Mishandeling van olifanten |
|
Dion Graus (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaande artikelen over de mishandeling van olifanten?1 2
Ja.
Bent u bereid er met het kabinet voor te zorgen dat er eindelijk zware (gevangenis)straffen worden opgelegd aan dierenbeulen inclusief een levenslang verbod op het houden van, en omgang met, dieren? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het algemeen overleg huiselijk geweld en dierenwelzijn van 16 oktober 2014 (Kamerstuk 28 345, nr. 131) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer toegezegd het houdverbod van dieren te zullen laten evalueren. Daarin wordt meegenomen wat de hoogte is van straffen die worden opgelegd. Bij deze evaluatie, die momenteel wordt uitgevoerd, neemt de dossieranalyse meer tijd in beslag dan verwacht. De Minister van V&J zal de evaluatie voorzien van een beleidsreactie in het najaar aan uw Kamer doen toekomen.
Is het u opgevallen dat er regelmatig wantoestanden met dieren worden aangetroffen bij buitenlandse circussen en niet bij ons Nationaal Circus? Zo ja, waarom wordt ons Nationaal Circus wel gestraft met een verbod op het houden van wilde dieren terwijl er nimmer door de Dierenpolitie en/of Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dierenmishandeling is geconstateerd? Zo nee, waarom hebben weerloze dieren niet de aandacht die ze verdienen van een Staatssecretaris verantwoordelijk voor Dierenwelzijn?
Deze algemene conclusie kan het kabinet niet onderschrijven. Daar komt bij dat de dieren in regel niet in eigendom zijn van het circus, maar worden ingehuurd, ook uit het buitenland.
Zoals aangegeven in de toelichting van het besluit van het verbod op wilde dieren in het circus ben ik van mening dat de mate van aantasting van de intrinsieke waarde van de te verbieden dieren niet kan worden gerechtvaardigd door het doel waarvoor deze dieren in het circus worden gehouden, zijnde vermaak. Het rondreizende karakter van het circus maakt daarbij dat slechts beperkte, van de locatie afhankelijke ruimte ter beschikking kan worden gesteld aan dieren. Verblijven zijn vooral praktisch en moeten snel worden opgezet en weer worden afgebouwd. Uit oogpunt van veiligheid wordt de leefruimte van dieren soms extra beperkt. Vanwege het rondreizende karakter van circussen verblijven dieren vaak en gedurende lange tijd op de transportmiddelen.
Waarom wordt er niet harder en accurater opgetreden tegen dit soort hufterigheden en worden mishandelde dieren niet per omgaande in beslag genomen en in veiligheid gebracht?
Meldingen over alle gehouden dieren die binnenkomen bij «144 Red een dier», worden door de politie, NVWA of LID onderzocht. Indien sprake is van een onhoudbare situatie dan worden dieren weggehaald bij de eigenaar. Zo zijn er in 2014 bijvoorbeeld ruim 6.000 dieren bestuursrechtelijk in bewaring genomen.
De natuurontwikkeling op Texel, zoals het gebied Dorpzicht |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de stand van zaken van de natuurontwikkeling op Texel, zoals het aangewezen gebied Dorpzicht?1
Ja.
Is het waar dat er in Nederland en/of op Texel «blijvend grasland» wordt omgezet naar natuurontwikkeling?
Er wordt inderdaad «blijvend grasland» ingezet voor natuurontwikkeling, maar dat wil niet altijd zeggen dat deze landbouwgrond niet meer als blijvend grasland kan worden aangemerkt. Zo worden op Texel door natuurontwikkeling met name vochtige weidevogelgraslanden aangelegd. Deze kunnen ook na omzetting als blijvend grasland worden opgevoerd.
Nederland is een doelstelling opgelegd om het aandeel blijvend grasland op peil te houden; hoe verhoudt het onttrekken van blijvend grasland, op Texel en in Nederland in het algemeen, ten behoeve van natuurontwikkeling zich tot deze ambitie?
Nederland vindt zowel de instandhouding van blijvend grasland als natuurontwikkeling belangrijk. Daarbij realiseer ik mij dat omzetting van landbouwgrond in niet-landbouwgrond, zoals natuur, consequenties kan hebben voor het aandeel blijvend grasland. Wanneer er in verhouding meer bouwland dan blijvend grasland wordt onttrokken aan de landbouw stijgt het aandeel blijvend grasland. Wanneer er in verhouding meer blijvend grasland aan de landbouw wordt onttrokken, daalt het aandeel blijvend grasland.
Het referentieaandeel blijvend grasland wordt in 2015 vastgesteld. Bij de vaststelling daarvan is het lidstaten toegestaan binnen de grenzen van artikel 43 van Verordening (EU) nr. 639/2014 de omzetting van blijvend grasland in natuur gedurende de periode 2012 – 2015 hierin te verdisconteren.
Kunt u aangeven hoeveel hectare blijvend grasland het afgelopen jaar is onttrokken ten behoeve van natuurontwikkeling en/of andere ontwikkelingen op Texel? En in Nederland? Kunt u aangeven hoeveel hectare dit jaar reeds is onttrokken in Nederland en op Texel in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
Deze cijfers worden op dit moment door RVO verzameld. Dit is onderdeel van een omvangrijke analyse met betrekking tot de berekening van het referentieareaal blijvend grasland en het aandeel blijvend grasland 2015. Deze analyse kan vervolgens ook op Texel worden toegepast. Zodra de uitkomsten hiervan bekend zijn, zal ik de Kamer hierover informeren.
U heeft alle agrarische ondernemers een brief geschreven over de ambitie van de hoeveelheid blijvend grasland, het referentieareaal 2012, en de boeren erop gewezen dat als zij 5% onder het referentieareaal zakken er maatregelen getroffen gaan worden in de vorm van een scheurverbod of verplichting tot herstel grasland; geldt dit ook voor de natuurbeheerders en zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover het natuurbeheerders betreft die steun ontvangen uit de eerste pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De verplichting tot instandhouding van blijvend grasland is namelijk een subsidievoorwaarde binnen het kader van de vergroening van het GLB. Dit betekent dat een eventueel scheurverbod of verplichting tot herstel van het grasland in beginsel van toepassing is op alle ontvangers van de vergroeningspremie.
Zo niet, kunt u aangeven of het aantal hectares blijvend grasland wat onttrokken is ten behoeve van natuurontwikkeling (en/of andere ontwikkeling) van de landelijke ambitie wordt afgetrokken, zodat boeren niet de dupe zijn van deze ontwikkelingen en niet gestraft worden voor het feit dat het aantal hectares blijvend grasland terug loopt? Zo nee, kunt u aangeven waarom u boeren wel aan deze ambitie wil houden en natuurbeheerders niet? Op basis van welke argumenten acht u dit gerechtvaardigd?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en 5. Als uit de analyse van RVO blijkt dat er aanleiding is om bij de vaststelling van de landelijke ambitie rekening te houden met de hectares blijvend grasland die in de periode 2012 – 2015 onttrokken zijn aan de landbouw ten behoeve van natuurontwikkeling en/of andere ontwikkelingen, zal ik daar gebruik van maken.
Rekening houden met fauna bij renovatie van woningen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog dat u een ontheffing heeft afgegeven van de Flora- en faunawet om renovatie en isolatie van woningen in het project «Stroomversnelling» mogelijk te maken?1
Ja.
Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de dieren waarvoor de ontheffing geldt (gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, de steenmarter, gierzwaluw en de huismus) te beperken zijn maatregelen voorgeschreven in de ontheffing, zoals het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen; is er naar uw weten nagegaan of deze verblijfplaatsen inderdaad zijn gerealiseerd en van voldoende kwaliteit zijn? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Er zijn nu enkele honderden woningen door «De Stroomversnelling» gerenoveerd. Door de initiatiefnemer zijn geen blijvende alternatieve verblijfplaatsen in de omgeving aangeboden omdat, na uitvoering van een omgevingscheck, is geconstateerd dat er in de omgeving voldoende alternatieven zijn. Zo zijn er bijvoorbeeld andere panden met geschikte openingen aanwezig waar de gierzwaluwen in kunnen vliegen. Wel wordt voorzien in tijdelijke alternatieve locaties gedurende de renovatiewerkzaamheden. Ook is bij deze eerste woningen geëxperimenteerd met nieuwe voorzieningen in de woning zelf.
Kunt u bevestigen dat er in de ontheffing, met het oog op het zwaarwegend belang van het tegengaan van onder andere klimaatverandering, wordt aangegeven dat met het project «Stroomversnelling» afgeweken is van de gangbare aanpak waarbij vooraf gezorgd wordt voor voldoende alternatieven die in kwantiteit en kwaliteit overeenkomen met de huidige functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen voor de aanwezige populatie van de gierzwaluw en de huismus?
Met de wijze van aanpak bij de renovaties in het kader van «De Stroomversnelling» wordt ingezet op een win-winsituatie voor energieverbruik, klimaat, wooncomfort, maar ook voor soortenbescherming en biodiversiteit. Voor de soorten die bij de renovaties tijdelijk worden verstoord, wordt vooraf voorzien in tijdelijke alternatieve locaties.
Na de werkzaamheden is er sprake van overcompensatie voor deze soorten: meer voorplantings-, rust- en (winter)verblijfplaatsen. Uit dit oogpunt is de aanpak van «De Stroomversnelling» interessant. Voor mij is van belang in hoeverre de soorten die hierbij zijn betrokken van deze aanpak kunnen profiteren. In dit verband zie ik de eerste 2.000 door mij verleende ontheffingen als een pilot. De verwachting is dat het aantal van de betreffende soorten na de werkzaamheden op den duur zal toenemen. De verblijfplaatsen zullen kwalitatief overeenkomen met de huidige situatie, maar worden in kwantitatieve zin uitgebreid.
Om nog beter aan de wensen van de soortenorganisaties tegemoet te komen, vindt er ook overleg plaats tussen deze organisaties, een vertegenwoordiging van de bouwmaatschappijen en mijn ministerie over de te nemen maatregelen. Hierbij overleggen soortenorganisaties en bouwmaatschappijen over de best mogelijke nieuwe verblijfplaatsen die binnen het concept van «De Stroomversnelling» vervaardigd kunnen worden. Tenslotte worden de effecten van de genomen maatregelen gemonitord. De resultaten zijn weer van belang voor het toetsen van komende aanvragen in het kader van «De Stroomversnelling».
Deelt u, nu blijkt dat de werkzaamheden door onvoorziene omstandigheden al geruime tijd langer duren dan was voorzien en dat er veel dieren ernstig worden verstoord door deze werkzaamheden2, de mening dat het raadzaam is om opnieuw te bezien op welke manier het energiezuinig maken van de geplande 111.000 woningen op een manier kan worden uitgevoerd die zo min mogelijk verstoring oplevert voor de dieren die hun verblijfplaats hebben in en rond de betreffende woningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn wilt u dat gaan doen?
