Is het waar dat gevestigde wolven een voorkeur hebben voor natuurlijke prooien anders dan voor kleinvee? Zo nee, waarop baseert u uw antwoord? Zo ja, bent u bereid de natuurlijke prooidieren van de wolf meer te beschermen tegen menselijk ingrijpen?
Uit de Factfinding studie2 die vorig jaar is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) komt naar voren dat het dieet van wolven in hoofdzaak wordt bepaald door de combinatie van prooibeschikbaarheid (= welke soorten zijn in welke aantallen aanwezig) en prooikwetsbaarheid (= zijn de prooien gemakkelijk te vangen of niet). Daarnaast kunnen individuele voorkeuren, leerprocessen en de rangordepositie van de wolf binnen de groep, de samenstelling verder beïnvloeden. Voor het gematigd klimaatgebied van Europa worden ree, edelhert en zwijn aangeduid als de belangrijkste prooisoorten, maar ook andere regionaal aanwezige hoefdieren, bijvoorbeeld damhert en moeflon, kunnen een belangrijke voedselbron vormen. Daarnaast staan haasachtigen op het menu, hoewel het belang van deze prooicategorie in het Europese gematigde klimaatgebied klein is. Ook de doodgereden wolvin op de Zuid-Veluwe, GW1729f, had resten van haas in haar maag. Wanneer de beschikbaarheid van wilde prooien ontoereikend blijkt, al dan niet tijdelijk, kan predatie van vee plaatsvinden. Vee en wilde hoefdieren zijn vanuit het perspectief van wolven beide gewoon hoefdieren.
De Wet natuurbescherming biedt voldoende basis voor het beschermen van prooisoorten tegen menselijk handelen. Op dit moment is geen reden voor aanvullende bescherming.
Kent u de Duitse verslagen van analyses van de fecaliën van wolven waaruit blijkt dat de wolf een sterke voorkeur heeft voor natuurlijke prooien? Zo ja, heeft u redenen om aan te nemen dat de situatie in Nederland substantieel zal afwijken van deze waarnemingen en waarom?2
Ja, deze zijn mij bekend.
Het is de verwachting dat de situatie in Nederland voor wat betreft het natuurlijke voedselpatroon van de wolf vergelijkbaar is met die in Duitsland.
Bent u bereid ook in Nederland een dergelijke analyse te laten verrichten? Zo ja, op welke termijn?
Het dieet van de wolf wordt meestal afgeleid door identificatie van prooiresten in uitwerpselen. Traditioneel gebeurt dit mechanisch, namelijk micro- en macroscopische determinatie van haren en verificatie van tand- en botfragmenten. Recentelijk kan hier ook de genetische analyse aan toegevoegd worden. De Zoogdiervereniging heeft onlangs, in samenwerking met de Universiteit Antwerpen, Universiteit Leiden en de stichting Leo, een eerste onderzoek uitgevoerd naar het dieet van wolven in Nederland, gebruikmakend van fecaliën analyse4. De resultaten van het dieetonderzoek via eDNA-analyse zijn waarschijnlijk eind april beschikbaar.
Is het waar dat Vlaanderen een aanzienlijk hogere straf kent voor het doden van een wolf dan Nederland? Zo ja, bent u bereid de strafmaat in Nederland voor het doden van de wolf te verhogen?3
Ik ben van mening dat de strafmaat in Nederland voldoende is. Ook ligt het strafmaximum hoger dan in België. Het verhogen van de strafmaat is op dit moment niet aan de orde.
Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 837) is aangegeven, is het doden van een wolf in Nederland een overtreding van artikel 3.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten stelt dat overtreding van dit artikel een economisch delict vormt. Artikel 2 van deze wet geeft aan dat het opzettelijk doden van een wolf een misdrijf is. De strafmaat die hierop is gesteld is een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (maximaal € 90.000,-). Hierbij kunnen tevens bijkomende straffen en maatregelen worden opgelegd. Het is aan de rechter om de hoogte van de straf te bepalen. In Vlaanderen is het doden van wolven strafbaar met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en/of een geldboete van 100 tot 500.000 euro, voor zover dit opzettelijk gebeurt.
