De berichten dat Zeeuwse buffels te veel PFAS binnenkrijgen |
|
Geert Gabriëls (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) al twee jaar wist dat Zeeuwse buffels te veel PFAS bevatten?1 2 3
Ja.
Wat vindt u ervan dat de NVWA al twee jaar op de hoogte is van het feit dat dieren in Seaftinghe te veel PFAS binnenkrijgen en daarmee ongeschikt zijn voor consumptie?
Toen twee jaar geleden bekend werd dat vlees van buffels in Saeftinghe PFAS bevatten, is de eigenaar van de dieren (Free Nature) geïnformeerd over de resultaten. Omdat de buffels hierna niet meer werden afgevoerd voor humane consumptie en er geen sprake was van een voedselveiligheidsrisico, bestond geen noodzaak andere partijen zoals de provincie Zeeland en natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap op de hoogte te stellen.
Waarom is de provincie Zeeland niet op de hoogte gesteld van deze ontwikkelingen?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap aangeeft niet tijding te zijn ingelicht?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u waarborgen dat de communicatie over PFAS richting omwonenden, maar ook richting bevoegde gezagen en terreinbeherende organisaties, transparant wordt?
Het Rijk zet zich in om de communicatie over PFAS te verbeteren en toegankelijker te maken. De Staatssecretaris van IenW heeft op 2 oktober 2024 de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 22 343, nr 400) over hoe binnen het Impulsprogramma Chemische Stoffen wordt onderzocht hoe de informatie over PFAS beter kan worden vormgegeven. Hierbij wordt gedacht aan een centrale website om het vinden van de juiste informatie te vergemakkelijken. Bovendien is er via het RIVM.nl/PFAS veel informatie beschikbaar over onder andere de risico’s voor de gezondheid en het milieu. Daarnaast is LVVN samen met NVWA in gesprek met Terrein Beherende Organisaties.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is voor zowel de bewoners als de dieren van deze regio dat concentraties PFAS te hoog zijn in het vlees en bloed van de runderen? Zo nee, waarom niet?
PFAS in waterbuffels uit deze regio vormt op dit moment geen risico voor de voedselveiligheid, omdat het wildernisvlees van waterbuffels uit dit gebied na deze bevindingen niet meer ter consumptie wordt aangeboden. Er is onvoldoende kennis om de gevolgen van verhoogde PFAS-blootstelling voor de gezondheid van landbouwhuisdieren zelf te kunnen beoordelen. De gevolgen van de blootstelling voor de gezondheid van dieren wordt ingeschat als laag.
Onderzoek door RIVM uit 2023 laat zien dat de PFAS-inname uit levensmiddelen en drinkwater in geheel Nederland te hoog is, dus ook los van de bevindingen in deze regio. Dit is een zorgelijke constatering. Daarbij is er nog veel onduidelijk over de mate waarin de Nederlandse bevolking wordt blootgesteld aan PFAS en wat de mogelijke gezondheidsrisico’s zijn. Er vindt in Nederland veel onderzoek plaats, onder andere in het RIVM PFAS programma waarin onderzoek wordt gedaan naar de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS en de mogelijkheden om de blootstelling te kunnen verlagen.
Is het duidelijk wat de gezondheidsrisico’s voor bewoners van deze regio zijn? Zo nee, gaat u dat onderzoeken?
Voor een inschatting van de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bewoners van de regio door blootstelling aan PFAS is meer onderzoek nodig. Daarvoor is het belangrijk om te weten wat de blootstelling aan PFAS is vanuit lokale bronnen, zoals levensmiddelen uit de regio, en vanuit andere bronnen. Dat onderzoek overstijgt daarom de bevindingen van de verhoogde PFAS-gehalten in waterbuffels en runderen in deze regio en omvat ook meer dan alleen de blootstelling via levensmiddelen. Het eerder genoemde onderzoek uit het RIVM PFAS programma zal naar verwachting meer informatie opleveren over de blootstelling vanuit andere bronnen, op landelijk niveau.
Wat vindt u ervan dat een NVWA woordvoerder tegen het NRC heeft gezegd dat «PFAS geen directe gevolgen voor de gezondheid heeft», ondanks het feit dat we weten dat een te grote inname van PFAS wel degelijk tot grote gezondheidsrisico's leidt? Deelt u de mening dat die risico's nooit moeten worden gebagatelliseerd richting de burger? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de NVWA woordvoerder is feitelijk juist, omdat incidentele verhoogde blootstelling aan PFAS via levensmiddelen geen acute gezondheidseffecten veroorzaakt. De NRC refereert in haar artikel naar een risicobeoordeling van Buro uit 2022 waarin mogelijke gezondheidseffecten van PFAS worden beschreven. Deze effecten treden echter pas op na langdurige (chronische) verhoogde blootstelling, zoals bij dagelijkse en levenslange blootstelling.
In de woordvoering en communicatie is het voor een juiste duiding belangrijk dat dit onderscheid wordt gemaakt. In de risicobeoordeling en het advies van Buro4 is dit expliciet benoemd.
Op welke plekken in Nederland is het nog meer een probleem dat wildernisvlees is verontreinigd met PFAS of andere gevaarlijke stoffen? Wordt dit overal adequaat onderzocht?
Onderzoeken van het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek van de NVWA in 2022 hebben aangetoond dat wildernisvlees van runderen die grazen in de uiterwaarden gehalten aan contaminanten (dioxines, dioxineachtige PCB’s en PFAS) kan bevatten boven de wettelijk toegestane gehalten. De Minister van VWS heeft in datzelfde jaar de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 26 991 nr. 583). Vanwege de geconstateerde overschrijdingen van de wettelijke maximum gehalten en de geconstateerde gezondheidsrisico’s mag wildernisvlees uit de uiterwaarden alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft. Wildernisvlees met overschrijdingen van deze maximum gehalten mag dus niet op de markt terecht komen.
Wageningen Environmental Research inventariseert momenteel, in opdracht van LVVN, in welke gebieden, zowel uiterwaarden als andere natuurgebieden, runderen gedurende het hele jaar buiten verblijven en welke gebieden mogelijk verontreinigd zijn met dioxine.
Wordt er gehoor gegeven aan het beroep van de gedeputeerde staten van Zeeland om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van PFAS in vlees en melk afkomstig van dieren die in de kustzone grazen en naar de blootstellingsroute daarvan?
Ik streef er naar zoveel mogelijk in een integrale PFAS-aanpak aan oplossingen te werken. Zo heb ik gezamenlijk met mijn collega’s van IenW en VWS het RIVM opdracht gegeven voor een meerjarig PFAS-programma dat in 2022 van start is gegaan. Het doel van dit programma is om nationaal de blootstelling aan PFAS te verminderen. Het RIVM kijkt naar verschillende blootstellingsroutes van PFAS, zoals inname via voedsel. In dit programma worden extra biomonitoringsamples uit de regio rondom de Westerschelde meegenomen om te onderzoeken of blootstelling in deze regio hoger is dan het landelijk gemiddelde. De eerste resultaten worden verwacht in het tweede kwartaal van 2025.
Welke stappen worden er gezet om de consument te informeren en beschermen tegen de aanwezigheid van PFAS in wildernisvlees?
Algemene informatie aan consumenten over PFAS en de risico’s van PFAS wordt onder andere gegeven via het RIVM en het Voedingscentrum. Op de website van deze twee organisaties wordt veel informatie gegeven, met eventueel de links naar onderliggende wetenschappelijke rapporten. Ook wordt de informatie regelmatig aangepast op basis van nieuwe inzichten en/of data. Zoals ook aangegeven in vraag 9 mag wildernisvlees alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft.
Is er sprake van verspreiding van PFAS naar gebieden waar burgers moestuinen onderhouden? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om dit tegen te gaan en/of burgers hierover te informeren?
Het RIVM heeft eerder in de gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden onderzocht hoeveel PFASmensen kunnen binnenkrijgen als ze zelf geteelde groenten en fruit eten van moestuinen rond chemiebedrijf Chemours Uit de resultaten blijkt dat bij groenten uit moestuinen binnen een straal van één kilometer van Chemours en bij het volkstuinencomplex Volkstuin Delta verhoogde concentraties aangetroffen5, 6. Als maatregel adviseert het RIVM hier om zelf geteelde gewassen niet te eten.
Daarnaast werkt het RIVM via het landelijke PFAS-onderzoeksprogramma aan het in kaart brengen van handelingsperspectief om blootstelling aan PFAS te verminderen. Dit programma richt zich op het meten en beoordelen van PFAS in verschillende onderdelen van de leefomgeving, zoals bodem, water, en voedsel, en onderzoekt de impact hiervan op de volksgezondheid. Een onderdeel daarvan is een verdiepend onderzoek naar hoe PFAS in de bodem zich naar diepere lagen en naar het grondwater verplaatst. Dit geeft inzicht in wat de verplaatsing betekent voor toekomstige belasting van het Nederlands drinkwater en voor de voedselproductie op de bovenste bodemlaag. Daarnaast is beschikbare informatie over bodem-gewasrelaties samengebracht en wordt gekeken of aanvullend onderzoek nodig is voor afleiding van nieuwe overdrachtsfactoren voor veel voorkomende PFAS in bodem naar gewassen.
De resultaten uit dit onderzoek «Opname van PFAS uit de bodem door gewassen» maken deel uit van de actualisatie van de risicogrenzen PFAS voor de landbouw. Uw Kamer is op 20 september jl. over de voortgang van het programma Geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr 303). Daarnaast voorziet het RIVM de website rivm.nl/PFAS regelmatig van nieuwe en actuele informatie waar de regionale overheden en bevoegde gezagen gebruik van kunnen maken voor hun communicatie richting omwonenden.
Zijn er mogelijkheden om gebieden waar PFAS voorkomt te reinigen? Zo ja, wie draagt de financiële verantwoordelijkheid hiervoor?
Voor specifieke locaties kan het lokaal bevoegd gezag voor bodemsanering deze vraag het best beantwoorden op basis van de lokale situatie. Over het algemeen is voor gebieden waar ook diffuse verontreinigingen voorkomen sanering door bijvoorbeeld ontgraving niet haalbaar en niet zinvol. De effecten van het verwijderen van de bovenste laag grond, waarin zich de mineralen en koolstof bevinden die zorgen voor vruchtbaarheid van de bodem en het transport en verwerking van de grote hoeveelheid grond wegen niet op tegen baten van de sanering. Er vindt onderzoek plaats door RIVM naar in welke mate en hoe PFAS in de bodem kan leiden tot daadwerkelijke blootstelling. Dit is belangrijk om te bepalen of er daadwerkelijke risico’s zijn als gevolg van een specifieke bodemverontreiniging en het bepalen van passende gebruiksadviezen waarmee die blootstelling kan worden voorkomen. Algemeen uitgangspunt bij de aanpak van bodemverontreiniging is dat de vervuiler betaalt. In sommige situaties kan ook de eigenaar van een locatie verantwoordelijk zijn voor het nemen van maatregelen.
IenW ondersteunt de voor bodemsanering bevoegde overheden financieel bij het uitvoeren van onderzoeken die nodig zijn voor de aanpak van bodemverontreiniging met PFAS en het geven van gebruiksadviezen. Ook heeft IenW het RIVM opdracht gegeven onderzoek te doen naar gewasopname van PFAS van diverse planten. Daarnaast wordt het kennis en innovatieprogramma PFAS in bodem en water opgestart (Kamerstuk 30 015, nr. 122), onderdeel van het programma zal ook onderzoek zijn naar innovatieve saneringstechnieken. Een van die technieken kan fytoremediatie zijn, waarbij speciaal hiervoor geschikte planten verontreinigingen uit de bodem opnemen en de planten na de oogst worden afgevoerd.
Het rapport ‘Het Windmolendrama’ van Clintel |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Het Windmolendrama» van Clintel?
Ja.
Waarom heeft u nog geen uitgebreid veldonderzoek laten uitvoeren naar de gezondheidsklachten door laagfrequent geluid van windturbines, ondanks recente wetenschappelijke bevindingen?
De zorgen over mogelijke gezondheidseffecten van windturbines voor omwonenden neem ik zeer serieus. In 2021 heeft het Ministerie van KGG het RIVM, in samenwerking met de GGD, opdracht gegeven om het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid op te richten. Dit expertisepunt houdt de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines actueel door middel van uitgebreide overzichtsstudies. Hinder door windturbinegeluid is het meest beschreven en bewezen effect, en kan indirect andere gezondheidsklachten veroorzaken. Het is begrijpelijk dat dit voor omwonenden een zorg kan zijn. Onderzoeken naar slaapverstoring door windturbines laten verschillende resultaten zien, waardoor er geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken. Voor andere gezondheidseffecten, zoals hart- en vaatziekten en mentale gezondheid, is momenteel onvoldoende bewijs dat deze samenhangen met het geluid of wonen in de buurt van windturbines. Het is belangrijk dat we de bestaande kennis continu actualiseren en waar nodig uitbreiden. In opdracht van het Ministerie van VWS heeft Nivel onlangs een verkenning uitgevoerd op basis van gezondheidsregistraties van omwonenden van windturbines over een periode van tien jaar (2012–2021). Deze analyse liet geen significant verband zien tussen het wonen nabij windturbines of de ervaren geluidsniveaus en gezondheidsklachten die bij de huisarts zijn gemeld1.
Dit onderzoek van Nivel is de basis voor de verdere verkenning van mogelijke gezondheidseffecten, in aanvulling op de bestaande kennis. Daarnaast voert het RIVM, in opdracht van IenW en KGG, een uitgebreid veldonderzoek uit. Dit onderzoek richt zich op de blootstelling-responsrelatie in Nederland door het geluid van windturbines te koppelen aan ernstige geluidshinder en slaapverstoring. De beleving van laagfrequent geluid van windturbines zal daarbij ook verder worden onderzocht door het RIVM. Op basis van wetenschappelijke literatuur geeft het RIVM overigens aan dat laagfrequent geluid geen andere effecten voor omwonenden heeft dan «normaal» geluid. De resultaten hiervan worden eind 2026 verwacht. Er zijn geen aanwijzingen dat eerder gevonden verbanden tussen windturbinegeluid en effecten niet meer toepasbaar zouden zijn.
Hoe beoordeelt u de huidige jaargemiddelde geluidsnorm (Lden) voor windturbines, gezien het rapport «Het Windmolendrama» waarin wordt gesteld dat deze norm geen adequate bescherming biedt tegen geluidsoverlast?
De geluidsnormen zijn, in lijn met de WHO-advieswaarden en de normen voor andere geluidbronnen, uitgedrukt in een jaargemiddelde geluidmaat, omdat deze aansluit bij de uit wetenschappelijk onderzoek beschikbare hinderrelaties. Het plan-milieueffectrapport dat is opgesteld voor nieuwe windturbinebepalingen laat zien dat een jaargemiddelde norm in de praktijk ook het maximaal optredende geluidsniveau begrenst en bovendien ook de tijdsduur begrenst dat het geluid maximaal mag zijn. De mate van bescherming hangt vooral af van de gekozen normwaarde, waarvoor aansluiting wordt gezocht bij de WHO-advieswaarde.
Waarom werd de Tweede Kamer in 2011 door het kabinet niet volledig geïnformeerd over de waarschuwingen van TNO, RIVM en de Inspectie VROM inzake de gebrekkige geluidsnormen voor windturbines?
De rapporten van TNO en RIVM zijn gepubliceerd en zijn gebruikt voor de normstelling voor windturbinegeluid in 2011. Van de genoemde rapporten is alleen het rapport van de Inspectie destijds niet geheel vrijgegeven omdat het persoonlijke beleidsopvattingen bevatte. Uit de rapporten blijkt onder andere dat windturbinegeluid bij eenzelfde geluidsniveau hinderlijker is dan bijvoorbeeld wegverkeer. Om die reden is voor een strengere norm gekozen ten opzichte van de norm voor andere geluidsbronnen. Ook is mede naar aanleiding van het rapport van de Inspectie een aparte norm voor de nacht opgenomen ter bescherming tegen slaapverstoring en is extra aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de normen in het reken- en meetvoorschrift. Dit is destijds ook aangegeven in de Nota van Toelichting.
Welke stappen neemt u om ervoor te zorgen dat toekomstige milieueffectrapportages (MER) voor windturbinenormen onafhankelijk en volledig zijn, gegeven de zorgen over betrokken adviesbureaus met banden in de windindustrie?
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de procedure en voor de goede kwaliteit van een (plan-)milieueffectrapportage. Milieueffectrapporten voor plannen worden beoordeeld door de onafhankelijke Commissie voor de m.e.r. Ook is het milieueffectrapport onderdeel van de geboden participatie en inspraak. Het milieueffectrapport wordt gebaseerd op de actuele stand van de kennis en geeft eventuele hiaten hierin aan, maar richt zich niet op het uitvoeren van nieuw onderzoek. De Commissie voor de m.e.r heeft in haar advies over het opgestelde plan-MER voor de windturbinebepalingen geconcludeerd dat het milieueffectrapport de milieugevolgen van verschillende milieunormen, waaronder die voor geluid, over het algemeen nauwkeurig in beeld brengt. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor aangetaste onafhankelijkheid of belangenverstrengeling bij betrokken adviesbureaus.
Welke maatregelen neemt u om ecologische schade door windturbines, zoals de impact op vogel- en insectenpopulaties, te onderzoeken en te beperken?
In de huidige praktijk is onder andere toestemming op grond van de Omgevingswet nodig voor een windproject. Bij de beoordeling van een aanvraag wordt gevraagd om een ecologische toets naar het effect op (populaties van) vogels en vleermuizen. Bij het afgeven van vergunningen worden in voorkomende gevallen ook mitigerende maatregelen zoals een stilstandvoorziening bij bepaalde windturbines voorgeschreven.
Tijdens de EZK-begrotingsbehandeling van 2023 is € 25 miljoen vrijgemaakt om ecologie en biodiversiteit te versterken bij hernieuwbare energieprojecten op land. Het budget wordt over de RES-regio’s verdeeld die hiermee energieprojecten kunnen realiseren en tegelijkertijd de lokale natuur kunnen verbeteren. De Natuur- en Milieufederaties (NMF) en het Nationaal Programma Regionale Energie Strategie (NP RES) hebben een toolbox ontwikkeld met adviezen om de impact op flora en fauna, waaronder vogel- en insectenpopulaties, te beperken. De RES-regio’s worden bij dit traject betrokken.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om de kosten van windturbines niet te laten leiden tot hogere energierekeningen voor burgers en waardevermindering van huizen in de nabijheid van windparken?
Zoals aangegeven in het Regeerprogramma is een van de doelen van het kabinet om betaalbare energie te borgen voor mensen met een kleine beurs. Daarom volgen we de ontwikkeling van de energierekening en netwerktarieven voor burgers en bedrijven doorlopend.
Het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) bekostiging elektriciteitsinfrastructuur heeft als doel om inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur tussen nu en 2040, en de bekostiging, verdeling en financiering ervan. Dit IBO moet leiden tot concrete beleidsopties, die bijdragen aan onze concurrentiepositie en de betaalbaarheid. Een onderzoeksvraag uit de taakopdracht van het IBO is waar de kosten van de uitbreiding en verzwaring van de netten volgens de huidige systematiek neerslaan en welk effect deze investeringen hebben op de nettarieven van burgers en bedrijven. Het kabinet reageert spoedig na publicatie op de beleidsaanbevelingen uit dit IBO (voorzien bij Voorjaarsnota 2025).
Windenergie op land is, naast windenergie op zee, één van de goedkoopste en meest efficiënte bronnen van duurzame elektriciteit en daarmee onmisbaar in de energietransitie. Hoewel windturbines een effect kunnen hebben op de waarde van nabijgelegen woningen, zijn er onder voorwaarden regelingen zoals nadeelcompensatie beschikbaar, waarmee woningeigenaren een tegemoetkoming kunnen krijgen voor schade, zoals waardedaling van hun woning.
Daarnaast zijn er mogelijkheden voor omwonenden om financieel mee te profiteren van windprojecten, bijvoorbeeld via een omwonendenregeling die kortingen op stroom of subsidies voor duurzame aanpassingen biedt, via een omgevingsfonds waarbij ontwikkelaars investeren in lokale voorzieningen zoals natuurontwikkeling en sportfaciliteiten, of door mede-eigenaarschap, waarbij omwonenden of lokale bedrijven aandelen of obligaties kunnen kopen in een windproject.
Bent u bereid een moratorium in te stellen op de verdere uitrol van windturbines op land, totdat er diepgaander onderzoek is verricht naar de gezondheids- en milieueffecten?
Nee, ik zal geen moratorium instellen. Windenergie op land en zee dragen bij aan de energieonafhankelijkheid van Nederland, zoals toegelicht in de Energienota 20242. Daarnaast is windenergie op land onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze nationale klimaatdoelen, vastgelegd in de Klimaatwet, en Europese klimaat- en energiedoelen in 2030. Het kabinet zet zoveel mogelijk in op wind op zee. Maar de ruimte daar is beperkt en windenergie op zee vraagt veel transportcapaciteit (hoogspanningsmasten) over land.
De plaatsing van windenergie op land gebeurt zorgvuldig, met oog voor andere belangen. Adequate bescherming van milieu en gezondheid, externe veiligheid en luchtvaartveiligheid zijn daarbij randvoorwaarden. Er leven veel zorgen over de mogelijke gezondheidseffecten van het wonen nabij windturbines. Het kabinet heeft begrip voor deze zorgen en vindt het belangrijk dat de plaatsing van windturbines op een zorgvuldige manier gebeurt. De afgelopen jaren zijn er tientallen studies gedaan naar de gezondheidseffecten. We weten dat omwonenden met name geluidshinder kunnen ervaren van windturbines en dat er mogelijk ook een verband is met slaapverstoring. Het RIVM houdt, zoals ook hierboven aangegeven, in opdracht van het Ministerie van KGG de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines actueel. Elke drie maanden publiceert het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid een overzicht van nieuwgevonden wetenschappelijke artikelen en andere relevante informatie over windturbines en gezondheid. De Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu werkt momenteel aan het opstellen van milieunormen voor windturbines. Hierbij wordt de meest actuele kennisbasis gebruikt.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat de besluitvorming in regionale energieregio’s onder volledige democratische controle plaatsvindt, met meer zeggenschap voor burgers?
Het is essentieel om bewoners actief te betrekken bij beslissingen die hun leefomgeving beïnvloeden. Binnen de Regionale Energiestrategieën (RES) zijn zoekgebieden voor wind- en zonne-energie zorgvuldig vastgesteld via een democratisch proces. Het Klimaatakkoord legt eveneens nadruk op proces- en financiële participatie bij hernieuwbare energieprojecten op land. Hierbij is het van belang om alle belanghebbenden vroegtijdig in het proces te betrekken, zowel bij het ontwikkelen van beleid als bij het realiseren van energieprojecten. De Kamer is hierover geïnformeerd in de kabinetsvisie op burgerbetrokkenheid bij de energietransitie3.
Binnen het participatieproces staan beleidsparticipatie, procesparticipatie en financiële participatie centraal. Omwonenden worden actief betrokken bij de ontwikkeling van energiebeleid, de ruimtelijke inpassing van energieprojecten en het maken van afspraken over hun financiële deelname bij de projecten. Gemeenten hebben hierbij een stimulerende en coördinerende rol om de participatie voor duurzame energie-initiatieven te waarborgen. Het kabinet ziet geen aanleiding om extra maatregelen te treffen.
Wat doet u om te voorkomen dat nieuwe windturbineprojecten in strijd met Europese wetgeving worden gerealiseerd, zoals het Europees Hof en de Raad van State recentelijk hebben vastgesteld?
Op basis van uitspraken van het Europees Hof over vergunningen voor windturbines in België heeft de Raad van State in juni 2021 geoordeeld dat de Nederlandse algemene milieunormen voor windturbines in strijd zijn met het Europees recht. Voor deze normen had namelijk een plan-milieueffectrapport opgesteld moeten worden en dat was niet gebeurd. Naar aanleiding van deze uitspraak werkt de Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu aan nieuwe milieunormen voor windturbines op basis van een plan-milieueffectrapport (planMER). De publieke consultatie over de concept-AMvB heeft inmiddels plaatsgevonden. Naar verwachting zal de voorhang bij het parlement dit najaar plaatsvinden. Beoogde inwerkingtreding van de nieuwe milieunormen is gepland op 1 juli 2025. In de tussenliggende periode kunnen bevoegde gezagen (voornamelijk gemeenten) per windpark eigen milieunormen vaststellen om een aanvaardbaar milieubeschermingsniveau te waarborgen. Het Rijk ondersteunt gemeenten hierbij.
