Het artikel 'Energieleveranciers misleiden klanten met CO2 gecompenseerd gas' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat energieleveranciers consumenten CO2-gecompenseerd gas hebben aangeboden, waarvan nu blijkt dat deze projecten gemiddeld tien keer slechter presteren dan beloofd of dat er in sommige gevallen helemaal geen compensatie-effect is geweest?
Het klopt dat er uit onderzoeken is gebleken dat er koolstofcertificaten op de markt zijn die niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering hebben opgeleverd vanwege een legio aan redenen. Dit draagt niet bij aan de reputatie van de markt en weerhoudt mogelijke kopers van koolstofcertificaten zoals bedrijven of organisaties, maar ook burgers, om via deze certificaten te investeren klimaatprojecten. Dat het niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering oplevert betekent niet dat het steunen van klimaatprojecten helemaal geen positieve effecten heeft. Het betekent wel dat het vervolgens claimen van bijvoorbeeld klimaatneutraliteit of emissiereductie niet altijd een eerlijke claim is.
Hoe wordt er voorkomen dat consumenten worden misleid met CO2-gecompenseerd gas dat duurzamer lijkt dan dat het daadwerkelijk is? Welke lessen trekt u uit deze misstanden?
Recentelijk is er een Europees akkoord gesloten over een richtlijn ten behoeve van een grotere rol voor de consument bij de groene transitie. Deze richtlijn voert nieuwe regels in voor bedrijven die vrijwillige duurzaamheidsclaims doen, bijvoorbeeld op basis van CO2-compensatie.2 Deze wetgeving, die medio 2026 ingaat, verbiedt het bedrijven onder meer om te beweren dat een product dankzij de compensatie van broeikasgasmeissies een neutraal, verminderd of positief milieueffect heeft.3 Dit veronderstelt namelijk ten onrechte dat de productie geen klimaatimpact heeft. Bovendien moeten bedrijven, wanneer zij een milieuclaim doen die betrekking heeft op toekomstige milieuprestaties4, nauwkeurig uiteenzetten hoe zij dit doel gaan bereiken. Dit moet aan de hand van een publiek toegankelijk uitvoeringsplan dat meetbare en tijdsgebonden doelen stelt, ingaat op de toewijzing van (financiële) middelen, en dat regelmatig wordt geverifieerd door een onafhankelijke externe deskundige. De conclusies van deze deskundige moeten eveneens ter beschikking worden gesteld aan consumenten.5 Ondernemingen mogen nog wel reclame maken over hun investeringen in milieu-initiatieven, bijvoorbeeld middels de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten, zolang zij niet beweren dat dit de schadelijke effecten van de totstandkoming van het product reduceert of neutraliseert.6 Absolute termen zoals klimaatneutraal en CO2-gecompenseerd dienen hierbij hoe dan ook vermeden te worden.
Wat kunt u doen om consumenten in de toekomst beter te beschermen tegen greenwashing op de energiemarkt?
Zoals beschreven in het vorige antwoord gaan er nieuwe regels gelden voor bedrijven met het doel om greenwashing tegen te gaan. Voordat deze nieuwe regels van kracht zijn, moeten bedrijven op basis van de wet oneerlijke handelspraktijken al het nodige doen om consumenten te informeren over de herkomst van hun producten en hun duurzaamheidskenmerken. De leidraad duurzaamheidsclaims van de ACM heeft tot doel om bedrijven hierbij duidelijkheid te geven over hun verplichtingen door aan te geven waar duurzaamheidsclaims aan moeten voldoen.7
Hoe kan het voor consumenten transparanter worden gemaakt welke duurzame projecten worden gebruikt ter compensatie voor de CO2-uitstoot van gas en hoeveel compensatie dit oplevert? Zou een (Europees) keurmerk hieraan kunnen bijdragen?
Met het nieuwe EU verbod op compensatieclaims dat vanaf 2026 zal ingaan voor producten en diensten wordt een deel van dit transparantieprobleem opgelost. Daarnaast wordt er op dit moment onderhandeld over een EU-richtlijn8 ten aanzien van duurzaamheidsclaims op organisatieniveau, mogelijk dat hierin transparantievoorwaarden worden opgenomen wanneer gebruik wordt gemaakt van koolstofcertificaten voor klimaatclaims. Nederland heeft daarnaast, samen met een aantal EU-landen, een gemeenschappelijke positie op de vrijwillige markt ontwikkeld en aanbevelingen gepubliceerd tijdens de VN-klimaattop in Dubai afgelopen jaar.9 In deze aanbevelingen worden bedrijven of organisaties die koolstofcertificaten gebruiken voor duurzaamheidsclaims aangemoedigd hierover jaarlijks te rapporten in een publiek beschikbaar rapport met onder meer informatie over het type en de hoeveelheid certificaten. Het bevat tevens aanbevelingen om certificaten te kopen van hoge kwaliteit, die de beloofde emissiereductie of verwijdering kunnen waarmaken. Of een Europees keurmerk een waardevolle bijdrage is bovenop de al bestaande keurmerken vind ik een vraagstuk voor de markt. Indien partijen daartoe besluiten is het voorts, met de inwerkingtreding van voorgenoemde richtlijn voor duurzaamheidsclaims op producten en diensten, van belang dat deze keurmerken onafhankelijk worden gecertificeerd.10
Wat zouden andere mogelijkheden zijn om te valideren of projecten daadwerkelijk zorgen voor voldoende CO2-compensatie? Wat wordt hieraan gedaan op EU-niveau?
In reactie op uw vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 3 en 4.
Het bericht 'Zonnepanelen minder lucratief, 'maar leveren nog altijd 17 jaar gratis stroom'' |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw standpunt met betrekking tot de recente trend van energiebedrijven om kosten in rekening te brengen voor het terugleveren van stroom door zonnepanelenbezitters?1
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft in haar verkennende studie2 en vervolgonderzoek3 geconcludeerd dat leveranciers hogere kosten maken door hun klanten met zonnepanelen ten opzichte van hun klanten zonder zonnepanelen. Dit komt doordat zonnepaneelbezitters zowel hogere onbalans- als inkoopkosten met zich meebrengen en door kosten als gevolg van de salderingsregeling. Leveranciers kiezen er nu voor om deze kosten door te rekenen aan de groep klanten die deze kosten veroorzaakt, namelijk de zonnepaneelbezitters, in plaats van de kosten te verdelen over het volledige klantenbestand zoals eerst werd gedaan.
Hoewel deze methoden bijdragen aan een eerlijkere verdeling van de kosten, vind ik de onduidelijkheid die deze methoden kunnen veroorzaken bij de consument niet fraai. Ik vind het dan ook belangrijk dat consumenten weten hoe hun kostenplaatje eruit ziet en dat de ACM toezicht kan houden op de vraag of deze terugleverkosten transparant tot stand komen en of de tarieven, waar de terugleverkosten onderdeel van zijn, redelijk zijn. Uiteindelijk is het aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder om stappen te nemen indien zij dit noodzakelijk acht.
Hekelt u het tegen elkaar uitspelen van consumenten met en consumenten zonder zonnepanelen? Zo ja, welke stappen wilt u zetten om te zorgen dat ook mensen die nu geen panelen hebben deze kunnen krijgen of kunnen meedelen in de opbrengst?
Ongeacht de keuze die de leverancier maakt over het wel of niet in rekening brengen van terugleverkosten aan klanten met zonnepanelen, is er altijd sprake van een herverdelingseffect. Ik vind dus dat je niet kan spreken van het tegen elkaar uitspelen van consumenten met en consumenten zonder zonnepanelen. Daarbij is de verwachting dat zonnepanelen zich nog steeds binnen hun levensduur terugverdienen en dat een investering hierin blijft lonen.
Wat is de status van het vervolgonderzoek van de Autoriteit Consument & Markt naar de daadwerkelijke kosten en de manier waarop deze door leveranciers doorberekend worden in hun tarieven? Welke stappen bent u voornemens te zetten op basis van de conclusies van dit onderzoek?
Het onderzoek is inmiddels gepubliceerd4. Zoals aangegeven in vraag 1 blijkt hieruit dat leveranciers inderdaad hogere kosten maken door hun klanten met zonnepanelen. Het is aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder om stappen te ondernemen indien zij dit noodzakelijk acht. Op basis van het vervolgonderzoek concludeert de ACM echter dat de tarieven van de onderzochte leveranciers niet onredelijk zijn en dus niet in strijd zijn met de wet.
Heft u initiatieven of plannen om de adoptie van thuisbatterijen te bevorderen als een manier om overtollige zonnestroom op te slaan en de afhankelijkheid van het stroomnet te verminderen? Zo ja, welke?
In december 2023 is er een uitgebreid onderzoek gepubliceerd naar de rol van opslag5. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen businesscase is voor thuisbatterijen. De rol van thuis- en buurtbatterijen blijft minimaal voor het leveren van flexibiliteit en het verlichten van netcongestie. Het advies van dit onderzoek is om niet over te gaan tot stimulering van thuisbatterijen.
Hoe bent u van plan consumenten te informeren over de veranderingen in de kosten en regels met betrekking tot zonnepanelen en teruglevering van stroom om verwarring te voorkomen en transparantie te waarborgen?
Het is aan de leverancier om de consument te informeren over wijzigingen in het contract. Het rekenen van terugleverkosten kan namelijk niet worden doorgevoerd zonder dat de voorwaarden van het contract zijn aangepast, en de consument daarmee vooraf instemt na door de leverancier goed geïnformeerd te zijn. De leverancier is verplicht om de klant ten minste 30 dagen voorafgaand aan deze wijziging hiervan op de hoogte te stellen.
In algemene zin geeft Milieu Centraal voorlichting over zowel de opbrengsten van zonnepanelen als de ontwikkeling van de energierekening. Ik zal de ontwikkelingen met betrekking tot de terugleverkosten bij Milieu Centraal onder de aandacht brengen om te kijken of de informatievoorziening voor consumenten verder geactualiseerd kan worden. Daarbij geven meerdere prijsvergelijkingswebsites informatie over de door leveranciers gehanteerde methoden om kosten door te rekenen aan klanten met zonnepanelen. Het is voor de consument dus goed mogelijk om het aanbod te vergelijken en te kiezen voor het meest gunstige aanbod in diens persoonlijke situatie.
Welke maatregelen overweegt u om consumenten te informeren en te begeleiden bij het kiezen van energieleveranciers, gezien de grote variatie in kosten en regels met betrekking tot teruglevering die door verschillende energiebedrijven worden gehanteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u om in te grijpen bij het rekenen van terugleverkosten om te zorgen dat draagvlak voor zonnepanelen blijft en mensen zich niet belazerd voelen?
Het in rekening brengen van terugleverkosten aan klanten met zonnepanelen is niet verboden zolang deze kosten gebaseerd zijn op daadwerkelijk gemaakte kosten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 brengen huishoudens met zonnepanelen verschillende kosten met zich mee voor de leverancier, namelijk hogere inkoopkosten, hogere onbalanskosten en kosten als gevolg van de salderingsregeling. Wanneer de salderingsregeling per 1 januari 2027 wordt afgeschaft, zoals voorgesteld in het hoofdlijnenakkoord van de nieuwe coalitie, zal in ieder geval het deel van de terugleverkosten dat samenhangt met de salderingsregeling verdwijnen.
De motie van het lid Erkens c.s.6 roept op tot het beëindigen van alle terugleverkosten als de salderingsregeling wordt afgeschaft. Ik heb in mijn appreciatie van deze motie al aangeven dat ik dit verzoek beschouw als een inspanningsverplichting waaraan invulling dient te worden gegeven op het moment dat de regeling beëindigd wordt. Dit is nu aan een nieuw kabinet.
Hoe ziet u de rol van zonnepanelen in de toekomstige energiemix van Nederland, rekening houdend met de voortdurende veranderingen in regelgeving en de evolutie van technologieën zoals thuisbatterijen?
In het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) schetst het kabinet welke rol zon-PV in een CO2-vrij elektriciteitssysteem kan spelen7. De integrale infrastructuurverkenning van de netbeheerders8 laat voor de periode tot 2050 een mogelijke verdere doorgroei van zon-PV zien tot 173 GW. Om dit te laten slagen gelden er echter wel enkele randvoorwaarden, zoals geschetst in het in 2022 uitgebrachte advies van Greetje Bos9 over hoe duurzame opwek van elektriciteit op land gerealiseerd kan worden. Dit advies benoemt onder andere de salderingsregeling als een voorbeeld van de huidige sturing en instrumentenmix die de transitie van een centraal ingerichte elektriciteitslevering naar een systeem met actieve consumenten die het elektriciteitsnet beter benutten in de weg zit. Dit terwijl deze transitie wel nodig is voor het slagen van de energietransitie.
Welke gevolgen hebben de terugleverkosten voor corporaties en hun huurders met zonnepanelen?
De gevolgen van terugleverkosten voor corporaties en hun huurders met zonnepanelen zullen door mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening nader onderzocht worden. Dit om invulling te geven aan de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Beckerman10 die de regering verzoekt om samen met de Woonbond en Aedes onderzoek te doen naar zonnepanelen in de huursector.
Het rapport Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations" van het Royal United Services Institute (RUSI) |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt het kabinet de aanbevelingen in het rapport «Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations» van het Royal United Services Institute (RUSI) met betrekking tot het optimaliseren van de Nederlandse slagkracht in het lucht- en ruimtedomein?
Het RUSI rapport biedt een aantal adviezen om de Nederlandse slagkracht in het lucht- en ruimtedomein te optimaliseren. Een belangrijk aspect hierbij is het investeren in voldoende voortzettingsvermogen. Het kabinet onderschrijft dit, aangezien de voorraden en de ondersteuning nog onvoldoende op orde zijn. Ook onderschrijft het kabinet de observatie dat een robuuste SEAD/DEAD capaciteit noodzakelijk is om A2/AD uit te kunnen schakelen. Het beschikken over een dergelijke capaciteit draagt bij aan een geloofwaardige afschrikking en vergroot het vermogen om de eigen vrijheid van handelen zeker te stellen in een hoge dreigingsomgeving. Omdat de F-35 voor deze taak zeer geschikt is heeft het kabinet met de Defensienota 2022 de SEAD/DEAD capaciteit versterkt.
Meer algemeen maakt het RUSI rapport wat betreft het kabinet duidelijk dat een verdere groei naar ten minste 2% noodzakelijk is om toegerust te zijn op een mogelijk conflict. De verslechterde mondiale veiligheidssituatie maakt het noodzaak dat we doorgaan met het versterken van de krijgsmacht. Daarbij hebben 30 jaar bezuinigingen diepe sporen getrokken binnen de gehele Nederlandse defensie en dus ook in de luchtmacht. Financiële invulling hiervan is aan een volgend kabinet.
Welke stappen heeft het kabinet ondernomen of plant het te ondernemen naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport betreffende de operationele gereedheid van de F-35 squadrons?
Het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) heeft na het behalen van de Initial Operational Capable (IOC) status met de F-35 in december 2021 en de inval van Rusland in Oekraïne in februari 2022 de focus gezet op het verbeteren van de inzetgereedheid van de F-35 squadrons. Gezien de afgelopen jaren van bezuinigingen, operationele inzet en daarmee beperkte capaciteit, betreft dit geen gemakkelijke opgave. CLSK nadert het einde van de transitie van de F-16 naar de F-35, voorzien in de tweede helft van dit jaar. Een deel van het personeel wordt nog omgeschoold van de F-16 naar de F-35 waarvan de effecten in de loop van komende jaren worden verwacht. Verder heeft CLSK structureel nauw overleg met het F-35 programma en de Amerikaanse overheid om de beschikbaarheid van materiaal, ondersteunende apparatuur en wapens te vergroten en sneller beschikbaar te krijgen. Ook wordt onderzocht hoe met industriële partners de doorlooptijden van onderhoud kunnen worden verkleind. De Kamer is hierover geïnformeerd met twee Kamerbrieven, Vierentwintigste voortgangsrapportage project Verwerving F-35 en Behoeftestelling vervanging F-16 (Kamerstuk 26 488, nr 476 en Kamerstuk 26 488, nr 473).
Het huidige conflict in Oekraïne onderstreept het belang van voldoende voortzettingsvermogen om het gevecht te kunnen blijven voeren. Hier zijn o.a. grote (munitie)voorraden voor noodzakelijk. Aangaande personele capaciteit onderneemt Defensie stappen om de werving, instroom, opleidingscapaciteit en behoud van F-35 personeel te vergroten. Het rapport onderschrijft o.a. de professionaliteit en kwaliteit van de vliegers binnen Defensie. Zij leveren een belangrijke bijdrage in de fase van transitie en inzet.
Is het kabinet het eens met de stelling in het rapport dat de huidige geluidsnormen een beperkende factor vormen voor het maximale gebruik van luchtmachtbases? Zo ja, welke acties worden overwogen?
Rond de militaire en ook civiele vliegvelden gelden in normale omstandigheden wettelijke geluidscontouren. Deze geluidscontouren worden vastgelegd in het luchthavenbesluit dat van kracht is voor het betreffende vliegveld, zodat het toegestane geluid dat de vliegtuigen mogen maken bij het landen en starten kan worden gereguleerd. Binnen de wettelijke mogelijkheden wordt op de meeste plekken maximaal gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte. Door de verslechterde veiligheidssituatie moet rekening worden gehouden met intensivering van vliegactiviteiten met jachtvliegtuigen in Nederland om gereedheid, inzetbaarheid en paraatheid te vergroten om Nederland veilig te houden. De ontstane grotere behoefte aan ruimte voor het oefenen en trainen met jachtvliegtuigen is opgenomen in het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie. Hierover neemt het kabinet naar verwachting eind 2024 of begin 2025 een besluit.
Kan het kabinet een tijdslijn schetsen voor eventuele aanpassingen in wet- en regelgeving omtrent geluidsnormen voor militair luchtverkeer?
In de jaarlijkse rapportage Stand van Defensie wordt Uw Kamer geïnformeerd over de lopende aanpassingen en de voortgang van de luchthavenbesluiten van Defensie. Na het kabinetsbesluit over het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie wordt inzichtelijk gemaakt of en zo ja, welke aanpassingen in de luchthavenbesluiten nodig zijn.
Kan het kabinet uiteenzetten welke specifieke maatregelen worden overwogen om de SEAD/DEAD-capaciteiten van de Nederlandse Luchtmacht te verbeteren? Bent u het eens met het gestelde in het rapport dat Nederland hier een onderscheidende capaciteit kan leveren?
Nederland beschikt reeds over F-35A jachtvliegtuigen, die door hun stealth-capaciteiten en geavanceerde sensoren zeer geschikt zijn voor het uitvoeren van SEAD/DEAD missies. Het uitvoeren van SEAD/DEAD missies levert een cruciale bijdrage aan het creëren van luchtoverwicht. Hierdoor wordt meer bewegingsvrijheid gecreëerd voor eigen eenheden in het land-, maritieme, en luchtdomein. Daarbij is het verkrijgen van meer SEAD/DEAD capaciteit ook een van de prioriteiten van Allied Air Command (AIRCOM).
In Europa is gezien de dreiging aan de oostflank een groot tekort aan SEAD/DEAD capaciteit, een zogenaamde capability shortfall area binnen zowel de NAVO als EU. Voor deze capaciteit is Nederland sterk afhankelijk van de Verenigde Staten. Met de Defensienota 2022 (bijlage bij Kamerstuk 36 124, nr. 1) heeft het Kabinet reeds een aantal specifieke maatregelen genomen om de SEAD/DEAD capaciteit van de Luchtmacht te verbeteren. Het Kabinet breidt het aantal F-35 jachtvliegtuigen verder uit (het vervolledigen van het derde squadron) en verbetert de bewapening voor de F-35 door te investeren in zogenoemde Anti-Access/Area-Denial (A2/AD)-bewapening (Kamerstuk 27 830, nr. 402) die specifiek bedoeld is voor het aangrijpen van vijandelijke grondgebonden luchtverdediging. Hiermee wordt invulling gegeven aan NAVO capaciteitsdoelstellingen. Daarnaast investeert Defensie in Deep Precision Strike (DPS) capaciteit in Air en Maritiem (Kamerstuk 27 830, nr. 391). DPS is één van de Capability Gaps van de NAVO. Hiermee wordt eveneens een bijdrage geleverd aan de SEAD/DEAD missie. De Nederlandse investeringen zijn derhalve onderscheidend en dragen bij aan een veiliger Europa en krachtigere NAVO en EU.
Deelt u de aanname in het rapport dat Nederland een van de weinige Europese landen is die een SEAD/DEAD-capaciteit kan ontwikkelen op korte termijn, mogelijk samen met Noorwegen?
Het rapport onderschrijft de aanwezigheid van kwalitatief hoogwaardig personeel en materieel, met echter beperkt aanwezig voortzettingsvermogen. Dit gebrek aan voortzettingsvermogen is exemplarisch voor de gehele krijgsmacht. Nederland is één van de eerste landen met operationele F-35 capaciteit. De SEAD/DEAD capaciteit is één van de zes missietypen van de F-35 waarop het aankoop besluit is gebaseerd. Defensie heeft in de transitie van de F-16 naar de F-35 deze missie voor ogen gehad bij alle investeringen in de jachtvliegtuigcapaciteit. Met de Defensienota 2022 zijn verdere stappen gezet in de uitbreiding van jachtvliegtuigcapaciteit. Defensie bespreekt met F-35 partners als Noorwegen en de VS hoe samen de effectiviteit kan worden vergroot om de schaarse SEAD/DEAD capaciteit te versterken.
Zou een dergelijke onderscheidende capaciteit de positie van Nederland versterken op het gebied van militaire besluitvorming samen met Europese partnerlanden?
Ja, een onderscheidende capaciteit versterkt de positie van een land op het politiek-militair strategisch niveau. Belangrijk om te vermelden is dat bij zowel bij de NAVO als bij de EU besluiten over defensie-aangelegenheden per consensus gaan. Dat betekent dus dat, ongeacht capaciteiten, alle bondgenoten (NAVO) resp. lidstaten (EU) dezelfde status hebben in besluitvorming. Dat gezegd hebbend, zal verdere uitbreiding van een dergelijke capaciteit van waarde zijn indien Nederland besluit hierin te investeren. Dat zal bijdragen aan het terugdringen van het tekort binnen de NAVO en EU en bovendien bijdragen aan het vergroten van het handelingsvermogen van de Europese bondgenoten.
Zijn er plannen om de trainingsprogramma's voor F-35-piloten te herzien in reactie op de aanbevelingen uit het rapport?
