Het bericht dat Vlaanderen binnenkort de arbitrageprocedure over de ontpoldering van de Hedwigepolder wil starten |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Jaco Geurts (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u een schets geven van het verwachte tijdpad van de geschillen- en arbitrageprocedure welke door Vlaanderen gestart gaat worden?1
Op grond van artikel 10 van het Verdrag over de uitvoering van de Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium moeten Nederland en Vlaanderen hun geschillen over de toepassing, de uitlegging of de uitvoering van dit Verdrag in de eerste plaats regelen door middel van onderhandelingen. Als zij daarin niet slagen binnen een termijn van zes maanden kan een van de partijen het geschil voorleggen aan een scheidsgerecht, dat wil zeggen een arbitragezaak beginnen.
Vlaanderen heeft de artikel 10-procedure op 22 mei 2012 in gang gezet en kan op 22 november 2012 besluiten tot arbitrage. Volgens de bijlage bij genoemd Verdrag dienen beide partijen vervolgens uiterlijk binnen een maand elk twee arbiters te benoemen, waarna de aldus benoemde vier arbiters uiterlijk binnen een maand een vijfde arbiter kiezen. Het verdere procedurele verloop van de arbitragezaak wordt in overleg met het aldus opgerichte arbitragetribunaal bepaald.
Neemt u in het overleg met Vlaanderen en de geschillenprocedure uw oorspronkelijke alternatief voor natuurherstel in de Westerschelde (Kamerstuk 30 862 nr. 48) als uitgangspunt?
Nee, de Europese Commissie heeft het oorspronkelijke alternatiefvoorstel van het kabinet (plan 17 juni 2011) niet aanvaard, daarom was destijds een nieuw voorstel nodig. Het huidige demissionaire kabinet heeft besluitvorming inzake de Hedwigepolder overgelaten aan het volgende kabinet. Daarnaast betreft de geschillenbeslechtingsprocedure enkel de toepassing, de uitlegging of de uitvoering van het Verdrag. De procedure omvat niet de politieke en ecologische beoordeling van alternatieven voor de verdragsrechtelijk bepaalde algehele ontpoldering van de Hedwigepolder
Is het waar dat de recente uitspraak van de rechtbank in Den Haag over de Hedwigepolder (LJN BX8921) onderstreept dat de regering een relatief grote beleidsvrijheid heeft als het gaat over natuurherstel in de Westerschelde?
Ja, er is een relatief grote beleidsvrijheid binnen de kaders van de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen.
Hoe gaat u deze beleidsvrijheid de komende tijd benutten?
Het huidige demissionaire kabinet neemt geen actie in dezen en heeft besluitvorming aan het volgende kabinet overgelaten.
Is het waar dat Rijkswaterstaat positieve resultaten boekt bij verschillende projecten met buitendijkse maatregelen en deze binnenkort zal presenteren?
Ik ben bekend met het onderzoek van RWS over flexibel storten van baggerspecie. Dit gebeurt echter niet in het kader van buitendijkse maatregelen (pakket natuurherstel Westerschelde), maar in het kader van mitigerende maatregelen met betrekking tot de derde verruiming van de vaargeul van de Westerschelde. Presentatie van de voorlopige resultaten van dat onderzoek heeft plaatsgevonden. Het is nog te prematuur om definitieve conclusies te trekken.
Bent u bereid deze positieve resultaten uit te dragen en daarop voort te borduren ten einde ontpoldering van de Hedwigepolder te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid uw antwoorden op deze vragen voor 11 oktober a.s. naar de Kamer te sturen?
Mijn bereidwilligheid hiertoe is ingehaald door de tijd.
Meetresultaten luchtkwaliteit A13 |
|
Sander de Rouwe (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rijkswaterstaat goochelt met meetresultaten A13»?1
Ja.
Is het waar dat de gemeente Rotterdam via de Wet Openbaarheid van Bestuur (de WOB) cijfers bij u heeft opgevraagd, die de huidige meetresultaten van geluidsoverlast en luchtvervuiling langs de A13 bij Overschie ter discussie stellen? Waarom zijn deze cijfers niet op vrijwillige basis overlegd aan de gemeente Rotterdam?
Ja. Er is steeds goed contact geweest met de gemeente Rotterdam over de onderbouwing van de besluiten en de gehanteerde informatie. Als de gemeente via een andere route dan een WOB-verzoek deze informatie verzocht had, dan waren de gegevens ook overlegd.
Bent u bereid deze cijfers naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja (bijgevoegd).
Bent u bereid regie te voeren in dit geschil en garant te staan voor correcte meetgegevens en een correcte verwerking van deze gegevens in de modellen voor de berekening van de luchtkwaliteit ter plaatse (A13 bij Overschie)?
De gemeente Rotterdam heeft verschillen opgemerkt tussen het geluidrapport en het luchtrapport. De verkeerscijfers die zijn opgenomen in bijlage 1b van het geluidrapport2 zijn niet gelijk aan de verkeerscijfers waarvan in het luchtonderzoek is uitgegaan en die via het WOB-verzoek zijn opgevraagd. Het betreft onderzoeken ten behoeve van het verkeersbesluit tot verhoging van de maximumsnelheid van 80 naar 100 km/u op de A13.
Een toets hierop door Rijkswaterstaat heeft laten zien dat er in het rapport van het geluidonderzoek helaas in bijlage 1b een tabel met verkeerde gegevens opgenomen is. De berekeningen zelf zijn wel met de juiste cijfers gedaan.
In het luchtonderzoek zijn correcte cijfers gehanteerd.
Welke consequenties heeft een mogelijk onjuiste verwerking van de meetgegevens door Rijkswaterstaat op de snelheidssituatie bij de A13 in Overschie?
De mogelijk onjuiste verwerking is als bezwaar ingebracht bij de lopende bezwarenprocedure rond het verkeersbesluit A13. Bij de beslissing op de bezwaren zal ik het herziene geluidrapport voegen, nu voorzien van de juiste tabel met verkeerscijfers. Er zijn geen consequenties voor de met het verkeersbesluit vastgestelde snelheidsverhoging.
Kunt u aangeven of er mogelijk ook op andere trajecten en bij de andere steden verkeerde gegevens zijn gebruikt die geluidsoverlast en luchtvervuiling meten?
Bij de andere verkeersbesluiten voor de snelheidsverhoging van 80 naar 100 km/u zijn wel de juiste invoergegevens opgenomen in de onderzoeksrapporten. Tijdens de bezwarenprocedures aldaar zijn op dit punt ook geen bezwaren naar voren gebracht.
Bent u bereid binnen twee weken een antwoord te geven op de vraag of deze meetgegevens correct zijn?
Ja.
Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van KRO Brandpunt waarin alarm werd geslagen over het transport van gevaarlijke stoffen over de weg?1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitzending KRO Brandpunt. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft hieraan medewerking verleend.
Onderschrijft u de conclusie van de Inspectie Leefomgeving en Transport dat in 2010 en 2011 ongeveer 30% van de vrachtwagens met gevaarlijke stoffen niet aan de veiligheidseisen voldeed?
De conclusie van de ILT is dat in 2010 en 2011 ongeveer 30% van de gecontroleerde vrachtwagens met gevaarlijke stoffen niet aan de voorschriften voldeed. Dit percentage is niet zonder meer te extrapoleren naar het totaal aantal vervoerseenheden dat gevaarlijke stoffen vervoert. Ik onderschrijf de conclusie van de ILT.
Kunt u de aard van de overtredingen beschrijven en aangeven welke risico’s daaruit voortvloeiden? Bij hoeveel van deze overtredingen betreft het slordigheden zoals verouderde vervoersdocumenten of verbleekte stickers?
Er wordt onderscheid gemaakt in categorie I, II en III overtredingen. De aanduiding I, II of III staat voor het risiconiveau van de overtredingen; categorie I is hierbij het zwaarste niveau. Categorie I overtredingen zijn overtredingen met een hoog risico die kunnen leiden tot dodelijke slachtoffers, ernstig letsel voor personen en/of significante aantasting van het milieu. Categorie III staat voor met een gering risico op letsel voor personen of aantasting van het milieu.
Ongeveer 80% van de geconstateerde overtredingen betreft categorie II en III overtredingen. De aard van deze overtredingen varieert van onvolledige of niet goed leesbare etiketten en brandblussers die niet zijn herkeurd tot verpakkingen die niet goed zijn vastgezet in een vrachtwagen.
Deelt u de conclusie dat veel van deze kleinere overtredingen eenvoudig te voorkomen zijn?2 Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat procedures en voorschriften beter worden nageleefd?
Ja. Veel van de overtredingen zoals onvolledige of niet goed leesbare etiketten zijn inderdaad eenvoudig te voorkomen. Dergelijke overtredingen worden veelal begaan door onwetendheid of onoplettendheid van de betrokken bedrijven.
Het bedrijfsleven is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de goede naleving van procedures en voorschriften. De ILT stimuleert de naleving onder meer door via haar website informatie te geven over voorschriften op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen en eventuele wijzigingen hierin. De ILT houdt toezicht op de naleving van de voorschriften door onder meer vrachtwagens en vervoersbedrijven te inspecteren. In het geval dat overtredingen worden geconstateerd, treedt de ILT op door het geven van een waarschuwing, het opleggen van een last onder dwangsom en/of het opmaken van een proces-verbaal.
Welke maatregelen gaat u verder nemen om de veiligheid bij het transport van gevaarlijke stoffen over de weg te verbeteren?
Het gaat hier met name om het verbeteren van de naleving van de internationale verdagen vastgelegde regelgeving (ADR) door de sector. De ILT voert daartoe jaarlijks, gebaseerd op risico’s, 3000 weginspecties uit, die specifiek zijn gericht op het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij bedrijven waar overtredingen zijn geconstateerd, worden vervolgens bedrijfsinspecties gedaan. In totaal verricht de inspectie jaarlijks ruim 300 controles en audits bij bedrijven die gevaarlijke stoffen vervoeren. Daarnaast worden elk jaar thematische acties verricht.
Onderschrijft u ook de conclusies van het Platform Transportveiligheid dat het kennisniveau van de hulpdiensten over het vervoer van gevaarlijke stoffen zorgen baart,en dat de samenwerking tussen betrokken partijen en hulpdiensten onvoldoende is om tot een goede afwikkeling van incidenten te komen?3
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor zorg over het kennisniveau van de hulpdiensten over het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de opleidingen en oefeningen van de brandweer neemt het bestrijden van (vervoers)ongevallen met gevaarlijke stoffen een belangrijke plaats in, naast de brandbestrijding en de technische hulpverlening.
Deze opleidingen worden regelmatig door het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid geactualiseerd, waarbij rekening gehouden wordt met recente (ongevals)ervaringen.
Dit geldt voor de opleidingen van manschappen, bevelvoerders, officieren van dienst en adviseurs gevaarlijke stoffen.
In de praktijk weten brandweer, ambulancedienst, politie en Rijkswaterstaat elkaar te vinden. Er is inmiddels ervaring opgedaan met de gecoördineerde incidentbestrijding op snelwegen en procedures worden geactualiseerd en beoefend.
Bovendien kunnen de hulpverlenende diensten 24 uur per dag 7 dagen per week direct informatie over gevaarlijke stoffen en advies over de incidentbestrijding opvragen bij het LIOGS – Landelijk Informatiepunt Ongevallen Gevaarlijke Stoffen (zie www.dcmr.nl). Via het LIOGS kunnen tevens experts en materialen van chemische bedrijven ingeschakeld worden. De VNCI heeft dit voor Nederland geregeld in het kader van het Europese programma ICE – Intervention Chemical Emergencies.