Deelt u de mening dat het demoniseren van beschermde dieren als de wolf kan leiden tot eigenrichting en het uitlokken van illegale jacht?
Burgers dienen zich te houden aan de wettelijke grenzen en eigenrichting dient te worden voorkomen. Ik zie echter geen verband tussen de diverse uitingen over de wolf en illegaal gedrag.
Op welke manier kan de huidige wetgeving rondom haatzaaien, bedrog en misleiding ingezet worden om desinformatie over de wolf te bestrijden, zeker als dit kan leiden tot strafbare handelingen die gericht zijn tegen een beschermde diersoort?
Desinformatie valt in principe onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Uitspraken over de wolf vallen ook onder de vrijheid van meningsuiting en deze mogen worden geuit en verspreid, ook door belangenorganisaties. Toch kunnen zich situaties voordoen dat een uiting strafbaar is, bijvoorbeeld wanneer dit aanzet tot haat (artikel 137d Sr). Dit is echter gericht op haat tegen mensen, en niet tegen dieren. Wel kunnen in sommige gevallen de gevolgen van het verspreiden van onwaarheden leiden tot strafbare feiten. Bijvoorbeeld wanneer een persoon op basis van onjuiste informatie over de wolf het besluit neemt een wolf te doden, wat in strijd is met artikel 3.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Hierbij kan iemand niet vervolgd worden voor het verspreiden van desinformatie of onwaarheden, maar voor het plegen van een strafbaar of onrechtmatig feit.
Op welke manier gaat u techbedrijven verantwoordelijk houden voor het verspreiden van desinformatie over de wolf, bijvoorbeeld in de vorm van een meldplicht?
Online platformen zoals Facebook en Twitter hebben in hun gebruiksvoorwaarden opgenomen wat toegestaan is op hun platform en wat niet. Berichten die tegen het beleid ingaan kunnen worden gerapporteerd. Het online platform zal dan oordelen of het bericht bijvoorbeeld verwijderd wordt of niet. In de eerdere brief van de voormalige Minister van BZK wordt verder ingegaan op de mogelijkheid van platformen om online content te reguleren, het toepasselijke juridische kader en de rol van de overheid (Kamerstuk 26 643, nr. 782).
Op welke manier gaat u belangenorganisaties verantwoordelijk houden voor het verspreiden van desinformatie over de wolf?
Zoals bij de beantwoording van vraag 8 is aangegeven, valt desinformatie in principe onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Het staat organisaties vrij hun mening te uiten.
Bent u bereid om een bewustwordingscampagne te starten met feitelijke informatie over de wolf om de stortvloed aan schadelijke desinformatie van weerwoord te voorzien?
Verschillende provincies6 en maatschappelijke organisaties7 8 geven momenteel al informatie en voorlichting over het samenleven met de wolf. Ik bekijk of en op welke manier vanuit mijn ministerie aanvullende voorlichting nodig is. Deze voorlichting koppel ik aan de informatie uit het nieuwe wolvenplan dat na de zomer gereed is.
Het bericht dat er mogelijk wolven uitgezet zijn in Nederland |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van dit bericht in De Stentor?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe wolven in Nederland terecht zijn gekomen?
De Factfinding studie2 die vorig jaar is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) geeft aan dat wolvenpopulaties zich de laatste decennia op natuurlijke wijze uitbreiden. Daarbij is een Centraal-Europese populatie ontstaan met een origine in Noordoost-Polen. Deze populatie breidt zich via Duitsland verder uit in westelijke richting, waarbij zich recentelijk ook achtereenvolgens in Denemarken, Nederland en België wolven uit deze populatie hebben gevestigd. Genetisch onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat veruit de meeste van de waargenomen wolven in Nederland afkomstig zijn uit de Centraal-Europese populatie. Tot nu toe zijn twee individuen waargenomen die afkomstig waren uit een andere regio, namelijk uit de Alpiene wolvenpopulatie die vanuit Italië, Zwitserland en Frankrijk groeit.