Het F-35 trainingsprogramma wordt tweejaarlijks herzien aan de hand van de nieuwste taakopdracht en het dreigingsbeeld. Sinds de invasie van Oekraïne is het training- en oefenprogramma verder gericht op het verbeteren en uitbreiden van de SEAD/DEAD-capaciteit. Ook wordt verder geïnvesteerd in een intensievere samenwerking met andere partners in NAVO.
Welke financiële implicaties verwacht het kabinet als de aanbevelingen in dit rapport opgevolgd zouden worden?
Om alle aanbevelingen in dit rapport uit te voeren wordt ingeschat dat aanvullend een bedrag tussen de 600 en 1200 miljoen euro structureel benodigd zou zijn. Daarbij is reeds rekening gehouden met het meer focus aanbrengen binnen het takenpakket van de Luchtmacht. Een eventueel besluit tot aanvullende investeringen, is aan een nieuw Kabinet.
Het bericht ‘Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels’. |
|
Rosanne Hertzberger (VVD), Olger van Dijk (NSC) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels»?1
Ja.
In het commissiedebat Stikstof NPLG en Natuur van woensdag 17 april jl. kwam het extern salderen van Schiphol aan bod en stelde u dat de vergunning voor Schiphol is verleend op basis van een technische beoordeling, wat behelsde deze beoordeling?
Een technische beoordeling is geen politiek-bestuurlijke keuze, maar een toetsing aan de Vogel- en Habitatrichtlijn zoals vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (thans in de Omgevingswet). Mijn rol als bevoegd gezag voor de afgifte van natuurvergunningen dient te worden onderscheiden van de beleidsverantwoordelijkheid die ik heb voor de stikstofproblematiek en voor natuurherstel en natuurbehoud.
In welke mate wordt de kritische depositiewaarde (KDW) in de natuurgebieden waar Schiphol stikstof op deponeert overschreden in mol/hectare/jaar in 2023 voordat de natuurvergunning van Schiphol van kracht werd? Hoeveel stikstof deponeert Schiphol op deze gebieden en hoe zou de verleende natuurvergunning van Schiphol deze overschrijding vergroten? Kunt u het antwoord op voorgaande vragen uitsplitsen per natuurgebied?
Vooropgesteld: Schiphol heeft voor het grootste deel bestaande rechten, die reeds golden in de referentiesituatie, dat is het moment dat de Natura 2000-gebieden werden aangewezen. Daarnaast is er bij extern salderen geen toename van stikstofdepositie, maar een afname, omdat 30% van de uitgewisselde stikstofruimte niet mag worden ingezet door degene die de ruimte aankoopt (afromen). Uit navolgende tabel blijkt dat er zeer beperkt verschil is tussen de referentiesituatie en de voorgenomen activiteit. Dat verschil is vervolgens middels interne en externe maatregelen gemitigeerd. Bijvoorbeeld: depositie van Schiphol op een habitattype met een zeer lage KDW bedraagt zonder salderen circa 9 mol/ha/jaar (H7140B met een KDW van 500 mol/ha/jaar – Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske).
Eilandspolder (~29 km)
AB2000
0,26
0,50
0,23
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (~17 km)
AB2000
8,73
8,94
0,50
Naardermeer (~22 km)
AB2000
5,80
5,24
0,32
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (~16 km)
AB2000
5,80
5,61
– 0,10
Oostelijke Vechtplassen (~20 km)
AB2000
7,12
6,34
0,27
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (~19 km)
AB2000
7,37
7,87
0,51
Zouweboezem (~42 km)
AB2000
0,01
0,01
0,00
Zwanenwater & Pettemerduinen (~52 km)
AB2000
0,00
0,01
0,01
Botshol (~12 km)
LVB2008
10,00
9,99
0,06
Coepelduynen (~24 km)
LVB2008
3,22
2,99
0,03
Kennemerland-Zuid (~11 km)
LVB2008
13,22
12,89
0,02
Meijendel & Berkheide (~27 km)
LVB2008
0,29
0,32
0,03
Noordhollands Duinreservaat (~23 km)
LVB2008
6,06
5,97
0,31
Polder Westzaan (~15 km)
LVB2008
9,94
9,99
0,07
Schoorlse Duinen (~42 km)
LVB2008
0,06
0,08
0,02
Solleveld & Kapittelduinen (~45 km)
LVB2008
0,01
0,00
0,00
Uiterwaarden Lek (~40 km)
LVB2008
0,02
0,02
0,00
Westduinpark & Wapendal (~41 km)
LVB2008
0,02
0,01
0,00
2000-gebieden van meer dan 0,00 mol/ha/jaar in de referentie en/of VA (inclusief baanonderhoud). Gegeven is de maximale depositie op de (bijna) overbelaste hectare met de grootste depositie in het gebied. De depositieberekeningen zijn uitgevoerd met het voorgeschreven model AERIUS, versie 2022 van 26 januari 2023. De gegeven deposities kunnen voor de VA en referentie op verschillende hexagonen in een gebied optreden. De tabel is samengesteld op basis van het excel-bestand 20230705 Overzicht depositieresultaten incl salderen Vergunningsaanvraag voor Amsterdam Airport Schiphol (rvo.nl), dit document maakt onderdeel uit van de vergunningaanvraag tevens onderliggend aan het definitief besluit.
Met welke ordegrootte verschilt deze totale depositie ten opzichte van een gemiddelde Programma Aanpak Stikstof (PAS-)melder of garnalenvisser in dit gebied?
De locatie van de depositie is sterk afhankelijk van de locatie van de emissie. Bij vergunningverlening wordt de AERIUS-module toegepast om volgens vaste normen de depositie vast te stellen van een individueel bedrijf. Het feit dat Schiphol negen agrarische bedrijven heeft uitgekocht om extern mee te salderen geeft een beeld van de verhouding in grootte. Zoals in de brief van 21 juni 2023 (Kamerstuk 31 936, nr. 1086) aangegeven, is het vliegverkeer op Nederlandse luchthavens verantwoordelijk voor 0,1% van de totale gemiddelde depositie in Nederlandse Natura 2000-gebieden. Vliegverkeer boven de 3000 voet draagt ook bij aan de stikstofdepositie. Naar schatting is de totale bijdrage van vliegverkeer hierdoor 15–20 mol N/ha/jaar. Dat is 1,1% aan de totale stikstofdepositie in Nederland (aldus het RIVM). Mobiliteit in totaal is verantwoordelijk voor 11%, de agrarische sector voor iets minder dan de helft van de depositie. In AERIUS Monitor is voor eenieder per Natura 2000-gebied te zien welk deel van de opbouw van depositie van een bepaald gebied veroorzaakt wordt door «vervoer en overig verkeer» en welk deel daarvan luchtvaart is.
Klopt het dat er geen zorgvuldig onderzoek is verricht naar de overbelasting van de nabijgelegen natuurgebieden en of de beschikbaar gekomen stikstofruimte noodzakelijk is om de depositie op die gebieden te verlagen? Zo ja, waarom niet?
Binnen LNV werd in het kader van vergunningverlening tot voor kort het uitgangspunt gehanteerd dat bij extern salderen tussen private partijen werd aangenomen dat additionaliteit geborgd was. Dit omdat naar het oordeel van LNV van private partijen niet kan worden verwacht dat zij bij de aanvraag van een natuurvergunning maatregelen nemen ten behoeve van natuurherstel en omdat de afroming bij extern salderen ook bijdraagt aan natuurherstel en natuurbehoud. Dit is bij alle vergunningenprocedures waarvoor LNV bevoegd gezag was de bestendige gedragslijn geweest. Dit was mede gebaseerd op het feit dat extern salderen als transactie tussen particulieren naar zijn aard niet kan worden ingezet als instandhoudings- of passende maatregel, omdat alleen de overheid dergelijke maatregelen kan treffen. Bij de (in die zin «willekeurige») transacties tussen particulieren is er geen relatie met een samenhangende aanpak vanuit de overheid voor stikstofreductie; dat kon anders zijn als de saldogever behoort tot een inmiddels door de overheid gedefinieerde groep waarvoor dwingende maatregelen worden ingezet, maar daarvan is nog geen sprake.
Op basis waarvan heeft u geoordeeld dat hier stikstofruimte kon worden gekocht zonder dat het additionaliteitsvereiste gold?
Zie het antwoord op vraag 5.
Provincies zijn vanaf 2022 verschillend omgegaan met extern salderen. De provincie Overijssel is bijvoorbeeld gestopt met vergunningverlening. Ik ben doorgegaan met vergunningverlening vanwege de hiervoor onder 5. genoemde overwegingen. Daarbij speelt het belang om vergunningverlening waarbij negatieve effecten op de natuur kunnen worden uitgesloten in enige mate mogelijk te houden. Hiermee zou, als deze lijn bevestigd zou zijn door de Raad van State, ook voor andere initiatiefnemers zoals PAS-melders en woningbouw meer ruimte bestaan.
Is bij de aankoop van stikstofrechten voor Rotterdam The Hague Airport en voor Eindhoven Airport ook van deze werkwijze gebruik gemaakt? Geldt hier wel het additionaliteitsvereiste en zo ja, hoe is hiermee om gegaan?
Op besluitvorming over deze luchthavens kan ik niet vooruitlopen. Het is wel duidelijk dat vanaf de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 28 februari jl. (ECLI:NL:RVS:2024:831), bij extern salderen tussen private partijen de additionaliteitstoets uitgevoerd moet worden.
Waarom is er voor de vergunningverlening aan Schiphol geen beroep gedaan op het «groot maatschappelijk belang» waarvoor ruimte is in de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Aan een adc-toets, waar u op doelt, wordt pas toegekomen als het niet mogelijk is door mitigerende maatregelen (waaronder extern salderen) significante negatieve effecten op instandhoudingsdoelen op voorhand uit te sluiten. In die gevallen is het soms mogelijk om toch projecten te vergunnen, maar dan met de verplichting compensatienatuur aan te leggen. Adc staat voor: geen alternatief, dwingende redenen van groot openbaar belang, compensatie.
Hoe gaan andere Europese lidstaten om met het vergunnen van hun luchthavens en de Europese natuurrichtlijnen?
De Vogel- en habitatrichtlijn geldt in de landen van de Europese Unie. Iedere lidstaat is zelf verantwoordelijk om te toetsen op mogelijke effecten van projecten. In Nederland en bijvoorbeeld Vlaanderen is specifiek stikstof een van de voornaamste punten voor de toetsing aan de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden.
Wat was het ambtelijk advies van het Ministerie van LNV aan u voor de referentiesituatie (jaar, aantal banen en vluchtbewegingen) van Schiphol?
Mij is ambtelijk geadviseerd in te stemmen met het verlenen van de vergunning, waarin is opgenomen dat in de aangepaste passende beoordeling (en daarmee in de vergunning) wordt uitgegaan van twee referentiesituaties:
Voor Natura 2000-gebieden met een referentiedatum van vóór 2003 wordt uitgegaan van het Aanwijzingsbesluit 2000 met in 2002 maximaal 460.000 vliegtuigbewegingen (referentiejaar 2002). Dit is een situatie voor de ingebruikname van de Polderbaan;
Voor Natura 2000-gebieden met een referentiedatum na 2003 wordt uitgegaan van het LVB 2008 en behoort het gebruik van de Polderbaan tot de referentiesituatie (referentiejaar 2008). Daarbij geldt dat het gebruik is beperkt tot 480.000 vliegtuigbewegingen.
Is er afgeweken van deze referentiesituatie in de uiteindelijke vergunning? Indien ja, hoeveel en hoe is dit gerechtvaardigd?
Nee, er is niet afgeweken van de referentiesituatie, zoals hiervoor beschreven.
Voorts verwijs ik naar mijn brief van 26 september jl.2
Naar aanleiding van de Hoofdlijnenbrief Schiphol d.d. 24 juni 2022 is Schiphol verzocht rekening te houden met het kabinetsbesluit om het aantal vliegtuigbewegingen (hierna: vtb) te beperken tot 440.000.
Schiphol heeft maatregelen getroffen waardoor alle effecten bij 500.000 vtb, inclusief de transitie naar 440.000 vtb, zijn gemitigeerd. Overeenkomstig het Hoofdlijnenbesluit Schiphol d.d. 24 juni 2022 heb ik vergunning verleend voor een jaarlijks aantal van 440.000 vliegtuigbewegingen. Daarnaast verleen ik tijdelijk, dat wil zeggen tot het moment waarop het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) is gewijzigd, vergunning voor een jaarlijks aantal van 500.000 vtb. Mocht in het LVB een hoger aantal dan 440.000 vtb worden vastgelegd dan is dat hogere aantal toegestaan, uiteraard met een maximum van 500.000 vtb.
Klopt het dat in het ambtelijk advies alleen een natuurvergunning op basis van 440.000 vluchten haalbaar werd geacht en dat Schiphol uiteindelijk een natuurvergunning werd verleend voor 500.000 vluchten? Zo ja, welke bestuurlijke en juridische risico’s waren bij dit besluit in beeld en hoe zijn die gewogen?
Naar aanleiding van de Hoofdlijnenbrief Schiphol d.d. 24 juni 2022 is aan Schiphol op 14 juli 2022 verzocht om rekening te houden met het kabinetsbesluit om het aantal vliegtuigbewegingen te beperken tot 440.000. In de brief die de aanvulling van Schiphol van 29 augustus 2022 begeleidt, geeft Schiphol aan dat een vergunning wordt gevraagd voor maximaal 440.000 vtb op het moment dat dit aantal wettelijk is verankerd en van kracht is (dan wel voor zover aan de orde, het aantal vliegtuigbewegingen dat volgt uit de Balanced Approach of juridische procedures), in combinatie met een toestemming – voor de periode tot van kracht worden van een nieuw maximum – voor de huidige situatie met maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen.
Uiteraard is er ruimte voor tegenspraak en ambtelijk overleg, ik hecht daar zeer aan. Mij is ambtelijk geadviseerd om het besluit te nemen, zoals ik dat in september 2023 genomen heb. Zie de antwoorden bij vraag 10 en 11.
In de onderliggende Wet open overheid (Woo-)documenten opgevraagd door MOB wordt gesproken over een «1 mol maatregel», wat wordt hiermee bedoeld?
Deze term wordt niet breed gebruikt. Mogelijk wordt gedoeld op een verkenning van maatregelen die een daling van emissie en depositie tot doel hadden, zoals elektrificeren van het platformverkeer.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden binnen 2 weken?
Ja.
Het bericht ''Niet bewust getraineerd'; Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij het opkopen van bedrijven voor stikstofruimte, eerst gekeken moet worden of de aanwezige stikstofruimte nodig is voor het herstellen van kwetsbare natuur?2
Ja, ik was altijd al van mening dat dit moet gebeuren bij extern saldeertransacties waar een overheidspartij bij betrokken is en dat is ook gebeurd. De RvS heeft in haar uitspraak van februari jl. geoordeeld dat bij extern salderen tussen private partijen eveneens getoetst moet worden op additionaliteit. Sindsdien volg ik deze lijn.
Klopt het dat van de negen opgekochte boerenbedrijven alle stikstofruimte naar de vergunning van Schiphol is gegaan en dat hierbij geen rekening is gehouden met kwetsbare natuurgebieden in de buurt van de luchthaven? Zo ja, waarom is deze werkwijze toegepast en bent u zich ervan bewust dat dit tegen de Programma Aanpak Stikstof (PAS-)uitspraak ingaat?
Niet alle aangekochte stikstofruimte is benut voor activiteiten van Schiphol. Er is wel degelijk afgeroomd overeenkomstig het daarover door mijn ambtsvoorganger vastgesteld beleid.3 Dat betekent dat alleen gesaldeerd mag worden met depositie van de vergunde, feitelijke gerealiseerde capaciteit en maximaal 70% van deze depositie benut kan worden voor de luchthaven en minimaal 30% is afgeroomd. Dit gaat niet in tegen de PAS-uitspraak. De PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 29 mei 2019 maakt duidelijk dat een maatregel die naar z’n aard ook geschikt is om te worden ingezet als instandhoudingsmaatregel om in een Natura 2000-gebied de instandhoudingsdoelen te realiseren in de zin van artikel 6, lid 1, van de Habitatrichtlijn of als passende maatregel om verslechtering in het gebied te voorkomen in de zin van artikel 6, lid 2, Habitatrichtlijn, alleen mag worden ingezet als mitigerende maatregel bij toestemmingverlening voor projecten met mogelijk significante gevolgen in de zin van artikel 6, lid 3, Habitatrichtlijn als dat aanvullend is aan hetgeen nodig is voor de natuur (additionaliteitstoets).
Uit de uitspraak Logistiek Park Moerdijk uit 2020 is vervolgens gebleken dat de overheid alleen extern kan salderen na een additionaliteitstoets. Dat was wat mij betreft destijds geen reden om aan te nemen dat extern salderen tussen private partijen ook moest worden getoetst aan additionaliteit. Ik was daarvan overtuigd omdat alleen de overheid maatregelen kan nemen in de zin van artikel 6, lid 1 en 2, Habitatrichtlijn, en niet een willekeurige private partij.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is om een onhoudbare vergunning te verstrekken om tijd te rekken? Zo ja, waarom is dit dan toch gebeurd?
Ja dat zou inderdaad onwenselijk zijn. Dit is, anders dan u suggereert echter niet het geval geweest.
Bent u het ermee eens dat Schiphol niet anders behandeld dient te worden dan boeren (of andere bedrijven) bij het verkrijgen van een natuurvergunning? Zo ja, waarom is voor Schiphol dan een andere werkwijze toegepast en waarom krijgt dit bedrijf een uitzonderingspositie?
Ik heb bij het verlenen van een natuurvergunning aan de luchthaven Schiphol niet anders gehandeld dan bij het verlenen van andere natuurvergunningen, waar extern salderen tussen private partijen onderdeel uitmaakte van de aanvraag om vergunning.
Kunt u uiteenzetten waarom u denkt dat de vergunning zoals deze is verstrekt wel houdbaar is?
Gelet op de lopende beroepsprocedure kan ik hierover geen inhoudelijke uitspraken doen.
Is het mogelijk nu al de natuurvergunning van Schiphol te herzien en daarmee niet de uitspraak van de rechter af te wachten in de aangespannen procedures? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk om een aanvullende motivering te leveren in beroep.
De wet voorziet voorts in de mogelijkheid om een herstelbesluit te nemen (op grond van 6:19 Algemene wet bestuursrecht). Het beroep is in dat geval dan ook tegen een dergelijk herstelbesluit gericht. Gelet op de lopende beroepsprocedure kan ik hierover verder geen inhoudelijke uitspraken doen.
Indien deze manier van vergunningen verstrekken wel houdbaar zou zijn, waarom wordt deze dan niet toegepast voor bijvoorbeeld PAS-melders?
Door de recente uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat additionaliteit moet worden getoetst bij elke extern saldeertransactie. Dit geldt voor alle initiatiefnemers (zowel overheidspartijen als private partijen) die een overeenkomst ten behoeve van extern salderen sluiten.
De inzet van het Rijk is om via bronmaatregelen van de Structurele Aanpak Stikstof te komen tot legaliseren van PAS-melders. Tot nu toe heeft dit niet voldoende PAS-melders geholpen. Daarom verken ik samen met provincies ook andere mogelijkheden.
In mijn brief van 12 april jl. heb ik aangegeven dat ik vind dat er onvoldoende snelheid is op het legaliseren van PAS-meldingen. Daarom heb ik een verbreding van het programma aangekondigd. De verbrede aanpak moet ertoe leiden dat meer PAS-melders sneller aan een oplossing geholpen kunnen worden. De nieuwe lijnen die ik heb uitgezet en die de komende tijd verder worden uitgewerkt zijn: maatwerk, vrijwillige beëindiging en schadevergoeding. Ik blijf zoeken naar juridisch houdbare alternatieven waarmee meer PAS-melders sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u toezeggen dat deze handelwijze niet toegepast zal worden op het verkrijgen van een vergunning voor Rotterdam Airport en Eindhoven Airport?3
Bij het verlenen van nieuwe vergunningen waarbij sprake is van extern salderen toets ik in alle gevallen aan additionaliteit conform de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter.
Het bericht ‘Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Eline Vedder (CDA), Laura Bromet (GL) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels»1?
Ja.
Klopt het dat u de stikstofregels voor Schiphol heeft afgezwakt, ondanks een negatief advies van uw eigen hoogste stikstofambtenaar?
Nee, dat is niet het geval. Ik wil benadrukken geen enkele uitzondering te hebben gemaakt bij afgifte van de definitieve natuurvergunning voor Schiphol. Bij Schiphol is dezelfde beleidslijn toegepast als bij extern salderen tussen andere private partijen, namelijk: de additionaliteitstoets is niet van toepassing als sprake is van extern salderen tussen private partijen. Inmiddels is dat standpunt door jurisprudentie gewijzigd.
De directeur binnen het voormalige DG Stikstof heeft medeparaaf verleend op de nota waarin voornoemde gedragslijn is opgenomen. Van het negeren van adviezen van mijn (hoogste) ambtenaren is geen sprake. NRC heeft die conclusie getrokken op basis van een mail van een van mijn ambtenaren. Die mail betreft echter geen weergave van de standpunten van de hoogste ambtenaren van verschillende directies binnen mijn departement, doch betreft slechts de reflectie van een (enkele) ambtenaar.
Klopt het tevens dat andere bedrijven, zoals bijvoorbeeld Programma Aanpak Stikstof (PAS-)melders, geen aanspraak kunnen maken op een zelfde soort uitzondering of speciale behandeling?
Ik heb bij het verlenen van een natuurvergunning aan de luchthaven Schiphol niet anders gehandeld dan bij het verlenen van andere natuurvergunningen, waar extern salderen tussen private partijen onderdeel uitmaakte van de aanvraag om vergunning. Tot voor kort ging ik ervan uit dat dat bij extern salderen tussen private partijen niet hoefde te worden getoetst aan additionaliteit, omdat van private partijen niet mag worden verwacht dat ze verantwoordelijk zijn voor de bredere staat van de natuur. De verplichting om instandhoudings- of passende maatregelen te treffen rust immers op provincies en het Rijk. Bij extern salderen waarbij een overheidspartij was betrokken werd wel aan de additionaliteit getoetst. Door de uitspraak van de Raad van State van 28 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:831) heb ik mijn standpunt moeten herzien.