Nee, die mening deel ik niet omdat bij het hierboven vermelde overleg tussen soortenorganisaties, bouwmaatschappijen en mijn ministerie al wordt bezien op welke manier het energiezuinig maken van de geplande 111.000 woningen op een manier kan worden uitgevoerd die zo min mogelijk verstoring oplevert voor de dieren die hun verblijfplaats hebben in en rond de betreffende woningen. Voorts zorgt de wijze van renoveren van «De Stroomversnelling» voor een kortere renovatietijd per woning.
Bent u bereid om ook in het algemeen in het – overigens zeer noodzakelijke – beleid rond het energiezuinig maken van de gebouwde omgeving rekening te houden met de dieren die hun verblijfplaats in en rond deze gebouwen hebben, onder andere door de uitvoerders te verplichten om te zorgen voor voldoende en kwalitatief goede alternatieve verblijfplaatsen voor de dieren? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van werkzaamheden, waarbij de mogelijkheid aanwezig is dat beschermde diersoorten worden verstoord, is vooraf ontheffing van de Flora- en Faunawet vereist. Het zorgen voor voldoende en kwalitatief goede alternatieve verblijfplaatsen voor de dieren behoort tot de voorwaarden bij de noodzakelijke ontheffing. De houder van de ontheffing is hiervoor verantwoordelijk, ook richting de uitvoerders. Zo’n verplichting ook nog eens bij de uitvoerders te leggen voegt in dit verband weinig toe.
De zeehondenjacht in Canada |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de laatste zeehondenjagers in Noorwegen besloten hebben te stoppen met de zeehondenjacht omdat er geen geld meer mee te verdienen valt sinds de Noorse overheid gestopt is met het subsidiëren van de zeehondenjacht?1
Ja.
Deelt u de mening dat, wanneer de Canadese overheid stopt met het subsidiëren van de commerciële zeehondenjacht, ook in Canada het doodknuppelen van de honderdduizenden pasgeboren zeehonden voor hun vacht beëindigd zal worden?
Ik kan geen oordeel vellen over in hoeverre jagers in Canada hun keuzes laten leiden door het subsidiebeleid van de Canadese overheid.
Kunt u aangeven of u tijdens de handelsmissie in Canada eind mei de zeehondenjacht ter sprake heeft gebracht, conform uw toezegging?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst?
Tijdens het debat op 30 april jl. heb ik in reactie op een ingediende motie van het lid Thieme toegezegd de Canadese regering aan te spreken op de zeehondenjacht. Ik heb daaraan toegevoegd «dat ik niet per se optimistisch ben over de uitkomst daarvan». Voor een effectieve interventie is het voorts van belang om de juiste gesprekspartners op federaal niveau te spreken.
Tijdens deze missie bleek het om agendatechnische redenen niet mogelijk om een ontmoeting te hebben met een lid van de Canadese regering, derhalve is dit onderwerp dit keer niet ter sprake gekomen. Dit laat onverlet dat ik ook heb toegezegd de zeehondenjacht in Europees en bilateraal verband aan de te blijven stellen bij de relevante Canadese gesprekspartners.
Het gebruik van een nekbreekapparaat om ganzen te doden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het apparaat dat in Gelderland wordt gebruikt om ganzen mee te doden door ze de nek te breken?1
Ja.
Is het volgens de geldende Nederlandse regelgeving toegestaan om dit apparaat te gebruiken?
Het Besluit beheer en schadebestrijding dieren bevat een lijst met toegestane middelen om dieren te vangen of te doden. Het nekbreekapparaat staat niet op deze lijst. Provincies zijn bevoegd om van deze lijst af te wijken, mits het middel geen onnodig lijden veroorzaakt.
Maakt Europese regelgeving (o.a. EU verordening nr. 1099/2009) het mogelijk om dit apparaat te gebruiken?
EU-verordening nr. 1099/2009 ziet toe op het welzijn bij het doden van dieren die gehouden worden voor productiedoeleinden. Er is geen vergelijkbare regelgeving voor het doden van in het wild levende dieren.
Is dit apparaat echt alleen in opdracht van de Faunabeheereenheid Gelderland «bekeken» door een dierenarts en niet op deugdelijke wijze getest?
De werking van dit apparaat is bekeken door een dierenarts. Op welke wijze dit apparaat is beoordeeld en/of getest, is de verantwoordelijkheid van de provincie.
Is het echt zo dat gedeputeerde Van Dijk op basis van het oordeel van deze ene dierenarts heeft besloten om het gebruik van dit apparaat toe te staan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke nationale en Europese regels zijn er voor het testen van dit soort apparaten om dieren mee te doden?
Er zijn geen Europese regels voor het testen van apparaten om in het wild levende dieren te doden. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. De Flora- en faunawet bevat het vereiste dat middelen geen onnodig lijden mogen veroorzaken. Gedeputeerde staten moeten dit bij toepassing van artikel 68 van de wet toetsen.
Is het nekbreekapparaat een dodingsmethode of een verdovingsmethode? Worden alle ganzen door het apparaat direct gedood of slechts verdoofd?
Op basis van de informatie waarover ik thans beschik, beschouw ik het nekbreekapparaat als een dodingsmethode.
Is de methode van het breken van de nek van de gans diervriendelijker dan het afschieten of vergassen van ganzen? Uit welke onderzoeken blijkt dit?
Het Richtsnoer Ganzendoden van de Raad voor Dierenaangelegenheden (TK 28 286 nr. 627) vermeldt ten aanzien van cervicale dislocatie (=nekbreken) dat deze methode niet goed uitvoerbaar is voor ganzen en matig geschikt voor het doden van grote aantallen. Ten opzichte van afschieten of vergassen van ganzen scoort cervicale dislocatie vanuit oogpunt van dierenwelzijn lager.
Bent u er bekend mee dat de faunabeheereenheden die met dit apparaat werken buitenstaanders weren die willen controleren wat de werkwijze van dit apparaat is?
Het vangen en doden van wilde ganzen vindt plaats in het open veld. Hiervoor is toestemming nodig van de grondeigenaren. Zij bepalen wie wel en wie niet toegang heeft tot de terreinen waar het nekbreekapparaat zou kunnen worden ingezet. Toezichthoudende en handhavingsinstanties hebben te allen tijde toegang als dat voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk wordt geacht.
Op basis van welke regels kunnen faunabeheereenheden die met dit apparaat werken buitenstaanders weren?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid het gebruik van dit apparaat met onmiddellijke ingang te verbieden, in ieder geval tot er op zorgvuldige wijze onderzoek is gedaan naar de werking van dit apparaat?
Er lopen thans beroepen bij de rechter tegen het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland om grauwe ganzen te vangen en te doden. Zolang er geen uitspraak is gedaan, wil ik mij van een oordeel onthouden. Wel wijs ik erop dat de Faunabeheereenheid Gelderland heeft besloten het apparaat voorlopig niet te gaan gebruiken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Dierenwelzijn voorzien op 23 juni a.s.?
Ja.
Europese berisping van Nederlandse nertsenhouders |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u het artikel «Europese kritiek op dodingsmethodes Nederlandse nertsenhouders» op de website van Bont voor Dieren gelezen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek van het Europese Voedsel en Veterinaire Bureau FVO (Food and Veterinary Office) op de dodingsmethodes van de Nederlandse nertsenhouders?
De FVO signaleert dat een formeel meldingssysteem waarmee nertsenhouders van tevoren kunnen melden wanneer de dieren worden gedood, in Nederland ontbreekt. Daardoor kan de NVWA niet aanwezig zijn om te controleren of het dierenwelzijn wordt gerespecteerd.
De NVWA richt momenteel een meldingssysteem in. Ook de noodzakelijke aanpassing van de Nederlandse regelgeving vind momenteel plaats. Dit zal in de loop van 2015 afgerond worden.
Bent u bereid om het rapport over en de inspectierapporten van de FVO naar de Kamer te sturen?
Het rapport is geplaatst op de website van de FVO. (http://ec.europa.eu/food/fvo/audit_reports/details.cfm?rep_id=3409)
De kritiek van de FVO is dat er geen goed functionerend systeem is dat de slachting van nertsen aankondigt en controles op de slachting achtereenvolgens mogelijk maakt; hoe gaat u zorgen dat dit er wel komt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om onnodig lijden van nertsen te voorkomen aangezien onbetrouwbare concentraties gas of onjuist gebruik het dierenwelzijn ernstig kan aantasten en resulteren in minutenlange pijnlijke doodsstrijd? Acht u dit in strijd met de intrinsieke waarde van het dier zoals beoogd in de Wet dieren?
Alle nertsenhouders hebben een instructie en training gevolgd over het juiste gebruik van de gassen en de dodingsmethode. Zij hebben hier een getuigschrift van vakbekwaamheid voor ontvangen. In de periode 2006 t/m 2009 zijn door de NVWA in totaal 30 inspecties op het doden van nertsen uitgevoerd. Tijdens deze inspecties zijn geen overtredingen geconstateerd. Dit was voor de NVWA aanleiding om vanaf 2010 niet meer jaarlijks te inspecteren op het doden van nertsen. Vanaf 2016 voert NVWA tijdens de periode waarin de dieren worden gedood steekproefsgewijs controles uit.
Hoe heeft u zich ervan verzekerd de afgelopen jaren dat gas op de juiste manier en in de juiste concentraties door de nertsenhouders is gebruikt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid alle nertsenhouders te beboeten die de afgelopen jaren niet gemeld hebben dat er geslacht ging worden, aangezien het is vast te stellen hoeveel dieren er op het bedrijf waren en of er al dan niet gemeld is?
Omdat er nog geen meldingssysteem was, zullen de nertsenhouders niet worden beboet voor het niet van tevoren melden van dieren die zijn gedood.
Wat gaat u doen om de controle capaciteit van de NVWA (Nederlandse Voedsel- e Warenautoriteit) op niveau te krijgen?
De werkzaamheden worden opgenomen in het Jaarplan 2016 van de NVWA.
Welke NVWA kosten worden de nertsenhouders in rekening gebracht?
De kosten voor het toezicht op het doden van nertsen zijn niet retribueerbaar.
Welke wetsartikelen zijn volgens de FVO overtreden?
Uit artikel 7, derde lid van EU-Verordening 1099/2009 vloeit voort dat nertsenhouders bij de bevoegde autoriteit moeten melden wanneer zij hun dieren doden. De FVO signaleert dat er geen systeem bestaat waarmee dergelijke meldingen kunnen worden gedaan.
Hoeveel en welke controles zijn er de afgelopen jaren geweest bij nertsenhouders? Waarop is gecontroleerd? Betrof het aangekondigde of onaangekondigde controles? Hoe vaak wordt een gemiddelde nertsenhouderij bezocht door de NVWA? Hoeveel boetes zijn uitgedeeld en hoeveel waarschuwingen zijn gegeven?
De controles betreffen de vervoedering van dierlijke bijproducten aan nertsen, de huisvesting van nertsen en de inspecties in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Tussen 2011 en 2013 zijn er 185 inspecties bij nertsenbedrijven uitgevoerd op het vervoederen van dierlijke bijproducten, het onthuiden van pelsdieren en het drogen van pelzen op nertsenhouderijen. Er zijn 2 schriftelijke waarschuwingen gegeven. In 2014 en 2015 heeft er een herprioritering van taken plaatsgevonden en zijn er, vanwege de hoge naleving, op dit onderdeel geen controles geweest.