Ik deel dan ook niet de conclusie in het rapport dat de samenwerking bij het afwikkelen van incidenten onvoldoende is.
Kunt u verklaren waarom de conclusies en aanbevelingen in het rapport van het Platform Transportveiligheid uit 2012 zo sterk overeenkomen met de conclusies en aanbevelingen in het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit 2006?4
Niet alle acties n.a.v. het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit 2006 zijn afgerond, maar er is beslist geen sprake van gebrek aan vorderingen.
Er is door de brandweer een protocol opgesteld voor het optreden bij LPG-tankwagens en recent is de Handreiking bluswatervoorziening gereed gekomen, waarin ook aandacht geschonken wordt aan ongevallen met gevaarlijke stoffen op snelwegen.
In het kader van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen zijn besprekingen gevoerd waar sprake was van risicoknelpunten. Daarbij was vaak de brandweer betrokken zodat de voor de hulpverlening belangrijke punten waaronder de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening lokaal konden worden behandeld.
In internationale overleggen over vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over voertuigeisen is het afschermen of versterken van brandstoftanks nog onderwerp van bespreking geweest, maar door onvoldoende internationaal draagvlak voor verbetering heeft dit tot op heden niet geleid tot aanscherping van voorschriften.
Met betrekking tot de aanbeveling over verbetering van het informeren van hulpdiensten is in internationaal verband in overleg met hulpdiensten en bedrijven een wijziging in regelgeving in voorbereiding met als doel dat bedrijven informatie over gevaarlijke stoffen via elektronische weg beschikbaar stellen aan de hulpdiensten bij ongevallen met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van bestaande technische systemen
Het project verbetering incidentregistratie zal in het eerste kwartaal van 2013 worden afgerond. Eén van de resultaten van het project is, dat de rapportage van incidenten met het vervoer van gevaarlijke stoffen op een laagdrempelige manier mogelijk wordt gemaakt via internet.
Deelt u de opvatting van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat er slechts mondjesmaat iets met zijn aanbevelingen is gedaan? Zo ja, kunt u verklaren waarom?
Deze opvatting deel ik niet. Zie hiervoor ook de beantwoording bij vraag 7.
Wat gaat u doen om het incidentmanagement bij transportongevallen met gevaarlijke stoffen te verbeteren?
Het functioneren van de rampenbestrijding is onderdeel van de evaluatie van de wet op de veiligheidsregio’s. Medio 2013 is de evaluatie gereed. Aan de reeds lopende verbeteracties wil ik geen nieuwe acties toevoegen.
Het feit dat ruim de helft van de Brabantse veeboeren teveel ammoniak uitstoten |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Helft Brabantse veeboeren in overtreding»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de evaluatie van de provincie Brabant van de Stikstofverordening waaruit blijkt dat in 53% van de controles een of meer overtredingen werden geconstateerd?2
De bevindingen liggen in lijn met een eerder onderzoek van de Handhavingssamenwerking Noord-Brabant uit 2010. Dit onderzoek heeft geleid tot het opnemen van een verplichting om de werking van luchtwassers elektronisch te monitoren in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze verplichting treedt op 1 januari 2013 in werking en gaat direct gelden voor nieuwe luchtwassystemen. Voor bestaande luchtwassystemen geldt een overgangstermijn van 3 jaar. Hierdoor zal de controleerbaarheid en handhaafbaarheid van luchtwassers aanzienlijk verbeteren.
Hoe is het mogelijk dat intensieve veehouderijen op zo’n grote schaal de regels omtrent de Stikstofverordening ontdoken hebben en hoe kan er zo’n opvallend verschil tussen gemeenten optreden?
De handhaving van de naleving van de stikstofverordening is een verantwoordelijkheid van de provincie Brabant. Een verklaring voor het gebrek aan naleving staat beschreven in de rapportage over de Brabantse stikstofverordening en in een rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport dat de staatssecretaris van I&M op korte termijn aan uw Kamer zal aanbieden. Hieruit blijkt dat er sprake is van nalevings- en handhavingstekorten bij luchtwassers. De recente bevindingen liggen in lijn met een eerder onderzoek van de Handhavingssamenwerking Noord-Brabant uit 2010. Een verklaring voor de verschillen in naleving tussen gemeentes heb ik op dit moment niet.
Deelt u de mening dat als meer dan de helft van de intensieve veehouderijen zich niet aan de regels houdt, dit aanleiding is om voorlopig geen nieuwe of grotere (mega)veehouderijbedrijven toe te staan in Brabant, in elk geval niet zolang handhaving en toezicht nog niet op orde zijn?
Nee. Met u ben ik van mening dat veehouderijbedrijven zich moeten houden aan de vergunningvereisten en de ruimtelijke ordenings- en milieuregelgeving en dat de overheden hierop dienen te handhaven en waar nodig te sanctioneren. Bij uitbreiding of nieuwvestiging van veehouderijbedrijven dient het bevoegd gezag te toetsen of de plannen voldoen aan het vigerende ruimtelijke ordenings- en milieubeleid en -regelgeving. Ik zie geen reden om de gehele veehouderijsector op slot te zetten, omdat een deel van de veehouderijbedrijven zich kennelijk niet aan de regels heeft gehouden.
Wat zijn de gevolgen van de hogere emissie en depositie van ammoniak voor de haalbaarheid van Natura 2000-doelen?
Indien geen verbetering optreedt in de naleving zal de termijn waarop de Natura 2000-doelen worden gerealiseerd negatief worden beïnvloed en/of kunnen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Klopt de constatering in deze evaluatie van de provincie dat als de Natura 2000-doelen niet worden gerealiseerd en er sprake is van een toezichts- of handhavingstekort, dit kan leiden tot claims en mogelijk ook veroordelingen uit Europa?
Ik zie vooralsnog geen reden om te veronderstellen dat de Natura 2000-doelen niet worden gerealiseerd.
Wat betekent het niet nakomen van de verplichtingen voor het (niet) in zicht komen van extra ontwikkelruimte als de investeringen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gedaan worden?
Indien blijkt dat niet aan verplichtingen in het kader van de programmatische aanpak stikstof wordt voldaan, kan dit leiden tot beperktere ontwikkelruimte en/of kan het extra maatregelen noodzakelijk maken.
Deelt u de mening dat bij dusdanige overtredingen ook de doelen de uit het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit in gevaar komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorg dragen dat deze doelen toch gehaald worden?
Van groot belang is de bij antwoord 2 genoemde verbetering van de controleerbaarheid en handhaafbaarheid van luchtwassers als gevolg van de aanstaande verplichting om elektronisch te monitoren. Daarnaast zullen de maatregelen die in het kader van de bestuurlijke handhaving en strafrechtelijke handhaving worden genomen, leiden tot een beter naleefgedrag. Dit is beide van belang omdat (gecombineerde) luchtwassers niet alleen een aanzienlijke reductie van de emissie van ammoniak (stikstof), maar ook van de emissies van geur en fijn stof kunnen opleveren. Daardoor kan het niet naleven van de regels van de stikstofverordening locaal ook overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof en van de geurbelastingsnormen veroorzaken en daardoor ook tot gezondheidsproblemen leiden.
Wat zijn de gevolgen van deze overmatige uitstoot op het gebied van stank en risico’s voor de gezondheid?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over de voorgestelde maatregelen ten aanzien van de toezichtaanpak voor de jaren 2013–2015 van de provincie Brabant en acht u deze afdoende? Zo ja, waar baseert u dit oordeel op? Zo niet, bent u bereid om met de provincie in gesprek te gaan om te bevorderen dat toezicht en handhaving wel gaan voldoen?
De voorgenomen maatregelen van de provincie Brabant, zoals dwangsommen, (onaangekondigde) controles en afspraken met het Openbaar Ministerie over vervolging acht ik vooralsnog voldoende. Bij deze afweging betrek ik ook de bij antwoord 2 genoemde verbetering door elektronische monitoring.
Het verzekeren van de leveringszekerheid van elektriciteit bij een groeiend aandeel duurzaam productievermogen |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Zijn de afspraken in Europees1 en nationaal2 verband met betrekking tot de frequentiestabiliteit van het elektriciteitsnetwerk naar uw mening nog toereikend in relatie tot de leveringszekerheid bij een oplopend aandeel duurzame productie?
Het Europese elektriciteitsysteem is ingericht op wisselspanning met een frequentie van 50 Herz. Elektrische apparaten en installaties zijn met deze frequentie van 50 Herz in staat om elektriciteit uit het netwerk te ontrekken en erop in te voeden. Het handhaven van deze frequentie is dus van belang om de elektriciteitsvoorziening in stand te houden. TenneT heeft als systeembeheerder van het Nederlandse elektriciteitsnetwerk de verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de frequentiestabiliteit in Nederland. Op nationaal en Europees niveau besteedt TenneT daarom veel aandacht aan het beheersen van deze frequentiekwaliteit. In het meest recente Kwaliteits- en Capaciteitsdocument (deel 2, 2011) gaat TenneT ondermeer in op frequentiestabiliteit en gerelateerde vraagstukken. TenneT geeft tevens aan dat de bestaande afspraken voor het beheren van de frequentiestabiliteit met de andere systeem netbeheerders in Europa op dit moment toereikend zijn. Binnen deze afspraken is al invulling gegeven aan een aanscherping van het handelen van de systeembeheerders als de frequentiekwaliteit afneemt. Frequentie afwijkingen komen de laatste jaren vaker voor. Dit geldt zowel voor het aantal afwijkingen van de 50 Herz richtfrequentie, als voor de duur en de hoogte van de afwijkingen. De door Kamerlid Jansen genoemde studie3 van ENTSO-E en Eurelectric illustreert de afwijkingen onder andere op pagina 15. De ontwikkeling van het aandeel duurzame elektriciteit is niet de enige factor die van invloed is op de frequentiestabiliteit. Soms veroorzaakt de invoeding van duurzame elektriciteit frequentieslingeringen, terwijl in andere gevallen er juist een dempende invloed is. Marktkoppeling is een ontwikkeling die naast evidente voordelen ook de beheersing van frequentiewisselingen extra van belang maakt. Deze factoren en hun invloed op de frequentiestabiliteit worden door de systeembeheerders in Europa permanent gemonitord. Dit stelt de systeembeheerders in staat om op het moment dat daar aanleiding toe is de noodzakelijke maatregelen te kunnen nemen. In dit verband is door de systeembeheerders een werkprogramma opgezet om de frequentiekwaliteit te verbeteren. Op basis van dit werkprogramma wordt ondermeer de monitoring verder geïntensiveerd. Voor de langere termijn zijn de systeembeheerders (in ENTSO-E verband) op dit moment bezig met de formulering van Europese netwerkcodes en operationele richtsnoeren. Ook ACER (het agentschap voor de samenwerking van energietoezichthouders, met vanuit Nederland de NMa daarbij aangesloten) en marktpartijen zijn betrokken bij dit proces. De bovengenoemde studie van Eurelectric en ENTSO-E doet in dat licht voorstellen en deelt technische observaties. De Europese netwerkcodes worden uiteindelijk door de lidstaten middels een comitologie procedure bekrachtigd.
Is het waar dat de frequentieslingeringen steeds vaker richting de grenzen van de afgesproken bandbreedte van 200mHz gaan, waardoor het risico op onbeheersbare frequentieslingeringen toeneemt, dat uiteindelijk kan resulteren in het geheel of gedeeltelijk uitvallen van het elektriciteitsnet? Kunt u dit illustreren aan de hand van statistieken van TenneT en de Europese organisatie van TSO’s (netwerkbeheerders)?
Zie antwoord vraag 1.