Voor PAS-melders is het lastig om extern te salderen. Het Rijk kan in dit proces tussen particulieren geen rol spelen. De inzet van het Rijk in het legalisatieprogramma is om met bronmaatregelen stikstofruimte te organiseren en die, waar mogelijk uit te geven. Een aantal provincies heeft aangegeven geen vergunningen meer te verlenen op basis van extern salderen. Dit heeft er mee te maken dat volgens die provincies de natuurkwaliteit onvoldoende is voor het verlenen van vergunningen en de vergunningen waarmee gesaldeerd wordt, zonder meer zouden moeten worden ingezet voor natuurherstel. Recent heb ik de Kamer geïnformeerd over de verbreding en versnelling van de aanpak voor de legalisatie van PAS-meldingen (Kamerstuk 35 334, nr. 295).
Is het juist dat het bevoegd gezag additionaliteit per geval en per gebied moet beoordelen en dat, in uw woorden, voldoen aan de additionaliteitsvereiste pas aan de orde is als vaststaat dat de natuurdoelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied worden gehaald2?
Zoals ik ook in het debat van 17 april jl. aangegeven heb draagt het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) bij aan het natuurherstel in de Natura 2000-gebieden. Als vaststaat dat de doelen uit het NPLG worden gehaald, kan additionaliteit in ieder geval worden aangetoond. Immers, als de doelen uit het NPLG worden behaald, is er sprake van gezonde natuur.
Ik heb niet willen stellen dat alleen dan aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan. Uit de jurisprudentie volgt dat aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan als de mitigerende maatregel niet nodig is voor het borgen van behoud van de natuur en er andere maatregelen mogelijk zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken.
In hoeverre zijn de natuurdoelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied al gehaald?
Op 15 december 2023 heb ik het ontwerpNPLG naar uw kamer gestuurd (Kamerstuk 34 682, nr. 183). In dit ontwerpNPLG zijn doelen opgenomen voor natuur, waarbij de einddatum veelal 2030 is. Het gaat daarbij niet alleen om stikstofdoelen, maar juist ook om doelen gericht op het in gunstige staat brengen van de natuur (conform de Vogel- en Habitatrichtlijn). Deze doelen zijn op dit moment dus nog niet gerealiseerd, maar daarvoor is nog tijd.
Geldt de bovengenoemde uitspraak die u tijdens het debat van 17 april jl. deed alleen voor de PAS-melders waar toen over gesproken werd of geldt deze in alle gevallen?
Door de recente uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat additionaliteit moet worden getoetst bij elke extern saldeertransactie. Dit geldt voor alle initiatiefnemers (zowel overheidspartijen als private partijen) die een overeenkomst ten behoeve van extern salderen sluiten.
Is het met in achtneming van het bovenstaande dan juist om te stellen dat ook bij het verlenen van de natuurvergunning aan Schiphol eerst had moeten worden aangetoond dat de boerderijen waarvan de stikstofruimte is opgekocht niet nodig zijn om natuur te herstellen of in stand te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het uitgangspunt dat bij extern salderen tussen private partijen niet getoetst hoefde te worden aan het additionaliteitsvereiste heb ik niet alleen bij vergunningverlening voor Schiphol toegepast, maar op alle aanvragen waar ik bevoegd gezag voor ben. Een soortgelijke lijn van de provincie Limburg heeft echter geen stand gehouden bij de hoogste bestuursrechter (zie uitspraak van 28 februari jl. ECLI:NL:RVS:2024:831). Dit betekent dat thans wel aan additionaliteit dient te worden getoetst. Het voorgaande laat onverlet dat het nog steeds mogelijk is om extern te salderen mits aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan.
Wat was de inschatting van uw ministerie over de juridische risico’s die kleefden aan het verlenen van een natuurvergunning aan Schiphol?
Het is onmogelijk het risico terug te brengen tot nul. De jurisprudentie is voortdurend in ontwikkeling. Er heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden bij vergunningverlening aan de luchthaven. Daarnaast dien ik binnen een redelijke termijn te besluiten op aanvragen.
Tegen de vergunning van Schiphol is beroep aangetekend. Het is thans aan de rechter om een oordeel te vormen over de vergunning.
Klopt het dat binnen uw ministerie bekend was dat er grote juridische risico’s kleefden aan het verlenen van de natuurvergunning aan Schiphol en dat de kans groot was dat deze aanpak geen stand zou houden bij de rechter, maar dat er dan in ieder geval tijd zou zijn gewonnen?
Met verwijzing naar het antwoord op vraag 8, er is een zorgvuldig proces doorlopen om tot besluitvorming te komen. Daarbij is een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, is er de mogelijkheid geweest om daarop zienswijzen in te dienen en is Schiphol herhaaldelijk verzocht om aanvulling van de vergunningaanvraag bij het beschikbaar komen van nieuwe inzichten. Een en ander blijkt uit de verleende vergunning en de daarbij behorende stukken.
Kunt u tevens uitleggen waarom u de Tweede Kamer niet expliciet over deze strategie heeft geïnformeerd?
Er is geen sprake geweest van een strategie om tijd te winnen. Het proces voor de afgifte van een vergunning is een zorgvuldig proces waarin ik in mijn rol van bevoegd gezag een uitvoeringsbesluit neem. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het vergunningsproces voor Schiphol in onder meer de kamerbrief van 23 februari 20223, 21 juni 20234 en 26 september 20235.
In hoeverre hadden ook de provinciale bevoegde gezagen van dezelfde strategie, als die u hebt gekozen bij het verlenen van een natuurvergunning voor Schiphol, gebruik kunnen maken bij bijvoorbeeld het legaliseren van PAS-melders? Waren de provincies op de hoogte van deze optie en het feit dat u deze aanpak toepaste bij Schiphol of zijn ook zij daarover niet geïnformeerd?
Een aantal provincies heeft gekozen om bij extern salderen tussen private partijen te toetsen aan additionaliteit. De provincie Limburg heeft dat niet gedaan. De uitspraak van RvS van 28 februari 2024 ziet op een vergunning van de provincie Limburg. Het standpunt van het Ministerie van LNV, de provincie Limburg en andere provincies was bekend bij andere bevoegde gezagen. Dit standpunt is ook gemeld aan de Tweede Kamer6.
Het stond alle provincies vrij om extern salderen tussen private partijen te beoordelen binnen de kaders van de jurisprudentie.
Waarom heeft u de aangenomen Kamermotie uit december 20223, die u expliciet verzocht een halt toe te roepen aan de stikstofjacht op boeren voor snelwegen en luchtvaart en de stikstofruimte in te zetten voor legalisatie PAS-melders en natuurherstel, niet uitgevoerd?
In de kamerbrief van 30 juni 2023 (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 126) is gereageerd op de hierboven genoemde motie, alsmede op verschillende moties met eenzelfde soort boodschap. Daar heb ik toegelicht dat ik het verzoek begrijp, maar als bevoegd gezag een vergunning moet verlenen als de aanvrager aan de voorwaarden voldoet. Ook heb ik aangegeven dat de prioritering in het stikstofregistratiesysteem zou worden aangepast zodat PAS-melders meer prioriteit krijgen. Die aanpassing is inmiddels gerealiseerd. Zoals eerder aangegeven beschouw ik de moties als afgedaan.
Waarom geldt bij zoiets schaars als stikstofruimte nog altijd het recht van de sterkste, ondanks uw eigen ambities in dezen en veel breed gesteunde oproepen tot regulering en evenredigheid in de Kamer4?
Ik deel uw zorgen en daarom heb ik naar aanleiding van de eerdere discussie in uw Kamer over extern salderen aangegeven bezig te zijn met het aanscherpen van beleidsregels zodat de overheid meer regie op extern salderen kan krijgen. Deze aanscherping bestaat uit het voorkomen dat salderen onbedoeld zorgt voor een toename van de depositie. Om te voorkomen dat overheden elkaar verrassen, hebben Rijk en provincies interbestuurlijke afspraken gemaakt over voorgenomen transacties ten behoeve van extern salderen.
Herinnert u zich het debat van 17 april jl. over de stikstofaanpak en de volgende uitspraak die u tijdens dat debat deed: «Deze aanpak gaat over vertrouwen.»?
Ja.
Begrijpt u dat deze gang van zaken waarin een groot bedrijf zoals Schiphol wel een natuurvergunning krijgt dankzij extern salderen en ondanks de grote juridische risico’s die daaraan kleven, terwijl er tegelijkertijd nog maar zeven(!) PAS-melders zijn gelegaliseerd omdat de additionaliteitsvereiste bij hen wel wordt toegepast, volledig funest is voor het vertrouwen in de stikstofaanpak?
Ik begrijp uw frustratie over het uitblijven voor oplossingen voor PAS-melders. Die frustratie deel ik. Tegelijkertijd is de inzet van het Rijk geweest om via bronmaatregelen van de Structurele Aanpak Stikstof te komen tot legaliseren van PAS-melders. Tot nu toe heeft dit niet voldoende PAS-melders geholpen. Daarom verken ik samen met provincies ook andere mogelijkheden. Zoals ik diverse malen aan uw Kamer heb aangegeven, gaat mij de situatie waarin veel PAS-melders zich bevinden aan het hart.
Als het gaat om de toetsing aan additionaliteit heb ik de aanvraag om vergunning voor Schiphol niet anders beoordeeld dan andere aanvragen waarvoor ik bevoegd gezag ben. Omdat het bij PAS-melders niet gaat om extern salderen tussen private partijen, maar om extern salderen met door de overheid getroffen bronmaatregelen, was altijd al duidelijk dat getoetst moet worden aan additionaliteit.
Wat is uw boodschap voor alle PAS-melders, interim-mers en andere boerenbedrijven die nu al jaren leven in onzekerheid over wat de stikstofaanpak voor hen gaat betekenen over hoe de overheid omgaat met hun zorgen en belangen versus hoe diezelfde overheid omgaat met de belangen van de grote industrie en Schiphol?
In mijn brief van 12 april jl. heb ik aangegeven dat ik vind dat er onvoldoende snelheid is op het legaliseren van PAS-meldingen. Daarom heb ik een verbreding van het programma aangekondigd. De verbrede aanpak moet ertoe leiden dat meer PAS-melders sneller aan een oplossing geholpen kunnen worden. De nieuwe lijnen die ik heb uitgezet en die de komende tijd verder worden uitgewerkt zijn: maatwerk, vrijwillige beëindiging en schadevergoeding. Ik blijf zoeken naar juridisch houdbare alternatieven waarmee meer PAS-melders sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u aangeven of met de recente opkoop van stikstofrechten van veehouders in Zuid-Holland door de Schiphol Group ten behoeve van de natuurvergunning voor Rotterdam The Hague Airport dezelfde strategie wordt gevolgd als voor het verlenen van de natuurvergunning voor Schiphol? In hoeverre gelden daar dan ook dezelfde juridische risico’s? Is de verwachting dat deze aanpak standhoudt bij de rechter?
Zoals in mijn brief van 30 juni 20239 is aangegeven, stond de Wet natuurbescherming toe om mitigerende maatregelen te nemen door extern te salderen. Dit geldt ook onder de inmiddels in werking getreden Omgevingswet. Ook de thans geldende beleidsregels staan dit toe. Private ondernemingen zijn vrij om met elkaar transacties aan te gaan. Bovendien is het belangrijk dat de luchthavens voldoen aan de wet- en regelgeving. Het handelen van de Koninklijke Schiphol Groep is in lijn met het uitgangspunt dat initiatiefnemers in het kader van een aanvraag voor een natuurvergunning zelf verantwoordelijk zijn om mogelijke effecten van stikstofdepositie te mitigeren, bijvoorbeeld door extern te salderen. In dat geval zal er getoetst worden op additionaliteit, conform de uitspraak van de RvS van 28 februari 2024. Ik kan verder niet vooruitlopen op besluitvorming op de aanvraag van Rotterdam The Hague Airport.
Indien er bij Rotterdam The Hague Airport wordt aangekoerst op het al dan niet terecht verlenen van een natuurvergunning die daarna eventueel door een rechter wordt getoetst, hoeveel tijd zal er dan naar verwachting zijn verstreken voordat er een andere basis voor het verlenen van een vergunning moet worden gezocht?
Het is altijd zo dat als ik in mijn hoedanigheid van bevoegd gezag besluiten neem, deze getoetst kunnen worden bij de rechter. Dat besluitvorming en ook de rechtsgang tijdrovend is, gelet op de complexiteit van de voorliggende aanvragen, is nu eenmaal een gegeven, al is het maar omdat dit afhankelijk is van meerdere factoren.
Het bericht Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen of de bevindingen van Pointer (KRO-NCRV) over de misleidende praktijken van energieleveranciers met betrekking tot de verkoop van CO2-gecompenseerd gas accuraat zijn? Zo ja, welke stappen overweegt u te ondernemen om deze praktijken aan te pakken?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gemachtigd om te handhaven op eventueel misleidende claims. Of een duurzaamheidsclaim misleidend is, hangt af van veel factoren. In het programma van Pointer worden meerdere claims gepresenteerd die door energieleveranciers bij de verkoop van gas met koolstofcertificaten worden gemaakt. De ACM heeft een Leidraad Duurzaamheidsclaims opgesteld waarin strenge eisen worden gesteld aan het gebruik van een CO2-compensatie claims. Bij het beoordelen van claims waarin het woord «compensatie» voorkomt, dient te worden gekeken naar de context. Daarbij gelden onder het huidige wettelijke kader wel reeds strenge eisen aan de wijze waarop de term mag worden gebruikt, zoals ook toegelicht in de ACM Leidraad Duurzaamheidsclaims. Wanneer een consument of andere belangenpartijen het vermoeden hebben dat er bij aangeboden CO2-compensatie sprake is van misleiding, kan hiervoor een melding worden gemaakt via de ConsuWijzer van de ACM.
In het artikel wordt gesteld dat compensatieprojecten gemiddeld tien keer slechter presteren dan beloofd en in sommige gevallen helemaal geen compensatie-effect hebben. Bent u bekend met dergelijke discrepanties tussen beloofde en daadwerkelijke CO2-reducties bij compensatieprojecten? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om de transparantie en effectiviteit van deze projecten te verbeteren?
Het klopt dat er uit onderzoeken is gebleken dat er koolstofcertificaten op de markt zijn die niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering hebben opgeleverd. Dit draagt niet bij aan de reputatie van deze markt en weerhoudt mogelijke kopers van koolstofcertificaten zoals bedrijven of organisaties, maar ook burgers, om via deze certificaten te investeren klimaatprojecten. Dat het niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering oplevert betekent niet dat het steunen van klimaatprojecten helemaal geen positieve effecten heeft. Het betekent wel dat het vervolgens claimen van bijvoorbeeld klimaatneutraliteit of emissiereductie niet altijd een eerlijke claim is. Nederland heeft samen met een aantal EU-landen een gemeenschappelijke positie op de vrijwillige markt ontwikkeld en aanbevelingen gepubliceerd tijdens de VN-klimaattop in Dubai afgelopen jaar.2 In deze aanbevelingen worden bedrijven of organisaties die koolstofcertificaten gebruiken voor duurzaamheidsclaims aangemoedigd hierover jaarlijks te rapporten in een publiek beschikbaar rapport met onder meer informatie over het type en de hoeveelheid certificaten. Het bevat tevens aanbevelingen om certificaten te kopen van hoge kwaliteit, die de beloofde emissiereductie of verwijdering kunnen waarmaken.
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers investeren in duurzame projecten die geen extra financiering behoeven, zoals oudere windparken of zonne-energie-projecten, waardoor er geen extra emissiereducties worden gerealiseerd?
Diverse onderzoeken geven aan dat er koolstofcertificaten op de markt zijn waarvan de opbrengsten niet noodzakelijk waren om het project mogelijk te maken, ook wel een gebrek aan «additionaliteit» genoemd. In de aanbevelingen genoemd onder vraag 2, wordt additionaliteit genoemd als een van de kwaliteitseisen voor een koolstofcertificaat van hoge kwaliteit. Additionaliteit betekent dat de mitigatieactiviteit niet had plaatsgevonden zonder de (verwachte) opbrengsten uit de verkoop van de koolstofcertificaten. Zo wordt geborgd dat met de verkoop extra klimaatmitigatie mogelijk gemaakt wordt.
Wat is uw standpunt met betrekking tot het gebruik van termen als «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd» door energieleveranciers? Overweegt u om richtlijnen of regelgeving op te stellen om het gebruik van dergelijke termen te standaardiseren en misleiding te voorkomen? Overweegt u maatregelen te treffen om energieleveranciers te verbieden vage claims te maken zoals «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd gas», zoals voorgesteld door de Consumentenbond?
Het is belangrijk dat er maatregelen worden genomen op het gebied van duurzaamheidsclaims, zowel voor consumenten als voor het gelijke speelveld voor bedrijven. Recentelijk is er een Europees akkoord gesloten over een richtlijn ten behoeve van een grotere rol voor de consument bij de groene transitie. Deze richtlijn voert nieuwe regels in voor bedrijven die vrijwillige duurzaamheidsclaims doen, bijvoorbeeld op basis van CO2-compensatie door de aanschaf van koolstofcertificaten.3 Deze wetgeving, die medio 2026 ingaat, verbiedt het bedrijven onder meer om te beweren dat een product dankzij de compensatie van broeikasgasemissies een neutraal, verminderd of positief milieueffect heeft.4 Dit veronderstelt namelijk ten onrechte dat de productie geen klimaatimpact heeft. Bovendien moeten bedrijven, wanneer zij een milieuclaim doen die betrekking heeft op toekomstige milieuprestaties5, nauwkeurig uiteenzetten hoe zij dit doel gaan bereiken. Dit moet aan de hand van een publiek toegankelijk uitvoeringsplan dat meetbare en tijdsgebonden doelen stelt, ingaat op de toewijzing van (financiële) middelen, en dat regelmatig wordt geverifieerd door een onafhankelijke externe deskundige. De conclusies van deze deskundige moeten eveneens ter beschikking worden gesteld aan consumenten.6 Ondernemingen mogen nog wel reclame maken ten behoeve van producten of diensten ten behoeve van producten of diensten over hun investeringen in milieu-initiatieven, bijvoorbeeld middels de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten, zolang zij niet beweren dat dit de schadelijke effecten van de totstandkoming van het product reduceert of neutraliseert.7 Absolute termen zoals klimaatneutraal en CO2-gecompenseerd dienen hierbij hoe dan ook vermeden te worden.
De Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) heeft tot nu toe volgens het artikel de teugels laten vieren bij het gebruik van de term «compensatie». Overweegt u de regels met betrekking tot deze term aan te scherpen, zoals gesuggereerd door de directeur van de ACM? Zo ja, op welke termijn kunnen we dergelijke maatregelen verwachten?
Zoals toegelicht in het antwoord op de vorige vraag, wordt de regelgeving voor het gebruik van duurzaamheidsclaims (waaronder CO2-compensatie via de aanschaf van koolstofcertificaten) aangescherpt. Per medio 2026 zullen bedrijven zich aan deze regels moeten gaan houden. De ACM houdt gericht toezicht in specifieke sectoren (onder meer de kleding-, energie- en vervoersbranche) op misleidende duurzaamheidsclaims en ziet daarnaast actief toe op actuele duurzaamheidscampagnes en daarbij gebruikte claims. Ook kan de ACM een onderzoek naar duurzaamheidsclaims starten naar aanleiding van meldingen en signalen. Zo heeft de ACM als het gaat om CO2-compensatie de laatste jaren meerdere acties ondernomen, mede naar aanleiding van meldingen van consumenten. In 2022 heeft Kantar Public in opdracht van de ACM gedragsonderzoek gedaan naar CO2-claims bij de verkoop van vliegtickets en in hoeverre consumenten deze claims begrijpen.8 Ook zijn er handhavingsacties ondernomen richting vliegtuigmaatschappij Ryanair vanwege het gebruik van mogelijk misleidende CO2-compensatieclaims en richting de supermarktketen Plus voor het gebruik van de term «klimaatneutraal» en Eneco voor de slogan «sneller klimaatneutraal».9 Zeer recent heeft de ACM, samen met andere Europese toezichthouders, twintig luchtvaartmaatschappijen opgeroepen om misleidende duurzaamheidsclaims aan te passen, waaronder claims over CO2-compensatie.10 Hieruit maak ik op dat het thema CO2-compensatie bij de ACM nadrukkelijk op de radar staat.
Hoe beoordeelt u het handelen van de ACM in deze kwestie, waarbij zij de term «compensatie» tot nu toe niet actief hebben gereguleerd? Kunt u bij de ACM navragen welke middelen zij nodig heeft om dit beter aan te pakken?
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en maakt haar eigen afwegingen. Op dit moment wordt voorgenoemde richtlijn voor een grotere rol voor de consument bij de groene transitie geïmplementeerd in onze nationale wetgeving. Als onderdeel hiervan voert de ACM een Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets (UHT) uit. Naar verwachting zal de beschikbaarheid van middelen onderdeel vormen van deze UHT. De uitkomsten van de UHT zijn na afronding openbaar toegankelijk.
Wat is uw reactie op het feit dat energieleveranciers hun websites aanpassen naar aanleiding van de bevindingen van Pointer (KRO-NCRV), zoals het verwijderen van termen als «100% CO2-gecompenseerd» en het heroverwegen van het aanbieden van CO2-gecompenseerd gas?
Het is positief dat er actie wordt ondernomen door energieleveranciers in kwestie. Het is belangrijk dat intern beleid rondom koolstofcertificaten en externe communicatie regelmatig wordt geëvalueerd en waar nodig aangepast om kwaliteit, transparantie en eerlijke communicatie te verbeteren.
Wat is uw standpunt met betrekking tot het gebruik van goedkope compensatieprojecten door energieleveranciers, waarbij één euro al gelijkstaat aan de aankoop van één CO2-certificaat?
Het is belangrijk dat de koolstofcertificaten die worden aangeschaft van hoge kwaliteit zijn. Dit betekent onder andere dat geverifieerd is dat de certificaten reële, additionele en permanente mitigatie vertegenwoordigen en dat koolstoflekkage wordt voorkomen. Daarnaast is het belangrijk dat aandacht besteed is aan de impact in het land waar het klimaatproject plaatsvindt, zoals de milieu- en sociale impact, mensenrechten, gendergelijkheid, de rechten van inheemse volkeren en andere lokale gemeenschappen.
Het reduceren of verwijderen van CO2 kost nu eenmaal geld. Hoewel de prijs van een certificaat niet alles zegt over de kwaliteit, is het bij goedkope certificaten aan te raden om nog kritischer te onderzoeken of de certificaten voldoen aan bovenstaande criteria.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij energiebedrijven zoals Coolblue CO2-certificaten aankopen van problematische projecten zoals het Braziliaanse project Pacajai, dat wordt beschuldigd van landroof en geen werkelijke milieubescherming biedt? Bent u bekend met andere vergelijkbare gevallen?