De controles op de huisvesting (Verordening welzijnsnormen nertsen) zijn tot en met 2014 uitgevoerd door het productschap, waarbij alle bedrijven jaarlijks zijn gecontroleerd. Met ingang van 2015 vinden de inspecties op de welzijnsnormen plaats door de NVWA. In 2015 zijn 80 inspecties gepland.
Daarnaast zijn in 2013 en 2014 nagenoeg alle bedrijven bezocht in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Welke sancties zijn opgelegd voor het niet melden van slachtingen? Welke sancties zijn opgelegd voor fouten bij het slachtproces? Welke sancties zijn er mogelijk voor deze zaken en op basis van welk wetsartikel kunnen deze worden opgelegd? Hoe hoog zijn de boetes?
Voor het niet melden van het doden van nertsen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7. Bij het niet of te laat melden en bij overtredingen bij het doden van de nertsen zijn bestuursrechtelijke maatregelen op basis van de Wet Dieren mogelijk, zoals het geven van een boete van € 1.500, het opleggen van een last onder dwangsom en indien nodig zelfs het sluiten van het bedrijf.
Is het mogelijk nertsenhouderijen te sluiten voor het niet naleven van regels rondom de slacht? Wanneer is het mogelijk om nertsenhouderij te sluiten?
Zie antwoord vraag 12.
Op basis van welk artikel is vergassing met koolstofdioxide (CO2) toegestaan? Onder welke voorwaarden moet dit gebeuren?
In Verordening 1099/2009 zijn de toegelaten dodingsmethodes, en de daarbij in acht te nemen gebruiksvoorschriften en cruciale parameters vastgelegd.
Doding met koolstofdioxide is één van de toegelaten methodes.
Nederlandse nertsenhouders doden de dieren met koolstofmonoxide. Dit is eveneens een toegelaten methode. De gebruikte methode en de daarbij in acht te nemen procedures en parameters zijn door Wageningen UR ontwikkeld. De nertsenhouders hebben instructie en training ontvangen in het juiste en veilige gebruik. Conform artikel 7 lid 3 van de Verordening is hen een getuigschrift van vakbekwaamheid verleend.
Bent u bereid het doden van nertsen met koolstofdioxide te verbieden? Zo ja: per wanneer?
Zie antwoord vraag 14.
Over 'Brute mishandeling door zwanendrifters' naar aanleiding van klokkenluidersverklaringen |
|
Dion Graus (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de feiten (aan)getoond via bovenstaande bronnen en uitzendingen?1 Zo ja, kunt u een reactie geven op de getoonde beelden en feiten inclusief de aantijgingen aan het adres van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de verantwoordelijken binnen het Ministerie van Economische Zaken?
De beelden, in combinatie met de door de Politie Midden-Nederland overhandigde bestuurlijke rapportages van het in 2014 uitgevoerde onderzoek, zijn voor mij aanleiding geweest de ontheffing van de bestaande ringplicht van beide zwanendrifters in te trekken en te gaan bekijken op welke wijze een verbod van het zwanendriften kan worden bewerkstelligd.
Klopt het dat de Kamer jarenlang onvolledig en/of onjuist is geïnformeerd in dezen? Zo ja, welke consequenties heeft dit tot gevolg voor de verantwoordelijken?
Het feit dat het leewieken als handeling wel is toegestaan, maar alleen uitgevoerd mag worden door een dierenarts, was ten tijde van de in 2012 uitgevoerde controles abusievelijk niet bij de NVWA bekend. Voorts is gebleken dat tijdens de eerdere controles in 2012 administratieve voorschriften behorende bij de ontheffingen in onvoldoende mate werden nageleefd. Zoals aangegeven in mijn brief van 1 mei jl. hecht ik er aan dat uw Kamer hiervan op de hoogte is (Kamerstuk 29 446, nr. 91). De administratieve gebreken zijn mede aanleiding geweest om de ontheffing van de ringplicht in te trekken.
Wilt u met gezwinde spoed een einde maken aan Middeleeuwse dierenmartelarij door zogenoemde zwanendrifters evenals lichamelijke ingrepen zonder medische noodzaak door niet-veterinairgeschoolden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer gaat een en ander worden uitgevoerd?
Vanwege signalen van vermeende misstanden heeft de Politie Midden-Nederland in 2014, in samenwerking met de NVWA en RVO.nl, een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de zwanendrifters. Mede naar aanleiding van dit onderzoek en de getoonde beelden in EénVandaag is het toezicht geïntensiveerd en zijn maatregelen genomen. Zo is de ontheffing van de ringplicht bij beide zwanendrifters ingetrokken en heeft de NVWA de zwanendrifters een last onder dwangsom opgelegd op het eigenhandig leewieken of tatoeëren van knobbelzwanen. Het leewieken van zwanen door niet-dierenartsen is sinds 1996 verboden. Vanaf 2018 mag deze handeling ook niet meer uitgevoerd worden door dierenartsen. Verder bezie ik op korte termijn de wettelijke mogelijkheden om het zwanendriften te verbieden. Ik verwijs hiervoor tevens naar mijn brief van 1 mei jl. (Kamerstuk 29 446, nr. 91).
Bent u bereid om er samen met betrokken bewindspersonen voor te zorgen dat er voor dierenbeulen, naast gevangenisstraf en «in relatie tot het delict staande» boetes, een levenslang verbod op het houden van dieren kan worden gefaciliteerd? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de leden Thieme en Ouwehand (beiden PvdD), mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, over de grootschalige internationale illegale handel van puppy’s (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2041).
Berichten dat, tegen gemaakte afspraken in, varkenshouders weer beginnen met castreren van biggen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Geen plek meer voor de beer»1 en «Ik castreer om geen stinkvlees te krijgen»2, waaruit blijkt dat ruim 35% van de varkenshouders, die eerder niet meer castreerden, in 2014 weer met castreren van biggen begonnen zijn?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van Boerderij dat de doelstelling van de Europese Verklaring van Brussel, om in 2018 castratie in de ban te hebben, zeker niet wordt gehaald?
De ambitie om in 2018 te stoppen met castreren staat wat mij betreft recht overeind. Eind april heb ik dit onderwerp ook onder de aandacht gebracht tijdens de internationale conferentie Welzijn Varkens in Kopenhagen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de Europese varkensvleesketen dat varkensvlees van niet gecastreerde varkens op basis van een kwalitatief goede en geaccepteerde geurdetectie wordt aangeboden aan de retail en de consument en om op deze wijze de marktacceptatie verder te vergroten. Ik zal me blijven inzetten om dit doel met alle betrokken stakeholders, verenigd in de stuurgroep Boars 2018, te halen zoals ook eerder genoemd in de stand van zaken beleidsbrief dierenwelzijn van 30 maart jl. (Kamerstuk 28 286, nr 799).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de voorzitster van de Nederlandse Vakbond Varkenshouders over het niet behalen van de Europese Verklaring van Brussel in 2018 dat de ambitie die binnen Europa is uitgesproken, geen wet is en daarom niet behaald hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat marktwerking niet het juiste instrument is om te komen tot een volledige stop op het castreren van biggen, nu blijkt dat varkenshouders in 2014 weer begonnen zijn met castreren vanwege deze marktwerking? Bent u alsnog bereid om het castreren van varkens wettelijk te verbieden zoals de aangehouden motie van het lid Thieme over een verbod op het castreren van varkens eerder voorgesteld heeft? Zo nee, waarom niet?3
Nee. Ik zie nog voldoende perspectieven in de markt voor de afzet van vlees van niet-gecastreerde varkens. Ik zal niet overgaan tot een eenzijdig verbod op het castreren in Nederland. Ik ben voorstander van het aanscherpen van dierwelzijnseisen op Europees niveau, niet alleen vanwege de gevolgen voor de concurrentiepositie van de Nederlandse sectoren maar ook voor de verbetering van het dierenwelzijn in de andere lidstaten. Innovaties op het terrein van dierenwelzijn moeten deel uitmaken van onderscheidende marktconcepten en worden betaald uit de markt. Het verplicht eenzijdig aanscherpen van wettelijke eisen voor dierenwelzijn maakt het verdienmodel voor verduurzaming van de dierlijke ketens in de praktijk nagenoeg onmogelijk.
Bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten van Improvac (een middel om berengedrag en berengeur tegen te gaan) op diergezondheid? Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten van het consumeren van, met Improvac, gevaccineerd vlees op de volksgezondheid? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Improvac is een wettelijk toegelaten middel, waarvan de effecten voor dier- en volksgezondheid uitgebreid zijn onderzocht. Nader onderzoek acht ik niet nodig.
Het massaal afschieten van ganzen zonder enig effect |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
ent u bekend met het onderzoek van Sovon Vogelonderzoek waaruit blijkt dat tussen 2004 en 2012 in de provincie Utrecht 40000 ganzen zijn doodgeschoten, en dat de populatie desondanks met 9% is toegenomen?1
Ja.
Beoordeelt u het besluit van provincie Utrecht om in ieder geval tot 2018 jaarlijks 23000 ganzen te doden als logisch, gezien de bewezen ineffectiviteit van het afschotbeleid?2
De provincie is verantwoordelijk voor het beheer van ganzenpopulaties en maakt daarin zijn eigen afwegingen. Het is niet aan mij om daar in te treden.
Deelt u de conclusie van Sovon Vogelonderzoek dat het afschieten van ganzen geen effect heeft, zoals ook in bovenstaande situatie? Zo nee, waarom niet?3
Het afschieten van beschermde ganzen, zoals de grauwe gans, gebeurt vanwege verschillende redenen: de veiligheid van het vliegverkeer rond Schiphol en het beperken van de schade die ganzen aan de landbouw en de natuur aanbrengen. Vanwege de inmiddels omvangrijke populaties van ganzen is het daarvoor noodzakelijk om de populatie als geheel te verkleinen, ganzen te verjagen van plekken waar conflicten ontstaan met andere belangen en ganzen op te vangen in gebieden waar dat niet of minder aan de orde is.
Uit het Sovon onderzoek van Stahl et al. (2013) blijkt dat het schieten van ouderejaars vogels de meest effectieve maatregel is om de populatiegroei van grauwe ganzen te beperken. Deze uitkomst waarbij ouderejaars vogels worden afgeschoten of weggevangen blijkt in de praktijk echter niet altijd haalbaar.
Het verminderen van de schade die ganzen aanbrengen aan landbouw- en natuurgebieden zou derhalve bereikt kunnen worden door een combinatie van verjaging, wegvangen, doden en onaantrekkelijk maken van gebieden waar de ganzen niet gewenst zijn.
