Bodemverontreiniging op de locatie van de te bouwen marinierskazerne in Vlissingen |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag inzake de ernstige bodemverontreiniging op de aangewezen locatie voor de nieuw te bouwen marinierskazerne in Vlissingen?1?
Ja.
Op welk moment heeft u kennisgenomen van de beschikking van de gedeputeerde staten van Zeeland d.d. 6 oktober 2017 inzake de bodemverontreiniging?
De beschikking van de gedeputeerde staten van Zeeland is op 9 oktober 2017 met Defensie gedeeld.
Wist u al eerder dan genoemde datum van de ernstige verontreiniging van het aangeboden terrein? Zo ja, welke rol heeft dit dan gespeeld in de beoordeling van de locatie Vlissingen voor de nieuwbouw van de marinierskazerne?
In algemene zin was de bodemverontreiniging in de behoeftestellingsfase reeds bekend. Bij de risicoanalyse is geconstateerd dat deze verontreiniging in principe geen risico vormt voor het functioneren van de kazerne en dit is dan ook geen reden geweest om niet voor de locatie Buitenhaven bij Vlissingen te kiezen.
In 2016 en 2017 heeft de gemeente Vlissingen via de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland (RUD) twee beschikkingen openbaar gemaakt. Beide beschikkingen zijn gebaseerd op een reeks eerdere bodemonderzoeken van de regio, waarvan de resultaten al met het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en daarmee met Defensie waren gedeeld. Gezien de beschikking van oktober 2017 is gebaseerd op onderzoek voorafgaand aan de Bestuursovereenkomst Kostendeling Gronddossier van 22 juni 2016, heeft de beschikking niet geleid tot aanvullende afspraken met de regio.
De beschikking zelf is inderdaad niet met de Kamer gedeeld. Aan de Kamer is wel meermaals in Vastgoedrapportages en tijdens AO’s gemeld dat er onderzoeken plaatsvonden naar de precieze aard en omvang van de vervuiling van de grond, de aanwezige niet-gesprongen explosieven en hieraan verbonden gezondheidsrisico’s (AO Vastgoed 22 april 2014, Vastgoedrapportage 12 juni 2015, Vastgoedrapportage 30 mei 2016). Ook is aan de Kamer gemeld dat er gesprekken zijn geweest en afspraken zijn gemaakt over de kosten- en risicoverdeling tussen Defensie en de regio (AO Vastgoed 12 december 2013, Vastgoedrapportage 4 december 2015, Vastgoedrapportage 30 mei 2016, Vastgoedrapportage 6 december 2016, antwoorden 20 februari 2017 op schriftelijke Kamervragen over de Vastgoedrapportage 2016).
Waarom heeft u de inhoud van de beschikking van de gedeputeerde staten van Zeeland, dan wel de conclusies die u hieraan verbindt, niet met de Kamer gedeeld, wetende dat de Kamer grote interesse in de nieuwbouw van de marinierskazerne heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Welke risico's heeft de ernstige grondvervuiling, gezien de mate van verontreiniging, voor het welzijn en de gezondheid van de mariniers, mocht de kazerne op dit terrein worden gebouwd? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de geconstateerde aanwezigheid van asbest in de grond?
Mocht de kazerne op dit terrein worden geplaatst, zijn er dan werkzaamheden, activiteiten en oefeningen, die het Korps Mariniers in verband met de ernstige grondvervuiling niet kan uitvoeren, bijvoorbeeld door omwoeling van de grond?
Bent u voornemens over te gaan tot volledige sanering van de grond alvorens de kazerne gebouwd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn hiervan de meerkosten?
Hoe beoordeelt u de mogelijke aantasting van de veiligheid en gezondheid van militair personeel in het licht van de rapporten van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), Commissie Van de Veer en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
De evaluatie van de Belevingsvlucht |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u van alle acht aanbevelingen van de regiegroep in zijn evaluatie van de belevingsvlucht per aanbeveling aangeven of en, zo ja, hoe u deze aanbeveling gaat opvolgen en daarbij zo veel mogelijk het tijdpad voor het opvolgen van deze aanbeveling aangeven?1
In de Kamerbrief van 9 juli jl. bij het aanbieden van de evaluatie van de regiegroep Belevingsvlucht vliegroutes Lelystad Airport2 heb ik aangegeven dat ik de bevindingen van de regiegroep ga bestuderen en met een inhoudelijke reactie zal komen. Dat wil ik zorgvuldig doen. Ik verwacht uw Kamer deze reactie eind september te kunnen sturen. Ik zal daarin de beantwoording van de vragen 1 tot en met 3 en 5 meenemen.
Kunt u daarbij specifiek per meetpunt waar het geluidsniveau significant heeft afgeweken van de in het milieueffectrapport (MER) berekende waarden aangeven hoe dit kan en welke gevolgen die afwijking heeft voor zaken als de vliegroutes en de openstelling van de luchthaven?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens specifiek ingaan op de aanbeveling van de regiegroep om openstelling van de luchthaven Lelystad pas te laten plaatsvinden wanneer het luchtruim opnieuw is ingedeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bovenstaande vragen integraal beantwoorden in de door u aangekondigde reactie op het evaluatierapport?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het zijn dat zelfs het gerepareerde MER Lelystad nog steeds zo fors afwijkt van de gemeten resultaten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat er met het MER Schiphol straks geen afwijkende geluidsniveaus gemeten gaan worden? Zo ja, kunt u te zijner tijd de Kamer een vergelijking doen toekomen over berekende en gemeten geluidsniveaus? Zo nee, wat is dan volgens u de waarde van de berekende geluidsniveaus in een MER?
Op dit moment wordt er gewerkt aan het krijgen van inzicht in de relatie tussen meten en berekenen van vliegtuiggeluid rondom de luchthaven Schiphol. In dit kader heb ik onder meer het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) opdracht gegeven om een trendvalidatie hiernaar uit te voeren. Ook heb ik een deskundige van de Britse Civil Aviation Authority (CAA) gevraagd om mij te adviseren over de relatie tussen het meten en berekenen van vliegtuiggeluid in het licht van zijn ervaringen bij onder andere Londen Heathrow. Daarnaast wordt er binnen de Omgevingsraad Schiphol (ORS) gekeken naar mogelijke toepassingen voor het meten van vliegtuiggeluid. Wanneer de trendvalidatie, het advies van de CAA-deskundige en de besprekingen in de ORS zijn afgerond, zal ik uw Kamer informeren over potentiële toepassingen van het meten van vliegtuiggeluid in relatie tot het berekenen ervan, en de conclusies die ik daaraan verbind.
Hoe kan het dat bij zowel het MER Lelystad als het MER Schiphol vertraging plaatsvindt door fouten? Deelt u de mening dat dit een structureel probleem is en dat dit bij veel mensen het gevoel opwekt dat er doorgerekend wordt tot gewenste uitkomsten voor de luchtvaartsector en het ministerie zijn bereikt?
Nee, er is geen sprake van «doorrekenen naar gewenste uitkomsten». In mijn brief aan uw Kamer van 21 februari 20183 over de MER-actualisatie Lelystad, heb ik aangegeven dat mensen erop moeten kunnen rekenen dat informatie die ten grondslag ligt aan dergelijke beslissingen inzichtelijk en correct is. De geconstateerde fouten in de invoergegevens voor de geluidberekeningen in het MER uit 2014 voor Lelystad Airport zijn hersteld met de actualisatie van het MER. Dit herstel is geborgd met validatie van de herstelde invoergegevens door de bureaus To70 en Adecs Airinfra en een contra-expertise door het bureau dBvision. Daarbij zijn geen fouten geconstateerd. De Commissie voor de m.e.r. heeft positief geadviseerd over de actualisatie van het MER; in haar advies van 18 april 2018 is geconcludeerd dat het MER»18 alle essentiële informatie bevat over de geactualiseerde milieueffecten van het voorgenomen gebruik van Lelystad Airport, zodat het milieubelang volwaardig kan worden meegewogen in het besluit over dat gebruik.
Voor het MER Schiphol is uw Kamer geïnformeerd dat de geluidseffecten opnieuw worden berekend conform de nieuwste inzichten. Daartoe is het Europese voorschrift Doc29 voor het eerst toegepast.
Zoals ik in mijn brief van 27 maart 20184 heb aangegeven, heb ik, aanvullend aan de reeds uitgevoerde interne controles, contra-expertises en het oordeel van de Commissie voor de m.e.r., een deskundige van de Britse Civil Aviation Authoriy (CAA) opdracht gegeven een peer review uit te voeren op de kwaliteit, volledigheid en juistheid van het nieuwe Doc29-model voor Schiphol en een oordeel te geven over de toepassing van het nieuwe model in het MER Schiphol.
Verder ben ik momenteel met Schiphol in overleg om, vooruitlopend op het oordeel van de Commissie voor de m.e.r., door onafhankelijke deskundigen een technische beoordeling op het MER Schiphol te laten uitvoeren.
Wat vindt u ervan dat het MER Lelystad niet het totale gebied omvat dat getroffen zal worden door Lelystad Airport met laagvliegroutes en dat bijvoorbeeld uitstoot van ultrafijnstof, fijnstof en CO2 boven de 900 meter niet worden meegenomen in de huidige MER-systematiek? Deelt u de mening dat ook deze zaken onderdeel moeten zijn van het MER om het totaalbeeld te kunnen schetsen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te realiseren? Zo nee, waarom vindt u dit niet?
Ik deel niet de mening dat het MER Lelystad en de actualisatie daarvan niet het totale gebied zou omvatten. In het MER en de actualisatie zijn voor de eindsituatie met 45.000 vliegtuigbewegingen en de tijdelijke situatie met 10.000 vliegtuigbewegingen alle relevante milieueffecten beschouwd. Per effect is beschreven en onderbouwd welk studiegebied daarbij is gehanteerd. Dit is een gebruikelijke werkwijze voor alle milieueffectrapporten die worden opgesteld.
De vraag over uitstoot van ultrafijnstof, fijnstof en CO2 boven de 900 meter heb ik reeds beantwoord bij de beantwoording van schriftelijke vragen over de aansluitroutes en MER-actualisatie Lelystad Airport op 10 april jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 464).
Bodemverontreiniging op de locatie van de te bouwen marinierskazerne in Vlissingen |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Beoogde nieuwe marinierskazerne vervuild»?1
Ja.
Kan u aangeven waarom, indien dit bericht klopt, u het niet nodig vond dit actief met de Kamer te delen?
In de beleidsbrief van toenmalig Minister Hillen van 10 april 2012 wordt het besluit om een nieuwe marinierskazerne in Vlissingen te ontwikkelen, toegelicht (Kamerstuk 32 733, nr. 59). Het rapport van 1 maart 2012 van de hierboven genoemde gezamenlijke werkgroep is gelijktijdig met de beleidsbrief aangeboden aan de Kamer. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de grond vanwege vervuiling en de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven weliswaar gebruiksbeperkingen kent, maar dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de nieuwe kazerne.
In de behoeftestellingsbrief van 31 augustus 2012 (Kamerstuk 33 358, nr. 1) wordt de conclusie dat op de locatie qua ruimtelijke ordening en milieu geen noemenswaardige belemmeringen zijn vastgesteld voor de ontwikkeling van een kazerne, herhaald. Op 10 december 2012 is in antwoorden op Kamervragen een aantal risico’s uit het DMP-A document geciteerd. Hierin is expliciet ingegaan op de aanwezige vervuilde grond als één van de risico’s (Kamerstuk 33 358, nr. 2).
De daarop volgende jaren is meermaals met de Kamer gecommuniceerd in Vastgoedrapportages en tijdens AO’s over het feit dat er onderzoeken plaatsvonden naar de precieze aard en omvang van de vervuiling van de grond, de aanwezige niet-gesprongen explosieven en hieraan verbonden gezondheidsrisico’s (AO Vastgoed 22 april 2014, Vastgoedrapportage 12 juni 2015, Vastgoedrapportage 30 mei 2016). Ook is aan de Kamer gemeld dat er gesprekken zijn geweest en afspraken zijn gemaakt over de kosten- en risicoverdeling tussen Defensie en de regio (AO Vastgoed 12 december 2013, Vastgoedrapportage 4 december 2015, Vastgoedrapportage 30 mei 2016, Vastgoedrapportage 6 december 2016, antwoorden 20 februari 2017 op schriftelijke Kamervragen over de Vastgoedrapportage 2016).
De provincie heeft de bestuursovereenkomsten tussen Defensie en de regio over het saneren van de grond in 2014 (Bestuursovereenkomst Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne), 2015 (Erfpachtovereenkomst, Bestuursovereenkomst financiële bijdrage erfpactcanon, Bestuursovereenkomst afkoopsom bouwrijp maken) en 2016 (Bestuursovereenkomst Kostendeling Gronddossier) gedeeld met de provinciale staten. Deze overeenkomsten zijn openbaar in te zien, met uitzondering van de afspraken over de afkoopsom voor het bouwrijp maken van de grond, die onder geheimhouding zijn gedeeld met de provinciale staten. Voor de volledigheid zijn deze overeenkomsten bij deze antwoorden gevoegd.