Hoe gaat u waarborgen dat de besluitvorming rondom windturbineparken transparanter verloopt en burgers beter geïnformeerd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat vergunningen worden verleend op basis van onrechtmatige normen, zoals aangetoond in diverse rechtszaken tegen bestaande windparken?
Zolang nieuwe windturbinebepalingen nog niet in werking zijn getreden, zullen gemeenten als gevolg van het Nevele-arrest voor zover het nieuwe windparken betreft in de omgevingsvergunning en het bestemmingplan zelf moeten voorzien in een adequaat, op de lokale situatie toegesneden beschermingsniveau. Eigen normen van decentrale overheden dienen goed onderbouwd te worden, onder andere op basis van de wetenschappelijke kennis over Windenergie en Gezondheid. Deze kennisbasis wordt door het RIVM, via het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, regelmatig aangevuld met relevant (internationaal) onderzoek. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van dit proces.
Wat gaat u ondernemen om de financiële risico’s voor burgers, zoals de waardedaling van woningen in de omgeving van windturbines en stijgende energiekosten door windprojecten, te beperken?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen neemt u om de betrokkenheid van onafhankelijke wetenschappers te vergroten bij onderzoek naar de gezondheids- en milieueffecten van windturbines, gezien de monopoliepositie van het RIVM?
Het RIVM is een zelfstandig onderdeel van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Hoewel het Ministerie van VWS eigenaar is van het RIVM en – samen met andere ministeries – optreedt als opdrachtgever, werkt het RIVM onafhankelijk bij de uitvoering van zijn onderzoeken. De Wet op het RIVM waarborgt deze onafhankelijkheid.
In het kader van continue kennisontwikkeling wordt daarnaast een onderzoek naar de gezondheids- en milieueffecten van windturbines niet uitsluitend door het RIVM uitgevoerd. Om de objectiviteit en transparantie te vergroten, wordt voor het blootstelling-respons relatie onderzoek een wetenschappelijke en maatschappelijke klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep omvat inhoudelijke specialisten, vertegenwoordigers van bewoners, brancheorganisaties, overheden en GGD’s (Gemeentelijke Gezondheidsdiensten). Hiermee wordt brede betrokkenheid gewaarborgd en wordt expertise vanuit verschillende perspectieven benut.
Gezien deze waarborgen en de betrokkenheid van diverse onafhankelijke deskundigen, ziet het kabinet geen aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het RIVM in het uitvoeren van haar werkzaamheden.
Welke aanvullende maatregelen neemt u om te waarborgen dat windturbinenormen omwonenden effectief beschermen, met inachtneming van de WHO- en EU-richtlijnen voor industrielawaai?
Zoals aangegeven bij de antwoorden op vraag 8 en 10 werkt de Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu momenteel aan het opstellen van milieunormen voor windturbines op basis van een plan-milieueffectrapport. Hierbij wordt de meest actuele kennisbasis gebruikt en wordt voor de bescherming tegen ernstige geluidshinder aansluiting gezocht bij de WHO-advieswaarde voor windturbinegeluid. Daarnaast wordt apart aandacht besteed aan de bescherming tegen incidenteel voorkomende bromtonen. De EU-richtlijnen bevatten geen normen voor de bescherming tegen geluid van industrie, windturbines of andere bronnen, de normering is aan de lidstaten zelf.
Wat is uw standpunt ten aanzien van de kosten-batenverhouding van windenergie vergeleken met andere energiebronnen, met oog op de systeemkosten, afhankelijkheid van fossiele energie en inefficiëntie van windenergie?
Windenergie op land is, naast windenergie op zee, één van de goedkoopste en meest efficiënte bronnen van duurzame elektriciteit en daarmee onmisbaar in de energietransitie (zie ook het antwoord op vraag 7 en 13). Producenten van windenergie ontvangen via de SDE++ gedurende de looptijd van een project alleen subsidie voor de onrendabele top, dat wil zeggen wanneer de marktopbrengsten te laag zijn om de kostprijs te dekken. De onrendabele top van windenergie op land is in de meeste gevallen beperkt. Ook wordt er in sommige gevallen verwacht dat over de gehele looptijd geen subsidie uitgekeerd zal worden. Voor windenergie op zee is er voor de meeste projecten helemaal geen sprake van subsidie. De geboden ondersteuning door de SDE++ is noodzakelijk voor hernieuwbare elektriciteitsprojecten om de financieringskosten en daardoor de totale kosten laag te houden. Nederland moet in de komende jaren nog veel productie van hernieuwbare energie realiseren om tot een hernieuwbaar energiesysteem te komen, en daarvoor zijn ook nog windparken nodig.
Hoe waarborgt u de veiligheid van megawindturbines met hoogtes tot 280 meter voor omwonenden, gezien de potentiële risico’s voor gezondheid en veiligheid?
De voorgenomen normen voor geluid en externe veiligheid zullen ook gelden voor hogere windturbines en bieden daarmee dezelfde basisbescherming voor omwonenden (gelet op de kans op hinder en het plaatsgebonden risico). Het kan wel zijn dat de hiervoor benodigde afstand tot de bebouwing groter is bij grotere windturbines, in vergelijking met relatief minder hoge windturbines. Daarnaast moeten, net als elke windturbine, ook grotere windturbines voldoen aan de ontwerpnorm NEN-EC-IEC 61400-1. Verder moeten ook grotere windturbines minimaal één keer per jaar worden beoordeeld op beveiligingen, onderhoud en reparatie. Hiermee wordt de veiligheid van windturbines voldoende geborgd.
Welke stappen gaat u zetten om vervuiling van bodem en grondwater door windturbines door onder andere bladererosie en veiligheidsincidenten te onderzoeken en wettelijk te reguleren, gezien de risico’s voor landbouwgrond en voedselvoorziening?
Bij de productie van en in de windmolens zelf worden chemische stoffen gebruikt. De in het Clintel rapport genoemde stof Bisfenol A wordt breed in de industrie toegepast (totaal gebruiksvolume in de EU is meer dan een miljoen ton per jaar). Gelijktijdig heeft de stof inderdaad ook schadelijke eigenschappen. Het is belangrijk om te zorgen dat het gebruik van deze stoffen niet leidt tot risico’s voor gezondheid of milieu. Dit geldt ook voor het gebruik van andere mogelijk schadelijke stoffen. Het is het meest effectief en het minst marktverstorend om maatregelen die risico’s voor gezondheid en milieu van chemische stoffen te voorkomen, EU-breed te treffen. In dit verband is het relevant dat Duitsland op dit moment een restrictie voorbereidt op het gebruik van bisfenol A en vergelijkbare chemische stoffen. Nederland heeft, samen met andere landen waaronder Duitsland, een voorstel opgesteld voor een brede restrictie op het gebruik van PFAS. De Nederlandse inzet is erop gericht om zo snel mogelijk te beslissen over dergelijke restrictievoorstellen.
Toenemende investeringen en leningen in sectoren die verantwoordelijk zijn voor tropische ontbossing |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapporten «Banking on Biodiversity Collapse» en «Regulating Finance For Biodiversity» van Forests & Finance, gepubliceerd op 16 oktober 2024?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in deze rapporten gesignaleerde trends van toenemende investeringen en leningen in sectoren die verantwoordelijk zijn voor tropische ontbossing, waaronder de stijging van 395 miljard USD aan leningen sinds het Parijsakkoord en de 7 procent toename van investeringen tussen september 2023 en juni 2024?
De rapporten wijzen op de positie die Europese financiële instellingen, waaronder Nederlandse, innemen in de wereldmarkt door de financiering van bedrijven die actief zijn in sectoren met een verhoogd risico op directe of indirecte bijdrages aan ontbossing.
Hoe verhoudt deze trend zich volgens u tot de doelstellingen van het Global Biodiversity Framework (GBF), waarin 196 overheden zich committeren aan het tegengaan van biodiversiteitsverlies en herstel van natuur, inclusief expliciete doelen voor de financiële sector en geldstromen?
De in de rapporten gesignaleerde trends staan op gespannen voet met de verduurzaming van private financieringsstromen die nodig is om het overkoepelende doel van het Global Biodiversity Framework (GBF) te behalen, waarbij biodiversiteitsverlies tegen 2030 omgebogen wordt naar herstel. Met GBF-actiedoel 15 hebben overheden zich gecommitteerd om maatregelen te nemen die financiële instellingen aanmoedigen en in staat stellen om impact op, en afhankelijkheid van, biodiversiteit in kaart te brengen, daarover te rapporteren, en eventuele negatieve impact te verminderen en positieve impact juist te vergroten. In GBF-actiedoel 14 is opgenomen dat alle financiële stromen in lijn dienen te worden gebracht met de doelen van het GBF. Naar verwachting zullen de meeste landen in 2025 hunNational Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP) afronden. Ook zullen landen periodiek rapporteren over de voortgang van implementatie. In het NBSAP vertalen landen de mondiale doelen naar nationale doelen en acties. Afhankelijk van de daadwerkelijke realisatie van de plannen in de verschillende NBSAP’s, moet blijken of er voldoende voortgang is om de GBF-doelen te halen.
Bent u bereid om de twee Nederlandse financiële instellingen die hoog in de rangorde staan van schadelijke geldstromen naar verwoesting van de Amazone en andere belangrijke natuur in Zuid-Amerika hierop aan te spreken? Zo ja, op welke wijze gaat u verbetering bewerkstelligen?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Conform deze internationale standaarden worden bedrijven geacht risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, te identificeren en aan te pakken. Ook verwacht het kabinet dat financiële instellingen, afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade, bijdragen aan herstel of hun invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. Hoe financiële instellingen invulling geven aan deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is aan henzelf.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit de rapporten dat de GBF-doelen niet zullen worden gehaald zonder betere regulering van de financiële sector?
Middels EU-wetgeving wordt een aanzienlijk aantal financiële instellingen aan aanvullende wettelijke vereisten onderworpen die bijdragen aan realisatie van de GBF-doelen. Voorbeelden zijn de richtlijn met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (Corporate Sustainability Reporting Directive, afgekort CSRD) en bijbehorende European Sustainable Reporting Standards(ESRS). De onder deze regelgeving vallende ondernemingen, waaronder financiële instellingen, zullen gaan rapporteren over de impact (inclusief afhankelijkheden, risico’s en kansen) van hun bedrijfsstrategie en het gevoerde beleid op biodiversiteit en ecosysteemdiensten. Ook vereisen de ESRS transparantie over biodiversiteitsdoelen en inzicht in de eenheden die gebruikt worden om voortgang ten aanzien van de gestelde doelen te meten.
Daarnaast dient de Europese Commissie – afhankelijk van het akkoord over een eventueel uitstel van inwerkingtreding- op uiterlijk 30 december 2025 een effectbeoordeling van de Europese ontbossingsverordening (EUDR) voor te leggen waarbij onder andere gekeken wordt naar de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect bijdragen aan ontbossing en bosdegradatie. De Commissie beoordeelt daarbij of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met relevante bestaande wetgeving, via EU-wetgeving specifieke verplichtingen op te leggen. Het kabinet is van mening dat de EUDR in de huidige vorm niet geschikt is om financiële instellingen en geldstromen te controleren, omdat deze is gericht op het controleren van de productie en toeleveringsketens van fysieke producten en goederen. Op basis van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken of de verordening als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, of dat andere instrumenten mogelijk effectiever zijn.
Ook zijn er verschillende andere instrumenten, zoals de EU-taxonomie voor duurzame investeringen, die financiële instellingen inzicht geven in wanneer een investering in een bepaalde economische activiteit als duurzaam kan worden aangemerkt, en verlangen om te rapporteren in hoeverre hun financiële portefeuille daarmee in lijn is.
Tot slot verwachten toezichthouders steeds meer van financiële instellingen als het gaat om het beheersen van aan klimaat en andere natuur gerelateerde financiële risico’s, zoals de financiële risico’s die kunnen voortvloeien uit biodiversiteitsverlies en ontbossing. Dit omvat ook reputatierisico’s die zouden kunnen ontstaan als een instelling eigen doelstellingen of beloftes ten aanzien van biodiversiteit niet na blijkt te komen. In 2020 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) toezichtverwachtingen geformuleerd ten aanzien van het beheersen van aan klimaat en biodiversiteit gerelateerde financiële risico’s, waar Europese banken eind dit jaar volledig aan dienen te voldoen. Bij 28 banken heeft de ECB reeds toezichtsmaatregelen getroffen vanwege achterblijvende voortgang.
Is de Nederlandse ambtelijke delegatie voornemens om tijdens de Convention on Biological Diversity (CBD) COP16 in Cali, Colombia te pleiten voor urgente actie om de financiële sector te verplichten schadelijke geldstromen te stoppen en dit op te nemen in de Nederlandse National Biodiversity Strategies and Action Plan (NBSAP)? Zo nee, waarom niet?
De in november 2024 afgeronde COP16 stond voornamelijk in het teken van de implementatie van de GBF-afspraken, waaronder het mobiliseren van voldoende financiële middelen. Daartoe was het de bedoeling dat de herziene strategie voor het mobiliseren van middelen zou worden aangenomen met vrijwillig te nemen acties voor overheden, financiële instellingen en andere stakeholders om financiële middelen te mobiliseren en geldstromen te vergroenen. Nederland heeft zich constructief opgesteld in discussies daarover. De strategie is echter door gebrek aan steun en tijd niet vastgesteld. Voorts heeft Nederland in het Nederlands Paviljoen verschillende sessies georganiseerd en gefaciliteerd over het mobiliseren en vergroenen van geldstromen en daarmee bijgedragen aan bewustwording en kennisdeling.
Het kabinet is voornemens om het NBSAP aan het begin van het tweede kwartaal van 2025 in te dienen bij het secretariaat van het VN Biodiversiteitsverdrag en met de Kamer te delen (Kamerstukken 21501-08-961, 2024Z15797 en 21501-32-1681). Naar aanleiding van de motie van de leden Bromet en Van Campen (21501-32-1685) zal er aan het begin van het tweede kwartaal ook een brief naar de Kamer worden gestuurd waarin wordt toegelicht op welke onderdelen er aanpassingen zijn geweest ten opzichte van het ambtelijke concept van oktober 2024.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van vrijwillige initiatieven in de financiële sector, zoals de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures (TNFD), in het licht van de bevindingen in de Forests & Finance rapporten?
Vrijwillige rapportageraamwerken zoals ontwikkeld door de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures kunnen, mede omdat ze opgesteld zijn door experts vanuit relevante sectoren zelf, een bijdrage leveren aan het vergroten van inzicht in aan biodiversiteit gerelateerde financiële risico’s. Ook is het raamwerk van de TNFD een bouwsteen geweest voor de ESRS ten aanzien van biodiversiteit en ecosystemen in het kader van de CSRD. Ik vind het tegelijkertijd van belang dat rapportages over duurzaamheidsaspecten proportioneel zijn en dubbele rapportagelasten worden voorkomen. De interoperabiliteit van rapportagestandaarden is daarom van groot belang. Momenteel werkt de TNFD aan «transitieplanning» om een brug te slaan tussen enerzijds meting en rapportage en anderzijds besluiten, activiteiten en investeringen die daadwerkelijk gunstig zijn voor de natuur en biodiversiteit.
Kunt u een overzicht geven van de huidige overheidsinstrumenten die worden ingezet om het toezicht op geldstromen te verbeteren die bijdragen aan ontbossing via Europese of Nederlandse financiële instellingen?
Het prudentiële toezicht op financiële instellingen is belegd bij de Europese Centrale Bank en De Nederlandsche Bank; de Autoriteit Financiële Markten is de gedragstoezichthouder. Vanuit prudentieel oogpunt kijken de ECB en DNB naar mogelijke financiële risico’s die samenhangen met de directe of indirecte bijdrage van financiële instellingen aan milieuaantasting (bijvoorbeeld als gevolg van ontbossing), waaronder kredietrisico’s, operationele risico’s en reputatierisico’s. Vanuit gedragstoezicht houdt de AFM toezicht op de mate waarin financiële instellingen juiste informatie verschaffen over de milieurisico’s en -effecten van hun financieringen, beleggingen en producten en of zij waar nodig rekening houden met duurzaamheidsvoorkeuren van klanten.
Rapportageverplichtingen op grond van de CSRD en andere instrumenten zoals genoemd in antwoord op vraag 5 dragen bij aan meer kennis over de impact van financiële instellingen op duurzaamheid, inclusief de impact op ontbossing. Deze regelgevende kaders stellen financiële toezichthouders ook beter in staat om toezicht te houden op de beheersing financiële duurzaamheidsrisico’s.
Daarnaast ondersteunt de overheid niet-bindende initiatieven die zich al dan niet mede richten op financiële instellingen en die bijdragen aan het respecteren van mensenrechten en sociale standaarden en de beheersing van duurzaamheidsrisico’s. Denk hierbij aan de OESO-richtlijnen, de rapportagestandaarden en meetmethoden van de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures en het Partnership Biodiversity Accounting Financials en de Ecosystem Services Valuation Database. Dergelijke initiatieven helpen financiële instellingen om meer inzicht te krijgen in hun impact, afhankelijkheden en risico’s rondom ontbossing, biodiversiteit en ecosysteemdiensten.
Tot slot heeft het kabinet regelmatig contact met financiële instellingen, bijvoorbeeld via het Platform voor Duurzame Financiering, om ontwikkelingen, kennis en verwachtingen met elkaar te uit te wisselen, ook in relatie tot ontbossing.
Welke mogelijkheden ziet u om, analoog aan de eisen voor marktdeelnemers in de Europese Bossenwet ((EU) 2023/1115), ook financiële instellingen wettelijk te verplichten dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat hun beleggingen, leningen of andere diensten bijdragen aan ontbossing?
In het kader van de EUDR worden op dit moment geen wettelijke acties genomen om bepaalde investeringen te verbieden. Zoals gezegd dient de Europese Commissie afhankelijk van het akkoord over eventueel uitstel van de inwerkingtreding uiterlijk op 30 december 2025 een effectbeoordeling van de EUDR voor te leggen. Deze beoordeling zal gaan over de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen. De Commissie dient daarbij te beoordelen of het nodig is om financiële instellingen onder de reikwijdte van de EUDR te brengen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving.
Zoals in antwoord op vraag 5 genoemd, is het kabinet van mening dat de EUDR in de huidige vorm geen geschikt instrument is voor het controleren van financiële stromen, omdat deze zich richt op toeleveringsketens van fysieke producten. Afhankelijk van de uitkomst van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken of deze verordening als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, of dat andere instrumenten effectiever zijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk na de COP16 beantwoorden?
Ja.
Snel aanvullende klimaatmaatregelen nemen |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u van plan bent om bij de voorjaarsnota 2025 over nieuwe klimaatmaatregelen te besluiten omdat de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) laat zien dat de doelen buiten bereik zijn gekomen?
Ja. In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Hoofdlijnenakkoord, binnen bereik komen.
Hoe apprecieert u de uitspraak van de Raad van State dat het onzeker is of het alternatief beleid dat in het voorjaar zal worden gepresenteerd «toereikend zal zijn en op tijd zal komen om de doelstellingen voor 2030 te halen»?1
De Raad van State adviseert het kabinet om zo snel mogelijk effectieve maatregelen te nemen om de klimaatdoelen te halen. In reactie daarop erkent het kabinet dat de Klimaat- en Energieverkenning aangeeft dat het huidige beleid onvoldoende is om de klimaat- en energiedoelen te halen. Daarom zal het kabinet, op basis van de Klimaatwet en de begrotingscyclus, de komende maanden werken aan alternatief beleid en hier in het voorjaar over besluiten. Tegelijkertijd neemt het kabinet, mede op advies van de Raad van State, al direct acties op korte termijn op belangrijke knelpunten. Zo zijn bijvoorbeeld extra acties op netcongestie aangekondigd in de Klimaatnota en voeren we het reeds geagendeerde beleid voortvarend uit.
Klopt het dat de Raad van State in de beschouwing van de Klimaatnota adviseert om eerder dan bij voorjaarnota 2025 over nieuwe klimaatmaatregelen te besluiten omdat de tijd richting 2030 dringt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat nergens in de Klimaatwet staat wanneer besluitvorming precies moet plaatsvinden? Deelt u de conclusie dat de Klimaatwet dus ruimte laat om eerder dan bij voorjaarsbesluitvorming, en zelfs zo snel mogelijk, aanvullende maatregelen te treffen?
Het klopt dat in de Klimaatwet nergens staat wanneer de besluitvorming moet plaatsvinden. Het kabinet volgt bij de besluitvorming de reguliere begrotingscyclus, zoals die ook de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Dit doet het kabinet om de benodigde besluitvorming zorgvuldig te kunnen voorbereiden en aan te kunnen sluiten op het hoofdbesluitvormingsmoment. Het gaat hier in de regel om grote maatregelen, die veelal ook financiële consequenties hebben, en een zorgvuldige afweging vragen met andere maatschappelijke doelen die het kabinet wil realiseren. Bij Voorjaarsnota is ruimte voor dit integrale financiële weegmoment. Dan wordt bijvoorbeeld ook het ontwerpMeerjarenprogramma 2026 van het Klimaatfonds met de Kamer gedeeld.
Bent u voornemens om het advies van de Raad van State op te volgen en eerder dan bij voorjaarsbesluitvorming (een deel van de) aanvullende maatregelen aan te kondigen?
Zie het antwoord bij vraag 2, 3 en 4.
Welke voorbereidingen treft u reeds en kunt u aanvullend reeds treffen om de besluitvorming over aanvullende klimaatmaatregelen zo snel mogelijk te nemen?
Ik heb de afgelopen weken gesprekken gevoerd met alle bewindspersonen die een klimaatsector onder hun hoede hebben en zal ook de komende maanden met hen in overleg blijven. Hierin staan wij stil bij de uitkomst van de KEV en de resterende opgave. In deze gesprekken vraag ik iedereen met open vizier te kijken naar alternatief beleid. Ik zelf doe dat ook voor de sectoren waarvoor ik verantwoordelijk ben. Daarnaast heb ik ook het gesprek gevoerd met het PBL over de mogelijkheden voor het aanpassen en intensiveren van het bestaande beleid en alternatief beleid die het PBL ziet. Tot slot heb ik de uitvoeringsoverleggen voor de verschillende sectoren verzocht in kaart te brengen welke oplossingen voor knelpunten en mogelijkheden voor alternatief beleid zij voor hun sector zien.
Kunt u toezeggen om een concept-maatregelenpakket uiterlijk eind januari 2025 met de Kamer te delen en door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) te laten doorrekenen, zodat u met zekerheid voldoende en breed gedragen maatregelen treft?
Het kabinet zal het reguliere begrotingsproces volgen. Op basis van het voorstel van het kabinet bij de VJN kan in de Tweede Kamer het debat over de voorgestelde maatregelen worden gevoerd.
Zoals ik ook tijdens het debat over de begroting van KGG heb aangegeven geldt voor veel maatregelen dat deze met elkaar samenhangen. Dit vraagt om een integrale doorrekening, nadat het kabinet een besluit heeft genomen over de gewenste maatregelen. Omdat de besluitvorming over deze maatregelen tijdens de voorjaarsbesluitvorming plaatsvindt kan PBL deze maatregelen pas na die tijd doorrekenen. Bij het aanbieden van het voorstel van het kabinet voor het alternatieve beleid zal zo goed mogelijk op basis van beschikbare onderzoeken inzicht geboden worden over de verwachte CO2-effecten van de individuele maatregelen. De kanttekening daarbij is dat het totale effect van het pakket minder zal zijn dan de optelsom van alle individuele maatregelen. Daarnaast ben ik, zoals eerder met de Kamer is gedeeld, voornemens de Klimaatwet aan te passen waardoor de KEV niet meer in oktober komt maar met Prinsjesdag. Hiervoor heb ik een wetswijziging in voorbereiding. Vooruitlopend hierop heb ik het PBL verzocht, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling, de KEV dit jaar al met Prinsjesdag te publiceren.