Welke relatie ziet u tussen de groei van het aandeel duurzame elektriciteit en de problematiek van de grotere frequentieslingeringen?
Zie antwoord vraag 1.
Lopen er acties in Europees en nationaal verband voor het oplossen van deze problematiek? Welke en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat ten gevolge van de relatief lage kolen- en relatief hoge gasprijs voor het opvangen van frequentieslingeringen vooral (oudere en traag regelbare) kolencentrales worden ingezet, terwijl de meest efficiënte en snel regelbare gascentrales stilstaan? Zo ja, onderschrijft u dat deze uit het oogpunt van regelstrategie, energieverbruik en klimaateffecten uiterst ongewenste brandstofmix het gevolg is van onbedoelde effecten van marktmechanismen?
De inzet van centrales voor de productie van elektriciteit is gebaseerd op vrije prijsvorming met onder andere als factoren daarbij de brandstofprijzen en de prijs voor emissierechten. Maar ook de technische capaciteit van de installatie om snel op te regelen, zoals veelal bij gasgestookte elektriciteitscentrales, speelt bijvoorbeeld een rol. De vrije markt zorgt er binnen de technische grenzen van centrales voor dat de benodigde elektriciteit wordt geproduceerd door de meest kostenefficiënte centrales en dat afregelen in principe gebeurt door de op dat moment duurste draaiende centrale. Het is juist dat door ondermeer de relatief lage prijzen voor kolen en CO2 op dit moment relatief veel elektriciteit wordt opgewekt door kolengestookte centrales. Kolenprijzen zijn wereldhandelsprijzen, de CO2 certificatenprijs hangt samen met de werking van het Europese emissiehandelssysteem (ETS). Ik streef ernaar om de werking van het ETS structureel te versterken om daarmee op een efficiënte en effectieve wijze prikkels aan de elektriciteitsmarkt te geven voor de beperking van CO2 emissie.
Het opvangen van frequentieslingeringen is in Nederland in beginsel georganiseerd middels de zogenoemde primaire reserve. Deze is gebaseerd op een verplichte deelname van alle productie-eenheden boven 5 MW. De gezamenlijke netbeheerders zijn bezig met de voorbereiding van een voorstel tot wijziging van de code op het gebied van de primaire reserve. Hierbij wordt vermoedelijk uitgegaan van contractering van de primaire reserve aan de hand van biedingen. Nadat dit voorstel is ingediend bij de NMa zal de Raad van Bestuur van de NMa hierover een besluit nemen. Voor de regeling van de frequentie via de primaire reserve speelt indirect de merit-order (die in het algemeen bepaalt welke centrales draaien bij een bepaalde omvang van de elektriciteitsvraag) een rol, aangezien alleen reeds draaiende centrales kunnen voorzien in deze primaire reserve voor het oplossen van de frequentieafwijking. Daarnaast spelen de technische mogelijkheden van een centrale zoals regelsnelheid een rol.
Onderschrijft u de conclusie van een recente Eurelectric studie3 dat de problematiek van de frequentieslingeringen verder zal verergeren wanneer een groter deel van Europa overstapt op het open markt systeem?
Het genoemde rapport van Eurelectric en ENTSO-E geeft juist aan dat verdere Europese integratie en harmonisatie van marktregels nodig is en voordelen biedt. Dit biedt de netbeheerders namelijk beter de mogelijkheden om het elektriciteitsnetwerk betrouwbaar te houden en geeft de markt de ruimte om de meest efficiënte centrales elektriciteit te laten produceren.
Kunt u ingaan op de potentie van de volgende strategieën om perverse effecten van marktmechanismen op frequentieslingeringen te elimineren:
Ik ben niet van mening dat er sprake is van perverse effecten van het marktmechanisme op de frequentiestabiliteit. Wel kunnen verschillende van de genoemde strategieën een bijdrage leveren aan het beheersen van de frequentiestabiliteit. Zoals hierboven al genoemd, werkt de Europese organisatie van transmissiesysteembeheerders (ENTSO-E) aan de verdere uitwerking van dit vraagstuk in een Europese netwerkcode. Gelet op het feit dat het waarborgen van de frequentiestabiliteit primair een vraagstuk is dat in Europees verband moet worden bezien, wacht ik de resultaten en aanbevelingen van deze uitwerking af.
Zijn er nationale en Europese studies gedaan naar de kosteneffectiviteit van de verschillende strategieën om de groei van het aandeel duurzame energie in te passen bij een optimale leveringszekerheid? Welke? Hoe denkt u te bevorderen dat de feitelijke ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening zo goed mogelijk aansluit bij het optimaal scenario?
Er zijn binnen Europa verschillende systemen om de vergroting van het aandeel duurzame energie te realiseren. In Nederland hebben we zoals bekend gekozen om de vergroting van het aandeel duurzaam te simuleren via de SDE+. Naar mijn mening is dit de meest kosteneffectieve manier om de doelstellingen op het gebied van duurzame energie te bereiken. Daarnaast wordt er binnen mijn ministerie nagedacht over een leveranciersverplichting ten aanzien van duurzame energie. Tevens is zowel nationaal als internationaal aandacht voor de mogelijke effecten van inpassing van grote hoeveelheden duurzame energie op de stabiliteit van het netwerk en daarmee op de leveringszekerheid. De in dit kader uitgevoerde studies wijzen uit dat de stabiliteit van het netwerk en de leveringszekerheid op dit moment en ook in de nabije toekomst niet in gevaar is. Frequentiestabiliteit is daarbij overigens één van de vele factoren die daarbij wordt bezien. Een voorbeeld van een onderzoek naar onder andere de leveringszekerheid aspecten bij de inpassing van duurzame elektriciteit is het onderzoek van KEMA van 2010 in opdracht van het voormalige Ministerie van Economische Zaken (Kamerstukken: TK, vergaderjaar 2010–2011, 31 209, nr. 143).
Zoals eerder genoemd maakt frequentiestabiliteit onder andere onderdeel uit van het Kwaliteit en Capaciteitsdocument van TenneT TSO en wordt in Europees verband (ENTSO-E en Europese codes) gewerkt aan het omgaan met dit vraagstuk. De genoemde studie van Eurelectric en ENTSO-E is een voorbeeld waarbij zowel productie als netbeheer gezamenlijk een onderzoek uitvoeren. Ik ben van mening dat een dialoog tussen de verschillende actoren, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, met nadien de noodzakelijke vervolgstappen de beste weg is om met dit vraagstuk om te gaan. In het Europese codeproces vindt dit op dit moment plaats.
De import van mengsels kunststoffen met PVC |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Indekken op zijn Europees»?1
Ja.
Is het waar dat PVC en kunststoffen in het algemeen op de groene lijst van EVOA (Europese Verordening overbrenging afvalstoffen) staan, maar dat een mengsel kunststof met meer dan 2% PVC in Nederland als rode lijst stof wordt beschouwd?
Voor de overbrenging van afvalstoffen over de grens kent de EVOA in beginsel twee afvalstoffenlijsten. De groene lijst of niet-gevaarlijke afvalstoffen (Bijlage III) en de oranje lijst of gevaarlijke afvalstoffen (Bijlage IV). PVC en kunststoffen staan beide , met een eigen code, op de groene lijst. Verder geeft de EVOA aan dat mengsels van groene lijst afvalstoffen moeten worden aangemerkt als «niet ingedeeld». Wanneer een afvalstof niet is ingedeeld dan is het regime voor de oranjelijst afvalstoffen (Bijlage IV) van toepassing. Dat betekent dat bij de overbrenging de procedures moeten worden gevolgd die horen bij een gevaarlijke afvalstof. Het is echter niet zo dat een niet ingedeelde afvalstof als gevaarlijk afval wordt gekwalificeerd.
Een uitzondering wordt gemaakt voor mengsels die zijn opgenomen in Bijlage IIIA van de EVOA. Mengsels van PVC en andere kunststoffen komen echter niet voor in Bijlage IIIA, dus vallen onder het regime van Bijlage IV.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat wanneer PVC gemengd met kunststoffen als rode lijst stof wordt beschouwd, bij import en export een kennisgevingsprocedure nodig is, van elk individueel transport uiterlijk drie dagen van tevoren een melding moet worden gedaan en een financiële zekerheid (bankgarantie) moet worden afgegeven? Is het waar dat wanneer deze materialen onder de groene lijst vallen, deze administratieve lasten niet nodig zijn?
Omdat het hier een mengsel betreft geldt inderdaad het regime voor oranjelijst afvalstoffen (Bijlage IV). Om de overbrenging van afvalstoffen te kunnen controleren, ter bescherming van het milieu, zijn deze procedures en verplichtingen vastgelegd in de EVOA. Bij groene lijst afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing geldt dat gebruik moet worden gemaakt van een zogenaamd Bijlage VII document en moet de opdrachtgever voor de overbrenging een contract met de importeur van de groene lijst afvalstoffen sluiten.
Waarom wordt PVC als een verontreinigende stof gezien, als het wordt vervoerd in een mengsel van andere kunststoffen terwijl het bij gescheiden transport een groene lijststof is? Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan het bereiken van de minimumstandaard voor de verwerking van kunststofafval, waarmee gestreefd wordt naar het nuttig toepassen van afvalstoffen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze doordat recyclebaar kunststof nu in het buitenland wordt verbrand of gestort omdat het overbrengen naar Nederland voor recycling te veel administratieve lasten oplevert?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is het niet ingedeeld zijn op de groene lijst de reden dat het regime voor Bijlage IV afvalstoffen van toepassing is.
Verder deel ik uw conclusie niet. Het feit dat een Nederlands bedrijf dit kunststofmengsel niet kan of niet wil verwerven vanwege de administratieve verplichtingen die de EVOA stelt, betekent niet dat er in het buitenland geen recycling zal plaatsvinden.
Op basis van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) en de daarin vastgelegde afvalhiërarchie geldt dat recycling van afvalstoffen de voorkeur heeft boven verbranden en storten.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat dit soort mengsels worden geïmporteerd met het doel ze te verbranden, maar die wel import ten behoeve van hoogwaardige recycling stimuleren? Ziet u mogelijkheden om daarbij de administratieve lasten van het bedrijfsleven te verlichten? Zou u in kunnen gaan op het voorstel om de codes waaronder kunststoffen worden geïmporteerd samen te voegen zodat PVC net als andere kunststoffen wordt beschouwd als onderdeel van een mix kunststoffen? Bent u bereid binnen Europa te pleiten voor aanpassing van de EVOA-verordening op dit punt?
Bij overbrenging van afvalstoffen wordt getoetst aan het LAP. Voor kunststof (sectorplan 11) is de minimumstandaard materiaalhergebruik/recycling. Er zal dan ook bezwaar worden gemaakt tegen de invoer voor verbranden.
De procedures en verplichtingen die met de EVOA samenhangen, moeten zowel in Nederland als in andere lidstaten worden uitgevoerd zoals in de EVOA beschreven. Op dit punt zie ik geen mogelijkheid de administratieve verplichtingen te verlichten. Wel ben ik in het kader van een motie van lid Van Veldhoven (32852 nr.9) aan het bekijken of, samen met België en Duitsland, de regeldruk en de vereiste vergunningen voor grensoverschrijdend afvaltransport kunnen worden beperkt om recycling van grondstoffen te stimuleren.
Ik zal in het Correspondentenoverleg (overleg tussen lidstaten en Europese Commissie over de toepassing van de EVOA) laten nagaan in hoeverre deze vraag voor het toevoegen van een dergelijk mengsel aan Bijlage IIIA ook bij andere lidstaten of de Commissie speelt.