Deelt u de mening dat dit de zoveelste reden is om het onverantwoorde, en blijkbaar ook nog eens gevaarlijke, plan van deze verhuizing voor de gezondheid van onze mariniers naar de prullenbak te verwijzen? Zo nee, heeft u niets geleerd van het chroom-6 schandaal als het gaat om uw personeel met gevaarlijke chemicaliën te laten werken? Zo ja, per wanneer wordt de kazerne in Doorn dan vernieuwd?
Zoals ik in het AO Materieel van 21 juni jl. heb gezegd, wordt de aanbestedingsprocedure van de marinierskazerne in Vlissingen voortgezet op basis van het besluit dat in 2012 is genomen. Hierbij gaat Defensie uit van een veilig en gezond werk- en leefklimaat en vindt sanering plaats conform de Wet bodemsanering en de Circulaire bodembescherming van 1 juli 2013. Als laatste stap bij het uitvoeren van de saneringen worden nieuwe bodemonderzoeken uitgevoerd, waarmee zal moeten worden aangetoond dat het terrein volgens wet- en regelgeving een geschikte locatie is voor het beoogde gebruik en dat de bodemverontreinigingen die in de grond blijven zitten, met inachtneming van de gebruiksbeperking, geen bedreiging vormen voor de veiligheid en de gezondheid van het personeel. Pas na sanering draagt het Rijksvastgoedbedrijf het terrein over aan het consortium dat zorgdraagt voor de bouw.
Het bericht dat de afzet van 1 miljoen kuub mest op het spel staat door een niet-geaccrediteerde analysemethode. |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «1 Miljoen kuub mest op het spel»?1
Ja.
Klopt het dat het bedrijf Eurofins Agro gebruik maakt van een niet-geaccrediteerde analysemethode (NIRS-methode) voor bodemanalyses?
Is de stelling van Boerderij dat hiermee de betreffende bodemanalyses van Eurofins Agro niet rechtsgeldig zijn en dat dit consequenties heeft voor de mestafzetruimte juist?
Wat is de reden dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) niet in staat was om uitspraken te doen over de juridische consequenties van niet-geaccrediteerde analysemethoden?
Op welke termijn verwacht u wel een uitspraak?
Wat zijn de mogelijke consequenties van bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de analyses van dit bedrijf voor de mestafzetruimte op akkers en weilanden?
Buiten het bestaan van het accreditatiesysteem en de Raad van Accreditatie, welke controlemaatregelen bestaan er voor dit soort bodemanalyses? Bent u van mening dat deze afdoende functioneren?
Er zijn geen andere controlemaatregelen door de overheid voor de bepaling van het PAL-getal dan accreditatie van de betreffende instanties, zoals deze is vereist in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Ik overweeg geen verdere controlemaatregelen. Wel zie ik dat voortgaande technologische ontwikkelingen op het gebied van bemonstering en analyse, zoals near-infrared spectroscopy (NIRS), aanleiding kunnen geven de regelgeving ten aanzien van bemonstering en analyses in het kader van de Meststoffenwet te moderniseren. Ik bezie dit in het kader van de aanpak van mestfraude en de herbezinning op het mestbeleid.
De aankoop van olie en gas afkomstig van ISIS door Turkije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Islamic State sold oil to Syrian regime and Turkey, commander says»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije de afgelopen jaren olie en gas kocht dat afkomstig was van ISIS?
ISIS heeft de afgelopen jaren op rudimentaire wijze olie- en gasbronnen onder haar controle geëxploiteerd. De opbrengst hieruit is vervolgens verhandeld naar gebieden buiten het door ISIS gecontroleerde territorium, waaronder Turkije.
Zoals gesteld in antwoord op Kamervragen in oktober 2014, waren destijds bij het kabinet geen aanwijzingen bekend dat de Turkse staat oliesmokkel vanuit Syrië of Irak zou gedogen. Dat is nog steeds het geval. Wel is duidelijk dat Turkije op verschillende manieren heeft opgetreden tegen de smokkel van olie en gas vanuit Syrië. Zo heeft Turkije grenspatrouilles geïntensiveerd om smokkel tegen te gaan en zijn illegale pijpleidingen door Turkije onklaar gemaakt.
Bent u bekend met het antwoord dat uw ambtsvoorganger op 1 oktober 2014 gaf in antwoord op vragen die toen al bestonden over het gedogen van oliesmokkel vanuit het kalifaat door Turkije, toen hij verklaarde dat het kabinet geen aanwijzingen had «dat de Turkse staat oliesmokkel vanuit Syrië of Irak zou gedogen»?2 Beschikt het kabinet nog steeds niet over aanwijzingen dat hier destijds sprake van was, of nu wel sprake van is? Bent u tevens bekend met het dictum van de motie-Servaes c.s., die oproept tot het in kaart brengen en aanpakken van degenen die direct of indirect zakendoen met ISIS?3 Kunt u de Kamer informeren over de maatregelen die (mede) uit deze motie zijn voortgevloeid en hoe het kopen van olie van de Islamitische Staat zich hiertoe zou verhouden?
Er zijn bij het kabinet geen aanwijzingen bekend dat de Turkse staat oliesmokkel vanuit Syrië of Irak zou gedogen.
De motie-Servaes c.s. verzocht de regering om concrete voorstellen te doen voor een veelomvattend sanctiepakket om individuen en bedrijven die direct of indirect zakendoen met ISIS in kaart te brengen en aan te pakken. Er is sinds 2014 vooruitgang geboekt in de toepassing van bevriezingsmaatregelen (voortvloeiend uit VN Veiligheidsraadresolutie 1373). In december 2015 werd VN Veiligheidsraadresolutie 2253 aangenomen waarmee ISIS werd toegevoegd aan de VN-lijst van terroristische organisaties. Op basis van deze resolutie is het wereldwijd verboden om aan ISIS, en aan ISIS gerelateerde personen en organisaties, direct of indirect economische middelen ter beschikking te stellen. De handel in olie heeft in een tweetal gevallen ook tot een listing op VN-niveau geleid.
Is het ondermijnen en vernietigen van de (commerciële) olie- en gasinfrastructuur nog steeds één van de doelstellingen van de internationale coalitie tegen ISIS?4 Hebben Nederlandse sorties boven Syrië daaraan reeds bijgedragen?
De anti-ISIS coalitie bestrijdt ISIS langs vijf sporen. Naast het militaire spoor is de coalitie actief op vier civiele sporen waarvan er één zich specifiek richt op het stoppen van alle geldstromen en inkomsten van ISIS, dus ook uit de olie- en gasinfrastructuur die door ISIS worden geëxploiteerd. Op dit terrein is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag drie, reeds veel vooruitgang geboekt. Nederlandse F-16»s hebben tot op heden geen aanvallen uitgevoerd op olie- en gasinfrastructuur van ISIS. Overigens worden dergelijke aanvallen niet uitgesloten, op voorwaarde dat de faciliteiten een legitiem doel vormen onder het humanitair oorlogsrecht.
Mede op basis van VN Veiligheidsresolutie 1373 is het verboden om aan ISIS, en aan ISIS gerelateerde personen en organisaties, direct of indirect economische middelen ter beschikking te stellen, ook middels oliehandel.
Deelt u de analyse dat het in stand (helpen) houden van de handel in olie en gas vanuit ISIS het verslaan van ISIS, en derhalve de doelstelling van de coalitie, vertraagt of zelfs saboteert en daarmee in strijd is met de coalitie-inzet? Kunt u daarnaast aangeven in hoeverre het kopen van olie van ISIS in strijd is met VN-Veiligheidsraadresolutie 1373?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat landen die deel uitmaken van de NAVO – die ook partner is in de strijd tegen ISIS – deze doelstelling niet mogen ondermijnen? Zo ja, ziet u aanleiding om een en ander in de NAVO Raad op te brengen?
Dankzij de inspanningen van de internationale coalitie tegen ISIS, waaraan Nederland een actieve bijdrage levert, is er sinds 2014 veel vooruitgang geboekt in de strijd tegen deze terroristische groepering. Op 9 december jl. werd het Iraakse grondgebied bevrijd verklaard. Ook in Syrië bezet ISIS nagenoeg geen kritieke bevolkingscentra of essentiële infrastructuur meer. Het kabinet is van mening dat bondgenoten de gezamenlijke strijd tegen ISIS niet mogen ondermijnen en spreekt bondgenoten hier indien nodig ook op aan.
Kunt u aangeven hoeveel individuen, bedrijven of staten reeds zijn gestraft voor het direct of indirect zaken doen met ISIS?
Er zijn in Nederland geen personen of organisaties strafrechtelijke veroordeeld voor het direct of indirect zakendoen met ISIS. Er is wel een wettelijke grondslag op basis waarvan personen of bedrijven strafrechtelijk kunnen worden vervolgd voor het direct of indirect zakendoen met ISIS.
ISIS en belangrijke ISIS leden staan op de VN-sanctielijst waardoor financiële tegoeden bevroren zijn en het verboden is om aan ISIS financiële of economische middelen ter beschikking te stellen. Daar gaat een preventieve werking van uit. De Europese Unie heeft aan deze sancties uitvoering gegeven door vaststelling van Verordening (EU) 2016/1686 van 20 september 2016 tot vaststelling van bijkomende beperkende maatregelen tegen ISIS en Al Qaida en daarmee verbonden natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen. Overtreding van bepalingen van deze verordening is strafbaar gesteld in de Sanctieregeling ISIS en Al Qaida 2016. Op grond van de Wet op Economische Delicten is overtreding van de bepalingen van deze regeling een strafbaar feit.
De daling van het aantal weidevogels |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bericht van het front» in het Dagblad van het Noorden van 26 juni 2018?1
Ja. Uit het artikel blijkt de passie voor weidevogels van de geïnterviewde onderzoeker. Ik begrijp de zorgen die hij heeft over de toekomst van de weidevogelpopulatie in Nederland.
Deelt u de in het artikel vermelde opvatting dat het agrarisch natuurbeheer in zijn huidige vorm onvoldoende effectief is om de daling van het aantal weidevogels, in het bijzonder de grutto, te doen stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het collectieve stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer in Nederland is per 1 januari 2016 ingegaan. Een van de belangrijkste doelen die met de invoering van het stelsel werd beoogd is verbetering van de effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer. Het collectieve stelsel is een noviteit in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, en een majeure verandering in de uitvoering van het agrarisch natuurbeheer. Het stelsel loopt nu ruim twee jaar. Het is nu nog te vroeg om een oordeel te vellen over de effectiviteit van het stelsel als geheel.
De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de beheermaatregelen via het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Ik werk nauw met hen samen om het nieuwe agrarisch natuur- en landschapsbeheer tot een succes te maken. Continu leren hoe het beheer beter kan staat hierin centraal. We noemen dat «lerend beheren». We bekijken met collectieven en onderzoekers steeds kritisch wat goed werkt en wat niet en vertalen dat naar de praktijk van het agrarisch natuurbeheer. Zo begeleiden provincies en Rijk de uitvoering met meerdere onderzoeken die de werking van het stelsel bewaken en verbeteren, zowel qua proces als ecologische effectiviteit. De agrarische collectieven werken in overleg met provincies, Rijk en onderzoekers bovendien aan optimalisatieplannen voor hun beheer.
De Wet natuurbescherming biedt een goede bescherming voor weidevogels. Opzettelijke handelingen die schadelijk zijn voor weidevogels zijn verboden, overeenkomstig de eisen van de Vogelrichtlijn. De wet voorziet daarnaast in de verplichting voor provincies om de noodzakelijke maatregelen te treffen om vogelsoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen of te houden.
De provincies zijn sinds de decentralisatie van het soortenbeschermingsbeleid verantwoordelijk voor de handhaving. Behalve via het strafrecht, kan handhaving ook via het bestuursrecht plaatsvinden (last onder dwangsom, bestuursdwang). Aanpassingen in toezicht en handhaving zijn een bevoegdheid van de provincies.
Deelt u de opvatting dat het systeem van wettelijke- en beheersmaatregelen aan herziening toe is, omdat het onvoldoende bescherming biedt aan weidevogels, in het bijzonder aan de grutto, en onvoldoende effectief is om de daling van het weidevogelbestand te stoppen? Zo ja, welke herzieningsmaatregelen bent u voornemens te treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de provincies in overleg te treden over aanvullende maatregelen om de daling van het weidevogelbestand, in het bijzonder de grutto, te stoppen? Zo ja, bent u bereid de resultaten te melden aan de Kamer en wanneer kan dat worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben regelmatig in overleg met provincies over dit onderwerp. Tijdens het AO Natuur van 8 maart 2018, heb ik uw Kamer toegezegd dat ik u dit najaar zal informeren over de uitwerking van de plannen van provincies en Rijk voor het verbeteren van de weidevogelstand.