Deelt u ook de conclusie dat om een ganzenpopulatie duurzaam in te perken, beschikbare hulpbronnen moeten worden beperkt? Zo nee, waarom niet?4
De natuurlijke hulpbronnen voor ganzen in Nederland zijn: water- en moerasgebieden als broedbiotoop, voedselrijke graslanden als foerageerbiotoop en graslanden en wateren als rustbiotoop. In de praktijk betekent het inperken van deze hulpbronnen een forse ingreep in het Nederlandse landschap met wellicht grote gevolgen voor landbouw en natuur, die ik niet wenselijk acht.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ganzen per provincie, het aantal gedode ganzen en de groei van de populatie per jaar over de afgelopen 10 jaar?
Voor het verkrijgen van deze gegevens verwijs ik u naar de provincies, die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de ganzenpopulaties.
Kunt u kwantificeren wat de effectiviteit is van het doden van ganzen rondom Schiphol en hoe zich dit verhoudt tot de effectiviteit van maatregelen die de aantrekkende werking van gewassen rondom Schiphol wegnemen, zoals het omploegen van graanresten?
Het terugdringen van de populatie ganzen in de 20 kilometer zone rondom Schiphol maakt deel uit van de viersporenaanpak van de Nederlandse Regiegroep Vogelaanvaringen. De sporen betreffen: inzet van techniek (bijvoorbeeld ontwikkelen vogelradar), het voorkomen van nieuwe aanleg van rust- en broedgebieden, het beperken van foerageermogelijkheden en populatiebeheer. Voor de resultaten van het uitgevoerde en ontwikkelde beleid verwijs ik u naar de evaluatie die door de Nederlandse Regiegroep Vogelaanvaringen is uitgevoerd en die in december 2014 aan uw Kamer is verzonden (TK 2014–2015, 28 286 nr. 778).
Herinnert u zich uw stelling (zie Kamerstuk 33 348, nr. 9) dat er meer onderzoek nodig is om te constateren dat het doden van ganzen geen effect heeft? Hoeveel onderzoek heeft u daartoe nog nodig?
In genoemd Kamerstuk heb ik aangegeven dat op basis van een pilotstudie naar de effecten van afschot van ganzen op Texel niet de algemene conclusie kan worden getrokken dat afschot of vangen geen effect heeft op de populaties ganzen. Op basis van studies met populatiemodellen kan geconcludeerd worden dat het doden van volwassen individuen van broedpopulaties leidt tot een verlaging van de populatiegroei. Om de effectiviteit van beheermaatregelen als doden, verjagen of andere middelen te evalueren is aanvullend onderzoek nodig.
Deelt u de mening dat provincies duurzame en effectieve maatregelen moeten nemen, in plaats van het doden van dieren? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om te investeren in niet-dodelijke effectieve verjagingsmethoden, bijvoorbeeld door een experiment te starten of te ondersteunen met volautomatische lasersystemen? Zo nee, waarom niet?5
Zoals ook in antwoord op vraag 5 gesteld, is het beheer van de ganzenpopulaties en de keuze van de toe te passen middelen een verantwoordelijkheid van de provincies. Het is aan hen om experimenten te starten met bijvoorbeeld volautomatische lasersystemen. Indien gewenst, kunnen zij daarbij een beroep doen op de capaciteit en expertise bij de Wageningse onderzoeksinstellingen.
De uitbreiding van een nertsenfokkerij in Haps (gemeente Cuijk) |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanvraag voor een vergunning voor uitbreiding van een nertsenfokkerij in Haps (gemeente Cuijk)?1
Ja. Het betreft een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet. Vergunningaanvragen voor een uitbreiding van een veehouderijbedrijf worden ingediend bij de betreffende gemeente in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij de provincie in het kader van de Natuurbeschermingswet.
In dit geval betreft het een besluit van gedeputeerde staten van de provincie Limburg voor de actualisatie van een vergunning in het kader van Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 ten behoeve van opkoop van ammoniakrechten voor de reeds sinds 15 januari 2013 bestaande situatie. Navraag bij deze provincie en de betrokken gemeente levert op dat het hier niet gaat over een uitbreiding in aantal dieren.
Is er overlegd met de omwonenden over deze uitbreiding in het kader van deze Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV)?
Ja. Er is een dialoog gevoerd met de omgeving in het kader van de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij (BZV).
Is het waar dat het, als gevolg van de wet verbod pelsdierhouderij, verboden is uit te breiden voor nertsenfokkers maar dat door de uitspraak van de rechter deze wet buiten werking is gesteld?
Ja.
Hoe is de huidige staat van het hoger beroep tegen deze uitspraak?
De schriftelijke procedure is afgerond. Er is reeds pleidooi gevraagd. Door het gerechtshof is voor de zitting nog geen datum bepaald.
Kunnen vergunde rechten die nog niet feitelijk opgevuld zijn met nertsen, nu opgevuld worden nu de wet buiten werking is gesteld?
De pelsdierhouders hebben bij het van kracht worden van de wet op 15 januari 2013 gegevens over het bedrijf per 15 januari 2013 gemeld bij RVO.nl. Dit is het uitgangspunt voor de overgangstermijn waar NVWA op handhaaft. Omdat de wet buiten werking is kan de NVWA niet handhaven.
Handelen in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij, bijvoorbeeld door het uitbreiden van nertsenhouderijen is echter op eigen risico. Er loopt immers nog een hoger beroepsprocedure, omdat ik van mening ben dat de wet rechtmatig is.
Hoeveel andere vergunningsaanvragen zijn er gedaan voor uitbreiding en nieuwe nertsenfokkerijen sinds deze uitspraak? Bent u, indien nodig, bereid om in overleg te treden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om antwoord op deze vraag te kunnen geven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel andere vergunningsaanvragen er zijn gedaan voor uitbreiding en nieuwe nertsenfokkerijen sinds de uitspraak van de rechter waarmee de wet buiten werking is gesteld. Dergelijke informatie is niet bekend bij het Rijk omdat het een bevoegdheid van de provincies en gemeenten betreft. Het verlenen van omgevingsvergunningen is een aangelegenheid met een toetsing op milieu en bouwaspecten welke los staat van de Wet verbod pelsdierhouderij, die op een ethische afweging is gebaseerd. Dergelijke vergunningen kunnen, onafhankelijk van de status van de Wet verbod pelsdierhouderij verleend worden. Zie voor de nadere uitleg ook de antwoorden op eerdere Kamervragen (antwoorden d.d. 18 februari 2013, Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel).
Of een pelsdierhouderij een uitbreidingsvergunning heeft aangevraagd en heeft gekregen in de periode na 15 januari 2013 en daar in de praktijk naar gehandeld heeft, kan pas blijken op het moment dat de wet weer kan worden gehandhaafd.
De wijze waarop ik op dat moment met eventueel uitgevoerde uitbreidingen om kan gaan, zal afhangen van de uitspraak van de rechter in het hoger beroep.
In hoeveel van deze gevallen is de verwachting dat de uitspraak in het hoger beroep nog op tijd komt om deze uitbreidingen en nieuwe fokkerijen tegen te houden indien de wet weer in werking wordt gesteld?
Het is nog niet bekend wanneer de rechter in hoger beroep uitspraak zal doen en wat daarvan de gevolgen zijn.
Welke andere stappen kunnen omwonenden, gemeente, provincie en Rijk indien nodig nemen om deze en andere uitbreiding en nieuwe nertsenfokkerijen te voorkomen? Bent u bereid om, indien nodig, deze stappen vanuit het Rijk te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Omwonenden, gemeente en provincie kunnen naar aanleiding van vergunningaanvragen de gebruikelijke stappen ondernemen in het kader van het omgevingsrecht en de Natuurbeschermingswet.
Aangezien de Wet verbod pelsdierhouderij momenteel buiten werking is gesteld, kan ik de wet op dit moment niet worden gehandhaafd. Ik wacht de uitspraak van de rechter in hoger beroep af.
Het uitroeien van de Indische Huiskraai in Hoek van Holland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het Aanwijzingsbesluit van 5 december 2012 waarin de gedeputeerde staten van Zuid-Holland ontheffing verlenen voor het uitroeien van de huiskraaien in Hoek van Holland (PZH 2012-361411989)?
Ja.
Kunt u aangeven wat de noodzaak hiervan is geweest, aangezien de populatie van ongeveer 25 kraaien stabiel was sinds begin jaren ’90?1 Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van vragen van het lid Thieme over de wettelijke bescherming van de huiskraai (TK 12/13, aanhangsel van de Handelingen 2473) heb ik aangegeven dat de Huiskraai in de Regeling beheer en schadebestrijding dieren (Staatscourant 2010, 20161) is opgenomen als door provincies te bestrijden invasieve exoot.
Aan dat besluit ligt een risicobeoordeling ten grondslag van Sovon Vogelonderzoek Nederland en een advies van Team Invasieve Exoten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Daaruit is naar voren gekomen dat het risico zodanig is dat het aan te raden is in een vroeg stadium in te grijpen, voordat de populatie zich kan uitbreiden. Dit voorkomt grootschaliger ingrijpen in een later stadium van de populatiegroei en hogere kosten in het kader van bestrijding en vergoeding van geleden schade.
Met dit beleid geeft Nederland uitvoering aan de doelstellingen omtrent invasieve exoten in het Biodiversiteitsverdrag (Trb. 1992, 164) en de Vogel- en Habitatrichtlijn. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn lidstaten gehouden maatregelen te treffen tegen de introductie van soorten die niet van nature in Europa voorkomen. De vestiging van de huiskraai kan nadelige gevolgen hebben voor inheemse vogelsoorten door predatie van eieren, nestjongen en volwassen individuen. Ook is bekend dat de vogel in grote groepen schade kan veroorzaken aan landbouwgewassen, vee, viskwekerijen en elektriciteitsdraden.
Kunt u aangeven wat de kosten en het effect zijn geweest van het uitroeien van de huiskraai in Hoek van Holland? Zo ja, hoe beoordeelt u het effect ten opzichte van de gemaakte kosten? Zo nee, waarom niet?
Voor het bestrijden (vangen en afschieten) van de huiskraai heeft de NVWA tot nu toe 23.600 euro uitgegeven. In het voortraject zijn ook de mogelijkheden voor opvang verkend; bij de goedkoopste variant zouden de kosten hiervoor rond de 40.000 euro hebben gelegen. Tot half april 2015 zijn 26 huiskraaien verwijderd. Volgens de firma die de bestrijdingsactie uitvoert, leven in Hoek van Holland op dit moment nog 5 huiskraaien.
Het elimineren van de vogels vergt inzet en zorg. De vogels zijn beweeglijk en blijken alert. De eerste vogels lieten zich vangen, maar vervolgens bleek vangen geen succes meer op te leveren. Daarop is besloten de vogels af te schieten. Aangezien dit gebeurt in de nabijheid van bewoond gebied, moet uiterste zorgvuldigheid worden betracht. Dit is tijdrovend en arbeidsintensief. De operatie is nog niet voltooid, en het is derhalve nog te vroeg voor een eindoordeel.
Kunt u aangeven wat de actuele situatie is? Hoeveel huiskraaien leven er nog in Hoek van Holland (of in andere delen van Nederland)? Beoordeelt u de operatie als geslaagd?