Wat is de reden voor het feit dat Nederland een kop heeft gezet op de EVOA-regel voor de in- en uitvoer van een mix van kunststoffen met PVC door al te spreken van een mengsel bij een aandeel van meer dan 2% PVC in plaats van 10%?
De EVOA kent geen grenswaarden voor de verontreiniging van afvalstoffen. Dit geeft in de praktijk onduidelijkheid. Daarom heeft de ILT handhavingbeleidsregels opgesteld om de door het bedrijfsleven gewenste duidelijkheid te geven over de vraag waar de grens ligt tussen een groene lijst afvalstof en een mengsel van afvalstoffen. Hiermee wordt aangesloten op bestaande productnormen voor het internationale handelsverkeer van de recyclingbranche.
Het verdwijnen van de koraalriffen in de Carïben |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat viervijfde van de Caribische koraalriffen als gevolg van ernstige milieuproblemen, zoals vervuiling met meststoffen uit de landbouw, overexploitatie en klimaatverandering, is verdwenen?1
Ja.
Deelt u de analyse van de Internationale Unie voor Natuurbescherming (IUCN) dat als er niet snel wordt ingegrepen de Caribische koraalriffen helemaal dreigen te verdwijnen?
Ik onderschrijf het belang van een goede bescherming van de Caribische koraalriffen. Gemiddeld voor de Cariben is nog 8% van de riffen in de Cariben bedekt met levende koralen. Voor de koraalriffen binnen het Koninkrijk is de achteruitgang beperkt tot 30%. Dit verschil heeft mede te maken met het feit dat het koraalrif binnen het Koninkrijk reeds lange tijd actief beschermd is.
Hoe heeft u tot nu toe precies de bescherming van de Caribische koraalriffen ter hand genomen? Bent u bereid om naar aanleiding van het rapport van de IUCN drastischer maatregelen te nemen? Zo ja, welke?
In het Koninkrijk ligt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van koraalriffen bij de vier landen: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Voor Nederland ligt de verantwoordelijkheid binnen de territoriale wateren bij de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Nederland heeft de Sababank aangewezen als een natuurpark met de daarbij behorende beheersmaatregelen.
Daarnaast wordt in samenwerking met de openbare lichamen gewerkt aan de bescherming van het koraal bijvoorbeeld door de ontwikkeling van de waterzuivering op Bonaire. Naar aanleiding van het rapport van de IUCN overweeg ik geen aanvullende maatregelen.
Bent u bereid om in nauw overleg met de plaatselijke autoriteiten het voortouw te nemen in de Caribische regio om te samen met andere landen het voortbestaan van de Caribische koraalriffen te verzekeren?
Dit gebeurt reeds middels de deelname van Nederland aan de Cartagena conventie en de daarbij behorende protocollen en het International Coral Reef Initiative (ICRI). Met name de eilanden Bonaire en Saba hebben al lang een voorbeeldrol op het gebied van bescherming van koraalriffen. Via regionale verdragen en netwerken zijn de mariene parken van alle drie de eilanden betrokken bij kennisuitwisselings- en trainingsprogramma’s op het gebied van beheer en bescherming van koraalriffen in de regio.
Een stalvergassing na brand |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er op 11 september 2012 in de avond een stalvergassing heeft plaatsgevonden op een pluimveebedrijf in Groesbeek en dat hierbij 30 duizend vleeskuikens om het leven zijn gebracht1? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat de firma TCC-group deze stalvergassing heeft uitgevoerd? Zo ja, kunt u aangeven waarom de TCC-group deze stalvergassing heeft uitgevoerd, terwijl u in een schriftelijk overleg van 30 mei 20122 heeft aangegeven dat het contract met TCC-group is verbroken naar aanleiding van de verkeerde en dieronvriendelijke handelswijze bij het doden van kalkoenen in Kelpen-Oler?
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte was van de geplande stalvergassing? Zo ja, waren er personen van de NVWA aanwezig bij de stalvergassing om de nodige controle uit te voeren, waarom wel of niet en welke personen waren aanwezig? Zo nee, hoe kan het dat de NVWA hier niet van op de hoogte was?
Kunt u aangeven hoe het dierenwelzijn tijdens de stalvergassing is gewaarborgd? Zo ja, is het dierenwelzijn voldoende gewaarborgd en waarop baseert u dit? Zo nee, waarom niet en welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat in de toekomst bij alle vormen van «ruimingen» het dierenwelzijn maximaal is gewaarborgd en onnodig dierenleed wordt voorkomen?
Bent u bereid nog dit jaar maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat stallen brandveiliger worden en ervoor zorgen dat het vergassen van dieren, nadat zij een brand hebben overleefd, niet meer nodig is en onnodig dierenleed wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De voorbeeldfunctie van leden van het Koninklijk huis in relatie tot de plezierjacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hond kroonprins gewond bij jacht langs de Dinkel»?1
Is het waar dat ZKH Prins Willem Alexander jaagt op eenden? Zo ja, acht u een dergelijke hobby te combineren met de voorbeeldpositie van leden van het Koninklijk Huis? Zo nee, wat gaat u doen om dit beschadigende beeld te herstellen?
Was het met publiek geld gefinancierde Koninklijk jachtdepartement direct of indirect faciliterend betrokken bij deze jachtpartij? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, kunt u uw antwoord nader toelichten?
Kunt u uiteenzetten of met publieke middelen gefinancierde beveiligingsmedewerkers bij deze jachtpartij aanwezig of betrokken waren? Zo ja, acht u het correct dat de uitoefening van een zeer omstreden hobby met publieke middelen gefaciliteerd wordt en waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat betrokkenheid van leden van het Koninklijk Huis bij het voor het plezier doden van dieren schadelijk is voor het imago van een instituut dat met publieke middelen gefinancierd wordt? Zo ja, bent u bereid met de leden van het Koninklijk Huis tot afspraken te komen om betrokkenheid bij dergelijke activiteiten in binnen- en buitenland niet meer te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Kent u de openbare spijtbetuiging van Koning Juan Carlos naar aanleiding van diens betrokkenheid bij de plezierjacht in Afrika?2 Zo ja, bent u bereid ook de Kroonprins te vragen spijt te betuigen over het voorval en beterschap te beloven aan de Nederlandse burgers die de plezierjacht in overgrote meerderheid afwijzen? Zo nee, bent u bereid daarvan kennis te nemen en met de Kroonprins te overleggen op welke wijze hij zijn spijt kan betuigen over de gevolgen van zijn betrokkenheid bij de plezierjacht?
Het rendement van windenergie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Hoogleraar: Windenergie brengt zijn geld nooit op»1?
Ja.
De betreffende hoogleraar stelt dat het rendement van windenergie negatief is; deelt u die analyse? Van welk rendement op investeringen in windenergie gaat u uit?
In het artikel wordt aangegeven, dat bij windenergie het rendement per euro negatief is. Op dit moment zijn grootschalige toepassingen van windenergie nog duurder dan toepassingen van fossiele energie. Vandaar dat windenergie, zoals bekend, ondersteund wordt via de SDE+ regeling. Bij deze observatie dient onderscheid gemaakt te worden tussen windenergie op zee en windenergie op land. Projecten voor windenergie op zee vergen op dit moment overal nog substantiële financiële bijdragen van de overheid, terwijl deze bijdragen voor projecten voor windenergie op land – afhankelijk van de specifieke locatie van het windpark- de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald zijn.
In de uitvoering van de SDE+ regeling wordt uitgegaan van de basisbedragen per energietechnologie, zoals deze jaarlijks door ECN worden geadviseerd. Voor wind op land bedragen deze voor 2012 9,6 €ct/kWh (uitgaande van turbines < 6 MW met 2 200 vollasturen). De productiekosten voor wind op zee liggen nog boven de 15 €ct/kWh. Bij de berekening van de basisbedragen voor windenergie wordt uitgegaan van een subsidieduur van 15 jaar. De duur van de in de berekeningen gehanteerde lening en de afschrijvingstermijnen zijn in beginsel gelijk aan de subsidieduur.
Voor de financiële randvoorwaarden is daarbij uit gegaan van een gemiddeld financieel totaalrendement van 7,8%, verdeeld over een gemiddeld rendement op eigen vermogen van 15% en op vreemd vermogen van 6%. Deze en de andere gehanteerde veronderstellingen bij de berekening van de voor 2012 geadviseerde basisbedragen zijn terug te vinden in de openbare publicatie «Basisbedragen in de SDE 2012» van ECN en KEMA (ECN-E-11–046 van juli 2011).
Kunt u in uw berekening aangeven wat de noodzakelijkheid van een backup-capaciteit heeft op het rendement van windenergie?
Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van eerdere vragen (vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel bij de Handelingen nr. 2815 van 15 juni 2011; vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel bij de Handelingen nr. 3440 van 30 augustus 2011; vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel van de Handelingen nr. 1574 van 11 februari 2010) waarin is beargumenteerd dat het effect windenergie op efficiency van de fossiele elektriciteitsproductie maximaal 2 – 3 % is. Overigens wordt dit maximale effect pas bereikt bij een aanmerkelijk hogere windaandeel dan het huidige aandeel van ca. 2000 MW opgesteld vermogen.
Deelt u de mening dat er geen schaalvoordelen te behalen zijn met windenergie?
Bij windenergie op land en op zee zijn schaalvoordelen te behalen in voorbereidingskosten en eventuele inkoopvoordelen bij componenten, constructie en netaansluiting. Bij grootschalige parken op zee kunnen zich – afhankelijk van de onderlinge afstand van de individuele windturbines in het parkontwerp – beperkte negatieve schaaleffecten optreden. Technische vernieuwingen, zoals toepassing van multi-terminal oplossingen voor combinatie van interconnectie en integratie van windparken zullen naar verwachting resulteren in substantiële mogelijkheden voor verdere kostprijsdaling. Ik teken daarbij aan dat algemeen verwacht wordt dat de kostprijs van fossiel gestookte eenheden op de langere termijn zal toenemen waardoor de concurrentiepositie van wind op land zal worden verbeterd.
Wat is uw reactie op de stelling dat de technologische vooruitgang van windenergie negatief is?
Ik deel deze observatie niet. Er is nog steeds sprake van technologische vooruitgang op het gebied van verbeterde aeroelasticiteit en grotere omvang van de rotorbladen, de rendementen van de turbines en de offshore kabel- en convertertechnologie.
Komt u tot dezelfde conclusie als de hoogleraar, namelijk dat overheden moeten stoppen met het subsidiëren van windenergie?
Nee. Dit kabinet heeft er nadrukkelijk voor gekozen om geen specifieke duurzame energie technologieën te subsidiëren, maar de ondersteuning te richten op de meest kostenefficiënte technieken. Het blijkt dat wind op land daar een belangrijk onderdeel van uitmaakt.
De te hoge eisen aan Natura 2000 in Overijssel |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Natura 2000-gebieden Overijssel, doelstellingen getoetst», uitgevoerd door Stichting Instituut Quatro in opdracht van de VVD Overijssel?1
Ja.
Deelt u de conclusies van het rapport dat er grote verschillen zijn tussen de doelen opgesteld in de aanwijzingsbesluiten en de doelen opgenomen in de Standaard Data Formulieren (SDF) voor de Natura 2000-gebieden in Overijssel? Zo nee, waarom niet?
Bij het definitief aanwijzen van Natura 2000-gebieden worden complementaire doelen, zoals benoemd in het Doelendocument Natura 2000, geschrapt zoals aangegeven in mijn Kamerbrief over het 10-puntenplan voor Natura 2000 (Kamerstuk 32 670, nr. 24, 14 september 2011). Afgelopen zomer heb ik deze complementaire doelen uit de reeds definitieve aanwijzingsbesluiten geschrapt.