In de gemeenschappelijke positie en aanbevelingen voor de vrijwillige koolstofmarkt die Nederland tijdens COP28 met een groep EU-landen heeft gepresenteerd (en waarnaar wordt verwezen onder vraag 3), is ook een hoofdstuk opgenomen over de impact op de landen waar het klimaatproject plaatsvindt. Zoals genoemd onder vraag 8, is het voor certificaten van hoge kwaliteit onder andere nodig dat aandacht besteed is aan de impact in het land waar het klimaatproject plaatsvindt, zoals de milieu- en sociale impact, mensenrechten, gendergelijkheid, de rechten van inheemse volkeren en andere lokale gemeenschappen.
Welke maatregelen overweegt u te nemen ten aanzien van energiebedrijven die CO2-certificaten kopen van projecten die aantoonbaar veel minder CO2-uitstoot verminderen dan beweerd wordt, zoals de projecten die efficiënte barbecues uitdelen in Afrika en Azië?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, wordt de regelgeving voor het gebruik van duurzaamheidsclaims, waaronder CO2-compensatie door de aanschaf van koolstofcertificaten, aangescherpt. Per medio 2026 zullen bedrijven zich aan deze regels moeten gaan houden. Daarnaast is in de eerdergenoemde gemeenschappelijke positie en aanbevelingen ook opgenomen dat certificaten van hoge kwaliteit reële, additionele en permanente mitigatie vertegenwoordigen en dat koolstoflekkage wordt voorkomen.
Wat is uw reactie op het oordeel van de Reclame Code Commissie dat Shell klanten misleidde met milieuvoordelen die er niet of nauwelijks zijn door de verkoop van «CO2-gecompenseerd gas»?
Het is niet aan mij als Minister om op een specifieke zaak die voorlag bij de Reclame Code Commissie in te gaan. Het beoordelen van individuele gevallen van mogelijke consumenten misleiding is aan de onafhankelijke toezichthouder (ACM) en, in dit geval, de Stichting Reclame Code Commissie.
Zijn CO2-certificaten überhaupt een oplossing voor de klimaatcrisis? Deelt u de mening dat het voornamelijk lijkt bij te dragen aan greenwashing en dat het in praktijk niet tot CO2-reductie leidt?
Het vrijwillige gebruik van koolstofcertificaten met een hoge kwaliteit kan bijdragen aan snellere en ambitieuzere klimaatactie, duurzame ontwikkelingsdoelen en het faciliteren van financiële steun aan klimaatprojecten wereldwijd. Hierbij is het belangrijk dat certificaten van hoge kwaliteit zijn en dat claims die worden gedaan eerlijk zijn. Echter, zonder robuuste normen en waarborgen, kan het gebruik van de certificaten juist klimaatactie ondermijnen en milieu- of sociale schade veroorzaken. Dit is de reden dat Nederland samen met andere EU-landen aan een gemeenschappelijke positie en aanbevelingen heeft gewerkt richting COP28 en waarom er hard aan EU-regelgeving wordt gewerkt die scherpere kaders zal bevatten voor duurzaamheidsclaims.
Zowel Shell als KLM hebben rechtszaken verloren over vergelijkbare milieuclaims op basis van CO2-compensatieprojecten. Bent u van mening dat wetgeving nodig is om claims voor het compenseren van CO2-uitstoot via dergelijke projecten als geheel te verbieden?
In reactie op uw vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijven internationaal hun CO2 kunnen compenseren terwijl uit Pointer (KRO-NCRV) onderzoek blijkt dat het lastig is te achterhalen wat de daadwerkelijke CO2-reductie is? Zo nee, welke stappen onderneemt u om CO2-compensatie via projecten buiten de EU te beperken/verbieden?
Zoals in het antwoord op vraag 7 genoemd, kan het vrijwillig gebruik van koolstofcertificaten van hoge kwaliteit bijdragen aan klimaatactie, ontwikkelingsdoelen en kan het financiële steun aan klimaatprojecten binnen en buiten de EU faciliteren. Het verbeteren van de integriteit van de markt is op dit moment de prioriteit. Vooralsnog ben ik niet van plan om de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten buiten de EU te verbieden door Europese of Nederlandse kopers.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken inherent zijn aan het kapitalisme en dat bedrijven altijd zullen zoeken naar manieren om klimaatverplichtingen te omzeilen als dit hun winsten ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Het is teleurstellend wanneer bedrijven klimaatverplichtingen proberen te omzeilen want het is belangrijk dat iedereen bijdraagt aan de transitie. Daarom wordt via verschillende kanalen hard gewerkt aan het tegengaan van greenwashing. Het is tegelijkertijd belangrijk dat bedrijven die vooroplopen in de transitie hier ook de vruchten van kunnen plukken, onder andere in externe communicatie.
Het bericht dat energieleveranciers klanten misleiden met ‘CO2-gecompenseerd gas’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas» van Pointer?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van Pointer dat energieleveranciers consumenten misleiden met de verkoop van «CO2-gecompenseerd gas»? Waarom wel of niet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gemachtigd om te handhaven op eventueel misleidende duurzaamheidsclaims. Of een duurzaamheidsclaim misleidend is, hangt af van veel factoren. In het programma van Pointer worden meerdere claims gepresenteerd die door energieleveranciers bij de verkoop van gas met koolstofcertificaten worden gemaakt. De ACM heeft een Leidraad Duurzaamheidsclaims opgesteld waarin strenge eisen worden gesteld aan het gebruik van een CO2-compensatie claims. Bij het beoordelen van claims waarin het woord «compensatie» voorkomt, dient te worden gekeken naar de context. Daarbij gelden onder het huidige wettelijke kader wel reeds strenge eisen aan de wijze waarop de term mag worden gebruikt, zoals ook toegelicht in de ACM Leidraad Duurzaamheidsclaims.
Bent u het met de Consumentenbond eens dat er een verbod moet komen op dit soort misleidende claims? Gaat u wet- en regelgeving aanpassen om een verbod in te stellen op onterechte claims als «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd gas»? Zo niet, waarom niet?
Het is belangrijk dat consumenten niet misleid worden over de duurzaamheidseigenschappen van producten of diensten en over de effecten van CO2-compensatie. Onlangs is er een Europees akkoord gesloten over een richtlijn die nieuwe regels invoert voor bedrijven die vrijwillige duurzaamheidsclaims doen, bijvoorbeeld op basis van CO2-compensatie door de aanschaf van koolstofcertificaten.2 Deze wetgeving, die medio 2026 ingaat, verbiedt bedrijven onder meer te beweren dat een product of dienst dankzij de compensatie van broeikasgasemissies via koolstofcertificaten een neutraal, verminderd of positief milieueffect heeft.3 Dit veronderstelt namelijk ten onrechte dat de productie geen klimaatimpact heeft. Bovendien moeten bedrijven, wanneer zij een milieuclaim doen die betrekking heeft op toekomstige milieuprestaties4, nauwkeurig uiteenzetten hoe zij dit doel gaan bereiken. Dit moet aan de hand van een publiek toegankelijk uitvoeringsplan dat meetbare en tijdsgebonden doelen stelt, ingaat op de toewijzing van (financiële) middelen, en dat regelmatig wordt geverifieerd door een onafhankelijke externe deskundige. De conclusies van deze deskundige moeten eveneens ter beschikking worden gesteld aan consumenten.5 Ondernemingen mogen ten behoeve van producten of diensten nog wel reclame maken over hun investeringen in milieu-initiatieven, bijvoorbeeld middels de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten, zolang zij niet beweren dat dit de schadelijke effecten van de totstandkoming van het product reduceert of neutraliseert.6 Absolute termen zoals klimaatneutraal en CO2-gecompenseerd dienen hierbij hoe dan ook vermeden te worden.
Klopt het dat de huidige markt voor CO2-compensatierechten geen toezicht door Europa of nationale overheden kent? Waarom niet? Vindt u het niet wenselijk om hier meer toezicht op te krijgen?
Het staat organisaties vrij om zich te begeven op de vrijwillige koolstofmarkt waar gehandeld wordt in koolstofcertificaten. Dit valt onder het toezicht van de ACM. In algemene zin geldt dat consumenten in Nederland beschermd zijn tegen misleiding door verkopers, dus ook voor misleidende duurzaamheidsclaims. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 geldt vanaf 2026 EU-regelgeving in die misleidende claims over producten of diensten op basis van CO2-compensatie via koolstofcertificaten verbiedt. Ook hierop zal de ACM toezicht houden. Nederland heeft in aanvulling hierop samen met een aantal EU-landen een gemeenschappelijke positie op de vrijwillige markt ontwikkeld en aanbevelingen gepubliceerd tijdens de VN-klimaattop in Dubai afgelopen jaar.7 De focus ligt hierin op het voorkomen van greenwashing en het in goede banen leiden van de markt. Tegelijkertijd wordt erin erkend dat de markt een rol kan spelen in het versnellen van implementatie van klimaatmaatregelen en het verhogen van ambitie en zo kan bijdragen aan de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs, mits het gaat om kwalitatieve koolstofcertificaten.
Wat doet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om toezicht te houden op misleidende claims over CO2-compensatie? Zijn er de afgelopen jaren meldingen gedaan van misleidende duurzaamheidsclaims en zo ja, hoeveel? Wat is er met deze meldingen gedaan?
De ACM houdt gericht toezicht in specifieke sectoren (onder meer de kleding-, energie- en vervoersbranche) op misleidende duurzaamheidsclaims en ziet daarnaast actief toe op actuele duurzaamheidscampagnes en daarbij gebruikte claims. Ook kan de ACM een onderzoek naar duurzaamheidsclaims starten naar aanleiding van meldingen en signalen. Zo heeft de ACM als het gaat om CO2-compensatie de laatste jaren meerdere acties ondernomen, mede naar aanleiding van meldingen van consumenten. In 2022 heeft Kantar Public in opdracht van de ACM gedragsonderzoek gedaan naar CO2-claims bij de verkoop van vliegtickets en in hoeverre consumenten deze claims begrijpen.8 Ook zijn er handhavingsacties ondernomen richting vliegtuigmaatschappij Ryanair vanwege het gebruik van mogelijk misleidende CO2-compensatieclaims en richting de supermarktketen Plus voor het gebruik van de term «klimaatneutraal» en Eneco voor de slogan «sneller klimaatneutraal».9 Zeer recent heeft de ACM, samen met andere Europese toezichthouders, twintig luchtvaartmaatschappijen opgeroepen om misleidende duurzaamheidsclaims aan te passen, waaronder claims over CO2-compensatie.10 Hieruit maak ik op dat het thema CO2-compensatie bij de ACM nadrukkelijk op de radar staat.
Doet de ACM volgens u voldoende om greenwashing van CO2-compensatie tegen te gaan? Zo nee, wat is er aanvullend nodig om toezicht en handhaving op dit terrein te verbeteren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 houdt de ACM al meerdere jaren actief toezicht op misleidende CO2-compensatieclaims. Tegelijkertijd geldt dat er op dit moment geen specifieke regelgeving bestaat voor het beoordelen van CO2-compensatieclaims. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, is het de verwachting dat de nieuwe Europese regelgeving de ACM in de toekomst nog betere handvatten zal bieden in haar toezicht.
Wat doet u om de markt van vrijwillige CO2-certificaten (voor gas maar ook breder) te reguleren? Wat zegt de huidige (Europese) wet- en regelgeving hierover? Gaat u in Europa voorstellen doen voor betere regulering van deze markt?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 is er een belangrijke stap gezet met het bereiken van het Europese akkoord voor een richtlijn waarmee milieuclaims worden verboden die stellen dat de impact van een product of dienst is gecompenseerd. Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze regels brengt de Commissie een evaluatieverslag uit over de toepassing van de richtlijn.11 Daarnaast is begin dit jaar de richtlijn aangenomen die binnen de EU een (vrijwillige) markt mogelijk maakt voor koolstofverwijderingscertificaten. Ook wordt er op dit moment door lidstaten onderhandeld over regelgeving voor milieu- en klimaatclaims op organisatieniveau12, in aanvulling op de regels voor claims over producten en diensten. Binnen deze onderhandelingen zet Nederland zich samen met de medeondertekenaars in om de hoofdboodschappen uit de eerder onder vraag 4 genoemde gemeenschappelijke positie en aanbevelingen voor de vrijwillige koolstofmarkt zoveel mogelijk te laten landen.
Het uitsluiten van bewoners van Annerveenschekanaal voor de waardedalingsregeling |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herkent u zich in de woorden van IMG Bestuursvoorzitter Korvinus dat er iets «ongemakkelijks» aan de hand is in Annerveenschekanaal omdat de bewoners in tegenstelling tot bewoners van buurdorpen niet in aanmerking komen voor de waardedalingsregeling?1
Ja. Ik heb begrip voor de onvrede van bewoners van Annerveenschekanaal over het feit dat zij niet in aanmerking komen voor een regeling waar inwoners van naastgelegen postcodegebieden wel een beroep op kunnen doen en snap dat dat voor ongemakkelijke situaties kan zorgen.
Daarom heb ik in september 2023, na het gesprek met bewoners waar u naar verwijst, het IMG verzocht de adviescommissie Waardedaling te vragen om dit nogmaals te beoordelen. De adviescommissie heeft dit nogmaals bekeken en heeft toen opnieuw geen aanleiding gezien om het gebied toe te voegen aan de waardedalingsregeling. De commissie benadrukte daarbij de noodzaak van een objectieve methodiek om te bepalen of zich waardedalingsschade heeft voorgedaan en gaf aan dat een uitzondering op de thans gebruikte afbakening zou leiden tot een zekere vorm van willekeur; ofwel, weer tot nieuwe verschillen. Omdat het betreffende postcodegebied geen enclave is binnen het toepassingsgebied van de regeling, zag de commissie ook geen andere objectieve grond voor het maken van een uitzondering. Ik heb uw Kamer hierover op 22 januari jl. geïnformeerd.2
Tot slot hecht ik eraan te benoemen dat met de uitbreiding van het toepassingsgebied van de Woningverbeteringssubsidieverschillen verschillen die zijn ontstaan door een koppeling van het afbakeningsgebied van de subsidie aan die van de waardedalingsregeling zijn substantieel zijn verkleind.3 Inwoners van 28 postcodegebieden waaronder de inwoners van Annerveenschekanaal komen daarmee in aanmerking voor deze subsidie van € 10.000. Ook is aangekondigd dat Aa en Hunze (waaronder Annerveenschekanaal) in aanmerking komt voor subsidiebijdrage van 50% tot een bedrag van maximaal € 20.000 voor woningisolatie4.
Heeft u kennis genomen van de inhoud van de notitie en bijlage van professor de Kam over onuitlegbare verschillen bij de toepassing van de waardedalingsregeling van het IMG, die u op 15 oktober 2023 per mail zijn toegezonden, en door professor De Kam op 24 januari 2024 in een gesprek met de directeur-generaal Groningen en Ondergrond mondeling zijn toegelicht?
Ja.
Bent u bereid om de commissie-Van Geel te verzoeken om toe te lichten waarom zij de verschillen die in deze notitie benoemd worden (en die tijdig bij de commissie gemeld waren) niet in haar advies heeft betrokken, terwijl de commissie – terecht – als uitgangspunt kiest dat eigenaren gelijkwaardig gecompenseerd dienen te zijn voor de eventuele waardedaling van hun woning of bedrijfspand in het aardbevingsgebied en enkele andere onderdelen van de waardedalingsregeling wel in haar advies heeft besproken?
Deelt u de opvatting van professor de Kam dat door berekening per postcode in plaats van per adres, en door het niet toepassen van indicator met hoogste uitkomst per adres, onuitlegbare verschillen ontstaan die veelal in het nadeel werken van eigenaren in het zwaarst getroffen gebied en dat deze verschillen door een ambtshalve nabetaling zouden kunnen worden opgeheven? Zo nee, waarom niet?
Deze opvatting deel ik niet.
Om te adviseren over de waardedaling van woningen heeft de toenmalige Minister van EZK, zoals hierboven al door de commissie Van Geel benoemd, een onafhankelijke, multidisciplinaire adviescommissie ingesteld. Het IMG heeft de aanbevelingen van deze adviescommissie overgenomen. Deze commissie heeft daarin nadrukkelijk oog gehouden voor eenduidigheid en rechtsgelijkheid en heeft daarbij onder meer geadviseerd om zowel de ruimste variant voor de afbakening van het toepassingsgebied als een onzekerheidsmarge te hanteren, om te voorkomen dat gedupeerden zouden worden benadeeld.5
De adviescommissie heeft geadviseerd uit te gaan van de modelvariant met gemiddeld de hoogste uitkomsten. De genoemde onzekerheidsmarge waarbinnen de waardedaling voor een individuele woning kan afwijken van de waardedaling die voor een bepaald postcodegebied geldt, is vertaald in een zekerheidstoeslag op de vergoeding. Hierdoor wordt het gemiddelde percentage waardedaling in Loppersum bijvoorbeeld verhoogd van 10,5% naar 12,2%. De adviescommissie heeft voorts gekeken naar de plausibiliteit van deze modelvariant6. Hieruit blijkt dat van de door de heer De Kam gesuggereerde onderschatting van de schade in de kern van het gebied geen sprake is.
Het IMG heeft reeds in 2020 contact gehad met de heer De Kam en zich in zijn voorstel verdiept. Gelet op het voorgaande is de suggestie van De Kam niet overgenomen.7 Doorslaggevend is daarbij geweest dat de gekozen methode voor het overgrote deel van woningeigenaren in het gebied tot hogere schadevergoedingen leidt, meermaals is gevalideerd door een onafhankelijke adviescommissie en dat van een onderschatting van de schade geen sprake is.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er ten algemene sprake is van onderschatting van de voorkomende waardedalingsschade en daarmee onvoldoende rechtvaardiging voor een verzoek aan het IMG om de regeling aan te passen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 wordt dit door de commissie Van Geel onderschreven.
Heeft u genomen van het feit dat in het rapport van Atlas Research dat de onderlegger vormt voor de geactualiseerde waardedalingsregeling (peildatum 2021) statistisch is aangetoond dat er sprake is van waardedaling in gebieden buiten de gemeente Groningen (aangeduid als het ommeland) met meer dan 30 procent schademeldingen?2
In tabel 3.4 uit het rapport «herstel maar nog niet hersteld» van Atlas Research waar u naar verwijst wordt in beginsel gekeken naar het potentiële risicogebied. Later in het onderzoek toetsen de onderzoekers vervolgens welk potentieel risicogebied statistische betrouwbaar is. De onderzoekers concluderen dat een andere afbakening (anders dan het gebied met een schade intensiteit van 30%) tot een betere en betrouwbaardere uitkomst leidt.9 Er is gekozen voor de meest robuuste en plausibele optie, waarbij een combinatie van schade-intensiteit en gegevens over aardbevingen is gebruikt.
Deelt u de opvatting van professor de Kam dat daarom de in de onder vraag 1 genoemde notitie gevraagde uitbreiding van het risicogebied met Annerveenschekanaal (en 4 andere gebieden in het ommeland met tussen 30 en 40 procent schademeldingen en ten minste 1 beving boven 1 mm/s) berust op objectieve en verifieerbare gronden, en niet als willekeurig kan worden bestempeld? Zo nee, waarom niet?3
Nee, zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid het IMG te vragen alsnog te reageren op het gegeven dat er objectieve en verifieerbare gronden zijn om het risicogebied uit te breiden met de onder 5 bedoelde gebieden, en toe te lichten hoe de uitspraak van het Instituut dat in Annerveenschekanaal niet is gebleken dat sprake is van waardedaling zich verhoudt tot de onder 4 aangehaalde analyse van Atlas Research?4
Zie mijn antwoorden op vragen 4 en 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat Mijnbouw/Groningen?
Ja.
Het bericht 'Huisarts waarschuwt voor negatieve gezondheidsgevolgen van windturbines' |
|
Henk Vermeer (BBB), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van dit artikel, en zo ja, hoe kijkt u hiernaar?1
Ja, signalen uit de samenleving over de omgevingseffecten van windturbines neem ik serieus. Daarom heb ik het RIVM opdracht gegeven om de kennis rondom windturbines en gezondheid actueel te houden en waar nodig aan te vullen. Het kabinet streeft naar een adequate bescherming van omwonenden, terwijl het ook ruimte creëert voor duurzame ontwikkelingen, zoals de opwek van windenergie.
Kunt u bevestigen dat de zorgen van deze huisarts over negatieve gezondheidsgevolgen van windturbines gegrond zijn? Zo ja, wat zijn de precieze gezondheidseffecten waar we rekening mee moeten houden?
Nee, dit kan ik niet. Het RIVM houdt al jaren onderzoek bij naar de gezondheidseffecten van geluid afkomstig van verschillende bronnen, zoals windturbines. Zo wordt door het RIVM de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines bijgehouden door middel van uitgebreide overzichtsstudies. Hinder is het meest beschreven en bewezen effect van windturbinegeluid. De hinder die mensen ondervinden van windturbines kan indirect andere gezondheidsklachten veroorzaken. Onderzoeken naar slaapverstoring door windturbines zijn niet eenduidig, zo laten verschillende resultaten zien. Voor andere gezondheidseffecten, zoals hart- en vaatziekten en effecten op de mentale gezondheid, is op dit moment onvoldoende bewijs gevonden dat die samenhangen met het geluid of wonen in de buurt van windturbines.
Kunt u laten weten of er op dit moment gevallen bekend zijn waarbij er gezondheidsproblemen zijn ontstaan als gevolg van windmolens?
De gezondheidsproblemen die een mogelijke relatie hebben met hinder van windturbines zijn vaak aspecifiek van aard. Het is hierdoor lastig direct en precies het effect van windturbines op de gezondheid vast te stellen voor individuele gevallen. In grotere wetenschappelijke onderzoeken onder grotere groepen mensen zijn deze effecten beter te onderzoeken. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, concludeert het RIVM dat windturbines kunnen leiden tot hinder en mogelijk slaapverstoring, en dat deze reacties een rol kunnen spelen bij het ontstaan van (indirecte) gezondheidseffecten van omgevingsgeluid op de lange termijn. Deze conclusie neemt de overheid over.