Bent u van mening dat wolven voor Nederlandse burgers, waaronder dierenbezitters, een probleem of gevaar vormen? Waarom wel of niet?
Ik begrijp de zorgen die bij schapenhouders en andere burgers leven. Zo lang wolven mensen zien als een potentiële bedreiging of toppredator, zullen wolven de confrontatie met mensen blijven mijden. Er zijn meldingen van wolven die opvallend gedrag vertonen. In veel gevallen is dat niet gevaarlijk. Het aantal incidenten in onze westerse leefomgeving is blijkens de Factfinding studie gering en het risico om als mens gebeten te worden door een wolf is klein. Voor de periode 2002–2020 is in Europa, waar ruim 15.000 wolven leven, zeven keer een bijtincident met mensen vastgesteld. In Nederland is sinds de terugkeer van de wolf geen melding bekend van een aanval op mensen.
Dit is in lijn met hetgeen uit draagvlakmeting naar voren is gekomen, namelijk dat het maatschappelijk draagvlak voor de hervestiging van de wolf relatief groot is (Kamerstuk 33 576, nr. 219). Tevens meent een groot percentage van de Nederlanders dat wolven geen bedreiging vormen voor mensen.
Voor dieren kan er wel sprake zijn van gevaar. Wolven kunnen leren dat onvoldoende goed beschermd vee, met name schapen, een geschikte voedselbron is. Door het treffen van preventieve maatregelen kan dit gevaar beperkt worden.
Bent u van mening dat de kans reëel is dat er wolven in Nederland uitgezet zijn? Kunt u uitleggen waarom wel of niet?
Ik acht deze kans zeer klein. Er is tot nu geen enkele aanwijzing dat wolven in Nederland uitgezet zijn. Uit de Factfinding studie blijkt bovendien dat de meeste in Nederland waargenomen wolven genetisch tot hun oorspronkelijke roedel zijn te herleiden. Van de wolven waarvoor dat niet mogelijk was, bestaat genetisch geen twijfel dat die dieren uit bestaande populaties in de regio, zoals beschreven in antwoord op vraag 1, afkomstig zijn.
Is het volgens u legaal of illegaal om als burger hetzij overheidsinstantie wolven uit te zetten in Nederland?
Artikel 3.34 eerste lid van de Wet natuurbescherming verbiedt het uitzetten van dieren, dat geldt ook voor wolven.
Kunt u uiteenzetten wat de straf is voor het illegaal uitzetten van wolven in Nederland als burger of overheidsinstantie?
Het uitzetten van een wolf is een overtreding van artikel 3.34 eerste lid van de Wet natuurbescherming. Artikel 1a, aanhef en onder 2° van de Wet op de economische delicten stelt dat overtreding van artikel 3.34, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een economisch delict vormt. Artikel 2 van Wet op de economische delicten geeft aan dat het opzettelijk uitzetten van een wolf een misdrijf is. De strafmaat die hierop is gesteld is een gevangenisstraf van maximaal 2 jaar, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (maximaal 22.500,– euro). Hierbij kunnen tevens bijkomende straffen en maatregelen worden opgelegd. Het is aan de rechter om de hoogte van de straf te bepalen.
Heeft u enige kennis over de stelling dat het Ministerie van Landbouw, Natuur, en Voedselkwaliteit hetzij een andere overheidsinstantie een ontheffing heeft verleend op het verbod op uitzetten van wolven in Nederland? Zo ja, wanneer en aan welke persoon, personen, instanties of organisaties?
Er is geen ontheffing afgegeven voor het uitzetten van wolven in Nederland.
Kunt u uiteenzetten op welke manier burgers in Nederland zich kunnen beschermen tegen wolven?
Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven is het risico om als mens gebeten te worden door een wolf klein. Extra bescherming van mensen is derhalve niet nodig, maar net als bij confrontatie met andere wilde dieren is voorzichtigheid geboden, zoals ook in de studie is opgenomen.
Dierhouders dienen hun dieren, vooral schapen en geiten, wel te beschermen. De beste manier om aanvallen van een wolf op vee te voorkomen is om preventieve maatregelen te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan het ’s nachts op stal zetten van vee of het afzetten van een gebied met stroomrasters van voldoende hoogte. Meer informatie hierover is voor veehouders te vinden op de website van BIJ12. Een betere begeleiding en voorlichting van veehouders om de gewenste preventieve maatregelen ook deugdelijk te plaatsen is hierbij van belang. Dit is primair een taak voor de provincies. De provincie kan veehouders ook helpen met het tijdelijk uitlenen van wolfwerende noodrasters op het moment dat een wolf daadwerkelijk in de buurt is.
Kunt u inschatten wat het behoud van wolven kost voor Nederland? Bijvoorbeeld schade door overlast van wolven en materiële kosten voor bescherming van eigen dieren tegen wolven?
De door de provincies uitgekeerde tegemoetkoming in de schade bedroeg in de periode 2015–2021 ongeveer 164.000 euro voor wolvenschade op een totaal van meer 151 miljoen euro aan schade-uitkeringen voor door alle diersoorten veroorzaakte schade. Diverse provincies hebben aan dierhouders subsidie verstrekt, ten behoeve van de aanschaf van preventieve maatregelen, en hebben wolfwerende materialen in bruikleen uitgegeven. De kosten hiervoor bedragen tot nu toe ongeveer 533.000 euro.
De komst van de wolf kent ook opbrengsten, zoals meer toeristische bedrijvigheid in en rond natuurgebieden waar de wolf voorkomt, alsook meer biodiversiteit en een evenwichtiger ecosysteem. De totale kosten en opbrengsten worden niet bijgehouden en zijn derhalve niet nader in te schatten.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden en binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken?
Ja.
De bescherming en het behoud van het koraal en de natuur in Caribisch Nederland. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Het kunstmatige strand ligt er al, zonder milieuvergunning» en «Ministers: niet goed doorlopen vergunningproces Chogogo Bonaire wordt hersteld»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat een resort op Bonaire een groot kunstmatig strand heeft aangelegd, zonder de benodigde vergunningen? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Er is zand gestort voor het aanleggen van een kunstmatig strand, zonder de daarvoor benodigde vergunningen. Daarop heeft het openbaar lichaam Bonaire (OLB) een dwangsom van 1,2 miljoen US dollar opgelegd die verbeurd is verklaard. Inmiddels is door het OLB de benodigde vergunning voor het kunstmatige strand verleend met daarin opgenomen een aantal voorwaarden ter borging van de bescherming van de natuur.
Kunt u bevestigen dat de aanleg van dit strand zeer negatieve gevolgen kan hebben voor de koraalkust?
In de vergunning van het openbaar lichaam Bonaire zijn voorwaarden opgenomen ter borging van de bescherming van het koraal. In het specifieke geval betreft dit voorwaarden die gesteld worden aan de bouw van de keermuur om te voorkomen dat het strand het koraal beschadigt.
Kunt u uitleggen waarom de vergunning versneld werd afgegeven, tegen het negatieve advies in van de Natuurcommissie Bonaire?
Er is een gerechtelijke uitspraak gedaan tegen de fictieve weigering van de vergunning die het bestuurscollege opdroeg binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit te nemen op de vergunningaanvraag. Daaraan heeft het bestuurscollege voldaan. Het bestuurscollege heeft daarbij niet het advies van de natuurcommissie Bonaire gevolgd. Het bestuurscollege is daartoe ook niet verplicht.