IQuatro hanteert in haar rapport een bredere en daarmee onjuiste definitie van complementaire doelen. Hierdoor worden ook doelstellingen die rechtstreeks vanuit de richtlijnen voortvloeien als «complementair» bestempeld. Deze kunnen niet worden geschrapt.
Op dit moment bestaan er verschillen tussen de gegevens zoals die in 2004 in Brussel zijn aangemeld via het Standaardgegevensformulier (SDF) en zoals die nu zijn opgenomen in de aanwijzingsbesluiten. Dit is eenvoudig te verklaren. De Vogel- en Habitatrichtlijn verplichten Nederland ertoe in de Natura 2000-gebieden voor alle voorkomende Natura 2000-waarden een doel te stellen. Dit moet op basis van de best beschikbare kennis.
Deze kennis wordt verwerkt in de aanwijzingsbesluiten. Door de gebiedsprocessen en ingediende zienswijzen op ontwerp aanwijzingsbesluiten is een beter beeld ontstaan van aanwezige waarden in de geselecteerde Natura 2000-gebieden. Deze waarden worden in de uiteindelijke (definitieve) aanwijzingsbesluiten opgenomen. Het Standaardgegevensformulier wordt aangepast wanneer gebieden definitief zijn aangewezen. Dit om het meerdere malen aanpassen van deze formulieren te voorkomen en te zorgen dat de aanwijzingsbesluiten leidend zijn. Zodra een gebied definitief is aangewezen, zal het SDF hierop worden aangepast. Daarmee verdwijnt de discrepantie.
Kunt u aangeven of er ook verschillen bestaan tussen de aanwijzingsbesluiten en Standaard Data Formulieren voor Natura 2000-gebieden in andere provincies in Nederland? Zo ja, bent u bereid de doelen in zowel de definitieve als concept aanwijzingsbesluiten in overeenstemming te brengen met de opgenomen doelen in de Standaard Data Formulieren zodat alle complementaire doelen zullen worden geschrapt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet moet worden overgegaan tot het definitief aanwijzen van Natura 2000-gebieden zolang er nog complementaire- en extra doelen zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluiten? Zo nee, waarom niet?
In de definitieve aanwijzingsbesluiten die thans gereed liggen zijn alleen doelstellingen opgenomen die rechtstreeks vanuit de verplichtingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn voortvloeien. Complementaire doelstellingen, zoals benoemd in het Doelendocument Natura 2000, zijn hieruit geschrapt.
Overigens zijn de bevoegde gezagen geïnformeerd over de voorgenomen wijzigingen van het ontwerp aanwijzingsbesluit, inclusief het schrappen van complementaire doelen, zodat zij daar met het opstellen van beheerplannen op kunnen anticiperen. Het rapport van IQuatro houdt daarmee geen rekening.
Het besluit om de grens van het Natura 2000-gebied Westerschelde te wijzigen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat u hebt besloten de grens te wijzigen van het Natura 2000-gebied Westerschelde bij het Rammekensschor, nabij de Sloehaven ten oosten van Vlissingen terwijl dit gedeelte van het gebied de bestemming zeehaven- en industrieterrein heeft en de natuurwaarden grotendeels zijn verdwenen door de aanleg van een zanddepot? Zo ja, wat is hier de reden van?1
Welke economische en financiële consequenties heeft uw besluit voor de zeevaart en het overig bedrijfsleven in dit gebied? Welke maatregelen gaat u nemen om deze gevolgen voor het bedrijfsleven zoveel mogelijk in te perken?
Wat zijn de totale kosten voor het herstellen van alle natuurwaarden in het gebied? Worden deze kosten gefinancierd uit de begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie? Zo ja, op welke wijze? Kunt u aangeven welke andere partijen een bijdrage leveren aan de kosten? Zo nee, waarom niet?
Herinnert u zich de motie Lodders c.s.2 waarin de regering wordt verzocht te bewerkstelligen dat realisatie van de Westerschelde Container Terminal (WCT) onder geen beding vertraging mag oplopen?
Kunt u aangeven of uw besluit gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van de WCT? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen zodat de ontwikkeling van de WCT gewoon door kan blijven gaan?
Deelt u de mening dat uw besluit om het Natura 2000-gebied Westerschelde uit te breiden met het oostelijk gedeelte van de Rammekensschor ingaat tegen het huidige beleid om Natura 2000-gebieden waar mogelijk samen te voegen of in te perken? Zo nee, waarom niet?
De artikelen ’10 miljoen extra in rioleringsproject’ en ‘Atsma: “Bonaire niet alleen laten opdraaien voor energieprobleem”’ |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de artikelen «10 miljoen extra in rioleringsproject» en «Atsma: «Bonaire niet alleen laten opdraaien voor energieprobleem»»?1
Ja. Ja, voor een uitgebreide toelichting verwijs over de energieprijzen verwijs ik naar de antwoorden van de Minister van EL&I op de Kamervragen van het lid Van Gent (kenmerk 2012Z15032), de leden Bosman en Leegte (kenmerk 2012Z15060) en het lid Hachchi (kenmerk 2012Z15066). Ik beperkt mij derhalve tot het beleidsterrein drinkwater en afvalwater waarvoor ik eindverantwoordelijk ben.
Als gevolg van diverse ontwikkelingen rond de tariefstelling van drinkwater en het achterwege blijven van kostendekkende indexering van de drinkwatertarieven zullen – zonder steun van EL&I en I&M – de energie- en drinkwatertarieven per omgaande respectievelijk met 50% en 60% stijgen. Dat zou betekenen dat huishoudens op Bonaire – waarvan het gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden al minder dan de helft van het Nederlandse niveau bedraagt – voor drinkwater per kuub meer dan 4 keer zoveel als een gezin in Nederland moeten betalen. Dit is voor de meeste huishoudens en bedrijven op Bonaire onbetaalbaar en zal ook risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Ook een verhoging van de energiepriizen heeft directe gevolgen voor de exploitatiekosten van afvalwaterzuivering en de hoogte van de rioolheffing.
Door het bestuurscollege van Bonaire, Rijksvertegenwoordiger en het Ministerie van Binnenlandse Zaken is aan mijn collega van EL&I en mij verzocht om in de wet vast te leggen dat de energie- en drinkwatertarieven en rioolheffing op een efficiënte, kostendekkende en betaalbare wijze tot stand komen. Naar verwachting zal dit wetgevingstraject – dat door het Ministerie van Binnenlandse Zaken wordt gecoördineerd – enige tijd vergen. Vooruitlopend daarop zijn EL&I en I&M – onder strikte voorwaarden – bereid om een maximale overbruggingsbijdrage van respectievelijk € 5,5 miljoen en € 2,3 miljoen bij te dragen om de tariefstijging te beperken tot 15 – 20%. Deze bijdrage komt uit de eigen begroting van de ministeries (zie ook antwoord op vraag 6).
Is het waar dat u heeft aangekondigd dat Bonaire niet alleen zal opdraaien voor een oplossing van het energieprobleem op Bonaire? Zo ja, kunt u uitgebreid toelichten hoe u eventuele Nederlandse steun ziet en hoeveel geld dit gaat kosten? Uit welk fonds zal dit geld beschikbaar worden gesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het energieprobleem geheel te wijten is aan wanbeleid bij het Bonairiaanse overheidsbedrijf WEB? Zo ja, deelt u de mening dat het bestuur van Bonaire als eerste verantwoordelijk is om het energieprobleem op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Nee. WEB kon zich niet vinden in de manier waarop Ecopower de prijs van de elektriciteitsproductie berekende, onder andere ten aanzien van de doorberekening van (gestegen) kosten voor de inkoop van olie, en betaalde derhalve de door Ecopower gevraagde prijs maar ten dele. Dat was de kern van het geschil tussen beide partijen.
Op dit moment geldt de wet Elektriciteitsconcessies BES. Het bestuurscollege WEB is op grond van de wet bevoegd om de tarieven voor de levering van elektriciteit vast te stellen. Sinds juli 2010 zijn de tarieven niet meer aangepast. WEB verkeerde in de veronderstelling was dat het bedrijf niet het volledige tarief hoefde te betalen dat door Ecopower in rekening werd gebracht. Hierdoor ontstond een situatie van een tariefstelling die lager is dan de werkelijke kosten.
De bestuurscolleges van de BES-eilanden hebben daarom zelf aan het ministerie van EL&I gevraagd om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een nieuw regulerend kader.
Is het waar dat Nederland € 10 miljoen extra beschikbaar stelt voor het Bonairiaanse rioleringsproject?
Ja. Het gaat hier overigens om een geanticipeerde bijdrage die in lijn is met de toezegging aan de Eerste Kamer, de garantstelling uit 2008 van Nederland voor het project en daaruit voortvloeiend de verwachtingen van de Europese Commissie inzake de Nederlandse rol.
Kunt u aangeven waarom er € 10 miljoen extra nodig is om het project af te ronden terwijl het project al ruim € 35 miljoen heeft gekost? Is deze uitgave verantwoord terwijl er in Nederland sprake is van grote bezuinigingen?
De totale kosten van het project in het kader van het 9de Europese Ontwikkelingsfonds bedragen € 24,5 miljoen, waarvan I&M € 5 miljoen bijdraagt en de Europese Commissie € 19,5 miljoen. Het betreft een project waarin – naast het behouden van het koraal en het lokale duiktoerisme – ook de eerste projectmatige samenwerking tussen de Europese Commissie en Nederland in Caribisch Nederland centraal staat. Nederland heeft zich in 2008 garant gesteld voor het project. Voor de oplevering van het project is het noodzakelijk dat tijdig aansluitingen worden gerealiseerd zodat afvalwater in het riool- en zuiveringsysteem komt.
Daar het hier gaat om bestaande bebouwing zijn de eenmalige aansluitkosten voor het bedrijfsleven en huishoudens onevenredig hoog. Deze kosten komen bovenop de tariefstijging voor energie en drinkwater, alsmede de rioolheffing die nog wordt ingevoerd (zie antwoord op vraag 2).
Voor vele huishoudens zijn deze kosten onbetaalbaar. In sommige gevallen zou dit investeringen van enkele tonnen vergen en tot faillissement van bedrijven leiden. In antwoord op vragen tijdens de behandeling van de Wet VROM BES in de Eerste Kamer heb ik daarom toegezegd mij – in samenwerking met andere verantwoordelijke departementen – ervoor in te spannen dat de rioolheffing en de aansluitkosten betaalbaar zullen zijn. Door deze bijdrage in de aansluitkosten wordt voorkomen dat financiële schade ontstaat aan het riool- en zuiveringssysteem. Deze schade kan oplopen tot € 24,5 miljoen als het systeem door het ontbreken van afvalwater begin 2013 letterlijk droog komt te staan. Bovendien wordt daarmee voldaan aan de garantstelling en verplichtingen jegens de EC die in het kader van de financieringsovereenkomst zijn aangegaan.
Kunt u aangeven uit welke fondsen de uitgave van € 10 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld? Betekent deze uitgave dat er in Nederland extra bezuinigd zal moeten worden?
De uitgave ten behoeve van de aansluitingen wordt beschikbaar gesteld uit budgetten van programma’s die ten opzichte van de oorspronkelijke planning vertraagd zijn. Het betreft de dossiers «Basisregistratie Grootschalige Topografie» en «Nota Ruimte projecten». De betalingen van deze projecten zullen in de komende jaren plaatsvinden. Er hoeft vanwege de betaling voor het rioleringsproject niet extra bezuinigd te worden in Nederland.
De stand van zaken wat betreft Natura 2000 gebieden in Nederland |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie Koopmans – Van Veldhoven?1
Ja.