Hoe zorgt u ervoor dat de maatregelen die u uiterlijk bij voorjaarsbesluitvorming 2025 treft met zekerheid genoeg zijn om de klimaatdoelen te halen?
In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Hoofdlijnenakkoord, binnen bereik komen. De inzet is er op gericht om de klimaatdoelen te halen. Dit heeft het kabinet ook in het Regeerprogramma aangekondigd. Het klimaatdoel van 55% valt nu niet in bandbreedte van het PBL – het is mijn doel om 55% weer in de bandbreedte te krijgen. In algemene zin geldt dat hoe meer maatregelen worden genomen, hoe groter de zekerheid is. Maar er zal altijd bepaalde mate van onzekerheid blijven, alleen achteraf kan met zekerheid worden geconstateerd of dat gelukt is. Daarbij geldt dat de oplossing niet alleen zit in extra maatregelen; PBL geeft ook aan dat belemmeringen in de uitvoering een belangrijk aandachtspunt is. Het kabinet zal daarom met voorrang knelpunten in de uitvoering aanpakken en werken aan het op orde brengen van de randvoorwaarden.
Kunt u toezeggen om erop in te zetten dat de doelen minstens «waarschijnlijk» worden gehaald, dus met 60%-80% zekerheid volgens het PBL?
Zie het antwoord op vraag 8.
Bent u bekend met het onderzoek van RTL Nieuws waaruit blijkt dat bij 56% van de onderzochte bedrijven de uitstoot van één of meer zeer zorgwekkende stoffen – die onder andere de hersenen van kinderen kunnen schaden en kanker kunnen veroorzaken – tussen 2015 en 2022 is gestegen, ondanks de geldende minimalisatieplicht sinds 2016?1
Ja.
Deelt u de zorgen van toxicoloog Paul Scheepers over de toegenomen uitstoot van Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK's) en het verhoogde risico op kanker dat hiermee gepaard gaat? Zo nee, waar baseert u zich dan op?
Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK-stoffen) zijn schadelijk voor de gezondheid en daarom aangewezen als Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS). Daarom geldt voor deze stoffen een minimalisatieplicht.
Om de toename van PAK-stoffen te kunnen duiden, is het belangrijk om per casus te bekijken wat de oorzaak hiervan precies is. Alleen dan is duidelijk wat de oorzaken en relevantie zijn van de hogere cijfers. Mocht er daadwerkelijk sprake zijn van een structurele verhoging van de emissies van ZZS dan is dat inderdaad zorgelijk en ook niet in lijn met het beleid.
Verderop in de beantwoording wordt ingegaan op PAK-stoffen bij Tata Steel.
Deelt u de opvatting van toxicoloog Paul Scheepers dat zelfs een toename van 1% al heel ernstig is? Zo nee, waar baseert u zich dan op?
Zoals onder 2 gesteld, moet per casus worden beoordeeld wat er aan de hand is en wat de gevolgen zijn en is het eveneens een gegeven dat het doel is dat dergelijke emissies zo ver mogelijk worden beperkt. De ernst van toename met 1% is afhankelijk van de casus, situatie en de stof waar het over gaat.
Welke mogelijkheden en instrumenten hebben bevoegde gezagen, inclusief het Rijk, om zo snel mogelijk op te treden tegen bedrijven die niet hebben voldaan aan de minimalisatieplicht voor zeer zorgwekkende stoffen?
Het Rijk stelt landelijke wet- en regelgeving op, biedt expertise via instanties zoals het RIVM, en ondersteunt bij handhaving en toezicht, bijvoorbeeld door richtlijnen of het organiseren van landelijke acties. De bevoegde gezagen, zoals gemeenten, provincies en waterschappen, zijn verantwoordelijk voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving (VTH) op lokaal en regionaal niveau. Zij zorgen ervoor dat bedrijven voldoen aan de eisen en voorwaarden uit vergunningen en aan wet- en regelgeving met betrekking tot ZZS.
Bevoegde gezagen, inclusief het Rijk, hebben verschillende instrumenten om op te treden tegen bedrijven die niet voldoen aan de minimalisatieplicht voor ZZS. Deze middelen stellen overheden in staat om naleving te waarborgen en emissies te minimaliseren. Dit zijn onder andere:
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van welke stappen bevoegde gezagen nu gaan nemen?
Dat is de verantwoordelijkheid van de bevoegde gezagen. Overeenkomstig de motie Thijssen en Gabriëls5 en de motie Kostić en Bamenga6 ga ik op korte termijn in gesprek met de bevoegde gezagen om hun ervaringen rondom de minimalisatieverplichting te bespreken. Uiteraard sta ik hierbij ook stil bij de vraag hoe ik hen verder kan ondersteunen. Er is al samenwerking met de bevoegde gezagen over het ZZS-emissiebeleid via het Impulsprogramma Chemische Stoffen en de Actieagenda Industrie en Omwonenden. De focus hierbij is het versterken van de uitvoering door de bevoegde gezagen/omgevingsdiensten.
Welke concrete stappen gaat u nemen, en op welke termijn, om de bevoegde gezagen te helpen die nu aan het Rijk vragen om extra hulpmiddelen voor betere toetsing, en aangeven dat ze het interpreteren van regelgeving te complex en tijdintensief vinden?
Zie het antwoord op vraag 5. Verder wordt er via het Impulsprogramma Chemische Stoffen gewerkt aan het verbeteren van de kennis en toepassing van het beleid bij en in samenwerking met de bevoegde gezagen. Zoals in het Impulsproject ZZS try-out (een samenwerking tussen de 28 omgevingsdiensten en het RIVM), de Impulsprojecten vermijdings- en reductieprogramma’s ZZS-emissies en de versterking en verduidelijking van het nationale juridisch kader & ZZS in de omgevingswet.
Hoe gaat u, in lijn met motie Kostic, de bevoegde gezagen helpen om zo snel mogelijk alle passende en preventieve maatregelen te nemen om de uitstoot van schadelijke stoffen door grote vervuilers te minimaliseren en de gezondheid van omwonenden en medewerkers te beschermen, en welke tijdlijn hoort daarbij?2
Zie de antwoorden op vraag 5 en vraag 6. Onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen en de Actieagenda Industrie en Omwonenden lopen momenteel verschillende projecten en initiatieven om passende en preventieve maatregelen te nemen. Binnen deze projecten is er regelmatig overleg met de bevoegde gezagen.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de huidige minimalisatieplicht, gezien het feit dat meer dan de helft van de onderzochte bedrijven er niet in slaagt de uitstoot te verminderen?
Het Impulsprogramma Chemische Stoffen en de Actieagenda Industrie en Omwonenden zijn beide voortgekomen uit evaluaties van het ZZS-beleid8 en de bescherming van omwonenden tegen nadelige gezondheidseffecten door langdurige en/of veelvuldige blootstelling aan industriële emissies9.
Onder het Impulsprogramma en de Actieagenda worden momenteel verbeteracties uitgevoerd op basis van onder andere deze evaluaties. Hierin wordt gekeken hoe de minimalisatieplicht als instrument effectiever ingezet kan worden. Dit is in nauwe samenwerking met de bevoegde gezagen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om op korte termijn de criteria voor het toetsen van de vijfjaarlijkse plannen van bedrijven aan te scherpen, gezien de uitspraken van gedeputeerden over de vaagheid van de huidige criteria? Zo nee, waarom niet?
Onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen wordt onderzocht welke mogelijkheden hiertoe zijn. Ik wil hierover ook in gesprek met de bevoegde gezagen en gedeputeerden over waar de onduidelijkheid rondom de vermijdings- en reductieprogramma’s (VRP’s) precies zit (zie ook antwoord op vraag 5). Op basis hiervan kan eventueel besloten worden over extra inzet. Hierin worden ook de aanbevelingen meegenomen van het RIVM, zoals verwoord in de verkenning ervaringen vermijdings- en reductieprogramma’s (VRP’s) voor de minimalisatie van Zeer Zorgwekkende Stoffen10, dat eerder onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen werd uitgevoerd.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om de handhaving van de minimalisatieplicht te verbeteren, burgers echt te beschermen en de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen daadwerkelijk terug te dringen? Wat is de planning voor de invoering van de maatregelen?
Er lopen momenteel onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen en de Actieagenda Industrie en Omwonenden al projecten om de toepassing en handhaving van de minimalisatieplicht bij bedrijven en omgevingsdiensten te versterken. Wat betreft de stijging van emissies zal per casus in samenwerking met het bevoegd gezag gekeken moeten worden wat hier de oorzaak van is. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om zo nodig passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de uitstoot van ZZS zo snel mogelijk daalt. Dat is en blijft het uitgangspunt.
Hoe beoordeelt u de verklaring van sommige bedrijven dat de toename te wijten is aan verhoogde productie? Bent u van mening dat economische groei mag prevaleren boven de gezondheid van mens en milieu? Waar trekt u een grens?
Zoals gesteld in de antwoorden op vragen 2 en 3 kan niet in algemene zin een oordeel worden gegeven over de reden van de door RTL Nieuws gerapporteerde verhoging van de emissies en de gevolgen daarvan. Het instellen van een minimalisatieplicht is juist gericht op het beschermen van de gezondheid. Zoals uit het rapport van de Onderzoeksraad voor de veiligheid is gebleken, wordt gezondheid niet altijd voldoende beschermd en ik werk er met andere overheden aan om te zorgen dat dat wel het geval wordt.
Ook bij verhoogde productie moeten bedrijven binnen de ruimte van een vergunning blijven.
Wat vindt u van het feit dat bedrijven als Vereniging van Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) niet eens een verklaring hebben voor de stijging van de zeer zorgwekkende stoffen? Welke oplossing ziet u hiervoor?
De VNCI is een brancheorganisatie die de belangen behartigt van de Nederlandse chemische industrie. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 is per bedrijf specifieke informatie nodig om een uitspraak te kunnen doen.
Wat vindt u van het feit dat sommige bedrijven bekennen dat ze zelf verkeerde of onvolledige gegevens hebben gerapporteerd en dat sommige bedrijven zelfs stellen dat ze niet weten of hun rapportage wel in overeenstemming is met regelgeving?
Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven die onder de Europese PRTR verordening vallen (EPRTR) om hun emissies correct via het e-MJV te rapporteren. Zoals in de inleiding op deze vragen is toegelicht, is het aan het betreffende bevoegd gezag om deze invoer te controleren op juistheid, volledigheid en consistentie, en om eventuele omissies en onjuistheden bij het bedrijf onder de aandacht te brengen.
Indien een bedrijf vragen heeft, dan kan er overlegd worden met het bevoegd gezag. Ook kan via de e-MJV helpdesk om nadere toelichting/uitleg gevraagd worden op de leidraad milieujaarrapportages.
Heeft u na zulke berichten nog het gevoel dat u «in control» bent van de gevaarlijke uitstoot die in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe?
De minimalisatieplicht en het ZZS-beleid zijn unieke instrumenten en ik ben van mening dat het gaat helpen om zo dicht mogelijk bij nul ZZS uitstoot te komen. Het beleid is van kracht sinds 2016 maar met de cyclus van het opstellen van een vermijdings- en reductieprogramma (VRP) en vervolgens investeren in verbeteringen gaat het niet van de ene op de andere dag beter. Het beleid is in 2022 geëvalueerd11 en de suggesties voor verbetering zijn onder andere meegenomen in het Impulsprogramma Chemische Stoffen. Dit betreft onder meer het vergroten van de samenhang, oplossen van kennishiaten en ondersteuning van bevoegde gezagen bij knelpunten in de handhaving.
Bent u op de hoogte van de discrepantie tussen de vorig jaar gerapporteerde uitstootcijfers van Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK's) door Tata Steel en de kennelijk recent gecorrigeerde cijfers, die een verdubbeling laten zien van de PAK-uitstoot in 2021 ten opzichte van 2020? Zo nee, hoe kan dit? Zo ja, waarom is dit toentertijd niet gedeeld met de Tweede Kamer, de provinciale staten en omwonenden?
Zoals aangegeven in de inleiding zijn de bevoegde gezagen verantwoordelijk voor het beoordelen van de ingediende uitstootcijfers. Dat geldt ook voor de situatie rond Tata Steel, waar de provincie Noord-Holland het bevoegd gezag is. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) is namens de provincie verantwoordelijk voor taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving.
In het geval van Tata Steel neemt de emissie van de vier PAK-stoffen in de emissieregistratie toe van 71 kg in 2020 naar 112 kg in 2021. De reden voor deze toename is een herziening van een kengetal dat wordt gebruikt voor het berekenen van de diffuse emissies van drie van de vier PAK-stoffen met ingang van rapportagejaar 2021. De werkelijke emissiesituatie is niet wezenlijk veranderd. Het herziene kengetal komt voort uit de afspraak om de gegevens in het e-MJV te actualiseren. De Kamer en de provinciale staten zijn hierover destijds schriftelijk geïnformeerd12 en de informatie is gepubliceerd op de website van de provincie Noord-Holland13. Deze actualisatie is een gevolg van conclusies uit het eerdere RIVM-rapport «Onderzoek naar de herkomst van neergedaald stof en stoffen in de lucht in de IJmond regio14». Hierin kwam naar voren dat de gemeten hoeveelheden metalen en PAK (veel) hoger zijn dan was verwacht op basis van berekeningen met data van de milieujaarverslagen, respectievelijk de Emissieregistratie15.
Kan de Staatssecretaris toelichten op basis van welke gegevens het RIVM en de Expertgroep Gezondheid IJmond in hun onderzoeken conclusies hebben getrokken en zijn de nu bekend geworden verhoogde PAK-uitstootcijfers destijds beschikbaar geweest voor deze onderzoeken en dus meegenomen in de onderzoeken?
Het RIVM rapport «De bijdrage van Tata Steel Nederland aan de gezondheidsrisico's van omwonenden en de kwaliteit van hun leefomgeving16» verscheen in 2023. Voor bepaling van luchtconcentraties en gezondheidseffecten is daarbij gebruik gemaakt van een combinatie van metingen in de leefomgeving (op het luchtmeetnet) en berekeningen (op basis van de emissieregistratie) die onderling zijn vergeleken op consistentie, waarbij de metingen als leidend zijn beschouwd. Daarom veranderen de conclusies niet.
Wel wijst RIVM erop dat een aanpassing van emissiecijfers/kengetallen aangeeft hoe belangrijk de kwaliteit van deze gegevens is. Het illustreert het belang van regelmatige controle door het bevoegd gezag van de consistentie van emissiegegevens en metingen in de leefomgeving. Dit kan door middel van het modelleren op basis van emissiegegevens om hiermee de concentratiebijdragen in kaart te brengen en deze te vergelijken met wat er daadwerkelijk in de leefomgeving op het luchtmeetnet wordt gemeten. Ook de aanbeveling om de hoeveelheid PAK-stoffen en metalen in grof stof in kaart te brengen blijft onveranderd.
Bekend is dat de adviezen van de Expertgroep leunen op de conclusies van de verschillende RIVM-rapporten en diverse andere bronnen. Aan de Expertgroep zal worden gevraagd of deze meest recente ZZS/PAK-uitstootcijfers impact hebben op deze conclusies. Ik zal u daarna zo spoedig mogelijk over de uitkomst informeren.
Gezien het grote algemene belang van dit onderwerp, kunt u de Expertgroep Gezondheid IJmond en RIVM vragen om te reflecteren op: a) wat de meest recente kennis over de ZZS/PAK-uitstootcijfers betekent voor de gezondheid en b) of dit iets verandert aan hun eerdere bevindingen, conclusies en aanbevelingen voor de overheid?
Zie het antwoord op vraag 16.
Kunt u het antwoord van RIVM en de Expertgroep Gezondheid IJmond op de bovenstaande vragen zo snel mogelijk naar de Kamer sturen?
Zoals in het antwoord op vraag 16 is aangegeven, zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten.
Hoe beoordeelt u het feit dat de cijfers vóór 2021 nog steeds foutief in de emissieregistratie staan? Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat deze gegevens op een betrouwbare wijze worden gecorrigeerd en wordt het RIVM daarbij betrokken?
Zoals aangegeven in de inleiding beoordelen bevoegde gezagen of de informatie over de (ZZS) emissies van bedrijven tijdig wordt verstrekt en toereikend is. Ik treed niet in hun bevoegdheden op dit vlak.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat deze significante aanpassing van uitstootcijfers zonder enige ruchtbaarheid is doorgevoerd in in ieder geval het afgelopen jaar?
Zoals in het antwoord op vraag 15 is beschreven, is deze specifieke aanpassing openbaar aangekondigd.
Kunt u alle wijzigingen die Tata Steel heeft gedaan in de rapportering van haar uitstootcijfers sinds 2015 naar de Kamer sturen, waarbij wordt aangegeven wanneer de wijzigingen precies zijn doorgevoerd, met welke reden, of ze volledig onafhankelijk zijn getoetst en door wie, en welke instanties op de hoogte waren van de wijzigingen?
Zoals aangegeven in de inleiding, beoordelen bevoegde gezagen of de informatie over de (ZZS) emissies van bedrijven tijdig wordt verstrekt en toereikend is. Dit leidt periodiek tot aanpassingen. Ik heb geen zicht op alle afspraken die hierover door het bevoegd gezag met het bedrijf zijn of worden gemaakt.
Bent u ermee bekend dat de Reclame Code Commissie Tata Steel op de vingers heeft getikt voor het onterecht beweren dat de uitstoot van PAK-stoffen in 2022 met 50% is afgenomen (ten opzichte van 2019) en dat ook de Omgevingsdienst die claim van Tata Steel niet kon bevestigen?3
Ja. De Reclame Code Commissie (RCC) heeft toentertijd geoordeeld18 dat uitingen vanuit Tata Steel over 50% PAK reductie in strijd zijn met artikel 4 CDR en niet gerechtvaardigd, omdat niet was aangegeven welke installaties het betrof en dat niet kon worden uitgesloten dat er geen 50% PAK’s reductie zal zijn indien de andere installaties ook werden meegenomen. In de uitspraak van de RCC staat: «valt niet uit te sluiten dat de vermindering van de PAK-uitstoot door Tata Steel in werkelijkheid kleiner is dan in de bestreden claim is vermeld.» In de bestreden claim stond 50%.
Tata Steel IJmuiden heeft laten weten dat zij sindsdien nader heeft gespecificeerd welke installaties het betreft. Zo staat bij de toelichting op de website: De 50%-reductie betreft drie bronnen die veel PAK-stoffen uitstootten (de Hulpstoffenfabriek, Koudbandwalserij en Sinterfabriek). De uitstoot van PAK-stoffen is bij die drie fabrieken met meer dan 50% afgenomen in 2022 ten opzichte van 2019. Uit de elektronische milieujaarverslagen van het bedrijf komt naar voren dat de emissie van (het totaal aan) PAK-stoffen sinds 2019 is gedaald.
Wat vindt u ervan dat Tata Steel de belofte heeft gedaan aan de Tweede Kamer en de provincie om 50% reductie van PAK over het hele terrein te reduceren in 2022, maar die belofte niet nakomt en daarover nog steeds niet eerlijk is op onder andere hun website? Hoe betrouwbaar is Tata Steel dan als bedrijf om afspraken mee te maken?
Zie het antwoord op vraag 22.
In het artikel op RTL Nieuws staat het volgende: «Zo stelt Tata dat het in 2015 veel meer PAK’s uitstootte dan het destijds officieel meldde aan de provincie.» Deelt u de mening dat het bewust onjuist rapporteren van uitstootcijfers mogelijk strafbaar is?
Het beoordelen van de emissie-opgave is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Indien het bevoegd gezag een vermoeden heeft dat er sprake is van een strafbaar feit, kan zij aangifte doen. Het Openbaar Ministerie kan op basis daarvan, of uit eigen beweging, een onderzoek starten. Het bevoegde gezag kan gebruik maken van alle middelen die hen ter beschikking staan, waaronder het doen van aangifte, ik meng mij hier verder niet in.
Welke stappen gaat u ondernemen om te onderzoeken of er sprake is van misleiding door Tata Steel en/of strafbare feiten en of dan vervolging mogelijk is?
Zie het antwoord op vraag 24.
Hoe beoordeelt u de impact van deze gecorrigeerde cijfers op de eerdere conclusies van het RIVM en de Expertgroep Gezondheid IJmond met betrekking tot de gezondheidseffecten in de IJmondregio? Waar baseert u zich dan op?
Zie het antwoord op vraag 16.
Expertgroep Gezondheid IJmond adviseert de uitstoot van PAK en benzeen met 90% te verlagen ten opzichte van de uitstoot in 2022: hoe gaat u deze adviezen tijdig opvolgen en welke tijdlijn hoort daarbij gezien de urgentie van het probleem?
De Kamer heeft recent de kabinetsreactie op het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond ontvangen19. Daarin is deze vraag meegenomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om de transparantie en betrouwbaarheid van gerapporteerde uitstootcijfers op zeer korte termijn in orde te maken, zodat dergelijke discrepanties in de toekomst worden voorkomen?
De emissieregistratie (RIVM in samenwerking met CBS, PBL, WUR en Deltares) stelt jaarlijks de emissies van de relevante Nederlandse bronnen vast, en faciliteert de ontsluiting van emissiedata via haar website. De verantwoordelijkheden voor het aanleveren van data zijn duidelijk vastgelegd in wet- en regelgeving. Waar nodig kan de emissieregistratie bedrijven en bevoegd gezagen adviseren, maar de controle van de door bedrijven in het e-MJV gerapporteerde uitstootcijfers is en blijft primair de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
Bent u bereid om na deze nieuwe onthullingen zo snel mogelijk werk te maken van onafhankelijke, fijnmazige metingen en van directe beschikbaarheid van uitstootdata voor de overheid, in plaats van dat we steeds afhankelijk zijn van Tata en achter de feiten aan moeten lopen, zoals door de aangenomen motie Teunissen is opgedragen aan de regering?4
Op dit moment vinden al regelmatig onafhankelijke metingen plaats in opdracht van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft hiervoor een programma opgesteld waarin extra controlemetingen worden uitgevoerd.
De motie Teunissen21 verzoekt de regering om zo snel mogelijk te zorgen voor onafhankelijk, continu en fijnmazig meten van gevaarlijke stoffen bij Tata Steel, inclusief het voor handhaving benodigde cameratoezicht en deze data zo veel mogelijk openbaar beschikbaar te maken.
Zoals de Kamer eerder is gemeld22, legt de geldende wetgeving de verantwoordelijkheid voor het (laten) uitvoeren van geaccrediteerde metingen bij bedrijven zelf. Daarmee is op voorhand al duidelijk dat het aanpassen van de systematiek – zowel landelijk als specifiek voor Tata Steel – een groot aantal technische, financiële, juridische en operationele uitdagingen kent. Daarom wil het kabinet eerst de onderzoeksuitkomsten in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden afwachten voordat verdere stappen worden gezet in de uitvoering van deze motie.
Bent u bereid om de vergunningen en milieurapportages van Tata Steel en andere grote industriële bedrijven op zeer korte termijn opnieuw te evalueren in het licht van deze onthullingen? Zo nee, waarom niet?
Het beoordelen van de emissie-opgave is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Ik meng mij hier niet in.
Welke stappen gaat u ondernemen om de transparantie, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de rapportages over uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen te in orde te maken en welke tijdlijn hoort daarbij, gezien de urgentie van het probleem en de zorgen bij burgers?
Zie eerdere antwoorden onder ander op vraag 5 en vraag 29.
Bent u bereid om de lijst van bedrijven die verplicht zijn hun uitstoot te melden uit te breiden, zodat ook bijvoorbeeld asfaltcentrales hieronder vallen? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt dat met het doel om gezondheid van mensen en milieu beter te beschermen?
Ik wil niet op de zaken vooruitlopen en zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven eerst het gesprek aangaan met de bevoegde gezagen.
