De grote vertraging bij de herbeoordeling van bestrijdingsmiddelen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Foodwatch waaruit blijkt dat de herbeoordeling van honderden werkzame stoffen niet op tijd plaatsvindt?1 Hoe beoordeelt u de conclusies van dit onderzoek?
Ja. Ik verwijs uw Kamer voor het antwoord op het tweede deel van de vraag naar de antwoorden op de vragen van het lid Madlener (PVV) over het bericht dat bestrijdingsmiddelen die mogelijk een gevaar vormen voor mens en milieu veel te lang blijven bestaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 21). Ik ben hierin uitgebreid ingegaan op de procedure rond het hernieuwen van de Europese goedkeuring van werkzame stoffen en op de redenen die leiden tot de vertraging.
Kunt u uitleggen hoe het op de markt houden van bestrijdingsmiddelen die al jaren niet zijn herbeoordeeld op de schadelijkheid ervan zich verhoudt tot het voorzorgbeginsel, waarbij bescherming van mens en milieu het uitgangspunt is?
Verordening (EG) nr. 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen kent een voorzorgsbeginsel. De goedkeuring van werkzame stoffen op Europees niveau en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op nationaal niveau kan alleen plaatsvinden als er geen onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu blijken te zijn. Het feit dat de reguliere herbeoordeling vertraging heeft opgelopen, leidt niet tot inbreuk op dit principe. Er kan namelijk te allen tijde worden ingegrepen in de goedkeuring of de toelating als nieuwe wetenschappelijk informatie daartoe aanleiding geeft.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat het probleem van een tekort aan middelen en capaciteit voor de verplichte herbeoordeling nu letterlijk op het bord van de consument wordt gelegd, doordat verouderde goedkeuringen van werkzame stoffen keer op keer procedureel verlengd worden zonder dat er een inhoudelijke toets heeft plaatsgevonden op de risico’s van de stof op mens, dier en milieu? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Goedkeuringen van werkzame stoffen worden niet zonder inhoudelijke toets verlengd, maar wel tijdelijk verlengd als de lopende herbeoordeling vertraging oploopt. In deze lopende herbeoordeling wordt het hele stofdossier opnieuw beoordeeld in plaats van een beoordeling die beperkt is tot nieuwe informatie. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u het acceptabel dat consumenten en het milieu jarenlang worden blootgesteld aan bestrijdingsmiddelen die al lang hadden moeten worden getoetst aan nieuwe wetenschappelijke inzichten, en zelfs aan stoffen die waarschijnlijk niet meer blijken te voldoen aan de veiligheidscriteria? Zo ja, hoe kunt u dat verantwoorden? Zo nee, op welke wijze en welk termijn gaat u dit probleem oplossen?
Ik verwijs u voor het antwoord op het eerste deel van de vraag naar mijn antwoord op vraag 2.
Ik heb in antwoord op de vragen van lid Madlener (PVV) aangegeven dat ik in het traject van de «Regulatory Fitness and Performance Programme» (REFIT) van de hierboven genoemde verordening aandacht zal vragen voor deze problematiek.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om het tekort aan capaciteit en middelen dat als reden wordt opgevoerd voor de vele verlengingen, structureel aan te pakken, zowel op nationaal als op Europees niveau? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hiermee aan de slag? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het tweede deel van mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het extra problematisch is wanneer werkzame stoffen waarvan al in 2015 wettelijk is vastgelegd dat ze extra risico’s met zich meebrengen, zonder inhoudelijke toets verlengd worden?2 Zo nee, kunt u dit toelichten?
Alle werkzame stoffen hebben intrinsiek gevaarlijke eigenschappen.
De blootstelling hieraan bepaalt of gebruik ervan een risico met zich meebrengt. De beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van Verordening (EG) nr. 1107/2009 richt zich op risico’s voor mens, dier en milieu. Dit betekent dat werkzame stoffen – ook stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen – mogen worden gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen als uit de risicobeoordeling is gebleken dat veilig gebruik mogelijk is.
Kunt u bevestigen dat stoffen waarvan is aangetoond dat ze kankerverwekkend zijn, giftig zijn voor de voortplanting of die ons DNA kunnen beschadigen, niet mogen worden goedgekeurd in Europa? Deelt u de mening dat werkzame stoffen waarvan bekend is of vermoed wordt dat ze over deze schadelijke eigenschappen beschikken, die als uitsluitingscriteria in de Europese procedures vast liggen, nooit een verlenging van een verouderde goedkeuring zouden mogen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om voortaan nooit meer in te stemmen met dergelijke verlengingen?
Werkzame stoffen worden op Europees niveau niet goedgekeurd op het moment dat zo’n stof mutageen is in categorie 1A of 1B. Zij worden ook niet goedgekeurd als zij bewezen kankerverwekkend of giftig zijn voor de voortplanting – allen indeling in categorie 1A of 1B – of als zo’n stof geacht wordt hormoonverstorende effecten te hebben, tenzij er aangetoond is dat er sprake is van verwaarloosbare blootstelling van mens, dier en milieu of tenzij er sprake is van een ernstig fytosanitair gevaar dat niet op een andere wijze kan worden bestreden en er passende risicobeperkende maatregelen beschikbaar zijn om blootstelling aan mens, dier en milieu te minimaliseren.
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 richt de beoordeling zich op risico’s voor mens, dier en milieu en is het dat werkzame stoffen mogen worden gebruikt als uit de risicobeoordeling is gebleken dat veilig gebruik mogelijk is. Bij het bepalen van mijn standpunt over verlengingen baseer ik mij op de wetenschappelijke adviezen hierover.
Hoe beoordeelt u de procedurele verlenging van twee stoffen – namelijk flumioxazine en quizalofop-P-tefuryl – waarvan al in 2015 wettelijk is vastgesteld dat ze zijn ingedeeld of moeten worden ingedeeld als giftig voor de voortplanting (categorie 1A of 1B), overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008? Hoe beoordeelt u de verlenging van drie stoffen, namelijk chlorotoluron, dimoxystrobin en thiacloprid, waarvan wettelijk is vastgesteld dat ze geacht worden hormoonontregelende eigenschappen te hebben die schadelijk kunnen zijn voor de mens? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de goedkeuringen van deze stoffen zijn verlengd zonder volledige herbeoordeling? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb in mijn antwoorden op de vragen van het lid Madlener (PVV) aangeven dat er meerdere redenen zijn voor de vertraging. Hierin ben ik ook ingegaan op de werkzame stof flumioxazine en op de nieuwe criteria voor hormoonverstorende stoffen.
Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 6.
Kunt u uitleggen waarom twee van deze schadelijke werkzame stoffen, namelijk thiacloprid en flumioxazine, ook over Nederlandse toelatingen beschikken?
Het Ctgb beoordeelt of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van goedgekeurde werkzame stoffen geen onaanvaarde risico’s voor mens, dier en milieu met zich meebrengt in Nederland. Als deze risico’s er niet zijn of deze via risicobeperkende maatregelen voorkomen kunnen worden, dan worden deze middelen toegelaten. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom tevens verschillende stoffen die reeds in 2015 op de wettelijke lijst van werkzame stoffen die vanwege hun schadelijke eigenschappen in aanmerking komen om te worden vervangen en die sindsdien procedureel verlengd zijn zonder inhoudelijke toets, over Nederlandse toelatingen beschikken?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om de nationale toelatingen van thiacloprid en flumioxazine onmiddellijk in te trekken en zo het gebruik van deze schadelijke middelen een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet en hoe verantwoordt u het feit dat consumenten en het milieu nog langer aan deze schadelijke stoffen worden blootgesteld?
Het Ctgb is in Nederland de bevoegde autoriteit voor besluiten over het al dan niet toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Het Ctgb grijpt in – conform de verordening – in de toelating op het moment dat daarvoor nieuwe wetenschappelijke informatie voorhanden is die daartoe aanleiding geeft.
Ik heb uw Kamer hierover recent uitgebreider geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 429 – passage «juridische kaders intrekken toelatingen»).
Bent u bereid om het College ter beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) de opdracht te geven om geen nationale toelatingen meer af te geven dan wel te verlengen voor stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen en nooit een herbeoordeling hebben ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Conform de Wet gewasbescherming en biociden heeft het Ctgb een eigenstandige bevoegdheid inzake besluiten over toelatingen van gewasbeschermingsmiddelenbesluiten en is het niet aan mij om het Ctgb daartoe opdrachten te geven. Het Ctgb is gehouden aan EU besluiten en afspraken over de herbeoordeling van werkzame stoffen, volgens de procedures die daarvoor in Verordening (EG) nr. 1107/2009 zijn vastgesteld.
Het bericht dat de Duitse regering bij alle officiële gelegenheden vegetarisch zal eten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duitse regering gaat «officieel» vegetarisch eten?1
Ja.
Deelt u de mening van de Duitse regering dat de productie van voedsel een belangrijke rol speelt in de uitstoot van broeikasgassen en het ontstaan van klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Ja, de productie van voedsel kan inderdaad gepaard gaan met emissies van broeikasgassen en daarmee bijdragen aan klimaatverandering.
Deelt u de mening van de Duitse regering dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft in gedragsveranderingen die beleidsmatig wenselijk worden geacht? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft een voorbeeldfunctie; o.a. door in de eigen bedrijfsvoering duurzame oplossingen toe te passen. Het kabinet heeft maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI), waaronder de catering, als speerpunt benoemd en geeft daarmee inhoud aan haar voorbeeldrol.
Deelt u de mening dat een klimaatvriendelijk consumptiepatroon bij officiële gelegenheden kan bijdragen aan het bewustzijn van burgers en politici? Zo nee, waarom niet?
Dit kan inderdaad een bijdrage leveren.
Kent u het concept van gedragseconoom prof. Henriette Prast dat onder de noemer «Carnivoor? geef het door!» klimaatvriendelijk voedsel tot de sociale norm verheft en het bestellen van vlees of vis een vrije keuze laat, maar alleen in afwijking van het standaardmenu?
Ik ken het concept van gedragseconoom prof. Henriette Prast.
Bent u bereid te onderzoeken of het concept van prof. Prast het uitgangspunt zou kunnen worden bij alle overheidscatering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Hier wordt zowel binnen als buiten het Rijk mee geëxperimenteerd. De suggestie om bij alle overheidscatering geen vlees meer aan te bieden, tenzij daar specifiek om gevraagd wordt, gaat het kabinet te ver.
Deelt u de mening dat consumentengedrag dat schadelijk is voor het klimaat, actief beïnvloed zou moeten worden van overheidswege? Zo nee, waarom niet?
Samen met private en publieke partijen wordt gewerkt aan verantwoorde consumptie van voedsel, waarbij het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat en op onze gezondheid uitgangspunt zijn. Dit is onder andere het geval bij het Nationaal Actieprogramma Groente en Fruit en de projecten van Dutch Cuisine. Tal van acties maken het verschil, het Rijk werkt al met cateraars die volgens het principe van Dutch Cuisine maaltijden serveren. Tijdens de Dutch Agri Foodweek die op 5 oktober start zullen 7 cateraars op meer dan 200 overheidslocaties duurzame maaltijden serveren en de spotlight zetten op circulariteit.
Deelt u de mening dat overheidsinvloed zich niet slechts zou moeten beperken tot vraagstukken op het terrein van energie, maar zich ook zou moeten uitstrekken tot actieve voorlichting en een actieve voorbeeldfunctie op het gebied van voedsel als grote veroorzaker van de uitstoot van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?
Om consumenten te stimuleren duurzame keuzes te maken biedt het Voedingscentrum wetenschappelijke en onafhankelijke informatie over een meer duurzaam menu. Een voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf is hierbij het uitgangspunt, zowel voor gezondheid als duurzaamheid.
Bent u bereid met de Duitse regering in contact te treden om kennis te nemen van de ervaringen met de nieuwe voedselkeuze? Zo nee, waarom net? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De keuze om zo min mogelijk vlees en vis te serveren bij overheidsevenementen is vorig jaar specifiek gemaakt door de Duitse Minister van milieu en geldt derhalve voor evenementen waar zij gastvrouw is, dit is geen algemeen beleid bij andere ministeries. De gehele federale overheid werkt volgens door hen opgestelde duurzaamheidsprincipes die al sinds 2015 van kracht zijn en aangepast zijn in 2017. De Nederlandse overheid heeft eigen vergelijkbare duurzaamheidsprincipes.
Deelt u de mening dat het getuigt van een verstandige keuze ten aanzien van het klimaatbeleid om de consumptie van dierlijke eiwitten terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u hier vorm aan geven?
Ik verwijs u graag naar de kabinetsreactie van 7 september jl. op het Rli-advies «Duurzaam en gezond: samen naar een houdbaar voedselsysteem», waarin het kabinet de analyse van de raad deelt dat de transitie naar een duurzamer en gezonder voedselsysteem urgenter is geworden door de afspraken die zijn gemaakt in het Klimaatakkoord van Parijs. Vandaar dat in het regeerakkoord hier ook met reductiedoelen en ondersteunende maatregelen op wordt ingezet. In 2030 moet 3,5 Mton CO2-equivalenten klimaatwinst zijn behaald door slimmere landbouw en landgebruik.
Het bericht ‘Voeding krijgt plek in opleiding geneeskunde Amsterdam’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Voeding krijgt plek in opleiding geneeskunde Amsterdam»?1
Ja.
Wat is uw visie op de rol van voeding binnen de gezondheidszorg?
Het belang van de rol van voeding binnen de gezondheidszorg staat voor mij buiten kijf. Voeding is een van de belangrijke leefstijlfactoren die invloed hebben op het risico op het ontstaan van met name chronische ziekten. Terecht neemt daarom de aandacht voor de rol van voeding in de gezondheidszorg toe. De afspraak in het regeerakkoord om te bevorderen dat bewezen effectieve interventies, onder andere op het gebied van voeding, een plek krijgen in medische opleidingen en richtlijnen, sluit hierbij aan.