Bent u bereid, gelet op het gegeven dat de Natuurwet onvoldoende bescherming biedt aan beschermde vogelsoorten als de grutto, de wettelijke bescherming, alsmede toezicht en handhaving te verbeteren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat er systemen van beheersmaatregelen zijn, waarmee de daling van het weidevogelbestand, in het bijzonder de grutto, kan worden gestopt en zelfs worden gekeerd, zoals in het reservaat Heanmar? Zo ja, op welke wijze gaat u bevorderen dat beheersmaatregelen meer en breder worden toegepast? Zo nee, waarom niet?
Naast uw voorbeeld, het reservaat Heanmar, zijn er meerdere voorbeelden van gebieden waar de daling van de weidevogelstand lijkt te zijn gestopt, en zelfs een toename is te meten, zoals de Ronde Hoep en Bovenkerkerpolder in Noord-Holland, Eempolder in Utrecht en de Klaas-Engelbrechtpolder in Zuid-Holland. Veelal kenmerken deze gebieden zich door een verwevenheid tussen agrarisch natuurbeheer en weidevogelbeheer in natuurgebieden. Deze voorbeelden hebben als inspiratie gediend bij het opstellen van optimalisatieplannen, die recentelijk per weide- en akkervogelgebied zijn opgesteld. Het opstellen van deze optimalisatieplannen is gefinancierd vanuit de begroting van het Ministerie van LNV met behulp van de middelen die zijn voortgekomen uit het amendement Grashoff-Leenders (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 91).
Bent u bereid een gesprek te voeren met de in het artikel geïnterviewde onderzoeker om u nader te oriënteren en te verdiepen in de effectiviteit van het huidige systeem van beschermings- en beheersmaatregelen die tot doel hebben de weidevogels te beschermen, maar die dat in de praktijk onvoldoende bewerkstelligen?
Het bevorderen van biodiversiteit op boerenland is niet alleen een taak voor boeren en de overheid. Veel andere stakeholders in de sector, belangenorganisaties, burgers en onderzoekers leveren hieraan een cruciale bijdrage. De Rijksuniversiteit Groningen (RUG), de instelling waaraan de geïnterviewde onderzoeker verbonden is, is regelmatig betrokken bij onderzoek dat door mijn ministerie of een provincie wordt uitgezet. Ik waardeer dat zeer. Ik denk dat de kennis op het gebied van weide- en akkervogels die aanwezig is bij de RUG belangrijk is voor het doorontwikkelen van het beleid. Mijn ministerie gaat daarom graag het gesprek met de geïnterviewde onderzoeker aan.
De jaarlijkse milieuschade van ruim 37 miljard euro |
|
Lammert van Raan (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat Nederlandse bedrijven en consumenten jaarlijks ruim 37 miljard euro aan milieuschade veroorzaken?1
Dergelijke cijfers tonen mede aan hoe belangrijk milieubeleid is.
Erkent u dat met dit bedrag ook positieve bijdragen aan milieu en klimaat hadden kunnen worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door de jaarlijkse kosten van de energietransitie te betalen (één tot drie procent van het BBP, oftewel 7 tot 21 miljard euro per jaar)?
Deze vergelijking gaat niet op. Het is niet zo dat uitgespaarde kosten voor milieuschade als middelen beschikbaar zouden komen voor energie- en/of klimaatbeleid.
Waarom is er in de prijsbepaling van broeikasgassen uitgegaan van milieuprijzen die een schade toestaan van 2,5 tot 3 graden Celcius temperatuurstijging in 2050, terwijl het streefcijfer 1,5 graad Celsius is? Kunt u schatten hoeveel Nederland aan milieuschade veroorzaakt wanneer het streefcijfer van 1,5 graad Celcius gehanteerd wordt?
Deze keuze van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) sluit aan bij de door het PBL en het Centraal Planbureau (CPB) gebruikte Welvaart en Leefomgevingsscenario’s.
In het rapport1 geeft het PBL aan dat bij het rekenen met 1,5 graad Celsius opwarming het schadebedrag hoger zou uitvallen. Daarbij wordt echter geen concreet bedrag genoemd.
Deelt u de mening dat de door het kabinet voorgenomen minimumprijs voor CO2 van 18 euro per ton CO2 in 2020 en 43 euro per ton CO2 in 2030 veel te laag is in vergelijking met de minimumprijs voor CO2 van 93 euro per ton CO2 die het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) hanteert om de klimaatdoelstelling van maximaal 2 graden Celcius opwarming te halen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het betreft een minimumprijs. Deze prijs kan ook hoger uitvallen en richt zich overigens op elektriciteitsproducenten en niet de gehele ETS-sector. Bij het bepalen van deze prijs is mede rekening gehouden met de concurrentiepositie van de Nederlandse bedrijven en een gelijk Europees speelveld.
Deelt u de mening van het PBL dat Nederland met de aanpak van milieuproblemen sinds de jaren ’90 nog maar weinig resultaat heeft geboekt? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?2
Voor zover het klimaatbeleid betreft, zijn we er in geslaagd een absolute daling in de uitstoot van broeikasgassen te bewerkstelligen en een ontkoppeling te realiseren tussen de uitstoot van broeikasgassen en de economische ontwikkeling. Ook voor veel andere milieuvraagstukken geldt dat we een aanzienlijke verbetering hebben gerealiseerd. De emissies van stikstofoxiden (NOx) en fijnstof door het wegverkeer zijn sinds 1990 jaarlijks gedaald en zijn in 2016 meer dan 70% lager dan in 1990. Dit ondanks dat in 2016 het aantal voertuigkilometers 36% hoger is dan in 1990.
Onderschrijft u de bevinding van het PBL dat verreweg de meeste door landbouw veroorzaakte milieuschade wordt veroorzaakt door de veeteelt?3 Zo nee, op basis van welke bronnen meent u dat het PBL ernaast zit?
Uit de berekeningen van het PBL blijkt dat de monetaire milieuschade in de landbouw vooral veroorzaakt wordt door de uitstoot van ammoniak en methaan en dat de uitstoot hiervan met name gerelateerd is aan de veehouderij.
Kent u de analyse van de voormalig VN-rapporteur voor het Recht op Voedsel, die stelt dat de prijs van ons eten in de supermarkt misleidend is, omdat we niet incalculeren wat het effect is op de leefomgeving en onze gezondheid, maar dat we die schade uiteindelijk alsnog betalen via de belasting?4 Deelt u deze visie? Zo nee, waarom niet? Kunt u op deze stelling reflecteren in het licht van de door het PBL berekende 6,5 miljard euro milieuschade die wordt veroorzaakt door de landbouw?
Ja, ik ben op de hoogte van deze analyse van de VN-rapporteur.
Het vraagstuk van de verborgen maatschappelijke kosten en onbetaalde of indirect betaalde rekeningen van de voedselproductie en -consumptie staat zowel in Nederland als internationaal steeds sterker in de belangstelling. De Minister van LNV verwijst in dit verband ook graag naar de brief over de accenten in het voedselbeleid, die u op 16 april jl. hebt ontvangen (Kamerstuk 31 532, nr. 193). Het onderwerp is ook meerdere keren in uw Kamer aan de orde gesteld. Over de exacte omvang van de externe kosten zijn de verschillende studies, die hier de afgelopen tijd over zijn verschenen, niet unaniem. Het PBL-rapport geeft ook aan dat onzekerheden over de berekeningen aanzienlijk zijn, onder andere vanwege verschillen in monetaire waardering.
Het is van belang dat de maatschappelijke kosten en baten, maar ook waarden die worden gerealiseerd met de productie van voedsel, transparant en zichtbaar worden gemaakt. Het meerjarenprogramma dat mij voor ogen staat moet meer inzicht in de afwentelingsmechanismen opleveren, evenals wat voor informatie verschillende actoren nodig hebben om hun rol en verantwoordelijkheid beter te kunnen nemen. Ofwel: hoe kunnen we betrokken partijen stimuleren en in staat stellen om meer duurzame keuzes te maken, zodat er geen kosten meer worden afgewenteld. Dit is true pricing en is een belangrijke doel van het meerjarenprogramma True Pricing, dat de Minister van LNV de komende jaren wil laten uitvoeren.
Wat de gezondheidskosten betreft, zet het kabinet stevig in op het stimuleren van de consumptie van gezonder en duurzaam voedsel. Ook bij de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is het de inzet van het kabinet om de middelen, die uit het GLB in Nederland ter beschikking komen, meer te richten op de bijdrage aan de noodzakelijke verduurzaming van de landbouw en het realiseren van maatschappelijke doelen.
In het streven naar true pricing zijn de volgende fundamentele vragen richtinggevend: 1. hoe hoog zijn de onbetaalde rekeningen c.q. de negatieve externe maatschappelijke effecten van producten (productgroepen); 2.hoe worden kosten in het systeem afgewenteld, wat zijn de mechanismen en 3.wat zijn kansrijke richtingen voor het ontwikkelen van true pricing; wat voor informatie hebben verschillende partijen (bedrijven, burgers en overheid) nodig om hun rol en verantwoordelijkheid beter te kunnen nemen?
Er is de afgelopen jaren een groot aantal initiatieven en systemen ontwikkeld om meer zicht te kunnen krijgen en geven op externe maatschappelijke kosten en baten van het voedselsysteem. De stap van informatie naar gedragsverandering bij bedrijven en burgers gebeurt evenwel nog onvoldoende.
Kent u de analyse van de voormalig VN-rapporteur voor het Recht op Voedsel, die stelt dat we andere financiële prikkels nodig hebben, zoals het belasten van ongezond voedsel en het subsidiëren van duurzame landbouwproductie?5 Zo nee, waarom niet? Deelt u deze visie? Zo nee, waarom niet? Kunt u op deze stelling reflecteren in het licht van de door het PBL berekende 6,5 miljard euro milieuschade die wordt veroorzaakt door de landbouw?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat een daling van het aantal gehouden dieren in de landbouw zou bijdragen aan een daling van de uitstoot van ammoniak, methaan en lachgas? Zo nee, waarom niet?
De emissies van ammoniak en methaan zijn gerelateerd aan het houden van dieren en daarmee ook aan het aantal gehouden dieren.
Is de milieuschade van productieprocessen in het buitenland meegenomen (bijvoorbeeld sojaproductie voor de voeding van landbouwdieren)? Zo nee, kunt u schatten wat Nederland jaarlijks aan milieuschade veroorzaakt wanneer ook deze schade wordt meegenomen?
De milieuschade van productieprocessen in het buitenland is niet meegenomen. Er is veel informatie beschikbaar over de diversiteit en de omvang van de externe effecten (zoals klimaat en biodiversiteit) bij de productie van vlees, soja en palmolie voor het buitenland. Er zijn echter geen berekeningen bekend van geaggregeerde milieukosten die voortkomen uit het Nederlandse aandeel in de consumptie van deze producten.
Kent u het bericht «Luchtvaart blijft achter bij beperken uitstoot» en het onderliggende rapport van ING?6 7 Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de luchtvaartsector achterblijft bij het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen per euro toegevoegde waarde? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht. Het feit dat de klimaatefficiëntie van de luchtvaart zich minder sterk ontwikkelt dan die van andere sectoren is geruime tijd bekend. Brandstof is een belangrijke kostenpost voor luchtvaartmaatschappijen. Daarom is decennia lang geïnvesteerd in brandstofefficiëntie. Het wordt steeds moeilijker (en kostbaarder) om verdere reductie van brandstofverbruik en emissies binnen de luchtvaart te realiseren. In andere economische sectoren is dat minder kostbaar. Dat is één van de redenen waarom luchtvaart voor vluchten binnen de EU onderdeel uitmaakt van het EU emissiehandelssysteem (ETS) en dat er per 2021 een mondiaal CO2-compensatie en -reductiesysteem wordt ingevoerd (CORSIA). Dit stelt de luchtvaartsector in staat om rechten te kopen die (goedkopere) emissiereducties representeren van andere organisaties, veelal in andere sectoren. Daarnaast wordt blijvend geïnvesteerd in emissiereductie via technologische, operationele en infrastructurele maatregelen, als ook door de inzet van duurzame alternatieve brandstoffen.
Erkent u de stelling van het PBL dat de emissieregistratie van de luchtvaart incompleet is doordat emissies boven de 3.000 voet niet worden meegenomen? Wat is uw inzet om deze onvolkomenheid recht te trekken? Deelt u de mening dat de uitstoot van de luchtvaart desalniettemin zorgwekkend is? Zo nee, waarom niet?
Er zijn uiteenlopende manieren waarop de CO2-emissies van de luchtvaart worden geregistreerd. Daarbij kunnen verschillende onderdelen van een vlucht worden meegenomen, en desgewenst de uitstoot van luchthavens. De keuze voor één van de methoden is afhankelijk van hetgeen inzichtelijk gemaakt moet worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het onderscheid tussen emissies die nationaal dan wel internationaal plaatsvinden. Het is het vooral van belang dat verschillende informatiebronnen transparant zijn over hetgeen zij rapporteren.