Overigens zijn asfaltcentrales vergunningplichtig. Voor asfaltcentrales geldt de 5-jaarlijkse informatieplicht en het aanleveren van het vermijdings- en reductieprogramma. Hier hoort ook bij dat ze informatie over hun ZZS-emissies naar lucht en water moeten aanleveren bij het bevoegd gezag. Op dit moment is het wettelijk nog niet verplicht dat ze dit via de database doen, maar het wijzigingsbesluit over de ZZS-emissiedatabase zal dat veranderen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gezondheid van mens, dier en milieu voorop komt te staan in het beleid rondom de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen?
Binnen het huidige beleid staat het beperken van de risico’s van mens, dier en milieu centraal. Met onder andere het ZZS-emissiebeleid, het versterken van VTH-stelsel, het impulsprogramma chemische stoffen en Actieagenda Industrie en Omwonenden zijn vele maatregelen in gang gezet om de bescherming van de gezondheid verder te verbeteren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zie de beantwoording hierboven.
ETS-2 |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Folkert Idsinga (VVD), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: gasrekening kan in 2030 flink hoger zijn» en het bijbehorende rapport van CE Delft?1 Hoe beoordeelt u dit bericht en het bijbehorend onderzoek van CE Delft?
Ja. Het kabinet heeft kennisgenomen van het bericht. Het betreft een onderzoek naar mogelijke ontwikkelingen van de energierekening richting 2030. Het kabinet houdt de lastenontwikkeling voor huishoudens en bedrijven altijd nauwlettend in de gaten en neemt waar nodig maatregelen om de koopkracht te versterken.
Hoe kijkt u aan tegen de volgende, in het rapport van CE Delft gehanteerde uitgangspunten: een CO2-prijs binnen het EU Emissions Trading System (ETS-2) van 40 euro/ton CO2 tot 60 euro/ton CO2 in 2030, en een meerprijs op de gasprijs van respectievelijk 0,066 euro/m3 tot 0,099 euro/m3 in 2030?
De uitgangspunten van het CE Delft zijn vergelijkbaar met de uitgangspunten van het kabinet in de begroting. In de begroting wordt rekening gehouden met een ETS2-prijs van € 56 per ton CO2 in 2027, oplopend tot € 60 in 2030. Dit is gelijk aan een prijs van € 45 in 2020, gecorrigeerd voor de (verwachte) inflatie. In de ETS richtlijn zijn waarborgen opgenomen die de kans vergroten dat de prijs in de eerste jaren onder dit niveau blijft. De prijs in 2030 komt neer op circa 11 cent per m3aardgas, 13 cent per liter benzine en 15 cent per liter diesel. De impact op de gasprijs zal uiteindelijk lager uitvallen afhankelijk van de hoeveelheid bijmenging groen gas in 2030.
Kunt u aangeven hoe u de gevolgen inschat voor ETS-2 voor de komende jaren voor huishoudens en bedrijven, uitgesplitst naar de kosten voor a) verwarming en b) mobiliteit/brandstoffen?
In de memorie van toelichting bij de Wet implementatie ETS2 worden de totale financiële lasten van het ETS2 in zichtjaar 2030 geraamd in Nederland. Het betreft € 874 mln. voor de verwarming van gebouwen (woningen, kantoren, etc.), € 1.234 mln. voor brandstoffen gebruikt in de mobiliteit (wegvervoer en mobiele werktuigen) en circa € 230 mln. voor de bedrijfsprocessen van de kleine energie- en maakindustrie.
Volgens het PBL3 betekent een ETS2 prijs van € 50 voor een gemiddelde personenauto op fossiele brandstoffen circa € 85 per jaar. Voor de verwarming van een gemiddeld huishouden met gas gaat het om circa € 100 per jaar. Daarmee komen de kosten voor een gemiddeld huishouden uit op € 185 bij een ETS2 prijs van € 50. De kosten voor een gemiddeld bedrijf zijn niet voorhanden omdat dit sterk afhangt van het soort bedrijf en het type energie dat zij gebruiken.
Klopt het dat het kabinet verwacht dat de inkomsten uit ETS-2 de volgende zullen zijn: 3,6 miljard euro in 2027, 2,65 miljard euro in 2028 en 2,2 miljard euro in 2029 (zoals vermeld in het Bijlagenboek bij de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën, 17 september 2024)?
Ja.
Is de raming van de Europese Commissie dat een emissierecht in 2030 48 euro per ton kost nog steeds actueel? Klopt het dat dit neerkomt op circa 11 cent per liter benzine, circa 13 cent per liter diesel en circa 10 cent per m3 aardgas?2
De raming van de Commissie is nog actueel. Voor de uitgangspunten over de ETS2 prijs van het kabinet in de begroting zie het antwoord op vraag 2.
Welk deel van de opbrengsten uit ETS-2 worden gebruikt om het Social Climate Fund te financieren, en welk deel van de uit het Social Climate Fund beschikbare middelen zal terugvloeien naar Nederland?
Het SCF omvat € 65 miljard in totaal. Het SCF wordt gefinancierd door de veiling van 50 miljoen rechten uit het ETS1, waarna het resterende bedrag wordt opgehaald met het de veiling van rechten uit het ETS2. Welk deel van de opbrengsten uit ETS2 worden gebruikt om het SCF te financieren hangt daarmee af van de ETS1 prijs en de ETS2 prijs. Bij een ETS1 prijs van circa € 80 en een ETS2 prijs van circa € 50 vloeit ongeveer een kwart van de ETS2 opbrengsten op EU-niveau naar het SCF. Dit aandeel neemt af naarmate de ETS2 prijs stijgt, omdat de omvang van het SCF gelijk blijft en de totale opbrengsten van het ETS2 stijgen. Nederland kan circa € 720 mln. uit het SCF ontvangen, oftewel circa 1,108% van het totaal.
In hoeverre deelt u de lijn van het vorige kabinet dat er in eerste instantie zou moeten worden gekeken naar hoe de opbrengsten van ETS-2 in eigen land ingezet kunnen worden om compenserende maatregelen te treffen voor huishoudens en ondernemers die te maken krijgen met hogere kosten?
Het Nederlandse begrotingsbeleid is gebaseerd op het principe van scheiding van inkomsten en uitgaven. Dit betekent dat inkomsten in beginsel naar de algemene middelen gaan en niet vooraf geoormerkt worden voor bepaalde uitgaven. Dit gaat ook op voor de ETS opbrengsten. Nederland is op basis van de ETS-richtlijn verplicht om een bedrag equivalent aan de ETS inkomsten uit te geven aan klimaatbeleid. Nederland houdt zich aan deze verplichting en geeft ruim meer uit aan klimaatbeleid dan de ETS inkomsten, ook wanneer het ETS2 start in 2027. Door burgers en bedrijven gericht te ondersteunen met het realiseren van emissiereductie en energiebesparing worden hoge CO2-kosten uit het ETS2 vermeden.
Deelt u de mening van de BOnd Van Automobielhandelaren en Garagehouders (BOVAG) dat de opbrengst van ETS-2 ten onrechte in de schatkist verdwijnt?3 Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse begrotingsbeleid is gebaseerd op het principe van scheiding van inkomsten en uitgaven. Dit betekent dat inkomsten in beginsel naar de algemene middelen gaan en niet vooraf geoormerkt worden voor bepaalde uitgaven. Voor het mobiliteitsdomein heeft het kabinet in het regeerprogramma aangekondigd in het voorjaar van 2025 met een plan voor hervorming van de autobelastingen en het aanpalende mobiliteitsbeleid te komen. Hierin neemt het kabinet onder andere de benodigde maatregelen voor het halen van de klimaatdoelen en de zorgen over betaalbaarheid van automobiliteit mee.
Wanneer heeft er een politiek besluit plaatsgevonden om de kosten van ETS-2 bovenop de andere belastingen en accijnzen te plaatsen? Klopt het dat dat besluit nog niet genomen is?
De inkomsten van ETS2 waren onderdeel van het budgettaire basispad ten tijde van de doorrekeningen van het CPB van de verkiezingsprogramma’s (Keuzes in Kaart) en de formatie. In het Hoofdlijnenakkoord is vervolgens afgesproken om de lasten te verlichten. Dit gaat met name om de lasten op arbeid, maar ook de lasten op energie worden verlaagd, via bijvoorbeeld de energiebelasting. Het kabinet heeft er daarnaast voor gekozen om een aantal sectoren, zoals de binnenvaart, vrijwillig onder ETS2 te brengen. De inkomsten van de ETS2 opt-in zijn vervolgens bij Miljoenennota 2025 ingeboekt in het inkomstenkader. Een verdere verlaging van belastingen als compensatie van ETS2-lasten zou leiden tot een lastenrelevante derving onder het inkomstenkader, wat conform begrotingsregels moet worden gedekt.
Ligt het niet in de rede, aangezien de energiebelasting en de accijnzen in Nederland al relatief hoog zijn en deze ook de negatieve externe effecten van CO2-uitstoot goed weerspiegelen, om de extra kosten van ETS-2 te compenseren met een verlaging van deze belasting en accijnzen?
Het evenredig verlagen van de energiebelasting en accijnzen in Nederland zou de impact van het ETS2 op emissiereductie in Nederland tenietdoen. Zoals uit de recente KEV gebleken is, zit Nederland nog niet op een pad om het doel uit de Klimaatwet te halen. Om deze reden heeft het verlagen van de energiebelasting en accijnzen niet de voorkeur. Een verlaging van belastingen als compensatie van ETS2-lasten zou tevens leiden tot een lastenrelevante derving onder het inkomstenkader, wat conform begrotingsregels moet worden gedekt. Het kabinet houdt de lastenontwikkeling voor huishoudens en bedrijven in de gaten en neemt jaarlijks waar nodig maatregelen om de koopkracht te versterken.
Deelt u de mening dat een eerlijke lastenverdeling een belangrijk uitgangspunt zou moeten zijn voor het klimaatbeleid? Heeft u goed in beeld wat de impact op huishoudens en ondernemers zal zijn van het ETS-2? Hoe bent u van plan ervoor te zorgen voor een eerlijke lastenverdeling?
Ja. Het kabinet staat voor een rechtvaardig klimaatbeleid, met aandacht voor handelingsperspectief, solidariteit en draagkracht. Het kabinet heeft daarom oog voor de lasten die volgen uit het beleid dat het kabinet voert. De antwoorden op vraag 2 en 3 gaan in op de verwachte financiële gevolgen van het ETS2. De kosten als gevolg van het ETS2 zijn – vanaf 2027 – een onderdeel van het bredere klimaatbeleid, waarin het kabinet inzet op een gebalanceerde mix van normeren, beprijzen en subsidiëren.
In hoeverre is in de koopkrachtberekening van het Centraal Planbureau (CPB) rekening gehouden met deze extra kosten van ETS voor huishoudens? Hoe zijn deze kosten verrekend in de koopkrachtberekeningen?
De inflatieraming van het CPB op de middellange termijn (waaronder de inflatieraming voor 2027) is op basis van Europese inflatieverwachtingen. In de raming wordt dus impliciet rekening gehouden met ETS2 via de verwachtingen van marktpartijen. Het effect loopt mee in de koopkrachtcijfers via het effect op de consumentenprijzen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei?
Ja.
PBL noemt in de KEV afschaffing van de salderingsregeling |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) noemt in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) afschaffing van de salderingsregeling een van de maatregelen waardoor onder dit kabinet Nederland een flinke stap achteruit doet in het realiseren van de klimaatdoelen; heeft het PBL u hier voor verschijning van de KEV voor gewaarschuwd? Zo ja, wanneer was dat en waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?
In de Klimaat- en Energieverkenning worden ramingen voor broeikasgasemissies, hernieuwbare energie en energiebesparing gepresenteerd voor de jaren 2030 en 2035, en wordt in beeld gebracht wat de verwachte toekomstige effecten zijn van het klimaat- en energiebeleid in Nederland. De KEV raamt geen effecten van individuele beleidsmaatregelen, dus ook niet van de beëindiging van de salderingsregeling. Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft mij niet op voorhand geïnformeerd over de impact van de beëindiging van de salderingsregeling op klimaatdoelen.
In de onlangs gepubliceerde Monitor Zon-PV van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) komt overigens naar voren dat de productie van kleinschalig opgesteld vermogen de verwachtingen bij het sluiten van het Klimaatakkoord ruimschoots overtreffen.1 Bij het sluiten van het Klimaatakkoord werd uitgegaan van een autonome groei van kleinschalig zon naar 7 TWh in 2030 en in 2023 was de jaarlijkse productie van kleinschalig opgesteld vermogen al 9,1 TWh.
Heeft u actief advies ingewonnen over de gevolgen van afschaffing van de salderingsregeling op uitrol van zon op dak en de CO2-impact daarvan? Zo ja, wat kwam hieruit?
Er is met diverse partijen contact geweest over de gevolgen van het beëindigen van de salderingsregeling per 2027. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 1 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel.2 Verder hebben zowel Berenschot3 als CE Delft en TNO4 gedurende het uitwerken van het wetsvoorstel een onderzoek gepubliceerd naar de gevolgen van het beëindigen van de salderingsregeling. De resultaten hiervan zijn betrokken bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel. Wat betreft de uitrol van zon op dak zal er sprake zijn van een afnemende groei, maar zullen de investeringen in zonnepanelen naar verwachting niet stilvallen. Het blijft immers lonen om te investeren in zonnepanelen.
Het is niet mogelijk om een inschatting te geven van de CO2-impact van het beëindigen van de salderingsregeling, omdat het effect van deze maatregel samenhangt met andere beleidsmaatregelen. Om deze reden doet het PBL in de KEV ook geen uitspraken over het effect van individuele maatregelen.
Zijn er ambtelijke inschattingen gemaakt van de gevolgen van de afschaffing van de salderingsregeling op de uitrol van zon op dak en de CO2-impact daarvan? Zo ja, wat waren die inschattingen?
De inschatting is dat de uitrol van zonnepanelen zal afnemen vergeleken met de afgelopen jaren, maar niet zal stilvallen. In enkele jaren tijd is het aantal huishoudens met zonnepanelen gegroeid van 1 miljoen naar 3 miljoen en de groei van de jaarlijkse productie van kleinschalig opgesteld vermogen naar 9,1 TWh in 2023 overtreft ruim de verwachtingen bij het sluiten van het Klimaatakkoord. Deze groei zal afvlakken, maar volgens de RVO heeft dat voornamelijk te maken met het feit dat de prikkel van de hoge elektriciteitsprijzen uit 2022 er niet meer is. De RVO verwacht dat ook na het beëindigen van de salderingsregeling zonnepanelen zullen blijven zorgen voor een besparing op de energierekening.5 Verder verwachtte het PBL al in de KEV van 2023 dat het groeitempo van het aantal huishoudens met zonnepanelen zou afnemen vanwege de sterke groei van de jaren daarvoor.6 Eerder dit jaar noemde het PBL dat het raadzaam zou zijn om gezien het huidige overaanbod van elektriciteit uit zon-pv eerst het gebruik van elektriciteit door elektrificatie te stimuleren. Daarbij acht het PBL voldoende uitbreiding van het elektriciteitsnet een randvoorwaarde voor het stimuleren van extra zon-pv.7
Het is niet mogelijk om een inschatting te geven van de CO2-impact van het beëindigen van de salderingsregeling, omdat het effect van deze maatregel samenhangt met andere beleidsmaatregelen. Om deze reden doet het PBL in de KEV ook geen uitspraken over het effect van individuele maatregelen.
Zijn er ook adviezen ingewonnen over, of inschattingen gemaakt van de kosten die worden veroorzaakt door de extra CO2-uitstoot door de afschaffing van de salderingsregeling?
Zoals aangegeven geeft het PBL aan dat het geen ramingen maakt in de KEV van de CO2-impact van individuele maatregelen, zoals het beëindigen van de salderingsregeling, omdat het effect van deze maatregel samenhangt met andere beleidsmaatregelen. De salderingsregeling is een zeer effectieve maatregel geweest om de terugverdientijd van zonnepanelen te verkorten en daarmee zon op dak te stimuleren. Volgens de KEV is de productie van zonnestroom door huishoudens gestegen van 13 PJ in 2020 naar 31 PJ in 2023. Ook de RVO benoemt dat de eerdere verwachtingen uit het Klimaatakkoord voor kleinschalige zonnepaneelinstallaties al zijn overtroffen. De RVO verwacht dat ook na het beëindigen van de salderingsregeling zonnepanelen zullen blijven zorgen voor een besparing op de energierekening. Verder verwachtte het PBL al in de KEV van 2023 dat het groeitempo van het aantal huishoudens met zonnepanelen zou afnemen vanwege de sterke groei van de jaren daarvoor.
Bent u ermee bekend dat al in februari ambtenaren de toenmalige Minister van Financiën waarschuwde dat de doelen fors onder druk stonden? Hoe verhoudt het schrappen van de salderingsregeling en van andere klimaatmaatregelen zich hiertoe?
Ik ben bekend met de interne beslisnota’s van het Ministerie van Financiën, die in het kader van actieve openbaarmaking met het Belastingplanpakket 2025 openbaar zijn gemaakt. De conclusie van de interne adviesnota komt overeen met de nieuwe analyse van het PBL. De nieuwe KEV laat namelijk zien dat de kans kleiner dan 5 procent is dat het klimaatdoel voor 2030 wordt gehaald. Hierin is meegenomen dat de salderingsregeling per 2027 wordt beëindigd. Het kabinet houdt vast aan de afgesproken klimaatdoelen en neemt daarom in het voorjaar een besluit over alternatieve maatregelen. In de Klimaatnota heeft het kabinet al de eerste acties aangekondigd gericht op de aanpak van netcongestie en de maatwerkaanpak, onder andere om knelpunten in de uitvoering aan te pakken.
Zoals toegelicht in de eerdere antwoorden zijn de verwachtingen van de productie van kleinschalige zonnepaneelinstallaties sinds het sluiten van het Klimaatakkoord overtroffen. De salderingsregeling wordt beëindigd omdat het zorgt voor overbelasting van het net en er sprake is van een steeds grotere belastingderving. Toch zal de investering in zonnepanelen door huishoudens niet stilvallen: de investering in zonnepanelen blijft immers lonen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor aanvang van de tweede termijn van het Belastingplan?
Ja.
De gedragscode beheer en onderhoud van de waterschappen |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Klopt het dat de gedragscode beheer en onderhoud van de waterschappen, waarin het dagelijkse beheer en onderhoud van waterschappen wordt geregeld, zoals bijvoorbeeld maaien en baggeren, op 1 januari 2025 afloopt? Bent u bereid om deze gedragscode te verlengen? Zo ja, onder welke voorwaarden?
De gedragscode beheer en onderhoud door waterschappen loopt af op 31 december 2024. Deze gedragscode is destijds goedgekeurd onder de Wet natuurbescherming en die goedkeuring kan niet worden verlengd omdat de Wet natuurbescherming inmiddels vervallen is. De regelgeving over gedragscodes maakt nu onderdeel uit van de Omgevingswet. Er vindt in dat kader een nieuwe beoordeling plaats van gedagscodes, waarna gedragscodes die voldoen aan de eisen kunnen worden aangewezen in de Omgevingsregeling. Ik voer momenteel gesprekken met de betrokken soortenorganisaties, het IPO, de Unie van Waterschappen en RVO om alsnog tot een passende oplossing te komen.
Klopt het dat al meerdere jaren wordt gewerkt aan actualisatie van de gedragscode? Kunt u aangeven waarom dit tot op heden nog niet heeft geleid tot het vaststellen van een nieuwe gedragscode?
De afgelopen twee jaar hebben de Unie van Waterschappen en RVO intensief overleg gevoerd over het opstellen van een nieuwe gedragscode, die moet ingaan op 1 april 2025. LVVN heeft hierbij gefaciliteerd. Er is op dit moment alleen nog discussie over het in bepaalde gevallen gebruiken van de klepelmaaier bij niet-veiligheidssituaties.
Kunt u bevestigen dat de inzet van het dagelijkse beheer zoals is vastgelegd in deze gedragscode is gericht op het versterken van de biodiversiteit en het behoud van beschermde soorten, onder andere via de habitatbenadering, en daarmee een vorm van ecologisch beheer betreft? Bent u bereid deze werkwijze voort te zetten?
Het instrument gedragscode heeft wettelijk gezien niet tot doel de biodiversiteit te versterken. Een gedragscode is een vorm van vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht voor flora- en fauna-activiteiten. Zij behelst daarmee een algemene toestemming voor activiteiten die moet voldoen aan de kaders van de Vogelrichtlijn en de Habitarichtlijn en – in lijn daarmee – van de nationale wetgeving, voor afwijking van in beginsel verboden handelingen ten aanzien van beschermde soorten. Zij kan worden verleend voor frequente werkzaamheden met een voorzienbaar en voorspelbaar effect voor de beschermde soorten en hun leefgebied. Het instrument van de gedagscode moet zo onnodige lasten voorkomen. De in de gedragscode beschreven werkzaamheden mogen niet leiden tot nadelige gevolgen voor de soorten en hun leefgebied. Daarom worden in de gedragscode eisen gesteld waaraan voldaan moet worden om deze nadelige gevolgen te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat de waterschappen de effectiviteit van maatregelen voor beschermde soorten hebben onderbouwd en advies van soortenbeschermingsorganisaties hebben ingewonnen? Klopt het dat er desondanks nog steeds een verschil van inzicht is over het maaien middels klepelen, waardoor een nieuwe gedragscode onuitvoerbaar is? Kunt u uitleggen waar dit verschil van inzicht op berust?
De waterschappen hebben inderdaad advies ingewonnen bij de soortenorganisaties op welke wijze en onder welke omstandigheden het gebruik van de klepelmaaier mogelijk is. Hierover vindt nog overleg plaats met de soortenorganisaties met als doel overeenstemming te verkrijgen over het opnemen van specifieke situaties in de gedragscode, waarin het gebruik van de klepelmaaier wordt toegestaan (zie ook het antwoord op vraag 8). Van belang hierbij is dat afdoende onderbouwd kan worden dat het gebruik van de klepelmaaier op de door de waterschappen voorgestelde wijze niet leidt tot nadelige gevolgen voor de beschermde soorten en hun leefgebied.
Kunt u bevestigen dat de waterschappen een ecologische manier van klepelen hebben voorgesteld, waarbij tien centimeter boven het maaiveld wordt gemaaid, het maaisel wordt afgevoerd en buiten de kwetsbare periode wordt gemaaid? Klopt het dat dit ervoor zorgt dat er minder vaak hoeft te worden gemaaid en er dus minder vaak verstoring is en er ook variatie in vegetatie ontstaat?
De Unie van Waterschappen heeft dit inderdaad voorgesteld. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de stelling van de waterschappen dat het waterbeheer in gevaar komt als er niet kan worden geklepeld, waardoor wateroverlast of zelfs onveilige situaties, omdat er onvoldoende zicht is op de sterkte van dijken, kunnen ontstaan?
Op dit moment wordt in overleg met de soortenorganisaties en RVO onderzocht in welke situaties klepelen kan worden toegestaan, bijvoorbeeld in situaties dat er technisch geen alternatieve maaimethode is dan de klepelmaaier. Tevens wordt onderzocht in welke gevallen de klepelmaaier kan worden gebruikt zonder dat een verbodsbepaling wordt overtreden. Het gebruik van de klepelmaaier is overigens reeds toegestaan als dit noodzakelijk is voor de veiligheid van de werknemer.
Kunt u de situatie schetsen waarbij de gedragscode niet wordt verlengd en de waterschappen voor regulier beheer en onderhoud vele tijdrovende vergunningen moeten gaan aanvragen? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is die moet worden voorkomen?
Ja, dit is onwenselijk en onnodige administratieve lasten moeten zoveel mogelijk voorkomen worden. Het instrument gedragscodes heeft dit als doel zodat beheerders voor frequente werkzaamheden met een voorspelbaar en voorzienbaar effect op soorten en hun leefgebied vrijstelling kunnen krijgen om zo niet voortdurend een omgevingsvergunning te hoeven aanvragen. Daarom ben ik in gesprek met de betrokken soortenorganisaties, de Unie van Waterschappen, het IPO en RVO om tot een passende oplossing te komen.
Wilt u zich inspannen om voor 1 januari 2025 tot een nieuwe gedragscode te komen?