Ik wijs ook op de bekende «Schijf van Vijf». De Schijf van Vijf is gebaseerd op de Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad en richt zich op het voorkomen van (chronische) ziekten via voeding. Op verzoek van VWS heeft ZonMw de kennissynthese «Voeding als behandeling van chronische ziekten» opgesteld. De conclusie van deze kennissynthese is dat voeding een prominentere plaats bij de behandeling van chronische ziekten verdient en in belangrijke mate kan bijdragen aan gezondheidswinst. De grootste gezondheidswinst is te behalen bij de behandeling van cardio-metabole aandoeningen (cardiovasculaire ziekten, diabetes mellitus type 2 en nierziekten) en van diverse darmaandoeningen. Voedingsmaatregelen leiden vaak tot algemene, ziekteoverstijgende gezondheidseffecten en vormen hierdoor een belangrijke therapeutische optie wanneer er sprake is van multimorbiditeit.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de juiste voeding een grote bijdrage levert aan het voorkomen van aandoeningen, een beter herstel en/of verbetering van de levenskwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het bericht dat uit een onderzoek blijkt dat studenten geneeskunde tijdens hun zesjarig curriculum gemiddeld nog geen 30 uur voedingsonderwijs krijgen? Vindt u dit in verhouding staan met de invloed van voeding op de gezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De eindkwalificaties van de Nederlandse geneeskunde-opleidingen zijn vastgelegd in het Raamplan Artsopleiding 2009 (het Raamplan), dat omschrijft aan welke eisen een beginnend arts minimaal moet voldoen. Het Raamplan geeft een duidelijke beschrijving van de academische en professionele doestellingen van de opleidingen geneeskunde. Het Raamplan wordt opgesteld door de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). De eindtermen uit het Raamplan worden door de individuele medische faculteiten vertaald in het curriculum van de geneeskunde-opleidingen. De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) ziet erop toe dat de opleidingen geneeskunde aan de eisen van het Raamplan voldoen. In het raamplan wordt onder preventie «voeding» en onder voedingsgerelateerde ziekten «voeding en gezondheid» genoemd. De geneeskunde-opleidingen voldoen daarmee aan de eisen die op dit punt worden gesteld. Opleidingen werken voortdurend aan het up-to-date houden van hun curriculum. Ik kan mij, gezien de toenemende aandacht voor het belang van voeding in de gezondheidszorg, voorstellen dat in de curricula van de verschillende geneeskunde-opleidingen (en andere zorgopleidingen) voeding en leefstijl een prominentere rol krijgen. Gelet op de in Nederland geldende vrijheid van onderwijs, kan de overheid echter niet voorschrijven wat in de curricula wordt opgenomen.
Daarnaast is het van belang dat artsen op de hoogte zijn van de verschillende verwijsmogelijkheden op het gebied van voeding en leefstijl zodat de patiënt zo nodig specialistische hulp krijgt. Dat kan bijvoorbeeld zijn van een diëtist en vanaf 1 januari 2019 ook de Gecombineerde Leefstijlinterventie (GLI), zoals aangekondigd in mijn brief van 1 juni jl. over het basispakket Zvw 2019.2
Deelt u de mening dat voeding als keuzevak een begin is, maar eigenlijk een vastomlijnd, substantieel deel van zorgopleidingen zou moeten uitmaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat artsen moeten beschikken over een brede basiskennis inzake voeding om hun adviesrol goed en compleet in te kunnen vullen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in nader overleg te gaan met betrokken partijen en bij hen aan te dringen op een prominentere, vastomlijnde plek voor voeding in deze opleiding?
Ik ben al in overleg met de betrokken partijen. In het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg dat ik eerder dit jaar met de sector heb gesloten, is namelijk afgesproken dat de beroepsgroepen zich inspannen om preventie (waaronder voeding en leefstijl) te verankeren in de medisch-specialistische en verpleegkundige (vervolg)opleidingen en in het reguliere werkproces.
Staatssecretaris Blokhuis is in het kader van het Nationaal Preventieakkoord in overleg met partijen of en op welke wijze voeding beter geborgd kan worden in zorg en welzijn.
Ook zal VWS betrokken zijn bij de herziening van het Raamplan, die naar verwachting in 2019 van start gaat. Dit biedt de gelegenheid om aandacht te vragen voor het opnemen van bewezen effectieve interventies op onder meer het gebied van voeding, in de geneeskunde-opleiding.
Ongezonde voedingsproducten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Producten van Unilever minder gezond dan bedrijf zelf zegt»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel.
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor de samenleving, en in het bijzonder voor de volksgezondheid, dat naar de maatstaven van de Access to Nutrition Index (ATNI) minder dan een derde van alle producten van grote voedingsmiddelenbedrijven gezond te noemen is? Zo nee, waarom niet?
De ranglijst laat zien hoe de 22 grootste voedingsmiddelenbedrijven (wereldwijd) scoren op diverse voeding en gezondheid gerelateerde thema’s. De Access to Nutrition Index (ATNI) heeft als uitgangspunt dat voedingsmiddelenbedrijven kunnen bijdragen aan de beschikbaarheid van voldoende gezonde voeding. Maar ook een bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van voedingsproblemen als ondervoeding of overgewicht. Het is inderdaad jammer dat minder dan een derde van alle producten van deze 22 grote voedingsmiddelenbedrijven naar de maatstaven van de Access to Nutrition Foundation gezond te noemen is.
Deelt u de constatering van de ATNI dat de meeste bedrijven, ondanks enige verbeteringen, nog veel te weinig doen om het voedingsaanbod gezonder te maken? Zo nee, waarom niet?
Een groot deel van de 22 grote voedingsmiddelenbedrijven zet zich in Nederland al enige tijd in om het voedingsaanbod onder andere qua samenstelling te verbeteren. In mijn brief van 23 december 2017 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 793, nr. 288) heb ik aangegeven dat er zichtbare stappen zijn gezet, maar het is de vraag of de gestelde ambities in het Akkoord verbetering productsamenstelling worden gehaald. Ik heb daarbij aangegeven dat alle partijen, ook de voedingsmiddelenindustrie, er de schouders onder moeten zetten om de ambities voor 2020 te halen. Bij een gezonder voedingsaanbod speelt niet alleen de samenstelling van voedingsmiddelen (zout, verzadigd vet, calorieën) een rol, ook de presentatie, keuzemogelijkheden, keuzemomenten en leefomgeving horen daar bij. In het preventieakkoord zal er zeker aandacht zijn voor een versnelling van een beter voedingsaanbod in den brede.
Bent u van mening dat op de voedingsmiddelenbedrijven een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid rust om het voedingsaanbod minder ongezond te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben van mening dat voedingsmiddelenbedrijven een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben bij te dragen aan een gezond voedingsaanbod en de consument daarbij van de juiste informatie te voorzien zodat de consument een bewuste keuze kan maken.
Samengestelde producten als frisdrank, koek, snacks, soep en dergelijke die de grote bedrijven in de ATNI voornamelijk produceren, kunnen qua zout, verzadigd vet, suiker en portiegrootte een stuk gezonder, maar het zullen voedingsmiddelen blijven die met mate geconsumeerd moeten worden. Voor een gezond voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf zullen consumenten zich meer moeten richten op andere producten zoals verse groenten en fruit.
Bent u bereid voedingsmiddelenbedrijven te prikkelen om meer vaart te maken in het gezonder maken van het voedingsaanbod? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke (aanvullende) instrumenten gaat u hiervoor inzetten en welke maatregelen gaat u treffen?
Ja, zie antwoord op vraag 3. Alle partijen, ook de voedingsmiddelenindustrie, zullen er de schouders onder moeten zetten om het voedingsaanbod te verbeteren. In het preventieakkoord zal er zeker aandacht zijn voor een versnelling in een verbeterd voedingsaanbod. Hierover kan ik u in het najaar nader informeren.
Bent u bereid bovenstaande vragen te beantwoorden voor de tweede termijn van het algemeen overleg Voedsel?
Ja.
Het bericht dat Brussel een kenniscentrum opricht voor bestrijding van voedselfraude en het bevorderen van voedselkwaliteit |
|
Tjeerd de Groot (D66), Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over het door de Europese Commissie aangekondigde kenniscentrum dat zich gaat bezighouden met voedselkwaliteit en bestrijding van voedselfraude?1 2
Ja.
Kunt u in detail aangeven welke taken het centrum gaat uitvoeren en welke experts daarvoor worden ingezet?
Het Europese Kenniscentrum voor Voedselfraude en Voedselkwaliteit is een netwerk van deskundigen van de Europese Commissie en daarbuiten, dat beleidsmakers en autoriteiten in de lidstaten en de EU zal ondersteunen door toegang te bieden tot actuele wetenschappelijke informatie over voedselauthenticiteit en voedselkwaliteit in Europa. In deze functie zal het centrum ondersteunend zijn aan de werkzaamheden van het Europese Voedselfraudenetwerk (Food Fraud Network FFNW), waaraan de Ministeries van VWS en LNV, en de NVWA deelnemen.
Concrete taken van het kenniscentrum zullen zijn:
Voor dit netwerk worden deskundigen van de Europese Commissie en van daarbuiten ingezet. Dit zullen de deskundigen zijn die nu ook al meer op ad hoc basis voor de afstemming van die activiteiten op dit gebied worden ingezet.
Hoeveel fulltime-equivalent (fte) worden voor het kenniscentrum ingezet en in hoeverre zijn dit nieuwe of reeds bestaande banen van Europese onderzoeksinstellingen?
Het is mij onbekend hoeveel fte zullen worden ingezet voor het kenniscentrum en hoeveel daarvan binnen de bestaande formatie van het Joint Research Centre van de Europese Commissie worden gevonden.
Welke budget heeft de Europese Commissie vrijgemaakt voor het nieuwe kenniscentrum en waar wordt het centrum gehuisvest?
Het is mij niet bekend of de Europese Commissie voor dit nieuwe kenniscentrum voor voedselfraude en voedselkwaliteit extra financiële middelen vrijmaakt.
Het kenniscentrum wordt ingericht binnen het bestaande Joint Research Centre (JRC). Het belangrijkste laboratorium van het JRC voor voedselonderzoek bevindt zich in Geel (België).
Wat betekent het kenniscentrum voor de positie van de voedselautoriteiten van de lidstaten en het EU-netwerk voedselfraude in het algemeen en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in het bijzonder, zeker wat betreft taken als het coördineren van toezicht op de voedselkwaliteit en het informeren van burgers?
De inrichting van dit kenniscentrum heeft geen consequenties voor de positie van de voedselautoriteiten in de lidstaten. De handhavende autoriteiten prioriteren hun eigen handhaving en blijven dit – nu ondersteund door het kenniscentrum – ook in de toekomst doen. Hetzelfde geldt voor het Europese Food Fraud Network (FFNW).
Het kenniscentrum zal de beschikbare kennis, waar mogelijk, toegankelijk maken voor het brede publiek. Dit heeft geen invloed op de taken die nationale autoriteiten, zoals de NVWA, hebben bij het informeren van de burgers.
Op welke (Europees)wettelijke grondslag is de stichting van dit centrum gebaseerd?
Het kenniscentrum is ingericht bij het Joint Research Centre (JRC) dat in 1957 bij de oprichting van de Europese Gemeenschappen is ingesteld. Het oprichten van het centrum is een organisatorische beslissing waarvoor geen aanvullende specifieke (Europees)wettelijke grondslag nodig is.
Kunt u aangeven op verzoek van welke actoren het kenniscentrum in het leven is geroepen? Wat was de positie en de rol van Nederland in dit proces? Hoe heeft de besluitvorming over de Nederlandse positie in deze kwestie eruit gezien?
De beslissing om een Kenniscentrum voor voedselfraude en voedselkwaliteit in het leven te roepen is door de Europese Commissie zelf genomen. Nederland (en andere lidstaten) heeft geen rol gehad in de besluitvorming hierover.
Het bericht “Willekeur bij publicatie voedselveiligheids-waarschuwingen” |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Willekeur bij publicatie voedselveiligheidswaarschuwingen» van Kassa?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitzending?
Zodra consumenten levensmiddelen gekocht kunnen hebben dat een mogelijk volksgezondheidsrisico met zich meebrengt, moet door het betrokken bedrijf een publiekswaarschuwing worden verstrekt. Het betrokken bedrijf is hiertoe verplicht op grond van wettelijke voorschriften. De NVWA stelt hierbij eisen aan de wijze waarop deze waarschuwing is opgesteld en neemt de publiekswaarschuwing over zodra zij deze van het bedrijf heeft ontvangen. De NVWA kan echter niet afdwingen dat bedrijven waarschuwingen aan de NVWA verstrekken.
In de Tv-uitzending heeft de NVWA toegezegd dat ze haar interne werkwijze gaat aanscherpen zodat publiekswaarschuwingen sneller worden gepubliceerd, maar dat bedrijven ook aangespoord moeten worden om waarschuwingen sneller aan de NVWA te verstrekken.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat consumenten zo snel mogelijk en zo duidelijk mogelijk op de hoogte moeten worden gebracht van voedselveiligheidswaarschuwingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom worden sommige waarschuwingen laat dan wel niet gepubliceerd?
Ja, ik ben het ermee eens dat consumenten zo snel en duidelijk mogelijk op de hoogte moeten worden gebracht van levensmiddelen die niet voldoen aan de voedselveiligheidsvoorschriften. Conform de Warenwet artikel 21 en de Algemene Levensmiddelenwetgeving ((EG) nr. 178/2002 artikel2 is het betrokken levensmiddelenbedrijf verplicht om consumenten op een adequate wijze hierover te waarschuwen. Deze waarschuwing moet dan door het betrokken bedrijf zo snel mogelijk worden verspreid via relevante kanalen zoals kranten, sociale media en in het winkelschap.
Dit is niet alleen belangrijk omdat het bedrijf daarmee zijn verantwoordelijkheid neemt, maar ook omdat doorgaans het betrokken bedrijf het beste in staat is om consumenten zo snel mogelijk te bereiken.
De waarschuwing dient daarbij te voldoen aan een aantal voorwaarden die de NVWA heeft gesteld (onder meer dat bovenaan de tekst moet staan: «belangrijke veiligheidswaarschuwing» in voldoende groot lettertype, het merk, partijnummer, duiding van het risico en een duidelijke afbeelding van het product). De NVWA toetst of de waarschuwing door het bedrijf daaraan voldoet.
De NVWA plaatst deze publiekswaarschuwing op haar website zodra van het bedrijf de publiekswaarschuwing is ontvangen en deze aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Publicatie van de waarschuwing door de NVWA is niet wettelijk verplicht. In de meeste gevallen neemt de NVWA de publiekswaarschuwing over op haar website, om zo meer bekendheid te geven aan de actie van het betrokken bedrijf. Het levensmiddelenbedrijf moet de NVWA de relevante en juiste informatie leveren, zodat de NVWA deze kan overnemen en op haar website kan plaatsen.
De NVWA heeft in de Tv-uitzending aangekondigd deze werkwijze te zullen aanscherpen, om ervoor te zorgen dat de relevante publiekswaarschuwingen sneller op de website van de NVWA geplaatst kunnen worden.
Waarom wordt er door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) blijkbaar eerst gewacht op een formeel persbericht van het bedrijf en wordt er niet direct na de melding door het bedrijf bij de NVWA gepubliceerd? Wat is er nodig om dit wel mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er zo’n onduidelijke lijn als het gaat om de publiceren van voedselveiligheidswaarschuwingen door de NVWA, aangezien 25 waarschuwingen in 2017 pas laat werden gepubliceerd door de NVWA en 28 gevallen werden helemaal niet gepubliceerd?