Zie antwoord vraag 3.
De Nederlandse implementatiewijze van de Vogel- en Habitatrichtlijn |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat u een inventarisatie van knelpunten gaat houden bij alle provincies ten behoeve van de fitnesscheck op het gebied van Europese Natuurwetgeving (Vogel- en Habitat Richtlijn)?1
Ja.
Zo ja, op welke termijn gaat deze inventarisatie plaatsvinden en wanneer zal deze afgerond zijn?
Deze inventarisatie heeft in samenwerking met het IPO plaatsgevonden en is inmiddels afgerond.
Wanneer kan de Tweede Kamer de resultaten van deze inventarisatie van knelpunten tegemoet zien en op welke manier zal deze aangeboden worden aan de Tweede Kamer?
Voor de resultaten van deze inventarisatie verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer over de Fitness Check van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze brief is gelijktijdig met deze beantwoording verzonden onder kenmerk DGAN-NB/15065344.
Bent u daarnaast bereid om per knelpunt aan te geven uit welke wet of richtlijn deze voortvloeit, nationaal dan wel Europees? Zo nee, waarom niet?
De knelpunten die ik in bovengenoemde brief aan uw Kamer noem, vloeien naar mijn oordeel voort uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Om die reden breng ik ze onder de aandacht van de Europese Commissie in het kader van de Fitness Check. Voor zaken die in de nationale wetgeving gewijzigd worden verwijs ik naar het bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel natuurbescherming (Kamerstukken II 33348).
Het afsterven van spenen bij melkkoeien |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afgestorven spenen bij vaarzen» waaruit blijkt dat de Gezondheidsdienst voor Dieren een toename van meldingen over ischemische speennecrose kreeg?1 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van de Gezondheidsdienst voor Dieren dat de oorzaken van ischemische speennecrose liggen in de wijze waarop de melkkoeien gehouden worden (geringe mate van beweging, bedrijfsmanagement, de huisvesting, een eenzijdig en te eiwitrijk productierantsoen) en koude wintermaanden? Bent u bereid nader onderzoek te laten verrichten naar de oorzaak van de toename van ischemische speennecrose onder jonge melkkoeien? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u de conclusie van de Gezondheidsdienst voor Dieren dat «het minder waarschijnlijk is dat kou de oorzaak is van afvallende spenen omdat we in Nederland de afgelopen tijd geen extreme winters hebben gehad»?
Is er een verband tussen de toenemende melkproductie per koe en het ontstaan van ischemische speennecrose? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen die dergelijke misstanden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar het verband tussen de toegenomen meldingen van ischemische speennecrose en de toenemende melkproductie per koe? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar het verband tussen de toename van ischemische speennecrose bij jonge melkkoeien en de afname van weidegang per koe?
Kunt u aangeven hoeveel jonge melkkoeien er in de afgelopen vijf jaar last hebben gehad van ischemische speennecrose, uitgewerkt per jaar? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven hoeveel koeien die lijden aan mastitis of ischemische speennecrose vroegtijdig geslacht zijn in de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet? Wordt de oorzaak van ischemische speennecrose bijgehouden door de veehouder of dierenarts? Bent u bereid structureel te monitoren op ischemische speennecrose en welke specifieke oorzaken hieraan ten grondslag liggen? Zo nee, waarom niet?
De gegevens die u vraagt worden niet systematisch bijgehouden.
Bent u bereid tot aanscherping van het toezicht op ischemische speennecrose met het oog op dierenwelzijn en diergezondheid nu de Gezondheidsdienst voor Dieren een toename van deze misstanden meldt? Zo nee, waarom niet?
De NVWA houdt toezicht op bepalingen uit de Wet Dieren, waaronder de algemene huisvestings- en verzorgingsnormen. Het vóórkomen van ischemische speennecrose is op zichzelf geen overtreding van de regelgeving op het terrein van dierenwelzijn en diergezondheid.
Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) en de komst van de “azijnkip” |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Brussel: kippen kunnen ontsmet met azijnzuur»?1
Het artikel geeft geen volledige beschrijving van de stand van zaken. De Europese Commissie heeft de bevoegdheid aan lidstaten voorstellen te doen voor het toelaten van decontaminerende middelen op dierlijke producten, maar een dergelijk voorstel ligt er op dit moment niet.
Klopt het dat de Europese Commissie overweegt om de «azijnkip» toe te laten, waarbij kippen worden ontsmet met het middel perazijnzuur? In hoeverre verschilt de azijnkip van de chloorkip?
De VS heeft de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminerende middelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Hiertoe vindt allereerst een risicobeoordeling plaats door de EFSA. Op basis daarvan is het aan de Europese Commissie of zij aan de lidstaten toelating van een middel voor decontaminatie wil voorstellen.
Chloorverbindingen en perazijnzuur zijn verschillende stoffen met een verschillend werkingsmechanisme en verschillende eigenschappen voor wat betreft effectiviteit en veiligheid voor consument, werknemers en milieu. Deze stoffen moeten dan ook individueel worden beoordeeld.
Hoe oordeelt u over de publicatie «A Rotten Deal: Why TTIP threatens EU food safety standards for poultry» van Friends of the Earth Europe?2
De publicatie vermeldt terecht dat de Europese Unie veel waarde hecht aan het farm-to-fork principe: het borgen van de voedselveiligheid in alle schakels van de keten. Dit principe is en blijft van essentieel belang bij alle onderhandelingen waarbij voedselveiligheid een punt van aandacht is.
Ik deel de suggestie niet dat de toelating van decontaminerende middelen voor pluimveevlees per definitie leidt tot een afname van de voedselveiligheid. De EU hanteert het principe dat bij de toepassing van decontaminerende middelen geborgd moet worden dat de hygiëne in de productieketen niet afneemt.
Deelt u de conclusie dat toelating van pluimveevlees tot de EU, met de toevoeging van chemische middelen als peroxyazijnzuur, verband houdt met de onderhandelingen over TTIP? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Aanvragen voor toelating van decontaminerende middelen voor dierlijke producten worden, los van de lopende TTIP-onderhandelingen, conform de geldende EU procedures beoordeeld en afgehandeld. De EU heeft op dit vlak eigen wetgeving met bijbehorende risicobeoordeling.
Wat is uw reactie op de constatering: «The US poultry industry has made it clear that it won’t support this trade deal unless it creates better access to the EU market for US poultry products»?
Ik laat deze uitspraak voor rekening van de Amerikaanse pluimveesector.
Deelt u deze constatering: «The EU’s ban on the use of antimicrobial rinses came into effect in 1997 […] This requirement means that imports of US poultry treated with chemical rinses are not permitted»? Waarom dreigt de Europese Commissie dit standpunt te veranderen?
Decontaminatie van pluimveevlees in de EU is op dit moment niet toegelaten, omdat daarvoor tot dusverre geen middelen zijn goedgekeurd. Decontaminatie is in de EU wettelijk alleen toegestaan als dat gebeurt met middelen die daarvoor zijn toegelaten onder de voorwaarden die voor toelating zijn gesteld. De Europese Commissie heeft geen plannen om dit wettelijke kader van «decontaminatie uitsluitend met toegelaten stoffen» te wijzigen.
Staat u nog steeds achter uw bewering dat u niet instemt met TTIP als dit betekent dat de EU de import van chloorkippen moet toestaan?3 Waarom gaat u wel akkoord met de zogenaamde «azijnkip»?
Ik heb benadrukt dat er aan de Europese voedselstandaarden geen concessies zullen worden gedaan. Dit blijft mijn opvatting en dit is ook de strekking van het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie. Ook voor de discussie over perazijnzuur geldt dat Nederland niet akkoord zal gaan als toelating hiervan een verlaging van de voedselveiligheid zou betekenen.
Deelt u de mening dat TTIP, overeenkomstig het WTO-verdrag, slechts voedselveiligheid als legitieme reden zal erkennen om eventueel importen tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt voor de EU bij de onderhandelingen over TTIP is dat niet op het Europees niveau van consumentenbescherming wordt ingeboet en de beleidsvrijheid behouden blijft om wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Daarbij gelden wel beperkingen, in lijn met onder andere WTO-verplichtingen. Zo dienen de (handels)maatregelen proportioneel te zijn ten opzichte van het beoogde doel, mogen deze niet leiden tot een arbitraire en niet te rechtvaardigen discriminatie tussen landen en geen vorm van verkapt protectionisme zijn.
Wat is volgens u het gevolg voor boeren en het MKB, als «wederzijdse erkenning» van milieu dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden gaat gelden binnen TTIP, indien de importtarieven worden afgeschaft?
Op het gebied van voedselveiligheid, dier- of plantgezondheid kunnen de EU en VS vaststellen dat bijvoorbeeld procedures en controles gelijkwaardig zijn en voor beide partijen het gewenste niveau van bescherming bieden. Organisaties, procedures en testmethodes kunnen in dat geval wederzijds erkend worden. Een mogelijk voorbeeld is dat kan worden afgesproken dat wanneer de NVWA Nederlandse zuivelproducten heeft goedgekeurd, de VS deze ook zal toestaan zonder zelf opnieuw inspecties uit te voeren. Dit vermindert dure onderzoeken die nu vaak dubbel plaatsvinden om toegang tot elkaars markten te verkrijgen. Dit kan veel tijd en geld schelen.
Dit betekent echter niet dat op het vlak van milieu, dierenwelzijn of arbeidsstandaarden alle regelgeving en standaarden geharmoniseerd moeten worden om handel te laten plaats vinden. Op dit moment vindt al zeer omvangrijke handel plaats in tal van producten tussen de EU en de VS (evenals tussen EU en vele andere landen wereldwijd), ondanks verschillen die in wetgeving en standaarden op deze punten kunnen bestaan.
Het voldoen aan hoge standaarden en kwaliteitseisen geeft verder ook kansen om producten met extra toegevoegde waarde in de markt te profileren.
De EU heeft daarnaast aangegeven dat het aan geldende EU standaarden vasthoudt, zoals op het gebied van genetisch gemodificeerde organismen en hormoonvlees. Voor dierenwelzijn zal de EU de beleidsvrijheid behouden en is in het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie voor TTIP opgenomen dat gestreefd moet worden naar equivalentie op het terrein van dierenwelzijn.
Verlaging van importtarieven en het opheffen van non-tarifaire handelsbelemmeringen in de VS en de EU stimuleert onderlinge handel en heeft voordeel voor consumenten en bedrijven, vooral ook voor het MKB. Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid en economische groei. Nederland is een wereldspeler op landbouwgebied en is na de VS de grootste exporteur van agrarische producten in de wereld. De open en op export georiënteerde economie van Nederland kan daarom veel voordeel hebben bij het vergroten van toegang tot buitenlandse markten. Producten met hoge kwaliteit kunnen daarbij extra toegevoegde waarde genereren. De effecten in de verschillende sectoren moet echter nauwkeurig in ogenschouw worden genomen en er dient een goede balans te worden gevonden in markttoegangskansen tussen de EU en de VS. Daarbij zal ook worden besproken of er in bepaalde gevallen uitzonderingen dienen te worden gemaakt voor gevoelige sectoren, bijvoorbeeld door het afspreken van bepaalde tariefquota.