Erkent u dat de enorme uitstoot van de luchtvaart wringt met het feit dat de luchtvaart niet is opgenomen in het Klimaatakkoord van Parijs, noch in het aanstaande Nederlandse Klimaatakkoord? Zo nee, waarom niet?
Ook de luchtvaartsector moet bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen van Parijs. Afgesproken is dat de hiervoor noodzakelijke CO2-emissiereductie wordt gerealiseerd via de VN-organisatie voor burgerluchtvaart (ICAO).
Voor wat betreft het Klimaatakkoord wordt aan de mobiliteitstafel gekeken hoe op nationaal niveau tot innovaties te komen en maatregelen te nemen om CO2-emissies verder te reduceren. Tot slot werkt het kabinet aan een vliegbelasting, bij voorkeur op EU-niveau.
Erkent u dat de belangen van latere generaties worden geschaad door het uitblijven van klimaatvooruitgang in de luchtvaartsector? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat financiële doorrekeningen van beleid pas waardevol kunnen zijn wanneer tenminste ook de negatieve externe effecten zoals de milieuschade worden meegenomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u schatten welke milieukosten microplastics met zich meebrengen? Zo nee, waarom niet?
Terecht moeten bij een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) de externe effecten zoals de milieuschade worden meegenomen. Dit is duidelijk vastgelegd in de algemene leidraad MKBA uit 2013. Financiële doorrekeningen die geen rekening houden met de maatschappelijke effecten van beleid dienen een ander doel: de directe financiële kosten en baten van een maatregel in beeld brengen.
Een algemene schatting van de milieukosten van microplastics is niet goed te geven. Het handboek milieuprijzen 2017 adviseert voor specifieke situaties op het gebied van toxiciteit geen gebruik te maken van milieuprijzen, maar onderzoek te doen naar verspreiding van toxische stoffen in het milieu, en de effecten op de menselijke gezondheid of de ecosysteemdiensten.
De berichten ‘Twaalf schapen afgeslacht in Overijssels weiland: was het een wolf?’, ‘Dit wil je niet nog een keer meemaken’ en ‘Wolf maakt mogelijk slachtoffers bij Aldtsjerk’ |
|
Arne Weverling (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Twaalf schapen afgeslacht in Overijssels weiland: was het een wolf?», «Dit wil je niet nog een keer meemaken» en «Wolf maakt mogelijk slachtoffers bij Aldtsjerk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat boeren moeten vrezen voor het welzijn van hun dieren door de terugkeer van de wolf in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De wolf is een beschermde diersoort en bescherming van vee tegen predatie door wilde dieren, en huisdieren zoals honden, is een verantwoordelijkheid van dierhouders zelf. De provincie houdt de situatie goed in de gaten en ik laat mij op de hoogte stellen over de ontwikkelingen van het aantal wolven en de gevolgen die de opkomst van de wolf heeft.
Verder verwijs ik ook naar de website van BIJ12 van de provincies, waar voorbeelden staan van goede voorzorgsmaatregelen die de risico’s op schade door de wolf kunnen reduceren. Deze website kunt u vinden via de volgende link: https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/faunaschade-preventiekit-fpk/module-wolven-vossen-en-marterachtigen/
Kunt u een overzicht geven van recente incidenten waarbij (landbouw)huisdieren gewond raakten of gedood werden door toedoen van een of meerdere wolven en van incidenten waarbij er een sterk vermoeden is dat er een wolf bij betrokken was?
De provincies houden bij in welke gevallen schade wordt veroorzaakt door wolven en ook in welke gevallen het blijkt te gaan om vossen of honden. Sinds maart 2015 is een 40-tal bevestigde meldingen van door wolven doodgebeten of verwonde schapen ingediend bij het provinciale uitvoeringsorgaan BIJ12.
Voor een overzicht daarvan verwijs ik u naar de website van BIJ12: https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/faunaschade-informatie-per-diersoort/wolf/. Ik wijs er in dit verband op dat recent onderzoek heeft geïndiceerd dat er landelijk (zonder wolf) jaarlijks 4.000 tot 13.000 schapen worden gedood of verwond door honden en vossen.
Welke mogelijkheden biedt de overheid (landelijk of provinciaal) aan boeren om hun vee beter te beschermen tegen wolven?
Zie antwoord vraag 2.
Is recentelijk door provincies contact met u opgenomen om problematiek rondom wolven te bespreken en samen te kijken welke oplossingen mogelijk zijn?
De provincies hebben niet recent contact opgenomen met mijn departement, maar er is wel regelmatig contact met een provinciale werkgroep waarin de provincies gezamenlijk het wolvenbeleid afstemmen. Dit heeft onder andere geleid tot het operationeel draaiboek wolf, waarin ingegaan wordt op de consequenties van eventuele permanente vestiging van wolven in Nederland. Onderdelen daarvan zijn de wettelijke bescherming van wolven, mogelijkheden voor schadepreventie en intensieve monitoring.
Kunt u toelichten hoe de schadeafwikkeling bij aanvallen op dieren door een wolf op dit moment wordt uitgevoerd?
De provincies zijn in voorkomende gevallen verantwoordelijk voor de afhandeling van faunaschade. Een verzoek daartoe kan worden ingediend bij het BIJ12/Faunafonds. Daarbij wordt bepaald of de schade werkelijk door wolven is veroorzaakt en wordt een taxatie gemaakt van de hoogte van de schade. In het geval van bevestigde schade door wolven wordt deze schade – in tegenstelling tot faunaschade door andere soorten – volledig vergoed.
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om de wolf te verjagen of te bestrijden, zeker met het oog op de beschermde status van deze diersoort?
De wolf is een beschermde diersoort. Verjaging, vangen of doden is derhalve bij wet niet toegestaan. In het operationeel draaiboek wolf is voorzien in situaties waarin van deze bescherming kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als er sprake is van afwijkend gedrag van een wolf door hondsdolheid.
Acht u het wenselijk dat op termijn meer mogelijkheden beschikbaar komen voor het verjagen of bestrijden van wolven, zeker in het geval dat de volksgezondheid in gevaar komt? Zo ja, aan welke maatregelen valt te denken? Zo nee, waarom niet?
De provincies hebben nu ook de mogelijkheid om over te gaan tot het vangen of doden van een wolf, als de noodzaak daartoe bestaat, bijvoorbeeld in het geval van een zieke wolf die gevaar voor mensen oplevert.
Bent u ervan op de hoogte dat in Duitsland een brede coalitie (met onder andere de Deutscher Bauernverband en de Deutsche Landwirtschafts-Gesellschaft) een plan heeft gepresenteerd waarbij de bescherming van mensen en landbouwhuisdieren centraal staat?2
Ja.
Acht u het wenselijk dat in Nederland ook een soortgelijk plan wordt ontwikkeld om conflicten met wolven te voorkomen? Zo ja, bent u bereid dit vorm te geven met provincies, boeren en belangenorganisaties, bijvoorbeeld door het aanpassen van het «operationeel draaiboek wolf»? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat de provincies op dit moment bezig zijn met het aanpassen van het operationeel draaiboek wolf. Het lijkt mij wenselijk dat buitenlandse voorbeelden, zoals die in Duitsland, bij deze aanpassing worden meegewogen. Daarbij worden maatschappelijke organisaties zoals landbouworganisaties, natuurterreinbeheerders en dierenwelzijnorganisaties betrokken.
Ik heb er vertrouwen in dat deze samenwerking leidt tot een verantwoord beleid ten aanzien van het omgaan met wolven in Nederland.
Het bericht dat Noord-Holland opheldering eist over uitspraken Wiebes over Pallas-reactor |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Noord-Holland eist opheldering over uitspraken Wiebes over Pallas-reactor»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de stichting Voorbereiding Pallas-reactor moet wachten of het laatste gedeelte van de beloofde lening van 40 miljoen euro van de provincie Noord-Holland wel komt?
Ik verwacht op korte termijn tot besluitvorming inzake de go/no-go te kunnen komen. Ik ben niet verantwoordelijk voor de besluitvorming van de provincie Noord-Holland. Ik ga ervan uit dat de provincie Noord-Holland zorgvuldig handelt en zo beoordeelt of het laatste gedeelte van de lening ook overgemaakt kan worden naar de stichting Voorbereiding Pallas-reactor.
Deelt u de mening dat in het belang van patiënten die medische isotopen nodig hebben geen vertraging moet ontstaan in het tijdschema van PALLAS?
Zoals ook in de brief2 over de vervolgonderzoeken van de Hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap aan uw Kamer in dit voorjaar is aangegeven bereidt de stichting Voorbereiding Pallas-reactor een reactor voor die na 2025 de huidige Hoge Flux Reactor beoogt te vervangen.
Ik vind voorzieningszekerheid van medische isotopen voor de patiënten ook voor de volgende decennia essentieel. Dat is ook de reden dat het Rijk ook een lening aan de stichting Voorbereiding Pallas-reactor heeft verstrekt.
In welke mate beïnvloedt de opstelling van gedeputeerde staten van Noord-Holland uw besluit om tot 2020 te wachten met het besluit om al dan niet verder te gaan met Pallas en/ of Lighthouse?
Het is van belang dat de komende periode voortgang wordt gemaakt met beide initiatieven, daarom is een tijdig go/no-besluit voor Pallas van belang. De status van Ligthouse is nog te prematuur om van invloed te zijn op de huidige besluitvorming omtrent Pallas. Zoals in de eerder genoemde brief3 aan uw Kamer is beschreven, is er overlap tussen Pallas en Lighthouse, maar er zijn ook verschillen. Zo zal Pallas een breed arsenaal aan medische isotopen kunnen gaan produceren die in de gezondheidszorg gebruikt worden. Lighthouse richt zich voornamelijk op één diagnostische isotoop, Mobybdeen-99.
Het overmaken van het restant van de lening van de provincie Noord-Holland is van belang zodat de stichting Voorbereiding Pallas-reactor door kan gaan met de voorbereidingen voor de bouw van de reactor na 2020. Uitgangspunt daarbij is dat de bouw van de nieuwe Pallas reactor privaat gefinancierd zal worden.
Voor de goede orde, ook voor Lighthouse geldt dat dit privaat gefinancierd zal worden.
Bent u bereid het overleg met de provincie Noord-Holland op zeer korte termijn op te starten, zodat een gemeenschappelijk besluit over de derde tranche binnen twee weken genomen kan worden en voorkomen wordt dat PALLAS niet aan haar verplichtingen kan voldoen?
Er is intensief contact met de provincie Noord-Holland.
Het bericht op de website van de belastingdienst getiteld ‘Wat betekent de vergoeding voor aardbevingsschade voor mijn toeslagen?’ |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het ontvangen van schadeloosstelling voor schade door gaswinning geen invloed mag hebben op de te ontvangen zorgtoeslag en kindgebonden budget?1 Kunt u dit toelichten?
Ik deel de mening dat de financiële positie van een persoon na schadeloosstelling hetzelfde (of in elk geval niet slechter) zou moeten zijn als in de situatie waarin die schade niet zou hebben plaatsgevonden. Een schadeloosstelling is bedoeld om alle schade te compenseren die uit een voorval, bijvoorbeeld gaswinning, voortvloeit. Een vergoeding voor gaswinningschade zal in de meeste gevallen niet van invloed zijn op de te ontvangen toeslagen (zie hierna de toelichting). In geval een vergoeding voor gaswinningschade wel tot verlies aan toeslagen leidt, kan dit worden aangemerkt als zogenoemde gevolgschade. Gevolgschade kan bij de TCMG worden geclaimd. Ik licht dit hieronder nader toe.
De vergoeding voor aardbevingsschade is bedoeld voor het materiële herstel van ontstane schade als gevolg van een aardbeving of aardbevingen. De ontvangen vergoeding kan – afhankelijk van de aanwending – op 1 januari (de peildatum) van de kalenderjaren na het jaar van ontvangst van de vergoeding, deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. Dit geldt ook voor eventuele subsidies in het kader van de Waardevermeerderingsregeling, waar het lid Beckerman in een recent debat mij naar heeft gevraagd.
Daarnaast kan ook het recht op een schadevergoeding op die datum tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren. Indien de rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen in box 3 (in 2018 € 30.000 voor een alleenstaande, € 60.000 voor fiscaal partners), dan is het forfaitaire rendement op het vermogen onderdeel van het verzamelinkomen. Via het verzamelinkomen en de rendementsgrondslag van box 3 werkt dit door naar de inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen (inkomenstoets en vermogenstoets).
De hiervoor beschreven (wettelijke) grondslag voor het berekenen/vaststellen van het verzamelinkomen kan ertoe leiden dat het recht op een schadevergoeding wegens aardbevingsschade impact heeft op inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen. Dit is aan de orde onder de volgende specifieke omstandigheden:
De inschatting op basis van bovenstaande criteria is dat voor een zeer beperkt aantal gevallen het ontvangen van een schadevergoeding negatieve invloed heeft op de hoogte van de toeslagen. In deze gevallen gaat het om gevolgschade als gevolg van bodembeweging door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg. Deze gevolgschade valt onder het Besluit Mijnbouwschade Groningen en wordt door de TCMG vergoed. Ik vraag de TCMG hier actief over te informeren en kijk met hen hoe dit uitvoeringstechnisch het beste kan worden geregeld. De eventuele herberekening van toeslagen als gevolg van de waardevermeerderingsregeling waar mevrouw Beckerman in het genoemde debat naar vroeg geldt niet als gevolgschade, omdat dit een subsidie is en geen schadevergoeding.