De NVWA kan wettelijk uitsluitend afdwingen dat het bedrijf zelf de relevante publiekswaarschuwing publiceert, maar niet dat deze ook aan de NVWA wordt verstrekt.
De NVWA plaatst op haar website alleen de publiekswaarschuwingen over levensmiddelen die een mogelijk voedselveiligheidsrisico met zich mee kunnen brengen. Publicatie op de NVWA-website van waarschuwingen waarbij geen sprake is van een voedselveiligheidsrisico, zouden onnodig maatschappelijke onrust veroorzaken.
Hoe kan het dat voedselveiligheidswaarschuwingen helemaal niet worden gepubliceerd door de NVWA?
Zie antwoord vraag 5.
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan de verschillende zaken die niet of te laat gemeld zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat consumenten eenvoudig voedselveiligheidswaarschuwingen moeten kunnen checken op één logische plek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat via de NVWA (website en sociale media) de meest logische plek is? Zo nee, waarom niet?
Zodra consumenten een product gekocht kunnen hebben dat niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, moet het betrokken bedrijf alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de consumenten bereikt worden. Consumenten kijken niet actief op één centrale plek naar een eventuele publiekswaarschuwing. Het is dus zaak dat de consument via zo veel mogelijk relevante media bereikt kan worden. Publicatie van de waarschuwingen op de website van de NVWA is daarbij één van de plekken. Daarbij is het goed als de informatie op de NVWA-website actueel en volledig is. Media nemen namelijk de informatie over voedselveiligheidsrisico’s ook over van de NVWA-website.
Ook het Voedingscentrum plaatst relevante waarschuwingen op haar website en geeft hierbij voor de consument een nadere duiding en een handelingsperspectief.
Hoe (volgens welke lijn) en wanneer gaat de NVWA ervoor zorgen dat voedselveiligheidswaarschuwingen nu direct en duidelijk op de website van NVWA worden gepubliceerd (en in het verlengde ook op de social media van de NVWA)?
Zie het antwoord op de vragen 3. en 4. De NVWA zal werk maken van het aanscherpen van haar interne werkwijze en het bedrijfsleven aansporen om hun publiekswaarschuwingen ook te melden bij de NVWA.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg NVWA?
Ja.
Het bericht 'The hidden cost of UK Food' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het recente rapport «The hidden cost of UK Food»1?
Ja.
Wilt u overwegen om, in het verlengde van de eerdere studie van Wageningen UR en True Price naar de maatschappelijke effecten van voedsel, een met «The hidden cost of UK Food» vergelijkbaar rapport voor Nederland op te laten stellen en daarin speciale aandacht te besteden aan de onderbetaling van boeren?
Het rapport van The Sustainable Food Trust geeft inzicht in de maatschappelijke kosten die met voedselproductie en -consumptie gepaard gaan met als doel dat het voedselsysteem daardoor duurzamer wordt. Dit doel onderschrijf ik.
In uw vraag verwijst u naar de in 2017 verschenen studie van Wageningen UR en True Price «Maatschappelijke effecten van voedsel – een verkenning van een nieuwe methodiek», waarover de Kamer op 30 augustus jl. is geïnformeerd2. Bij dit onderzoek bleek dat het methodologisch niet eenvoudig is om tot een betrouwbare, onderbouwde berekening van alle maatschappelijke kosten en baten van voedsel te komen. De uitkomsten van dit onderzoek zijn 10 oktober jl. met deskundigen en betrokkenen besproken. Daaruit kwam als belangrijkste aanbeveling naar voren dat het als volgende stap nu vooral gewenst is te onderzoeken hoe in de praktijk ervaring kan worden opgedaan met het vergroten van het inzicht in de maatschappelijke kosten en baten van voedselproductie en -consumptie door de keten heen. Ik heb het voornemen om als vervolg op de studie van Wageningen Economic Research en True Price en andere relevante studies, alsook de resultaten van 10 oktober in gesprek met maatschappelijke partijen en kennisinstellingen de wenselijkheid en mogelijkheden te verkennen. Het gaat daarbij vooral om het verkennen van werkwijzen waarmee we de werkelijke kosten van voedsel niet alleen op een transparante manier in beeld kunnen brengen, maar ook het inzicht kan worden vergroot in hoe partijen, waaronder de overheid, kunnen sturen op het verlagen van de externe kosten. Belangrijk daarbij is welke informatie, inzichten en data overheid en maatschappelijke partijen (bedrijven, NGO’s, burgers) daarvoor nodig hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat bedrijven en maatschappelijke organisaties bezig zijn met het transparant maken en verbeteren van externe kosten?
Ja. Er is een groot aantal initiatieven, methoden en projecten – ook in internationaal verband – gericht op vergroting van kennis, bewustzijn en transparantie over de impact van voedselproductie op de samenleving en het natuurlijk kapitaal. Er is zodoende de afgelopen jaren veel kennis ontwikkeld en data verzameld. Daarvan kan in het vervolg dankbaar gebruik worden gemakt. Hierbij zullen we nadrukkelijk ook de internationale context betrekken. Ik denk hierbij onder andere aan het Natural Capital Protocol, de groeiende aandacht voor integrated reporting en de EU-richtlijn niet-financiële informatie. Deze initiatieven kunnen innovaties voor een duurzamere voedselproductie en -keten helpen bevorderen.
Bent u bereid deze maatschappelijke beweging te stimuleren? Zo ja, hoe?
Ja. Het Ministerie van LNV stimuleert de ontwikkeling van en het experimenteren met methoden en data voor het identificeren, meten en waarderen van externe kosten op het gebied van natuurlijk kapitaal en het verankeren daarvan in werkwijzen van bedrijven (niet alleen in de voedselsector). De grote uitdaging voor de komende tijd ligt niet primair op het vlak van het verzamelen van meer data, maar om te komen tot een systeem dat in de praktijk werkt en aantoonbaar impact kan genereren in termen van verduurzaming. Ik ben dan ook voornemens om zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, samen met maatschappelijke partijen en kennisinstellingen te verkennen of en hoe in samenwerking een praktijkproject te initiëren om dit te bewerkstelligen.
Het bericht van het CBS “Kinderen eten te weinig fruit, groente en vis” |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) «Kinderen eten te weinig fruit, groente en vis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat meer dan de helft van de kinderen van één tot twaalf jaar minder fruit en groente eet dan aanbevolen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is belangrijk dat kinderen gezond eten en een gezonde leefstijl hebben. Dit geldt voor alle kinderen. Het is een bekend gegeven dat kinderen van lager opgeleide ouders en opvoeders gemiddeld minder gezond eten dan kinderen van hoger opgeleide ouders. Dat neemt overigens niet weg dat het ook voor veel hoger opgeleide ouders lastig is om aan de aanbevolen norm te voldoen. Opleiding is één van de factoren die samenhangen met Sociaaleconomische Gezondheidsverschillen (SEGV), naast andere factoren zoals inkomen, de fysieke en de sociale omgeving van een individu, zijn of haar gezondheidsvaardigheden en vermogen tot het weerstaan van verleidingen.
De meeste mensen weten wel dat het eten van voldoende groente en fruit belangrijk is voor een goede gezondheid. Om dit om te zetten in de praktijk is het belangrijk dat mensen hun eigen gedrag willen en kunnen aanpassen en dat er mensen zijn in de omgeving die dat gedrag ondersteunen. Het Voedingscentrum verstrekt laagdrempelige informatie en tips aan ouders en opvoeders om hen te helpen bij het maken van gezonde keuzes, ook met een minder ruim budget.3
Hoe komt het dat kinderen van hoogopgeleide ouders gezonder eten dan kinderen van middelbaar opgeleide of laagopgeleide ouders?
Zie antwoord vraag 2.
Speelt armoede bij gezinnen en onder kinderen een rol als het gaat om gezond eten?22) Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft, naast de rol van ouders, volgens u de overheid ook een rol in het stimuleren van gezond eten door kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om kinderen gezonder te laten eten?
Mijn beleid is gericht op het stimuleren van gezond gedrag, zoals een gezond voedingspatroon. Dit gebeurt enerzijds via informatie aan consumenten en ouders en verzorgers via het Voedingscentrum, onder meer met de vernieuwde Schijf van Vijf. Ook professionals in de zorg en het sociaal domein (zoals binnen de Jeugdgezondheidszorg, waar ook door minder hoogopgeleide mensen veel gebruik van wordt gemaakt) worden ondersteund met de juiste informatie om ouders/verzorgers te helpen.
Er bestaan flinke uitdagingen rond leefstijl en gezonde voeding. Juist daarom is het belangrijk dat wordt samengewerkt met verschillende betrokken partijen, zoals het onderwijs en voorschoolse voorzieningen. Het programma Gezonde School ondersteunt het onderwijs om structureel in te zetten op thema’s als gezonde voeding. 4 Hierbij kunnen scholen gebruik maken van bijvoorbeeld educatief aanbod van het programma Jong Leren Eten of de kantine gezonder maken via het programma De Gezonde Schoolkantine van het Voedingscentrum. 5 6 Voor voorschoolse voorzieningen biedt het programma Gezonde Kinderopvang ondersteuning en trainingen voor pedagogisch professionals om met onder andere gezonde voeding aan de slag te gaan.7 Gemeenten worden gefaciliteerd om in te zetten op voeding en bewegen via het programma Jongeren Op Gezond Gewicht. 8 Via deze programma’s wordt er lokaal samengewerkt aan een gezondere omgeving rond het kind en wordt een gezonde leefstijl gestimuleerd.
Tot slot ga ik de komende maanden met verschillende partijen in gesprek om te komen tot een Nationaal Preventieakkoord. In 2018 ga ik dit met de verschillende betrokken partijen nader uitwerken. Ik zal uw Kamer hierover nader informeren.
Vindt u het belangrijk dat kinderen goede voorbeelden krijgen over gezond eten? Wat is uw mening over de berichtgeving dat bij het Nationaal Schoolontbijt ook veel ongezond eten wordt geserveerd?3
Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt, hecht ik veel waarde aan een gezonde (eet-)omgeving van kinderen. Het Nationaal Schoolontbijt is een mooi initiatief om aandacht te besteden aan het belang van dagelijks gezond ontbijten. Het Voedingscentrum ziet er op toe dat de samenstelling van het ontbijt tijdens het Nationaal Schoolontbijt gezond is. Ook dit jaar bestond het Nationaal Schoolontbijt uit producten die passen in een gezond voedingspatroon, inclusief groente en fruit: van de in totaal 16 producten zaten er 13 in de Schijf van Vijf en 3 producten vielen binnen de categorie dagkeuzes (iets kleins buiten de Schijf van Vijf, zoals jam en appelstroop).10 Het Voedingscentrum baseert zijn adviezen op wetenschappelijke consensus en objectieve consensusrapporten zoals de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad.
Wat vindt u van de invloed die grote bedrijven hebben op projecten als «De gezonde basisschool van de toekomst?»4 Deelt u de mening dat projecten, die als doel hebben om kinderen gezond gedrag aan te leren, niet onderhevig mogen zijn aan winstbelangen van grote bedrijven?
Ik vind het belangrijk dat kinderen leren wat een gezonde leefstijl en gezonde voeding is. Verschillende betrokkenen, ook bedrijven, willen hieraan een bijdrage leveren. In de Reclamecode voor Voedingsmiddelen staat beschreven wat de voedingsmiddelenindustrie wel en niet mag richting het onderwijs. Daarnaast zijn met betrokken partijen afspraken gemaakt in het convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring». 12 In deze afspraken zijn de randvoorwaarden vastgelegd voor de wijze waarop scholen en bedrijven kunnen samenwerken. Voor de ondertekenaars van het convenant is een van de uitgangspunten dat samenwerking tussen scholen en bedrijven ten goede komt aan het leer- en ontwikkelingsproces van leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs.
Deelt u de mening dat het verstandig is de btw-verhoging naar negen procent terug te draaien voor gezond eten, zoals groente en fruit? Geeft de berichtgeving van het CBS aanleiding om andere maatregelen te nemen om groente en fruit goedkoper te maken? Zo ja, wilt u zich daar hard voor maken? Zo nee, waarom niet?
In het IBO (interdepartementaal beleidsonderzoek) Gezonde Leefstijl is gekeken naar de effectiviteit van prijsprikkels op (een gezonder) voedingspatroon en een verlaging van de calorie-inname. 13 Het blijkt dat er minder bewijs is voor de effectiviteit hiervan dan dat er bewijs is voor bijvoorbeeld de effectiviteit van prijsprikkels bij tabak en alcohol. Gezonde en ongezonde voeding zijn namelijk lastiger af te bakenen. Naast groenten en fruit spelen ook andere voedingsmiddelen een belangrijke rol in de Schijf van Vijf. Het is belangrijk om het gehele voedingspatroon in beschouwing te nemen.
Het bericht dat maatschappelijke organisaties zich terug trekken uit onderhandelingen over voedingsmiddelenconvenant |
|
Maarten Hijink |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat FairFood, Hivos, Natuur & Milieu, Oxfam Novib, Save The Children en UNICEF stoppen met onderhandelen over het voedingsmiddelenconvenant?
Ja.
Waarom is bij de opzet van het voedingsmiddelenconvenant en andere convenanten ervoor gekozen om brancheorganisaties te laten ondertekenen in plaats van afzonderlijke bedrijven? Wat zijn de voor- en nadelen van het ondertekenen door brancheorganisaties? Bij welke convenanten waarover wordt onderhandeld wordt ook voor deze aanpak gekozen?
Brancheorganisaties kunnen een convenant tekenen namens de sector of zij kunnen hun leden vragen om individueel te tekenen. De sector bepaalt zelf welke vorm zij kiezen, conform het SER-advies «IMVO-convenanten»1. Voor het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector hebben de brancheorganisaties gekozen het convenant te ondertekenen namens hun leden.
Ondertekening door brancheorganisaties heeft het voordeel dat het convenant alle bij de brancheorganisatie aangesloten bedrijven bereikt, niet alleen welwillende bedrijven. Door de hele sector via de brancheorganisatie te binden aan de afspraken in het convenant ontstaat er een eerlijk speelveld binnen de sector op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het nadeel bij ondertekening door brancheorganisaties kan zijn dat sommige bedrijven zich niet houden aan de afspraken die zijn gemaakt door de gehele sector. Daarom kunnen sectoren ervoor kiezen dat individuele bedrijven zelf een convenant ondertekenen.
Bij het IMVO-convenant van de verzekeringssector is er ook voor gekozen dat het Verbond van Verzekeraars en Zorgverzekeraars Nederland namens hun leden het convenant zullen ondertekenen, zodra de convenantpartijen overeenkomst hebben bereikt over de afspraken.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een convenant zwaarder wordt zodra bedrijven individueel deelnemen?