Deelt u de mening dat het toelaten van Amerikaanse producten die met lagere standaarden zijn geproduceerd, kan leiden tot oneerlijke concurrentie voor Europese boeren en het MKB die wél moeten voldoen aan Europese standaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u het denkbaar dat Europese producenten vervolgens zullen gaan pleiten voor lagere Europese standaarden, teneinde oneerlijke concurrentie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 8 aangegeven behoudt de EU de eigen beleidsvrijheid om wetgeving op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu, alsmede op het terrein van dierenwelzijn, vast te stellen. Net als de EU heeft de VS consumentenbescherming hoog in het vaandel. Trans-Atlantische standaarden vormen daarmee ook een kans: zij zijn hoger dan waar ook in de wereld en zullen beide economieën sterker maken. Als TTIP leidt tot een gemeenschappelijke aanpak, wordt het waarschijnlijker dat deze over de hele wereld gevolgd zal worden. Dit kan leiden tot algemene verbetering van de regelgeving in plaats van tot neerwaartse nivellering.
Ik ben het oneens met de suggestie dat standaarden niet meer verhoogd worden uit angst voor hoge schadeclaims. Onder het mechanisme van investeringsbescherming kunnen buitenlandse investeerders aanspraak maken op schadevergoeding indien zij schade lijden aan hun investering door overheidshandelen in strijd met de gemaakte internationale afspraken. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en stellen voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden. Het is hierbij voor Nederland van belang dat het recht van staten om in het publieke belang, zoals op het terrein van milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden, non-discriminatoire maatregelen te nemen wordt gewaarborgd zonder daarbij het risico van schadeclaims te lopen. Op dit moment is er over investerings-bescherming in TTIP een proces van reflectie gaande, zowel op nationaal als op EU-niveau. In de TTIP-onderhandelingen eist Nederland in dit kader maximale beleidsvrijheid voor overheden.
Hoe voorkomt u dat Europese milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden niet meer verhoogd worden als TTIP van kracht wordt? Deelt u de mening dat dit risico bestaat, uit angst voor hoge schadeclaims als gevolg van de investeringsbescherming (ISDS)? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kunnen maatregelen (zoals wetsvoorstellen) ter verhoging van maatschappelijke standaarden nog succesvol door de Regulatory Cooperation Council komen, als zij eerst worden beoordeeld op «handelsverstorende effecten»?
De in TTIP mogelijk in te stellen «Regulatory Cooperation Body» is bedoeld om informatie uit te wisselen tussen regelgevende instanties in de EU en de VS en de samenwerking tussen deze instanties te bevorderen. Daarmee kan dit orgaan nuttige adviezen geven om onnodige verschillen in regelgeving weg te nemen zonder dat de beleidsvrijheid van overheden ingeperkt wordt. Dit orgaan zal niet over de bevoegdheid beschikken om wetgeving aan te nemen of standaarden aan te passen. Het is de nadrukkelijke inzet van Nederland dat deze bevoegdheid in de handen blijft van de regelgevende en wetgevende instanties in de EU en de VS.
Hoe voorkomt u dat standaarden na het afsluiten van TTIP later alsnog worden verlaagd, omdat het een zogenaamd levend verdrag betreft (living agreement)?
Zoals in antwoord 8, 11 en 12 aangegeven behoudt de EU beleidsvrijheid om op de genoemde terreinen wetgeving vast te stellen onder de genoemde randvoorwaarden. Toelating van eventuele nieuwe decontaminerende middelen in de EU dient dan ook volgens de procedures te verlopen die in de EU-wetgeving zijn opgenomen, inclusief strikte risicobeoordeling. Hieraan wordt door de EU vastgehouden, ook na het afsluiten van TTIP.
Hoe kunt u garanderen dat de chloorkip buiten de EU blijft als TTIP een levend verdrag is? Deelt u de mening dat op een later moment alsnog kan worden besloten om de chloorkip toe te laten?
Zie antwoord vraag 14.
Vleesaanbiedingen onder 4,12 euro per kilo zonder dierenwelzijnskeurmerk |
|
Helma Lodders (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom baseert u uw beleid en uitspraken op de cijfers van Wakker Dier1, zonder deze vooraf te verifiëren?2
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen van de leden De Liefde en Lodders van 10 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 1523).
Waarom hanteert u dezelfde definitie als Wakker Dier, namelijk een verkoopprijs onder de 4,12 euro en zonder dierenwelzijnskeurmerk?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke cijfers u uw beleid baseert om tegen de verkoop van vlees onder 4,12 euro per kilo en zonder dierenwelzijnskeurmerk te zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw definitie van «een redelijke prijs»? Wie bepaalt wat een redelijke prijs is?
Naar mijn mening is er sprake van een «redelijke prijs» als de verschillende kosten van de productie in de prijs tot uitdrukking komen. Daarbij vind ik dat alle ketenschakels een redelijke beloning moeten krijgen voor de inspanningen die zij leveren. De hoogte van de prijs wordt bepaald op een markt van vraag en aanbod.
Kunnen schommelingen in de wereldmarkt nog van invloed zijn op wat u een redelijke prijs vindt voor vlees?3 Zo ja, bent u van mening dat Wakker Dier dan ook haar definitie dient aan te passen? Zo nee, waarom niet, u baseert immers uw beleid tot op heden op de onverifieerde cijfers en gebruikte definities van Wakker Dier?
Schommelingen op de wereldmarkt veranderen mijn definitie van een «redelijke» prijs niet. Dat is onderdeel van de prijs. Het is aan Wakker Dier of zij de door haar gehanteerde definitie wil aanpassen aan schommelingen op de wereldmarkt. Overigens is mijn beleid niet gebaseerd op gegevens en definities van Wakker Dier, zoals ik ook in mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144) en in antwoord op de vragen van 10 maart jl. heb verwoord.
Hoeveel vleesaanbiedingen waren er in 2013 en 2014, hoeveel daarvan waren een aanbieding die voldoet aan de Wakker Dier-prijsgrens van 4,12 euro per kilo en welk percentage van het totaal verkochte vlees in supermarkten is onder de 4,12 euro en zonder dierenwelzijnskeurmerk verkocht?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen van de leden De Liefde en Lodders van 10 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 1523).
Deelt u de mening dat Wakker Dieren alle vlees- en pluimveesectoren over één kam scheert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat Wakker Dier hiermee de sector te kort doet?
Zoals ik reeds in mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144) en in antwoord op vragen op 10 maart jl. heb aangegeven, vind ik het om meerdere redenen niet gewenst dat met vleesaanbiedingen het beeld wordt opgeroepen dat vlees een stuntartikel is. Daarbij is niet enkel de omvang van het verschijnsel van belang.
Deelt u de mening dat Wakker Dier de hele sector onnodig en onterecht zwartmaakt, terwijl het slechts om zo’n 3,1% van alle vleesaanbiedingen in 2014 gaat, en dus 96,9% van de aanbiedingen dus wel door de Wakker Dier-beugel kunnen? Zo nee, kunt u dan gemotiveerd en met cijfers toelichten waarom u het niet met deze uitspraak eens bent?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u reageren op de berekening dat het percentage vleesaankopen onder de 4,12 euro per kilo en zonder dierenwelzijnskeurmerk slechts zo’n 0,8% van de totale vleesaankopen in 2014 bedraagt? Indien u op een ander percentage uitkomt, kunt u dan aangeven op welke wijze dit berekend is en welke cijfers daarvoor als input zijn gehanteerd?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen van de leden De Liefde en Lodders van 10 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 1523).
Bent u bereid elders data op te vragen, bijvoorbeeld bij Gesellschaft für Konsumforschung (GfK)? Zo nee, welke zwaarwegende redenen heeft u om de Kamer geen informatie te willen verschaffen over de prijsvorming op de consumenten-vleesmarkt in Nederland?
Ik voer geen eigen onderzoek uit naar aanbiedingen in de supermarkt. Wel is er informatie beschikbaar over de prijsvorming in de keten. Ik verwijs u hiervoor naar de WUR-LEI-prijzenmonitor die de ontwikkeling van de prijzen af boerderij en de supermarkt op de voet volgt (www.agrimatie.nl). Verder heb ik op 18 december 2014 het rapport «Prijsvorming van voedsel» aan uw Kamer gestuurd waarin ook aandacht wordt besteed aan de prijsvorming van pluimveevlees in de afzetketen (Kamerstuk 31 532, nr. 143).
Landschapselementen als invulling van de vergroening |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boetevrij voortijdig stoppen met agrarisch natuurbeheer»?1
Ja.
Klopt het dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) het in bovenstaand artikel genoemde bericht heeft gestuurd aan alle agrariërs met een beheerovereenkomst agrarisch natuurbeheer?
Ja.
Kunt u toelichten of stukken land, zijnde een landschapselement, waarvoor de landbouwer een subsidie kreeg uit de Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en/of uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer, zouden kunnen worden ingezet als onderdeel van het ecologisch aandachtsgebied, onderdeel van de verplichte vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na beëindiging van de beheersovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Landschapselementen die in de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB zijn toegestaan als invulling van het ecologisch aandachtsgebied en de landschapselementen die toegestaan zijn binnen de goedgekeurde equivalente pakketten kunnen door landbouwers worden ingezet om hun ecologisch aandachtsgebied in te vullen, ongeacht of voor deze landschapselementen in het verleden subsidie is ontvangen.
Kan een areaal waarvoor er een beheersovereenkomst agrarisch natuurbeheer is afgesloten eveneens onderdeel zijn van de invulling van het ecologisch aandachtsgebied?
In bepaalde gevallen is dit mogelijk. Bijvoorbeeld bij een akkerrand die ingezet is als «onbeheerde akkerrand» in het kader van ecologisch aandachtsgebied en waarvoor bovendien een beheersovereenkomst is afgesloten. Een dergelijke dubbeling kan leiden tot een aanpassing van de vergoeding op het agrarisch natuurbeheer (voorkomen van dubbele financiering). Zie ook het antwoord op de volgende vraag.
Kunt u toelichten of er mogelijkheden zijn om landschapselementen deel te laten uitmaken van equivalente pakketten als invulling van ecologisch aandachtsgebied? In hoeverre is dit toegelaten gezien het niet toestaan van dubbele betalingen?
De terminologie ten aanzien van landschapselementen is tussen de eerste pijler en tweede pijler verschillend. Wat in de eerste pijler allemaal landschapselement wordt genoemd, is in de tweede pijler uitgesplitst in beheersovereenkomsten voor akkerranden en beheerde landschapselementen, voor elementen als hagen, bomenrijen en dergelijke. De toegelaten equivalente certificaten (pakketten) bevatten de mogelijkheid om bepaalde elementen in te zetten als ecologisch aandachtsgebied, waaronder beheerde landschapselementen SNL in een equivalent certificaat of SNL-beheersovereenkomsten voor akkerranden voor zowel een equivalent certificaat of als onbeheerde akkerrand in de reguliere invulling van ecologisch aandachtsgebied. Indien voor de elementen die ingezet worden als ecologisch aandachtsgebied ook een betaling in het kader van agrarisch natuurbeheer wordt ontvangen, is er mogelijk sprake van dubbele financiering en moet er mogelijk een korting op de betaling in het kader van agrarisch natuurbeheer worden toegepast.