Kunt u bevestigen dat natuurhandhaving en de daaraan gerelateerde ruimtelijke ordening een gezamenlijke taak is van het bestuurscollege en de Minister(s) van BZK, LNV en IenW, en niet enkel een taak is van het bestuurscollege?
Ik kan bevestigen dat de natuurhandhaving en de daaraan gerelateerde ruimtelijke ordening een gezamenlijke taak is van het bestuurscollege en het Rijk. Het bestuurscollege en het Rijk hebben verschillende verantwoordelijkheden en taken als het gaat om de handhaving van natuurwetgeving en daaraan gerelateerde ruimtelijke-ordeningvraagstukken. Het gaat daarbij ook om verantwoordelijkheden en taken die vaak spelen bij bouwprojecten zoals vergunningverlening, toezicht en handhaving, het tot stand komen van bestemmingsplannen en het borgen van de kwaliteit van de handhaving. Vanuit het Rijk betreft het de volgende taken:
de Wet grondslagen natuurbeheer-en bescherming BES belast de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit – thans de Minister voor Natuur en Stikstof – met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de wet. De Minister dient daartoe bij besluit ambtenaren aan te wijzen. Tot op heden heeft dit niet plaatsgevonden, gelet op het bestaande eilandelijke nalevingstoezicht;
de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES kent de mogelijkheid bovenlokale belangen (zoals natuur en milieu) op te nemen in een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma. Bij het opstellen van de eilandelijke ontwikkelingsplannen dient daarmee rekening te worden gehouden. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) is hiervoor verantwoordelijk;
daarnaast kent de Wet Vrom BES in artikel 10.9 e.v. de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur kwaliteitseisen vast te stellen voor de handhaving van deze wet. Daaronder vallen thema’s als bouwen en milieu. Andere aanpalende thema’s, zoals ruimtelijke ordening en natuur, kunnen in het handhavingsbeleid worden meegenomen. Het gaat daarbij om regels over het vaststellen van beleid met betrekking tot een strategische, programmatische en onderling afgestemde uitoefening van de handhavingsbevoegdheden door de bestuursorganen die belast zijn met de bestuursrechtelijke handhaving. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is hiertoe bevoegd;
deze is ook belast met de coördinatie van de uitvoering van het bepaalde op grond van artikel 10.9. De Staatssecretaris van IenW heeft in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een aanwijzingsbevoegdheid in het kader van interbestuurlijk toezicht.
Kunt u uitleggen waarom de onvergunde situatie niet wordt hersteld in oorspronkelijke staat totdat de vergunning daadwerkelijk is toegekend, wetende dat het onwettig is om te bouwen voordat de juiste vergunningen zijn verleend?
Er is geen sprake van een onvergunde situatie, omdat het bestuurscollege op grond van de Eilandsverordening natuurbeheer Bonaire en het Eilandsbesluit Onderwaterpark Bonaire een vergunning heeft verleend op 20 januari 2022.
Bent u bereid om op basis van artikel 20 van de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES, de overtredingen in het kader van de bouw van het Chogogo-resort te handhaven en zaken zoals de illegale keermuur, het opgespoten strand en andere onvergunde zaken te laten herstellen in de oorspronkelijke staat? Zo nee, waarom niet?
Artikel 20 van de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES bepaalt dat de Minister en het bestuurscollege, voor zover het betreft overtreding van voorschriften van de openbare lichamen, bevoegd zijn tot het doen wegnemen, ontruimen, beletten, in de vorige toestand herstellen of het verrichten van hetgeen in strijd met de in deze wet en de daarop berustende bepalingen gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Deze zaak betreft voorschriften en een vergunningsverplichting van het openbare lichaam Bonaire op basis van de Eilandsverordening natuurbeheer Bonaire en het Eilandsbesluit Onderwaterpark Bonaire. Het lag daarom in de rede dat het bestuurscollege zou besluiten om hiertegen handhavend op te treden dan wel alsnog de gevraagde vergunning te verlenen, zoals gedaan bij besluit van 20 januari jl.