LVVN, Unie van Waterschappen, RVO, de betrokken soortenorganisaties en het IPO hebben afgesproken om een zogenoemde snelkookpansessie te houden. Doelstelling hiervan is gezamenlijk het gebruik van de klepelmaaier in niet-veiligheidssituaties zo te formuleren dat deze geschikt is voor opname in de nieuwe gedragscode. De nieuwe gedragscode moet dan ingaan op 1 april 2025.
Het EU-Mercosur-verdrag |
|
Christine Teunissen (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Op welke wijze geeft het kabinet concreet invulling aan de zin in het hoofdlijnenakkoord: «We willen niet importeren wat we niet mogen produceren» in relatie tot de Nederlandse inzet aangaande het EU-Mercosur-verdrag?
Het kabinet zal pas een positie bepalen over een mogelijk EU-Mercosur akkoord wanneer de onderhandelingen zijn afgerond en alle daartoe noodzakelijke stukken door de Europese Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Als besluitvorming gedurende deze kabinetsperiode plaatsvindt, dan zullen bij de standpuntbepaling ook relevante beleidsstandpunten uit het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma worden meegenomen.
Op dit moment beziet het kabinet de mogelijkheden om op Europees niveau eisen te stellen aan de invoer van producten die binnen de EU niet geproduceerd mogen worden, zoals opgenomen in het regeerprogramma.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Kamer zich al meerdere malen heeft uitgesproken tegen een EU-Mercosur-verdrag waarin de landbouw is opgenomen, onder meer in 2023 met de breed aangenomen motie Ouwehand c.s. (Kamerstuk 34 682, nr. 125) waarin het kabinet verzocht wordt «bij de Europese Commissie en in de Raad klip-en-klaar duidelijk te maken dat Nederland in ieder geval een EU-Mercosur-verdrag waarin de landbouw is opgenomen zal blokkeren» en waarbij het kabinet wordt verzocht «voor deze positie actief steun te vergaren bij de andere lidstaten en binnen een maand verslag te doen aan de Kamer.»?
Ja.
Op welke wijze voert het kabinet deze motie uit?
Het vorige kabinet heeft op 13 februari 2024 gereageerd1 op de motie van de leden Ouwehand en Grinwis c.s. van 1 februari 20242 met een vergelijkbare strekking. Die lijn is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 19 september jl. bevestigd door de Minister president.3
Nederland geeft zowel bij de Europese Commissie als bij andere lidstaten consequent aan dat een EU-Mercosur akkoord zeer gevoelig ligt in Nederland en er in het bijzonder zorgen bestaan binnen de landbouwsector over de landbouwafspraken in het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord uit 2019.
Heeft u de Europese Commissie geïnformeerd dat Nederland in ieder geval een EU-Mercosur-verdrag waarin de landbouw is opgenomen zal blokkeren, conform de motie Ouwehand c.s.? Zo nee, wanneer gaat u dat alsnog doen?
De Europese Commissie is bekend met de moties die uw Kamer heeft aangenomen over een EU-Mercosur akkoord. Voor wat betreft landbouw, geeft de Europese Commissie aan dat de afspraken over markttoegang voor landbouwproducten in het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord uit 2019 beperkt zijn, omdat er tariefcontingenten zijn opgenomen voor sensitieve producten.
Zoals bij u bekend, zal het kabinet pas een positie bepalen over een mogelijk EU-Mercosur akkoord op het moment dat de onderhandelingen zijn afgerond en alle daartoe noodzakelijke stukken door de Europese Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden.
Kunt u een overzicht geven van uw inspanningen op het onderhandelingsresultaat van dit verdrag te beïnvloeden en hoe dat zich verhoudt tot de duidelijke uitspraak van de motie Ouwehand c.s.?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4, geeft Nederland consequent aan dat een EU-Mercosur akkoord zeer gevoelig ligt in uw Kamer. Ook bepleit Nederland binnen de EU dat een mogelijk EU-Mercosur akkoord een integraal associatieakkoord blijft, conform motie Teunissen c.s.4
Wat is de huidige positie van het kabinet over wat de EU-inzet zou moeten zijn voor het EU-Mercosur-verdrag?
Momenteel richt de Europese Commissie zich in de onderhandelingen met name op het maken van afspraken over het tegengaan van ontbossing en het opnemen van het klimaatakkoord van Parijs als essentieel element bij het verdrag. Dit is mede op verzoek van de lidstaten, waaronder eerder Nederland5, omdat de afspraken in het onderhandelaarsakkoord uit 2019 op dit terrein verder geconcretiseerd kunnen worden. Er wordt niet gesproken over herziening van de afspraken over markttoegang voor sensitieve landbouwproducten zoals die in 2019 zijn uit onderhandeld.
De Europese Commissie houdt de lidstaten op de hoogte van het verloop van de onderhandelingen, maar heeft de nodige ruimte om zelf tekstvoorstellen te doen aan de onderhandelingspartners, zonder deze vooraf bij de lidstaten te toetsen. Nederland zal een positie bepalen over een mogelijk EU-Mercosur verdrag op het moment dat de onderhandelingen zijn afgerond en er daadwerkelijk sprake is van besluitvorming.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de Begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp in de week van 11 november?
Ja.
Het bericht ‘Rechter dwingt provincie stikstofvergunning plasticfabrikant aan te passen' |
|
Thom van Campen (VVD), Harm Holman (NSC) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de rechterlijke uitspraak die de provincie Brabant verplicht om de stikstofvergunning van plasticproducent Sabic deels in te nemen?1
Ja.
Op grond van welke wet- en regelgeving heeft de rechter geoordeeld dat de ongebruikte (hierna: latente) vergunninsruimte van het bedrijf moet worden ingenomen?
In deze zaak is nog de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing, die van kracht was tot 1 januari 2024. De zaak heeft betrekking op een verzoek tot intrekking van een deel van de latente ruimte in de natuurvergunning van een kunststof producerend bedrijf. De bevoegdheid tot intrekking was neergelegd in artikel 5.4 Wnb.2
Kunt u bevestigen dat de rechter dit noodzakelijk achtte omdat het niet goed gaat met het nabijgelegen Natura 2000-gebied de Brabantse Wal? Zo ja, hoeveel Nederlandse Natura 2000-gebieden bevinden zich in soortgelijke staat?
De rechtbank heeft het besluit van de provincie Noord-Brabant vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, met de volgende aanwijzing: «wijzig de natuurvergunning van SABIC zodanig dat een substantieel deel wordt beperkt van de niet gebruikte emissieruimte vanwege de Cogen2 installatie waarop deze vergunning betrekking heeft». Die aanwijzing geldt alleen «indien voor 28 februari 2025 geen nieuw provinciaal beleid omtrent de intrekking of wijziging van natuurvergunningen (inclusief vergunningen voor Natura 2000-activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder e, van de Omgevingswet) is vastgesteld.» In de conclusie stelt de rechtbank verder dat het aan het College is te bepalen hoe groot dat deel is en dat het college concrete plannen van SABIC hierbij kan betrekken. Het bedrijf heeft door een eerdere vervanging van een verbrandingsinstallatie een veel lagere stikstofemissie dan vergund, waardoor zijn natuurvergunning uit 2016 veel latente ruimte bevat. De rechtbank meent dat het college bij de beoordeling van het verzoek tot intrekking of wijziging van de vergunning had moeten nagaan waarom de latente ruimte niet substantieel zou kunnen worden beperkt. De rechtbank betrekt in het oordeel inderdaad de verslechterde staat van de natuur in het Natura 2000-gebied de Brabantse Wal. Voor informatie over de staat van Natura 2000-gebieden verwijs ik naar de uitkomsten van de natuurdoelanalyses, waar uw Kamer onder meer bij brief van 9 april 2024 (Kst. 33 576, nr. 371) over is geïnformeerd.
Wat vindt u van het verweer van de rechter tegen de argumentatie van de provincie, waarin hij stelt dat het belang van rechtszekerheid niet zwaarder mag wegen dan natuurbelang?
Het is niet aan mij om een concrete weging te geven aan deze specifieke uitspraak, nu ik geen direct belanghebbende ben bij deze zaak. Vanuit beleidsmatig oogpunt vind ik het van groot belang dat de rechtszekerheid van een ondernemer stevig wordt meegenomen en gewogen bij dergelijke afwegingen.
Kunt u juridisch motiveren waarom de provincie dan wel juist stelt dat sprake moet blijven van rechtszekerheid, indien u dit verweer niet deelt?
De provincie zal een nieuw besluit moeten nemen dat in overeenstemming is met de uitspraak van de rechtbank.
Vreest u precedentwerking van deze rechterlijke uitspraak voor andere situaties waarin sprake is van latente stikstofruimte in Wet natuurbescherming (WNb)-vergunningen? Indien nee, waarom niet? Indien ja, hoe gaat u dit voorkomen?
De vraag of hier precedentwerking van uitgaat, is pas aan de orde als dit oordeel wordt bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wat gaat u op korte termijn doen om de depositie vanuit álle provincies terug te dringen?
Het kabinet zet in op een structurele verlaging van de uitstoot van stikstofemissies. De komende tijd zijn effecten te verwachten van diverse maatregelen, zoals bijvoorbeeld de Lbv, de Lbv-plus en de diverse andere instrumenten uit de aanpak piekbelasting. Ook zet het kabinet aanvullend in op een aanpak met als belangrijke componenten een inzet op juridisch houdbare innovaties. vrijwillige beëindiging en diverse maatregelen in het kader van de mestproblematiek. Tegelijkertijd wordt toegewerkt naar bedrijfsspecifieke doelen, zodat ondernemers weten wat er van ze verwacht wordt. Relevant is tot slot dat het kabinet breder kijkt dan alleen de drukfactor stikstof en breder stuurt op de natuurkwaliteit en op andere drukfactoren, daar waar dat voor de natuur noodzakelijk is.
Hoe gaat u voorkomen dat in het hele land verplicht vergunningen moeten worden ingetrokken door bevoegde gezagen, en daarmee het ondernemingsklimaat in Nederland ernstig wordt geschaad door het ontbreken van landelijke stikstofreducerende maatregelen op korte termijn?
Ik vind het belangrijk dat we ondernemingen zekerheid en toekomstperspectief kunnen blijven bieden, en richt mij daar met de bovengenoemde aanpak ook op. Een belangrijke sleutel daarvoor is het realiseren van voldoende natuurherstel. Zoals ook in antwoord 7 is aangegeven, zet het kabinet daarvoor in op een structurele daling van de stikstofuitstoot, in combinatie met de bredere natuurinzet.
Deelt u de opvatting dat u de verantwoordelijkheid draagt voor het formuleren van beleidsregels over hoe om te gaan met latente ruimte in WNb-vergunningen? Zo ja, welke stappen onderneemt u hiertoe?
Gedeputeerde staten zijn in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor de natuurvergunning, de daarmee samenhangende beleidskaders en het opstellen van beleidsregels. Op dit moment is intern salderen vergunningvrij en is er geen aangrijpingspunt voor het opstellen van beleidsregels over hoe om te gaan met latente ruimte bij intern salderen. Er is wel ruimte voor het opstellen van beleidsregels over het ambtshalve of op verzoek geheel of gedeeltelijk intrekken van natuurvergunningen.
In de motie-Bromet/Grinwis roept uw Kamer mij op om het onderdeel over het vergunningplichtig maken van intern salderen uit het wetsvoorstel dat het vorige kabinet in voorbereiding had, naar de Kamer te sturen vóór het commissiedebat van 4 december 2024.3 Over de uitwerking van deze motie zal ik u op korte termijn informeren.
Maatregelen die contraproductief werken voor het oplossen van de klimaatcrisis. |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Beschikt u over een inschatting van de extra CO2 die wordt uitgestoten en meetelt voor de nationale doelen als gevolg van de opening van Lelystad Airport voor burgerluchtvaart?
In de eerder uitgevoerde milieueffectrapportages uit 2014 en 2018 is de totale hoeveelheid aan emissies (inclusief CO2) in beeld gebracht. Bij een eventueel besluit tot opening van de luchthaven voor groot handelsverkeer wordt ter onderbouwing van het te wijzigen luchthavenbesluit een door de luchthaven te actualiseren milieueffectrapportage aangeleverd. De totale hoeveelheid aan CO2 uitstoot wordt daarbij in beeld gebracht. In tegenstelling tot 2014 en 2018 gaat het bij een eventueel te wijzigen Luchthavenbesluit over 10.000 vliegtuigbewegingen in plaats van 45.000.
Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Bij een eventueel besluit tot opening van de luchthaven voor groot handelsverkeer zal de milieueffectrapportage een onderbouwing vormen voor het te wijzigen luchthavenbesluit. Deze zal de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, zoals gebruikelijk bij het in procedure brengen van een luchthavenbesluit, aan het parlement voorhangen.
Kunt u hierbij ingaan op de verschillende onderdelen die extra uitstoot veroorzaken: opstijgende en landende vliegtuigen, de grondoperatie van de luchthaven en de verkeersaantrekkende werking?
De verschillende onderdelen die specifiek inzichtelijk gemaakt kunnen worden, worden getoond in de te actualiseren milieueffectrapportage door Lelystad Airport.
Is de Minister van Klimaat en Groene Groei persoonlijk geconsulteerd over het voornemen om Lelystad Airport mogelijk in 2025 te openen voor burgerluchtvaart?
In het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet in 2025 een besluit neemt over de opening van Lelystad Airport voor groot handelsverkeer. De Minister van Klimaat en Groene Groei is onderdeel van het kabinet.
Zo ja, kunt u ingaan op de tijdlijn van het besluitvormingsproces? Zo nee, waarom niet?
In het regeerprogramma staat opgenomen dat het kabinet in 2025 een besluit neemt over opening van Lelystad Airport voor groot handelsverkeer. Voor dit besluit genomen kan worden zal er in ieder geval een natuurvergunning moeten zijn verleend. Daarnaast wordt onder andere het milieueffectrapport door de luchthaven geactualiseerd en moet een gewijzigd Luchthavenbesluit voorbereid worden. Zodra er zicht is op een definitieve planning van deze producten wordt de Kamer geïnformeerd over de besluitvormingsstappen. De rol van het parlement is (ook) via de voorhangprocedure geborgd.
Beschikt u over een inschatting van de extra CO2-uitstoot die kan worden veroorzaakt door het mogelijk terugdraaien van zero-emissiezones?
In het Klimaatakkoord is voor zero-emissiezones gerekend met een reductie van 1Mton CO2-uitstoot per jaar vanaf 2030.
Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 6.
Is de Minister van Klimaat en Groene Groei persoonlijk geconsulteerd over het voornemen om zero-emissiezones mogelijk terug te draaien?
Besluitvorming hierover vindt plaats in het kabinet. In aanloop daarnaar vindt contact op ambtelijk niveau plaats met het Ministerie van KGG.
Zo ja, kunt u ingaan op de tijdlijn van het besluitvormingsproces? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft naar besluitvorming op korte termijn.
Bent u het ermee eens dat de onduidelijkheid rond zero-emissiezones bijdraagt aan het beeld van «zwabberbeleid» en dat in plaats daarvan ondernemers beter geholpen kunnen worden met verduurzamen?
Het kabinet streeft naar duidelijkheid op korte termijn.
Bent u het ermee eens dat het openstellen van Lelystad Airport voor burgerluchtvaart en het terugdraaien van het besluit over zero-emissiezones de opgave voor het kabinet om te voldoen aan de Klimaatwet en de klimaatdoelen voor 2030 vergroot?
Wanneer zero-emissiezones vóór 2030 worden ingevoerd, dragen de effecten bij aan het behalen van het klimaatdoel voor 2030. Voor gemeenten is het invoeren van een zero-emissiezone bovendien gericht op het verbeteren van de luchtkwaliteit in stedelijke gebieden en het vergroten van de leefbaarheid. De zones worden ingesteld om fijnstof (PM10), stikstofoxiden (NOx) en geluidsoverlast (dB) terug te dringen. Een andere reden om een zero-emissiezone in te voeren is om de vraag naar zero-emissievoertuigen te stimuleren.
Bij een eventueel besluit tot opening van Lelystad Airport voor groot handelsverkeer zal ter onderbouwing van het te wijzigen luchthavenbesluit een, door de luchthaven, te actualiseren milieueffectrapportage ter beoordeling worden aangeleverd waarbij alle effecten in beeld worden gebracht. Het effect op CO2 maakt hier deel van uit en wordt meegewogen in de besluitvorming. Daarbij is ook de luchtvaartcontext waarin het besluit plaats vindt belangrijk. Denk bijvoorbeeld aan de aangekondigde krimp van het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol en de inzet op verduurzaming van luchtvaart.
Zo ja, vindt u dat verstandig beleid? Zo nee, waarom niet?
Besluitvorming moet nog plaatsvinden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en uiterlijk voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (5 november 2024)?
Ja.
Bent u bekend met het recente wetenschappelijke rapport «The 2024 state of the climate report: Perilous times on planet Earth» gepubliceerd in BioScience 8 oktober jl.?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de 15.000 wetenschappers dat we ons op de rand van een onomkeerbare klimaatramp bevinden?
Als wetenschappers2 melden dat een onbekende en mogelijk kritische fase van klimaatverandering dreigt, dan moeten we dit signaal zeer serieus nemen. Het rapport bevestigt het belang van het halen van de doelstelling van Parijs – beperking van de mondiale opwarming tot beneden 2 en streven naar 1,5 graden ten opzichte van het pre-industriële niveau – en vast te houden aan de daarop gebaseerde en in de klimaatwet vastgelegde nationale klimaatdoelen.
Hoe kan het dat ondanks zes Intergovernmental Panel on Climate Change-rapporten (IPCC-rapporten), 28 COP-bijeenkomsten, honderden andere rapporten en tienduizenden wetenschappelijke publicaties, de wereld slechts zeer beperkte vooruitgang heeft geboekt op het gebied van het tegengaan van klimaatverandering? Hoe beoordeelt u deze situatie en welke concrete stappen stelt u voor om de effectiviteit van zowel nationaal als internationale klimaatbeleid te verbeteren?
De ramingen van de temperatuurstijging eind deze eeuw zijn op basis van bestaand beleid en de nationale toezeggingen van landen (Nationally Determined Contributions, afgekort NDCs) sinds het afsluiten van de Overeenkomst van Parijs gedaald van meer dan 4 °C naar ca. 2,5–3 °C.3 Als ook de netto-nul plannen van landen worden meegenomen komt de 2 graden al binnen bereik. Dit laat zien dat met klimaatdiplomatie en -beleid resultaten worden bereikt. De vooruitgang die is geboekt met het aanpakken van het klimaatprobleem schiet echter nog tekort om de klimaatdoelen die we internationaal hebben afgesproken te halen, met name om de opwarming tot 1,5 graden te beperken. De redenen daarvoor zijn uiteenlopend: het klimaatprobleem is complex, effectieve aanpak vergt mondiale bijdragen en samenwerking, en dat gaat moeizaam omdat landen verschillende prioriteiten en belangen hebben en omdat klimaatbeleid vraagt om vergaande aanpassingen in onze economieën. Internationaal wordt geprobeerd vooruitgang te boeken door de klimaatonderhandelingen te voeden met de laatste wetenschappelijk inzichten (met name via een zogenaamde Global Stocktake) en vooral via een nieuwe ronde voor aanscherping van de NDCs van landen volgend jaar.
Mondiaal moet de uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk structureel gaan dalen, waar deze nu nog steeds stijgen. Analyse van de bestaande NDCs door UNEP wijst er op dat de piek in mondiale emissies in de komende jaren al wordt bereikt, maar dat de daling daarna veel te beperkt is om de Parijsdoelen te behalen.4 Nederland en de Europese Unie willen dat alle grote economieën met een hoge uitstoot dit inzicht meenemen in hun nieuwe klimaatplannen. Daarover zijn we al intensief met hen in gesprek. De EU zal ook een nieuwe NDC voor 2035 indienen en een nieuw EU (netto) tussendoel voor 2040 vaststellen zoals de Europese Klimaatwet voorschrijft. Daarmee probeert de EU ook andere landen te bewegen tot meer ambitie. De Nederlandse wettelijke klimaatdoelen zijn al in lijn met bestaande EU en internationale afspraken en de aandacht van het kabinet is vooral gericht op het bereiken daarvan, inclusief het oplossen van knelpunten op weg daar naartoe.
Op welke wijze neemt u het feit dat 25 van de 35 gevolgde «vital signs» op recordniveaus zijn, zorgwekkende en wetenschappelijk onderbouwde signalen, mee in uw huidige beleid?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Welke concrete maatregelen stelt u voor om de ongekende urgentie van de klimaatcrisis te vertalen naar daadkrachtig beleid, bijvoorbeeld het pleiten voor een internationale CO2-heffing (naast een nationale), volop inzetten op energiebesparing en het hervormen van voedselsystemen naar meer plantaardige voeding?
Nederland wil werken aan een mondiale uitvoeringsagenda om de afspraken uit het COP28-besluit over de Global Stocktake te realiseren, in lijn met het bestaande Europese klimaat- en energiekader. Nederland en de EU nemen binnen de onderhandelingen deze uitvoering ter hand door te zorgen dat andere landen de uitkomsten van de Global Stocktake meenemen in hun nieuwe NDC’s. Naast de inzet voor aanscherping van de NDC’s in lijn met de Parijsdoelen, ondersteunt Nederland verschillende internationale afspraken en initiatieven voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd, waaronder:
Tijdens COP28 heeft Nederland een internationale coalitie gelanceerd over fossiele voordelen, de Coalition on Fossil Fuel Incentives and Subsidies (COFFIS). Samen met leden van deze coalitie zal het kabinet tijdens COP29 op een persconferentie uiteenzetten welke stappen er zijn gezet en welke acties gepland staan voor 2025. Om de samenwerking op dit onderwerp te versterken, is het streven om de internationale coalitie jaarlijks uit te breiden met een aantal ambitieuze landen.
Voor een compleet overzicht van internationale initiatieven waar Nederland bij is betrokken verwijs ik u naar de TK brief over de inzet voor COP29.5
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederland zijn verantwoordelijkheid neemt in het beschermen van de huidige en toekomstige generaties?
Nederland levert via de EU zijn bijdrage aan de mondiale aanpak van het klimaatprobleem met het nakomen van de afspraken in de overeenkomst van Parijs en zal dat blijven doen zoals vastgelegd in de nationale en EU klimaatwet. Ook het hoofdlijnenakkoord bevestigt dat de vastgestelde doelen leidend zijn. Daarmee neemt het kabinet die verantwoordelijkheid.
Hoe verhoudt het huidige Nederlandse beleid om te wachten op Europees beleid voor verdere afbouw zich tot de oproep van wetenschappers tot een snelle en sociaal rechtvaardige afbouw van fossiele brandstoffen?
Zoals aangegeven in het Nationaal Programma Energiesysteem streeft Nederland – met het oog op het bereiken van klimaatneutraliteit in 2050 en circulaire economie – naar het zoveel mogelijk afbouwen van het gebruik van fossiele brandstoffen. Nationale maatregelen om het gebruik van fossiele brandstoffen te verminderen zijn reeds genomen, zoals het verbod op koleninzet in elektriciteitscentrales en afschaffen van een aantal fossiele subsidies. Maar in veel gevallen is een Europese en internationale aanpak veel effectiever (of zelfs juridisch noodzakelijk) en leidt deze tot minder weglek van productie en uitstoot naar elders. Het kabinet zet daarom in op aanscherping van bestaande en nieuwe Europese maatregelen om het gebruik van fossiele brandstoffen in de elektriciteitssector, industrie en transport te verminderen. In aanvulling op COFFIS voer ik gesprekken met andere lidstaten en de Europese Commissie over de mogelijkheden voor afbouw van fossiele subsidies in EU verband.
In hoeverre bent u bereid om, gezien de ongekende urgentie die uit dit rapport spreekt, de klimaatdoelstellingen van Nederland aan te scherpen?
Het kabinet houdt vast aan de uitvoering van de bestaande klimaatdoelen. Die klimaatdoelen zijn afgestemd op de 1,5–2 graden uit het Parijs akkoord, en onze inzet is om al het nodige te doen om die doelen te halen.