Betekent het bericht op de website van RVO «Landschapselementen zoals houtwallen, heggen, vrijstaande bomen en bomenrijen worden dus niet als invulling van het ecologisch aandachtsgebied opengesteld in de algemene lijst», dat landschapselementen onder geen beding invulling kunnen geven aan het ecologisch aandachtsgebied, oftewel de vergroening?2
Binnen de zogenaamde «algemene lijst» kan alleen het landschapselement akkerrand gebruikt worden als invulling van ecologisch aandachtsgebied. De genoemde elementen kunnen wel meetellen binnen de equivalente certificaten als het gaat om beheerde landschapselementen in de SNL (waarvoor dus een SNL- overeenkomst is afgesloten).
Klopt het dat alle arealen die op dit moment een beheersovereenkomst agrarisch natuurbeheer hebben zijn ingetekend door RVO?
Nee, intekening gebeurt door de aanvrager zelf bij de aanvraag. Vervolgens wordt deze intekening gecontroleerd door RVO en opgenomen in het GIS-systeem.
In hoeverre is er sprake van hoge administratieve lasten bij het eventueel laten meetellen voor de vergroening van voormalige arealen waarvoor er een beheerovereenkomst agrarisch natuurbeheer was gezien deze stukken land al ingetekend zijn?
Wanneer er in het verleden sprake is geweest van een beheersovereenkomst agrarisch natuurbeheer op landbouwgrond, heeft dit geen invloed op de administratieve lasten, indien de voormalige beheerseenheid voor vergroening in aanmerking wordt gebracht.
Kunt u een financiële onderbouwing geven van uw argument dat landschapselementen niet deel uit maken van de longlist en daarmee ingezet mogen worden als invulling van het ecologisch aandachtsgebied vanwege de hoge administratieve lasten? Zo nee, waarom niet?
Voor de financiële onderbouwing van mijn keuze verwijs ik naar de bijlage bij mijn brief over de «Uitwerking directe betalingen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid» van 5 juni 2014 (Kamerstuk 28 625, nr. 194).
Ziet u mogelijkheden om landschapselementen op voormalige arealen met een beheersovereenkomst agrarisch natuurbeheer zoals genoemd in vraag 3 in een groeimodel deel te laten uitmaken van het ecologisch aandachtsgebied?
In lijn met de aangenomen motie Jacobi, Dik-Faber, Kamerstuk 28 625, nr. 214 van uw Kamer, laat ik thans in samenwerking met Landschapsbeheer Nederland een studie uitvoeren naar de mogelijkheden voor een groeimodel voor landschapselementen als ecologisch aandachtsgebied.
Klopt het dat boeren gezamenlijk landschapselementen niet mogen inzetten als ecologisch aandachtsgebied?
Dit is niet correct voor zover het gaat over het landschapselement akkerrand. Een akkerrand kan deel uitmaken van het aaneengesloten gezamenlijke gedeelte van de collectieve invulling (van maximaal 10 boeren) van het ecologische aandachtsgebied.
Dit is wel correct voor zover het gaat om de beheerde landschapselementen SNL die meetellen voor ecologisch aandachtsgebied bij de equivalente certificaten. Het is namelijk niet mogelijk om ecologisch aandachtsgebied collectief in te vullen en tegelijkertijd te kiezen voor een equivalent certificaat. Dit omdat het equivalente certificaat alle vergroeningseisen moet omvatten en de collectieve invulling alleen ecologisch aandachtsgebied mag betreffen, is het vanuit de Europese regelgeving niet mogelijk beide te combineren.
Kunt u toelichten waarom deze beperking aan het inzetten van landschapselementen als ecologisch aandachtsgebied er is?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven welke voorwaarden er zijn verbonden aan de monitoring en controle van ecologische aandachtsgebieden?
Ten aanzien van controle geldt dat net als de controle voor de basisbetaling 100% administratief gecontroleerd moet worden. Daarnaast moet voor elke vergroeningsmaatregel apart bij de controle ter plaatse minimaal 5% worden gecontroleerd. Voor ecologisch aandachtsgebied kan dit gevolgen hebben voor de mogelijkheid om de vergroeningsbetaling uit te betalen, aangezien sommige voorwaarden die gecontroleerd moeten worden, doorlopen in het volgende kalenderjaar.
Hebben deze voorwaarden volgens u tot gevolg dat de controle en monitoring van landschapselementen duurder is? Kunt u dat toelichten? Ziet u mogelijkheden om de monitoring en controle in het bijzonder voor landschapselementen als invulling van het ecologisch aandachtsgebied te vereenvoudigen?
De controle op de ecologische aandachtsgebieden landschapselement Akkerrand is niet strenger, en daardoor duurder, dan de andere oppervlakte gerelateerde maatregelen van Pijler I. Anderzijds zijn de controle-inspanningen bij agrarisch natuurbeheer wel groter in verband met de controle op dubbele financiering (zie vraag 4 en 5). Ten aanzien van beheerde SNL landschapselementen in de equivalente certificaten geldt dat deze al worden gecontroleerd in het kader van de SNL, zodat de extra inspanning voor de eerste pijler gering is. Indien echter alle landschapselementen als hagen, bomenrijen en dergelijke als ecologisch aandachtsgebied mogelijk zouden zijn, zou de controlelast kunnen worden beperkt door alleen die landschapselementen op te nemen in de perceelsregistratie die daadwerkelijk worden gebruikt als ecologisch aandachtsgebied. Dit behoeft echter een wijziging van de Europese regelgeving. Voor de problematiek van het opnemen van alle potentiele landschapselementen als hagen en bomenrijen in het perceelsregistratie verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 9.
Kunt u aangeven of andere lidstaten toestaan dat landschapselementen deel uit maken van de longlist voor de mogelijke invulling van ecologisch aandachtsgebied?
Alle lidstaten hebben hun eigen keuzes gemaakt betreffende het al dan niet toestaan van (bepaalde) landschapselementen. Drieëntwintig lidstaten, waaronder Nederland, staan tenminste 1 type landschapselement toe. Veel lidstaten maken daarbij gebruik van landschapselementen die al zijn geregistreerd vanwege cross compliance verplichtingen. Nederland kent dergelijke cross compliance landschapselementen niet.
In België is het toegestaan om met landschapselementen invulling te geven aan ecologisch aandachtsgebied. De bepalingen zijn in Vlaanderen en in Wallonië verschillend.
In Vlaanderen kunnen landbouwers de volgende landschapselementen gebruiken voor invulling van ecologisch aandachtsgebied: houtwal, bomen in groep, akkerranden, poelen en vijvers, sloten;
In Wallonië zijn de volgende landschapselementen toegestaan als ecologisch aandachtsgebied: hagen of houtwallen, alleenstaande bomen, bomen in een rij, bomen in groep, akkerranden, poelen en vijvers, sloten.
Kunt u toelichten hoe in andere lidstaten, en in het bijzonder België, landschapselementen als invulling van het ecologisch aandachtsgebied gemonitord en gecontroleerd gaan worden?
Vlaanderen heeft er momenteel voor gekozen om alleen de (in het perceelsregister) vlakvormige landschapselementen zoals houtwallen, bomen in groep, akkerranden, poelen en vijvers, sloten op te nemen als ecologisch aandachtsgebied. Deze elementen worden als vlakvormig element ingetekend. De controle en monitoring loopt dan ook gelijk en automatisch met het bestaande systeem voor de landbouwgebruikspercelen. Er is bewust gekozen om de punt- en lijnvormige landschapselementen zoals bomen en hagen uit te sluiten voor invulling van het ecologisch aandachtsgebied. Dit omwille van de bijzonder hoge implementatie- en beheerkosten voor landbouwer en administratie, en de moeilijke controleerbaarheid op het scherm.
In 2015 loopt er in Vlaanderen een wetenschappelijk onderzoek om na te gaan of punt- en lijnvormige elementen automatisch gedetecteerd kunnen worden. Op basis van deze detectie zou er een referentiebestand kunnen worden opgebouwd. Onder meer rekening houdend met de resultaten van dit onderzoek zal er onderzocht worden of het mogelijk is om vanaf 2017 ook punt- en lijnvormige landschapselementen op te nemen in de keuzelijst voor ecologisch aandachtsgebied.
De controle op de landschapselementen gebeurt grotendeels op basis van beelden. Er is in een controle ter plaatse van 5% voorzien.
In Wallonië zal de referentielaag met ecologisch aandachtsgebied in 2018 compleet zijn. Tot die tijd, zal de overheid zich baseren op de verklaringen van de landbouwers, die, naargelang het geval, punten (alleenstaande bomen), lijnen (hagen, bomen in een rij en dergelijke) of oppervlakken (groepen bomen, vijvers en dergelijke) zullen tekenen op hun oppervlakteaangifte. In 2015 kunnen de Waalse landbouwers kiezen om een oppervlakteaangifte op papier of via het internet in te dienen. De landbouwers die ecologisch aandachtsgebied aangeven zijn echter verplicht om een oppervlakteaangifte via het internet in te dienen, waar het mogelijk is het ecologisch aandachtsgebied onder de vorm van punten, lijnen of vlakken in te tekenen. Tenslotte worden controles ter plaatse gepland, in overeenstemming met de Europese regelgeving.
Uit deze beschrijving blijkt dat Vlaanderen net als Nederland onderzoekt of via een ingroeimodel geleidelijk meer landschapselementen als ecologisch aandachtsgebied kunnen meedoen.
Deelt u de mening dat landschapselementen een toegevoegde waarde hebben voor de ecologie van het platteland en dat de invulling van ecologische aandachtsgebieden met houtwallen, bomenrijen, heggen, etc. een extra stimulans geeft om deze te behouden?
Ik ben van mening dat landschapselementen een toegevoegde waarde kunnen hebben voor de ecologie van het platteland. De verantwoordelijkheid om deze elementen in stand te houden ligt naar mijn mening in eerste instantie bij de betrokken landbouwers.
Bent u bereid bovenstaande vragen te beantwoorden voor aanvang van de meitelling, met andere woorden vóór 1 april 2015?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De hernieuwde plannen voor experimenten op honden door de Universiteit Maastricht |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteit Maastricht bereidt weer hondenproef voor»?1
Ja.
Betreft het hier dezelfde onderzoeken op het gebied van pacemakers waar vorig jaar grote publieke ophef over ontstond en die destijds voor onbepaalde tijd waren geschorst? Zo ja, wat is de reden dat deze onderzoeken nu hervat worden? Zo nee, om welke onderzoeken gaat het dit keer?