Welke mogelijkheden heeft u om toe te zien op natuurbescherming en hierop te handhaven op de BES-eilanden?
De huidige wet- en regelgeving voor Caribisch Nederland op het terrein van natuur ondersteunt de beleidsinzet vanuit het Natuur- en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP) voor de bescherming van het koraal met normen en maatregelen. Dit betreft zowel nationale wetgeving voor natuur en het mariene milieu als eilandelijke regelgeving op het terrein van natuur. Voor uitvoering en nalevingstoezicht zijn diverse bevoegde gezagen verantwoordelijk zowel op Rijksniveau als op het niveau van lokaal bestuur (openbaar lichaam). In het kader van het NMBP wordt gewerkt aan de verbetering van handhaving en toezicht. Een beoordeling van de gevolgen van concrete projectvoorstellen op natuur vindt plaats in de daarvoor bestemde vergunningsprocedures.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de afspraken uit het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP) via het vergunningsproces beter worden geborgd, zodat dergelijke situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Ik werk samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) en de Staatssecretaris van IenW aan een verbetering van het legislatief stelsel voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). De Kamer is op 7 december 2020 geïnformeerd over het rapport van de Raad voor de rechtshandhaving over de handhaving van natuur- en milieuwetgeving in Caribisch Nederland (Kamerstuk 30 825, nr. 220. De conclusie was dat er nog veel werk verricht moet worden om de natuur- en milieuhandhaving in Caribisch Nederland op orde te krijgen. Dit begint bij het maken van adequate regelgeving op grond waarvan vergunningen of algemene regels gelden voor relevante activiteiten.
Op het terrein van ruimtelijke ordening vindt dit jaar een verkenning plaats voor het opstellen van een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma door het Rijk. Dit moet eraan bij gaan dragen dat in eilandelijke ontwikkelingsplannen (bestemmingsplannen) rekening wordt gehouden met natuur-, milieu, en overige belangen. Mogelijk heeft dit effect op bestaand beleid ten aanzien van bufferzones.
Op het terrein van milieu wordt beoogd in 2022 een Inrichtingen- en activiteitenbesluit (IAB) op grond van de Wet Vrom BES aan uw Kamer aan te bieden met het voorstel deze in werking te laten treden. De doelstellingen uit het NMBP voor verbetering van de milieukwaliteit betreffen onder meer doelmatig afvalbeheer en effectieve afvalwaterzuivering. Het besluit bevat een legislatief kader als het gaat om bedrijfsmatige activiteiten waarbij de bestaande (hinder)vergunningplicht voor bedrijven op de eilanden voor een groot deel wordt vervangen door algemene regels. Hierdoor worden de uitvoeringslasten voor zowel ondernemers als bevoegd gezag verminderd. Wel zal het bevoegd gezag moeten bepalen of bouwplannen voldoen aan deze algemene regels en moet, in het kader van toezicht en handhaving, worden toegezien op de naleving ervan.
De beoogde versterking van het VTH-stelsel zal per eiland worden geborgd met een bestuurlijk vast te stellen toezicht- en handhavingsprogramma. Op Bonaire verloopt de implementatie via de afspraken die gemaakt zijn in het bestuursakkoord 2018–2022.
In welke mate wordt in eilandelijke ontwikkelingsplannen rekening gehouden met de ruimtelijke beleidsacties uit het NMBP?