Hoe beoordeelt u de analyse van de meer dan 15.000 wetenschappers dat onbeperkte groei in een wereld met eindige hulpbronnen een gevaarlijke illusie is en dat zij pleiten voor ingrijpende veranderingen, waaronder het drastisch verminderen van overconsumptie, het hervormen van voedselsystemen richting meer plantaardige voeding, en het omarmen van een economisch kader dat binnen de grenzen van de planeet blijft? Bent u bereid om de voornoemde aanbevelingen op te volgen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De begrensde ecologische ruimte betekent niet dat economische groei zelf zou moeten worden beperkt. Er heeft historisch door technologische ontwikkelingen en regulering al een grote ontkoppeling tussen economische groei en materiaal- en energiegebruik en uitstoot plaatsgevonden. Scenarioanalyses laten zien dat ook in de toekomst mondiale economische groei samen kan gaan met het halen van de mondiale klimaatdoelen. Ten aanzien van consumptie draagt beleid gericht op hergebruik en circulaire productie bij aan het verminderen van het beslag op hulpbronnen. In het nieuwe Klimaatplan zal hier nader aandacht aan worden besteed.
Het voornemen van dit kabinet om miljarden subsidie te geven aan Tata Steel |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In India investeert Tata Steel miljarden zonder overheidssteun»?1
Ja.
Wat vindt u van de constatering dat Tata Steel Nederland sinds de overname van de staalfabriek in IJmuiden geen kapitaalinjectie of investering van het moederbedrijf heeft ontvangen?
De financiering van bedrijven is aan hen, in dit geval aan het bedrijf Tata Steel Nederland (TSN) en het moederbedrijf Tata Steel Limited (TSL). TSN geeft in het FD artikel aan dat er inderdaad geen kapitaalinjectie of lening is ontvangen vanuit het moederbedrijf, maar dat er ook geen dividend is uitgekeerd aan het moederbedrijf. Volgens het FD artikel heeft TSN over het afgelopen decennium jaarlijks gemiddeld € 350 miljoen geïnvesteerd. TSN heeft hierover aanvullend nog aangegeven dat een kapitaalinjectie of investering vanuit het moederbedrijf pas nodig is bij gebrek aan vermogen bij de dochteronderneming, en daarvan was tot dusver geen sprake.
In het kader van de maatwerkafspraken worden onderhandelingen gevoerd met TSN en TSL over de verduurzaming, het verminderen van overlast en het verbeteren van de gezondheid en leefomgeving. Daarbij zullen TSN en TSL allereerst zelf moeten investeren; de overheid overweegt dit te ondersteunen, daar waar dat bovenwettelijk is en past binnen Europese steunkaders.
Waarom bent u bereid als overheid wel miljarden aan subsidie te verstrekken aan Tata Steel IJmuiden terwijl het bedrijf zelf niet wil investeren, ook niet in achterstallig onderhoud, omdat ze het geen goede investering vindt?
In het FD artikel geeft TSN aan dat er het afgelopen decennium jaarlijks gemiddeld € 350 miljoen is geïnvesteerd. Daarnaast heeft TSN mij aanvullend aangegeven onder meer geïnvesteerd te hebben in maatregelen om te verduurzamen en om milieuverbetering te realiseren, zoals het Roadmap+ programma dat in 2025 wordt afgerond.
De primaire beslissing om te investeren in verduurzaming is aan het bedrijf zelf. De staat overweegt met de maatwerkafspraken de verduurzaming en het schoner maken van de staalproductie te ondersteunen, om sneller en meer te doen dan de wet vraagt. Met de maatwerkafspraken kan, mag en wil de staat alleen bovenwettelijke maatregelen ondersteunen. Achterstallig onderhoud hoort daar niet bij.
Wat vindt u van het argument dat Tata Steel Nederland maatwerksubsidie nodig zou hebben om versneld te vergroenen? Bent u op de hoogte dat met de huidige vergroeningsplannen Tata in 2030 maximaal 40% van de CO2 uitstoot reduceert en pas in 2045 klimaatneutraal zal zijn, terwijl onder het EU Emissions Trading System (EU-ETS-systeem) het in 2040 klimaatneutraal moet zijn en bij aankoop van het bedrijf in 2007 al bekend was dat de CO2 uitstoot in 2030 met 43% omlaag zou moeten?
De verduurzaming van de industrie is een grote transitie waar we met elkaar voor staan: om met bedrijven deze transitie te kunnen maken, vindt het kabinet het van belang ambitieuze plannen voor sneller en meer reductie dan volgens de wet verplicht, te ondersteunen. De overheid wil bedrijven graag ondersteunen om hun verduurzamingsopgave in Nederland te realiseren. Zie hiervoor de visie op de maatwerkaanpak van het vorige kabinet van april 20222, welke dit kabinet voortzet. Met de maatwerkafspraken spant het kabinet zich in om TSN zo spoedig mogelijk te laten verduurzamen om op korte termijn extra klimaat- en gezondheidswinst te realiseren.
De inzet is om allereerst een maatwerkafspraak over de eerste fase van de verduurzaming van TSN te maken, waarbij in 2030 tot 5 Mton CO2 per jaar kan worden gereduceerd, zoals afgesproken in de Expression of Principles in 2022. Dit komt inderdaad overeen met een reductie van 40% van de CO2 uitstoot. Bij tijdige beschikbaarheid van voldoende en betaalbare waterstof kan de reductie in fase 1 oplopen tot 45%.
Om volledig klimaatneutraal te worden volgen nog een tweede en derde fase van de verduurzaming. Volgens de plannen van TSN zal de productie rond 2045 klimaatneutraal zijn.3
In het EU ETS worden naar verwachting rond 2040 geen nieuwe emissierechten meer geveild. Dat betekent overigens niet dat er dan geen (bestaande) rechten meer in omloop zijn.
Dit beeld per 2040 betekent dat TSN mogelijk haar plannen voor de laatste stap van haar transitie zal moeten versnellen.
Waarom wilt u subsidie geven voor vergroening waarbij Tata Steel Nederland in 2045 groen staal zou produceren, terwijl het bedrijf in 2040 sowieso CO2 neutraal moet zijn aangezien er dan geen Europese emissierechten meer worden uitgegeven? Waarom geeft u aan dat de subsidie voor een versnelling zou zijn van de verduurzamingsopgave, terwijl die verduurzamingsverplichting er al veel eerder is?
Maatwerkondersteuning is dus nodig om snel stappen te zetten op het gebied van gezondheidswinst en verduurzaming. Zie verder ook het antwoord vraag 4.
Hoe denkt u dat Tata Steel weer een rendabel bedrijf kan worden en geen voortdurende staatssteun nodig heeft? Waar baseert u deze aanname op?
Zoals Wijers/Blom hebben aangegeven in hun rapport is de uitgangspositie van TSN voor de transitie naar groen staal gunstig. De verwachting is dat op termijn de vraag naar staal in Europa licht zal groeien. Ook geven Wijers/Blom aan dat TSN door haar aantrekkelijke ligging de potentie heeft om binnen Europa een sterke concurrentiepositie te veroveren als producent van groen staal4. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 28 maart jl. is het besluit van het kabinet in te zetten op een maatwerkafspraak met TSN met als uitgangspunt levensvatbare, groene en schone staalproductie in de IJmond. Hiervoor is gekozen na een zorgvuldige integrale afweging van de alternatieven vanuit verschillende perspectieven.
Worden de maatwerkafspraken gemaakt met de aanname dat Tata Steel Nederland uiteindelijk op waterstof overgaat en hierop een winstgevend bedrijf bouwt?
De geplande nieuwe installaties zijn technisch uitgerust om op waterstof te kunnen draaien.
Zoals eerder aangegeven5 worden de voorwaarden voor het verlenen van eventuele staatssteun op dit moment nader uitgewerkt. In eerdere goedkeuringsbesluiten van de Europese Commissie ten aanzien van staatssteun voor CO2-emissiereductie van andere staalfabrieken is terug te lezen dat gebruik van waterstof een voorwaarde is.
Over de voorwaarden van een maatwerkafspraak wordt op dit moment onderhandeld en daar kan ik dus in verband met de onderhandelingspositie van de staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie niet verder op ingaan.
Hoe verhoudt deze aanname zich tot de inschattingen van de CEO van ArcelorMittal Europa dat Europese waterstof ook op lange termijn te duur zal zijn voor rendabele productie van groen staal – om concurrerend te zijn moet waterstof 2 euro per kilo kosten2, terwijl De Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) de productiekosten van groen waterstof in Nederland raamt op meer dan 13 euro per kilo, en de goedkoopste schattingen 6 euro per kilo zijn3?
Het kabinet is bekend met de zorgen bij industriële partijen over de nog hoge kosten voor de inzet van groene waterstof bij de productie van staal. In eerdere goedkeuringsbesluiten van de Europese Commissie ten aanzien van staatssteun voor CO2-emissiereductie van andere staalfabrieken is terug te lezen dat gebruik van waterstof een voorwaarde is.
De technologie en markt voor groene waterstof verkeren momenteel nog in een vroege ontwikkelingsfase. De kostendaling van waterstof uit elektrolyse hangt vooral af van de snelheid van wereldwijde uitrol. Naar verwachting zullen schaalvoordelen, standaardisatie, massaproductie en optimalisatie van ketens bijdragen aan lagere kosten, net zoals we dat voor zonne-energie en windenergie hebben gezien.
Om bij te dragen aan deze kostprijsdaling zet het kabinet in op de opschaling van groene waterstof. Dit doet de overheid middels het stimuleren van elektrolyseprojecten en import van groene waterstof, het stimuleren van innovatie en het verlagen van risico’s in de keten. Wereldwijd zitten er veel projecten in de pijplijn om de markt voor groene waterstof op te schalen.
De bereidheid van staalafnemers om een premium te betalen voor «groen staal» is ook een belangrijke factor. Voorlopig is het nog onduidelijk hoe dit marktsegment zich zal ontwikkelen in de komende jaren. Binnen de Europese industrie wordt er gepleit voor «bijmengverplichtingen» voor groen staal om de markt hiervoor op gang te brengen. Deze ontwikkelingen volgt het kabinet met belangstelling.
Bent u voornemens om ook in de toekomst permanent tenminste 1,5 miljard euro per jaar in energiesubsidies te geven aan Tata Steel voor de 6 miljoen ton staalproductie bij Tata IJmuiden om concurrerend te zijn? Zo ja, wordt hier ook rekening mee gehouden in de lange termijn budgetten van dit kabinet? Zo nee, waarom denkt u dan dat er toekomst is voor Tata IJmuiden om in Nederland groen staal te produceren?
Uw aanname van een subsidie van 1,5 miljard euro is niet te herleiden. Zoals aangegeven kan ik niet in het openbaar ingaan op de lopende onderhandelingen en een eventuele bijdrage van de staat. Het kan nooit de intentie zijn om een bedrijf permanent te subsidiëren. Het bedrijf zal zelf substantieel moeten investeren en zal dat alleen doen bij het vooruitzicht van een rendabele toekomst voor groen staal in IJmuiden. Zie verder ook de antwoorden op vragen 6 en 8 over mijn beeld bij de verschillende scenario’s.
Hoe kijkt u naar deze subsidie, die neerkomt op meer dan 160.000 euro per werknemer per jaar, in het licht van het tekort aan technisch geschoolde mensen die nodig zijn voor de energietransitie? Deelt u de mening dat we dit geld en de technisch geschoolde mensen beter kunnen inzetten voor de energietransitie en andere infrastructurele opgaven waar Nederland voor staat, en dat deze mensen dan beter af zouden zijn dan met de totale werknemerskosten van 98.000 euro per werknemer per jaar bij Tata?
Zoals aangegeven in het vorige antwoord is uw aanname van een subsidie van 1,5 miljard euro niet te herleiden. Ook is er geen sprake van een subsidie per werknemer. Een eventuele subsidie dient vooral gewogen te worden aan het belang van snelle gezondheidsverbetering in de IJmond regio, CO2 reductie, milieuwinst, en het belang bij te dragen aan Europese strategische autonomie op het gebied van staalproductie.
Bent u op de hoogte van de constatering in het jaarverslag van Tata Steel Nederland dat de vraag naar staal in Europa vorig jaar met 10% is gedaald en dat daardoor 20% van de hoogovens in Europa momenteel stilstaat en productie met 7% is afgenomen? Bent u tevens op de hoogte van de constatering op de website van Tata Steel dat «er is sprake van aanzienlijke overcapaciteit op de Europese markt»?4
Ja.
Gegeven bovenstaande constatering, deelt u de mening dat Tata Steel IJmuiden niet noodzakelijk is om voldoende staalproductie in Europa te behouden?
Dit voorjaar hebben Wijers/Blom uitgebreid onderzoek gedaan naar het belang van staalproductie bij TSN voor Nederland en Europa. Zij komen tot de conclusie dat staalproductie in IJmuiden van belang is voor Nederland en (de strategische autonomie van) Europa, en dat TSN in IJmuiden goed gepositioneerd is voor duurzame staalproductie. TSN heeft namelijk de op één na grootste geïntegreerde staalproductie site van Europa. TSN produceert met enkele andere staalproducenten hoogwaardig staal dat niet zomaar te vervangen is door ander staal. Zo heeft TSN een Europees marktaandeel van 25% in de verpakkingsstaal, wat hoge kwaliteit staal vraagt.
Daarnaast concluderen Wijers/Blom dat met het kwijtraken van de staalindustrie, ook de toegevoegde waarde, de innovatiekracht en de directe- en indirecte werkgelegenheid verloren gaan.
Gegeven het feit dat we in Nederland geen ijzerertsmijnen hebben en dus sowieso afhankelijk zijn van het buitenland voor onze staalproductie, deelt u de mening dat de autonomie niet wezenlijk verandert als we in Nederland staal in plaats van ijzererts zouden importeren? Zo nee, waarom niet?
De World Steel Organisation9 laat zien dat 54% van de wereldwijde crude steel productie geconcentreerd is in China. Daarnaast zijn ook landen als India, Rusland en Iran grote producenten van staal. Staal is nodig om kritische waardeketens voor de productie van spullen die we elke dag gebruiken en nodig hebben: auto’s, huishoudelijke apparaten, bruggen, spoorrails windmolens, maar ook tanks en wapens die we nodig hebben om ons land te verdedigen in tijden van oorlog.
Wijers/Blom concluderen dan ook dat vanuit het oogpunt van Europese strategische autonomie onverstandig zou zijn om de staalproductie uit Europa te laten verdwijnen. Daarnaast zit de meeste toegevoegde waarde en het onderscheidend vermogen bij staalproductie in de kwaliteit van het productieproces en daarmee eindproductie. Juist voor hoogwaardige staalsoorten wil je dan ook niet afhankelijk zijn van een enkel producerend land.
Wijers/Blom concluderen dat TSN in IJmuiden goed is gepositioneerd voor (duurzame) staalproductie binnen Europa en geven aan dat, mochten we de staalindustrie kwijtraken, ook de toegevoegde waarde, innovatiekracht en directe en indirecte werkgelegenheid verloren gaan. Ook zou dat vrijwel zeker betekenen dat afgeschaalde Europese productie elders op niet duurzame wijze zou worden voortgezet.
Europa is voor de productie van staal grotendeels afhankelijk van de importen van ijzererts uit diverse landen wereldwijd. Daarbij is Australië als grootste producent verantwoordelijk voor ongeveer 30%10 van de productie van ijzererts. Daarnaast zijn er diverse andere landen waar in ijzerertsmijnen ijzererts geproduceerd wordt en die de productie van ijzererts kunnen overnemen mochten er toeleveringsproblemen zijn in een bepaalde regio in de wereld.
Bent u op de hoogte van het feit dat Tata Steel Nederland vorig jaar 743 miljoen euro verlies heeft geleden voor belastingen?
Ja. TSN heeft mij hierover additioneel aangegeven dat het boekjaar (eindigend op 31 maart 2024) afgesloten is met een verlies van 556 mln. euro (743 mln. euro voor belastingen). TSN noemt als oorzaken hiervoor de lage mondiale staalprijzen en de vertraging van onderhoudswerkzaamheden (van met name Hoogoven 6) die de productie en afzet drukten.
Bent u op de hoogte van het feit dat Tata Steel Nederland op 31 maart 2024 (ten tijde van het jaarverslag) nog maar 104 miljoen euro aan banksaldo had, gelijk aan ongeveer 1–2 maanden aan personeelskosten?
In het openbare jaarverslag wordt dit banksaldo inderdaad genoemd.
Wat gebeurt er met de medewerkers van Tata Steel Nederlands als het bedrijf failliet zou gaan?
Inzet van de maatwerkafspraken is het behoud van een levensvatbaar, groen en schoon staalbedrijf in de IJmond met een duurzaam lange termijn verdienmodel.
De overheid gaat niet over een faillissement van het bedrijf. In het geval van een faillissement zijn er verschillende scenario’s denkbaar, daar wil ik niet over speculeren.
Wat gebeurt er met het belastinggeld als Tata Steel Nederland failliet zou gaan nadat het maatwerksubsidie heeft ontvangen?
Zoals eerder benoemd is de inzet van de maatwerkafspraak om een duurzamer staalbedrijf te realiseren en de gezondheidseffecten voor de omgeving te verminderen. Met een eventuele maatwerksubsidie ondersteunt de overheid de verduurzaming van bedrijven. De bedrijven zelf moeten dus ook investeren in verduurzaming.
De verdere inzet van de maatwerkafspraak, inclusief de wijze van het borgen van risico’s zoals faillissementen, is vertrouwelijk. De budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat zijn onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting
Waarom vindt u dat de Nederlandse overheid moet betalen voor de vergroening van een bedrijf dat uit zichzelf dit niet doet ondanks de regelgeving uit Europa waar het zich aan te houden heeft?
Het doel van de maatwerkafspraak is versnelde, verdergaande reductie van CO2 dan wat vanuit Europese regelgeving wordt afgedwongen en verbetering van de leefomgeving rond het bedrijf. Met de maatwerkaanpak willen we additionele CO2 reductie realiseren in 2030. Met de Europese regelgeving wordt er pas vanaf 2040/2045 substantiële reductie geborgd. Zie verder het antwoord op de vragen 1 t/m 4.
Wat vindt u van het feit dat als Tata Steel Nederland winst maakt met dank aan de maatwerksubsidie, dit volledig ten goede komt aan de Indiase miljardairsfamilies Tata en Mistry die naar verluidt meer dan 80% van het bedrijf in handen hebben?
Tata Steel Limited is de eigenaar van Tata Steel Nederland. Tata Steel Limited is een beursgenoteerde onderneming, waarvan ongeveer een derde van de aandelen in handen is van Tata Sons Pvt Ltd en de resterende aandelen in handen zijn van diverse private investeerders. De winsten van Tata Steel Nederland komen dan ook terecht bij een brede groep aandeelhouders en niet alleen bij de families die in de vraag benoemd worden.
Uiteindelijk is het goed voor Nederland als bedrijven hier winst maken: dat garandeert dat medewerkers hun baan kunnen behouden en dat er nieuwe investeringen mogelijk worden. Het zou dan ook goed zijn als TSN, na te hebben geïnvesteerd in verduurzaming en gezondheidsverbetering, winst maakt. In de maatwerkafspraken houd ik rekening met hetgeen waartoe de motie Erkens c.s.11 heeft opgeroepen: het voorkomen van over subsidiëring.
Bent u van plan om Tata Sons in India als eigenaar van Tata IJmuiden een voorziening te laten treffen voor de 12 miljard euro aan vervuiling die in de grond zit volgens Hans Wijers en Frans Blom, wat in lijn zou zijn met het vervuiler betaalt-principe? Hoe denkt u anders het bedrijf of toekomstige eigenaren verantwoordelijk te kunnen houden voor de vervuiling en de sanering daarvan?
In de brief die de voormalig Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer gestuurd heeft ten aanzien van de milieuproblematiek bij TSN op 3 april jl.12 komen de volgende punten naar voren:
De inzet van de maatwerkafspraak, inclusief de wijze van het borgen van risico’s zoals de bodemsanering, is vertrouwelijk. De budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat zijn onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting.
Hoe denkt u te voorkomen dat dit dossier niet eindigt zoals het scheepsbouwconcern Rijn-Schelde-Verolme (RSV) waarbij heel veel overheidsgeld wordt verspild en uiteindelijk de werknemers er als nog niet beter van worden maar enkel de aandeelhouders?
Het is belangrijk dat, na de transitie, TSN een levensvatbaar bedrijf is dat op eigen benen kan staan. Wijers/Blom geven in hun rapport aan dat TSN goed gepositioneerd is voor duurzame staalproductie en competitief kan zijn in deze markt. Bij het maken van de maatwerkafspraak met TSN is lange termijn levensvatbaarheid het uitgangspunt, waarop het kabinet zal blijven toetsen.
Bent u bekend met het bericht «Tata Steel krijgt Britse staatssteun van 500 miljoen pond en schrapt 2.500 banen»?5
Ja.
Wat vindt u van het feit dat 30% van de banen bij Tata Steel in Engeland verloren gaat ondanks de kapitaalinjectie vanuit de overheid?
Deze deal is gesloten tussen Tata Steel UK/Tata Steel Limited en de Britse overheid. De details en afwegingen hierbij zijn mij niet bekend en is een zaak tussen deze partijen.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
PV-panelen en PFAS |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De Schaduwkant van een zonnepaneel»?1
Ja.
Wat gaat u doen om de productie van Europese zonnepanelen te bevorderen, gezien de dumping van goedkope Chinese panelen in Europa en de Amerikaanse maatregelen?
In juni 2023 is het SolarNL programma goedgekeurd, een Nationaal Groeifondsproject van bijna 900 miljoen euro, waarvan 312 miljoen euro subsidie en 100 miljoen euro lening, voor het stimuleren van een Nederlandse maakindustrie van duurzame en innovatieve zonnepanelen producten (488 miljoen euro volgt via private financiering). Het SolarNL programma ontwikkelt en industrialiseert drie innovatieve zon-PV-technologieën die elk concurrerend zijn op hun respectieve innovatieve markten: hoog-rendements silicium heterojunctie «HJT»-cellen, flexibele perovskiet-folies en op maat gemaakte zonnepanelenproducten voor integratie in gebouwen en automotive toepassingen.
Binnen SolarNL wordt er samengewerkt met partijen uit andere EU-landen. Gezamenlijk geven zij een impuls aan een Nederlandse en Europese maakindustrie voor zonnepanelen. Daarmee dragen zij bij aan de energietransitie én de energieonafhankelijkheid van Nederland en de EU.
Wetgeving vanuit de Europese Unie is van groot belang voor het opbouwen van klimaatneutrale industrieën in Europa en om de Chinese concurrentie het hoofd te kunnen bieden. De aangekondigde Net Zero Industry Act, waarbij er wordt verplicht om minstens 40% lokaal geproduceerde netto-nultechnologieën te produceren, zal een boost geven aan de Nederlandse PV-maakindustrie en de afzetmarkt binnen Europa versterken.
Wat is het huidige percentage zonnepanelen dat geproduceerd is in Nederland, de EU en daarbuiten?
De productiecapaciteit van zon-PV wordt uitgedrukt in Wattpiek (Wp). In 2023 werd ongeveer 400 GWp (400 miljoen Wattpiek) wereldwijd geproduceerd. Hiervan werd meer dan 80% geproduceerd in China. India produceerde ongeveer 5–6% van het totale GWp, de VS ongeveer 3–5% en Europa ongeveer 3–4%. Overige producerende landen zijn Vietnam, Maleisië, Zuid-Korea en Japan. Nederland was verantwoordelijk voor minder dan 1% van de globale productiecapaciteit2.
Van de verschillende stappen van de waardeketen heeft Europa op dit moment de sterkste positie op de productie van modules, met 55 bedrijven die samen 14 GW aan productiecapaciteit hebben. In Nederland wordt op dit moment een kleine hoeveelheid vaak gespecialiseerde producten gemaakt (bijvoorbeeld lichtgewicht, met op maat gemaakte kleuren en patronen, of building integrated). In het SolarNL Groeifondsprogramma werken bedrijven en kenniscentra aan het realiseren of opschalen van productie.