Ja, het betreffende onderzoek wordt uitgevoerd om hartaandoeningen bij de mens, zoals bijvoorbeeld levensbedreigende hartritmestoornissen, beter te kunnen behandelen. Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen op 9 oktober 2014 (Vergaderjaar 2014–2015, aanhangsel 232) heeft eerder onderzoek van de Universiteit van Maastricht bijvoorbeeld geleid tot een duidelijke verbetering van de werking van pacemakers bij kinderen.
Op dit moment is er echter geen sprake van hervatting van de proeven.
De Universiteit Maastricht heeft vorig jaar aangegeven dat een externe onafhankelijke commissie de interne procedure die tot goedkeuring van deze proeven heeft geleid nader zal onderzoeken voordat het besluit wordt genomen of de dierproeven worden hervat.
Klopt het dat de dierexperimentencommissie (DEC) inmiddels deze dierproeven «ethisch» heeft goedgekeurd? Zo ja, op welke gronden is dit gebeurd?
De Dierexperimentencommissie (DEC) heeft sinds de opschorting een positief advies uitgebracht over onderzoek op het gebied van pacemakers. Op grond van de Wet op de dierproeven dient de DEC in haar advies een afweging te maken tussen het belang van het doel van de dierproef en het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. Ik heb geen aanwijzing dat er bij de beoordeling van de aanvraag van de Universiteit Maastricht niet voldaan is aan deze wettelijke eisen.
Klopt het dat er nog op het oordeel van een externe commissie wordt gewacht voor deze dierproeven worden uitgevoerd? Zo ja, op welke punten zal deze commissie de dierproeven beoordelen?
De Universiteit Maastricht heeft aangegeven dat de interne procedures die hebben geleid tot de goedkeuring van deze dierproef geëvalueerd zullen worden door een externe commissie. De Universiteit Maastricht is op dit moment in afwachting van het advies van de commissie. De dierproeven zullen tot die tijd niet worden hervat.
Op welke manier zijn de drie V’s (vervanging, vermindering en verfijning) meegenomen bij het opzetten en beoordelen van deze dierproeven? Bent u bereid (nogmaals) te kijken of er alternatieven voor deze dierproeven zijn, voor de proeven worden uitgevoerd? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Indien een onderzoeker een dierproef wil uitvoeren dient onderbouwd te worden waarom deze dierproef noodzakelijk is en er geen alternatieve methode gebruikt kan worden. Ook dient de onderzoeker te motiveren waarom het gebruik van minder proefdieren niet mogelijk is evenals het berokkenen van minder ongerief.
De DEC toetst de deugdelijkheid van deze onderbouwing en beoordeelt of de drie V’s voldoende zijn meegenomen in de aanvraag. De DEC heeft de dierproeven in Maastricht goedgekeurd. Daarmee voldoet de Universiteit Maastricht aan de vereiste van de Wet op de dierproeven. De samenstelling van de DEC’s is wettelijk bepaald. Daarnaast hebben maatschappelijke organisaties de mogelijkheid iemand af te vaardigen naar een DEC. Ik zie geen aanleiding aanvullend onderzoek te verrichten op het DEC-advies.
Uitspraken van de Eurocommissaris voor Betere Regelgeving over de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de Eurocommissaris voor Betere Regelgeving, Interinstitutionele Betrekkingen, Rechtsstatelijkheid en het Handvest van de grondrechten op maandag 9 maart 2015 inzake de implementatie van het Europese natuurbeleid in de lidstaat Nederland naar aanleiding van vragen van Europarlementariër Schreijer-Pierik over de fitness check van de Europese natuurwetgeving tijdens de vergadering van de commissie Milieubeheer, Volksgezondheid en Voedselveiligheid in het Europees parlement?1 2
Ja.
Deelt u de opvatting van de Eurocommissaris dat in Nederland veel van de problemen rondom het Europees natuurbeleid ontstaan zijn door de wijze van implementatie en uitvoering door de lidstaat zelf?
Ik verwijs naar mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 8 april 2015 waaruit blijkt dat de Nederlandse implementatiewijze in belangrijke mate wordt bepaald door de eisen die de Vogel- en Habitatrichtlijn stellen, zoals uitgelegd door het Europese Hof van Justitie en de Europese Commissie.
Tegelijk constateer ik dat ook in de nationale wetgeving zaken verbeterd kunnen worden. Ik verwijs naar het bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel natuurbescherming.3
Deelt u de verwondering van de Eurocommissaris over de verschillen in implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn en Europees natuurbeleid tussen de lidstaten en het feit dat deze implementatieverschillen in sommige lidstaten tot veel meer problemen leiden dan in de andere lidstaten?
De situatie in de lidstaten verschilt, wat ook tot verschillen kan leiden in de mate waarin lidstaten problemen ondervinden van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Zoals ik in mijn hiervoor aangehaalde brief heb aangegeven, zijn de resterende natuurgebieden in Nederland sterk versnipperd en verkeren veel Natura 2000-waarden niet in een gunstige staat van instandhouding. Het is een uitdaging om een gunstige staat van instandhouding te realiseren.
Gaat u de knelpunten en genoemde problemen omtrent de uitvoering van Europees natuurbeleid die ontstaan zijn in ons land proactief met de verschillende provincies inventariseren ten behoeve van de fitness check?
Ja.
Heeft Nederland bij de maatregelen ter implementatie van Richtlijn 92/43/EEG volgens u voldoende rekening gehouden met de vereisten op economisch en sociaal gebied?
Ja, de afweging vindt plaats in het kader van de ontwikkeling van het beheerplan voor het aangewezen Natura 2000 gebied. In het beheerplan wordt vastgelegd waar, wanneer en op welke wijze de doelen kunnen worden gerealiseerd. In het beheerplan wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen dienen te worden getroffen en op welke wijze. Bij deze maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden. Dit is ook als zodanig in de Natuurbeschermingswet 1998 vastgelegd.
Zo ja, op welk wijze werd en wordt in Nederland bij de implementatie en de op grond van Richtlijn 92/43/EEG genomen maatregelen exact rekening gehouden met voornoemde vereisten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bovengenoemde problemen en knelpunten, na erkenning van de ontstane problemen door de Eurocommissaris, te verhelpen door maatwerk en bent u, indien als oplossing vereist, te werken aan wetswijzigingen in Nederland?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Programma Aanpak Stikstof?
Verzending van de antwoorden heeft helaas niet plaats kunnen vinden vóór het Algemeen Overleg PAS.
De dood van tienduizenden veldleeuweriken door maaien |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tienduizenden veldleeuweriken dood door maaien»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de situatie van de veldleeuweriken is in andere provincies dan Groningen en Drenthe?
Uit het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) blijkt dat in de meeste overige provincies (6) de trend van 2004 tot 2013 een matige afname (<5%) laat zien in het aantal veldleeuweriken als broedvogel. In de provincie Noord-Brabant worden de laatste 10 jaren geen significante aantalsveranderingen gezien. In Utrecht was een sterkere afname zichtbaar. Voor 2 provincies, Overijssel en Flevoland was geen betrouwbare trendclassificatie beschikbaar.
De gegevens voor 2014 zijn op dit moment nog niet beschikbaar.
Bent u bereid het veldtoezicht en de handhaving in maaiperiodes te verscherpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De provincies Groningen en Drenthe zoeken actief naar oplossingen voor de zogenoemde «ecologische val», die de oorzaak is van de in het genoemde artikel berekende sterfte van de veldleeuweriken. Deze worden gezocht in de sfeer van het agrarisch natuurbeheer, bijvoorbeeld door een betere afstemming in de locaties van broed- en foerageerplekken. Daarnaast wordt ingezet op het verhogen van kennis bij agrariërs door het inzetten van schouwcommissies van agrarische collectieven.
Versterking van het veldtoezicht is ook een optie, maar dat is een afweging die tot de bevoegdheden van de provincie behoort. Ik heb echter uit het veld nog geen signalen ontvangen dat er onvoldoende toezicht plaatsvindt.
Welk verband ziet u tussen het genoemde bericht en het feit dat het agrarisch natuurbeheer een «groot fiasco» genoemd is door de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli)?2
De kritiek van de Rli is een van de aanleidingen geweest om het stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer per 2016 ingrijpend te wijzigen. De collectieve aanpak in het nieuwe stelsel moet leiden tot een efficiënter en effectiever agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Het onderzoek door Werkgroep De Grauwe Kiekendief en Wageningen UR, waar in het genoemde bericht naar verwezen wordt, heeft een belangrijke discussie op gang gebracht over de noodzaak om voor veldleeuweriken, maar ook voor andere vogels, afstemming te zoeken in het plaatsen van tussen broed- en foerageerplekken. Het nieuwe, collectieve stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer biedt betere mogelijkheden voor een dergelijke afstemming dan het huidige stelsel. In het nieuwe stelsel maken boeren onderling afspraken over de doelen die ze in hun gebied willen bereiken. Met het oog op die doelen stemmen ze binnen hun collectief de beheermaatregelen op elkaar af. Een belangrijk neveneffect van de voorbereiding op het nieuwe stelsel is dat de relaties tussen provincies, agrarische collectieven en belangenorganisaties zijn versterkt. Dat blijkt ook uit het feit dat de Werkgroep Grauwe kiekendief in nauw overleg met de provincies Drenthe en Groningen, en in nauwe afstemming met agrariërs, natuurorganisaties en waterwinbedrijven, een vervolgonderzoek is gestart over broedende veldleeuweriken in grasland en het oplossen van de geconstateerde «ecologische val».
Kunstmatige vossenburchten en jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de online verkoop van kunstmatige vossenburchten, met als doel vossenjacht?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze vorm van jacht, waarbij de vossen worden verstikt of ingesloten door teckels in deze vossenburchten, zeer dieronvriendelijk is?
De regelgeving sluit het gebruik van een kunstmatige vossenburcht, de zogenaamd kunstbouw, niet uit. Ingeval dat een das of ander beschermd dier van een kunstbouw gebruik maakt en naar buiten komt, zal een jager dit zien en daar overeenkomstig regelgeving naar handelen. Door de diameter van de kunstbouw beperkt te houden, kan overigens worden voorkomen dat dassen hiervan gebruik maken.
Deelt u de mening dat deze vorm van jacht niet soortspecifiek is, zoals ook erkend bij de verkopers op de website, en dat daardoor mogelijk ook beschermde soorten zoals de das bejaagd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat deze dieronvriendelijke en niet soortspecifieke vorm van jacht in Nederland plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak deze vorm van jacht voorkomt?
Voorzover deze informatie beschikbaar is, zijn het de provincies die deze informatie kunnen verstrekken.
Deelt u de mening dat deze vorm van jacht en de verkoop van bijhorende middelen niet zou moeten worden toegestaan? Zo ja, hoe bent u van plan daar een halt aan toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. Ik wil er tevens op wijzen dat kunstbouwen soms toegepast worden voor de verplaatsing van dassen als compensatie voor het verwijderen van dassenburchten bij de uitvoering van werken.