Deelt u de mening dat gedupeerden met gaswinningsschade hierdoor dubbel getroffen worden, eerst door schade en vervolgens doordat ze minder toeslagen ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe groot de financiële gevolgen voor gedupeerden kunnen zijn?
De financiële gevolgen bij belastingen en toeslagen zijn afhankelijk van de persoonlijke situatie van betrokkenen. Als het totale vermogen op de peildatum voor box 3 (1 januari) onder het bedrag van het heffingsvrije vermogen blijft zijn er geen gevolgen. Als het recht op schadevergoeding na 1 januari is vastgesteld en uitbetaald en vóór de volgende 1 januari al is besteed zijn er ook geen gevolgen.
Het recht op een schadevergoeding voor materiële schade van € 10.000 voor particulieren met meer vermogen dan € 30.000 (fiscale partners € 60.000) leidt mogelijk tot € 36 per jaar2 minder recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget. De extra belasting per jaar in box 3 bedraagt voor dit hypothetische voorbeeld € 603. In uitzonderlijke gevallen kan de toeslaggerechtigde door de vergoeding precies door de vermogensgrens stijgen (€ 113.415 voor een alleenstaande, € 143.415 voor een partnerschap), waarboven het recht op toeslag geheel vervalt.
Klopt het dat de uitkering van schadeloosstelling aan gedupeerden ook van invloed kan zijn op het recht op en de hoogte van uitkeringen (zoals bijstand en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IAOZ)) van deze gedupeerden?2 Kunt u toelichten welke invloed schadeloosstelling op verschillende uitkeringen kan hebben?
In de Participatiewet is bepaald wat middelen zijn en wanneer een middel inkomen of vermogen is of juist wanneer niet. Zo worden in artikel 7 van de «ministeriële regeling Participatiewet» uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade genoemd die in ieder geval niet als middelen worden aangemerkt. Op een aantal punten kent de Participatiewet5 in dit kader een beleidsvrijheid aan gemeenten toe. Giften en vergoedingen voor materiële en immateriële schade die niet onder de genoemde ministeriële regeling vallen, kunnen worden vrijgelaten voor zover deze naar het oordeel van het College van Burgemeesters en wethouders uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Het betreft hier een uitdrukkelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. Het vaststellen van het inkomen en vermogen voor uitkeringen (zoals bijstand, IOAW en IOAZ) door gemeenten, staat dus los van de hierboven geschetste vaststelling van het verzamelinkomen door de Belastingdienst. Bij de regelingen IOAW en IOAZ heeft de ontvangst van schadevergoedingen geen gevolgen voor het recht op uitkering.
Kunt u, gelet op het feit dat de Belastingdienst de mogelijkheid biedt om «bijzonder vermogen» niet mee te laten tellen voor de zorgtoeslag of kindgebonden budget, ervoor zorgen dat schadeloosstelling voor gaswinningsschade, net zoals dat kan voor wat betreft een persoonsgebonden budget (PGB), aangemerkt wordt als bijzonder vermogen?3
In de eerdere antwoorden op vragen van het lid Nijboer hierover7 is de Kamer al meegedeeld dat het kabinet niet voornemens is om specifiek fiscaal beleid te treffen voor de gevolgen van deze schadeloosstellingen, omdat dit de uitvoering zeer compliceert. Dat geldt ook als het gaat om het aanmerken van de schadeloosstellingen als «bijzonder vermogen» voor de toepassing van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Voor wat betreft het voor deze vermogenstoetsen in aanmerking te nemen vermogen wordt aangesloten bij het vermogen dat behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. De vergoedingen aan gedupeerden door aardbevingen zijn bedoeld als vergoeding van materiële schade en hebben als oogmerk om uit te worden gegeven aan bouwtechnisch herstel van de woningen. Om die reden is de vergoeding vergelijkbaar met bijvoorbeeld uitkeringen na brand.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 en 2 kan een gedupeerde eventuele misgelopen of lagere toeslagen melden bij de TCMG als gevolgschade.
Deelt u de mening dat het niet is uit te leggen dat de dader (Shell) een deal heeft gesloten met de belastingdienst en daardoor minder (dividend)belasting hoefde te betalen en de slachtoffers nu door diezelfde belastingdienst worden aangeslagen?
Op de vraag hoe wordt omgegaan met het vergoeden van schade aan gedupeerden van de gaswinning, inclusief gevolgschade, ben ik hiervoor al in gegaan. Vanwege artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen mededelingen doen over fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de Belastingdienst geen «deals» sluit. De Belastingdienst geeft desgevraagd wel zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van voorgenomen rechtshandelingen. Zekerheid vooraf wordt alleen gegeven binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie.
Deelt u de mening dat de gedupeerden met schade door gaswinning eveneens recht hebben op een belastingdeal en er niet op achteruit mogen gaan doordat ze schadeloosstelling hebben ontvangen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 3 juli 2018 beantwoorden?
Nee, dat is niet gelukt.
Het gesprek met Shell |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u uitleggen waarom een Staatssecretaris van Financiën een gesprek voert met de grootste multinational van ons land (Shell)?1
Bewindspersonen van het kabinet voeren met enige regelmaat gesprekken met maatschappelijke organisaties, belangengroeperingen en individuele bedrijven. Het voeren van dergelijke gesprekken levert een bijdrage aan de beoordeling van de maatschappelijke impact van voorgenomen kabinetsbeleid. Deze gesprekken geven ook inzicht in relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Ook ikzelf voer om die reden zulke gesprekken, waaronder mijn kennismakingsgesprek van 15 maart jl. met mevrouw Van Loon, President-Directeur Shell Nederland. Ik hecht eraan op te merken dat ik bij mijn gesprekken streef naar een zeker evenwicht in de keuze van mijn gesprekspartners en dat ik niet alleen gesprekken voer met multinationals. Verder beoog ik transparantie over dergelijke gesprekken door openbaarmaking van mijn agenda.2 Mijn gesprek met Shell heb ik eveneens op deze wijze publiek bekendgemaakt.
Wie nam het initiatief tot dit gesprek dat op 15 maart 2018 plaatsvond?
Het voorstel voor een gesprek is gekomen van Shell.
Met wie voerde u dit gesprek?
Dit gesprek is gevoerd met mevrouw Van Loon. Zij heeft zich daarbij laten vergezellen door twee van haar medewerkers. Ikzelf ben bij dit gesprek bijgestaan door twee ambtenaren van mijn departement.
Wat waren de onderwerpen tijdens dit gesprek?
Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad, zoals notities, memo’s en gespreksverslagen geen onderwerp te maken van het politieke debat. Voor het goed functioneren is noodzakelijk dat mogelijk is om in vertrouwelijke sfeer van gedachten te wisselen. Desgevraagd geef ik wel de relevante informatie uit de gevraagde documenten in geobjectiveerde vorm aan uw Kamer. Tijdens het gesprek stonden als onderwerpen geagendeerd: de fiscale beleidsvoornemens van het kabinet zoals verwoord in het regeerakkoord en de impact van internationale ontwikkelingen als de belastingherziening in de Verenigde Staten en de EU-voorstellen voor een grondslagharmonisatie in de vennootschapsbelasting (CCTB en CCCTB). In de notitie is ten behoeve van mijn eigen gedachtevorming (achtergrond)informatie verstrekt over openbare uitlatingen die ik reeds had gedaan over enkele in het regeerakkoord verwoorde fiscale beleidsvoornemens, de CCTB en de CCCTB, de Amerikaanse belastingherziening, dat partijen die als belanghebbenden worden aangemerkt bij een Wob-verzoek de gelegenheid hebben een zienswijze te geven, en de stand van zaken rondom het Groningengas.
Is er een gespreksverslag of notulen gemaakt van dit gesprek? Kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u op grond van artikel 68 van de Grondwet de voorbereidende memo’s en/of notities ten behoeve van het gesprek, alsmede eventuele memo’s en/of notities naar aanleiding van het gesprek openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de dividendbelasting van 26 juni 2018?
Ja.
Gratis zonnepanelen voor huurders |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat huurders in Bergen gratis zonnepanelen op de daken van hun woningen krijgen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het niet doorberekenen van het plaatsen van zonnepanelen aan huurders is een keuze van de corporaties zelf op basis van hun eigen financiële positie, de lokale volkshuisvestelijke prioriteiten en opgaven en het overleg met de huurders en gemeenten waar zij prestatieafspraken mee maken. Verduurzaming van de woningvoorraad en huurmatiging zijn onderdeel van deze prestatieafspraken. Het is goed om te zien dat corporaties in de praktijk invulling geven aan het verbeteren van de betaalbaarheid en het verduurzamen van hun bezit.
Deelt u de mening dat de voorbeelden van woningcorporatie Kennemer Wonen of Woonborg, waarbij huurders zonnepanelen krijgen zonder huurverhoging, navolging verdienen in het hele land? Wat kunt u en wilt u doen om dat te bereiken?2
De voorbeelden van Kennemer Wonen en Woonborg zijn mooie voorbeelden van hoe een corporatie invulling kan geven aan verduurzaming en het verbeteren van de betaalbaarheid. Waar en in welke vorm dit navolging krijgt in het land hangt af van de lokale afspraken die corporaties, huurders en gemeenten maken over hoe lokale volkshuisvestelijke opgaven worden ingevuld. Afhankelijk van de financiële positie van de corporatie en lokale afwegingen kan daarbij besloten worden om de plaatsing van zonnepanelen niet door te berekenen aan de huurders. Ik zie geen reden om actief te gaan sturen op de afspraken die hierover lokaal gemaakt worden.
Hoeveel sociale huurwoningen in ons land, graag uitgesplitst naar rijtjeshuizen, flats en appartementencomplexen, hebben zonnepanelen op het dak, en hoeveel daarvan hebben geen huurverhoging, energieprestatievergoeding of verhoogde servicekosten gekregen?
Op basis van de meest recente cijfers van Aedes3, blijkt dat er 67.900 corporatiewoningen in 2017 voorzien waren van zonnepanelen. Er is echter geen specificatie beschikbaar naar het type woning.
Klopt het dat met de reserves, die in de commerciële (niet-Daeb) tak van woningcorporaties zitten, er meer dan een miljoen huurwoningen van gratis zonnepanelen zijn te voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op lokaal niveau in het overleg tussen corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties dient een afweging gemaakt te worden tussen de bestedingsmogelijkheden van de financiële ruimte bij corporaties. Dit gaat bijvoorbeeld ook om verdere verduurzaming van de corporatievoorraad, nieuwbouw van DAEB en niet-DAEB-huurwoningen en huurmatiging. In hoeverre daar prioriteit wordt gelegd bij het plaatsen van zonnepanelen, is aan deze lokale partijen.
In de Staat van de Volkshuisvesting is dit jaar voor het eerst de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties voor de niet-DAEB opgenomen. Hieruit blijkt dat er vanuit de niet-DAEB maximaal € 4 miljard naar DAEB overgeheveld kan worden. Hiermee zouden op circa 1 miljoen huurwoningen zonnepanelen kunnen worden geplaatst, indien de kosten per woning beperkt blijven tot € 4.000 per woning.
Bij deze inschatting is echter geen rekening gehouden met het feit dat de risicobereidheid van de achtervangers van het borgingsstelsel grenzen stelt. Als uitgangspunt voor de risicobereidheid hanteren de achtervangers van het WSW (gemeenten en Rijk) dat het WSW onder «normale» omstandigheden maximaal één keer in de honderd jaar (99% zekerheid) een beroep doet op de achtervangers. Dat betekent dat er in werkelijkheid een lagere bestedingsruimte is op sectorniveau dan de optelling van de IBW per corporatie.
Waarom mogen de kosten van zonnepanelen doorgerekend worden in zowel de huurprijs als de servicekosten? Bent u bereid ervoor te zorgen dat zonnepanelen niet langer doorberekend mogen worden in de servicekosten, zodat een huurder er niet op achteruit gaat in woonlasten?3
De installatiewijze en de plaats van de zonnepanelen bepalen of de kosten daarvan kunnen worden doorberekend via de huurprijs of via de servicekosten. Zo kunnen zonnepanelen worden doorberekend in de servicekosten op het moment dat zij niet zijn aan te merken als onroerende aanhorigheid bij de woning. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij zonnepanelen die zodanig zijn geïnstalleerd dat zij eenvoudig zijn te verwijderen of bij zonnepanelen die niet op of aan de woning zijn aangebracht maar wel elektra leveren aan de huurder.