Welke stappen onderneemt u om lokaal geproduceerde zonnepanelen te stimuleren?
De belangrijkste stap die wordt genomen is het goedkeuren en uitvoeren van het Nationaal Groeifondsprogramma SolarNL. Zoals benoemd in vraag 2, stimuleert het Groeifondsprogramma de lokale maakindustrie van duurzame en innovatieve zonnepanelen. Hiermee draagt het programma bij aan de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 en zorgt het voor duurzaam verdienvermogen voor de Nederlandse economie.
Daarnaast wordt verkend welke opties er zijn binnen de rijksoverheid, en daarbuiten, om de vraag naar duurzame zonnepanelen te stimuleren. Zo wordt er gekeken hoe in de subsidies van het Rijk, zoals de SDE++, de keuze voor duurzame zon-PV verder gestimuleerd kan worden, bijvoorbeeld door het opnemen van aanvullende eisen (in Europese context ook wel non-pricing criteria) in aanbestedingen en tenders. Op dit moment vindt onderzoek plaats over de mogelijkheid tot certificering van de CO2 -voetafdruk van zonnepanelen, om meer transparantie te bewerkstelligen en indien mogelijk een eis met maximale voetafdruk op te nemen in de SDE++.
Welke zonnepanelen bevatten PFAS en hoeveel ervan zijn dat?
Een groot aandeel zonnepanelen bevat een PFAS-folie die in het achterblad (ook wel bekend als de «backsheet») van het zonnepaneel is verwerkt. PFAS vergroot de bestendigheid en daarmee de levensduur van het zonnepaneel tegen ultraviolet licht, vocht en andere weersinvloeden. Zonnepaneelproducenten zijn niet verplicht te vermelden op het product welk merk en type backsheet zij gebruiken. Hierdoor en door de diversiteit aan fabrikanten op de markt en grondstoffen die worden gebruikt voor de productie van zonnepanelen, zijn inschattingen over welk type zonnepanelen PFAS bevatten en het aandeel PFAS in zonnepanelen onzeker.
Bestaan er PFAS-vrije zonnepanelen en wat doet u om deze te bevorderen?
Naast dat het aandeel PFAS in zonnepanelen al langzaam wordt teruggebracht door verschillende fabrikanten van backsheets, bestaan ook PFAS-vrije backsheets voor zonnepanelen. Dit betreft veelal PFAS-vrije polymeren of glas. Waar het marktaandeel van PFAS-vrije polymeren in opkomst is, groeit het marktaandeel van glas-glaspanelen sneller. Glas-glaspanelen hebben het voordeel dat deze vaak bifacial zijn waardoor deze zonnestroom opwekken aan beide zijden van het zonnepaneel. Glas-glaspanelen hebben een beperkte meerprijs ten opzichte van conventionele zonnepanelen. We verkennen met betrokken partijen eventuele maatregelen op het gebied van bevordering van PFAS-vrije zonnepanelen.
Overweegt u PFAS-vrije zonnepanelen verplicht te stellen bij overheidsaanbestedingen?
De huidige criteria voor maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI) door overheden bevatten momenteel geen verplichtingen op PFAS-vrije zonnepanelen. Wel is er aandacht voor dit onderwerp in de zogeheten MVI Buyer Group Duurzame Zonnepanelen3. Volgend jaar worden de MVI-criteria weer geactualiseerd en zal het eventueel toevoegen van PFAS-vrije zonnepanelen als criterium kunnen worden bezien. Bij de realisatie van projecten met zonnepanelen door het Rijksvastgoedbedrijf wordt vaak gebruik gemaakt van glas-glaspanelen waar geen PFAS in zit.
Een belangrijke ontwikkeling is de publicatie van het voorstel voor een Europees verbod op PFAS door het European Chemical Agency (ECHA) op 7 februari 2023. Een dergelijk Europees verbod wordt een restrictie genoemd. Momenteel wordt in Europa bezien welke uitzonderingen er op dat verbod moeten komen voor noodzakelijke toepassingen van PFAS. Het initiatief voor de restrictie is genomen door Nederland in samenwerking met Denemarken, Duitsland, Noorwegen en Zweden. Over de wenselijkheid en mogelijkheid van dit voorstel voor een Europees verbod op PFAS zal nader overleg worden gevoerd met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Hoe staat het met de recycling van zonnepanelen in Nederland?
Volgens het Nationaal (W)EEE Register (NWR) is in 2023 1.381 ton ingezameld aan zonnepanelen waarvan 51 ton is gerecycled in Nederland en 1.053 ton in Europa4. Afgedankte zonnepanelen vallen onder de wettelijk verplichte uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) volgens de EU Richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (Richtlijn AEEA). Op basis van UPV zijn producenten en importeurs verplicht afgedankte zonnepanelen in te zamelen en correct te verwerken. De producentenorganisatie Stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland) voert in opdracht van de producenten en importeurs deze wettelijke UPV-taken collectief uit in Nederland.
Voor de bekostiging van de inzameling en verwerking van afgedankte zonnepanelen moeten producenten en importeurs een afvalbeheerbijdrage betalen aan Stichting OPEN. Vanaf 1 juli 2023 is deze afvalbeheerbijdrage voor zonnepanelen verhoogd naar 4 cent/kg. Met deze afvalbeheerbijdrage kan Stichting OPEN de komende jaren een fonds opbouwen waarmee de benodigde recyclingcapaciteit, die na 2030 een toenemende hoeveelheid afgedankte zonnepanelen moet verwerken, kan worden gerealiseerd. Tevens heeft Stichting OPEN in juni jl. een uitvraag gepubliceerd waarop partijen die voldoende kwalitatieve en kwantitatieve recyclecapaciteit kunnen bieden, hun interesse kenbaar kunnen maken5.
Zijn er volledig recyclebare zonnepanelen en overweegt u een verplichte recyclenorm?
In de Richtlijn AEEA zijn minimale streefcijfers opgenomen voor nuttige toepassing en recycling van de gehele productgroep AEEA. Er zijn dus geen toegesneden waarden opgenomen voor zonnepanelen. In 2026 zal de Europese Commissie een voorstel publiceren voor herziening van de richtlijn, dat biedt een kans om desgewenst toegesneden eisen te stellen op hergebruik, nuttige toepassing en recycling van AEEA en zonnepanelen in het bijzonder.
Middels de uitvoering van het Nationale Programma Circulaire Economie wordt gewerkt aan het bevorderen van circulaire zonnepanelen. Verschillende maatregelen worden uitgevoerd waarbij prioritering wordt gegeven aan maatregelen met de meeste slagkracht op korte termijn, zoals het verkennen van een maximale CO2-voetafdruk voor zonnepanelen. Het is namelijk van groot belang om de transitie naar een circulaire economie in de uitrol van zonnepanelen door te maken.
Het bericht ‘Steden klaar met falend lachgasbeleid’ |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steden klaar met falend lachgasbeleid: binnen twee weken actie, anders rechtszaak»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat sinds de invoering van het verbod op recreatief gebruik van lachgas, de herbruikbare cilinders zijn vervangen door wegwerpexemplaren, wat leidt tot onbeheersbare aantallen lachgascilinders in het huishoudelijk afval?
Deze problematiek is grotendeels te wijten aan de opkomst van niet-hervulbare drukhouders in de loop van 2022. In ons land, maar ook in andere landen waar geen verbod op lachgas geldt, zijn er sindsdien meldingen van ontploffingen in de afvalverwerking door deze niet-hervulbare drukhouders. Het betreft daarom een ontwikkeling die niet direct het gevolg is van het lachgasverbod. Deze ontwikkeling is in 2023 verder tot uiting gekomen. De problematiek in de afvalverwerking wordt veroorzaakt doordat individuen een illegaal product – lachgas voor recreatief gebruik in een drukhouder – in bezit hebben en zich van die drukhouder op een illegale wijze ontdoen. Lachgascilinders zijn, net als andere soorten gasflessen en drukhouders, gevaarlijk afval op grond van de Wet milieubeheer en moeten bij de milieustraat of een andere bevoegde instantie worden ingeleverd.
Bent u op de hoogte van de ernstige veiligheidsrisico’s die ontstaan door de aanwezigheid van lachgascilinders in inzamelvoertuigen en afvalverwerkingsinstallaties, waaronder de explosiegevaarlijke situaties voor medewerkers? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u tot nu toe genomen om deze risico's te verminderen?
Het kabinet is op de hoogte van de berichten over de ontploffingen bij verbrandingsinstallaties en de gevaren en schade die dat met zich meebrengt en neemt deze zeer serieus. De betrokken ministeries werken samen met de afvalsector en medeoverheden aan maatregelen om deze problematiek zoveel mogelijk te mitigeren. Lachgascilinders moeten bij de milieustraat worden ingeleverd. In Nederland is afvalinzameling van huishoudens decentraal belegd. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer (artikelen 10.21 en 10.22) wettelijk verplicht om huishoudelijk afval in te zamelen. Gemeenten moeten op basis van de lokale context zelf keuzes maken hoe zij invulling geven aan deze wettelijke taak. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ondersteunt gemeenten in het uitvoeren van deze wettelijke taak met kennis en handreikingen. Zo ook binnen dit dossier. Vorig jaar is een toolkit gepubliceerd voor gemeenten en inzamelaars. Deze toolkit bevat communicatiemateriaal, kennis over de geldende wet- en regelgeving en een overzicht van eventuele maatregelen die gemeenten en inzamelaars kunnen nemen. Momenteel wordt de toolkit herzien en uitgebreid. Daarnaast heeft het kabinet € 450.000 uitgetrokken om een pilot te doen met innovatieve technieken om lachgascilinders vroegtijdig te detecteren en/of te verwijderen uit de afvalketen.
Naast deze ondersteuning aan gemeenten is werk gemaakt van communicatie richting de gebruikers van lachgas, bijvoorbeeld via sociale media, waarin wordt gewezen op de gevaren van het gebruik van lachgas én van het onjuist weggooien van de cilinders. De verkoop van lachgas, anders dan voor uitgezonderde toepassingen, is strafbaar gesteld op grond van de Opiumwet. Er kan dus strafrechtelijk tegen worden opgetreden en dat gebeurt ook. In de periode juli 2023 t/m mei 2024 zijn de cijfers over inbeslaggenomen lachgascilinders bekend. De politie heeft in die periode circa 100.000 lachgascilinders in beslag genomen. Onder uitgaande jongeren daalde het gebruik van 35,2% in 2020 naar 15% in 20232. Een groot deel van de jongeren gaf aan dat het ook moeilijker is om aan lachgascilinders te komen. De afname van de populariteit van lachgas is ook zichtbaar in de cijfers van de politie over de incidenten met lachgas. In 2022 ging het om bijna 30.000 incidenten, naar bijna 10.000 incidenten in 2023. In 2024 t/m mei ging het om 3.300 incidenten.
Hopelijk vertalen de afname in het gebruik van lachgas, de handhavingsacties en betere inzameling zich door naar een duidelijke afname van de problematiek in de afvalketen.
In hoeverre erkent u de verantwoordelijkheid van de Staat ten aanzien van de financiële schade die gemeenten en publieke afvalinzamelaars lijden als gevolg van de toename van lachgascilinders in het afval, geschat op 150 miljoen euro per jaar?
De schade die ontstaat door ontploffingen van lachgascilinders in verbrandingsinstallaties, dan wel elders in de afvalverwerkingsketen, is niet het gevolg van de invoering van het verbod op lachgas, maar wordt veroorzaakt doordat individuen handelen in strijd met wet- en regelgeving. Het is op grond van de Opiumwet, behoudens uitzonderingen, illegaal om handelingen te verrichten met lachgas en op grond van de Wet milieubeheer is het verboden om de lachgascilinders achter te laten in de openbare ruimte of te deponeren in het restafval. De Staat is niet aansprakelijk voor het handelen van degenen die illegaal de lachgascilinders bij het restafval of in de openbare ruimte dumpen, waardoor de lachgascilinders in de verbrandingsinstallaties terechtkomen.
Erkent u dat het juist het kabinet was dat met de invoering van het lachgasverbod handelingen in het kader van recreatief gebruik van lachgas in strijd met de wet heeft gebracht, terwijl de toenmalige Staatssecretaris in de Kamerbrief over de beleidsinzet van het kabinet inzake lachgascilinders in de afvalketen d.d. 30 oktober 2023 aangaf dat de schade niet het gevolg is van het lachgasverbod, maar van individuen die in strijd met de wet- en regelgeving handelen? Erkent u hiermee dat het verbod direct heeft geleid tot de huidige problematiek rondom afvalverwerking? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder vraag 2 en 4 is aangegeven, heeft het verbod op lachgas niet direct geleid tot de huidige problematiek rondom afvalverwerking. Deze problematiek wordt veroorzaakt door de opkomst van niet-hervulbare drukhouders in de markt en individuen die zich op illegale wijze van deze niet-hervulbare drukhouders ontdoen. Zoals aangegeven speelt de problematiek ook in landen waar geen lachgasverbod geldt.
Bent u bereid geweest om binnen de door de NVRD gestelde termijn van twee weken met een financiële tegemoetkoming te komen voor gemeenten en publieke afvalinzamelaars? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder vraag 4 is aangegeven, deelt de Staat het standpunt over het beweerdelijk onrechtmatige handelen van de Staat niet en aanvaardt de Staat derhalve ook geen aansprakelijkheid voor schade.
Nu er geen sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden, heeft de Staat geen aanleiding gezien om voormeld standpunt te wijzigen en in een financiële tegemoetkoming, anders dan voormelde bijdrage aan een pilot, voor de afvalsector te voorzien.
Hoe verklaart u dat er bij de totstandkoming van het lachgasverbod onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen voor de afvalverwerking, en wat gaat u doen om dit beleid te herzien of te corrigeren?
Er kan geen twijfel bestaan over het nut en de noodzaak van het lachgasverbod. Lachgas levert een ernstig gevaar op voor de volksgezondheid en de samenleving. Tijdens het wetgevingsproces is de problematiek die de afvalsector momenteel ervaart, zowel door het kabinet als door gemeenten, die hebben opgeroepen tot een verbod op lachgas en in sommige gevallen zelfs vooruitlopend op een landelijk verbod maatregelen tegen lachgasgebruik hebben genomen, inderdaad onvoldoende voorzien. Dat is ook logisch, want bij aanvang van het wetgevingsproces (december 2019) maakten marktpartijen nog gebruik van hervulbare cilinders en hanteerden zij een informeel retoursysteem daarvoor. De overstap van de markt op niet-hervulbare drukhouders en de problematiek die de afvalsector daardoor ondervindt dateert van veel later, ongeveer 2022/2023. In die zin is het goed te verklaren dat bij de totstandkoming van het lachgasverbod onvoldoende rekening werd gehouden met de problematiek voor de afvalverwerkingsbranche, die problematiek was destijds niet voorzienbaar. Dat de problematiek niet voorzienbaar was, blijkt ook uit het feit dat het kabinet in de consultatieronde ook vanuit andere stakeholders en uitvoeringsorganisaties hierover geen signalen heeft ontvangen. Voorgaande doet evenwel niet af aan het feit dat het kabinet door het invoeren van eerdergenoemde maatregelen onder vraag 3 werkt aan vermindering van de problematiek.
Kunt u bevestigen dat u, in uw eerdere rol als wethouder in Rotterdam, zelf een brandbrief stuurde naar de toenmalige Staatssecretaris waarin u pleitte voor financiële compensatie voor gemeenten voor de gevolgen van lachgasgebruik? Kunt u met uw ervaring en kennis van dit dossier zorgen dat gemeenten en het kabinet elkaar beter weten te vinden om uit deze impasse te komen?
Het klopt dat de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport in zijn toenmalige functie als wethouder van Rotterdam een brief over dit onderwerp heeft gestuurd. De belanghebbende gemeenten en het kabinet weten elkaar te vinden over deze problematiek. Helaas is er geen eenvoudige oplossing voorhanden. Zoals reeds toegelicht heeft het kabinet daar waar mogelijk maatregelen getroffen om de problematiek te verminderen.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de uitvoering van het lachgasverbod op een veilige en duurzame manier kan plaatsvinden, zonder dat dit leidt tot onevenredige kosten en veiligheidsrisico's voor gemeenten en publieke afvalinzamelaars?
Zoals onder het antwoord van vraag 3 is aangegeven, voert het kabinet verschillende maatregelen uit om de afvalsector te helpen met de problematiek.
Bent u bereid om op korte termijn aanvullende maatregelen te treffen om de inzameling en verwerking van lachgascilinders te reguleren en zo verdere escalatie van de problematiek te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 omschreven voert het kabinet verschillende maatregelen uit om de afvalsector te helpen met de problematiek. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inzameling van huishoudelijk afval en worden door het Rijk hierin, conform de bestuurlijke bevoegdheidsverdelingen, zo goed mogelijk ondersteund in het uitvoeren van deze wettelijke taak. Het betreft een veelzijdig probleem dat primair vanuit het preventie- en handhavingsdomein moet worden aangepakt. Daar waar dat niet kan moeten laagdrempelige faciliteiten voor inzameling beschikbaar zijn en/of technologische oplossingen die het probleem in de afvalketen kunnen mitigeren. Daarom is geld uitgetrokken voor de pilot met innovatieve technieken en wordt de toolkit herzien zodat gemeenten, inzamelaars en verwerkers doelmatig beleid en investeringen kunnen maken. Parallel daaraan zet het kabinet onverminderd door op voorlichting aan gebruikers en handhaving van het lachgasverbod (zie ook het antwoord op vraag3. Lopende al deze acties overweegt het kabinet geen aanvullende maatregelen om de inzameling verder te reguleren.
Het niet nakomen van internationale afspraken voor aanpak biodiversiteitscrisis |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Onderkent de Staatssecretaris het feit dat de biodiversiteit wereldwijd en in Nederland onder grote druk staat en dat dit een bedreiging is voor onze gezamenlijke toekomst, zoals onder andere het Living Planet Report van het Wereld Natuur Fonds (WWF) en het rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) laten zien?1 2
Het Living Planet Report, het IPPC rapport en het IPBES rapport zijn onderzoeken binnen een breed palet, die samen met de nationale onderzoeken van het Planbureau voor de Leefomgeving en het Compendium voor de Leefomgeving een beeld geven voor dit kabinet van de staat van de biodiversiteit in Nederland en de wereld. Nederland gaat zelf ook de natuur beter monitoren in het kader van de natuurherstelverordening. Ik erken dat de biodiversiteit in Nederland en de wereld uitdagingen heeft én dat het tegengaan en keren van biodiversiteitsverlies een grote uitdaging is. Een gezonde natuur is de basis van het menselijk bestaan.
Erkent u dat het beschermen en verbeteren van biodiversiteit wereldwijd en in Nederland belangrijk is en een taak van de overheid?
De overheid heeft met de tot haar beschikking staande instrumenten een belangrijke rol in het beschermen en verbeteren van de biodiversiteit. Het kabinet werkt daarom aan ruimte voor en behoud van biodiversiteit en natuur, zowel nationaal als internationaal. Nationaal doen we dit o.a. via het nationaal Natuurherstelplan, waar u voor het eind van 2024 een brief over krijgt, en de provinciale programma’s voor natuurbeheer en -ontwikkeling, het agrarisch natuurbeheer, het programma Natuurherstel, het programma Grote Wateren en het programma Noordzee. Internationaal committeert het kabinet zich aan de verplichtingen die volgen uit internationale wet- en regelgeving ten aanzien van natuur en biodiversiteit.
Bent u zich ervan bewust dat er wereldwijde afspraken zijn gemaakt en oplossingen zijn bedacht om de natuur vóór 2030 in de richting van herstel te sturen en dat Nederland zich daar dus aan gecommitteerd heeft?
In de kamerbrief over de uitkomsten van de 15de Conferentie van Partijen van het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD COP15) van 7 maart 2023 (Kamerstuk 26 407, nr. 146) heeft het voorgaande kabinet aangegeven dat het Strategisch raamwerk voor 2030, het zogenoemde Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework tijdens deze vergadering unaniem is aangenomen. Nederland is volwaardig partij bij het verdrag en dus onderdeel van die consensus.
Hoe staat het met de uitvoering van de breed aangenomen motie-Kostić c.s. (Kamerstuk 21 501-08, nr. 942) die de regering opdraagt om zo snel mogelijk dit jaar in beeld te brengen welke bestaande afspraken rondom de bescherming van de natuur dreigen niet te worden gehaald, om vervolgens waar nodig in te grijpen om ervoor te zorgen dat de afspraken alsnog op tijd worden nagekomen en om met maatregelen te komen om ervoor te zorgen dat de negatieve trend voor verschillende dierpopulaties, zoals wilde bijen en vlinders, zo snel mogelijk wordt gekeerd?
In het Commissiedebat Stikstof, NPLG en Natuur van 4 september jl. heeft de Staatssecretaris toegezegd dat de uitvoering van de motie-Kostić wordt meegenomen in de brief die voor het einde van 2024 naar de Kamer gaat over het opstellen van het Natuurherstelplan.
Klopt het dat u niet langer voornemens bent het National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP) in te dienen voor aanvang van de COP16, terwijl dit wel afgesproken was (Kamerstuk 21 501-08, nr. 961)?
Het kabinet heeft meer tijd nodig om het NBSAP af te ronden. Het NBSAP wordt in het tweede kwartaal van 2025 ingediend. Vooraf zal het NBSAP met de Kamer worden gedeeld (Kamerstuk 21 501-08, nr. 961).
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend is, waarom houdt u zich niet aan de internationale afspraken in het kader van het Global Biodiversity Framework (GBF) en de afgesproken lijn binnen de coalitie, namelijk dat het kabinet zich aan allen nationale en internationale afspraken moet houden?
Wat was de status van het concept-NBSAP en was het zo goed als afgerond?
Het concept-NBSAP was onder de vorige regering opgesteld en daardoor onvoldoende in lijn met het regeerprogramma, het hoofdlijnenakkoord en de prioriteiten van het kabinet. Daarmee was het niet voldoende afgerond om in te kunnen dienen bij het secretariaat van het VN-Biodiversiteitverdrag. Het kabinet heeft meer tijd nodig om het NBSAP af te ronden zodat er een volwaardig stuk met de Kamer en het secretariaat van het VN-Biodiversiteitverdrag kan worden gedeeld. Ik vind het een te belangrijk stuk om dit niet zorgvuldig te doen.
Bent u nu voornemens het NBSAP te herzien en mogelijk af te zwakken? Zo ja, waarom precies, op welke punten en op basis van welke wetenschappelijke rapporten en conclusies?
Het kabinet is voornemens om het NBSAP af te maken volgens de lijnen van het regeerprogramma, het hoofdlijnenakkoord en de prioriteiten van het kabinet. Er zal een volwaardig stuk met de Kamer en het secretariaat van het VN-Biodiversiteitverdrag worden gedeeld.
Hoe rijmt u, indien u de NBSAP wil afzwakken, dat met de duidelijk opdracht van bovengenoemde motie-Kostić en de wetenschappelijke inzichten over de stand van biodiversiteit en de situatie van een biodiversiteitscrisis (zoals genoemd door IPBES en IPCC)?
Dat is niet aan de orde. Het NBSAP wordt in lijn gebracht met het beleid van het kabinet.
Op welke onderdelen van het concept-NBSAP wordt de opgave groter, moeilijker en of duurder als gevolg van uw uitstel? Kunt u dit onderbouwen op basis van wetenschappelijke bronnen?
Het NBSAP is een middel om de voortgang op biodiversiteitactie te monitoren op mondiaal niveau. Het indienen hiervan ná COP16 heeft geen gevolgen voor de implementatie. Het kabinet committeert zich zoals afgesproken aan de mondiale afspraken op gebied van biodiversiteit.
Is een betrouwbare overheid belangrijk voor u? Zo ja, denkt u dat al die organisaties en instanties die input hebben gegeven voor het NBSAP nu meer of minder vertrouwen hebben in de overheid?