Bent u op de hoogte van de zorgen van hoogleraar Diederik Gommers die aangeeft dat er nooit goed onderzoek is gedaan en het voornaamste probleem zit in laagfrequent geluid? Hoe beoordeelt u deze zorgen?2
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel waarin Diederik Gommers zijn zorgen aangeeft over de mogelijke gezondheidseffecten van het plaatsen van windturbines. Ik neem deze zorgen serieus. Het is daarom van belang de bestaande kennis met betrekking tot windturbines en gezondheid te blijven actualiseren en aan te vullen waar nodig. In het eerste kwartaal van 2024 is het RIVM – in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat – een onderzoek gestart naar de blootstellingresponsrelatie voor zelfgerapporteerde effecten, gericht op de Nederlandse situatie, waarover uw Kamer reeds is geïnformeerd.3 In dit onderzoek worden geluidsniveaus van windturbines («blootstelling») gekoppeld aan de mate van hinder en slaapverstoring («respons») bij omwonenden. De resultaten van het onderzoek worden eind 2026 verwacht, waarna ze aan uw Kamer worden aangeboden. De beleving van laagfrequent geluid van windturbines zal daarbij ook verder worden onderzocht door het RIVM. Op basis van wetenschappelijke literatuur geeft het RIVM overigens aan dat laagfrequent geluid geen andere effecten voor omwonenden heeft dan «normaal» geluid. Voor zover laagfrequent geluid een rol speelt bij de hinder door windturbinegeluid, kan dit dus als onderdeel van het totale windturbinegeluid worden beoordeeld, tenzij er sprake is van overmatig laagfrequent geluid, bijvoorbeeld vanwege een defect.
Is het volgens u voldoende mogelijk om deze diagnose te stellen? Zo nee, bent u bereid om te kijken hoe deze gezondheidsschade binnen de eerstelijnszorg beter gediagnostiseerd kan worden?
Diederik Gommers spreekt niet over een specifieke diagnose maar over de mogelijke gezondheidsschade door hinder van windturbines. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, zijn de gezondheidsproblemen die een mogelijke relatie hebben met hinder van windturbines vaak aspecifiek van aard. Het is hierdoor lastig direct en precies het effect van windturbines op de gezondheid vast te stellen voor individuele gevallen. In grotere wetenschappelijke onderzoeken onder grotere groepen mensen zijn deze effecten beter te onderzoeken.
Ondanks dat de huisarts niet systematisch de specifieke bron van geluidsoverlast registreert, ben ik wel van mening dat de mogelijke gezondheidsschade door hinder van windturbines voldoende wordt geregistreerd en dat specifiekere registratiemogelijkheden het registratiesysteem onnodig zouden compliceren. Het onderzoeksinstituut Nivel heeft in een recente verkenning aangegeven dat de gezondheidsgegevens die huisartsen verzamelen voldoende betrouwbaar zijn voor onderzoek naar de gezondheidseffecten van windturbines. Deze verkenning kon geen significant verband aantonen tussen het wonen in de buurt van windturbines of de bijbehorende geluidsniveaus en de aanwezigheid van aan de huisarts gepresenteerde gezondheidsproblemen, maar hier speelde vooral de verkennende aard van de studie een rol en niet de diagnostiek van hinder gerelateerde gezondheidsschade.
Waarom wordt bij het plaatsen van windmolens geen rekening gehouden met gezondheidsdoelen?3
Bij het plaatsen van windturbines gelden milieunormen met het doel de gezondheid van omwonenden te beschermen tegen mogelijke ongewenste gezondheidseffecten. Milieunormen zijn niet hetzelfde als gezondheidsdoelen en ondanks dat zij wel zorgen voor bescherming van omwonenden tegen onacceptabele hinder en veiligheidsrisico’s kan net als bij andere bronnen in de fysieke leefomgeving zoals verkeer en bedrijvigheid, niet worden uitgesloten dat toch hinder kan worden ervaren. Afgelopen jaren zijn er meerdere studies uitgevoerd, onder meer door het RIVM en het Analistennetwerk Nationale Veiligheid, naar de veiligheids- en gezondheidsrisico's die samenhangen met fossiele en duurzame energie. Daaruit blijkt dat de transitie naar duurzame energie, zoals o.a. windenergie, een positief effect heeft op de gezondheid en veiligheid in Nederland.5
Daarbij is rondom de voorgenomen plaatsing van windturbines een onderdeel van zorgvuldige besluitvorming het vragen van advies over de mogelijke gezondheidsimpact door het bevoegde gezag aan de GGD bij besluiten waar een gezondheidsimpact kan worden verwacht. Zo kan daar zo goed mogelijk mee worden omgegaan.
In hoeverre heeft het kabinet de mogelijke gezondheidsrisico's van windturbines meegenomen in de besluitvorming rondom de plaatsing en subsidiëring van deze vormen?
Om omwonenden te beschermen tegen onacceptabele hinder en slaapverstoring door geluid van windturbines golden tot voor kort de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (zie antwoord op vraag 9 voor huidige stand van zaken). Net als bij andere geluidsbronnen (bijvoorbeeld (spoor)wegen, industrie en luchtvaart) sluiten deze geluidnormen niet uit dat er toch hinder kan worden ervaren. Het is zaak om telkens goed de verschillende belangen af te wegen en daarbij dus ook de belangen van omwonenden mee te nemen. Het Kabinet zet in op het waarborgen van een adequate bescherming van omwonenden en omgeving, en daarnaast op het tegelijkertijd mogelijk maken van ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de aanleg van windparken voor schone energie. Om hinder zoveel mogelijk te voorkomen, is het belangrijk om ook rekening te houden met andere factoren die hinder beïnvloeden, zoals participatie. Het is van belang om alle belanghebbenden vroegtijdig in het proces te betrekken. Het gaat hier om betrokkenheid van burgers, zowel bij het ontwikkelen van beleid als bij het realiseren van energieprojecten, maar ook tijdens de operationele fase (de productie van energie). Op 17 mei 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de kabinetsvisie burgerbetrokkenheid bij de energietransitie.6
Zijn er wetenschappelijke studies die u heeft geraadpleegd of geïnitieerd om de gezondheidseffecten van windturbines op de nabije bevolking te onderzoeken en kunnen de resultaten hiervan openbaar gemaakt worden? Zo nee, wilt u een verzoek uit zetten tot zo’n onderzoek?
Zie beantwoording op vraag 2, vraag 4 en vraag 5. De overzichten van de studies van het RIVM en meer informatie, zijn gepubliceerd op de website van het RIVM.7 Daarnaast kan het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid van het RIVM worden geraadpleegd.8
Bent u bereid om, in het licht van nieuwe zorgen en inzichten, het beleid met betrekking tot de plaatsing van windturbines te heroverwegen om de gezondheid van omwonenden te beschermen?
De milieuregels voor windparken, waaronder die voor geluid, zijn in 2021 door de Raad van State onverbindend verklaard omdat hiervoor volgens het Europese Hof een strategische milieubeoordeling had moeten plaatsvinden. Voor bestaande windparken regelt een overbruggingsregeling de milieubescherming zoals die gold onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op dit moment loopt een traject met een planmilieueffectrapportage (plan-mer) om nieuwe milieuregels voor windturbines vast te stellen. Daarin wordt o.a. aandacht besteed aan de bescherming tegen geluid en slagschaduw. Eind 2023 konden zienswijzen worden ingediend door belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld omwonenden en huisartsen, die worden op dit moment bestudeerd en meegewogen door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat richting een ontwerpbesluit dat naar verwachting na de zomer van 2024 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Zolang het traject nog loopt, kan ik niet op de uitkomsten vooruitlopen.
Daarnaast moet bij voorgenomen plaatsing van windturbines besluitvorming plaatsvinden conform de Omgevingswet, met het bijbehorende participatietraject en milieueffectrapportage (mer). Gezondheidseffecten worden meestal al meegenomen in de mer. Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over «Industrie en Omwonenden» en de daarop door het kabinet opgestelde Actieagenda wordt op dit moment gekeken naar hoe effecten op de gezondheid beter in beeld gebracht kunnen worden en het belang van de gezondheid bij vergunningverlening beter meegewogen kan worden. De inzet is om daarbij zoveel mogelijk te kijken wat er mogelijk is binnen de bestaande wetgeving, om ook onnodige regeldruk te voorkomen. Indien dat onvoldoende blijkt, zal worden bekeken of het instrumentarium kan worden versterkt. Een Gezondheidseffectrapportage is in dat geval één van de opties.
Hoe verhoudt de ambitie om over te gaan op meer duurzame energievormen zich tot de verantwoordelijkheid van de overheid om de gezondheid van haar burgers te beschermen en zorg te dragen voor een gezonde leefomgeving?
Voor het realiseren van de klimaatdoelen en het daarbij ook incasseren van de veiligheids- en gezondheidswinst ten opzichte van fossiele energie, hebben we alle duurzame energiebronnen en andere maatregelen uit het Klimaatakkoord nodig.
Daarmee worden ook de veiligheids- en gezondheidsrisico’s gerelateerd aan fossiele brandstoffen afgebouwd. Tegelijkertijd is het duidelijk dat de risico’s bij opslag, transport en gebruik van duurzame energie op een verantwoorde, evenwichtige en consistente manier benaderd moeten worden. Behalve nader onderzoek is daarom ook borging van de veiligheid en gezondheid van belang. Dit is een grote, complexe en urgente opgave.9 Het past bij het lopende kabinetsbeleid om het inzicht in de feitelijke risico’s en effecten te blijven vergroten, en zeker om dat inzicht te verbinden aan de mix van duurzame energie die ons land uiteindelijk gaat krijgen. Het past bij het lopende kabinetsbeleid om het inzicht in de feitelijke risico’s en effecten te blijven vergroten, en zeker om dat inzicht te verbinden aan de mix van duurzame energie die ons land uiteindelijk gaat krijgen.
Waarom is die verantwoordelijkheid niet meegenomen in Health in All Policies (HiAP)?4
Gezondheid wordt beïnvloed door diverse factoren die zich grotendeels buiten het domein van gezondheid en zorg bevinden. De leefomgeving is één van die factoren. Dit gegeven vraagt om (samenhangend) beleid waarin doelstellingen op het gebied van gezondheid en doelstellingen van andere domeinen elkaar versterken. Health in All Policies (HiAP) is de term waarmee deze samenhang wordt aangeduid. Recent heeft mijn voorganger u geïnformeerd over de inzet op Health in All Policies in de Kamerbrief van 20 december 2023.11 Daar worden windturbines inderdaad niet als voorbeeld genoemd, maar dat betekent niet dat we daar geen rekening mee houden in de gezondheidsaanpak. De vervanging van het gebruik van fossiele energie door duurzamere energievormen is een hele belangrijke factor voor het verbeteren van de luchtkwaliteit, naast bijvoorbeeld het terugdringen van industriële emissies en de uitstoot van ammoniak. Het is een heel goed voorbeeld van een ander beleidsveld dat van grote invloed is op de volksgezondheid. Daarbij is het ook belangrijk dat de introductie van nieuwe energievormen op een veilige en gezonde manier plaatsvindt. De Kamerbrief van 27 augustus 2021 gaat hier verder op in.12
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die genomen worden om eventuele negatieve effecten van bestaande en toekomstige windturbines op de gezondheid van burgers te minimaliseren? En mochten deze niet zijn genomen, bent u dan bereid om deze in de toekomst wel te nemen?
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de handhaving van de vergunningen. Zo kan het bevoegd gezag bijvoorbeeld de gegevens van het afgelopen jaar opvragen bij de exploitant, waaruit moet blijken dat de betreffende windturbines in de juiste geluidmodus hebben gedraaid en voldoen aan de slagschaduwnormen. Ook kunnen geluidsmetingen aan het bronvermogen van een windturbine worden verricht om na te gaan of dit voldoet aan het door de exploitant opgegeven geluidsniveau. In combinatie met de lokale windsnelheidsverdeling kan hiermee vervolgens worden berekend wat het jaargemiddelde geluid op de gevel is, om te toetsen of wordt voldaan aan de geluidsnorm. Daarnaast kan een app worden ingezet, bijvoorbeeld geluidsverwachting.nl, waarin de te verwachten geluids- en slagschaduwbelasting voor de komende uren wordt aangegeven. Omwonenden kunnen in het kader van participatie aangeven wanneer zij hinder ondervinden, waarmee de exploitant van de windturbine rekening kan houden. Ook kan de geluidsproductie worden verminderd door «serrated edges» (uilenveren) toe te voegen, die vaak al aanwezig zijn bij moderne windturbines. Obstakelverlichting op een windturbine kan eveneens als onprettig worden ervaren door omwonenden. Om lichthinder te voorkomen, kan een naderingsdetectiesysteem worden gebruikt, dat zorgt voor minder hinder van het licht van een turbine doordat de rode verlichting alleen aangaat wanneer er een vliegtuig in de buurt van de turbine is. Vanaf de openstelling van de SDE-ronde van 2023 zijn de kosten voor de invoering van naderingsdetectie reeds onderdeel van de totale businesscase en de daaraan gerelateerde SDE++-bedragen. Voor bestaande windturbines op land met een SDE+(+)-beschikking is voor de provincies die hiermee aan de slag willen een verdeling van 60/20/20 (windsector/provincie/rijk) afgesproken voor de kosten van een naderingsdetectiesysteem. Het is aan de provincie om hiervoor een kader op te stellen, bijvoorbeeld via een subsidieregeling. Via een specifieke uitkering aan de provincies draagt het Rijk 20% van het totaalbedrag bij.13
Kunt u bevestigen dat de effecten van geluidshinder in de omgevingseffectenrapportage beoordeeld zijn door het aantal woningen binnen een afstand van 1.000 en 2.000 meter tot zoekgebieden te bepalen?
Nee, dat klopt niet. In de plan-mer zijn de effecten van geluid beoordeeld voor verschillende varianten van een geluidnorm. Daarbij is gekeken naar de kans dat iemand geluidhinder ervaart bij een geluidniveau dat gelijk is aan de norm. Daarnaast is gekeken naar kansen op geluidhinder bij verschillende varianten van een afstandsnorm, namelijk twee, drie en vier keer de tiphoogte van een windturbine. De bijbehorende minimale afstanden tot woningen zijn bepaald aan de hand van twee referentieturbines van 235 en 280 meter. Dit zijn dus niet de afstanden waarbinnen naar effecten op woningen wordt gekeken, maar varianten van een afstandsnorm waarvoor de effecten zijn beoordeeld.
Wat is de onderbouwing voor deze afstanden?
De varianten voor afstandsnormen zijn opgenomen conform een voorstel van de Commissie voor de milieueffectrapportage, vanwege diverse zienswijzen en op grond van inzichten over de relatie met hinder door geluid en slagschaduw uit het eerder verschenen onderzoek naar afstandsnormen voor windturbines.
Deze informatie is terug te vinden in het rapport «Onderzoek afstandsnormen windturbines»14 en de bijbehorende Kamerbrief.15
Is binnen deze afstanden bekend welke geluidsniveaus, slagschaduwhinder en veiligheidsrisico’s windturbines daadwerkelijk kunnen veroorzaken en wat dit betekent voor de hinderbeleving?
In de plan-mer is voor elke variant van de afstandsnorm beoordeeld wat op de bijbehorende minimale afstand de te verwachten effecten zijn op geluidhinder, slagschaduwhinder en veiligheidsrisico’s. Daarbij blijkt dat er op een bepaalde afstand van een windpark of windturbine een grote spreiding is in het beschermingsniveau tegen effecten van geluid en slagschaduw. Dit komt omdat de geluidniveaus en de slagschaduw zeer afhankelijk zijn van het type windturbine, de omvang van het windpark en de lokale omstandigheden. Om die reden is in de plan-mer geconcludeerd dat een afstandsnorm eigenlijk niet geschikt is voor een volwaardige en gelijkwaardige bescherming tegen geluid en slagschaduw, maar aanvullend aan de milieunormen een basisbescherming kan bieden.
Kunt u meer duidelijkheid geven hoeveel aandacht er in het proces van meet- en regelgeving via ministeriële regelingen is voor de volksgezondheid?5
De Omgevingsregeling, de ministeriele regeling bij de Omgevingswet, bevat met name technische en administratieve regels, waaronder de meet- en rekenregels voor de bepaling van windturbinegeluid. Deze zijn nodig om op de juiste manier te toetsen of voldaan wordt aan de milieunormen. De mate van bescherming tegen ongewenste gezondheidseffecten wordt echter vastgelegd in besluiten, zoals het (ontwerp)besluit windturbines leefomgeving waarvoor nu het traject met een plan-mer loopt.
Is het mogelijk om afstandsnormen en beschermende meetbare tijdig indicerende effectieve geluid & trillingen normen te ontwikkelen en te valideren tegen bekende gezondheidseffecten gerelateerd aan windparken, om zo de gezondheid van omwonenden volledig te waarborgen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 15 is een afstandsnorm op zichzelf niet geschikt voor een volwaardige en gelijkwaardige bescherming tegen geluid. Om omwonenden te beschermen tegen bekende gezondheidseffecten blijven we daarom inzetten op milieunormen, waaronder een norm voor geluid. In de plan-mer is voor verschillende varianten van de geluidnorm onderzocht wat de kans is op ernstige hinder bij een geluidniveau dat gelijk is aan de norm. Ook wordt aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de geluidnorm. Overigens zal, net
als bij andere geluidbronnen (bijvoorbeeld (spoor)wegen, industrie en luchtvaart) een nog vast te stellen geluidnorm niet uitsluiten dat er toch hinder kan worden ervaren.
Bent u bekend met de wetenschappelijke publicatie in de International journal of climatoly genaamd «Winds are changing: An explanation for the warming of the Netherlands»?
Ja, hier ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat het belang van gezondheid en de menselijke maat voorop zou moeten staan als het gaat over windmolens? Zo ja, hoe brengt u dit in de praktijk?
De gezondheidseffecten van windturbines worden serieus genomen. Er wordt ingezet op het waarborgen van een adequate bescherming van omwonenden en omgeving, en daarnaast op het tegelijkertijd mogelijk maken van ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de aanleg van windparken voor schone energie. Betrokken partijen hebben de verantwoordelijkheid om windturbines zorgvuldig in te passen op basis van een locatie-specifieke afweging, met aandacht voor diverse belangen en milieubescherming. Het is daarom van belang om de bestaande kennis over windturbines en gezondheid regelmatig bij te werken en aan te vullen. In 2021 heeft het Ministerie van EZK het RIVM opgedragen om het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid op te richten, in samenwerking met de GGD, om deze kennis up-to-date te houden. Bovendien kunnen gemeenten hier terecht met vragen over windturbines en gezondheid.
Deelt u de mening dat wanneer het windenergiebeleid het aandeel duurzame energie vergroten een vast gegeven is en daarom plaatsingsruimte voor nieuwe windmolens ook een gegeven is, dat ten koste kan gaan van de bescherming van de fysieke leefomgeving? Deelt u de mening dat dan in strijd is met artikel 8, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?6
Voor de normering van windturbinegeluid geldt dat deze enerzijds voldoende bescherming moeten bieden aan omwonenden en anderzijds plaatsingsruimte moeten bieden aan windenergie omdat dit nodig is voor het halen van de duurzame energiedoelstellingen. Het is daarbij niet zo dat de benodigde plaatsingsruimte voor nieuwe windturbines een gegeven is. Wel geldt, net als bij andere bronnen in de fysieke leefomgeving zoals verkeer en bedrijvigheid, dat niet kan worden uitgesloten dat toch hinder kan worden ervaren, omdat er anders geen enkele ruimte zou zijn voor maatschappelijke activiteiten. Ik deel de mening niet dat dit in strijd zou zijn met artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Bent u bereid om de ontwikkeling van de planMER voor rijksnormen te herzien en aan te vullen met de vastgestelde en gesignaleerde tekortkomingen?
De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft in haar advies geconcludeerd dat het milieueffectrapport de milieugevolgen van verschillende milieunormen, waaronder die voor geluid, overwegend goed in beeld brengt. Op basis van de aanbevelingen van de Commissie wordt de plan-mer momenteel nog op enkele aspecten aangevuld. Daarnaast worden de eind 2023 ingediende zienswijzen bestudeerd en meegewogen richting een ontwerpbesluit dat naar verwachting na de zomer van 2024 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Zolang het traject nog loopt kan ik niet op de uitkomsten vooruitlopen.
Hoe gaat u externe volledig onafhankelijke kwaliteitsborging implementeren in deze planMER met onafhankelijke internationale universitaire experts, gezien de geïdentificeerde lacunes in uitvoering, geselecteerde belanghebbende onderzoekspartijen en de relevante gezondheidsvraagstukken, borgen voor windturbines in Nederland?
Ik deel de mening niet dat er lacunes zouden zijn in de uitvoering, onafhankelijkheid of inhoud van de plan-mer. De plan-mer baseert zich op bestaand onderzoek dat aan wetenschappelijke kwaliteitscriteria voldoet. Zoals bij vraag 21 aangegeven concludeert de Commissie voor de milieueffectrapportage in haar advies dat de milieugevolgen van verschillende milieunormen overwegend goed in beeld zijn gebracht.
De noodzakelijke verbeteringen aan het statiegeldsysteem |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Slechts 50% van de blikjes weer ingezameld in 2023, politiek ingrijpen nodig»1 en «Waakhond wil fors hoger statiegeld om inzameling vlot te trekken»2?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Bent u ervan op de hoogte dat Verpact (de producentenorganisatie verantwoordelijk voor de inzameling van statiegeldverpakkingen) communiceert dat in 2023 71% van de plastic flessen en 65% van de blikjes zijn ingeleverd (voorlopige cijfers)?
Ik ben op de hoogte van deze cijfers. Het is van belang om hierbij op te merken dat dit gaat om cijfers die Verpact (voorheen Stichting Afvalfonds Verpakkingen) zelf heeft verspreid en niet om officiële cijfers in het kader van een wettelijk verplichte rapportage of de monitoring van plastic flessen en blikjes in het zwerfafval.
Overigens spreekt Verpact op de website niet over 65% inzameling van blikjes over heel 2023, maar over «op dit moment».
Bent u ervan op de hoogte dat uit de rapportage van Verpact zelf blijkt dat het inzamelcijfer van blikjes dat wordt gecommuniceerd (65%) een momentopname is en dat, als er wordt gekeken naar het gemiddelde percentage over 2023, slechts 50% van de blikjes weer werden ingeleverd?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat Verpact aan cherry picking doet door cijfers te communiceren die hun prestaties beter doen lijken dan ze in werkelijkheid zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit niet hoort bij de rol van uitvoeringsorganisatie, en dat deze objectief behoort te informeren over de voortgang?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 tref ik de bewoording 65% over heel 2023 niet aan in de communicatie van Verpact. Het gaat hierbij om cijfers die Verpact zelf heeft verspreid. Vanaf 2024 geldt voor het eerst een wettelijke verplichting om 90% van de op de markt gebrachte blikjes in te zamelen. In 2025 ontvangt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) de verslaglegging over 2024.