Een verhuurder is bij de plaatsing van zonnepanelen gebonden aan verschillende wettelijke regels. Een verhuurder kan geen zonnepanelen plaatsen op een woning zonder instemming van de zittende huurder. Bij een complex wordt een voorstel van de verhuurder tot plaatsing van zonnepanelen als redelijk beschouwd indien 70% of meer van de huurders daarmee heeft ingestemd. Deze 70% instemming geldt ook als er sprake is van doorberekening in de servicekosten en het gaat om zonnepanelen die slechts aan een aantal huurders gezamenlijk kunnen worden geleverd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om zonnepanelen voor de elektra van gemeenschappelijke ruimten in een flat. Voorts geldt dat een verhuurder verplicht is om met zijn huurdersorganisaties regelmatig overleg te voeren over het huur-, onderhouds- en servicekostenbeleid. Dit betekent dat een verhuurder ook zijn beleid inzake het plaatsen van zonnepanelen met zijn huurdersorganisaties zal bespreken. Gelet op deze wettelijke regels acht ik dat huurders voldoende waarborgen hebben als een verhuurder zonnepanelen wil plaatsen.
Het bericht 'Palmolieproducent verstopt ‘foute’ plantage in schaduwbedrijf en maskeert ontbossing' |
|
Tom van der Lee (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Palmolieproducent verstopt «foute» plantage in schaduwbedrijf en maskeert ontbossing»1?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat palmoliebedrijven in Indonesië, Maleisië en Papoea-Nieuw-Guinea goochelen met eigendomsstructuren om zo hun betrokkenheid bij ontbossing te maskeren?
Het artikel in het Financieel Dagblad is gebaseerd op een onderzoek van Chain Reaction Research getiteld «Shadow Companies Present Palm Oil Investor Risks and Undermine NDPE Efforts». Dit rapport toont verontrustende en ongewenste praktijken door palmolieproducenten en illustreert de transparantie-uitdagingen rondom NDPE-eisen (No Deforestation, no Peat, no Exploitation) die bedrijven stellen aan de palmolie die zij kopen.
Hoe verklaart u dat deze bedrijven op het oog lijken te kunnen voldoen aan (Europese en nationale) regels voor duurzame palmolie, terwijl zij tegelijkertijd kwetsbare veenmoerassen en delen van het regenwoud om blijven zetten in nieuwe palmolieplantages, met alle negatieve klimaat- en sociale gevolgen van dien?
De onderzoekers geven aan dat ze op dit moment geen fraude, illegale of criminele activiteiten van een van de palmolie producerende partijen veronderstellen, maar wijzen op ondoorzichtige eigendomsstructuren en mogelijk misbruik daarvan. Hiermee maakt het rapport duidelijk dat er ruimte is om de transparantie van eigendomsstructuren van bedrijven in productielanden te verbeteren. De recente Presidential Regulation No. 13 in Indonesië is een voorbeeld van nationale regelgeving gericht op het vergroten van de transparantie in eigendomsstructuren. Dat is in alle landen wenselijk.
Wat dient er volgens u extra te gebeuren in de handhaving van huidige wet- en regelgeving om dit type schadelijke regelontwijking te bestrijden, of zijn de huidige wet- en regelgeving en de handhaving daarvan gewoonweg onvoldoende sluitend om dit type ontwijking te bestrijden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te bevorderen dat in Nederland, Europa en internationaal wet- en regelgeving en de handhaving daarvan wordt aangescherpt om paal en perk te stellen aan dit soort praktijken?
De bevordering van betere wet- en regelgeving en de handhaving daarvan in productielanden maakt onderdeel uit van het Nederlands beleid gericht op verduurzaming van palmolie, zoals ook geschetst in de kamerbrief van 27 februari 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 539). Het rapport wijst op ondoorzichtige eigendomsstructuren van palmolieproducenten in Indonesië, Maleisië en Papoea-Nieuw-Guinea. Aanpassing van de wetgeving daar omtrent is aan deze landen zelf, en vormt nu geen reden om de wet- en regelgeving in Nederland of Europa aan te scherpen. In Nederland verwacht het kabinet wel dat – mede op basis van de OESO-richtlijnen – bedrijven zelf hoge prioriteit leggen bij het monitoren van hun eigen commitments en het nemen van maatregelen wanneer zaken niet goed verlopen. Het rapport laat ook zien dat dit vaak gebeurt; bedrijven hebben in de afgelopen jaren hun handelscontact verbroken met bedrijven die er schaduwpraktijken op na hielden en leningen door banken aan dergelijke partijen zijn beëindigd.
Wat betreft de regelgeving en handhaving in productielanden, bekijkt het kabinet of Nederland in het kader van het Amsterdam Verklaringen Partnerschap (voor duurzame palmolie en tegen ontbossing) met Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Noorwegen, Italië en het Verenigd Koninkrijk samen kan werken met productielanden om de transparantie in eigendomsstructuren te verbeteren.
Is het niet noodzakelijk om certificering van palmolie verplichtend op te leggen en een internationaal lichaam te creëren, dat als taak krijgt om actief ontwijking van certificering te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, bent u bereid te bevorderen dat een dergelijk internationaal lichaam wordt ingesteld?
Nederland is koploper in de inzet op de verduurzaming van palmolie. Momenteel wordt meer dan 90 procent van alle palmolie voor de voedingsmiddelensector in Nederland RSPO-gecertificeerd (volgens de Ronde Tafel voor Duurzame Palmolie) ingekocht. Het rapport – dat overigens niet in gaat op certificering zoals die van de RSPO, maar zich richt op de NDPE-committeringen van bedrijven – geeft ook geen aanwijzing dat dergelijke certificering wordt ontdoken en dat het beleid moet worden aangepast.
Welke andere stappen bent u bereid te zetten om oneigenlijke ontbossing, verdroging van veengronden en de daaraan gekoppelde opwarming van de aarde en vernietiging van natuur tegen te gaan?
Via een reeks van activiteiten wordt samen met partners, ook in EU-verband, ingezet op het terugdringen van ontbossing wereldwijd, onder meer door het versterken van forest governance (beleid, wet- en regelgeving, en handhaving daarvan). Daarnaast wordt onder andere ondersteuning gegeven aan de Tropical Forest Alliance 2020, die in samenwerking met overheden, bedrijven en NGO’s werkt aan het bevorderen, versterken en monitoren van commitments van bedrijven om ontbossing te stoppen. Door de verhoging van het budget voor klimaat en ontwikkeling zal de komende tijd ook meer ruimte ontstaan voor nieuwe activiteiten die bijdragen aan het tot staan brengen van ontbossing, het ontzien van kwetsbare veengronden en het beperken van de daaraan gekoppelde opwarming van de aarde, in het belang van mens en natuur.
Het project Over de Maas en Vonkelplas |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de actuele situaties rond de projecten «Over de Maas» en «Vonkelplas» in Alphen en Dreumel?
Ja.
Hoe verhouden deze projecten zich tot de eerder Kamerbreed geuite zorgen met betrekking tot zandafgravingen, natuurontwikkeling en het storten van vervuild baggerslib?
De zorgen met betrekking tot de projecten «Over de Maas» en «Vonkelplas» zijn vergelijkbaar met de zorgen die zijn geuit tijdens het debat van 14 juni jl. over diepe plassen. Deze zullen worden meegenomen in de toegezegde verkenning.
In hoeverre hebben de betrokken lagere overheden voldoende mogelijkheden met betrekking tot mankracht, expertise en juridische middelen, om de uitvoering en alle wettelijke bepalingen te controleren en te handhaven?
In de brief van 13 juni 2018 heb ik toegezegd dat de bestaande kaders voor diepe plassen en het toezicht daarop worden geëvalueerd en waar nodig aangepast.1 In het debat van 14 juni 2018 is ook aandacht gevraagd voor de mogelijkheden van betrokken decentrale overheden. Ik neem dit aspect ook mee bij de evaluatie. In de brief aan uw Kamer, waarin ik de uitkomst van de evaluatie zal delen, zal hierop nader worden ingegaan.
Zijn de afspraken en bepalingen in Alphen en Dreumel in lijn met de ambities van de Staatssecretaris, zoals in het debat over het importeren en dumpen van vervuilde grond uit het buitenland van 14 juni besproken? Zo nee, zijn er nieuwe afspraken mogelijk?
De inhoud van eventuele privaatrechtelijke afspraken is een verantwoordelijkheid van de gemeente. Rijkswaterstaat houdt toezicht op de eisen en de zorgplicht van het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee wordt ook getoetst of de afspraken niet strijdig zijn met de geldende wettelijke eisen. Zoals eerder gemeld, zal ik het kader voor de verondieping van diepe plassen evalueren en zo nodig aanpassen.
Vormt de verlenging van het contract een bedreiging voor de archeologische artefacten die mogelijk nog in de grond zitten? Zijn hier afspraken over gemaakt?
Een verlenging vormt geen bedreiging voor de mogelijke archeologische artefacten in de bodem. Voor het winnen is een vergunning noodzakelijk op basis van de Ontgrondingenwet. In 2009 is een ontgrondingsvergunning verleend waarbij op grond van een proef werd geconstateerd dat geen archeologische vondsten verwacht werden. De provincie zal de nieuwe inzichten bij de verlenging van de vergunning betrekken. Zo nodig kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld.
Het bericht dat energiebedrijven met miljardenclaims klimaatbeleid tegenhouden |
|
Mahir Alkaya , Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De dreiging van het Energy Charter Treaty: miljardenclaims remmen klimaatbeleid»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat multinationals met miljardenclaims democratisch tot stand gekomen klimaatbeleid proberen te torpederen?
Het Energiehandvestverdrag stelt regels ten aanzien van alle aspecten van handel in energie, zoals de doorvoer, investeringen en investeringsbescherming. Op basis van de afspraken over investeringsbescherming kunnen investeerders uit landen die partij zijn bij het Energiehandvestverdrag een procedure starten tegen een andere staat die partij is bij het Energiehandvestverdrag wanneer zij schade lijden door onrechtmatig handelen van deze staat. Het is aan de investeerder om dit aan te tonen. Het verdrag biedt investeerders daarmee minimale rechtsbescherming in het buitenland. Recent is het Energiehandvestverdrag met name gebruikt door investeerders die opkomen tegen maatregelen van overheden om subsidies voor hernieuwbare elektriciteit energie in te trekken.
Hoe oordeelt u over de uitspraak in het artikel dat de lopende claims tezamen een hoger bedrag vormen dan geheel Afrika nodig heeft om aan de klimaatdoelen van het Akkoord van Parijs te kunnen voldoen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Op dit moment is geen enkel Afrikaans land lid van het Energiehandvestverdrag. Daarnaast betekent het feit dat een investeerder een claim heeft ingediend nog niet dat deze claim zal worden toegewezen. Het kabinet ziet dan ook geen link tussen het bereiken van de klimaatdoelen van het Akkoord van Parijs door Afrikaanse landen en de hoogte van lopende claims onder het Energiehandvestverdrag.
Hoe oordeelt u over het feit dat «Nederlandse» claims veelal worden ingediend door brievenbusfirma’s, waardoor Nederland op deze wijze een fors deel van de ruim 35 miljard euro aan schadeclaims faciliteert?
Het kabinet vindt het onwenselijk dat in Nederland gevestigde brievenbusfirma’s via Nederland gebruik maken van het Energiehandvestverdrag. Het Secretariaat van het Energiehandvestverdrag bereidt een heronderhandeling van het Energiehandvestverdrag voor. Deze onderhandelingen zullen in 2019 van start gaan. Het kabinet zal er daarbij onder meer voor pleiten dat brievenbusfirma’s worden uitgesloten van bescherming onder het Energiehandvestverdrag.
Aan welke claims is Nederland tegemoet gekomen? Welke claims lopen er in Nederland nog?
Er is nog nooit een claim ingediend tegen Nederland onder het Energiehandvestverdrag.
Welke gevolgen kan dit verdrag hebben voor de geplande vermindering van de gaswinning? Kunt u volledig naar waarheid beweren niet gevoelig te zijn voor dreigementen van Shell en Exxon? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals de Kamer gemeld op 29 maart 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 457), wordt de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn volledig beëindigd. Inmiddels is er een Akkoord op Hoofdlijnen gesloten met Shell en ExxonMobil. Hierover is uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 394). Dit Akkoord is een gebalanceerd pakket aan afspraken waarin is overeengekomen dat Shell en ExxonMobil geen claim zullen indienen voor het gas dat niet gewonnen wordt. Het Energiehandvestverdrag heeft geen gevolgen voor de vermindering van de gaswinning.
Wat betekenen deze claims voor de haalbaarheid van internationaal klimaatbeleid en de doelen van het Akkoord van Parijs?
Het kabinet heeft in het Regeerakkoord een ambitieuze klimaat- en energieagenda geformuleerd en zal daar uitvoering aan geven. De afspraken in het Energiehandvestverdrag staan hieraan niet in de weg. Integendeel, Nederland is partij bij het Protocol bij het Energiehandvestverdrag betreffende energie-efficiëntie en daarmee verband houdende milieuaspecten, waarin staten juist aangemoedigd worden op een efficiënte en duurzame manier met energievoorziening om te gaan.