Ja een betrouwbare overheid is belangrijk. Het kabinet is daarom voornemens om het NBSAP af te maken volgens de lijnen van het regeerprogramma, het hoofdlijnenakkoord en de prioriteiten van het kabinet, zodat er een volwaardig stuk met de Kamer en het secretariaat van het VN-Biodiversiteitverdrag kan worden gedeeld in het tweede kwartaal van 2025. Ik spreek mijn waardering uit voor de inbreng van de verschillende organisaties.
Wat betekent het niet inleveren van het NBSAP voor de internationale onderhandelingspositie van Nederland als het gaat om klimaat en natuur en waar baseert u dat op?
Het kabinet heeft er vertrouwen in dat begrepen wordt dat een kabinetswissel gevolgen kan hebben voor planvorming. En Veel andere landen hebben ook nog geen plannen ingediend. In totaal hebben volgens de website van de CBD tot nu toe 34 van de 196 landen een NBSAP ingediend voorafgaand aan COP16.
Wanneer komt Nederland met het Natuurherstelplan dat door bindende EU-Natuurherstelverordening aan alle EU-lidstaten wordt voorgeschreven om een gelijk speelveld te creëren? Hoe wordt dan precies invulling gegeven aan de targets 1 tot en met 12 van het GBF?
Het kabinet is voornemens om over twee jaar het concept Natuurherstelplan af te maken. Dit is een wettelijke verplichting volgend uit de Europese natuurherstelverordening. Hier wordt een koppeling gemaakt met de targets 1 tot en met 12 van het GBF. Daarnaast wordt er ook nu al in het kader van de provinciale programma’s voor natuurbeheer en -ontwikkeling, het NNN, het agrarisch natuurbeheer, het programma Natuurherstel, Programma Noordzee en het programma Grote Wateren gewerkt aan onderdelen van de targets 1–12 van het GBF.
Bent u bereid om alsnog de NBSAP tijdig in te dienen, met maatregelen die zorgdragen voor effectieve natuurbescherming en biodiversiteitsherstel, zoals door Nederland afgesproken in het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?
Zoals gezegd wordt het NBSAP in het tweede kwartaal van 2025 ingediend bij het secretariaat van het VN Biodiversiteitsverdrag. Eerder is niet mogelijk omdat dit NBSAP nog wordt aangepast aan de lijnen van het regeerprogramma, het hoofdlijnenakkoord en de prioriteiten van het kabinet. Vooraf zal het met de kamer worden gedeeld.
Kunt u de vragen beantwoorden voor de komende Biodiversiteitstop (COP16)?
Door het opstellen van een zorgvuldige beantwoording was het niet mogelijk om de vragen voor de Biodiversiteitstop (COP16) te beantwoorden.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Nederlands bedrijfsleven omarmt strengere Europese klimaatregels’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlands bedrijfsleven omarmt strengere Europese klimaatregels»?1
Ja.
Wat vindt u van de klimaatzorgplicht voor bedrijven zoals die is voorgeschreven in de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)?
Het kabinet ziet de totstandkoming van Europese wetgeving als een belangrijke mijlpaal in het beleid voor IMVO. Europese (klimaat)regels voor grote bedrijven zorgen voor een gelijk speelveld met andere bedrijven in de EU en daarbuiten. De CSDDD zorgt voor harmonisatie van regelgeving op dit gebied, wat in het belang is van het Nederlandse bedrijfsleven. Nederland zet dan ook in op uniforme implementatie en toezicht in de EU-lidstaten.
Bent u het eens met de constatering in het artikel dat deze wetgeving definitief beslist dat grote bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om klimaatverandering tegen te gaan?
Zoals opgenomen in het Regeerprogramma vraagt klimaatneutraal zijn in 2050 een gezamenlijke inzet van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en (mede)overheden. In de overwegingen van de CSDDD is opgenomen dat het gedrag van ondernemingen van doorslaggevend belang is bij het realiseren van de klimaatdoelstellingen in internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs en de Europese Klimaatwet. Er worden niet alleen specifieke maatregelen verwacht van de lidstaten die de overeenkomsten hebben ondertekend, ook de rol van de particuliere sector wordt als cruciaal beschouwd om deze doelstellingen te behalen.2
Gegeven dat, met de komst van de klimaatzorgplicht in de CSDDD, nu evident is dat bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om klimaatverandering tegen te gaan; vindt u ook dat de toezichthouder over voldoende middelen moet beschikken om erop toe te zien dat bedrijven die verantwoordelijkheid ook nakomen? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Om ervoor te zorgen dat de verplichtingen in de CSDDD, waaronder de verplichting om een klimaattransitieplan op te stellen, worden nageleefd, is het van belang dat het toezicht effectief is. Lidstaten moeten er op grond van de CSDDD voor zorgen dat de toezichthoudende autoriteit voldoende personele en financiële middelen krijgt die nodig zijn voor de doeltreffende uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden. Bij Voorjaarsbesluitvorming 2024 zijn er HGIS-middelen gealloceerd op de BHO-begroting voor implementatie van en toezicht op de IMVO-wetgeving. Zodra het conceptwetsvoorstel voor de implementatie van de CSDDD gereed is, zal de beoogd toezichthouder (Autoriteit Consument en Markt, ACM) worden gevraagd een toets te doen op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het conceptwetsvoorstel. De resultaten van deze toets zullen worden meegenomen in het implementatietraject en bij de inrichting van het toezicht.
Ziet u ook, zoals in het artikel wordt omschreven, dat er ruim draagvlak is voor de klimaatzorgplicht, ook bijvoorbeeld VNO-NCW en beleggingsorganisaties? Hoe gaat u met de implementatie van de wet zorgen dat Nederland de kans die deze richtlijn biedt om voorop te lopen op duurzaamheid zoveel mogelijk benut?
Volgens het artikel blijft VNO-NCW achter de klimaatzorgplicht staan, om te voorkomen dat er een lappendeken aan nationale wetgeving ontstaat. Het kabinet blijft het bedrijfsleven en andere belanghebbenden betrekken tijdens het implementatietraject met het oog op het draagvlak voor de richtlijn.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat, zoals de wetgeving voorschrijft, bedrijven een plan gaan maken om klimaatneutraal te worden én dat plan zo goed mogelijk uitvoeren? En hoe gaat u ervoor zorgen dat zij daarvoor zo nodig hun bedrijfsmodel aanpassen?
Het opstellen van een klimaattransitieplan is de eerste verplichting die voortvloeit uit artikel 22 van de richtlijn. In het klimaattransitieplan moet de onderneming opnemen hoe zij ervoor zorgt dat zij haar bedrijfsmodel en haar bedrijfsstrategie toekomstbestendig maakt voor een duurzame economie en in overeenstemming brengt met de beperking van de opwarming van de aarde volgens internationale klimaatdoelstellingen en met beperking van de blootstelling aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten. Het kabinet verwacht van de bedrijven die onder de richtlijn gaan vallen dat zij deze verplichting naleven. Toezicht en handhaving zullen hieraan bijdragen.
Het uitvoeren van het klimaattransitieplan is een inspanningsverplichting. Het kabinet is zich ervan bewust dat adequate ondersteuning van het bedrijfsleven van belang is om de verplichtingen die voortvloeien uit deze richtlijn na te leven. Zo zal de Europese Commissie richtsnoeren opleveren voor het opstellen van een klimaattransitieplan. Dat zorgt voor harmonisatie en beperking van de regeldruk. Ook zal het MVO-steunpunt voorlichting geven over de klimaatplanverplichting onder de CSDDD. Los van de aanstaande implementatie van de CSDDD onderzoekt het kabinet hoe bedrijven en organisaties het beste kunnen worden ondersteund bij het ontwikkelen van de klimaatplannen die zij vrijwillig of verplicht opstellen.
Hoe gaat u ervoor zorgen de CSDDD-wetgeving, ook in het kader van gelijk speelveld, ook in andere landen wordt geïmplementeerd en gehandhaafd, en dat er ook in landen buiten de Europese Unie strengere klimaatwetgeving ten aanzien van bedrijven komt?
De lidstaten zijn verplicht EU-regelgeving te implementeren en te handhaven, en het is primair de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie om te zorgen voor correcte en zo uniform mogelijke implementatie. Wanneer lidstaten in gebreke blijven of de deadline voor omzetting niet halen kan de Europese Commissie een inbreukprocedure starten. Bij deze procedure is het gebruikelijk dat lidstaten eerst worden aangeschreven om binnen twee maanden een toelichting te geven, waarna een formele aanschrijving volgt om te voldoen aan de verplichting EU-wetgeving om te zetten. Als laatste stap kan de Commissie via het Europese Hof van Justitie een dwangsom opleggen wanneer lidstaten in gebreke blijven.
Gezien het belang dat Nederland hecht aan zo hoog mogelijke harmonisatie bij implementatie en borging van het gelijke speelveld heeft Nederland in een vroeg stadium procesoverleg geïnitieerd met verschillende EU-lidstaten. Dit heeft als doel te komen tot gezamenlijke interpretaties van de regelgeving en daarmee uniforme implementatie. Nederland heeft bovendien bij de Europese Commissie aangedrongen op het vlot opstarten van de zogeheten transposition workshopswaarbij de Commissie dergelijke gesprekken faciliteert voor alle lidstaten. Naar verwachting gaan deze in december van start.
Ten aanzien van klimaatdiplomatie buiten de EU werkt Nederland samen met de EU en andere gelijkgestemde landen, en in allianties met bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties, om andere landen aan te moedigen de mitigatie- en adaptatieambities via Nationally Determined Contributions (NDC’s), en National Adaptation Plans (NAP’s) te verhogen en deze naar nationaal beleid te vertalen, in lijn met de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Ook dat draagt bij aan het gelijke speelveld.
Daarnaast zet de EU bij onderhandelingen over handelsakkoorden met derde landen in op het opnemen van afdwingbare duurzaamheidsafspraken, zoals over de Overeenkomst van Parijs. Bovendien voert de EU middels de comités die bij handelsakkoorden opgezet worden gesprekken met handelspartners over handel en duurzame ontwikkeling. Die gesprekken, in samenhang met de NDC’s en NAP’s van de derde landen, kunnen ertoe leiden dat zij ook eigen klimaatwetgeving aannemen en op naleving toezien. Daarbij is het aan derde landen zelf om hun eigen wetgeving op te stellen en te handhaven, zoals ook Nederland en de EU een eigen right to regulate hebben.
Het doel “een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering” te realiseren |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de uitgaven van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei voor het jaar 2025 – ruim 4,5 miljard euro in totaal – tot doel hebben een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering te realiseren? (Kamerstuk 36 600 XXIII)
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei werkt aan een schoner en sterker Nederland, door te werken aan een klimaatneutrale samenleving en door te investeren in mensen, innovatie en duurzame energie.
Wat verstaat u onder een doelmatige energievoorziening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een klimaatneutrale, betaalbare, betrouwbare, veilige en schone energievoorziening die Nederland in staat stelt economische kansen te verzilveren en waarbij het energiesysteem op een evenwichtige manier in de leefomgeving wordt geïntegreerd. Daarbij zet het kabinet in op meer eigen duurzame energieproductie om de afhankelijkheid van minder betrouwbare regimes te verkleinen.
Wat verstaat u onder beperking van de klimaatverandering? Doelt u met verandering op opwarming of afkoeling? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Beperken van klimaatverandering is het tegengaan ervan door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen, oftewel mitigatie. Klimaat(verandering) behelst meer dan de temperatuur, maar het gaat om opwarming: zowel de mondiaal gemiddelde temperatuur als de temperatuur in Nederland stijgt (zie bijvoorbeeld rapporten van IPCC en KNMI).
Wat is in uw ogen de ideale gemiddelde temperatuur voor het leven op aarde en waarom juist deze temperatuur? Wat is in uw ogen de minimaal benodigde en maximaal aanvaardbare gemiddelde temperatuur voor het leven op aarde en waarom juist deze temperaturen? Kunt u uw antwoorden uitdrukken in graden Celsius en voorzien van een wetenschappelijke onderbouwing?
Volgens de auteurs van de IPCC-rapporten is er geen «ideale» gemiddelde temperatuur. Zij constateren dat de mensheid heeft kunnen floreren door de relatief stabiele temperaturen tijdens het holoceen, die landbouw mogelijk maakten. Ter indicatie, afwijkingen bedroegen ongeveer 0,5°C (en maximaal 1°C) ten opzichte van het pre-industriële niveau (IPCC zesde assessment report – AR6, werkgroep 1 – WGI). Daar treden we nu buiten en dat brengt risico’s met zich mee voor mensen en ecosystemen.
Wat is in uw ogen het ideale CO2-gehalte in de atmosfeer voor het leven op aarde en waarom juist dit gehalte? Wat is in uw ogen het minimaal benodigde en maximaal aanvaardbare CO2-gehalte in de atmosfeer voor het leven op aarde en waarom juist deze gehalten? Kunt u uw antwoorden uitdrukken in aantal deeltjes per miljoen (ppm) en voorzien van een wetenschappelijke onderbouwing?
De scenario’s in de meest recente IPCC-rapporten gebruiken verschillende niveaus van stralingsforcering (watt per vierkante meter) als startpunt in plaats van concentraties (ppm), omdat daarmee het effect van broeikasgassen en andere factoren die het klimaat beïnvloeden, zoals aërosolen, geïntegreerd wordt. Om toch een indicatie te geven van de concentraties: mondiaal hebben we afgesproken ernaar te streven de temperatuurstijging te beperken tot 1,5°C ten opzichte van het pre-industriële niveau. De CO2-gehaltes die daar volgens de scenario’s waarover IPCC rapporteert bij passen bedragen ongeveer 400 ppm CO2 (Box TS.5, IPCC AR6 WGI).
In de Memorie van Toelichting van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2025 spreekt u over de uitstoot van broeikasgassen en andere vervuiling (Kamerstuk 36 600 XXIII). Betekent dit dat u broeikasgassen als zodanig (en dus per definitie) als vervuilend (en dus onwenselijk) beschouwt? Beschouwt u waterdamp – net als CO2 een broeikasgas – als vervuilend? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Beschouwt u CO2 als vervuilend? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Hier wordt bedoeld dat economische activiteiten broeikasgassen (inclusief waterdamp) uitstoten, die zorgen voor klimaatverandering en daarmee voor negatieve effecten voor mensen en ecosystemen. Daarnaast stoten ze andere stoffen uit, bijvoorbeeld luchtverontreinigende stoffen met gezondheidseffecten. Sommige maatregelen, zoals het sluiten van kolencentrales, hebben effect op de uitstoot van zowel broeikasgassen als luchtverontreinigende stoffen.
Welk klimaat neemt u als referentie voor de klimaatverandering die u poogt te beperken? Hoe beoordeelt u het feit dat de temperatuur in de 19e eeuw – die lager was dan nu – veelal als norm wordt gesteld, terwijl de temperatuur op aarde in de afgelopen tienduizend jaar (het huidigeInterglaciaal) een zeer significant deel van de tijd – volgens verscheidene reconstructies zelfs zo’n zestig procent – juist hoger was dan nu?1 Erkent u dat klimaatverandering een natuurlijk fenomeen is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat met de 19e eeuwse temperatuur als norm een vertekend beeld ontstaat van de huidige klimaatverandering? Kunt u uw antwoorden toelichten en voorzien van een wetenschappelijke onderbouwing?
In de klimaatwetenschap is het gebruikelijk om het klimaat van voor de industriële revolutie als referentie te hanteren. Dat is logisch omdat de temperatuur tot de industriële revolutie relatief stabiel was. Daarna is een snelle toename in gang gezet door broeikasgasuitstoot. Ik ben niet van mening dat deze referentie een vertekend beeld geeft van klimaatverandering. De huidige temperatuur is zeer waarschijnlijk de hoogste van de afgelopen 125.000 jaar. Het afgelopen decennium was warmer dan welke periode ook sinds het laatste interglaciaal, zo’n 125.000 jaar geleden (IPCC AR6 WGI, Figuur 2.11). De huidige klimaatverandering kan alleen verklaard worden door naast natuurlijke factoren ook menselijke oorzaken (uitstoot van broeikasgassen) mee te nemen.
Bij welke gemiddelde temperatuur op aarde is uw doel «beperking van de klimaatverandering» geslaagd? En ten opzichte van welke verwachte gemiddelde temperatuur op aarde is de klimaatverandering in dat geval beperkt? Kunt u beide uitdrukken in graden Celsius? Op welke voorspellingen baseert u deze verwachte gemiddelde temperatuur? Kunt u uw antwoorden toelichten?
In de Overeenkomst van Parijs hebben we afgesproken de mondiaal gemiddelde temperatuurstijging te beperken tot ruim onder 2°C ten opzichte van pre-industrieel, en te streven naar 1,5°C.
Met hoeveel graden Celsius en op welke termijn verwacht u de klimaatverandering te kunnen beperken met de begrote financiering van 4,5 miljard euro? Kunt u uw berekening met cijfers onderbouwen? Zo nee, hoe weet u dan zeker dat dit bedrag goed is besteed?
Om klimaatverandering te beperken is afgesproken dat ontwikkelde landen het voortouw nemen en daarom hebben Europa en Nederland zich gecommitteerd aan klimaatneutraliteit in 2050. Daar is ons beleid op gericht. Nederland levert zo zijn bijdrage aan deze gezamenlijke opgave. Wat dat in graden Celsius oplevert is niet te zeggen, omdat de temperatuurstijging het gevolg is van het totaal aan broeikasgasuitstoot over de hele wereld. Broeikasgasmoleculen mengen namelijk volledig in de atmosfeer. Dat betekent dat elke vermeden uitstoot van belang is voor het beperken van klimaatverandering.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De uitspraak dat immigranten honden en katten eten |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Herinnert u uw uitspraak dat immigranten honden en katten eten, maar dat het ongenuanceerd is dat alle immigranten dat doen?1
De suggestie die wordt gewekt klopt niet en werp ik verre van mij. Ik heb gezegd dat ik niet kan uitsluiten dat mensen wel eens huisdieren hebben gegeten.
Is deze uitspraak kabinetsbeleid of neemt u afstand van deze uitspraak?
Voor mijn uitspraak verwijs ik naar antwoord 1. Hier is geen sprake van kabinetsbeleid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling I&W?
Ja.
De Nederlandse inzet op bij de Energieraad ter bepaling van de Europese inzet op de COP29 |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat het niet behalen van de eigen klimaatdoelen door Nederland de internationale geloofwaardigheid en onderhandelingspositie van zowel Nederland als de Europese Unie ondermijnt? Welke concrete stappen gaat u ondernemen om dit te verbeteren?
De EU en de 27 lidstaten hebben een gezamenlijk Nationally Determined Contribution (NDC) ingediend met daarin klimaatdoelen voor 2030. De EU ligt op koers met dit plan. Er is een Europees en nationaal beleidskader om deze doelen te halen dat wordt geïmplementeerd. Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan uitvoering van deze afspraken en de bijbehorende doelstellingen.
Welke aanvullende maatregelen overweegt u op korte termijn om ervoor te zorgen dat Nederland alsnog aan zijn klimaatdoelstellingen voldoet?
Het kabinet volgt de reguliere klimaatbesluitvormingscyclus. Op basis van de Klimaat en Energie Verkenning (KEV) van het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) besluit de regering of alternatieve maatregelen noodzakelijk zijn, wanneer deze maatregelen worden getroffen en hoe dit wordt gerealiseerd. In de Klimaatnota die gelijktijdig met de KEV verschijnt zal het kabinet reageren op de ramingen uit de KEV en aangeven welke vervolgstappen zo nodig gezet worden. Net als in voorgaande jaren volgen we de reguliere begrotingscyclus waarbij we in het najaar constateren of er een opgave ligt waarvoor we dan bij de Voorjaarsnota besluiten over de eventueel benodigde alternatieve maatregelen.
Hoe schat u de kansen in om in Europees verband tot een ambitieuzer klimaatdoel te komen en welke initiatieven neemt Nederland hiertoe (naast de nationale verplichting om aan het klimaatakkoord van Parijs te voldoen)?
Conform de Europese Klimaatwet moet er nog een tussendoel voor 2040 worden vastgelegd. De Europese Commissie zal naar verwachting begin 2025 met een voorstel komen voor een tussendoel voor 2040 van netto 90% broeikasgasreductie ten opzichte van 2040. Dit helpt ons op weg naar het afgesproken doel van klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050. Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van dit doel mits daarbij een stevig uitvoeringspakket wordt overeengekomen. Bij ongewijzigd beleid komen we al op 88%. Dat biedt een goede basis voor de onderhandelingen.
Op welke wijze geeft u invulling aan de toezegging om ontbossing uiterlijk in 2030 te stoppen mede gelet op het feit dat de Europese Commissie heeft aangegeven de implementatie van de anti-ontbossingswet met een jaar uit te stellen?
Het kabinet is gecommitteerd aan de internationale afspraak om in 2030 ontbossing en bosdegradatie te hebben gestopt en omgekeerd. Het geeft hier zowel bilateraal, Europees als multilateraal invulling aan via een combinatie van enerzijds diplomatie en beleidsdialoog (via partnerschappen als het Amsterdam Declarations Partnership), waarbij de focus primair ligt op het stimuleren van ontbossingsvrije productie, alsook verschillende concrete activiteiten ondersteund uit middelen voor ontwikkelingshulp (ODA). Over de kabinetspositie aangaande het voorstel van de Europese Commissie om de toepassing van de Ontbossingsverordening met twaalf maanden uit te stellen wordt u door de Staatssecretaris van LVVN en de Minister voor BHO voor woensdag 16 oktober geïnformeerd.
Op welke wijze gaat u zich inzetten om bevordering van gendergelijkheid te verankeren in de New Collective Quantified Goal (NCQG)?
Nederland onderhandelt via de EU over het nieuwe klimaatfinancieringsdoel (New Collective Quantified Goal, NCQG). Het verankeren van gendergelijkheid in het financieringsdoel is onderdeel van zowel de Nederlandse als de Europese inzet.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich gaat inzetten voor de toegankelijkheid voor lokale (vrouwen)organisaties bij de (NCQG) onderhandelingen middels maatregelen die klimaatfinanciering toegankelijker kan maken voor lokale (vrouwen)organisaties, zoals versoepelde accreditatieprocedures en verantwoordingsmechanismen, lagere startbedragen en het verstrekken van meerjarige en flexibele financiering?
Nederland zet in de onderhandelingen over het nieuwe klimaatfinancieringsdoel via de EU in brede zin in op het vergemakkelijken van toegang tot financiering voor de meest kwetsbaren. Dit geldt zowel voor de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten als voor groepen die extra hard geraakt worden door de gevolgen van klimaatverandering, waaronder vrouwen en meisjes. Als onderdeel van de Global Environment Facility (GEF) en het tijdens COP28 geoperationaliseerde fonds voor schade en verlies zijn modaliteiten opgenomen die klimaatfinanciering toegankelijker kunnen maken voor onder meer lokale (vrouwen)organisaties.
Bent u bekend met het recente onderzoek van Oil Change International over potentiële financieringsmogelijkheden?1
Ja
Bent u voornemens om samen met andere Europese landen de in dit onderzoek genoemde financieringsmogelijkheden actief te onderzoeken en uit te dragen tijdens COP29? Kunt u daarbij per genoemde maatregel aangeven wat uw inzet zal zijn?
Nee. De in het onderzoek genoemde financieringsmogelijkheden sluiten voor het merendeel niet aan bij de kabinetsinzet. Met het oog op de benodigde schaal van de investeringsopgave pleiten NL en de EU in de onderhandelingen over een nieuw klimaatfinancieringsdoel voor een algemeen investeringsdoel dat diverse financieringsstromen omvat, waaronder publiek en privaat, nationaal en internationaal. De wereldwijde ODA in 2023 was 224 miljard dollar. Het is daarmee niet reëel te verwachten dat de investeringsbehoefte voor klimaat gedekt kan worden met alleen internationale publieke middelen. Buiten de onderhandelingen blijft de kabinetsinzet daarnaast gericht op de hervorming van de internationale financiële architectuur. Daarnaast blijf het kabinet zich inzetten voor de implementatie van bestaande afspraken rond het afbouwen van fossiele regelingen.
Kunt u deze vragen met prioriteit beantwoorden, zodat de Kamer tijdig geïnformeerd is voor aanvang van de inzet van Nederland tijdens de Energieraad?
Ja.