Hoe gaat u in de toekomst cherry picking van cijfers over de voortgang van de inzamelpercentages door Verpact voorkomen?
Zolang het niet gaat over officiële cijfers acht ik het niet mijn rol om eisen te stellen aan communicatie van Verpact. De officiële cijfers die Verpact wettelijk verplicht is te leveren dienen te gaan over het gehele jaar van rapportage. Zoals aangegeven in antwoord 4 ontvangt het Ministerie van IenW in 2025 de verslaglegging over 2024.
Wat is uw reactie op de inzamelpercentages (71% voor plastic flessen en 50% voor blikjes), gezien de wettelijke inzameldoelstelling negentig procent is?
Zoals ik in meerdere brieven aan uw Kamer en in debatten heb aangegeven, is het buitengewoon teleurstellend dat het inzamelpercentage van plastic flessen in 2022 zo ver is achtergebleven op de wettelijke doelstelling. De verslaglegging over 2023 heb ik nog niet ontvangen, deze volgt in de zomer van 2024.
Voor de inzameling van drankblikjes geldt vanaf 2024 een wettelijke doelstelling. Of de wettelijke doelstelling in 2024 gehaald wordt, zal blijken uit de verslaglegging die het Ministerie van IenW in de loop van 2025 zal ontvangen.
Wat is uw reactie erop dat in één jaar slechts 3% meer plastic flessen zijn ingeleverd (71% in 2023 ten opzichte van 68% in 2022)?
Ik beoordeel de cijfers in de officiële verslaglegging. Daaruit bleek in 2023 dat het wettelijke vereiste inzamelpercentage over 2022 niet behaald werd. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is naar aanleiding daarvan een handhavingstraject gestart. Later dit jaar ontvang ik officiële cijfers over 2023, waaruit moet blijken of en welke verbetering is opgetreden.
Bent u het ermee eens dat «de stijgende lijn in inzamelpercentages» waar Verpact over communiceert slechts een zeer geringe stijging is die veel te kort schiet om aan de wet te voldoen?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven gaat het hier om cijfers die Verpact zelf heeft verspreid en niet om officiële cijfers in het kader van een wettelijk verplichte rapportage. Ik zal de resultaten van Verpact beoordelen aan de hand van de officiële cijfers die ik later dit jaar ontvang.
Bent u het ermee eens dat het opnieuw niet halen van de inzameldoelstelling voor plastic flessen (zoals blijkt uit de voorlopige cijfers) de zoveelste wanprestatie is van Verpact, voorheen Afvalfonds Verpakkingen, als het gaat om het halen van de wettelijke doelen en afspraken? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat Verpact in 2022 de wettelijke doelstelling voor de inzameling van plastic flessen niet heeft behaald. Over 2023 heb ik nog geen officiële verslaglegging ontvangen. Die volgt in de zomer van 2024. Intussen loopt het handhavingstraject van de ILT, om Verpact ertoe te bewegen het inzamelpercentage zo snel mogelijk te behalen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Verpact zo snel mogelijk, en niet pas in 2026 zoals het er nu naar uitziet, aan de statiegeldwetgeving gaat voldoen?
Recent verstuurde de ILT een voornemen tot last onder dwangsom aan Verpact om deze producentenorganisatie ertoe te bewegen het inzamelpercentage zo snel mogelijk te behalen. In aanvulling hierop breng ik tijdens bestuurlijke overleggen over dit onderwerp mijn onvrede over de huidige stand van zaken duidelijk over.
Wat is uw reactie erop dat de ILT eist dat producenten volgend jaar 50 eurocent statiegeld moeten gaan heffen op grote en kleine plastic flessen om zo meer consumenten te verleiden hun lege flessen in te leveren?
De genoemde verhoging betreft geen wetswijziging of beleidswijziging. Op het ministerie is op dit moment geen verhoging van het minimum statiegeldbedrag voorzien. Wettelijk geldt een minimum statiegeldbedrag van € 0,15 voor kleine flesjes en € 0,25 voor grote flessen. Verder is de belangrijkste wettelijke bepaling de 90% doelstelling voor gescheiden inzamelen van statiegeldverpakkingen. Het is aan het verpakkend bedrijfsleven om het statiegeldsysteem dusdanig in te richten dat deze doelstelling wordt gehaald. Ook een statiegeldbedrag hoger dan het wettelijk minimum kan bijdragen aan een hogere inleverbereidheid.
Nu Verpact de 90% doelstelling in 2022 niet heeft gehaald, is de ILT een handhavingstraject gestart. In het kader daarvan heeft de ILT, in haar rol als onafhankelijk toezichthouder, Verpact op de hoogte gesteld van meerdere voorgenomen lasten onder dwangsom. Die beogen Verpact ertoe te bewegen zo snel mogelijk aan de doelstelling te gaan voldoen. Eén van die voorgenomen lasten betreft een (tijdelijk) statiegeldbedrag van € 0,50.
Ook vanuit een beleidsmatig perspectief geldt dat de hoogte van het statiegeldbedrag één van de knoppen is waaraan gedraaid kan worden om het percentage ingeleverde statiegeldverpakkingen te verhogen tot minimaal de wettelijk verplichte 90%. In 2024 worden de artikelen in het Besluit beheer verpakkingen waarin het statiegeldsysteem is geregeld, geëvalueerd op doeltreffendheid en effecten. Hierbij zal het wettelijk minimum statiegeldbedrag worden bekeken, evenals de effecten van een eventuele wettelijke aanpassing daarvan, zowel voor de inzameling als voor consumenten. De bevindingen van deze evaluatie worden met uw Kamer gedeeld. Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging op dit punt of op andere punten nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde kan dit in 2025 van start gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Bent u het ermee eens dat dit een goede ontwikkeling is, maar dat consumenten dan ook sneller bij veel meer innamepunten terecht moeten kunnen om hun statiegeldverpakkingen weer in te kunnen leveren, zodat het statiegeld ook daadwerkelijk weer terugkomt bij de consument en er niet nóg meer geld bij het bedrijfsleven blijft steken?5 Zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik het een goede ontwikkeling dat de ILT toewerkt naar goede naleving van de eisen uit de wet. Op het ministerie is op dit moment geen verhoging van het minimum statiegeldbedrag (van 15 cent voor kleine en 25 cent voor grote flessen) voorzien. In het voornemen tot last onder dwangsom werkt de ILT ook expliciet toe naar meer innamepunten. Daarnaast heb ook ik in diverse brieven aan uw Kamer en in debatten aangegeven dat ik het nodig acht dat het de consument makkelijk wordt gemaakt om statiegeldverpakkingen in te leveren en dat dit betekent dat er meer innamepunten moeten komen waar consumenten hun statiegeld terugkrijgen. Ik heb deze boodschap ook aan Verpact overgebracht.
Bent u het ermee eens dat ook in dit kader het tijdspad waarin Verpact tot 2026 de tijd neemt om meer innamepunten te realiseren, echt te lang duurt? Zo nee, waarom niet?
Ik wil hier graag in herinnering brengen dat de inzameldoelstelling al over het jaar 2022 behaald diende te worden. Het bereiken van de doelstelling duurt dus evident te lang en dit is ook de aanleiding geweest voor het handhavingstraject dat de ILT is gestart. Ook heb ikzelf bij herhaling aangegeven dat meer innamepunten nodig zijn.
Het verbeterplan van Verpact, waarin is vermeld dat de doelstelling in 2026 zal worden gehaald, is op verzoek van de ILT opgesteld en het is aan de ILT om te beoordelen of dit voldoet. Uitgangspunt hierbij is om zo snel mogelijk te voldoen aan het wettelijk verplichte inzamelpercentage van 90%.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het tijdspad van Verpact wordt versneld, zodat consumenten een stuk eerder makkelijker hun statiegeldverpakkingen weer kunnen inleveren?
Ik verwijs hierbij naar de beantwoording van vraag 10, 12 en 13 waar wordt ingegaan op het handhavingstraject van de ILT.
Bent u van plan om de eisen die de ILT aan Verpact stelt – zoals een hoger statiegeldbedrag, het veranderen van statiegeldlogo’s op drankjes, het op tijd plaatsen van extra statiegeldautomaten en statiegeld stimuleren op sap- en zuivelflessen – ook vast te leggen in de statiegeldwetgeving die dit jaar wordt geëvalueerd? Zo nee, waarom niet?
Dit jaar wordt de statiegeldregeling geëvalueerd. Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde kan dit in 2025 van start gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Wat is de tijdlijn voor de evaluatie van de statiegeldregelgeving?
Het proces van evaluatie is gestart in 2024. De verwachting is dat het evaluatierapport eind 2024 aan de Kamer wordt toegestuurd.
Welke maatschappelijke organisaties worden er betrokken bij de evaluatie van de statiegeldregelgeving? Op welke momenten worden deze organisaties hierbij betrokken?
Relevante organisaties zullen worden betrokken, waaronder uiteraard ook maatschappelijke organisaties. Welke dit exact zullen zijn en wanneer, kan ik op dit moment niet aangeven.
Wanneer wordt de evaluatie van de statiegeldregelgeving naar de Kamer gestuurd?
Zoals in het antwoord op vraag 16 aangegeven is de verwachting dat het evaluatierapport eind 2024 aan de Kamer wordt toegestuurd.
Wordt er op basis van de evaluatie vervolgens ook een daadwerkelijke wijziging van de statiegeldregelgeving (Besluit beheer verpakkingen) voorbereid en naar de Kamer gestuurd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde zal dit in 2025 van start kunnen gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Kunt u verklaren waarom in de huidige statiegeldregelgeving statiegeld op flesjes is beperkt tot «water of frisdrank in een kunststof fles»6, terwijl statiegeld op blikjes geldt voor alle «drank in een metalen verpakking»7? Waarom is dit verschil gemaakt?
De statiegeldverplichtingen voor kunststof flessen gelden voor flessen gebruikt voor het verpakken van frisdrank en water. In de praktijk betekent dit dat kunststof flessen die gebruikt worden voor het verpakken van sappen en zuivel zijn uitgezonderd van de verplichting tot het hanteren van statiegeld. Er is om een aantal redenen voor gekozen sappen en zuivel uit te zonderen, waaronder de viscositeit die zou leiden tot een hogere vervuilingsgraad, de bederfelijkheid van restanten zuivel en sappen die tot geur en hygiëneproblemen leiden en het verschil in type verpakkingen. In de nota van toelichting bij het Besluit maatregelen metalen drankverpakkingen is aangegeven dat het statiegeldstelsel voor metalen drankverpakkingen betrekking heeft op metalen verpakkingen voor alle soorten drank omdat er anders dan voor kunststof flessen geen technische reden is om metalen verpakkingen voor sap en zuivel uit te zonderen. Zie voor een meer volledige beschrijving de nota van toelichting bij het Besluit maatregelen kunststof drankflessen8 en het Besluit maatregelen metalen drankverpakkingen9.
Waarom is in de regelgeving voor kunststofflessen er niet ook voor gekozen om «drank» op te nemen, in plaats van «water of frisdrank»?
Zie antwoord op vraag 20.
Bent u van plan om in nieuwe statiegeldregelgeving op te nemen dat statiegeld geldt voor álle drank in zowel metalen als kunststof-drankverpakkingen? Zo nee, waarom niet?
Bij de evaluatie van de statiegeldregelgeving zal expliciet naar de bestaande uitzonderingen worden gekeken, zoals ik al eerder aan uw Kamer heb medegedeeld. Zie verder beantwoording vraag 15.
Terugbetaling TEK |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de juiste verwachtingen zijn geschept, nu blijkt dat aanvragers een zeer groot deel van het voorschot terug moeten betalen (terwijl dit slechts 35% van het voorschot bedroeg)?
Ja, vanaf het begin van de TEK was bekend dat dit risico bestond. Ik ben hier bijvoorbeeld op ingegaan in de Kamerbrief van 9 februari 2023.1 Om dit risico zo klein mogelijk te houden, is daarom ook het voorschotpercentage aangepast van aanvankelijk 60% naar 35%, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 20 maart 2023.2 Daarnaast heeft RVO in de beschikking vermeld dat het definitieve subsidiebedrag lager kan uitvallen, afhankelijk van de ontwikkeling van de energieprijzen in 2023. Verder heeft RVO alle TEK-ontvangers en branches verschillende brieven gestuurd waarin is gewezen op het terugvorderingsrisico. Dit is ook aangegeven op de website van RVO.
Zijn bestuurders van sportverenigingen (vrijwilligers) voldoende gewaarschuwd over de mate waarin het bedrag naar benden bijgesteld zou worden?
Ja. Er is door EZK en RVO op verschillende manieren gecommuniceerd over het risico op terugbetalingen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. Aanvullend heeft RVO eind februari 2024 een webinar georganiseerd voor ondernemers. Hierin zijn het vaststellingsproces en de ruime terugbetalingsmogelijkheden aan de orde gekomen. Voorafgaand aan de vaststelling heeft RVO contact opgenomen met ondernemers waar de vordering waarschijnlijk de meeste impact heeft. Overigens zijn er tot op heden bij mij drie gevallen bekend van sportverenigingen die financiële moeite hadden met de terugbetaling van de steun. Niettemin zijn deze door de ruime terugbetalingsmogelijkheden van RVO3 goed geholpen. Indien nodig kan in overleg met RVO ook naar maatwerkoplossingen worden gezocht.
Hoe kunt u in de toekomst subsidieregelingen aanpassen, zodat deze betrouwbaar en voldoende begrijpelijk zijn voor vrijwilligersorganisaties?
Voor alle regelingen geldt dat deze betrouwbaar worden opgesteld in de zin dat altijd zo transparant en objectief duidelijk wordt gemaakt wat de voorwaarden zijn om voor een regeling in aanmerking te komen. Daarnaast beijver ik me ook om de werking van de regeling zo eenvoudig mogelijk te maken voor ondernemers en deze ook begrijpelijk toe te lichten in de regelingstekst. Tegelijkertijd heeft de Algemene Rekenkamer onlangs onderzoek gedaan naar de TEK en ook de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft in dit verband op 28 maart jl. gevraagd naar de eventuele verbeterpunten van de TEK. Ik beoordeel nu op welke wijze het beste hieraan invulling kan worden gegeven in de vorm van bijvoorbeeld een evaluatie van de TEK. De lessen die daaruit komen, kunnen van nut zijn bij de ontwikkeling van eventuele nieuwe regelingen die wellicht ook relevant kunnen zijn voor vrijwilligersorganisaties.
Wat gaat u doen om sportverenigingen te ondersteunen nu blijkt dat de energierekening ook de komende jaren hoog blijft? Is Minister bereid om samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) te kijken naar structurele oplossingen voor sportverenigingen om hun energielasten te verlagen?
Het kabinet heeft extra middelen voor verduurzaming van het mkb en de industrie vrijgemaakt. Sportverenigingen kunnen hierop een beroep doen, bijvoorbeeld om eventuele hoge energiekosten het hoofd te bieden, uiteraard zolang ze voldoen aan de betreffende voorwaarden. Om als samenleving in den brede energie te besparen heeft het kabinet de campagne Zet Ook De Knop Om gestart, waarin MKB-bedrijven via een regelhulp advies op maat kunnen aanvragen. Daarnaast kan een ondernemer via het energieloket van de KvK informatie opzoeken over de regelingen voor het mkb en advies vragen aan het adviesteam. Op dit moment zijn geen aanvullende maatregelen voorzien.
Bent u bereid om in gesprek te gaan om samen met de sportsector te zoeken naar passende oplossingen?
Op dit moment zie ik hier geen aanleiding toe, zeker ook gegeven de bestaande maatregelen zoals opgenomen onder het antwoord op vraag vier. Indien er behoefte is bij de sector voor overleg, dan ben ik uiteraard graag bereid met hen in gesprek te gaan.
Documenten van de MIVD inzake de ‘Nord Stream-gasleiding’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kan de Kamer alle documenten (rapporten, notities, e-mails, et cetera) van de MIVD ontvangen, vanaf 1 januari 2022, waarin melding wordt gemaakt van de «Nord Stream-gasleiding»?
Nee, dit gelet op de waarborgen die de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 bevat over onder meer de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten. In het algemeen geldt dat de Kamer over de vertrouwelijke aspecten van het werk van de diensten via de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) wordt geïnformeerd.
De Nord Stream-gasleiding |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het correct dat u in antwoord op een vraag, gesteld tijdens het debat over de Europese top op 19 maart 2024, of de (zeer waarschijnlijk) statelijke actor die de Nord Stream-gasleiding heeft opgeblazen door de Nederlandse regering wel of niet als een vijandige mogendheid wordt beschouwd heeft geantwoord: «We zullen toch eerst moeten vaststellen wie het is en wat de motieven zijn.»?1
De Minister-President beantwoordde tijdens het Debat over de Europese top van 21 en 22 maart uw vraag als volgt: «Die is niet met ja of nee te beantwoorden. Ik heb gezegd: je moet eerst vaststellen wie het is en vervolgens moet je vaststellen wat de motieven zijn.»2
Bent u in staat een scenario te schetsen waarbij het opblazen van de Nord Stream-gasleiding door het Nederlandse kabinet, gezien het land dat daarvoor verantwoordelijk is en de motieven die hierbij een rol spelen, niet wordt beschouwd als een «daad van agressie»?
Er wordt door de Duitse autoriteiten onderzoek gedaan naar de toedracht van de explosies bij de Nordstream pijpleidingen. Na de explosies ontving uw Kamer op 4 november 2022 een Kamerbrief met o.a. een feitenrelaas. Het is niet aan het kabinet om te speculeren over de mogelijke toedracht.
Indien u hiertoe in staat bent, hoe ziet zo’n scenario er dan uit?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u niet in staat bent om ook maar één scenario te schetsen waarbij het opblazen van de Nord Stream-gasleiding door de Nederlandse regering niet wordt beschouwd als een daad van agressie, waarom antwoordt u dan, op de vraag of de statelijke actor die Nord Stream heeft opgeblazen door de Nederlandse regering wordt beschouwd als een vijandige mogendheid, dat dit volgens u afhangt van het land dat hiervoor verantwoordelijk is en de motieven die daarbij een rol spelen? Met andere woorden, waarom kan het kabinet in dat geval niet aangeven dat, ongeacht de dader en de motieven, het opblazen van de Nord Stream-gasleiding door het Nederlandse kabinet wordt beschouwd als een daad van agressie en dat het land dat hiervoor verantwoordelijk is dus wordt beschouwd als een vijandige mogendheid?
Zie antwoord vraag 2.
Is het correct dat de Gasunie ruim een half miljard heeft geïnvesteerd in de aanleg van Nord Stream 1 en in ruil hiervoor een belang kreeg van 9% in de Nord Stream-gasleiding?2
Nee, de netto (equity) investering van Gasunie was beduidend lager.
Is het correct dat alle aandelen van de Gasunie in handen zijn van de Nederlandse staat?3
Ja.
Kan hieruit geconcludeerd worden dat het opblazen van de Nord Stream-gasleiding de Nederlandse staat en daarmee de Nederlandse bevolking dus ongeveer een half miljard euro heeft gekost?
Nee, Gasunie heeft het geïnvesteerde bedrag in de eerste ruim 10 jaar van operaties reeds terugverdiend met de dividendontvangsten uit NordStream.
Is het correct dat president Biden begin februari 2022 tijdens een persconferentie in het Witte Huis het volgende heeft gezegd: «If Russia invades – that means tanks or troops crossing the – the border of Ukraine again – then there will be – we – there will be no longer a Nord Stream 2. We will bring an end to it.»?4
Ja
Is het correct dat eind februari 2022 Rusland met tanks en troepen Oekraïne is binnengevallen?
Ja
Is het correct dat op 26 september 2022 de Nord Stream-gasleiding is opgeblazen?
Er wordt door de Duitse autoriteiten onderzoek gedaan naar de toedracht van de explosies bij de Nordstream pijpleidingen. Na de explosies ontving uw Kamer op 4 november 2022 een Kamerbrief met o.a. een feitenrelaas. Het is niet aan het kabinet om te speculeren over de mogelijke toedracht.
Houdt het Nederlandse kabinet er wellicht eventueel ook rekening mee dat de Verenigde Staten (of bondgenoten van de Verenigde Staten) de Nord Stream-gasleiding zou kunnen hebben opgeblazen? Zo nee, waarom niet?
Er wordt door de Duitse autoriteiten onderzoek gedaan naar de toedracht van de explosies bij de Nordstream pijpleidingen. Na de explosies ontving uw Kamer op 4 november 2022 een Kamerbrief met o.a. een feitenrelaas. Het is niet aan het kabinet om te speculeren over de mogelijke toedracht.
Kunt u de bovenstaande elf vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Om herhaling te voorkomen zijn antwoorden waar nodig samengenomen.
Statiegeld |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder wil fors hoger statiegeld op plastic flessen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u de brief van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) aan de inzamelings- en recyclingorganisatie Verpact met de Kamer delen? En kunt u de reactie van Verpact op deze brief ook met de Kamer delen?
De stukken waar u om vraagt zijn geanonimiseerd bijgevoegd. Hierbij is het van belang om te benoemen dat het traject in uitvoering is en dat het momenteel een voornemen tot last onder dwangsom betreft.
Het is aan de ILT om uiteindelijk te bepalen hoe zij het ingezette handhavingstraject voortzet. Daar hoort ook bij dat de ILT beoordeelt of de voorgenomen last onder dwangsom wordt omgezet in een definitieve last. Indien de ILT hiertoe besluit, kan het gaan om alle voorgenomen lasten of om een selectie.
Hoe staat u tegenover de in het artikel geschetste verhoging per juli 2025 van het statiegeld op grote én kleine plastic flesjes naar € 0,50? Hoe wordt de Tweede Kamer bij dit besluit betrokken? Deelt u de opvatting dat het lijkt alsof er hiermee wordt gekozen voor een optie die de verantwoordelijkheid vooral bij de consument neerlegt?
De genoemde verhoging betreft geen wetswijziging of beleidswijziging. Op het ministerie is op dit moment geen verhoging van het minimum statiegeldbedrag voorzien. Wettelijk geldt een minimum statiegeldbedrag van € 0,15 voor kleine flesjes en € 0,25 voor grote flessen. Verder is de belangrijkste wettelijke bepaling de 90% doelstelling voor gescheiden inzamelen van statiegeldverpakkingen. Het is aan het verpakkend bedrijfsleven om het statiegeldsysteem dusdanig in te richten dat deze doelstelling wordt gehaald. Ook een statiegeldbedrag hoger dan het wettelijk minimum kan bijdragen aan een hogere inleverbereidheid.