Bent u bereid in internationaal overleg te pleiten voor het uitzonderen van milieu en klimaatbeleid in het Energy Charter Treaty? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Secretariaat van het Energiehandvestverdrag bereidt de heronderhandeling van het Energiehandvestverdrag voor. Deze onderhandelingen zullen in 2019 van start gaan. Het kabinet zal daarin pleiten voor het expliciet opnemen van een bepaling die het recht van overheden om te reguleren in het publiek belang garandeert, ook voor het milieu en klimaatbeleid. Het kabinet is er geen voorstander van om milieu en klimaatbeleid volledig uit te zonderen van de bescherming van het Energiehandvestverdrag. Ook overheidsmaatregelen die ten goede komen aan het milieu of klimaat kunnen investeerders namelijk op onrechtmatige wijze schade toebrengen.
Het bericht ‘Ruim 600 euro ‘afsluitboete’ voor huiseigenaar die gasloos gaat wonen, dat mag dus niet’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u als antwoord op de vraag welke consequenties u verbindt aan de bindende uitspraak van de Geschillencommissie Energie, aangaf dat er geen generieke werking uitgaat van deze uitspraak?1 Klopt het dat Liander, de in dit geval verantwoordelijke netbeheerder, in het complete dossier van ruim 100 pagina’s in een verweerschrift en een dupliek uitgebreid heeft geprobeerd aannemelijk te maken dat het volledig weghalen van de gasaansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid van het gastransportnet te waarborgen? Zo ja, deelt u de overtuiging dat in een zodanig uitgebreid dossier de belangrijkste argumenten al aangehaald zullen zijn en derhalve in vergelijkbare casussen de geschillencommissie of de rechter niet anders zal oordelen?
De Geschillencommissie Energie heeft in deze casus geoordeeld dat door de betreffende netbeheerder onvoldoende aannemelijk gemaakt is dat het volledig weghalen van de aansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid te kunnen waarborgen. Het is niet mogelijk te preluderen op de vraag of een ander orgaan dan de Geschillencommissie precies zo zal oordelen dan wel of in een andere casus nieuwe argumenten naar voren komen.
Deelt u de overtuiging dat het een onwenselijke situatie is als ieder die dienst Aansluit- en Transportovereenkomst (ATO) voor gas volgens de regels opzegt naar de geschillencommissie of rechter moet om de door netbeheerders als Liander opgelegde verplichting tot het in opdracht laten weghalen van de aansluiting en meetinrichting en de daarvoor gepresenteerde rekening te bevechten, waarbij voor iedere specifieke casus een uitgebreid dossier opgesteld zal moeten worden door de verantwoordelijke netbeheerder om aannemelijk te maken dat het volledig weghalen van de gasaansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid van het gastransportnet te waarborgen? Zo ja, op welke termijn verwacht u een generieke oplossing voor de huidige drempel tot opzegging van de ATO voor gas? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de veronderstelling in de vraag dat het niet wenselijk is dat iedere aangeslotene die van het gas wenst te gaan nu een eigen zaak aanhangig maakt. Daarom heb ik de netbeheerders ook gevraagd mij spoedig te informeren over de noodzaak om altijd de aansluiting te verwijderen en om nader te bezien of goedkopere oplossingen daadwerkelijk verantwoord zijn. Dit onderwerp wordt ook besproken in het kader van het Klimaatakkoord.
Herinnert u zich dat u in het antwoord op vraag 3 (Deelt u het oordeel van de Geschillencommissie dat verzegeling geen veiligheidsrisico’s oplevert?) stelde dat «de netbeheerders eerder hebben aangegeven dat het zogenaamde verzegelen onvoldoende waarborgen biedt dat de veiligheid op de lange termijn gewaarborgd is»?2 Bent u bekend met het feit dat netbeheerders Stedin3 en Enexis4 de gasaansluiting wel voor onbepaalde tijd verzegelen, in het geval van Stedin kosteloos? Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat deze netbeheerders verzegeling van de gasaansluiting voor onbepaalde tijd weldegelijk een voldoende waarborging vinden van de veiligheid op de lange termijn?
De netbeheerders hebben eerder aangegeven dat het zogenaamde verzegelen onvoldoende waarborgen biedt dat de veiligheid op de lange termijn geborgd is. De netbeheerder is conform artikel 10 van de Gaswet verantwoordelijk voor de veiligheid van het gastransportnet. Navraag bij de netbeheerders leert mij dat de netbeheerders inderdaad op verzoek verzegelen, maar niet als structurele maatregel. Er is bij verzegeling altijd sprake van een tijdelijke situatie met in beginsel zicht op hervatting van de dienstverlening.
Klopt het dat uit het Bindend Advies van de geschillencommissie5 blijkt dat de afnemer niet automatisch opdracht geeft, noch verplicht is om opdracht te geven, tot wegneming van de gasaansluiting en meetinrichting bij het opzeggen van de ATO volgens de Algemene Voorwaarden, ongeacht of wegneming al dan niet noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid? Zo nee, waarom niet?
De Geschillencommissie toetst in deze casus slechts of de noodzakelijkheid van het wegnemen van de aansluiting voldoende is onderbouwd door de netbeheerder. Over de vraag welke vorm een eventuele opdracht tot het weghalen van de aansluiting zou moeten hebben, laat de Geschillencommissie zich niet uit.
Klopt het dat de afnemer juridisch gezien geen verplichting heeft tot betaling van kosten bij opzegging of het nu verzegeling van de aansluiting of het wegnemen van de aansluiting en meetinrichting betreft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om met de netbeheerders in gesprek te gaan over het afschaffen van deze kosten?
De Geschillencommissie heeft in deze casus geoordeeld dat de met de opzegging verbonden redelijke kosten voor zover die voortvloeien uit de werkzaamheden die proportioneel van aard zijn, in rekening mogen worden gebracht bij de afnemer.
Binnen de regulering van de netbeheerder, zoals weergegeven in de Tarievencode Gas, geldt dat handelingen door de netbeheerder, die het gevolg zijn van de beëindiging van de aansluitovereenkomst, doorberekend worden aan de afnemer. Dit is het gevolg van het uitgangspunt van kostenoriëntatie dat een beginsel is in de Gaswet, als ook de Elektriciteitswet 1998. Dit algemene uitgangspunt geldt dus ook voor extra verzoeken van afnemers.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens om afsluiting van het gas van gehele wijken ineens te stimuleren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is onderdeel van de besprekingen in het kader van het Klimaatakkoord.
Is het u bekend dat de voormalig inspecteur-generaal van het Staatstoezicht op de Mijnen, de heer Jan de Jong, het onbegrijpelijk vindt dat de versterking van 1.588 woningen momenteel door u is opgeschort?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit onbegrip en zijn kritiek?
Alle noodzakelijke versterking moet worden uitgevoerd. Dit is ook het standpunt van het kabinet. In mijn brieven aan uw Kamer van 24 april 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 466) en 22 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 468) heb ik toegelicht dat de versterking van woningen van bewoners die reeds een versterkingsadvies hebben ontvangen onverkort wordt uitgevoerd. In afwachting van het advies dat de Mijnraad omstreeks 1 juli 2018 zal opleveren worden kortstondig geen nieuwe versterkingsadviezen verzonden. Conform de motie Mulder c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 491) heb ik de Mijnraad verzocht specifieke aandacht te besteden aan de batch van 1.588 woningen.
Bent u het met de heer De Jong eens dat hij zich niet kan voorstellen dat de Mijnraad begin juli met een advies aan u komt, waaruit blijkt dat de versterking niet langer nodig of minder nodig zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Het advies van de Mijnraad verschijnt rond 1 juli 2018. Ik loop niet vooruit op aanbevelingen die daar mogelijk in komen te staan.
Hebt u kennisgenomen van de stelling van de heer De Jong dat er in de Groningse situatie nog niets veranderd is («we hebben dit jaar al een beving boven de 3.0 en net onder de 3.0 gehad. (...) Met een aantal van deze bevingen, kan een beving van 4.0 ook voorkomen. Daarom is die versterking zo belangrijk») Deelt u dit oordeel? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet doet er met het zo snel mogelijk volledig beëindigen van de gaswinning alles aan om de oorzaak van de aardbevingen weg te nemen. De Mijnraad zal mij rond 1 juli adviseren over de ontwikkeling van de risico’s en wat dit voor de versterkingsopgave betekent. Op basis dit advies ga ik direct na het verschijnen daarvan in overleg met de regio om besluiten te nemen over het vervolg van de versterkingsopgave.
Deelt u ook de verwachting van de heer De Jong dat het risico aanzienlijk minder wordt als de gaswinning is teruggebracht tot 12 miljard kuub gas per jaar of minder?
Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) adviseert in zijn advies van 1 februari 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 424) om de gaswinning in Groningen omwille van de veiligheid zo snel mogelijk terug te brengen naar 12 mld kuub per jaar. Hierop heeft het kabinet besloten tot een volledige afbouw van de gaswinning (Zie Kamerstuk 33 529, nr. 457). Deze maatregel neemt het kabinet dan ook voor de veiligheid van de Groningers. Hoeveel veiliger het wordt moet het advies van de Mijnraad uitwijzen.
Heeft u al spijt van u besluit om de versterking van 1588 woningen op te schorten? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat er dan wel nodig is om u van gedachten te doen veranderen?
Het kabinet acht het nog steeds verstandig om besluitvorming over bouwkundige versterking van deze woningen – wat veelal sloop en nieuwbouw zou betekenen – aan te houden totdat de Mijnraad, op basis van wetenschappelijke rapporten, een advies heeft uitgebracht over de ontwikkeling van de veiligheidsrisico’s en wat dit voor de versterkingsopgave betekent.
Ik ben mij er zeer van bewust dat voor bewoners die een traject van inspectie en risicobeoordeling achter de rug hebben iedere pas op de plaats onwelkom is, hoe kortstondig ook. Tegelijkertijd is een besluit tot de sloop van huizen die op basis van de meest recente veiligheidsinzichten mogelijk niet nodig is ook onwenselijk.
Het bericht 'Bestaand aardgasnet kan 30 % waterstof aan' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bestaand aardgasnet kan 30% waterstof aan»?1
Ja.
Bent u van mening dat bijmenging van aardgas met waterstof kan bijdragen om de afhankelijkheid van het Gronings gas te verminderen?
Voor de veiligheid bij transport, opslag en gebruik van aardgas is er in de ministeriële regeling Gaskwaliteit een maximum waterstofgehalte toegestaan: 0,5% in regionale distributienetten en 0,02% in de (landelijke) transmissienetten. Deze beperkte toegestane hoeveelheden maken duidelijk dat op basis van de huidige regelgeving bijmengen van waterstof geen significante bijdrage kan leveren aan het reduceren van het gebruik van Gronings gas.
De veiligheidsrisico’s liggen bij transport en vooral bij verbruik. Bij verbruik verschilt het risico naar het type verbruik. Zo zit het risico voor huishoudelijke toestellen bij de vlamstabiliteit en voor industriële branders en gasturbines bij het verbrandingsgedrag. Ook zal onderzocht moeten worden wat het inzetten van met waterstof gemengd aardgas als grondstof betekent voor diverse toepassingen. In de praktijk kunnen hogere gehaltes waterstof mogelijk zijn voor bepaalde toestellen. Toestellen zijn echter niet gecertificeerd voor hogere gehaltes.
Volgt u op dit moment experimenten waarbij aardgas (deels) wordt gemengd met waterstof?
Projecten richten zich doorgaans ofwel op gas dat aan de kwaliteitseisen van de aardgastransportnetwerken voldoet, zoals invoeding van groen gas dat een laag gehalte waterstof bevat, ofwel op puur waterstof waarbij geen aardgastransportnetwerken worden gebruikt.
Ik ben bekend met het in het genoemde rapport beschreven project in Ameland (waarvoor overigens nieuwe gastoestellen werden gebruikt). De verwachting is dat, mede in het kader van de aardgasvrije wijken, er de komende jaren op verschillende plaatsen in projecten ervaring zal worden opgedaan met inzet van waterstof in de gebouwde omgeving. Daarnaast zijn er projecten met bijmenging van waterstof in o.a. Frankrijk en Duitsland.
Op welke termijn verwacht u dat waterstof daadwerkelijk in de praktijk zal worden gebruikt om de afhankelijkheid van fossiele energie te verminderen en/of het gebruik van fossiele energie te vervangen?
Dit zal afhankelijk zijn van wanneer groene waterstof grootschalig beschikbaar is en van hoe de markt voor waterstof zich gaat ontwikkelen. De huidige verwachting is dat grootschalige toepassing niet voor 2030 zal plaatsvinden. De grootschalige toepassing, als grondstof en brandstof, wordt vooral voorzien in de industrie. Op korte termijn kan waterstof al ingezet worden in de mobiliteit en zal er ervaring worden opgedaan met toepassingen in de gebouwde omgeving. Waterstof kan, in combinatie met grootschalige opslag, ook gebruikt worden in gascentrales, gezien de blijvende behoefte in de elektriciteitssector aan regelbaar vermogen. De komende jaren zullen moeten worden gebruikt voor de opschaling en kostenreductie van elektrolyse, naast het vergroten van het aandeel van voor elektrolyse benodigde duurzame elektriciteit.