Hoeveel van de Nederlandse Natura 2000-gebieden zijn definitief aangewezen?
Er zijn 58 gebieden definitief aangewezen.
Heeft u in navolging van de kritiek van de Europese Commissie op het tempo van de aanwijzing van de Nederlandse Natura 2000-gebieden na april vorig jaar nader gecorrespondeerd met de Europese Commissie over de definitieve aanwijzing van de Nederlandse Natura 2000-gebieden? Zo ja, kunt u een afschrift van deze brieven openbaar maken?
Hierover heeft geen nadere correspondentie met de Europese Commissie plaatsgevonden. Wel is er op ambtelijk niveau recent gereageerd op een verzoek van de Europese Commissie aan de lidstaten om een stand van zaken van de voortgang rondom aanwijzingsbesluiten te geven.
Wat is op dit moment de stand van zaken voor wat betreft het afronden en vaststellen van de beheerplannen voor de Nederlandse Natura 2000-gebieden?
Momenteel zijn voor 3 gebieden de beheerplannen definitief vastgesteld. Daarnaast zijn voor 5 gebieden de ontwerpbeheerplannen vastgesteld en is de inspraakprocedure afgerond. Voor één beheerplan is het ontwerpbeheerplan vastgesteld en deze ligt momenteel ter inzage. De rest van de beheerplannen zijn in verschillende stadia van formele afronding. In de beheerplannen worden de maatregelen die voortvloeien uit de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) opgenomen.
Conform de motie Lodders / Koopmans (Kamerstuk 32 670, nr.2 heb ik de provincies opgeroepen om vaart te maken met de beheerplannen. Formele vaststelling van beheerplannen kan plaatsvinden nadat desbetreffende gebieden definitief zijn aangewezen.
Heeft u overleg gepleegd met de provincies voordat u de complementaire doelen voor Natura 2000-gebieden schrapte? Zijn er provincies of terreinbeherende organisaties die bezwaar hebben aangetekend tegen deze wijziging?
Het schrappen van complementaire doelen is kabinetsbeleid wat besproken is met uw Kamer en daarbij ook geaccordeerd is. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de aanwijzingsbesluiten heb ik de provincies op verschillende momenten in het proces betrokken.
Tot en met 13 september 2012 heeft het wijzigingsbesluit waarmee de complementaire doelen uit de reeds definitieve aanwijzingsbesluiten worden verwijderd ter inspraak gelegen. De inspraakreacties worden nu bezien.
Worden er maatregelen getroffen om het herstel van de soorten dieren en planten met een landelijke hersteldoelstelling waarvoor de complementaire doelen vervallen, zoals de Noordse woelmuis, buiten deze Natura 2000-gebieden te borgen, en wat zijn de extra kosten om deze doelen buiten deze Natura 2000-gebieden te realiseren?
Ook na het schrappen van deze complementaire doelen kunnen deze soorten en habitattypen meeliften op de maatregelen die in de Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld ten behoeve van andere Natura 2000-waarden, worden genomen.
De verplichting vanuit Natura 2000 om de gunstige staat van instandhouding te bereiken reikt sowieso verder dan alleen inspanning in de gebieden. De gebieden dragen voor de meeste soorten en habitattypen hier wel voor een groot deel aan bij. Ook buiten de Natura 2000-gebieden profiteren soorten van bijvoorbeeld EHS-beleid en agrarisch natuurbeheer.
Via het onderhandelingsakkoord Natuur is met provincies afgesproken dat zij binnen de EHS verantwoordelijk zijn voor het inzetten van de beschikbare financiële middelen ten behoeve van het realiseren van internationale doelstellingen.
Buiten de EHS ligt, voor zover deze waarden hier voorkomen, deze verantwoordelijkheid vanaf 2014 bij het Rijk. Ik breng momenteel dan ook in kaart wat de beleidsopgave hierin is, wat agrarisch natuurbeheer daar bijvoorbeeld aan bij kan dragen en of eventueel extra inzet noodzakelijk is.
Bij welke van de Natura 2000-gebieden is er sprake van stikstofknelpunten, en in welke van deze gebieden dreigt daardoor de komende jaren een significante verslechtering op te treden?
In 133 van de 163 Natura 2000-gebieden is er in enigerlei mate sprake van stikstofproblematiek, waarbij maatregelen nodig zijn. In de PAS is in beeld gebracht dat in ieder geval voor 128 van deze 133 gebieden maatregelen voorhanden zijn om deze verslechtering te stoppen en verbetering in gang te zetten. Voor 5 gebieden wordt nog naar een oplossing gezocht.
In het kader van de PAS worden afspraken over dekking en uitvoering van de maatregelen gemaakt waarmee verslechtering kan worden tegengegaan. Door het tijdig nemen en uitvoeren van alle benodigde emissiebeperkende maatregelen en inrichtings- en beheermaatregelen, wordt in de gebieden waar sprake is van een stikstofprobleem een verdere verslechtering tot staan gebracht. Hiervoor is ook de financiële dekking van maatregelen van belang. Afspraken hierover worden binnen de PAS gemaakt voor de eerste PAS-periode (6 jaar). Ook voor daarna is financiële borging van belang om ontwikkelingsruimte beschikbaar te kunnen blijven stellen. Voor verdere informatie over de financiering van Natura 2000 / PAS verwijs ik u naar mijn recente brief over dit onderwerp.
Bij welke van de Natura 2000-gebieden is er sprake van knelpunten op vlak van verdroging, en in welke van deze gebieden dreigt daardoor de komende jaren een significante verslechtering op te treden?
In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof is samen met de provincies voor 133 van de Natura 2000-gebieden het benodigde maatregelenpakket om verslechtering te voorkomen in beeld gebracht. Er zijn ongeveer 100 Natura 2000-gebieden waar in het kader van de PAS ook hydrologische maatregelen genomen moeten worden. In het merendeel van die gebieden gaat het in eerste instantie om anti-verdrogingsmaatregelen. Voor de overige 30 Natura 2000-gebieden die niet in het kader van de PAS zijn bezien, is dit in ongeveer 20 gevallen aan de orde.
Wanneer de PAS-maatregelen en andere hydrologische maatregelen zoals opgenomen in de beheerplannen, worden genomen en uitgevoerd, voorzie ik geen verslechtering in deze gebieden.
Een klimaatambassadeur voor stadslandbouw |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog dat u het idee, om een klimaatambassadeur aan te stellen die de stadslandbouw kan stimuleren, heeft omarmd tijdens de behandeling van de begroting van 2012 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu?1
Ja, Alexandra van Huffelen, wethouder duurzaamheid, binnenstad en buitenruimte in Rotterdam en klimaatambassadeur duurzame bedrijven onder de Lokale Klimaatagenda (LKA), heeft het onderwerp stadslandbouw geadopteerd.
Kunt u aangeven wat er in de tussenliggende maanden met dit voorstel gebeurd is?
Zie antwoord vraag 1.
Is stadslandbouw nu een thema geworden in het overleg tussen decentrale overheden en het Rijk, dat gericht is op het wegnemen van belemmeringen en het creëren van kansen voor lokale initiatieven op het gebied van klimaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog op korte termijn te regelen?
Ja. Onder de LKA wordt een leergroep Stadslandbouw opgericht die zich zal richten op kennisuitwisseling, knelpunten en oplossingen. Momenteel wordt verkend welke knelpunten er zijn en wat de agenda en de vorm wordt van deze leergroep. Er wordt daarbij gekeken naar hoe er gebruik kan worden gemaakt van de bestaande kennis en infrastructuur (voor kennisuitwisseling) van het Stedennetwerk stadslandbouw. Dit stedennetwerk is een aantal jaren geleden door het ministerie van ELenI in het leven geroepen en ook daar wordt op reguliere basis, op locatie en aan de hand van een casus, over knelpunten, ervaringen en vorderingen met betrekking tot stadslandbouw in de diverse steden gesproken.
Deelt u de mening dat stadslandbouw voor duurzaam, lokaal en gezond voedsel kan zorgen en de verbinding tussen stad en platteland en tussen boer en burger kan herstellen?
Vele mooie stadslandbouwinitiatieven leveren een bijdrage aan de verbinding tussen stad en platteland en brengen de burger dichter bij de productie van haar voedsel. Het is echter nog onvoldoende duidelijk in hoeverre deze aansprekende trend tot een significante schaal van duurzame lokale voedselproductie kan leiden. Samen met de minister van ELenI heb ik in mei een Green Deal afgesloten met een aantal bedrijven en onderzoeksinstelling LEI. Dit consortium wil een aantal stappen zetten in de richting van professionalisering en opschaling van stads(gerichte) landbouw, onder andere door kennisdeling, aanpakken knelpunten wet- en regelgeving en het verbeteren van de financierbaarheid. Het consortium onderzoekt, met publieke en private financiering, de oprichting van een mogelijke Nationale Federatie Stadsgerichte Landbouw. De eerste stap is een SWOT-analyse naar de ruimtelijke aspecten, duurzaamheidsaspecten en niet in de laatste plaats: de businessmodellen van stadslandbouwbedrijven in en om de stad.
Deelt u de mening dat er in Rotterdam, maar ook in Nijmegen, rond Deventer en in Zutphen, vele mooie stadslandbouwinitiatieven zijn en dat het waardevol is om deze ervaringen te delen met andere gemeenten, die aan de slag zijn of willen gaan met stadslandbouw? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat een klimaatambassadeur voor dit thema deze kennisuitwisseling kan bevorderen?
Het is waardevol de kennis en ervaring die in de verschillende steden is opgedaan op het terrein van stadsgerichte landbouw te delen. De rol van de klimaatambassadeur bij de leergroep zal met haar worden besproken. Bestuurlijke inzet op kennisuitwisseling, maar ook bij het agenderen en oplossen van knelpunten is in mijn optiek van grote waarde.
Heeft u al zicht op eventuele belemmeringen die er zouden kunnen zijn voor stadslandbouw en of er regelgeving is die mogelijk in de weg staat om op daken in de stad of in stadstuinen te gaan stadslandbouwen? Zo ja, welke belemmeringen zijn dit en op welke manier kunnen deze weggenomen worden? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen, wellicht met behulp van een klimaatambassadeur voor stadslandbouw?
Ik heb slechts beperkt zicht op eventuele belemmeringen die initiatieven op het terrein van stadslandbouw in de weg staan. Om hier inzicht in te krijgen en oplossingen voor te creëren heb ik samen met mijn ELenI collega de Green Deal ondertekend en wordt er de leergroep Stadslandbouw onder de LKA opgericht.
Kent u boer Koekoek, die een deelgenotentuin heeft in Nijmegen, waar burgers in samenwerking met de boer biologische groente telen?2 Bent u enthousiast over de betrokkenheid van burgers bij duurzame voedselteelt, die hiermee tot stand wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeer enthousiast over de betrokkenheid van burgers bij duurzame voedselteelt, zowel op het platteland als in een stedelijke omgeving en zie daar ook een meerwaarde als het gaat om bijvoorbeeld het verbeteren van de sociale cohesie in wijken en het realiseren van een groene en gezonde leefomgeving die uitnodigt tot buitenactiviteiten. Ik ben van plan om daar samen met andere betrokken ministeries van dichtbij kennis mee te maken. De specifieke problematiek die u hier noemt was mij onbekend, maar betreft,voor zover ik kan beoordelen, een vergunningsvraagstuk waarvan de gemeente bevoegd gezag is. Indien dit in meerdere gemeenten als knelpunt wordt ervaren dan kan dit opgepakt worden in de leergroep Stadslandbouw onder de LKA.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Nijmegen geen vergunning af wil geven voor de bouw van drie kleine opkweekkasjes in deze stadstuin3, waardoor het voor boer Koekoek onmogelijk is om gewassen te kweken? Hoe beoordeelt u dit? Deelt u de mening dat dit een voorbeeld is van regelgeving, die stadslandbouw in de weg zit en bent u bereid om met de gemeente in overleg te gaan om de bouw van de kasjes toe te staan?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de inspecties van de Milieudienst Rijnmond fors zijn gedaald |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Inspecties Milieudienst Rijnmond fors gedaald»?1
Ja.