Als een brancheorganisatie een convenant ondertekent, neemt zij een grote verantwoordelijkheid op zich om namens al haar leden de afspraken in het convenant na te komen en om de betrokkenheid van haar leden bij de uitvoering van het convenant te waarborgen. De brancheorganisatie zal wel moet bewijzen dat zij de toezeggingen kan waarmaken.
Het is belangrijk dat individuele bedrijven zich commiteren aan de uitvoering van een IMVO-convenant, samen met de convenantpartijen moet worden gemonitord hoe aan deze betrokkenheid vormgegeven wordt.
Afgezien van de afspraken in het convenant blijft het de verantwoordelijkheid van individuele bedrijven om de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de Leidende Principes voor het bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties (UNGPs) na te leven.
Wordt transparantie gewaarborgd bij andere convenanten? Zo ja, hoe vindt dat plaats?
Conform het SER-advies «IMVO-convenanten»2 zijn in ieder convenant afspraken gemaakt over jaarlijkse publieke rapportage over de voortgang van het convenant. De convenantpartijen bepalen gezamenlijk hoe en wanneer er wordt gerapporteerd en om deze reden verschillen de afspraken per convenant.
In het duurzame kleding- en textielconvenant is bijvoorbeeld afgesproken dat alle aangesloten bedrijven hun productielocaties moeten melden. Deze locaties zijn door het secretariaat van het textielconvenant publiek gemaakt. Verder moeten aangesloten textielbedrijven binnen drie jaar hun IMVO-inspanningen publiek maken.
Bij welke convenanten naast deze zijn maatschappelijke organisaties gestopt met onderhandelingen en bij welke hebben zij het convenant niet ondertekend? Kunt u aangeven waarom maatschappelijke organisaties dit hebben gedaan?
Voor het duurzame kleding- en textielconvenant heeft de Schone Kleren Campagne (SKC) geruime tijd mede onderhandeld en een stempel op de inhoud van het convenant gedrukt. Ondanks ultieme inspanningen van beide kanten besloot de SKC in een finaal stadium het convenant niet te ondertekenen, omdat deze organisatie de afspraken met name over leefbaar loon niet concreet genoeg vond. Ook SOMO vond de afspraken niet concreet genoeg en heeft besloten het convenant niet te ondertekenen.
Het steenkoolconvenant (getekend op 17 november 2014) kent een lange voorgeschiedenis (de Dutch Coal Dialogue) en is een voorloper van de IMVO-convenanten. Tot mei 2014 verliepen de gesprekken tussen de energiebedrijven en de ngo’s zeer stroef. Daarom is vanaf mei 2014 alleen onderhandeld over een convenant tussen de energiebedrijven, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken. Ngo’s en vakbonden zijn wel geraadpleegd tijdens het proces van onderhandeling en een jaarlijkse stakeholderbijeenkomst is gegarandeerd. In de uitvoering van het convenant wordt afgestemd en/of samengewerkt met vakbonden (FNV, CNV) en Ngo’s (ActionAid, SOMO, PAX).
Deelt u de mening dat om risico’s in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen tegen te gaan, maatschappelijke organisaties betrokken moeten zijn bij het opstellen van convenanten voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)? Bij welke convenanten is dit wat u betreft afdoende gebeurd en bij welke niet?
Ja, vakbonden en maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol bij het aanpakken van problemen die bedrijven niet alleen op kunnen lossen en zij kunnen bijdragen aan ambitieuze convenantafspraken. Het SER-advies «IMVO-convenanten» onderschrijft dit. De IMVO-convenanten zijn gebaseerd op de UNGPs. Deze principes schrijven voor dat een betekenisvolle dialoog met stakeholders, zoals maatschappelijke organisaties, onderdeel moet zijn van de due diligence door bedrijven.
Welke deelnemers aan de onderhandelingen over het voedingsmiddelenconvenant onderhandelen nu nog, welke hiervan zijn onderdeel van het maatschappelijk middenveld en vormen zij een goede afspiegeling van betrokkenen in de keten?
De volgende partijen zitten aan tafel bij de besprekingen voor de totstandkoming van het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector: Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL), Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), Nederlandse Vereniging voor de Specerijenhandel (NVS), FNV, CNV, ICCO, Global March, IDH, het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tot het maatschappelijk middenveld behoren FNV, CNV, ICCO, IDH, en Global March. Het afhaken van de bovengenoemde maatschappelijke organisaties is een verarming van de bestuurlijke betrokkenheid, maar hoeft samenwerking in de praktijk bij de uitvoering van het convenant niet in de weg te staan.
De partijen werken momenteel aan de afronding van het convenant, daarbij zullen zij ook bekijken of het noodzakelijk is om andere maatschappelijke organisaties te vragen het convenant te ondertekenen of als steunbetuiger mee te werken aan de uitvoering van het convenant.
Kunt u in het licht van dit nieuws aangeven of u de door u ingezette convenantenaanpak geslaagd vindt, mede in het licht van de motie-Smaling/Voordewind?1
De voedingsmiddelensector heeft aangegeven tot een goed ambitieus convenant te willen komen. Daarnaast hebben vijf sectoren een convenant afgesloten, vinden in drie andere sectoren besprekingen plaats voor de totstandkoming van een convenant en bereiden zes sectoren het proces om te komen tot een convenant voor met hun achterban en relevante stakeholders.
Uit de resultaten van de uitvoering van deze convenanten moet blijken of de convenantenaanpak succesvol is. De overheid monitort de voortgang van de afgesloten convenanten derhalve nauwgezet. Zoals aangegeven in het regeerakkoord, zal na twee jaar worden bezien of het noodzakelijk is om dwingende maatregelen te nemen en zo ja, welke maatregelen.
Bent u bekend met het eindverslag opgesteld door de Europese Commissie waarbij het systeem van documentencontroles aan de grenzen van de Europese Unie wordt geëvalueerd?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit het eindverslag en in het bijzonder de constatering dat de documentcontrole van niet-dierlijke producten wordt uitgevoerd op basis van gescande en ge-e-mailde certificaten in plaats van de originele certificaten, waardoor de authenticiteit niet kan worden achterhaald? Kunt u in uw beantwoording ingaan op deze afzonderlijke punten?
Het rapport bevat conclusies met betrekking tot de documentcontrole van dierlijke producten enerzijds en van niet-dierlijke producten anderzijds. Daarnaast doet het rapport een constatering over de inrichting van twee bezochte inspectiecentra.
De conclusie uit het eindverslag voor wat betreft de documentcontroles bij het binnenbrengen van niet-dierlijke producten is in de vraag goed beschreven. Over de documentcontroles bij het binnenbrengen van dierlijke producten en dieren wordt geconcludeerd dat deze over het algemeen in overeenstemming zijn met de EU-voorschriften.
Ik erken de conclusies en de daarbij horende aanbevelingen. Voor de huidige werkwijze met betrekking tot de documentcontrole van niet-dierlijke producten is gekozen in verband met de andere rol die de documentcontrole hier speelt ten opzichte van de documentcontrole van dierlijke producten en dieren. Bij de documentcontrole van dierlijke producten en dieren worden certificaten gecontroleerd die zijn afgegeven door officiële autoriteiten en de producten zijn afkomstig van bedrijven die erkend zijn. Bij het binnenbrengen van niet-dierlijke producten geldt dit systeem van certificaten afgegeven door officiële autoriteiten en erkende bedrijven niet en ligt de nadruk op monsterneming. Partijen worden conform een vooraf opgesteld bemonsteringsplan bemonsterd en bij afwijking van de normen wordt handhavend opgetreden. Het uitvoeren van de documentcontrole van niet-dierlijke producten op basis van de originele certificaten zal niet leiden tot een betere borging van de voedselveiligheid en heeft bovendien grote impact op de doorlooptijd en daarmee op de kosten voor het bedrijfsleven.
Voordat de huidige werkwijze wordt veranderd, moeten de mogelijkheden en gevolgen van een andere werkwijze goed onderzocht worden. De NVWA heeft bij de Europese Commissie aangegeven dat hiervoor concrete acties worden geformuleerd en dat de Commissie hierover wordt geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de constatering dat de bezochte faciliteiten tekortkomingen vertonen, die kunnen leidden tot onhygiënische situaties?
De constatering dat de bezochte faciliteiten tijdens de audit tekortkomingen vertoonden, is juist. Tijdens de inspectie van het inspectiecentrum van de Rotterdamse haven werd vastgesteld dat de rekken voor het lossen van onverpakte producten vies waren. Deze tekortkoming heeft niet geleid tot onhygiënische situaties, aangezien in dit inspectiecentrum nog nooit onverpakte producten ter keuring zijn aangeboden en de rekken derhalve nooit gebruikt zijn. Deze rekken bevonden zich bovendien niet in de inspectieruimte. Het inspectiecentrum wil de erkenning voor onverpakte producten behouden. Voor het behoud van deze erkenning zullen de rekken op korte termijn worden schoongemaakt en de werkwijze voor onverpakte producten protocollair worden vastgelegd. De overige tekortkomingen in het inspectiecentrum van de Rotterdamse haven zijn opgelost. De op Schiphol in het bezochte inspectiecentrum aangetroffen tekortkomingen zijn inmiddels ook opgelost. Het gescheiden in tijd keuren van bepaalde stromen van producten wordt nog protocollair vastgesteld.
Deelt u de mening dat dit eindverslag, zo kort na het fipronil-schandaal, het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel verder ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De Europese Commissie concludeert meerdere malen dat zaken goed geregeld zijn bij de uitvoering van de documentcontroles, bijvoorbeeld op het terrein van de opleiding en kwalificatie van het betrokken personeel. Het systeem van audits door de Europese Commissie zorgt voor een frisse blik van derden op de gekozen procedures en faciliteiten bij het toezicht. Er wordt geconstateerd waar deze niet afdoende zijn en op welke punten verbeteringen mogelijk en nodig zijn. De aanpak is een vorm van kwaliteitsborging die juist kan bijdragen aan het vertrouwen in het systeem van toezicht.
Welke stappen gaat u zetten om het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel te herstellen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ben ik niet van mening dat de tekortkomingen die de Europese Commissie constateert tot schade aan het consumentenvertrouwen leiden.
Zijn u reeds situaties bekend waarbij de door de Europese Commissie vastgestelde omissies tot risicovolle situaties hebben geleid? Zijn u reeds gevallen bekend van risicovolle situaties waarbij consumenten- of diergezondheid ondermijnt is door deze vastgestelde omissies?
Als de Europese Commissie bij een audit in een lidstaat of derde land een risicovolle situatie constateert, heeft zij de mogelijkheid onmiddellijk ingrijpen van de bevoegde autoriteiten te eisen. Mij zijn van een dergelijk ingrijpen geen recente voorbeelden bekend; in Nederland hebben die zich niet voorgedaan.
Over het algemeen gaat het bij constateringen van de Europese Commissie niet om situaties waarbij de consumenten- of diergezondheid direct wordt geschaad, maar om situaties waarbij onvoldoende zeker is dat deze worden gewaarborgd. Een duidelijk voorbeeld van dit verschil is het volgende. Het zal bij een audit niet vaak voorkomen dat het auditteam constateert dat producten onvoldoende gekoeld zijn. Wel kan het team constateren dat het toezicht op het handhaven van de koelketen onvoldoende is, waardoor onvoldoende zeker is dat producten altijd voldoende gekoeld zijn.
Bent u bekend met de reactie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op het eindverslag, namelijk dat de beperkte bezetting in de zomerperiode het nog niet mogelijk maakt om concrete acties te formuleren?
Ja.
Deelt u de mening dat deze reactie op zijn minst opmerkelijk valt te noemen, aangezien de inspectie reeds in maart plaatsvond?
Nee, ik vind dit niet opmerkelijk. Deze reactie had alleen betrekking op de aanbeveling met betrekking tot de documentcontrole van niet-dierlijke producten. De audit vond weliswaar plaats van 27 tot en met 31 maart 2017, maar het ontwerpverslag van de audit is verschenen op 5 juli 2017. De reactie van de NVWA diende uiterlijk 9 augustus 2017 aan de Europese Commissie te worden gezonden. Zoals ik in de beantwoording op vraag 2 heb aangegeven, vergt de aanbeveling over de documentcontroles van niet-dierlijke producten ingrijpende acties, die in de zomermaanden inderdaad niet eenvoudig kunnen worden geformuleerd. Voorafgaand aan het formuleren van concrete acties zal een impactanalyse uitgevoerd worden, waarbij wordt gekeken naar de extra capaciteit die nodig is voor het uitvoeren van de documentcontroles en ook naar de impact op het bedrijfsleven.
Bent u van de plan de in het eindverslag genoemde aanbevelingen over te nemen? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ja. De NVWA heeft de Europese Commissie meegedeeld dat zij er naar streeft de tekortkomingen in de uitrusting van de inspectiecentra voor 1 oktober 2017 weg te nemen. In de beantwoording van vraag 3 is reeds aangegeven dat zo goed als alle tekortkomingen zijn opgeheven.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven vergt het invoeren van nieuwe procedures voor de documentcontrole van niet-dierlijke producten meer tijd. Ik laat de NVWA een impactanalyse uitvoeren en zal vervolgens in overleg met de NVWA bepalen welke acties worden ingezet en op welke termijn die gerealiseerd kunnen worden.
Kunt u in het kader van bovenstaande aangeven hoever de overheid en afzonderlijke overheidsdiensten inmiddels gevorderd zijn met de implementatie van digitale innovaties in het vrachtproces, zoals het digitaliseren van vrachtbrieven en pre-arrival clearance, zodat het proces verder kan worden geoptimaliseerd en de kans op (menselijke) fouten verder afneemt? Zo nee, waarom niet?