Nu Verpact de 90% doelstelling in 2022 niet heeft gehaald, is de ILT een handhavingstraject gestart. In het kader daarvan heeft de ILT, in haar rol als onafhankelijk toezichthouder, Verpact op de hoogte gesteld van meerdere voorgenomen lasten onder dwangsom. Die beogen Verpact ertoe te bewegen zo snel mogelijk aan de doelstelling te gaan voldoen. Eén van die voorgenomen lasten betreft een (tijdelijk) statiegeldbedrag van € 0,50.
Ook vanuit een beleidsmatig perspectief geldt dat de hoogte van het statiegeldbedrag één van de knoppen is waaraan gedraaid kan worden om het percentage ingeleverde statiegeldverpakkingen te verhogen tot minimaal de wettelijk verplichte 90%. In 2024 worden de artikelen in het Besluit beheer verpakkingen waarin het statiegeldsysteem is geregeld, geëvalueerd op doeltreffendheid en effecten. Hierbij zal het wettelijk minimum statiegeldbedrag worden bekeken, evenals de effecten van een eventuele wettelijke aanpassing daarvan, zowel voor de inzameling als voor consumenten. De bevindingen van deze evaluatie worden met uw Kamer gedeeld. Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging op dit punt of op andere punten nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde kan dit in 2025 van start gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Ik deel de opvatting dat de verantwoordelijkheid vooral bij de consument wordt neergelegd niet. De consument wordt gevraagd om de statiegeldverpakking in te leveren, maar hier geldt geen verplichting of verantwoordelijkheid. Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om de consument ertoe te bewegen de verpakking in te leveren, door o.a. te zorgen voor een laagdrempelig, ruim beschikbaar en op dagelijkse basis functionerend statiegeldsysteem. Ook een statiegeldbedrag hoger dan de huidige € 0,15 kan bijdragen aan een hogere inleverbereidheid. In mijn ogen kunnen alleen een hoge inleverbereidheid in combinatie met een goede inzamelinfrastructuur zorgen voor een optimaal werkend statiegeldsysteem.
Kunt u aangeven welke effecten een verhoging van het statiegeld op flesjes naar € 0,50 zal hebben op de verkopen in de drankenmarkt? En heeft er een impactanalyse plaatsgevonden?
De ILT gebruikt de bij vraag 2 genoemde reactie van Verpact om te beoordelen welke stappen nodig zijn om het wettelijke inzamelpercentage te behalen. De ILT geeft aan dat bij het formuleren van de voorgenomen last onder dwangsom rekening is gehouden met de proportionaliteit van de lasten.
Hoe verhouden deze verhoogde statiegeldbedragen zich tot ons omringende landen met een statiegeldsysteem?
Er is geen goede vergelijking te maken met de statiegeldbedragen in ons omringende landen. Voor Duitsland geldt dat het beleid op dit gebied op belangrijke punten van het Nederlandse beleid verschilt. In België wordt geen statiegeld toegepast.
Deelt u de opvatting dat de tegenvallende inzamelingsprestaties voor statiegeldflessen en -blikjes vooral te wijten zijn aan een tekort aan inzamelpunten en het feit dat inzamelpunten relatief vaak defect zijn? Kunt u aangegeven wat de huidige inzet is om dit te verbeteren? En deelt u de mening dat eerst vooral dit opgelost zal moeten worden, voordat overgegaan wordt op een verhoging van het statiegeld op flesjes?
Deze opvatting en mening deel ik niet geheel. Het verhogen van het aantal operationele inzamelpunten is inderdaad (net als het statiegeldbedrag zoals genoemd in het antwoord op vraag2 één van de knoppen om aan te draaien om het percentage ingeleverde statiegeldverpakkingen te verhogen tot minimaal de wettelijk verplichte 90%. Er zullen dus ook meer inzamelpunten moeten komen, maar dat sluit andere maatregelen niet uit. Zoals u in bijgevoegde brief van de ILT kunt lezen, is het voornemen ook hier een last onder dwangsom over af te geven. De doelstelling die het bedrijfsleven moet realiseren, is jaarlijks minimaal 90% van de op de markt gebrachte plastic flessen inzamelen. De maatregelen die hiervoor nodig zijn, kunnen elkaar onderling versterken en kunnen dan ook tegelijkertijd worden doorgevoerd. In de brief van de ILT kunt u lezen wat de huidige inzet is van de ILT is ten aanzien van de inzamelpunten.
Vindt u het wenselijk dat, wanneer statiegeld op flesjes verhoogd wordt naar € 0,50, in sommige gevallen het statiegeld hoger zal zijn dan de prijs van het drankje zelf?
De hoogte van het statiegeldbedrag moet zorgen voor optimale bereidheid bij de consument om de lege verpakking in te leveren. Dit staat los van de prijs van het drankje dat erin zat.
Kunt u een nadere specificatie geven van de mogelijk op te leggen dwangsommen aan Verpact en waar dit op is gebaseerd?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is de brief van de ILT aan Verpact bijgevoegd. In de brief wordt een nadere specificatie gegeven van de mogelijk op te leggen lasten en de mogelijke dwangsommen die Verpact moet betalen als zij de lasten niet naleeft.
Deelt u de mening dat de uitbreiding naar statiegeld op sap-en zuivelflessen die volgend jaar is voorzien, pas aan de orde kan zijn als het huidige systeem goed functioneert?
Evenals de hoogte van het statiegeldbedrag (zie vraag3 is de genoemde uitbreiding naar sap- en zuivelflessen één van de voorgenomen lasten in de brief van de ILT. Het schrappen van de uitzondering van sap- en zuivelflessen is op dit moment geen beleidsvoornemen. Wel zal bij de evaluatie van de statiegeldregelgeving expliciet naar de bestaande uitzonderingen worden gekeken, zoals ik al eerder aan uw Kamer heb medegedeeld.
De doelstelling die het bedrijfsleven moet realiseren is jaarlijks minimaal 90% van de op de markt gebrachte plastic flessen inzamelen. Deze doelstelling voor gescheiden inzameling geldt voor alle kunststof drankflessen, ook die waar sap en zuivel in zijn verpakt. Dit in tegenstelling tot de statiegeldverplichting, waar de flessen van sap en zuivel van zijn uitgezonderd. Als het nodig is om de doelstelling te halen, kan het bedrijfsleven besluiten om ook statiegeld toe te passen op flessen van sap en zuivel. Dat is wat de ILT met de voorgenomen last beoogt.
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, richt de ILT zich in haar brief op meerdere aspecten om de inzameling te verbeteren, met meerdere voorgenomen lasten onder dwangsom. Dit betreft ook het aantal inzamelpunten.
Afstemming voor de beantwoording van vragen met betrekking tot granuliet |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven met wie er afstemming zou moeten plaatsvinden, alvorens u de schriftelijke vragen met betrekking tot granuliet kunt beantwoorden?1
Voor het beantwoorden van de vragen waar u naar verwijst, heeft afstemming plaatsgevonden met diverse dienstonderdelen binnen het ministerie die bij dit dossier betrokken zijn of expertise hebben op de onderwerpen waar u naar vraagt.
Kunt u aangeven waarom de lopende civiele rechtszaken om extra afstemming vragen, als de Staat geen partij is in deze rechtszaken?
Lopende rechtszaken hebben geen invloed op de beantwoording van uw vragen over granuliet en granietzand van 28 maart 2024 en leiden niet tot extra afstemming.
Kunt u aangeven of en, zo ja, waarom de uitkomst van die lopende rechtszaken van invloed zouden moeten of mogen zijn, op de beantwoording van vragen die uitsluitend betrekking hebben op de classificatie van granietzand en granuliet door het ministerie en de beantwoording van eerdere Kamervragen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij elk van de gestelde (1 t/m 5)vragen apart aangeven waarom deze nu niet beantwoord kan worden en als dat wel kan, deze alsnog inhoudelijk beantwoorden?
De beantwoording van uw vragen van 28 maart 2024 over granuliet en granietzand zal ik u zo spoedig als zorgvuldig mogelijk doen toekomen.
Kunt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
Deze vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord.
De productie van groengas via monomestvergisting |
|
Thom van Campen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de kansen in de productie van groengas via monomestvergisting en deelt u de mening dat deze vorm van productie een waardevolle bijdrage leveren aan de verduurzaming van ons energiesysteem, doordat het als alternatief voor fossiele brandstof bijvoorbeeld kan zorgen voor de verwarming van huizen? Hoe waardeert u deze kansen en kunt u daarbij aangeven via welke wegen u op dit moment de productie van groengas via monomestvergisting stimuleert?
Ja, ik ben bekend met de kansen in de productie van groen gas en monomestvergisting in het bijzonder. Groen gas kan dienen als een vervanger van fossiel aardgas in het energiesysteem en als grondstof, met toepassingen in diverse sectoren zoals de industrie, de gebouwde omgeving, vervoer en de landbouwsector.
Via het Programma Groen Gas stimuleert het kabinet groen gasproductie. Om de nationale groen gasdoelstellingen te halen, hebben we alle groen gas productietechnieken nodig, waaronder monomestvergisting. Dit gebeurt via de SDE++, de voorgenomen bijmengverplichting voor groen gas en door stimulering van de techniek vergassing via de DEI+. Daarnaast werkt het kabinet binnen het Programma Groen Gas aan de versnelling van de ruimtelijke inpassing. Dit omvat onder andere een handreiking voor vergunningverleners en groen gas voorlichtingsbijeenkomsten in provincies.
Groen gasproductie via monomestvergisting kan een belangrijke bijdrage leveren aan de opgaven in de landbouw. Zoals u al noemt, kan mestvergisting allereerst zorgen voor aanzienlijke emissiereducties van methaan en stikstof uit mest in de stal, wanneer dit gecombineerd wordt met dagontmesting. Ten tweede kan mestvergisting in potentie bijdragen aan de productie van kunstmestvervangers uit digestaat (het restproduct van het vergistingsproces). Deze potentie hangt wel af van de goedkeuring van de Europese Unie voor Renure (stikstofhoudende meststoffen gewonnen uit mest of digestaat). Tot slot kan de productie en verkoop van groen gas bijdragen aan extra inkomsten voor de boeren.
Ik deel de mening dat hier een win-win situatie ontstaat met betrekking tot de landbouw- en energietransitie. Het kabinet heeft dit ook expliciet gemaakt richting de provincies in de «Handreiking voor het opstellen van gebiedsprogramma’s» door mestvergisting daar te benoemen als functiecombinatie die bijdraagt aan zowel de hernieuwbare energiedoelen als de doelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).
Hoe reflecteert u daarnaast op het feit dat monomestvergisting een waardevolle bijdrage kan leveren aan de reductie van stikstof- en methaanemissies uit de stal en opgeslagen mest? Deelt u de mening dat we deze meekoppelkansen moeten aangrijpen en hoe waardeert u deze meekoppelkansen?
Zie antwoord vraag 1.
In de brief van 1 maart 2024 betreffende de openstelling van de SDE++ 2024 (Kamerstuk 31 239, nr. 387) kondigt u een nieuwe categorie voor kleinschalige monomestvergistingsprojecten aan, omdat dergelijke projecten alleen met hogere basisbedragen een sluitende business case [kunnen] realiseren. Klopt het dat het huidige SDE++-tarief voor deze projecten 1,48 euro per kuub gas bedraagt? En klopt het ook dat het SDE++-tarief voor de nieuwe categorie 2,13 euro per kuub gas gaat bedragen en dat deze vanaf 10 september wordt opengesteld? Hoe zijn deze cijfers tot stand gekomen, wat is de cijfermatige onderbouwingen van deze bedragen?
In de SDE++ 2023 konden monomestvergistingsprojecten met een vermogen kleiner dan 450 kW die groen gas produceerden een aanvraag indienen voor een basisbedrag van 0,1.523 euro / kWh. Dit komt overeen met 1,49 euro per kuub groen gas. In de SDE++ 2024 wordt deze categorie opgesplitst in twee categorieën. Eén categorie geldt voor projecten met een vermogen tussen 110 kW en 450 kW met een basisbedrag van 0,1.588 euro / kWh. Dit komt overeen met 1,55 euro / kuub groen gas. De tweede categorie geldt voor projecten met een vermogen onder de 110 kW met een basisbedrag van 0,2.187 euro / kWh. Dit komt overeen met 2,14 euro per kuub groen gas. Deze cijfers zijn tot stand gekomen door adviezen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en zijn beschikbaar via de website van het PBL over de SDE++ advisering.1
Bent u ermee bekend dat kleinere veehouderijen die reeds een SDE++-beschikking hebben gekregen op basis van het huidige tarief, niet meer kunnen overstappen naar het tarief van het aangekondigde nieuwe tarief? Zo ja, bent u voornemens maatregelen te nemen, zodat deze kleinere veehouderijen ook kunnen overstappen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben ermee bekend dat projecten niet kunnen overstappen naar een hoger basisbedrag. Nadat een project een aanvraag heeft ingediend en op basis daarvan een beschikking heeft gekregen, ligt het basisbedrag vast over de hele looptijd van de beschikking. Het is niet wenselijk, en daarom niet mogelijk, om nadat men een SDE++ beschikking heeft gekregen opnieuw in een daaropvolgend jaar een SDE-aanvraag in te dienen, enkel omdat in dat jaar de tarieven gestegen zijn. Dit was bij de aanvragers bekend. Bij veehouderijen was op het moment van aanvragen bekend dat ik het PBL heb verzocht om voor de openstelling in 2024 te adviseren over een passende categorie voor kleinschalige monomestvergistingsprojecten. RVO heeft op mijn verzoek hierover proactief gecommuniceerd. Ik heb uw Kamer over dit voornemen geïnformeerd in mijn beantwoording van Kamervragen van de leden Erkens en Van Campen (beiden VVD) aan de Ministers voor Klimaat en Energie en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2.
Begrijpt u dat als een overstap niet mogelijk is, het daarmee onmogelijk wordt gemaakt voor betreffende bedrijven om een sluitende businesscase te realiseren, zoals u zelf al schrijft in de brief van 1 maart? Hoe waardeert u deze uitspraak uit de brief van 1 maart, mede in het licht van de kabinetsinzet om de productie van groengas een impuls te geven?
Mijn passage uit de Kamerbrief van 1 maart3 over problemen met de business case voor kleinschalige vergisters had betrekking op projecten die geen gebruik hebben gemaakt van de SDE++ 2023 vanwege te lage tarieven. Ik ga ervan uit dat projecten die een aanvraag binnen de SDE++ 2023 hebben ingediend dit hebben gedaan omdat ze in staat zijn hun project te realiseren. Aanvragers hebben hiervoor informatie aangeleverd om dit te onderbouwen. De projecten zijn vervolgens door RVO getoetst op (financiële) haalbaarheid. Ook heeft RVO de betreffende projecten vóór afgifte van de beschikking gebeld en aangegeven dat het niet mogelijk is om in 2024 opnieuw een aanvraag voor een hoger tarief in te dienen in de SDE++ 2024 als projecten al een beschikking uit de SDE++ 2023 hebben. Een deel van deze aanvragers heeft hierna besloten in 2023 de subsidieaanvraag niet door te zetten. Deze projecten kunnen in 2024 alsnog een aanvraag indienen.
Wat zijn de mogelijkheden om ruimte te geven aan kleinschalige monomestvergistingsprojecten die reeds een SDE++-beschikking hebben ontvangen om over te stappen naar de nieuwe categorie met een hoger tarief en hoe gaat u deze kleinschalige veehouderijen bereiken om deze mogelijkheden kenbaar te maken?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 4 is het niet wenselijk, en daarom niet mogelijk, om nadat men een SDE++ beschikking heeft gekregen opnieuw in een daaropvolgend jaar een SDE-aanvraag in te dienen enkel omdat de tarieven gestegen zijn. Het is ook niet mogelijk om binnen een bestaande SDE++-beschikking over te stappen naar een hoger basisbedrag, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Het artikel 'Hoe een groen megaproject muurvast zit door ruzie Dow en overheid' |
|
Sophie Hermans (VVD), Joris Thijssen (PvdA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe een groen megaproject muurvast zit door ruzie Dow en overheid» gepubliceerd door EW op 5 april 2024?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Vindt u dat een schonere installatie met minder CO2-uitstoot, minder stikstofuitstoot, en minder uitstoot van vervuilende stoffen wenselijk is? Ziet u de maatwerkafspraak als een belangrijk instrument hiervoor?
Ja. Het adagium van de maatwerkaanpak «liever groen, hier dan grijs elders» ziet zowel op additionele CO2-reductie ten opzichte van de nationale CO2-heffing industrie, als op andere verbeteringen van de leefomgeving. Hieronder valt ook reductie van stikstofuitstoot. Zo wordt in de Expression of Principles (hierna: «EoP») met DOW ingezet op het reduceren van hun stikstofuitstoot van industriële emissies met 10% ten opzichte van de uitstoot in 2018.
Hoe staat het met het afsluiten van de maatwerkafspraak met Dow Chemical? Klopt het dat de besprekingen tussen de overheid en Dow over mogelijke maatwerkafspraken stilliggen? Klopt het dat er bijna een doorbraak was waarbij het bedrijf meer dan € 1 miljard zou investeren, maar dat deze enorme investering is vastgelopen op vergunningsverlening zoals besproken in bovenstaand artikel?
In het kader van het maatwerktraject is in december 2022 een EoP met DOW gesloten.2 Hierna zijn de Staat, de Provincie Zeeland en DOW aan de slag gegaan om de ambities uit de EoP verder uit te werken in concrete, uitvoerbare verduurzamingsprojecten in een concept Joint Letter of Intent(hierna: JLoI). Tijdens de uitwerking werd duidelijk dat de beoogde verduurzamingsplannen van DOW mogelijk niet vergunbaar zouden zijn, vanwege een overschrijding van de geldende stikstof-emissiegrenswaarden (zie voor nadere duiding antwoord vraag 6).
DOW is momenteel bezig met de ontwikkeling van nieuwe verduurzamingsplannen. De eerste contouren van dit nieuwe plan zijn op 8 mei jl. aan ons gepresenteerd. We zijn in constructief overleg om deze plannen nader uit te werken. Gelijktijdig met de ontwikkeling van DOW’s aangepaste verduurzamingsplannen, zijn er op zeer regelmatige basis gesprekken gevoerd tussen de verschillende overheden en DOW. De inzet van deze gesprekken (tussen EZK, I&W, de Provincie Zeeland, DCMR en DOW) is steeds om tot een bestendige lange termijn oplossing te komen ten aanzien van de vergunningverlening.
Indien u een schonere productie bij Dow Chemical als wenselijk ziet, waarom faciliteert u de noodzakelijke vergunningsverlening dan niet? Indien u dit niet wenselijk vindt, welke mogelijkheden heeft u dan onderzocht om het project toch door te laten gaan? Kunt u toelichten wat er momenteel wordt gedaan om de maatwerkafspraken met Dow Chemical zo snel mogelijk te realiseren?
DOW heeft reeds laten weten dat ook in de nieuwe verduurzamingsplannen een overgang naar waterstofverbranding wordt voorzien. Hiervoor dienen de bestaande (grote) stookinstallaties te worden aangepast. Bij de uitwerking van de initiële verduurzamingsplannen van DOW, kwam de vraag aan de orde wat de wettelijke eisen zijn waaraan het bedrijf moet voldoen op het gebied van waterstofverbranding (zie vraag 6). Voor de voorgenomen aanpassing van de installaties moet voldaan worden aan nationale- en Europeesrechtelijke concentratie-eisen voor stikstof. Op Europees niveau is een bandbreedte vastgesteld tussen de 60–100 mg/Nm3. In Nederland is dit omgezet naar een emissiegrenswaarde van 80mg/Nm3. De initiële verduurzamingsplannen van DOW gericht op waterstofverbranding overschrijden zonder additionele reducerende maatregelen zowel de Nederlandse als Europese emissiegrenswaarden.
Op dit moment wordt in gezamenlijkheid met de eerdergenoemde partijen naar een oplossing voor het vergunningsvraagstuk gezocht. In dit kader worden er vergunningsroutes onderzocht met behulp van expertsessies. Hierbij wordt ook het effect van technische aanpassingen op de installaties van DOW meegenomen, en in welke mate hiermee aan de wettelijke eisen kan worden voldaan.
Heeft u onderzocht hoe het zit met de niet-CO2 vervuiling waar vooral de omwonenden mee te maken hebben? Zo ja, wat is hieruit gekomen? Zo nee, waarom niet?
DOW is de derde grootste industriële uitstoter van koolstofdioxide van Nederland. De stikstofuitstoot van DOW zorgt voor 22% van de stikstofuitstoot van de chemische industrie. De impact van DOW’s activiteiten op de leefomgeving is in opdracht van het Rijk onderzocht door Witteveen+Bos (zie bijlage 1). Op basis daarvan is duidelijk dat stikstof afkomstig van het bedrijf een grote impact heeft op de leefomgeving en is mede daarom ook onderwerp van de EoP in het kader van maatwerk.
Kunt u reflecteren op de huidige voorwaarden voor vergunningverlening en hoe dit zich verhoudt tot Europese wet- en regelgeving? Heeft u in Europa getoetst of u niet doorslaat in hoe u zich hier opstelt? Hoe rijmt uw opstelling zich met het genoemde advies van de landsadvocaat dat flexibiliteit wel degelijk mogelijk is?
DOW wil verduurzamen door middel van een overstap op waterstofverbranding. Hiervoor moeten stookinstallaties worden aangepast. Na een intensief traject en met een uitgebreide toets door de Landsadvocaat is geconcludeerd dat de initiële verduurzamingsplannen van DOW dusdanige aanpassingen behelsden dat de stookinstallaties voor de overstap van verbranding van methaan op waterstofverbranding, moet worden beoordeeld als nieuwe grote stookinstallatie. Voor nieuwe grote stookinstallaties gelden er strengere stikstof-emissiegrenswaarden dan voor bestaande grote stookinstallaties, namelijk 80 mg/Nm3 stikstof. Het gaat hierbij om stikstofconcentratie en niet om de hoeveelheid (vracht). Ter verduidelijking van de toepasselijke stikstofregelgeving, zijn er tevens gesprekken gevoerd met de Europese Commissie over de interpretatie van de Richtlijn Industriële Emissies (hierna: «RIE»).