Is het waar dat de inspecties van de Milieudienst Rijnmond in de afgelopen tien jaar met tientallen procenten zijn afgenomen?
DCMR Milieudienst Rijnmond geeft aan dat de totale toezichtinspanning van de milieudienst in de afgelopen tien jaar heeft gefluctueerd. Er is geen sprake van een afname met tientallen procenten zoals in het bericht wordt vermeld. De daling in de cijfers in de jaarverslagen is onder andere te verklaren door de verandering van de definitie van de controles door de jaren heen. Zo werden de aantallen preventieve en repressieve controles tot 2010 als één categorie in de jaarverslagen opgenomen en vanaf 2010 zijn deze apart benoemd. In het bericht van de Volkskrant zijn de aantallen apart vermelde repressieve controles niet meegeteld. Daarnaast werden de administratieve controles tot 2011 meegeteld in het totaal aantal uitgevoerde controles. In 2011 is dat niet meer het geval.
Volgens de milieudienst zijn er vanaf 2007 bij de provincie Zuid-Holland en de 15 gemeenten in Rijnmond voor welke de DCMR werkt, bezuinigingen doorgevoerd. De bezuinigingen vanaf 2007 zijn toegepast op het aantal controles bij de categorieën bedrijven, die minder risico’s voor de omgeving vormen. De DCMR hanteert daarbij een risicobenadering voor het stellen van prioriteiten. Het aantal controles bij de bedrijven met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen, meestal Brzo-bedrijven, is niet afgenomen. De middelen die hieraan zijn besteed, zijn iets gestegen.
De aantallen Brzo-inspecties in Rijnmond in de periode 2002 tot en met 2012 zijn:
2004:
29
2005:
29
2006:
37
2007:
38
2008:
70
2009:
67
2010:
81
2011:
79
2012:
112
Kunt u toelichten welke gevolgen dit voor de veiligheid van omwonenden en medewerkers van bedrijven in de Rijnmond heeft gehad, en nog steeds heeft?
De mate van veiligheid is van veel factoren afhankelijk. Aangezien er geen sprake is van een daling van het aantal controles bij de bedrijven met grootste risico’s, zal die factor geen negatieve invloed hebben.
Bent u van mening dat veiligheid altijd voorop dient te staan en dat het dus ontoelaatbaar is dat al dan niet noodzakelijke bezuinigingen leiden tot minder inspecties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ja, veiligheid dient voorop te staan. BRZO-bedrijven zullen, naast het voldoen aan eisen in de vorm van voorschriften en maatregelen in de milieuvergunning, moeten aantonen dat het verplichte Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) adequaat functioneert. Gezien de potentiële gevaren is het noodzakelijk dat de jaarlijkse controle hierop vanuit de overheid plaats vindt door een hoogwaardig systeem van toezicht en handhaving. In overeenstemming met het Brzo wordt daar alleen op basis van een risico-inschatting van afgeweken. Ook zo’n systeem dient natuurlijk efficiënt te worden ingericht. Dat kan betekenen dat in de loop der jaren één inspectie minder tijd kost.
Kunt u toelichten hoe dit bericht valt te rijmen met uw meermaals gedane uitspraken dat er zeker geen sprake is van inspectievakanties en dat bezuinigingen niet leiden tot minder inspecties?
Ik heb al meerdere keren aangegeven dat inspectievakanties voor risicovolle bedrijven niet aan de orde zijn. Voor wat betreft bezuinigingen geldt wat ik bij het antwoord op vraag 4 heb aangegeven. Het streven is om het werk efficiënter in te vullen maar niet om minder inspecties uit te voeren.
De verwoestende olievervuiling op de kusten van Curaçao |
|
Wassila Hachchi (D66), Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat de kusten van Curaçao, waaronder het natuurgebied Jan Kok, door een lekkende tank op de naburige olie-overslagplaats Bullenbaai besmeurd zijn met olie?
Ja.
Is het waar dat er al een week lang olie weglekt, maar dat er door de exploitant Petroleos de Venezuela S.A. (PdVSA) pas actie is ondernomen toen de milieuorganisatie Stichting Schoon Milieu op Curaçao aan de bel trok?
Op 18 augustus is ontdekt dat er op de vestiging van PdVSA aan de Bullenbaai een hoeveelheid olie was gelekt, die een olievlek op zee veroorzaakte. Een deel van deze olie is in de dagen daarna het natuurgebied Jan Kok binnengestroomd. De minister-president van Curaçao heeft bekend gemaakt dat hij een onderzoek heeft gelast naar de gang van zaken.
PdVSA heeft in een persverklaring laten weten dat het verwerkingsproces na ontdekking van het incident op 18 augustus meteen is stilgelegd en dat de haveninspectie werd ingelicht. Op 19 augustus heeft volgens de verklaring de haveninspectie de locatie Bullenbaai geïnspecteerd. Op 22 augustus heeft PdVSA een onderzoeksteam naar het gebied gestuurd. Op dezelfde dag kreeg PdVSA een melding van iemand die olie had ontdekt bij Jan Kok. Een inspecteur van het ministerie van Gezondheid heeft vervolgens op 23 augustus het gebied bezocht, maar kon niet overal bij omdat een deel van het terrein in handen is van particulieren. Nadat er een vergunning voor de toegangsverlening was verstrekt kon op 24 augustus een indicatie worden gemaakt van de vervuiling. PdVSA begon op 25 augustus met de schoonmaakactie bij Jan Kok, waarbij vrijwilligers zich hebben aangesloten.
Wat is de omvang van deze olieramp? Is de PdVSA daadwerkelijk de veroorzaker van deze olieramp? Wat is er waar van het gerucht van een interne bron dat men bij de sedimentatie van de olie «vergeten» is een kraan dicht te draaien, waardoor niet alleen water maar ook olie is geloosd? Is er, met andere woorden, opzet in het spel?
Dat kan ik niet beoordelen. Het door de Minister-president van Curaçao aangekondigde onderzoek zou hier mogelijk meer duidelijkheid over kunnen geven.
Deelt u de mening dat deze olieramp aantoont dat de PdVSA allerminst de zorgvuldigheidsnormen in acht neemt die, gezien het belang en de kwetsbaarheid van de omgeving, hoogst noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Is er volgens u sprake van een onomkeerbare situatie, waardoor het in het kader van de waarborgfunctie noodzakelijk is dat de Koninkrijksregering ingrijpt om beschermende maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet en wat bent u dan voornemens te doen?
Voor zover de gegevens nu strekken lijkt er geen sprake van een onomkeerbare situatie en betreft het een incident. De olievlek bedreigt op dit moment geen andere kuststreken en de smalle watergang tussen de zee en het natuurgebied Jan Kok is afgesloten. Curaçao is een autonoom land binnen het Koninkrijk. Het is daarom aan de regering van Curaçao om leiding te geven aan verdere indamming van de vervuiling en de opruimwerkzaamheden. Het is tevens aan de regering van Curaçao en PdVSA om passende maatregelen te nemen opdat incidenten in de toekomst worden voorkomen.
Deelt u de mening dat de maat met de PdVSA, ook met het oog op de ervaringen met de ISLA raffinaderij, vol is?
Zie antwoord vraag 5.
De sterke achteruitgang van het aantal vuursalamanders |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de sterke achteruitgang van het aantal vuursalamanders?1
Ja.
Is het waar dat de vuursalamander in Nederland dreigt uit te sterven? Zo nee, wanneer is er op zijn minst sprake van een zorgwekkend sterke verslechtering van de staat van instandhouding van deze soort?
De recente ontwikkelingen zijn zorgwekkend.
Is er bekend of de recente teruggang van deze soort alleen in Nederland speelt of dat deze in andere landen ook voorkomt?
In de Voerstreek in België is de soort uitgestorven. Verder zijn mij geen berichten over sterke achteruitgang in andere landen bekend.
Bent u bereid om de betrokken natuurorganisaties bij te staan bij eventueel onderzoek naar oorzaken voor de sterfte van vuursalamanders, zoals bijvoorbeeld naar de ontwikkeling van de milieudruk op de bossen in Limburg waar deze voorkomen?
Ik ben met de betrokken natuurorganisaties in overleg over mogelijkheden van onderzoek naar de oorzaak van de achteruitgang.
Ziet u hierin aanleiding om de wettelijke bescherming van de vuursalamander aan te scherpen door het verbieden van al dan niet opzettelijke verstoring van de soort in het wild of het onttrekken van deze salamanders aan de natuur?
Onder de Flora- en faunawet zijn dergelijke handelingen reeds verboden. De wet verbiedt bovendien het doden van vuursalamanders en het beschadigen of vernielen van hun voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen.
Is bekend of de vuursalamander uit sommige gebieden inmiddels volledig is verdwenen? Zo ja, wordt er eventueel een programma van opvang en kweek overwogen nadat de oorzaken van de achteruitgang met zekerheid in kaart gebracht zijn? Welke mogelijkheden bestaan er in Nederland om zo’n programma te ondersteunen?
Nee. Zie mijn antwoord op vragen 3 en 4.
Ziet u in deze casus reden om uw nadere onderzoek2 naar de mogelijke gevolgen van het onttrekken van deze en andere diersoorten, die onder de bepalingen van de voorgestelde wet natuur geen bescherming genieten tegen het onttrekken uit hun natuurlijke omgeving, te versnellen?
Nee, onder het bij uw Kamer ingediende wetvoorstel Wet Natuurbescherming geniet de vuursalamander een vergelijkbare bescherming als onder de Flora- en faunawet.
Odfjell |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Melding gifwolk genegeerd»?1 2
Ja.
Heeft u kennis kunnen nemen van het interview «Problemen Odfjell zijn er na 30 jaar kennelijk nog steeds»?3
Ja.
Hoe verklaart u het dat toezicht en handhaving in de chemiesector, ruim anderhalf jaar na de brand bij Chemie-Pack, nog steeds tekort schieten?
Er doen zich inderdaad nog problemen voor in de sector met het naleven van de wetgeving, wat overigens niet per se betekent dat toezicht en handhaving tekort schieten. Uit het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar de brand bij Chemie-Pack zijn een aantal aanbevelingen aan mij gericht. Deze aanbevelingen heb ik inmiddels ter hand genomen. Voor een deel moet hiervoor de regelgeving, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht worden aangepast (zie vraag 4).
Wat gaat u doen om de veiligheid in de chemiesector alsnog op orde te brengen?
In mijn brief van 12 juli 2012 heb ik u twee rapportages over BRZO-bedrijven aangeboden. In die brief geef ik aan dat uit de rapporten blijkt dat regelmatig overtredingen worden geconstateerd bij een deel van de BRZO-bedrijven, waaruit ik concludeer dat structurele en systematische aandacht voor de veiligheid bij die bedrijven onder de maat is. Tegelijkertijd constateer ik dat door het bevoegd gezag milieu in nagenoeg alle gevallen bij een overtreding handhaving is ingezet. Uniformiteit in de wijze van handhaving en de termijn tussen inspectie en het opheffen van de overtreding zijn daarbij nog verbeterpunten. De landelijk uniforme handhavingstrategie, die eind 2012 gereed is, zal hier verbetering in brengen.