De bezwaren van de Europese Commissie waren juist gericht op procedures die niet uitgingen van originele documenten. Het invoeren van digitale innovaties wordt door het benadrukken van de noodzaak om uit te gaan van de originele papieren juist extra belemmerd. Met de impactanalyse en de daarop volgende plannen moet duidelijk worden hoe met deze tegenstrijdigheid kan worden omgegaan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Pesticide die schadelijk zijn voor baby’s |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het onderzoek waaruit zou blijken dat het gebruik van pesticiden zou leiden tot vroeggeboortes en geboorteafwijkingen?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het onderzoek dat in het wetenschappelijk tijdschrift Nature is gepubliceerd? Zo ja, wat is uw algehele indruk en mening ten aanzien van dat onderzoek?2
Ja. Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Zijn er meer van dergelijke studies bekend met eenzelfde uitkomst? Zijn er vergelijkbare studies bekend die gericht zijn op de Nederlandse situatie? Bent u van mening dat de uitkomst van deze studie (zoals gepubliceerd in Nature) ook op de Nederlandse situatie van toepassing is of zou kunnen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer wordt dat aangenomen en wat is ondernomen om zwangere vrouwen te waarschuwen en gevallen van vroeggeboorte te voorkomen? Is er vervolgens beleid ontwikkeld om te voorkomen dat de bodem dusdanig vervuild wordt dat baby’s daar schade van kunnen ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Zijn er gebieden in Nederland waar de bevolking wordt blootgesteld aan hoge hoeveelheden pesticide? Zo ja, welke gebieden zijn dat en uit welk onderzoek blijkt dat? Wat is met deze kennis gedaan in de richting van de bewoners van die gebieden?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Als er geen gegevens zijn over de relatie tussen groot verbruik van pesticide en de gevolgen hiervan voor de gezondheid van de baby’s, deelt u dan de mening dat een onderzoek in Nederland gestart moet worden, vergelijkbaar met het onderzoek in San Joaquin Valley, California? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt dat onderzoek gestart?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
De oproep om een gezonde voedselomgeving te bevorderen |
|
Tjeerd de Groot (D66), Paul van Meenen (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van de oproep van 12 voedselwetenschappers gedaan in NRC Handelsblad van 25 april jl.?1
De boodschap van de briefschrijvers om de gezonde keuze de gemakkelijke keuze te willen laten zijn onderschrijf ik volledig. Dit betekent dat de omgeving daar een belangrijke rol in speelt. Het kabinet ondersteunt daarom de beschreven ambitie om een gezonde omgeving te bewerkstelligen volledig en zet zich hiervoor in (Landelijke nota gezondheidsbeleid, Kamerstuk 32 793, nr. 204 en Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel, Kamerstuk 31 532, nr. 156). Zo zijn inmiddels al meer dan 120 gemeenten betrokken bij de «Jongeren Op Gezond Gewicht» aanpak om zich van daaruit in te zetten voor een gezondere omgeving.
Klopt het dat Dunkin’ Donuts het plan zou hebben vestigingen te openen in scholen en ziekenhuizen? Zijn bij u andere fastfoodketens met dergelijke voornemens bekend? Wat vindt u daarvan?
In het beleid voor een gezonde omgeving en een gezonde leefstijl voor kinderen en volwassenen wordt nauw samengewerkt met een groot aantal van de genoemde personen en organisaties. Zo werken de sectororganisaties van het onderwijs (de PO-, VO- en MBO raad) constructief samen met gezondheidsgerelateerde organisaties (o.a. GGD GHOR Nederland en het RIVM) op de ambities van Gezonde School (Kamerstuk 31 899, nr. 28). Met een aantal van de ondertekenaars is in dit kader ook gesproken over de invulling van het voedseleducatieprogramma Jong Leren Eten (Kamerstuk 31 532, nr. 169). Uiteraard zijn het Voedingscentrum, verschillende universiteiten en de VNG en verschillende ondertekenaars van de oproep als belangrijke partners nauw betrokken bij deze of andere programma’s gericht op een gezonde omgeving of een gezonde leefstijl.
Het is belangrijk dat wanneer een school inzet op gezonde voeding, dit op integrale wijze doet. De Gezonde School aanpak biedt hier handvatten voor. Voor het Voortgezet Onderwijs (VO) kan dit bijvoorbeeld betekenen om het eigen beleid en het aanbod in de schoolkantine te betrekken. Hierin is de afgelopen jaren veel bereikt: een aantal jaren terug was een gezonde kantine nog echt een uitzondering in het onderwijs. Door middel van expertise van het Voedingscentrum en nauwe betrokkenheid van het onderwijs zijn alle scholen inmiddels benaderd en geadviseerd. Dit heeft er toe geleid dat ongeveer een derde van de schoolkantines in het VO een gezonder aanbod heeft. En het blijft voorzien in een behoefte: alleen al in 2016 zijn 400 schoolkantines in het VO en MBO beloond met een schaal van het Voedingscentrum. Maar we zijn er nog niet: daarom zal ook hierop inzet gecontinueerd worden.
Hoe ziet u de eventuele vestiging van een fastfoodketen op een school in relatie tot de aangenomen motie over het gezond maken van alle schoolkantines per 1-1-20172?
Voor zover bekend is er momenteel geen sprake van een eventuele vestiging van Dunkin» Donuts of een (andere) fastfoodketen in scholen en ziekenhuizen.
Het beleid is, binnen verschillende domeinen, gericht op het stimuleren van een gezond aanbod in plaats van het voorkomen van bepaalde ketens. Hierbij wordt actief ingezet op het aansluiten bij de behoefte binnen die domeinen, zoals het onderwijs, sportverenigingen en catering. Dit vindt plaats via verschillende programma’s, zoals het brede programma Gezonde School, specifiek voor voeding Jong Leren Eten, het programma Gezonde Schoolkantine van het Voedingscentrum en het Akkoord Gezonde Voeding op Scholen en het programma Team: Fit van JOGG. De resultaten van deze programma’s laten zien dat deze aanpak werkt. In de beantwoording van vraag 2 heb ik aangegeven wat bereikt is op schoolkantines. Tevens laten cateraars en aanbodleverende partijen in het onderwijs zien dit thema ook belangrijk te vinden: een groot aantal partijen hebben zich gecommitteerd aan een gezond aanbod via het Akkoord Gezonde Voeding op Scholen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat een gezond voedingsaanbod voor leerlingen door scholen en aanbodleverende partijen juist als een belangrijk onderdeel van hun eigen verantwoordelijkheid wordt gezien.
Hoe verhoudt volgens u de slotverklaring van de Voedseltop – «We maken de gezonde keuze makkelijker en aantrekkelijk. Voor consumenten moet het mogelijk zijn om lekker en gezond te eten door gezond aanbod in de schappen van de supermarkt, in de horeca, in zorginstellingen, onderweg, op het werk, op school en bij de sportclub»3 – zich tot de in de oproep geuite trend?
Zie antwoord vraag 3.
De gevaren van de aanwezigheid van landbouwgif in ons voedsel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Franse studie, waaruit blijkt dat alle niet-biologische muesli’s grote hoeveelheden landbouwgif bevatten?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gevonden concentratie van bestrijdingsmiddelen in muesli ruim driehonderd keer zo hoog is als de maximaal toegestane hoeveelheid die er in een glas water mag zitten? Onderschrijft u dat deze limieten er niet voor niets zijn, en dat een overschrijding van deze normen in deze mate een gevaar voor de volksgezondheid vormt?
Voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen op levensmiddelen zijn wettelijke limieten vastgesteld in de EU, de zogenaamde maximumresidugehalten ofwel MRL’s. Bij het afleiden van MRL’s wordt om kwetsbare groepen zoals kinderen en foetussen te beschermen uitgegaan van een zo laag mogelijk gehalte dat in overeenstemming is met goede landbouwpraktijken. In het Franse onderzoek2 zijn de residugehalten in muesli niet met MRL’s vergeleken maar met een wettelijke limiet voor residuen in drinkwater. Het is echter niet zinvol om een residugehalte in een levensmiddel te vergelijken met een limiet die specifiek voor drinkwater (of voor een ander product) is afgeleid. De limieten voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in drinkwater zijn niet gebaseerd op toxicologische overwegingen maar op het politieke besluit om die limieten zo laag mogelijk vast te stellen. Er wordt bovendien aanzienlijk meer drinkwater geconsumeerd dan muesli, waardoor de blootstelling aan residu via drinkwater hoger zal zijn dan blootstelling door consumptie van muesli met eenzelfde residugehalte. Het RIVM heeft een risicobeoordeling uitgevoerd op basis van de resultaten van de Franse studie en concludeert dat de genoemde gewasbeschermingsmiddelen in de aangetroffen gehalten geen risico voor de consument opleveren omdat de blootstelling ver beneden de gezondheidskundige grenswaarden blijft.
Kunt u bevestigen dat er 141 verschillende soorten landbouwgif zijn aangetroffen in deze 15 mueslisoorten?
Nee, in het Franse onderzoek werd in 15 monsters 141 keer een residu aangetroffen van in totaal 30 verschillende werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. In de helft van de 141 gevallen ging het om sporen van die stoffen. Op basis van de gevonden gehalten is het zeer onwaarschijnlijk dat MRL’s zijn overschreden. Dit kan echter niet met zekerheid worden gesteld omdat MRL’s in de EU alleen voor onbewerkte levensmiddelen worden vastgesteld en het hier om een samengesteld levensmiddel gaat.
Kunt u bevestigen dat van 81 van deze bestrijdingsmiddelen vermoed wordt dat deze een hormoonverstorende werking hebben?2
Er is geen sprake van 81 verschillende gewasbeschermingsmiddelen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn residuen van 30 verschillende werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen gevonden. In het rapport worden 19 van deze 30 werkzame stoffen als mogelijk hormoonverstorend aangemerkt. Bij de beoordeling van deze stoffen in de EU wordt altijd onderzocht of schadelijke effecten kunnen optreden die verband houden met een aantal hormoonverstorende eigenschappen door te testen of stoffen schade toebrengen aan de voortplanting of ontwikkeling. Stoffen waarvan wordt vastgesteld dat ze deze eigenschappen hebben, worden niet goedgekeurd voor gebruik in een gewasbeschermingsmiddel of de bestaande goedkeuring wordt niet verlengd.
De Europese Commissie heeft in juni 2016 een voorstel voor definitieve criteria voor de identificatie van hormoonverstorende stoffen gepubliceerd. Deze criteria zullen dan in de Europese gewasbeschermingsmiddelenverordening en de biocidenverordening worden opgenomen. Uw Kamer is op 2 september 2016 over dit voorstel van de Europese Commissie geïnformeerd4. Deze criteria maken dat er naast de bestaande beoordeling van voortplantings- en ontwikkelingstoxiciteit nog additionele testen noodzakelijk zijn voor stoffen waarvan wordt vermoed dat ze hormoonverstorende eigenschappen hebben. Op dit moment is nog niet bekend of de in het Franse onderzoek gevonden werkzame stoffen mogelijk aan deze criteria voldoen. Omdat de nieuwe criteria nog niet zijn vastgesteld, zijn de betreffende stoffen er nog niet aan getoetst.
Kunt u bevestigen dat vier van de onderzochte mueslisoorten ook in de Nederlandse supermarkten verkrijgbaar zijn3, en dat dus ook Nederlandse consumenten worden blootgesteld aan deze hoge niveau's bestrijdingsmiddelen? Hoe beoordeelt u dat, en welke consequenties verbindt u hieraan?
Er is geen reden om aan de waarneming van de Telegraaf6 te twijfelen, maar zoals in antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van hogere niveaus dan wettelijk toegestaan of dat er risico’s voor de consument zijn. Daarnaast onderzoekt de NVWA routinematig landbouwproducten zoals granen en andere grondstoffen van de levensmiddelindustrie en daarbij worden weinig overschrijdingen van MRL’s gevonden. Ik verbind daarom geen consequenties aan de resultaten van deze Franse studie. De resultaten zijn evenmin aanleiding voor de NVWA om het risicogebaseerde onderzoeksprogramma bij te stellen.
Bent u bereid onderzoek uit te laten voeren naar het gehalte aan bestrijdingsmiddelen in de muesli’s in de Nederlandse winkelschappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is als consumenten landbouwgif binnenkrijgen door middel van hun vermeend gezonde ontbijt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen gaat u nemen om te garanderen dat burgers geen landbouwgif meer binnen krijgen via hun voedsel? Deelt u de mening dat de beste manier om voedsel gifvrij te houden is dat er überhaupt geen chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt bij de teelt van ons voedsel? Zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten om het gebruik van landbouwgif daadwerkelijk uit te faseren?
Werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen kunnen in de EU pas worden goedgekeurd na strenge en onafhankelijke beoordeling conform het wettelijk toetsingskader. Hetzelfde geldt voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in de Lidstaten. Er mag geen schadelijk effect zijn op mens en dier en geen onaanvaardbaar effect op het milieu. In Nederland toetst het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) of een gewasbeschermingsmiddel op de markt kan worden toegelaten. Als uit de toets blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu, zal het Ctgb besluiten een gewasbeschermingsmiddel toe te laten. Hierbij kunnen restricties worden gesteld. U bent 21 oktober 2016 hierover geïnformeerd7.
Gewasbescherming is een randvoorwaarde voor het efficiënt produceren van hoogwaardig en gezond voedsel. Uw Kamer is op 5 oktober 2016 geïnformeerd dat het de ambitie van het kabinet is om de transitie naar duurzame gewasbescherming te versnellen8. Daarbij zijn chemische middelen niet meer het fundament, maar het laatste redmiddel binnen gewasbescherming. Preventieve maatregelen en een groen middelenpakket zijn dan de norm. Alle teelten in Nederland zijn zo weerbaar mogelijk tegen ziekten, plagen en onkruiden, waardoor chemisch ingrijpen minder noodzakelijk is en maximale milieuwinst wordt gehaald. Dit komt ook ten goede aan de gezondheid en het welbevinden van consumenten, omwonenden en werknemers.
Een nieuwe vondst van het hepatitis E-virus op Nederlandse leverworst en paté |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht1 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat hepatitis E is aangetroffen op 78% van de leverworsten en 80% van de patémonsters?
Het RIVM signaleringsbericht vermeldt dat het hepatitis E virus veelvuldig voorkomt in varkensleverworst en varkenspaté. Het onderzoek van Sanquin en NVWA bevestigt dit.
Het deskundigenberaad van het Centrum Infectieziektenbestrijding (Cib) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) concludeerde in 2015 dat de ziektelast voor de algemene bevolking echter gering is omdat hepatitis E infecties bij gezonde mensen vrijwel niet tot ziekteverschijnselen van enige betekenis leiden. Voor mensen met een verzwakte afweer is de situatie echter anders en kan een hepatitis E infectie tot chronische leverontsteking leiden die de gezondheid ernstig aan kan tasten.
In het advies dat bureau heeft uitgebracht op verzoek van de NVWA geeft bureau aan dat er voor de algemene bevolking slechts sprake is van zeer geringe gezondheidsrisico’s, algemene maatregelen zijn daarom niet nodig. Mensen met een verzwakte weerstand, zoals bijvoorbeeld transplantatie patiënten, worden geïnformeerd over de risico’s van consumptie van varkensvleesproducten. De NVWA stelt momenteel samen met het RIVM en het Voedingscentrum een voedingsadvies op voor patiënten die een verhoogd risico lopen op chronische hepatitis E. Dit advies zal een lijst van levensmiddelen bevatten waarvan is aangetoond of waarvan het theoretische mogelijk is dat consumptie hiervan kan leiden tot een infectie met het hepatitis E virus. In samenwerking met medische specialisten zal worden afgebakend welke patiënten behoren tot de risciogroep.