Nederland dient zich net als iedere andere lidstaat te houden aan de Europeesrechtelijke wet- en regelgeving. De Europese wetgever heeft ervoor gekozen om «nieuwe» (scherpere) normen van toepassing te maken, indien bepaalde wijzigingen worden gedaan aan industriële installaties. Op die manier wordt geborgd dat ook oude installaties op den duur onder scherpere normen vallen, waardoor innovatie wordt gestimuleerd. Dat is in lijn met aangenomen motie Van Esch Beckerman over oude installaties (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 22 112, nr. 3445).
In Nederland geldt aldus een stikstofconcentratienorm van 80 mg/Nm3. De Landsadvocaat wijst er in zijn advies op dat het kabinet binnen de Europeesrechtelijke kaders de flexibiliteit heeft om de betreffende stikstofnormering te verruimen van 80 naar 100 mg/Nm3. Een dergelijke verruiming zou dienstig kunnen zijn om de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW mogelijk te maken indien DOW aantoont niet aan 80 mg/Nm3 te kunnen voldoen, maar wel binnen 100 mg/Nm3 aan concentratie kan blijven met haar nieuwe plannen. Echter heeft het ook een keerzijde. Zo heeft Nederland een forse stikstofopgave en sturen we via de uitvoering van het Schone Lucht Akkoord op het zo scherp mogelijk vergunnen van projecten. Als er al sprake zou kunnen zijn van verruiming van deze norm, dan moet deze bovendien op een dusdanige manier ingeperkt zijn dat de verruiming alleen van toepassing is bij de verduurzaming van de industrie in het geval van een overstap naar waterstof. Over dit vraagstuk zal pas een besluit worden genomen als de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW zijn beoordeeld. De betrokken ministeries zullen parallel verder praten met de Europese Commissie over de vergunningverleningsproblematiek met betrekking tot de overstap op waterstof als brandstof. Overigens zou een verhoging van de Nederlandse norm voor de initiële verduurzamingsplannen geen oplossing hebben geboden, aangezien DOW hiermee (ruim) boven de 100 mg/Nm3 zou uitkomen.
Klopt de constatering dat een enorm verduurzamingsproject, met groot belang voor de regio Zeeland, vastloopt op een bureaucratische werkelijkheid? Beseft u hiermee dat deze grote verduurzamingsinvestering mogelijk in een ander land gaat plaatsvinden en niet meer in Nederland? Vindt u niet ook dat vergunningverlening niet in de weg zou mogen staan van ambitieuze verduurzaming als de bescherming van milieu en omgeving wordt geborgd en de investering leidt tot minder vervuiling (door CO2 en andere stoffen)?
De overheid zet er stevig op in om het verduurzamingsproject van Dow binnen Nederland mogelijk te maken, rekening houdend met de geldende wet- en regelgeving. Hierbij geldt dat het kabinet gebonden is aan nationale en Europese wet- en regelgeving. Dit neemt niet weg dat het kabinet de casuïstiek omtrent industriële waterstofverbranding op Europees niveau middels verschillende routes aankaart.
Vanuit de maatwerkaanpak is de overheid op verschillende niveaus volop in gesprek met Dow, en andere bedrijven, om op basis van wederkerigheid samen te werken. Met als uiteindelijk doel om de industriële bedrijven ervoor te laten kiezen om in Nederland een investeringsbeslissing te nemen, die ten goede komt aan de verduurzaming van de Nederlandse industrie. We hopen dat de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW zodanig vorm zijn te geven dat ze en juridisch en financieel haalbaar zijn.
Voor welke investeringen zou Dow subsidie krijgen? Is dit alleen voor duurzamere installaties of ook voor carbon capture storage (CCS) en de infrastructuur voor CCS? Wat zouden de verhoudingen van de bedragen voor verschillende verduurzamingsmaatregelen zijn?
DOW heeft in 2022 een SDE++-beschikking gekregen voor CCS. In deze subsidie wordt de onrendabele top vergoed voor de CO2-afvang, -transport en -opslag. Er is momenteel nog geen SDE++-subsidie uitgekeerd, omdat eventuele uitkering slechts aan de orde kan zijn na realisatie van een SDE++-project.
In het kader van de initiële verduurzamingsplannen is destijds nog geen overeenstemming bereikt over eventuele maatwerkfinanciering. Er zijn dan ook nog geen uitspraken te doen over de eventuele verhouding van de bedragen voor verschillende duurzaamheidsmaatregelen. Zoals beschreven werkt DOW momenteel nieuwe verduurzamingsplannen uit. Deze plannen zullen moeten worden beoordeeld, waarna kan worden vastgesteld of en vervolgens in welke mate daar financiële overheidsondersteuning voor noodzakelijk is.
Deze maatwerkafspraak is een eerste stap in het klimaatneutraal maken van de installaties van Dow. Is het volledig klimaatneutraal maken ook onderdeel van de maatwerkafspraken met Dow? CCS wordt gezien als de eerste stap in de verduurzaming van Dow, hoe wordt gestimuleerd dat Dow uiteindelijk volledig overstapt op elektrisch kraken?
In de EoP erkent DOW dat de transitie naar een duurzame en klimaatneutrale productie het gebruik van andere materialen, productiemethoden en energiedragers vergt. Momenteel werkt DOW aan nieuwe verduurzamingsplannen (Path2Zero). Om die reden kan in deze fase niet worden gezegd op welke manier het volledig klimaatneutraal maken onderdeel zou kunnen zijn van eventuele bindende maatwerkafspraken met DOW. In lijn met motie 29 826, nr. 141 van de leden Kröger en Thijssen is een voorwaarde voor een JLoI ook een plan voor klimaatneutraliteit na 2030.
Bent u bereid om vóór het zomerreces met een oplossing voor dit probleem te komen, ook gezien het feit dat deze maatwerkafspraak cruciaal is voor het halen van klimaatdoelen voor 2030?
Momenteel vindt overleg plaats tussen DOW, de betrokken departementen en de provincie Zeeland, om gezamenlijk verschillende vergunningsroutes te onderzoeken. Op basis van de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW, de uitkomsten van de expertsessies en eventuele financiële steunmogelijkheden door de overheid, zullen conclusies getrokken moeten worden over de mogelijkheden om tot een (vergunbare) maatwerkafspraak te komen. Ik zal uw Kamer nader informeren over de voortgang via de voortgangsrapportage maatwerkaanpak.
Speelt dit probleem breder bij andere grote verduurzamingsprojecten en andere maatwerkafspraken? Indien dat zo is, zou een generieke oplossing dan niet hoogstnoodzakelijk zijn aangezien de verduurzaming van onze industrie hier niet op mag vastlopen?
Door het kabinet is een eerste inventarisatie gemaakt of dit ook speelt bij andere maatwerkbedrijven. Hieruit blijkt dat dit vraagstuk minder lijkt te spelen bij andere maatwerkbedrijven die op waterstof overgaan. Er is een aantal bedrijven dat aangeeft te kunnen voldoen aan de huidige stikstofnormering, maar er zijn ook enkele bedrijven die aangeven dat het voor hen lastig wordt. Dit vergt een nadere concretisering en uitwerking om conclusies te kunnen trekken.
Kunt u deze vragen ruim voorafgaand aan het geplande commissiedebat verduurzaming industrie beantwoorden?
Ja. Ik zorg dat u tijdig geïnformeerd bent.
Het rondetafelgesprek Wolf van 4 april 2024 |
|
Thom van Campen (VVD), Eline Vedder (CDA), Harm Holman (NSC), Laura Bromet (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rondetafelgesprek Wolf gehouden in de Kamer op 4 april 2024?
Ja.
Bent u bekend met de besproken Europese subsidiemogelijkheden, voor de zogenoemde L’Instrument Financier pour l’Environnement (LIFE)-projecten en de regionale ontwikkelingsfondsen? Hoe reflecteert u in dat licht op de genoemde kansen tijdens het rondetafelgesprek die deze subsidiemogelijkheden kunnen bieden?
De mogelijkheden voor het gebruik maken van LIFE-subsidies voor projecten zijn mij bekend. Nederlandse organisaties maken relatief goed gebruik van het LIFE-fonds. Bedrijven, overheidsorganisaties, NGO’s en kennisinstellingen kunnen een LIFE-subsidie aanvragen. In het gesprek kwam aan de orde dat boeren of schapenhouders mogelijk een LIFE-subsidie zouden kunnen aanvragen voor een project over wolvenaanvallen. Voor zover een boer of schapenhouder is aan te merken als een bedrijf in de zin van de LIFE voorwaarden, wordt aan dit criterium voor aanvraag voldaan.
Het voorkomen van conflicten en het verhogen van de acceptatie en het samenleven met een beschermde diersoort (zoals de wolf), voor zover dat de bescherming van die soort dient, past naar verwachting binnen de kaders voor het indienen van voorstellen voor LIFE. Om de bekendheid van het LIFE programma te vergroten onder potentiële aanvragers biedt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als uitvoerende organisatie voor LIFE informatie op de website van RVO. Ook organiseert RVO onder andere informatiedagen voor potentiële aanvragers.
Hoe waardeert u het Europese LIFE-project, en in het bijzonder het deelproject Natuur en Biodiversiteit, ten opzichte van de mogelijkheid om deze in te zetten ten behoeve van het vraagstuk omtrent de wolf, aangezien de wolf een prioritaire diersoort is?
Zoals ik bij eerdere beantwoording van vragen van uw Kamer heb aangegeven (vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 2808) is LIFE het EU-subsidieprogramma bedoeld voor het realiseren van het Europese milieu, energie- en klimaatbeleid, waaronder ook natuur/ biodiversiteit. LIFE is primair bedoeld ter bescherming van de wilde soorten, dus van de wolf in dit geval. Een LIFE aanvraag voor een project met als doel het beschermen van de veestapel, zou hier naar verwachting niet in passen.
Hoe waardeert u de Europese Regionale Ontwikkelingsfondsen ten opzichte van een eventuele mogelijkheid om deze in te zetten ten behoeve van het vraagstuk omtrent de wolf, en het daar aanpalend begeleiden en opleiden van dierhouders via deze gelden?
Het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO) wordt in Nederland decentraal uitgevoerd. Deze uitvoering geschiedt op basis van een regionale strategie. Hierin wordt beschreven waar men concurrentievoordelen ziet en waar men op in wil zetten voor de socio-economische ontwikkeling. De Europese wetgeving schrijft voor dat Nederland ten minste 85% van deze middelen moet uitgeven aan de beleidsdoelstellingen «een slimmer Europa» en «een groener Europa». De programma’s zijn niet specifiek gericht op activiteiten omtrent het vraagstuk wolf. Echter, voor zover een projectvoorstel binnen de voorwaarden van het programma past, zou een wolf-gerelateerd project kunnen worden ingediend.
Heeft u deze twee benoemde mogelijkheden tot op heden reeds eerder onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst en waarom zijn deze tot op heden nog niet gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Deze mogelijkheden zijn niet onderzocht in het kader van samenleven met de wolf, bijvoorbeeld met behulp van wolfwerende maatregelen. Provincies zijn als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het natuurbeheer, inclusief de wolf. Op dit moment zijn er in meerdere provincies subsidieregelingen beschikbaar voor de aanschaf van preventieve maatregelen.1 Vanuit de provincies of stakeholders zijn geen verzoeken ingediend om de mogelijkheden voor Europese subsidies verder te onderzoeken. Ook zonder nader onderzoek vanuit mijn ministerie kunnen provincies, stakeholders en kennisinstellingen bij de Europese Commissie aanvragen indienen om deze mogelijkheden te benutten. Ik zaldeze mogelijkheden onder de aandacht brengen bij de provincies.
Deelt u de mening dat dergelijke Europese subsidies kunnen bijdragen aan een betere balans in co-existentie tussen enerzijds een veilige omgeving voor mens en landbouwdieren en daarnaast de wolf in Nederland?
De beschikbaarheid van meer middelen kan bijdragen aan het op een goede manier samenleven met de wolf, bijvoorbeeld wanneer de middelen kunnen worden ingezet voor ondersteuning van dierhouders bij de bescherming van vee en voor voorlichting en kennisontwikkeling. Ik deel ook de mening dat we als Nederland zo veel mogelijk gebruik zouden moeten maken van de bestaande mogelijkheden voor Europese subsidies.
Hoe reflecteert u op de rol van de rijksoverheid in het dossier wolf in de afgelopen 10 jaar? Deelt u de mening dat de rijksoverheid een brug kan slaan tussen de Europese subsidiemogelijkheden en de uitvoering door de provincies? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het natuurbeleid, waaronder het beleid over de wolf sinds 2017 is gedecentraliseerd, heeft ook de Rijksoverheid zich de afgelopen 10 jaar beziggehouden met dit dossier. Sinds de wolf is teruggekeerd in 2019, is de inzet van het Rijk geïntensiveerd. Zo is meerdere malen een landelijk draagvlakonderzoek uitgevoerd in opdracht van mijn ministerie. Andere vormen van betrokkenheid van het Rijk zijn de samenwerking met provincies in de IPO-wolvenwerkgroep, het deelnemen aan de bijeenkomsten van het Landelijk Overleg Wolf, het opzetten van internationale samenwerking, en het verkennen van een Landelijk Informatiepunt Wolf. Daarnaast heb ik de Raad van Dieraangelegenheden (RDA) gevraagd een maatschappelijke dialoog te organiseren en op basis hiervan advies uit te brengen over het samenleven met de wolf. Het rapport van de RDA is onlangs opgeleverd en ik heb uw Kamer mijn appreciatie gestuurd (Kamerstuk 33 576, nr. 376). Naar aanleiding van het advies van de RDA zal mijn ministerie in gesprek gaan met de provincies om een landelijke lange termijnvisie op te stellen over het samen leven met de wolf. In deze gesprekken zal mijn ministerie ook de Europese subsidiemogelijkheden inbrengen.
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er vijf jaar na ramp met MSC Zoe duidelijk wordt waar de troep ligt |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat er nog 800.000 kilo afval van de MSC Zoe op de bodem van de beschermde Waddenzee ligt?1
De Waddenzee is een zeer waardevol natuurgebied en moet beschermd worden. Het betreft overigens ladingrestanten in de Noordzee en niet in de Waddenzee, maar afval hoort niet in zee, welke zee dan ook.
Nadat de MSC ZOE begin 2019 342 containers verloor op de Noordzee ten noorden van de Waddeneilanden in Nederland en Duitsland hebben er in 2019 uitvoerige bergingswerkzaamheden plaatsgevonden. Na het incident is alles op alles gezet om zoveel als mogelijk is op te ruimen van de ruim 3 miljoen kilo aan goederen die verloren ging. Hierbij is ruim driekwart van de lading teruggevonden en opgeruimd langs de kust en op de Noordzee. De 800 ton ladingrestanten van de MSC ZOE die niet konden worden terug gevonden liggen verspreid over een zeer groot gebied (Nederlands en Duits gebied), en het betreft naar verwachting kleine objecten in kleine hoeveelheden. Die zijn moeilijk vindbaar vanwege de dynamiek van de zeebodem en daardoor ook nagenoeg niet te bergen. Het effect van verder zoeken en opruimen is zeer beperkt, en vergt onevenredig veel (milieubelastende) inspanning en kosten.
Na het incident met de MSC ZOE is verder een verkenning uitgevoerd van de ecologische effecten op de lange termijn. De resultaten laten zien dat er geen significante negatieve effecten zijn van de onderzochte microplastics op de (bodem)ecologie van de Waddenzee en Noordzee.
Indien er toch ladingresten van de MSC ZOE worden teruggevonden of aanspoelen op stranden, zijn er in de overeenkomst met de reder afspraken gemaakt over financiële bijdragen aan eventuele toekomstige opruimingen. Zie daarvoor het antwoord bij vraag 5.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de zogenaamde Master Target List, een lijst waardoor het opruimen van dit afval gerichter kan, jarenlang achter te houden?
De Master Target List is eigendom van MSC, de reder, en was bestemd om onder toezicht van Rijkswaterstaat doelgericht de bergingswerkzaamheden te kunnen verrichten. MSC weigerde de Master Target List ter beschikking te stellen aan anderen dan Rijkswaterstaat. MSC heeft daarvoor geen redenen aangevoerd.
Op de bodem van de Noordzee bevindt zich maritiem erfgoed zoals scheepswrakken. Bij de bergingsoperatie is de zeebodem gescand en daarbij zijn mogelijke locaties van erfgoed in beeld gekomen. Het openbaar maken ervan zou mogelijk kunnen leiden tot roof van cultureel erfgoed. De weigering van MSC om de Master Target List met derden te delen had om deze reden de steun van Rijkswaterstaat.
In juni 2023 is bij Rijkswaterstaat een verzoek op grond van de Wet open overheid ingediend waarin om openbaarmaking van de Master Target List wordt gevraagd. Dat resulteerde in de publicatie van de Master Target List en andere informatie op 21 december 2023, waarbij locatiegegevens slechts gedeeltelijk werden vrijgegeven vanwege erfgoedbelangen. Eventuele vertrouwelijkheid van bedrijfsgegevens heeft in dat besluit geen rol gespeeld. Naar aanleiding van een bezwaarschriftprocedure is komen vast te staan dat de Wet open overheid in dit geval geen grond biedt voor weigering vanwege erfgoedbelangen.
Heeft u in de afgelopen jaren de rederij van de MSC Zoe verzocht om de lijst openbaar te maken? Zo ja, welke inzet heeft u hierin getoond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke vertrouwelijke bedrijfsgegevens in het geding zouden zijn nu de plekken waar afval is gevonden bekend zijn? Weegt dit volgens u op tegen de milieuschade die is ontstaan en voortduurt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het feit dat deze gegevens altijd bekend zijn geweest zich tot de keuze om het resterende afval tot zwerfvuil te verklaren en de inspanningsverplichting aan de rederij van de MSC Zoe te beëindigen?
Zoals eerder ook mondeling toegelicht bij het CD Maritiem op 8 februari 2024, is het niet zo dat de ladingrestanten van de MSC Zoe tot zwerfafval zijn verklaard. In de praktijk blijkt echter dat het opsporen en bergen van dit afval niet zinvol is. Bij het beëindigen van de bergingsoperatie is vastgesteld dat de verhouding tussen de (milieu)lasten en de verwachte opbrengst ongunstig zou zijn.
De Master Target List is een belangrijk hulpmiddel geweest om in 2019 ladingresten van de MSC ZOE te kunnen bergen. De Master Target List geeft echter géén inzicht de locatie van de circa 800 ton lading van de MSC ZOE die nooit werd teruggevonden. Dit wordt hieronder toegelicht.
Na de ramp is in 2019 uitvoerig de zeebodem van een groot gebied (3.000 vierkante km – equivalent van de Provincie Utrecht) gescand. Dit leidde tot identificatie van ongeveer 6.000 mogelijke objecten of delen van objecten («targets») op de Nederlandse en Duitse Noordzee. Dat er veel targets werden gevonden was te verwachten aangezien dit deel van de Noordzee al eeuwenlang wordt gebruikt voor scheepvaart en visserij. De 6.000 targets zijn vastgelegd op de Master Target List. Een derde van deze targets bleek van de MSC ZOE afkomstig en deze zijn vervolgens geborgen. De rest bestond uit een brede groep van mogelijkheden, zoals verloren visnetten, scheepswrakken, verloren ankers en ankerkettingen, objecten die van nature voorkomende zoals stenen, of bleken toch geen object te zijn maar afwijkende, natuurlijke, vormen van de zeebodem. Deze zaken bevinden zich naar verwachting nog steeds op de zeebodem maar het zijn, voor zover dat kan worden nagegaan, dus géén ladingrestanten van de MSC ZOE.
Vanwege de lading van de MSC ZOE die niet kon worden teruggevonden zijn er in de overeenkomst die bij de beëindiging van de bergingsoperatie met MSC is gesloten afspraken gemaakt over financiële bijdragen aan het Fishing for Litter programma, aan eventuele toekomstige bergingen op zee en voor het opruimen van MSC ZOE-lading die alsnog op de stranden zou kunnen aanspoelen. Rijkswaterstaat heeft uit deze gelden in 2023 een financiële bijdrage gedaan van € 70.000 aan project CleanupXL van de Waddenvereniging. Ook is een grootscheepse schoonmaakactie van plastic korrels op Terschelling uit deze gelden betaald. Over besteding van het resterende budget zal Rijkswaterstaat in overleg treden met de Waddengemeenten.
Deelt u de mening dat het resterende afval alsnog moet wordengeborgd?
Afval hoort niet in zee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is na het incident met MSC ZOE is zo veel als mogelijk opgeruimd. De bergingsactiviteiten van de ramp met MSC ZOE zijn daarmee afgerond.
Ook de komende jaren zal het Fishing For Litter (FFL) project ondersteund worden. Daarmee wordt afval ingezameld dat tijdens vissen in netten terecht komt waaronder ook resterend afval dat mogelijk van de MSC ZOE afkomstig is en waardoor de Noordzeebodem schoner wordt.
Welke ruimte geeft de openbaarmaking van deze Master Target List en deze publicatieplicht tot het verplichten van de reder om het afval alsnog te bergen?
De afwikkeling en bergingsactiviteiten van de ramp met MSC zijn definitief afgerond. De reder heeft aan zijn verplichtingen voldaan en kan niet tot verdere berging worden verplicht. De Kamer is hier over geïnformeerd2.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn de objecten(delen) op de Master Target List die niet al in 2019 werden geborgen niet afkomstig van de MSC ZOE. Het gaat hooguit gedeeltelijk om afval, zoals resten van visnetten, maar bijvoorbeeld ook om stenen. Verder is het waarschijnlijk dat vijf jaar na dato objecten zijn verplaatst of dieper onder het zand zijn geraakt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en vraag 5, zou verder zoeken naar afval en het bergen ervan veel inspanning vragen maar weinig opleveren.
Komende jaren zal ondersteuning worden gegeven aan het project Fishing For Litter (FFL), waarmee afval wordt ingezameld dat tijdens vissen in netten terecht komt, waaronder ook afval dat mogelijk van de MSC ZOE afkomstig is. Mitigatie van CO2-uitstoot is daarbij niet aan de orde.
Kunt u toezeggen dit afval alsnog te bergen? Zo ja, op welke manier en met welke middelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een resultaatverplichting toezeggen om deze hoeveelheden afval, zoals ook inzichtelijk op de Master Target List, alsnog te bergen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mitigerende maatregelen kunnen hierbij genomen worden om de CO2-uitstoot van de bergingsoperatie te verkleinen?
Zie antwoord vraag 7.