Ik verwijs ook naar mijn brief van 31 januari 2012, waarin ik kritische succesfactoren heb benoemd waaraan de BRZO-RUD’s moeten voldoen. De taakuitvoering van de BRZO-RUD’s wordt geborgd door de wettelijke no regret maatregelen zoals genoemd in mijn brief van 14 juli 2011:
Tenslotte heb ik ook toegezegd om na te gaan hoe vanuit het Rijk meer grip op deze bedrijven tot stand kan worden gebracht.
Hoe kan het dat Odfjell dertig jaar lang de regels heeft kunnen overtreden, voordat er eindelijk serieus gehandhaafd werd?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid doet momenteel onderzoek naar de situatie bij Odfjell. Uw vraag maakt onderdeel uit van de onderzoeksopdracht. Op de resultaten van dit onderzoek wil ik niet vooruit lopen.
Deelt u de kritiek van hoogleraar Veiligheid en Rampbestrijding Ben Ale (TU Delft), dat de jarenlange bezuinigingen op toezicht en handhaving debet zijn aan de huidige problemen?
Ik verwacht dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid in haar onderzoek naar de situatie bij Odfjell vast zal stellen of de oorzaak van de problemen is gelegen in knelpunten in het toezicht of anderszins. Ik wil niet vooruitlopen op de conclusies van dat onderzoek.
Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de effecten van de jarenlange bezuinigingen door Rijk, provincies en gemeenten op de veiligheid in de chemiesector?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de kritiek van Ale dat de onafhankelijkheid van inspecties bijna geheel verdwenen is?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom is er volgens u voor de post- en telecommarkt wel een onafhankelijk toezichthouder en voor veiligheid niet?
De toezichthouder voor de post- en telecommarkt dient te zorgen voor concurrentiebevordering en consumentenbescherming. De zorg voor veiligheid is heel anders geregeld. De externe veiligheid voor de grote industrie wordt voor een groot deel geregeld in vergunningen van gemeenten en provincies. Dat zijn ook de bestuursorganen die toezien op de naleving van die vergunningen en de algemene regels uit het BRZO. Met een centrale toezichthouder zoals voor de post- en telecommarkt erbij zouden we een stapeling van toezicht en verdere versnippering creëren. Dat is niet wenselijk.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk toezichthouder zou moeten komen, die los staat van de politiek, die toeziet op handhaving door provincies, regionale milieudiensten en overige inspecties en die voldoende expertise in huis heeft om, indien nodig, zelfstandig inspecties uit te voeren bij risicovolle bedrijven?
Het toezicht bij risicovolle bedrijven is momenteel versnipperd waardoor iedere toezichthouder maar een beperkte inzet kan leveren en er afstemmingsverliezen optreden. Door een bundeling van de taken van de toezichthouders kan er per toezichthouder meer tijd aan toezicht besteed worden. Dat is wat ik heb beoogd met de vorming van regionale uitvoeringsdiensten. Voor het onafhankelijke toezicht op rijksniveau sta ik een bundeling van gelijksoortige taken van de rijksinspecties voor.
Mogelijk zal de Onderzoeksraad voor Veiligheid in haar rapport over de situatie bij Odfjell ook ingaan op de toekomstige organisatie van het toezicht. Ik wil niet verder vooruit lopen op de conclusies van dit onderzoek.
Een oneerlijk speelveld REACH |
|
René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel « Nieuwe Europese wetgeving is te complex»?1
Ja.
Is het waar dat 3 000 Nederlandse bedrijven te maken krijgen met het verplichte registratiesysteem voor chemische stoffen via REACH?2
Ja. Veel Nederlandse bedrijven zullen met de verplichte registratie te maken krijgen. Dit is een van de centrale doelstellingen van REACH.
Voor uitgebreidere achtergronden verwijs ik naar de Kamerstukken 30 600 A, B en C, alsmede 30 600, nrs. 1 t/m 14 inzake de behandeling van Uitvoeringswet EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH), de brieven betreffende de onderhandelingen over de REACH-verordening, Kamerstukken 21 501-08, nrs. 197, 211 en 213, alsmede de brief over de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven (Kamerstukken 29 515, nr. 40.
Is het waar dat het MKB niet zonder hulp van buitenaf kan voldoen aan de complexe eisen van de verplichte registratie?
Het antwoord op deze vraag hangt af van het MKB-bedrijf. Er zijn bedrijven die inderdaad de expertise ontberen en dus externe advisering moeten inschakelen. Andere MKB bedrijven zijn echter goed in staat om zelfstandig aan de REACH-vereisten te voldoen.
Voor de bedrijven die daar behoefte aan hebben werkt de Rijksoverheid samen met o.a. Agentschap NL, VNCI, VNO-NCW, de Kamers van Koophandel, MKB-Nederland en verschillende andere partners om MKB-bedrijven te helpen bij de implementatie van REACH. In het verslag van schriftelijk overleg op 8 juni jl. (Kamerstukken 21 501-08, nr. 429) heb ik toegelicht dat voor het MKB specifiek op het MKB toegesneden voorlichting en ondersteuning wordt verstrekt, dat de overheid speciale MKB bijeenkomsten organiseert en een Mentorenproject is gestart waarin ervaren en deskundige bedrijfsmensen MKB-bedrijven assisteren.
Welke negatieve gevolgen heeft de uitvoering van deze verordening2 voor het Nederlandse bedrijfsleven? Hoe draagt u er aan bij dat het MKB aan de registratie kan voldoen?
Ik heb een kosten- en batenonderzoek laten uitvoeren over de REACH uitvoering in Nederland. De resultaten heb ik u in april 2011 gezonden (Kamerstukken 21 501-08, nr. 369). Uit die evaluatie blijkt dat het bedrijfsleven van mening is dat de Nederlandse overheid zich maximaal en naar tevredenheid heeft ingezet om de administratieve lasten van REACH tot een minimum te beperken en REACH uitvoerbaar te maken. Chemische veiligheid is overigens wel een investering waard. Dat vindt ook het bedrijfsleven. Realisatie daarvan in Europees verband is voor Nederland een voorwaarde om zowel een level playing field te garanderen als de bescherming van mens en milieu te optimaliseren.
Inmiddels wordt steeds duidelijker dat de Nederlandse Topsector Chemie krachtiger en duurzamer wordt. Het toekomstperspectief van de Nederlandse chemische industrie is dan ook positief. De Nederlandse chemische sector zal tot 2030/2050 een substantiële groei doormaken. Voor een belangrijk deel is dat perspectief gebaseerd op de gunstige uitgangspositie van de sector. Dat blijkt uit een gezamenlijke studie van de VNCI en Deloitte die op 20 januari jl. gepubliceerd werd (http://www.heeftdechemietoekomst.nl/).
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat de handhaving van de verordening op Europees niveau tekort schiet? Herkent u het beeld van Nederlandse ondernemers waarvan de concurrentiepositie verslechtert door de Europese regelgeving?
Nee. Het beeld dat de handhaving van de REACH-verordening op Europees niveau tekort schiet, herken ik niet. Sinds het van kracht worden van de REACH-verordening werken de EU-lidstaten nauw samen in het Forum, een comité van het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA). In dat kader zijn afspraken gemaakt over harmonisatie van de handhaving en worden ook gezamenlijke handhavingsprojecten uitgevoerd. Zij werken onderling nauw samen om van elkaar te leren en zo veel mogelijk op gelijke voet toezicht te houden.
Een van de voornaamste redenen om REACH tot stand te brengen was om geharmoniseerde Europese regelgeving te maken en daarmee versnipperde en uiteenlopende nationale regelgeving af te schaffen. Daarin zijn we met REACH goed geslaagd. Met REACH is de versnipperde stoffenregelgeving bijeen gebracht in één verordening, waardoor een groot aantal afzonderlijke regelgevingsinstrumenten is vervallen.
Belangrijker nog is dat de differentiatie tussen landen is afgenomen omdat er nu sprake is van één Europees regiem voor chemische stoffen. Binnen dat regiem kan een onderscheid gemaakt worden tussen toezicht op naleving van administratieve en op technische voorschriften. Inspectiediensten groeien daarin naar elkaar toe.
Zoals bij veel zaken is daarbij sprake van «learning by doing», vooral waar het gaat om nieuwe voorschriften.
Op welke manier wordt de controle op Europees niveau momenteel gehandhaafd? Is er een gelijke handhaving en naleving van de verordening in de verschillende Europese lidstaten? Is er een handhavende Europese instantie?
In de REACH-verordening is bepaald dat de handhaving door de individuele lidstaten uitgevoerd moet worden en dat hierover gerapporteerd moet worden aan de Europese Commissie. De Europese Commissie ziet dus ook toe op de eenduidigheid van de handhavingsinspanningen van de lidstaten. In het kader van de evaluatie van REACH voert de Commissie bovendien een studie uit naar verbetering en versterking van de implementatie en handhaving van REACH. Verder is in de REACH-verordening wettelijk vastgelegd dat de afstemming tussen de lidstaten op het gebied van de handhaving plaatsvindt via het Forum, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 5 heb toegelicht. Er is in Europa geen Europese handhavende instantie omdat handhaving als een nationale bevoegdheid wordt beschouwd. Echter de noodzaak tot harmonisatie en samenwerking wordt breed erkend, en de samenwerking van lidstaten in het Forum illustreert hoe daaraan concreet invulling wordt gegeven.
Wat is het gevolg hiervan voor het level playing field van Nederlandse bedrijven? Welke gevolgen heeft dit voor het Nederlandse bedrijfsleven en werkgelegenheid?
Als de geharmoniseerde regelgeving voor chemische stoffen in Europa dermate verschillend wordt gehandhaafd dat er een ongelijk speelveld ontstaat voor bedrijven, dan is dat slecht voor de markt van Europese bedrijven. De organisatie en uitvoering van milieuwetgeving in Europa is divers en tussen alle 27 Europese lidstaten zitten ontegenzeggelijk verschillen. Daarom is in REACH voorzien in een samenwerking tussen Europese handhavingsinstanties om zoveel mogelijk geharmoniseerd en eenduidig op te treden, van elkaar te leren en een gelijke handhaving en naleving te garanderen. Het Forum, een Comité binnen het Europees Agentschap voor Chemische stoffen, is voor dat doel opgericht en namens de Nederlandse handhavingsautoriteiten is de ILT lid van het Forum. De Europese Commissie bewaakt de juiste implementatie en uitvoering van REACH in alle lidstaten.
Kunt u het signaal over de gebrekkige handhaving en verslechterde concurrentiepositie in Europees verband agenderen in de eerstvolgende Milieuraad? En hiermee een oplossing zoeken voor het verstoorde level playing field op Europees niveau?
Dit aspect is reeds onderdeel van de evaluatie van de uitvoering van REACH die de Europese Commissie uitvoert. De studies zijn te vinden op http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/chemicals/documents/reach/review2012/index_en.htm. Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Naar verwachting zal de Europese Commissie eind oktober van dit jaar haar conclusies over de evaluatie van REACH aan de Milieuraad, de Raad voor Concurrentievermogen en het Europees Parlement aanbieden en daarmee wordt ook het effect van REACH en REACH handhaving op de concurrentiepositie en het functioneren van de Interne Markt in Europa geagendeerd. Overigens deel ik niet de opvatting dat er sprake is van een verstoord level playing field op Europees niveau. Op onderdelen is mogelijk sprake van een suboptimale uitvoering van de regelgeving door sommige lidstaten, hetgeen in de evaluatie van REACH zonder meer aan de orde zal komen. Maar in algemene zin zijn alle inspanningen met REACH gericht op verbetering van het level playing field op Europees niveau.