Bent u van mening dat het bijmengen van aardgas met waterstof een realistische oplossing is om CO2-uitstoot te verminderen voor wijken waar het uitbannen van aardgas (op korte termijn) lastig of duur is?
Het is een technisch haalbare mogelijkheid, waarbij echter met een aantal aspecten rekening gehouden moet worden. Allereerst moeten alle gebruikers het mengsel veilig kunnen gebruiken. Dit vergt dat alle bestaande toestellen opnieuw gecertificeerd moeten worden voor de gehanteerde waterstofgehaltes, of dat toestellen moeten worden vervangen. Daarnaast dient het bijmengen van waterstof plaats te vinden op een locatie in de aardgastransportnetwerken waarbij het verzekerd is dat het aardgas-waterstofmengsel alleen bij gebruikers terecht komt die veilig dit mengsel kunnen gebruiken.
Het bijmengen van waterstof in aardgas zal alleen de uitstoot van CO2 verminderen als de waterstof geproduceerd is door gebruik te maken van duurzame energie of uit fossiele energie gecombineerd met het afvangen en opslaan van CO2.
Heeft u inzicht in de kosten van het bijmengen van aardgas met waterstof? Zo ja, wat zijn deze kosten? Zo nee, hoe kunnen deze kosten worden achterhaald?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 richten projecten en onderzoeken zich niet vaak op het bijmengen van waterstof in aardgas. Ik heb momenteel geen inzicht in de kosten. Partijen in de energiesector kunnen een business-case ontwikkelen om de kosten in kaart te brengen.
Is het mogelijk om hoogcalorisch aardgas met zowel stikstof als waterstof te vermengen opdat dit type gas kan worden gebruikt voor Nederlandse huishoudens?
Dit is mogelijk. Voor de uitvoerbaarheid hiervan gelden echter dezelfde aspecten als genoemd in het antwoord op vraag 5. Naast huishoudens zijn er andere verbruikers die laagcalorisch gas gebruiken in kantoren en fabrieken. Het is dus noodzakelijk dat alle klanten, die het met waterstof gemengde aardgas ontvangen, dit ook veilig kunnen verbruiken. Dit is momenteel niet het geval, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2.
De zoutwinning in de gemeente Midden-Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Midden-Groningen oneens over zoutwinning»?1
Ja.
Klopt het dat er door Nedmag boringen plaatsvinden die in strijd zijn met het winningsplan? Zo ja, waarom handhaaft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ondanks het verzoek van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen niet?
Op dit moment vinden er geen boringen plaats. Het handhavingsverzoek van de gemeente Midden-Groningen had betrekking op toekomstige boringen die nu nog niet plaatsvinden. Ik heb eind juli 2018 het formele bezwaar van de gemeente Midden-Groningen ontvangen. Het incident2 in het cavernestelsel van Nedmag en nieuwe daarbij beschikbaar gekomen informatie zal worden betrokken bij de behandeling van het bezwaar van de gemeente. SodM zal het bezwaar behandelen volgens de procedure binnen de daarvoor vaststelde termijn.
Wat zijn de gevolgen en risico’s van het incident waarbij pekel en mogelijk dieselolie wegstroomden?
Nedmag heeft alert gereageerd en maatregelen getroffen om de ongecontroleerde uitstroom uit de caverne in de diepe ondergrond te minimaliseren. Door zoveel mogelijk vloeistof uit de caverne te pompen en de injectie van water te stoppen heeft men de druk in de caverne verlaagd. Door de lage druk wordt de uitstroom van pekel en de mogelijke uitstroom van een deel van de in de caverne aanwezige diesel zoveel mogelijk voorkomen. Het risico dat de het grondwater door de gelekte vloeistoffen wordt verontreinigd, wordt daardoor kleiner.
De samenstelling van het grondwater wordt door Nedmag gemonitord in meerdere diepe en ondiepe peilbuizen op en rond de locatie. Op dit moment is er geen verandering van de samenstelling van het grondwater aangetroffen. Het onderzoek naar de oorzaak en de gevolgen van de lekkage uit het cavernestelsel in de diepe ondergrond is nu gaande en zal naar verwachting in het najaar gereed zijn.
Wat zijn de gevolgen van de versnelde zoutwinning die nu ten aanzien van de bodemdaling?
Welke gevolgen heeft de versnelde bodemdaling op de reeds beschadigde huizen van mensen?
De drukverlaging van het cavernestelsel (zie de beantwoording van vraag 3) zal leiden tot versnelde bodemdaling. Op dit moment wordt door Nedmag berekend wat de maximale bodemdaling zou kunnen worden en in hoeverre deze de vergunde maximale bodemdaling, zoals berekend in het winningsplan, mogelijk zal gaan overschrijden. De extra bodemdaling zal naar verwachting van SodM en Nedmag niet leiden tot schade aan gebouwen. Om dit zeker te weten laat Nedmag hier onderzoek naar doen. De resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting in september worden gepubliceerd.
Door de bodemdaling kan het grondwater relatief hoger komen te staan, waardoor mogelijk aanpassingen door het waterschap nodig zijn om het grondwaterpeil weer op het juiste niveau te brengen. De versnelde bodemdaling veroorzaakt door de lekkage kan dit waterbeheersproces verder versnellen. Nedmag heeft contact met het Waterschap Hunze en Aa’s, waarmee men eerder maatregelen heeft afgesproken om de toekomstige bodemdaling te beheersen. Nu de bodemdaling mogelijk groter zal zijn, zullen deze maatregelen moeten worden herzien.
Welke risico’s brengt de gestapelde mijnbouw (aardgaswinning in combinatie met zoutwinning) specifiek in deze situatie met zich mee?
Op 11 juli 2018 heeft de TU Delft het rapport «Onderzoek naar de oorzaken van bouwkundige schade in Groningen»3 gepubliceerd. De onderzoekers geven aan dat een uniforme diepe bodemdaling geen gevolgen heeft voor gebouwen. De zoutwinning leidt echter tot een komvormige bodemdaling, waarbij krommingen en hellingen optreden in de bodem en waardoor spanningen kunnen optreden in bouwkundige constructies.
De onderzoekers hebben bij 69 gevallen waarbij mijnbouw heeft geleid tot bodemdaling, de krommingen en hellingen van de bodem in kaart gebracht. Men heeft geconcludeerd dat voor alle gevallen de krommingen en hellingen van de bodem niet tot schade leidt. Dit geldt ook voor de cases die gelegen zijn in gebieden waar zowel gaswinning als zoutwinning plaatsvindt. De krommingen en hellingen in de bodem zijn in de gebieden met «gestapelde mijnbouw» wel groter. De onderzoekers concluderen verder dat diepe bodemdaling een rol kan spelen als indirecte schadeoorzaak vanwege aangepaste oppervlaktewaterpeilen en de doorwerking daarvan in de grondwaterstanden.
Realiseert u zich dat dit incident weer tot extra onrust leidt en bent u bereid daarom alsnog op te treden?
Zie antwoord vraag 6.
Neemt u, gelet op het gegeven dat er geluiden zijn dat mensen met schade in dit gebied van kastje (Nedmag) naar de muur (NAM) gestuurd worden, de aanbeveling van het SodM in de «Staat van de sector zout»2 over om een Loket mijnbouwschade in te stellen met daarachter een fonds gevuld door verschillende partijen waardoor mensen eindelijk verlost zijn van bedrijven en instanties die alleen naar elkaar (door)verwijzen?
Ja, dat realiseer ik mij en dat betreur ik ook. Op dit moment is er veel aandacht voor het gebruik van de ondergrond. We hebben onze ondergrond en mijnbouw nodig voor industriële activiteiten en onze energievoorziening. De ondergrond zal ook in de toekomst ten behoeve van een duurzame energiehuishouding een belangrijk rol spelen. Ik denk dan vooral aan geothermie, energieopslag en CCS. Ik wil dan ook zorgvuldig met de ondergrond en de gevolgen van het gebruik daarvan omgaan.
Zoutwinning is in Nederland alleen toegestaan zolang dit veilig en verantwoord kan plaatsvinden. Dit is een primair aspect bij de vergunningen die ik verleen. Hierbij vraag ik advies aan de decentrale overheden, SodM, Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en de Mijnraad.
De toezichthouder beoordeelt of de veiligheid bij de uitvoering van de winning voldoende is geborgd. Indien de toezichthouder de risico’s niet acceptabel vindt dan kan zij handhaven.
Bent u bekend met het artikel «Meer meten in aardbevingsgebieden»?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit artikel?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Uit het artikel blijkt dat er twee opvattingen zijn over het aantal seismometerstations in Noord-Holland. Het kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw meent dat er te weinig seismometerstations zijn om aardbevingen door gaswinning goed te kunnen analyseren. Daarentegen merkt het KNMI op dat er zes seismometerstations in Noord-Holland beschikbaar zijn en dat dat voldoende is om aardbevingen door gaswinning goed te kunnen detecteren.
Ik sluit me aan bij de leidraad die we hiervoor in Nederland hebben en bij het standpunt van het KNMI. Die leidraad is opgesteld door de toezichthouder op de olie- en gaswinning, het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). In de leidraad, getiteld «Methodiek voor risicoanalyse omtrent geïnduceerde bevingen door gaswinning» (2016), is beschreven welke mate van seismische monitoring past bij een bepaald gasveld, gegeven de kans op aardbevingen2. Deze leidraad is toegepast op de Noord-Hollandse gasvelden. Dat wil overigens niet zeggen dat de omvang van het meetnet in steen gebeiteld is. Op grond van de Mijnbouwwet moeten de exploitanten jaarlijks een meetplan voorleggen aan SodM. Mocht SodM tot de conclusie komen dat het meetnet ontoereikend is, dan wordt het meetnet uitgebreid. Dit systeem werkt naar mijn idee naar behoren.
Klopt het dat het mogelijk is dat het gasveld van Warder groter is dan waar nu rekening mee wordt gehouden wat betreft het aantal meetopstellingen om aardbevingen door gaswinning goed te kunnen analyseren? Zo ja, bent u bereid om aanvullend onderzoek te doen naar het aantal benodigde meetopstellingen om accuraat aardbevingen door gaswinning uit het gasveld van Warder te kunnen analyseren en het aantal meetopstellingen uit te breiden naar dat gevonden aantal? Zo nee, waarom niet?
Het epicentrum van de aardbeving is door het KNMI gelokaliseerd op een afstand van meer dan 1,5 km van het gasveld Middelie bij Warder. Gelet op de onzekerheidsmarge, die altijd aan de bepaling van het epicentrum is verbonden, valt niet met zekerheid te zeggen dat de gaswinning uit gasveld Middelie daadwerkelijk de oorzaak van de aardbeving is.
De exploitant van het gasveld – de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) – gebruikt 3D-seismische gegevens om een model te maken van de (diepe) ondergrond. Dit model wordt gecombineerd met gegevens uit de putten om de omvang van het gasveld vast te stellen. De technische details van het gasveld worden behandeld in het winningsplan Middelie, dat gepubliceerd is op het Nederlandse Olie- en Gasportaal (www.nlog.nl). Er zijn geen aanwijzingen dat het gasveld Middelie groter is dan aangegeven in het winningsplan.
Voor alle kleine gasvelden op het vasteland is bepaald in welke risicocategorie ze vallen (Kamerstuk 33 529, nr. 275) en welke intensiteit en type monitoring daarbij hoort. Voor gasvelden in de laagste risicocategorie is naar verhouding minder monitoring nodig, dan voor gasvelden die in een hogere categorie vallen. Dit systeem werkt naar behoren. Als na verloop van tijd zou blijken dat er te weinig monitoring plaatsvindt, of dat er andere type monitoring nodig is, dan kan dat via het zogeheten meetplan, dat de gasproducenten jaarlijks aan SodM voorleggen, worden gewijzigd.
Deelt u de analyse van het kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw dat gezien de ondergrond het genoemde gebied extra gevoelig is voor aardbevingen? Zo nee, waarom niet?
De gevoeligheid voor bevingen waar het kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw op doelt, is de samenstelling van de (ondiepe) bodem van het genoemde gebied. Uit recente onderzoeken naar de aardbevingen in Groningen is gebleken dat het aanwezig zijn van veen en klei in de bodem kan leiden tot een grotere grondbeweging bij een aardbeving, in tegenstelling tot zandgronden. Een dergelijke bodemgesteldheid (veen en klei) is op veel plaatsen in Nederland te vinden, ook in de buurt van Warder. Het gaat dus niet om een – voor Nederland – uitzonderlijke situatie.
Bent u bereid in overleg te treden met kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw zodat zij hun ervaring en advies kunnen delen? Zo nee, waarom, niet?
Ja, betrokken medewerkers van mijn ministerie zullen in overleg treden met het kennisplatform.