Ik zie geen aanleiding voor het uit de handel halen van leverworst en paté of aanvullende maatregelen voor het etiketteren van deze varkensvleesproducten.
Bent u bereid om per direct de producten leverworst en paté uit de handel te halen, aangezien hepatitis E-infecties gevaarlijk zijn voor patiënten met een geremd of beschadigd immuunsysteem en deze patiënten een verhoogd risico lopen bij het consumeren van leverworst en paté? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid op basis van het voorzorgsbeginsel de consument nadrukkelijk te informeren over de aanwezigheid van hepatitis E in leverworst en paté en de mogelijke risico’s op besmetting met het hepatitis E-virus bij een verlaagde weerstand? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om een dergelijke waarschuwing te koppelen aan een etiketteringsvoorschrift voor leverworst en paté? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om systematisch onderzoek te laten uitvoeren naar de aanwezigheid van hepatitis E op varkensvlees of producten met ingrediënten afkomstig van varkens? Bent u bereid om onderzoek te doen naar mogelijke andere besmettingsroutes, zoals besmet oppervlaktewater? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van mij, zoals toegezegd in de kamerbrief van 28 mei 2015, heeft de NVWA in 2016 onderzoek opgestart waarbij de aanwezigheid van Hepatitis E virus in varkensvlees en varkensbloedproducten wordt onderzocht. Dit onderzoek zal worden voortgezet in 2017. Het gaat hierbij specifiek om: orgaanvlees (levers), vlees (gedroogde/gefermenteerde worsten, braadworst en karbonade), vleeswaren (leverworst en paté) en varkensbloedproducten (bloed, hemoglobine, plasma en plasmaproducten) welke bemonsterd worden in de detailhandel. Nog bezien wordt op welke manier dit onderzoek een vervolg krijgt. Wat betreft andere besmettingsroute’s heeft het RIVM in het verleden al onderzoek gedaan naar hepatitis E virus in oppervlakte water, maar daarbij is niet gekeken naar de bijdrage aan het besmettingsrisico voor de mens. Op dit moment bereidt het RIVM een onderzoeksvoorstel voor naar de bijdrage van oppervlaktewater, varkensmest, kinderboerderijen en medische materialen zoals heparine en gelatine-geimpregneerde verbanden en donorbloed(producten).
Bent u alsnog bereid om een meldingsplicht in te voeren voor de veehouders, slachterijen en dierenartsen indien de aanwezigheid van het hepatitis E-virus op een bedrijf geconstateerd wordt? Zo nee, waarom niet?
In de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3 is aangegeven welke maatregelen genomen worden om het risico voor de volksgezondheid voldoende te beheersen. Een meldingsplicht is daarvoor op dit moment niet nodig.
De noodzaak tot het verduurzamen van voedsel, mede via prijsprikkels |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Food Systems and Natural Resources» van het International Research Panel (IRP), waaruit blijkt dat de wereldwijde voedselvoorziening ingrijpend moet worden verduurzaamd om te kunnen garanderen dat toekomstige generaties voldoende voedsel zullen hebben?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de overheid bij die verduurzaming een belangrijke rol kan spelen door bijvoorbeeld meer mensen te wijzen op het belang van duurzaam voedsel via onderwijs en voorlichting, door duurzame voedselproductie te stimuleren en door te stoppen met het bemoedigen van milieuschadelijke voedselproductie?
Ja, ik deel de conclusie dat de overheid een belangrijke rol kan spelen bij de verduurzaming van de voedselketen. In de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Naar een voedselbeleid» (Kamerstuk 31 532, nr. 156, d.d. 30 oktober 2015) is aangegeven op welke wijze het kabinet hier aan werkt.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het IRP dat externaliteiten zoals milieuschade, dierziekten, waterschaarste en biodiversiteitsverlies veel sterker in de prijs van voedingsproducten verdisconteerd dienen te worden? Hoe kan de overheid hierin volgens u een rol spelen? Staat u open voor de oproep van het IRP om via belastingheffingen deze externaliteiten te beprijzen? Zo ja, bent u bereid op korte termijn voorstellen naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om aanvullend onderzoek te verrichten naar het invoeren van dit soort Pigouviaanse belastingen in productieketens? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de zichtbaarheid wordt vergroot van kosten die binnen ketens gemaakt worden. Duidelijk moet zijn wat de daadwerkelijke kosten zijn van voedselproductie, die nu als «externaliteiten» op het milieu en de biodiversiteit worden afgewenteld. De vraag is hoe die kosten inzichtelijk kunnen worden gemaakt en vervolgens verrekend. Dit is echter geen eenvoudige exercitie. De primaire functie van belastingen is het verkrijgen van middelen ter dekking van overheidsuitgaven. Een secundair effect van belastingen kan een prijsprikkel zijn die bepaalde gedragingen ontmoedigt of juist stimuleert. Via de energiebelasting en accijnzen worden diverse externaliteiten beprijsd, rekening houdend met grenseffecten en het internationale speelveld voor onze industrie. Het kabinet is geen voorstander om het instrumentele gebruik van belastingheffing op dit moment te verbreden. Er zijn minder belastende opties dan belastingheffing te bedenken om externaliteiten in de prijs van producten en diensten tot uitdrukking te brengen. In de kabinetsreactie op het WRR-rapport is toegezegd in overleg met bedrijfsleven en maatschappelijke partijen voor enkele sectoren te verkennen hoe «true pricing» de transitie naar duurzaamheid kan ondersteunen. Er is inmiddels opdracht gegeven voor dit onderzoek. Uw Kamer zal hierover in de tweede helft van 2016 worden geïnformeerd.
Deelt u de conclusies van het IRP dat de overheid ook een belangrijke bijdrage kan leveren aan het duurzaam maken van onze voedselvoorziening door te stoppen met het direct of indirect subsidiëren (via belastingvoordelen) van niet-duurzame producten, zoals de subsidies voor de visserij? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het subsidiëren van niet-duurzame producten ongewenst is. Om die reden worden subsidies onder andere ingezet voor verduurzaming van de landbouw. Voor de visserijsector geldt dat verduurzaming het belangrijkste doel is van de subsidies in het kader van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij.
Deelt u de conclusie van het IRP dat het gebruik van fossiele brandstoffen bij het produceren van voedsel ontmoedigd moet worden, en dat de overheid hierin een belangrijk rol kan spelen door bijvoorbeeld te stoppen met voordelige belastingregelingen te treffen in relatie tot het gebruik van fossiele brandstoffen bij het produceren van voedsel? Zo nee, waarom niet?
Het kabinetsbeleid is erop gericht om het gebruik van fossiele brandstoffen in Nederland te verminderen. Dit blijkt uit de inzet voor energiebesparing en verduurzaming (bijvoorbeeld via gerichte inzet voor geothermie) zoals bij de glastuinbouw. Het kabinet deelt de visie van deze sector om voor 2050 netto CO2-neutraal te kunnen produceren. Ook in andere landbouwsectoren zijn er duidelijke initiatieven om hernieuwbare energie te benutten voor hun productie, denk daarbij bijvoorbeeld aan de zonnepanelen op boerendaken.
Overigens zijn de conclusies van IRP gericht op voedselsystemen in mondiale context. De aanbevelingen die IRP noemt zijn locatie en context specifiek volgens IRP. Een (flink) deel van de IRP-aanbevelingen zijn in de Nederlandse land- en tuinbouw al gerealiseerd, zoals een verregaande energie-efficiency in de voedselproductie.
Volgt u het advies van het IRP op om een nationale voorlichtingscampagne te beginnen waarbij burgers inzicht wordt gegeven in de impact van voedselproductie op natuur, milieu en de hoeveelheid grondstoffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit uitvoeren? Bent u ook bereid om scholen op te roepen in het curriculum lessen op te nemen over duurzaam voedsel? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Er wordt reeds door verschillende instanties en NGO’s (Voedingscentrum, Milieu Centraal, Natuur en Milieu e.d.) voorlichting gegeven aan burgers over de impact van voedselproductie op natuur, milieu en de hoeveelheid grondstoffen. Scholen hebben daarbij een eigen verantwoordelijkheid om aandacht te besteden aan voeding.
Ik wil actief inzetten op educatie over gezond èn duurzaam voedsel op scholen. Vanuit mijn ministerie wordt de inzet (onder de noemer)» Jong leren eten», met inbreng vanuit Smaaklessen en de EU Schoolfruitregeling, in overleg met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samengebracht met het lopende programma Gezonde School.
Mogelijk kankerverwekkende stoffen in voeding |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mogelijk kanker door pak rijst of hagelslag?»1 Deelt u de mening dat minerale oliën (MOSH en MOAH) die ervan verdacht worden schadelijk te zijn voor de gezondheid, niet in voeding aanwezig horen te zijn?
Het bericht is mij bekend. Zodra de blootstelling van dergelijke stoffen op (nagenoeg) schadelijke niveaus ligt moet alles in het werk worden gesteld om dit terug te dringen.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen over de minerale oliën in verpakkingen van voeding?2 Kunt u inmiddels al meer duidelijkheid geven over de schadelijkheid van de stoffen? Zo niet, waarom niet en hoelang gaat dat nog duren?
De antwoorden herinner ik mij. Ik heb in de beantwoording aangegeven dat er nog aanvullend onderzoek nodig is om de risico’s goed in te kunnen schatten.
Op dit moment beschikken Nederlandse overheidslaboratoria niet over methoden om de minerale oliën op voldoende laag niveau te kunnen aantonen. Ik ben in gesprek met deze laboratoria om deze methoden zo snel mogelijk beschikbaar te hebben.
Daarnaast heb ik in mijn antwoorden op de Kamervragen van 23 november jongstleden aangegeven dat gewerkt wordt aan een Europese aanpak om te komen tot een goede inschatting van de problematiek en mogelijke beheersmaatregelen. In Europees verband is afgesproken dat zo spoedig mogelijk gestart moet worden met monitoring van minerale oliën. Ook Nederland zal in dit kader met de dan beschikbare analysemethoden deelnemen. Deze stap is noodzakelijk om na een periode van analyse tot de mogelijke gerichte maatregelen te kunnen komen.
Bent u van mening, net als bij de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen, dat bedrijven nog steeds onvoldoende adequate stappen nemen om vervuiling van voedsel met minerale oliën tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om hen hiertoe aan te zetten? Zo nee, waarom niet?
De bedrijven zijn zelf verantwoordelijk om veilige producten op de markt te brengen en deze veiligheid met adequate beheersmaatregelen te kunnen garanderen. Hiervoor is voldoende inzicht nodig in de routes waarlangs verontreiniging plaatsvindt. Ik heb de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) op deze verantwoordelijkheid aangesproken; zij heeft aangegeven hierop actie te ondernemen. De instrumenten die FNLI ontwikkelt, zal ik laten toetsen op volledigheid en effectiviteit. Ook hiervoor moeten de gevalideerde detectiemethoden beschikbaar zijn (zie antwoord vraag3.
Bent u op de hoogte van het feit dat er intussen verschillende verpakkingsfabrikanten zijn die gerecyclede verpakkingen verkopen met functionele barrières die MOAH en MOSH kunnen tegenhouden?3 Zo ja, kunt u aangeven of en hoe u het gebruik van deze verpakkingsoplossingen wilt stimuleren, bijvoorbeeld door dit voor risicoproducten verplicht te stellen?
Het is mij bekend dat er verpakkingsvormen worden aangeboden waarvan geclaimd wordt dat die de migratie van minerale oliën kunnen verminderen. Hetzelfde geldt voor het gebruik van bepaalde soorten binnenzakken en het gebruik van niet-gerecycleerd materiaal. Het is nog onvoldoende bekend of de genoemde verpakkingsvormen de blootstelling aan minerale oliën daadwerkelijk verminderen. De geplande monitoring zal hierover gegevens moeten opleveren.
Hoe is het overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu over de ontinkting bij de productie van kringlooppapier en -karton voor voedingsmiddelenverpakkingen verlopen? Kunt al iets zeggen over de haalbaarheid hiervan en in hoeverre het bedrijfsleven hiertoe bereid is?
De vervuiling van oud papier en karton door inkten is een breed gesignaleerd probleem. Het bedrijfsleven heeft hiervoor een aantal ontwikkelingsprojecten ingezet om te komen tot verpakkingsmaterialen waarin geen minerale oliën aanwezig zijn.
Mogelijke maatregelen die hiervoor onderzocht worden:
Daarnaast wordt voor de korte termijn ingezet op het gebruik van nieuw papier en karton en naar het aanbrengen van barrièrelagen of absorberende stoffen om te voorkomen dat de resterende vervuilende stoffen in de voedingsmiddelen terechtkomen. Dit maakt onderdeel uit van de beheersmaatregelen die de bedrijven moeten treffen, zoals verwoord in de beantwoording van vraag 3.
Bent u het gesprek al aangegaan met de levensmiddelensector? Zo ja, hoever staat het hiermee, heeft u inmiddels meer duidelijkheid over de acties en mogelijkheden die er zijn? Zo nee, waarom nog niet?
Ja, zie de beantwoording van vraag 3.
Herinnert u uw brief aan Foodwatch4, waarin u aangeeft dat als Europese regelgeving niet op korte termijn te verwachten is, u overweegt om op nationaal niveau tot normstelling over te gaan, mits er normstelling praktisch mogelijk blijkt en er goede analysemethoden voorhanden zijn? Deelt u de mening dat regelgeving op Europees niveau niet op korte termijn (binnen een jaar) te verwachten is? Zo nee, waarom niet? Welke termijn verstaat u onder «korte termijn»?
Normstelling is mogelijk, zodra adequate en betrouwbare gegevens over gehalten en bronnen voorhanden zijn. Om dit te kunnen vaststellen zijn allereerst monitoringsdata nodig, waarbij gemeten wordt met gevalideerde analysemethoden.
De verwachting is dat normstellende regelgeving niet binnen een jaar gereed is. Ik zal actief deelnemen aan de Europese discussie en zodra de monitoringgegevens daartoe aanleiding geven, zal ik aandringen op normstelling.
Heeft u het RIVM al opdracht gegeven om het noodzakelijke onderzoek voor landelijke wetgeving in gang te zetten? Zo ja, wanneer verwacht u hier de uitkomst van? Zo nee, waarom niet? Binnen welke termijn bent u van plan dit te doen en wanneer verwacht u hiervan de resultaten?5
Voor het voorbereiden van wetgeving is inzicht nodig in het vóórkomen van minerale oliën in voedingsmiddelen en verpakkingsmaterialen. De Europese monitoring zal voor dit inzicht zorgen. Zodra de resultaten van deze monitoring beschikbaar zijn, kan eventuele normstelling overwogen worden.