Het NMBP is een betrekkelijk recente beleidsbeslissing. Deze is omarmd door de eilandbesturen, de implementatie van de doelstellingen zal gefaseerd plaatsvinden. De mijlpalen zullen in uitvoeringsprogramma’s worden vastgelegd en worden regelmatig besproken met de verantwoordelijke besturen. Het legislatief stelsel kent hierbij een verdeling van verantwoordelijkheden tussen bestuurslagen ten aanzien van dit onderwerp. Zo doen de bestuurscolleges voorstellen aan de eilandsraden als het gaat om planologische besluitvorming. Daarnaast heeft het Rijk op grond van de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES de verantwoordelijkheid bovenlokale belangen (zoals natuur en milieu) op te nemen in een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma. Bij het opstellen van de eilandelijke ontwikkelingsplannen dient daarmee rekening te worden gehouden. Andersom wordt er bij het opstellen van het natuurbeleidsplan op grond van de Wgnb BES rekening gehouden met ontwikkelingsplannen. Momenteel vindt een verkenning plaats in het kader van de voorbereiding van het ontwikkelingsprogramma. Het is de verwachting dat het ontwikkelingsprogramma in de eerste helft van 2023 zal worden vastgesteld.
Welke stappen gaat u nu concreet zetten om de handhaving van beleid rondom dergelijke casussen (Chogogo, Ocean Oasis, resortontwikkeling op Sint Eustatius) op korte termijn op orde te brengen en in goede banen te leiden?
De bij het NMBP betrokken ministeries zullen de openbare lichamen ondersteunen bij het vaststellen van toezicht en handhavingsprogramma’s. Het Ministerie van BZK zal bevorderen dat het punt van een tijdige besluitvorming over een vergunningaanvraag met prioriteit aandacht krijgt bij de uitvoering van het op grond van het bestuursakkoord Bonaire (2018–2022) vastgestelde deelverbeterplan Ruimte en Ontwikkeling.
Kunt u bevestigen dat de Rijksvertegenwoordiger uit naam van het Rijk het bestuurscollege per brief om opheldering heeft gevraagd rondom de gang van zaken in relatie tot Chogogo? Zo ja, heeft het bestuurscollege hier al invulling aan gegeven en welke acties vloeien hieruit voort?
De waarnemend Rijksvertegenwoordiger heeft in overleg met BZK, IenW en LNV op 3 december 2021 een brief verzonden aan het Bestuurscollege met een verzoek om informatie over de casus Chogogo. Hierop heeft het bestuurscollege gereageerd met een opheldering rondom de gang van zaken.
Welke stappen heeft u het afgelopen jaar gezet om de bescherming van koraal rond Bonaire te borgen?
Zoals uiteengezet in het Natuur- en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) is er een aantal drukfactoren op het mariene milieu en in het bijzonder het koraal. Dit betreft met name erosie en vervuiling door ongecontroleerde afstroming. Loslopende grazers, ongecontroleerde kustontwikkeling en slecht regenwaterbeheer vormen de voornaamste oorzaken hiervoor. De afgelopen jaren zijn stappen gezet in het professionaliseren van de geitenhouderij met als doel het onderbrengen van vee achter afrasteringen en het weghalen van de wilde en loslopende grazers. Daarnaast wordt er gewerkt aan decentrale afvalwaterzuivering, verbetering van het afvalbeheer, regulering van bedrijvigheid en loopt er een onderzoek naar de mogelijkheden voor een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma. In de aankomende fase (2022–2025) zal er worden ingezet op koraalherstel.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Boucke c.s. over natuurbescherming waarborgen en koraalvernietiging voorkomen (Kamerstuk 35 632, nr. 12)?
Bonaire Brandstof Terminals B.V. heeft via haar eigen website kenbaar gemaakt geen nieuwe pier in het koraal te bouwen. Hiermee is de motie Boucke c.s. (Kamerstuk 35 632 nr. 12), om bij infrastructurele ontwikkelingen ten gevolge van de oprichting van BBT, natuurbescherming te waarborgen en koraalvernietiging te voorkomen gelet op de overwegingen uit de motie, uitgevoerd.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent het bouwen van een nieuwe haven op Bonaire, die een groot gevaar kan vormen voor het koraal?
Momenteel wordt nog steeds onderzoek gedaan naar de haalbaarheid en aanvaardbaarheid van het bouwen van een mogelijk nieuwe vrachthaven. Op dit moment worden voorbereidingen getroffen voor het laten opstellen van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) door een extern deskundig bureau.