Kunt u toelichten wat voor de NVWA voldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico van de aanwezigheid van minerale oliën in voeding zou zijn, zodat zij zouden gaan optreden?6
Zonder wettelijke normen kan de NVWA niet optreden. De duidelijkheid is nodig om tot die wettelijke normen te kunnen komen. Zoals in het antwoord op vragen 7 en 8 is aangeven, kan van het opleggen van wettelijke normen pas sprake zijn als de resultaten van de monitoring bekend zijn en uit die resultaten blijkt of en welke maatregelen noodzakelijk zijn.
Heeft u het Nederlandse voorzitterschap van de EU gebruikt om deze problematiek op de agenda te zetten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet en gaat u dit nog wel doen? Ziet u de noodzaak om, als het in EU-verband nog meer dan een jaar duurt, alvast Nederlandse wetgeving hierover op te stellen?
Nederland heeft de geschetste problematiek in Brussel aangekaart. Vervolgens heeft de Europese Commissie het initiatief genomen voor bovengenoemde aanpak van het probleem. Nederland kan nationale wetgeving opstellen als de monitoring aangeeft dat maatregelen noodzakelijk zijn en niettemin Europese wetgeving uitblijft.
De berichten ‘Wijziging NVWA-tarieven per 1 mei 2016’ en ‘NVWA zet nertsenhouders en hun gezinnen mes op de keel’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de aangepaste tarieven van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) passen binnen het door u toegezegde onderzoek naar de herijking van de NVWA?1 2 Loopt het aanpassen van de tarieven niet vooruit op de uitkomsten van deze herijking, ook gezien het feit dat er in de vaststelling van de NVWA-tarieven per 1 mei 2016 meer voorbereidende uren zijn verwerkt?
De verhoging van de retributies die per 1 mei jl. is ingegaan, vloeit voort uit het Plan van aanpak NVWA en de herziening van het retributiestelsel NVWA en geschiedt binnen de kaders van het kabinetsbeleid Maat Houden 2014 (Kamerstuk 33 835, nr. 1 en nr. 2). Op basis hiervan werkt de NVWA toe naar kostendekkende tarieven van retributies, waarbij de kosten die de NVWA maakt volgens bedrijfseconomische principes zijn verdisconteerd in het tarief.
De recente verhoging van de retributietarieven van de NVWA staat los van het onderzoek naar de herijking van het takenpakket en de efficiencydoorlichting van de NVWA zoals aangekondigd in mijn brief van 30 november 2015 (Kamerstuk 33 835, nr. 18). Over de uitkomsten hiervan is uw Kamer vandaag geïnformeerd. Daarnaast loopt er, zoals toegezegd in het Algemeen Overleg NVWA op 10 december 2015, een onderzoek waarin de toezichtstarieven in de ons omringende landen met elkaar worden vergeleken. Ook worden de retributietarieven van de NVWA getoetst aan het kabinetsbeleid «Maat Houden 2014».
Kunt u aangeven of de uitkomsten van de herijking nog gevolgen hebben voor de vastgestelde NVWA-tarieven per respectievelijk 1 april 2016 en 1 mei 2016?
De recente tariefsverhoging van de NVWA vloeit voort uit staand kabinetsbeleid zoals aangegeven in antwoord op vraag 1. De in mijn brief van 30 november 2015 aangekondigde onderzoeken naar de herijking van het takenpakket die de NVWA uitvoert voor het Ministerie van Economische Zaken en de efficiency doorlichting van de NVWA staan hier los van.
Wanneer kan de Kamer het onderzoek naar de herijking verwachten?
Uw Kamer heeft de resultaten van de herijking van het takenpakket NVWA en efficiencydoorlichting NVWA vandaag ontvangen.
Kunt u aangeven hoe de verhoging van de NVWA-tarieven per 1 mei 2016 past binnen de motie De Boer/ Jacobi (Kamerstuk 31 409, nr. 87)?
Over de uitvoering van de motie De Boer/Jacobi is uw Kamer geïnformeerd op 16 oktober 2015 (Kamerstuk 29 862, nr. 29). Zoals daarin aangegeven is uit het onderzoek gebleken dat als de totale havenaanloop- en doorvoerkosten op de onderzochte goederenstromen vergeleken worden met die in de ons omliggende landen, deze niet uit de pas lopen. Het kabinetsbeleid omtrent de inspecties en retributies van de NVWA is vastgelegd in de brief van 19 december 2013 over het retributiestelsel (Kamerstuk 33 835, nr. 2), het Plan van Aanpak NVWA van 19 december 2013 (Kamerstuk 33 835, nr. 1) en de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid van 10 juni 2014 (Kamerstuk 26 991, nr. 418). Binnen deze kaders streeft het kabinet naar een zo efficiënt mogelijke uitvoering van de inspectie en het toezicht. De recente tariefsverhoging van de NVWA komt voort uit dit kabinetsbeleid.
Deelt u de mening dat zolang de herijking en de hernieuwde prioritering bij de NVWA nog niet gereed zijn, de rekening niet bij het bedrijfsleven en ondernemers neergelegd mag worden?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of de berichtgeving klopt dat er een speciaal NVWA-team van tien man dagelijks onderweg is om alle dieren in de pelsdierhouderij te tellen en dat bij deze controles geen overtredingen worden geconstateerd?
In april heeft de NVWA op een deel van de nertsenhouderijen toezicht uitgevoerd in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij. Deze wet geldt en dient te worden nageleefd. In mijn brief van 11 februari 2016 (Kamerstuk 30 826 nr. 43) heb ik uw Kamer over de handhaving geïnformeerd.
Bij een deel van de bedrijven beschikte de NVWA over aanwijzingen van mogelijke overtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij. Verder waren meldingen door gemeenten van vergunningen voor uitbreiding in aantal dieren en handhavingsverzoeken aanleiding om op een aantal bedrijven te controleren.
Op dit moment worden de bevindingen van de controles geanalyseerd. Zoals aangegeven tijdens het Algemeen Overleg over dierenwelzijn van 28 april 2016 verwacht ik in de zomer van 2016 te kunnen aangeven of er al dan niet overtredingen van de Wet Verbod Pelsdierhouderij zijn geconstateerd op de gecontroleerde bedrijven.
Op de videobeelden op Nieuw Oogst.nu van woensdag 6 april 2016 geeft de directeur van de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders onder andere aan niet te begrijpen waar de controles goed voor zijn. In mijn brief van 11 februari 2016 heb ik aangegeven dat ik ook gedurende de cassatieprocedure betreffende de Wet Verbod Pelsdierhouderij zorgvuldig monitor op dieraantallen. Deze wet is sinds 15 januari 2013 van kracht en daar hoort toezicht bij. Daarnaast wordt in de video verwezen naar de controles die NVWA in 2015 heeft uitgeoefend in het kader van dierenwelzijn (betreffende de Wet Dieren).
Tot en met 2014 werden de dierenwelzijnscontroles uitgeoefend onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE en werden jaarlijks alle bedrijven bezocht. Vanaf begin 2015 worden deze controles uitgevoerd door de NVWA. De NVWA heeft vorig jaar 50% van de bedrijven geïnspecteerd op de naleving van de welzijnsnormen en een beperkt aantal op het doden van nertsen. Door de aard van de controles zijn deze niet te combineren in één inspectie. Deze controles stonden los van het toezicht op de Wet verbod pelsdierhouderij, omdat in 2015 er door een rechterlijke uitspraak geen toezicht in het kader van Wet verbod pelsdierhouderij kon worden gehouden. Het betreft hier dus geen herhaaldelijke controles, maar controles die op basis van verschillende wetten zijn uitgevoerd. De NVWA heeft de afgelopen tijd ook een aantal bedrijven bezocht in het kader van handhavingsverzoeken en naar aanleiding van meldingen met betrekking tot dierenwelzijn.
Sinds 2015 komt NVWA vanwege de welzijnscontroles vaker op de bedrijven, maar de inspectiefrequentie is niet hoger dan onder verantwoordelijkheid van het productschap PPE. De term «dagelijks» die wordt gebruikt, kan ik dan ook niet plaatsen.
Hoe passen deze herhaaldelijke controles binnen het uitgangspunt van risico gestuurd toezicht? Is het in uw ogen proportioneel om de pelsdierhouders dagelijks te confronteren met controles terwijl er geen overtredingen worden geconstateerd?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u reageren op de opmerkingen van de directeur van de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders (NFE) dat de NVWA met deze manier van werken de nertsenhouders en hun gezinnen het mes op de keel zet?
Zie antwoord vraag 6.
Het gebruik van hormoonverstorende stoffen in voedingsverpakkingen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schadelijke chemische stoffen in je eten», omtrent het gebruik van hormoonverstorende stoffen in voedingsverpakkingen?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat er constant nieuwe producten worden aangetroffen met daarin hormoonverstorende stoffen die de gezondheid kunnen aantasten, zoals bijvoorbeeld in medische apparatuur?
De stof bisfenol A (BPA) kent een zeer brede toepassing in allerlei producten. Om de risico’s van deze stof te beheersen moet eerst bekend zijn in welke mate en via welke routes de mens aan deze stof wordt blootgesteld. De EFSA heeft in haar advies uit 2015 het belang van de verschillende blootstellingsroutes berekend. Voor de gemiddelde Europeaan zijn verpakkingsmaterialen en thermisch papier (kassabonnen) veruit de belangrijkste bronnen.
Voor sommige kwetsbare groepen, zoals vroeggeboren baby’s, is blootstelling via medische hulpmiddelen (bijvoorbeeld slangen en spuiten) daarentegen dominant. Bij dit gebruik moet een bijzondere afweging gemaakt worden tussen de risico’s van blootstelling en de te verwachten medische voordelen. In Europa zet Nederland zich als Voorzitter in om de onderhandelingen over een nieuwe verordening voor medische hulpmiddelen tot een afronding te brengen.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid beschermende maatregelen moet treffen omtrent het gebruik van deze stoffen in voedingsverpakkingen, zoals ook verzocht in de motie Van Tongeren-Cegerek over Europese criteria voor hormoonverstorende stoffen?2 Kunt u toelichten hoe het met de uitvoering van deze motie gesteld is? Welke maatregelen bent u van plan te nemen op bijvoorbeeld het gebied van preventie en voorlichting?
Voor mijn beantwoording verwijs ik naar de brief waarom is verzocht tijdens de regeling van werkzaamheden op 10 februari 2016, naar aanleiding van de uitzending van Radar over hormoonverstorende stoffen. Deze brief is gelijktijdig met de antwoorden op deze Kamervragen naar uw Kamer gestuurd.
Welke alternatieven zijn er voor het gebruik van Bisfenol A (BPA)? Hebben deze stoffen soortgelijke of andere negatieve gevolgen? Is het mogelijk het huidige gebruik van BPA te vervangen door één of meerdere andere niet-schadelijke stoffen?
BPA-analogen zijn stoffen die chemisch verwant zijn aan BPA, maar volgens sommigen minder schadelijke eigenschappen zouden hebben. Over deze stoffen heeft de Gezondheidsraad op 18 maart 2014 een advies uitgebracht.3 De raad «concludeert dat nog te weinig bekend is over de gezondheidskundige eigenschappen van BPA-analogen en vindt het voorlopig niet raadzaam BPA door analogen te vervangen». Ook voor ander alternatieven dan BPA-analogen moet eerst een goede risicoanalyse worden gemaakt.
Waarom is in Nederland geen verbod van toepassing op het gebruik van BPA in voedselverpakkingen? Wat zijn de argumenten van de Belgische, Deense, Zweedse en Franse overheid om dit wel te verbieden, hetzij in voedselverpakkingen voor kinderen tot drie jaar, hetzij in alle voedselverpakkingen?3 Deelt u de mening dat ook in Nederland stappen op dit vlak moeten worden gezet?
Voor de toepassing van BPA in voedselverpakkingen sluit Nederland aan bij de Europese regelgeving. De Europese normen worden binnenkort aangepast op grond van het EFSA-advies uit 2015. Op grond van het advies van de Gezondheidsraad, dat te weinig bekend is over de veiligheid van alternatieven voor BPA, is in Nederland besloten geen verbod op BPA door te voeren. Bureau geeft in zijn recente BPA-advies aan dat de weg via het verlagen van de normen vanuit het oogpunt van risicobeheersing een adequate aanpak is.
Ieder lidstaat maakt zijn eigen afwegingen bij het bepalen wat nodig is aan aanvullende wetgeving. Gezien de analyse van het RIVM en de daarop gebaseerde adviezen is het Kabinet van mening dat de blootstelling aan BPA omlaag moet, maar dat een verbod niet wenselijk is. Een verbod leidt tot gebruik van alternatieve stoffen, terwijl over de veiligheid hiervan geen duidelijkheid betstaat. Het Kabinet neemt daarom de adviezen van het RIVM over om aanscherping van de huidige Europese normen te bevorderen en om op nationaal niveau de blootstelling aan BPA zo ver mogelijk terug te dringen.
Hoe staat het met de Nederlandse inzet als voorzitter van de EU om tot strengere Europese criteria te komen omtrent het gebruik van hormoonverstorende stoffen in voedingsverpakkingen en medische hulpmiddelen? Zult u dit onderwerp ter sprake brengen bij de Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO council)? Zo ja, wanneer zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland wil zich in Europa sterk inzetten voor een spoedige vaststelling van de criteria voor hormoonverstorende stoffen door de Europese Commissie. De Staatssecretaris van I&M zal dit onderwerp agenderen tijdens de Milieuraad van 4 maart 2016. Dit is de eerste gelegenheid waarbij Nederland dit als voorzitter kan doen.
Het voorstel voor de verlaging van de limieten voor BPA in voedingsmiddelen zal worden geagendeerd in de Raad zodra de voorbereiding van de wettelijke maatregel door de Europese Commissie is afgerond.
Het suikergehalte in drinkpakjes voor kinderen |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het Foodwatch-onderzoek «Drinkpakjes voor kinderen. Onderzoek naar suikergehalte»?1
Ja, dat onderzoek ken ik.
Wat vindt u ervan dat een op de vier drinkpakjes voor kinderen meer suiker bevat dan Coca Cola, 6,5 om 4 suikerklontjes per 200 ml?
Net als u maak ik mij zorgen over overgewicht en obesitas bij kinderen en daarom is het niet voor niets dat ik, samen met de Staatssecretaris, op vele manieren werk aan preventie van overgewicht. Gelukkig zijn er ook drinkpakjes met minder suiker waarvoor de consument kan kiezen, evenals het water uit de kraan, dat van een hoge kwaliteit is. Daarnaast werk ik in het Akkoord verbetering productsamenstelling met de industrie, retail, horeca en catering aan verlaging van het suikergehalte in ons productaanbod. Ik heb u met mijn brief van 17 december 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 205) geïnformeerd over de voortgang van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling.
Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de vaak expliciet op kinderen gerichte marketing van deze drinkpakjes? Zijn kinderen niet een kwetsbare groep die hiertegen beschermd moet worden?
Ten aanzien van de visie op voedingsreclame gericht op kinderen, verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 194). Daarin heeft hij u geïnformeerd over de aangescherpte regels van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Hierbij is ingegaan op de resultaten uit het onderzoek naar het beleid hierop in omringende landen en de monitoring van de naleving van de afspraken uit de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Kidsmarketing wordt nadrukkelijk meegenomen in de monitoring.
Hoe verhouden volgens u de constateringen van Foodwatch over het hoge suikergehalte in drinkpakjes voor schoolkinderen zich tot het Akkoord Verbetering Productsamenstelling?
Binnen het Akkoord Verbetering Productsamenstelling zijn het afgelopen jaar afspraken gemaakt voor reductie van het suikergehalte in zuiveldranken en de consumptie van frisdranken. Het reduceren van suiker in bestaande producten verloopt stapsgewijs, dus moeten en zullen er zeker nog vervolgstappen komen in de aanloop naar 2020.
Is de doelstelling van 10% reductie van suikers, liefst zonder dat daarvoor andere zoetstoffen in de plaats komen, in 2020 ook voor deze productgroep haalbaar? Zou er niet een ambitieuzere doelstelling neergezet moeten worden?
Een stapsgewijze aanpak is nodig om duurzaam resultaat te behalen, zowel vanwege smaakgewenning bij de consument als vanwege haalbaarheid voor het bedrijfsleven. Binnen het Akkoord zijn de eerste afspraken gemaakt. Omdat ons winkelschap een internationaal karakter kent, zal er ook een Europese aanpak voor verbetering productsamenstelling moeten komen. In vervolg op de zoutreductie wordt in de EU nu gesproken over een reductie van 10% suiker in 2020. Dit vergt een gezamenlijke aanpak van de EU-lidstaten. Tijdens het EU-voorzitterschap is mijn inzet dan ook om naar meer samenhang en samenwerking te komen binnen Europa, met lidstaten, bedrijfsleven en andere organisaties.
Welke maatregelen wilt u nemen om gezondheidsvoorlichting te versterken, zodat ouders – en waar mogelijk ook kinderen – zich bewust zijn van de risico’s die het regelmatig drinken van sterk suikerhoudende drankjes met zich meebrengt? Zou een stoplichtensysteem, zoals onder andere door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gesuggereerd, hieraan een bijdrage kunnen leveren?
Er lopen voorlichtingsactiviteiten via het Nationaal Programma Preventie «Alles is gezondheid ...», Jongeren Op Gezond Gewicht en het bredere programma Gezonde School.
Via een publiekscampagne over de nieuwe Schijf-van-Vijf zal de consument vanaf eind maart worden gewezen op een gezonde keuze. In de nieuwe Schijf-van-Vijf zijn de nieuwe richtlijnen van de Gezondheidraad verwerkt.
Ook kennen wij het voedselkeuzelogo, het Vinkje, dat helpt om de bewuste keuze te maken.
Voeding in de zorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de nota «Gezonde voeding, van begin tot eind. Nota voeding en gezondheid»?1 Deelt u nog altijd de mening dat het belang van voeding voor de gezondheid meer aandacht behoeft in medische en zorgopleidingen?2
Kunt u aangeven welke gesprekken hebben plaatsgevonden met vertegenwoordigers van relevante opleidingen over de rol van voeding voor gezondheid, en wat het resultaat van deze gesprekken is? Kunt u daarnaast ook aangeven welke gesprekken hebben plaatsgevonden met voedingswetenschappers en hoogleraren «voeding en ziekte» en/of «voeding en farmacologie» over (nieuwe) inzichten voor de medische en zorgopleidingen?
Bent u bereid gesprekken te voeren met relevante medische en zorgopleidingen, gezien de actuele situatie van hervormingen in de zorg, waarbij mensen langer thuis wonen en bijv. wijkverpleegkundigen en huisartsen een belangrijker positie krijgen?
Herkent u de situatie dat de ligduur in ziekenhuizen steeds korter is, en dat daardoor het belang van goede zorg voor en na opname toeneemt, ook als het gaat om voedingsadviezen? Bent u ervan op de hoogte dat door Alliantie Voeding op dit onderwerp een bijzonder hoogleraar «voeding in de transmurale zorg» is aangesteld bij de Wageningen Universiteit? Bent u bereid het Zorginstituut Nederland te verzoeken in overleg te treden met relevante beroepsgroepen, teneinde het belang van goede voeding te verankeren in bestaande/nieuwe richtlijnen voor transmurale zorg?
Ja deze situatie herken ik, daarom zit de uitdaging de komende jaren in de transmurale verbinding. Ik ben van mening dat er gekeken moet worden naar versterking van samenwerking binnen de gehele zorgketen, waarbij goede communicatie over de voedingstoestand en duidelijke afspraken over verantwoordelijkheden cruciaal is. Ik zie het daarom als een positieve ontwikkeling dat Ben Witteman tot buitengewoon hoogleraar Voeding en darmgezondheid in transmurale zorg is benoemd. Daarnaast zal ik het Kwaliteitsinstituut vragen om te bevorderen dat in de relevante richtlijnen aandacht is voor voeding. Primair worden de richtlijnen opgesteld door de professionals in samenwerking met patiënten en verzekeraars. Zij moeten in deze richtlijnen ook hun expertise ten aanzien van voeding inbrengen.
Herinnert u zich uw brief d.d. 16 juni 2015, waarin u melding maakt van ondervoeding van 15–30% van ouderen met thuiszorg, 10–15% ondervoeding in verpleeghuizen en 15–25% ondervoeding in ziekenhuizen?3 Herinnert u zich uw conclusie dat in zorginstellingen, waar screening op ondervoeding plaatsvindt, het percentage ondervoeding daalt? Op welke manier kan er meer aandacht komen voor screening op ondervoeding in zorginstellingen en in de thuiszorg? Wat is uw rol daarbij?
Ja. Op dit moment wordt er al volop gescreend op ondervoeding in ziekenhuizen. De afgelopen jaren hebben ziekenhuizen veel geïnvesteerd in het voorkomen en behandelen van ondervoeding. Zo is er een indicator screening4 en behandeling van ondervoeding ontwikkeld en door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) opgenomen in de basisset van ziekenhuizen, hieronder valt ook het pre-operatief screenen op ondervoeding op bijvoorbeeld de polikliniek.
In de langdurige zorg is het zeer wenselijk dat er voor nieuwe bewoners van verpleeg- of verzorgingshuizen bij opname een risico-inventarisatie van de cliënt wordt gemaakt en dus ook van ondervoeding. Deze risico-inventarisatie is bedoeld voor de medewerkers om zorg en behandeling te verlenen. Deze zorg moet dan beschreven worden in het zorgplan en regelmatig geëvalueerd worden. De IGZ toetst hierop. Bij het toezicht maakt de Inspectie daarnaast nog -in afwachting van het nieuwe kwaliteitskader- gebruik van het Kwaliteitsdocument 2013 Verpleging, Verzorging en Zorg Thuis,waarin risicosignalering op ondervoeding een van de items is.
Op de website Zorg voor beter, het kennisplein voor de langdurige ouderenzorg en zorg thuis, zijn verschillende instrumenten beschikbaar, zoals een verkorte checklist veilige zorg, en is er een App Risicosignalering ontwikkeld waarmee in een aantal stappen onder andere het risico op ondervoeding kan worden gesignaleerd. Daarnaast zijn er op dezelfde website ook instrumenten en handreikingen beschikbaar om ondervoeding aan te pakken.
Ik heb geen inhoudelijke rol bij de ontwikkeling van screeningsinstrumenten, behandelprotocollen, indicatoren en opleidingsmodules. Dit wordt door kenniscentra en beroepsgroepen gedaan. De ondersteuning van deze ontwikkelingen geef ik onder andere via financiering van de stuurgroep Ondervoeding, zoals in het Amendement Dik-Faber (Kamerstuk 34 000 XVI, nr. 45) is vastgelegd.
Is u bekend dat mensen die via het bevolkingsonderzoek in het ziekenhuis Gelderse Vallei worden gezien, gerichte voedings- en leefstijladviezen krijgen om de kans op darmkanker aanzienlijk te verminderen, en dat veel mensen graag hun voedingspatroon willen verbeteren? Is u bekend dat de gevalideerde tool Eetscore van Wageningen Universiteit hiervoor wordt ingezet? Welke kansen ziet u voedingsadviezen te koppelen aan darmkankerscreening? Bent u bereid een pilot te (laten) starten, waarin onderzoek wordt gedaan naar succesvolle interventies rondom darmkankerscreening?
Het is mij bekend dat de Gelderse Vallei aandacht besteed aan voedings- en leefstijladviezen. Zoals ik u heb bericht in mijn brief van 4 mei 2015 over voedingsadviezen bij darmkanker (Kamerstuk 32 793, nr. 187) wil ik informatievoorziening over voeding en leefstijl niet koppelen aan het bevolkingsonderzoek darmkanker. Mensen die uitgenodigd worden voor dit onderzoek krijgen hierover namelijk al uitgebreide informatie en dan wordt het te veel. De ervaring leert wel dat mensen juist door deelname aan het bevolkingsonderzoek gaan nadenken over hun gezondheid. Zeker wanneer bij de ontlastingtest bloed wordt gevonden en een coloscopie volgt, waarbij poliepen of carcinomen worden gevonden, staan mensen open voor adviezen over leefstijl en voeding.
Hoewel in de richtlijnen voor de behandeling van darmkanker nog geen aandacht wordt besteed aan voorlichting en adviezen, worden deze onderwerpen meestal wel besproken bij patiënten om recidive te voorkomen, zoals dat ook bij de Gelderse Vallei gebeurt. Dit kan zowel plaatsvinden in het contact tussen patiënt en huisarts als de maag-darm-leverarts. Het ligt wel in de rede dat het geven van deze adviezen in de praktijk uiteindelijk zijn weerslag zal krijgen in de richtlijnen, hetgeen de verantwoordelijkheid is van de beroepsgroep zelf in samenwerking met patiënten en verzekeraars.
Herinnert u zich de motie-Wolbert over een betaaltitel voor preventie in de Zorgverzekeringswet?4 Kunt u aangeven wat de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie is? Deelt u de mening Deelt u de mening dat 10 jaar Zorgverzekeringswet een goed moment is te bezien op welke wijze activiteiten van zorgverzekeraars op het gebied van preventie en de samenwerking met gemeenten beter verankerd kunnen worden?
Ja die motie is mij bekend. U ontvangt binnenkort een brief hierover. Tien jaar zorgverzekeringswet is een goed moment om stil te staan bij de vraag wat de successen en de knelpunten in ons stelsel zijn. In de brief Preventie in het zorgstelsel, die u binnenkort ontvangt, ga ik daar voor wat betreft preventie nader op in.
Kunt u de stand van zaken geven met betrekking tot de uitvoering van de motie-Dik-Faber/ Bouwmeester, waarin wordt benadrukt dat, wanneer cliënten kiezen wat ze eten dit bijdraagt aan kwaliteit van verblijf, en tegelijkertijd verspilling van voedsel tegen gaat, en waarin de regering wordt verzocht te inventariseren welke concepten er zijn om voeding toe te passen in ziekenhuizen en zorgorganisaties, en waarin tevens wordt verzocht «voeding in de zorg» uit te rollen en structureel te verankeren?5
De Stuurgroep Ondervoeding heeft een enquête uitgezet onder de afdelingen diëtetiek en facilitair management van Nederlandse ziekenhuizen om te inventariseren welke voedingsconcepten7 er zijn. Zoals toegezegd in Kamerbrief «Stand van zaken moties en toezeggingen» (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 150) zal ook het financieringsvraagstuk worden meegenomen. De verwachting is dat de resultaten in april worden gepubliceerd. Uit de enthousiaste reacties van zorgverleners blijkt reeds dat het zal voorzien in een behoefte. Een dergelijke kennisuitwisseling kan mijns inziens bijdragen aan betere verankering van goede voedingsconcepten in ziekenhuizen.
Wilt u, zodra de definitieve uitkomsten van het Alliantie Voeding project «Cater with Care» bekend zijn, in gesprek gaan met de verschillende partijen uit het consortium die jarenlang hebben gewerkt aan het verbeteren van kennis over de wijze waarop effectieve voeding bijdraagt aan preventie en behandeling van ondervoeding? Wilt u de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek informeren?
De definitieve uitkomsten van het Alliantie Voeding project «Cater With Care» worden later dit jaar verwacht, maar ik zal met veel interesse de ontwikkelingen en de definitieve uitkomst volgen. De integrale aanpak van de Alliantie Voeding, waarbij er ook gekeken wordt naar de thuisfase, vind ik zeer positief. Daarbij ben ik bereid om hierover verder met de Alliantie Voeding in gesprek te gaan.
Kent u de Zorgmodule Voeding die tot stand is gekomen in het kader van Partnership Overgewicht Nederland (PON)? Kunt u aangeven of de Zorgmodule Voeding wordt toegepast in de eerste- en tweedelijnszorg? Wordt hierbij ook de gevalideerde tool van de Eetscore toegepast?
Ja, deze ken ik. De zorgmodule voeding is geschikt voor alle zorgstandaarden en hoort toegepast te worden in de eerste- en tweedelijnszorg. De zorgmodule voeding is opgenomen in de NHG-zorgmodule leefstijl voeding. De gevalideerde tool van de Eetscore wordt wel onder de aandacht gebracht maar in de dagelijkse praktijk vaak niet toegepast. Hier valt nog veel winst te behalen.
Bent u bereid met de Alliantie Voeding, het expertisecentrum voor voeding in zorg en preventie, te overleggen hoe in de zorg de aandacht voor optimale voeding om gezondheidswinst te realiseren kan worden bevorderd?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid vanwege het belang van voeding en leefstijl voor de gezondheid en zorgbekostiging een ZonMw- programma te ontwikkelen om zorgonderzoek en innovatie te stimuleren om preventie aan zorg te koppelen? Zo ja, wanneer kan dit starten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt het 5e Programma Preventie bij ZonMw. In dit programma is ook het deelprogramma «preventie in de zorg» opgenomen, waarin ook voeding een plek heeft. Daarnaast wil ik u nogmaals verwijzen naar de, nog te versturen, brief Preventie in het zorgstelsel die gaat over de verbinding tussen preventie en zorg waarin leefstijl (o.a. voeding) een onderdeel is.