Het falend grutto-beleid |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het rapport van de Algemene Rekenkamer, waaruit blijkt dat het Nederlandse weidevogelbeheer ernstig tekortschiet, dat het aantal grutto’s blijft dalen en dat het overgrote deel van de subsidies is uitgegeven aan maatregelen die nauwelijks werken?1
Ja, ik ben bekend met het rapport van de Algemene Rekenkamer.
Bent u het ermee eens dat de bescherming van de grutto een belangrijk publiek en zelfs internationaal belang dient omdat de helft van alle grutto’s wereldwijd in Nederland broedt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kan op basis van de dramatische afname van het aantal broedparen van grutto’s geconcludeerd worden dat het weidevogelbeleid faliekant is mislukt, in ieder geval van 1975 tot 2016? Zo nee, waarom niet?
Deze conclusie deel ik niet. Zoals mijn voorganger in zijn bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer heeft gezegd, ben ik eveneens van mening dat het weidevogelbeleid meer omvat dan alleen geld. Ondanks alle inspanningen gericht op het creëren van aantrekkelijke leefgebieden voor de weidevogels in combinatie met een gebalanceerd en effectief predatiebeleid vertalen deze zich (nog) niet in het omkeren van de dalende trend. Desondanks zie ik voldoende positieve ontwikkelingen en kansen om het weidevogelbeleid tot een succes te maken. Het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer is daarvoor een belangrijk instrument. Ik ondersteun dan ook de slotconclusie van de Algemene Rekenkamer dat er voldoende kansen liggen om samen met alle betrokken partijen te werken aan een aantrekkelijk leefgebied voor de weidevogels zodanig dat ons agrarisch landschap naast de agrarische productie ook een belangrijke bijdrage kan leveren aan de biodiversiteit en daarmee aan het behoud van de weidevogels.
Aan welk jaartal dacht u toen u in 2018 het plan opstelde dat er 40.000 broedende gruttoparen in Nederland zouden moeten zijn?
De doelstelling om de weidevogelpopulatie te stabiliseren en op termijn weer te laten toenemen naar 40.000 broedende gruttoparen is destijds niet aan een concreet jaartal verbonden. De weidevogelaanpak waarvoor de grutto als icoon dient, vereist inzet en betrokkenheid van zowel de overheid als ook de natuurbeherende organisaties en marktpartijen en vraagt om actie op korte termijn en langere termijn.
Hoe gaat u voorkomen dat er wederom té veel vrijwillige maatregelen, die weinig effectief zijn, worden genomen, betaald door de belastingbetaler via de Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb)-subsidies?
Monitoring en evaluatie van het Agrarisch- Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) is noodzakelijk en belangrijk om de middelen effectief en efficiënt te besteden. Daartoe voeren de provincies de beleidsmonitoring uit en de agrarische collectieven de beheermonitoring. Daarnaast is in aanvulling op de (tussen)evaluatie van het stelsel ANLb waarover ik de Kamer begin vorig jaar heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 226), voorzien in een evaluatie van de ecologische effectiviteit die in 2023 gereed zal zijn.
Deelt u het inzicht dat er geen intensieve landbouw meer dient plaats te vinden in en rondom weidevogelkerngebieden, gezien u stelt dat de intensivering van de landbouw de geschiktheid van de biotoop voor de grutto sterk heeft laten doen afnemen? Zo nee, waarom niet?2
Door middel van een gebiedsgericht aanpak is inzichtelijk te maken wat de perspectieven zijn voor verschillende vormen van landbouw.
Voor het behoud van de weidevogels in de weidevogelkerngebieden is de transitie naar een natuurinclusieve landbouw noodzakelijk. Om dit te realiseren werken we aan passende verdienmodellen met langjarige overeenkomsten en passende vergoedingen en aan een tussenvorm van natuur- en landbouwgrond: landschapsgrond.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja.