Het afnemend psychisch welbevinden onder jongvolwassenen |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op vraag 3 en 4 van de eerder gestelde vragen van het lid Ephraim1 geantwoord heeft met «Daarnaast werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in het hoger onderwijs met de onderwijsinstellingen aan een integrale aanpak mentale gezondheid. In het mbo wordt vanuit de Gezonde School-aanpak en het programma Welbevinden op School samengewerkt aan de mentale gezondheid van studenten. In dat kader zullen de resultaten van dit onderzoek ook bij de instellingen in het hoger onderwijs en mbo onder de aandacht worden gebracht. In gesprekken met jongeren heb ik hier ook oog voor»? Wat is het programma Welbevinden op School van plan te doen aan de mentale gezondheid van jongeren?
Het programma Welbevinden op School ontwikkelt, bundelt en verspreidt kennis over wat werkt bij het bevorderen van het welbevinden van leerlingen en mbo-studenten via een integrale en duurzame aanpak. Dit doet het programma door scholen en hun partners met behulp van (wetenschappelijke) kennis en handelingsperspectieven in staat te stellen schoolbreed te werken aan welbevinden. Zo stelt het programma praktijkkaarten en checklists beschikbaar voor scholen in het primair en voortgezet onderwijs en in het mbo die meer aandacht willen besteden aan welbevinden. Verder zijn er handreikingen voor bijvoorbeeld het preventief werken aan sociaal-emotionele ontwikkeling en welbevinden en het signaleren van sociaal-emotionele problemen bij leerlingen. Tot slot is het programma kennispartner van Gezonde School. Gezonde School is een aanpak die po-, vo- en mbo-scholen ondersteunt om structureel bij te dragen aan een goede gezondheid van leerlingen, mbo-studenten en medewerkers van de school.
Wordt er bij dit programma ook gekeken naar de problemen die vooral meisjes hebben?
Welbevinden op School heeft op verschillende manieren aandacht voor kwetsbare groepen waarbij de mentale gezondheid meer dan gemiddeld onder druk lijkt te staan, waaronder meisjes in het vo. Het programma maakt voor scholen, GGD en gemeenten inzichtelijk wat er bekend is uit onderzoek over mentale gezondheid en biedt handvatten om het mentaal welbevinden van leerlingen en studenten structureel te bevorderen. Via bijvoorbeeld inspiratiesessies en workshops bij scholenkoepels of op congressen, waarbij recente trends en cijfers (zoals het HBSC-onderzoek) op een begrijpelijke manier uitgelegd worden. Het programma gaat vervolgens met professionals in gesprek over mogelijke situaties en verklaringen achter de cijfers.
Zo ja, wordt de aanpak al naar gelang de bevindingen daarop aangepast?
In het funderend onderwijs en het mbo zet OCW in op welbevinden met de reeds genoemde programma’s Welbevinden op School, Gezonde School en het Nationaal Programma Onderwijs. Deze programma’s zijn gericht op alle leerlingen en mbo-studenten, maar de invulling kan wel specifiek op bepaalde doelgroepen gericht zijn. Scholen worden daarbij gemotiveerd om ook hun eigen signalering goed op orde te hebben. Dit biedt scholen en hun partners handvatten voor maatwerk. Maatwerk is nodig om te komen tot een keuze voor passende interventies en aanpakken binnen hun eigen schoolomgeving, bijvoorbeeld wanneer er relatief veel meisjes zijn die kampen met somberheids- of stressklachten.
Herinnert u zich dat u op vraag 5 van de eerder gestelde vragen reageerde met «Er bestaan inderdaad al langer zorgen over de mentale gezondheid van de Nederlandse bevolking, specifiek onder jongeren en jongvolwassenen. Zo noemt de Volksgezondheid Toekomstverkenning 2020 dit een van de grootste gezondheidsrisico’s voor de toekomst. Dit komt onder meer omdat we in de samenleving hoge eisen stellen aan onszelf en aan elkaar. De druk om te presteren is hoog: op school, in het sociale leven en op het werk. Zowel offline als online. Daarbij komt ook dat jongvolwassenen in toenemende mate zorgen hebben over hun toekomst door maatschappelijke kwesties, zoals klimaat, energie en wonen. De corona pandemie heeft een vergrootglas gelegd op de bestaande problematiek en heeft extra druk gelegd op de mentale gezondheid»? Denkt u dat er enige verantwoordelijkheid bij het onderwijs ligt die deze druk op de schouders van jonge mensen legt via lessen/lesmateriaal?
Het onderwijs is een plek waar kennis en vaardigheden maar ook normen en waarden worden meegegeven aan een volgende generatie. Het onderwijs draagt dus bij aan een cultuur van hoge verwachtingen, maar is ook een plek om de leerling of student daar tegen te beschermen. Dat kan bijvoorbeeld door in de mentorles aandacht te besteden aan omgang met stress. Met hoge verwachtingen an sich is niets mis. Met onrealistische en eenzijdige verwachtingen wel. Er moet dus ruimte in de lessen blijven om passies te kunnen ontwikkelen, om fouten te kunnen maken en om dat bespreekbaar te maken met een vertrouwde docent of mentor. Toetsen kunnen ook voor druk zorgen. Het LAKS vraagt al enige tijd aandacht voor het fenomeen toetscultuur, waarbij een te grote nadruk wordt gelegd op toetsen en cijfers. Samen met het LAKS en andere partijen verkent OCW de oorzaken van toetsdruk en wordt er gezocht naar oplossingen. Zo zorgt OCW in samenwerking met het veld voor een handreiking met uitgangspunten om scholen te helpen om toetsdruk te verminderen.
Zo ja, kunt u dat middels een analyse nader toelichten?
Het valt niet te ontkennen dat steeds meer jongeren druk ervaren vanuit het onderwijs. Zo blijkt uit onderzoek dat in het voortgezet onderwijs de ervaren druk door schoolwerk sinds 2001 is verdrievoudigd, 45% van de leerlingen ervaart (nogal) veel druk door schoolwerk.2 Ook in het hbo en wo ervaart ruim de helft van de studenten stress en predatiedruk.3 Uit recent onderzoek (Trimbos-instituut, ECIO en RIVM, 20234) komt naar voren dat deze stress bij studenten wordt veroorzaakt door een opeenstapeling van onzekerheden, zowel binnen als buiten het onderwijs. Studenten ervaren stress door bijvoorbeeld de onzekerheid op de woningmarkt en het klimaat. In het onderwijs ervaren studenten vooral druk van ouders en van henzelf om goed te presteren. Volgens leerlingen wordt druk in het voortgezet onderwijs voornamelijk veroorzaakt door toetsen, cijfers en huiswerk. Ouders en scholen wijzen de druk vanuit de samenleving als belangrijkste oorzaak aan.5 Daar staat tegenover dat er wetenschappelijke consensus is over het belang van hoge verwachtingen bij het verbeteren van prestaties van leerlingen, vooral bij leerlingen uit een lage sociaaleconomische status. Daarom is het zo belangrijk om als school en ouders geen onrealistische, eenzijdige of statische verwachtingen te hebben. De verwachtingen moeten meegroeien met de leerling. Ook studenten geven aan dat stress en prestatiedruk an sich niet slecht zijn, maar dat de opeenstapeling van onzekerheden en langdurige stress ongezond is. De onderzoekers van het recent verschenen onderzoek naar oorzaken van stress en prestatiedruk (Trimbos-instituut, ECIO en RIVM, 2023) geven aan dat studenten meer zekerheid, rust en ruimte nodig hebben, en het waar mogelijk ook zouden moeten krijgen.
Daarnaast is het belangrijk dat jongeren zich in het onderwijs mentaal (verder) ontwikkelen door om te leren gaan met stress en dat ze tijdig aan de bel trekken wanneer het niet goed met ze gaat. Dit zijn vaardigheden die ze meenemen in de rest van hun leven. Onderzoek naar de karakteristieken van stress en prestatiedruk in het mbo zal nog uitgevoerd worden.
Heeft u ideeen over op welke manier de lessen en het lesmateriaal dusdanig kunnen worden bijgesteld dat studenten daar minder stress van ervaren?
Uit eerder genoemd onderzoek van het Trimbos-instituut, ECIO en RIVM komt naar voren dat de ongelijk verdeelde studielast door het jaar heen stress en druk veroorzaakt bij studenten in het hbo en wo. De Minister van OCW heeft aangekondigd het bindend studieadvies aan te willen passen om een betere balans tussen studievoortgang en welzijn te brengen. Ook loopt er nu een pilot «Een slimmer collegejaar» waarin wordt verkend hoe meer rust en ruimte gecreëerd kan worden door de tentaminering terug te brengen of het collegejaar anders in te richten.
Daarnaast bestaan er al veel mooie voorbeelden van opleidingen waar lessen over het eigen welzijn een onderdeel zijn van het curriculum of van opleidingen waar docenten meer werken als een coach. Door écht verbinding te maken met studenten voelt de student zich meer thuis op een opleiding en daardoor kan een student minder druk ervaren wat resulteert in betere resultaten en minder uitval en studievertraging.
Herinnert u zich dat u op vraag 6 en 7 van de eerder gestelde vragen reageerde met «Om meer te weten te komen over de oorzaken van en oplossingen voor deze gevoelens van angst, onzekerheid en stress, ben ik 25 april 9 jl. in gesprek gegaan met jongeren, ouders, hulpverleners en bestuurders. Ik blijf dit gesprek de komende tijd voeren»? Wat is er uit de gesprekken met jongeren, ouders, hulpverleners en bestuurders gekomen?
De eerste gesprekken hebben veel losgemaakt en ik ben vooral verheugd dat een aanzienlijk aantal mensen mee wil denken en doen. Er wordt gesproken over de onderliggende oorzaken en ook komen maatschappelijke thema’s als prestatiedruk, rol van sociale media, individualisering, ontbreken van sociale cohesie als het ontbreken van perspectief voor jongeren heel duidelijk naar voren.
Welke inzichten heeft u hierbij opgedaan en tot welke overwegingen en conclusies bent u gekomen?
Ik constateer dat in deze gesprekken vooral de behoefte van jongeren naar voren komt dat volwassenen ook oprecht luisteren, aandacht en tijd hebben en aansluiten bij de leefwereld van jongeren. Daar blijf ik me dus sterk voor maken. Daarnaast maken we samen scherper wat er in onze samenleving gebeurt en wat er nodig is om meer perspectief te bieden aan onze jongeren. Op die manier hoeft jeugdhulp niet voor alle hulpvragen het enige passende antwoord te zijn.
Herinnert u zich dat u op vraag 9 van de eerder gestelde vragen reageerde met «Ik herken de signalen van eenzaamheidsgevoelens die uit de corona tijd voortkomen en voor een deel van de jongeren ook van na die tijd. Dit is een van de redenen waarom de aanpak «Eén tegen Eenzaamheid» is uitgebreid voor de doelgroep jongeren»? Kunt u concreet uiteenzetten wat er in deze aanpak specifiek voor jongeren zal worden gedaan?
Eind september 2022 is de vervolgaanpak van het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid» voor de periode van 2022–2025 gelanceerd. In de vervolgaanpak wordt gewerkt aan het verminderen en voorkomen van eenzaamheid onder alle leeftijden (i.p.v. alleen 75+»ers) langs drie actielijnen; meer bewustwording in de samenleving over eenzaamheid, meer maatschappelijk initiatief tegen eenzaamheid en in alle gemeenten een lokale aanpak tegen eenzaamheid. In al deze lijnen wordt aandacht besteed aan eenzaamheid onder jongeren.
In de laatste meting van de Gezondheidsmonitor Jongeren en Volwassen komt naar voren dat 47% van de Nederlanders die 18 jaar of ouder zijn, zich wel eens eenzaam voelt. Bij jongeren is de stijging het grootst. Er is nog weinig bekend over eenzaamheid bij jongeren. Binnen het thematisch onderzoeksprogramma eenzaamheid van de Nationale Wetenschapsagenda zijn jongeren daarom één van de doelgroepen waar extra kennis over vergaard wordt de komende 2 jaar. Onder andere wordt daarin een meetinstrument ontwikkeld om ook eenzaamheid onder jongeren onder de 18 jaar te meten. Daarnaast is eenzaamheid één van de thema’s in de «Hey, het is oké-campagne». De campagne stimuleert jongeren met beginnende mentale klachten te praten over hoe ze zich voelen. Zoals over eenzaamheid. Dit onderdeel van de campagne wordt gelanceerd in oktober 2023.
Stichting Join Us, een belangrijke partner in het aanpakken van eenzaamheid bij jongeren, wordt ondersteund bij het doorontwikkelen van hun interventie. Deze interventie doorloopt het traject om tot effectief bewezen in de databank effectieve interventies te komen.
Uit een scan van alle collegeakkoorden van gemeenten is te zien dat de lokale aanpak in toenemende mate aandacht heeft voor eenzaamheid onder jongeren. Vanuit het actieprogramma worden gemeenten daarin ondersteund door o.a. een gratis adviseur, masterclasses, goede voorbeelden en regeerakkoordmiddelen die beschikbaar worden gesteld aan gemeenten voor de lokale aanpak van eenzaamheid. Voor de aanpak van eenzaamheid onder jongeren wordt samengewerkt met het programma Maatschappelijke Diensttijd (MDT). Eenzaamheid is één van de speerpunten van MDT en er is een kwartiermaker aangesteld om gemeenten te ondersteunen om lokaal met MDT en eenzaamheid aan de slag te gaan.
Herinnert u zich dat u op vraag 13 van de eerder gestelde vragen reageerde met «Ik vind de toenemende prestatiedruk onwenselijk en we moeten daar iets aan doen. De eerder genoemde maatschappelijke kwesties blijken bij te dragen aan het gevoel van «alles moeten» en hoge verwachtingen vanuit de jongere zelf en vanuit de samenleving. De mentaliteit van «alles eruit halen wat erin zit» is ook onderzocht in onder andere het voortgezet onderwijs, in het rapport «Druk in het voortgezet onderwijs» Uit dit rapport blijkt dat scholieren vooral door toetsen, cijfers en huiswerk een grote (prestatie)druk ervaren. Bijna driekwart van de ondervraagde havo- en vwo-scholieren ervaart best veel tot veel druk om goede resultaten te halen op school»? Ziet u een verband tussen de prestatiedruk onder jongeren en het maatschappelijk stigma op mbo-opleidingen?
Mbo-studenten geven aan een gebrek aan waardering te ervaren in een prestatiemaatschappij waarin het mbo als «laag» wordt bestempeld6. Dit is zorgelijk. Het onderwijs zou echter als een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden gezien moeten worden, ieder met eigen waarde en
unieke kwaliteiten. In een onderzoek naar stress en prestatiedruk onder mbo-studenten, dat uitgevoerd zal worden om meer grip op de kenmerken van stress en prestatiedruk in het mbo, zal blijken of de prestatiedruk en het maatschappelijk stigma verband houden.
Herinnert u zich vraag 13 van de eerder gestelde vragen «Hoe kan het dat er in steeds meer gezinnen sprake is van «opvoedingsproblemen», zoals de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) schetst? Om wat voor problemen gaat het dan en waarom hebben we in toenemende mate problemen met het opvoeden van onze kinderen? Vraagt de maatschappij te veel van ouders? Hebben we te weinig tijd om onze kinderen op te voeden? Is de wereld waarin ouders/verzorgers kinderen moeten grootbrengen te complex geworden»? Bent u van mening dat de opvoedingsproblematiek deels zijn oorsprong vindt in het hedendaags onderwijs, dat een steeds grotere, opvoedkundige, rol speelt in het opvoeden van kinderen?
Ja, die herinner ik me. Ik ben niet van mening dat de in de vraag genoemde «opvoedingsproblematiek» zijn oorsprong vindt in het hedendaags onderwijs. In de beantwoording op vraag 15 van de eerder gestelde vragen, benoem ik dat in een recente essay van het NJI7 wordt gesteld dat fundamentele veranderingen in de samenleving weerslag hebben op het leven van kinderen, jongeren én opvoeders. Het gaat dan niet alleen om zorgen over de opvoeding of ontwikkeling van kinderen, maar bijvoorbeeld ook om geldzorgen of (gebrek aan) sociaal kapitaal.
Allerlei maatschappelijke (f)actoren kunnen dus invloed hebben op problemen op de gezinssituatie. Kinderen en jongeren hebben een hoopvolle toekomst nodig. De verantwoordelijkheid voor de opvoeding ligt in de eerste plaats bij de ouders van kinderen, maar ook het onderwijs heeft hier een rol in. Het onderwijs heeft altijd al een pedagogische taak heeft gehad. In de kern is dat niet veranderd. Goed onderwijs draagt juist bij aan de ontwikkeling en aan het welzijn van jongeren, niet aan opvoedingsproblematiek.
Zo ja, bent u dan van mening dat de toenemende invloed van het onderwijs en daarmee indirect van de overheid op de opvoeding van kinderen en jongeren misschien een slechte zaak is en zou moeten worden teruggedrongen?
Mijn collega’s en ik zijn niet van mening dat de toenemende invloed van het onderwijs en daarmee indirect van de overheid op de opvoeding van kinderen en jongeren een slechte zaak is. Zoals ik in het vorige antwoord aangaf, draagt het onderwijs juist bij aan de ontwikkeling en het welzijn van jongeren, samen met ouders. Hiervoor is een goed partnerschap tussen scholen en ouders belangrijk. In Nederland is daar veel ruimte voor. Ouders en leerlingen kunnen in ruime mate een school kiezen die goed past bij hun levensbeschouwing, religie of pedagogische overtuiging, zodat opvoeding en onderwijs nauw samen kunnen gaan.
Herinnert u zich vraag 18 van de eerder gestelde vragen «Heeft u een idee wat de invloed is van maatschappelijke ontwikkelingen in het buitenland, bijvoorbeeld vanuit de Verenigde Staten, op de gemoedstoestand van jonge mensen? Wat doet de grote aandacht voor bepaalde ideologieën, zoals bijvoorbeeld de transgenderbeweging en de Black Lives Matter (BLM)-movement, met het welzijn van jonge mensen? Welke invloed heeft de zeer aanwezige diversiteits- en inclusiviteitsbeweging en de daarmee gepaard gaande cancelcultuur op hen?» Waarop u antwoordde met «Er zijn diverse redenen en oorzaken die leiden tot een verslechterde mentale gezondheid. Er zijn geen directe causale relaties tussen de genoemde maatschappelijke ontwikkelingen/ideologieën die worden genoemd in de vraagstelling. Naar mijn weten is er geen onderzoek waaruit dit blijkt.»? Denkt u dat de «schuld» van racisme en/of slavernij die jongeren meegegeven wordt een zware last, is die kan leiden tot mentale gezondheidsproblemen?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 18 van de eerder gestelde vragen, zijn er diverse redenen en oorzaken die leiden tot een verslechterde mentale gezondheid. Naar mijn weten is er geen onderzoek waaruit een causale relatie blijkt tussen hetgeen gesteld in de vraagstelling en mentale gezondheidsproblemen.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 20 van de eerder gestelde vragen «Ik vind het belangrijk dat jongeren weten waar zij mentale hulp en ondersteuning kunnen vinden en krijgen. Dit gaat gelukkig al vaak goed, maar kan altijd beter. Zeker nu de mentale gezondheid en het welbevinden onder jongeren onder druk staat. Met de aanpak Mentale gezondheid: van ons allemaal zet ik in om die hulp en ondersteuning zo goed mogelijk te kunnen bieden aan jongeren. De doelen van de aanpak gaan over het bespreekbaar en zichtbaar maken van het belang van mentaal gezond zijn en blijven, het bieden van laagdrempelige ondersteuning en het bieden van handvatten om met de eigen mentale gezondheid aan de slag te gaan. Dit doen we samen met maatschappelijke partners, het bedrijfsleven en het sociale en culturele domein. Zo zijn er al interventies en platforms als de «Alles Oké? Supportlijn» en Jongerenhulponline, met als doel: het verbeteren van de mogelijkheden voor jongeren om op de juiste plek de meest passende anonieme hulp te kunnen ervaren, met een goede verwijzing naar lokale voorzieningen in eigen omgeving als dit nodig blijkt»? Denkt u dat jongeren, door de hoeveelheid aan hulplijnen/organisaties die het Nederlandse zorglandschap inmiddels rijk is, door de bomen het bos niet meer zien wanneer zij hulp nodig hebben?
Ik signaleer ook dat jongeren, naast dat ze met elkaar willen praten, ook behoefte hebben aan betrouwbare informatie over mentale gezondheid, antwoorden willen vinden op vragen over mentale gezondheid, peer-to-peer contact willen hebben, en soms zelfs een luisterend oor of mogelijkheden tot doorverwijzing naar bijvoorbeeld laagdrempelige inloopvoorzieningen. Dit najaar laat ik een onderzoek uitvoeren naar mogelijke synergie tussen verschillende bestaande initiatieven.
De groeiende rol van private equity in de zorg |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Vindt u het wenselijk dat private equity zich zeer actief mengt op de «zorgmarkt»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?1
Private investeringen in de zorg kunnen een waardevolle aanvulling zijn om bijvoorbeeld projecten te kunnen financieren. Nieuwe praktijkvormen kunnen daarbij een verrijking zijn, innovatie teweegbrengen en helpen om de druk op de zorg te verminderen. Tegelijkertijd zou kwalitatief goede en/of toegankelijke zorg in het gedrang kunnen komen. De IGJ en de NZa zien daarop toe. Ik vind het onwenselijk dat financiële resultaten zwaarder wegen dan goede patiëntenzorg.
Heeft u goed in beeld wat de rol van private equity is in de zorgmarkt, ook als het gaat om acquisities waarvoor geen toestemming aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hoeft worden gevraagd en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) niet op mee kijkt?
Inzicht in acquisities of overnames waarvoor geen toestemming nodig is, is nog beperkt. Dit constateert ook het Nivel die eerder onderzoek heeft gedaan naar commercialisering binnen de huisartsenzorg2. Om deze reden is meer transparantie van dit soort acquisities wenselijk en ga ik, in lijn met de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Van den Berg en Dijk3, een breder onderzoek uitzetten hiernaar.
Welke mogelijkheden ziet u om meer transparantie te krijgen over welke partijen zich mengen in de markt?
Zoals u weet voeren de IGJ en de NZa op dit moment onderzoek uit naar de rol van commerciële aanbieders in de huisartsenzorg. In het verlengde daarvan ga ik een breder onderzoek uitzetten om zorgbreed beter zicht te krijgen op de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de zorg op kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid.
Ziet u bezwaren tegen het afdwingen van meer transparantie over de rol van private equity in de zorgmarkt? Zo ja, welke?
Meer helderheid over de rol van private equity in de zorg zal er voor zorgen dat we beter in beeld krijgen wat de positieve en negatieve effecten hiervan. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven ga ik nader onderzoek op dit terrein uitzetten. Of het noodzakelijk is om transparantie af te gaan dwingen is afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek.
Vindt u het acceptabel dat er weinig zicht is op het effect van inmenging van private equity in de zorg op kwaliteit van zorg, terwijl private equity zich wel steeds meer mengt in zorgsectoren? Zo nee, zouden de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en NZa een breder onderzoek kunnen doen naar het effect van private equity op de kwaliteit van zorg, zoals ze nu ook onderzoek doen naar de rol van innovatieve ketens (vaak commerciële partijen) in de huisartsenzorg?2
Beter zicht op het effect van private equity in de zorg is zeker wenselijk. Daarbij dient er meer zicht te komen op zowel de negatieve als positieve effecten van inmenging van private equity. Niet alleen binnen innovatieve ketens binnen de huisartsenzorg maar gezondheidszorg breed. Zie ook mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Deelt u de zorgen dat er steeds meer zorgmedewerkers als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) in de zorg gaan werken met als schrijnend voorbeeld dat 25% van de medewerkers van het Haagse ziekenhuis HMC niet in loondienst werkt, en dat private equity zich nu ook mengt in deze ontwikkeling door acquisities te doen in bemiddelingsbureaus in de zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit aan banden te leggen?3
Het is mij bekend dat de uitstroom naar zzp-schap toeneemt en dat steeds meer instellingen kampen met personeelskrapte. Het tekort aan medewerkers in zorg en welzijn en het herstellen van de balans tussen vaste en flexibele medewerkers is en blijft de komende jaren een belangrijke uitdaging. Het feit dat private investeringsfondsen in deze uitdaging rendement zien, vind ik onwenselijk en zorgelijk. Binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (hierna: TAZ) zijn daarom verschillende acties in gang gezet om de balans te herstellen. De acties zijn gericht op het terugdringen van schijnzelfstandigheid en een bewustwordingscampagne. Deze bewustwordingscampagne is erop gericht om werkgevers en personeel beter bewust te maken van de gevolgen van de keuze voor zzp-schap. Met de acties rondom schijnzelfstandigheid en de bewustwordingscampagne wordt beoogd werkgevers en werkenden meer inzicht te geven in de diverse wettelijke verplichtingen met bijbehorende (financiële) verantwoordelijkheden en de gevolgen voor personeel en organisatie, waarna zij beter in staat zijn om in gesprek tot de juiste inrichting van de arbeidsrelatie te komen. Tot slot is de Minister voor Langdurige Zorg en Sport met intermediairs in gesprek om een gedragscode op te stellen voor de inzet van zzp’ers in de zorg.
Staan mededingingsregels het maken van afspraken tussen zorgaanbieders over normen voor het aannemen van zzp’ers in de weg? Zo ja, welke regels?
In principe geldt dat afspraken tussen zorgaanbieders die buiten Cao-verband worden gemaakt en in het nadeel van werknemers zijn (zowel in loondienst als zelfstandigen), niet toegestaan zullen zijn conform het mededingingsrecht.
Indien binnen de arbeidsmarkt de drie relevante partijen werkgever – vakbonden (werknemers in loondienst) – (koepels van) zzp’ers het echter onderling eens zijn over een gezamenlijke werkwijze met betrekking tot het aannemen van zzp’ers, heeft de ACM aangegeven niet uit eigen initiatief over te gaan tot een onderzoek. Deze tripartiete onderschrijving is voor de ACM namelijk een belangrijk signaal dat in de casus de diverse belangen op de arbeidsmarkt passend worden gediend en zijn gewogen.
Hoe kijkt u naar het voorstel van uw collega, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, om een maximum op de inhuur van zzp’ers en uitzendkrachten in te voeren in het onderwijs? Zou dat ook in de zorgsector hanteerbaar zijn?
Een van de aandachtspunten in de problematiek rondom (schijn)zelfstandigheid is dat de inzet van deze groep werkenden in de sectoren leidt tot hogere (maatschappelijke) kosten. Deze factoren zetten het betaalbaar houden en het bewaken van de continuïteit van de dienstverlening onder druk.
Met het oog hierop is binnen het werkprogramma Personeel Niet In Loondienst (hierna: PNIL) onder andere verkend of de inzet van zelfstandigen in de sectoren zorg, onderwijs en kinderopvang procentueel wettelijk is in te perken tot een bepaald maximum dan wel een bepaald minimum aan werkenden met een dienstverband. Deze verkenning staat beschreven in de voortgangsbrief werkprogramma PNIL6, welke op 2 juni 2023 naar de Kamer is verstuurd. Daarbij heeft de werkgroep in gezamenlijkheid ten aanzien van deze maatregel gekeken naar de kansen en mogelijke aandachtspunten die behulpzaam kunnen zijn om in specifieke sectoren in te zetten. De verkenning maakt duidelijk dat de maatregel niet alleen schijnzelfstandigen, maar ook echte zelfstandigen (rechtstreeks) worden geraakt. Dat stuit op Europeesrechtelijke bezwaren. Om een dergelijke inbreuk te kunnen rechtvaardigen, moeten de maatregelen onder meer noodzakelijk zijn om een publiek doel te dienen en moeten geen minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn (proportionaliteit) die hetzelfde doel dienen.
Ik overweeg daarom op dit moment deze aanvullende maatregel niet, en zie vooralsnog meer toegevoegde waarde in afspraken en regels tussen branchepartijen in plaats van wettelijke regelingen. Dat gezegd hebbende, blijf ik de ontwikkelingen bij andere ministeries volgen.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke mogelijkheden er zijn om de inmenging van private equity partijen in de zorg aan banden te leggen?
Ik vind het van belang om eerst beter zicht te krijgen op de rol en het effect van private equity in de zorg. Dit is nodig om te bepalen of nadere maatregelen gewenst zijn en zo ja, wat dan de juiste maatregelen zouden zijn om die mogelijke negatieve effecten van private equity te beperken.
Kunt u aangeven – los van uw voornemen dit wel of niet te doen naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van de IGJ en NZa – of er maatregelen te nemen zijn om de overname van huisartsenpraktijken door commerciële aanbieders aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u per mogelijke maatregel om de overname van huisartsenpraktijken door commerciële partijen tegen te gaan, aangeven wat de voor- en nadelen volgens u zijn van de betreffende maatregelen?
Beter zicht op het effect van private equity in de zorg is allereerst wenselijk om de juiste maatregelen te kunnen nemen om zo nodig private equity aan banden te leggen of de mogelijk negatieve effecten ervan te beperken. Daarvoor dient er meer zicht te komen op zowel de negatieve als positieve effecten van inmenging van private equity. Niet alleen binnen innovatieve ketens binnen de huisartsenzorg maar gezondheidszorg breed. Zonder deze informatie is het niet wenselijk om private equity in de zorg zonder meer tegen te gaan. Commerciële aanbieders kunnen immers ook bijdragen aan innovatie en toegankelijkheid van zorg. Op dit moment zie ik geen mogelijkheden om specifiek overnames van huisartsenpraktijken door commerciële partijen onmogelijk te maken.
Bent u bereid om deze vragen voor het commissiedebat over Eerstelijnszorg te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Mindervaliden wachten soms maanden op reparatie rolstoel: ‘Al 2,5 jaar bezig’’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u dit bericht?1
Ja.
Wat vindt ervan dat deze mensen met een handicap en afhankelijk van dit hulpmiddel zo lang moeten wachten op de reparatie of levering van de rolstoel?
Ik betreur dat mensen in sommige gevallen lang moeten wachten op een reparatie of levering en daardoor minder goed kunnen meedoen in de samenleving. Bij reparaties moet de leverancier – zoals ook afgesproken in het landelijk normenkader – binnen 48 uur het hulpmiddel repareren. Bij op-maat-gemaakte hulpmiddelen lukt dat soms niet, omdat specifieke onderdelen niet altijd voorradig zijn. Ik begrijp dat het soms tijd kost om bepaalde (schaarse) onderdelen te bestellen waardoor een reparatie niet binnen de in het normenkader afgesproken termijn van 48 uur kan worden uitgevoerd, maar een levertijd van 2,5 jaar vind ik onacceptabel.
Deelt u de mening dat voor mensen met een handicap een rolstoel het noodzakelijke hulpmiddel is om te kunnen deelnemen aan de samenleving?
Uiteraard onderken ik dat het voor een deel van de mensen met een handicap noodzakelijk is om een hulpmiddel te hebben om te kunnen participeren in de samenleving, hoewel niet iedereen met een handicap per definitie een rolstoel nodig heeft.
Klopt het dat mensen nog steeds problemen ervaren bij het aanvragen van (complexe) hulpmiddelen?
Soms bereiken mij signalen dat mensen problemen ervaren bij het aanvragen van op-maat-gemaakte hulpmiddelen. Een aantal jaar geleden hebben we met alle betrokken partijen de verbeteragenda hulpmiddelen gerealiseerd. Sindsdien zijn goede stappen gezet, al laat dit voorbeeld zien dat we er nog niet zijn.
Hoe verhouden de door Hart van Nederland geschetste problemen zich tot het actieplan over de problemen bij reparatie en aanvragen van hulpmiddelen?
Het landelijk normenkader bevat afspraken en streefcijfers waar alle partijen in de hulpmiddelenverstrekking zich aan hebben gecommitteerd. Het actieplan is uitgevoerd, met als resultaat diverse convenanten en handreikingen die door verantwoordelijke partijen in de hulpmiddelenverstrekking gebruikt kunnen worden. Deze documenten zijn gericht op de hulpmiddelenverstrekking in het geval het complexe, op-maat-gemaakte hulpmiddelen betreft en bevatten afspraken over de dienstverlening van partijen.
Bij dit «complex maatwerk» behoren aanvraagprocedures die doorgaans relatief veel tijd in beslag nemen, omdat de procedure bestaat uit vele passingen en het op-maat-maken van het hulpmiddel. Termijnen die worden geschetst door Hart van Nederland zijn echter onacceptabel en ook niet in lijn met het normenkader. De tijd die het leveren van een nieuw hulpmiddel in beslag neemt, zal overbrugd moeten worden met een tijdelijke oplossing. Het is soms lastig een goede tweede passende oplossing te vinden; deze is nooit gelijk aan de rolstoel die op maat is gemaakt.
Hoe verhouden de geschetste problemen zich tot het landelijke normenkader waarin de verantwoordelijkheden van alle partijen en streefcijfers voor het hulpmiddelenbeleid worden opgenomen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gebeurt er als streefcijfers over reparatie of levering van (hier) rolstoelen niet worden gehaald?
Gemeenten sluiten contracten met leveranciers en bepalen daarin onder andere streefcijfers met betrekking tot reparaties. De streefcijfers uit het normenkader zijn onderdeel van de afspraken tussen gemeenten en leveranciers. Daarbij maken de partijen afspraken over hoe te handelen bij wanprestaties, inclusief de bijbehorende maatregelen. Als er structureel en landelijk zaken niet goed gaan, is er de mogelijkheid dit te bespreken in de Bestuurlijke tafel hulpmiddelen.
Het klopt toch dat volgens het normenkader de cliënt centraal moet staan en hulpmiddelenleveranciers zich dienstverlenend moeten opstellen?
De cliënt staat centraal. Dat laat onverlet dat gemeenten en leveranciers contractuele afspraken maken over de hulpmiddelenverstrekking, waar men zich aan dient te houden.
Wat heeft de betreffende financier (in overleg met de hulpmiddelenleverancier) gedaan om de problemen adequaat op te lossen?
Ik heb van de betreffende gemeente (de financier) vernomen dat zij de betreffende leverancier de opdracht heeft gegeven tot het opstellen van een plan van aanpak om tot verbetering te komen. De acties uit het plan van aanpak zijn voornamelijk gericht op een snellere toeleiding en een verbetering van de klantreis, communicatie en bejegening van de cliënten. Sindsdien is er doorlopend contact en tussentijdse bijsturing met de leverancier én zijn er zowel ambtelijk als bestuurlijk periodiek gesprekken met terugkoppeling over de genomen acties en verbeteringen. Sinds de eerste signalen zijn de wachtlijsten aanzienlijk verbeterd, al blijven de doorlooptijden van sommige onderdelen als gevolg van schaarste een aandachtspunt voor de leverancier.
Kunt u aangeven of acties zijn overlegd met de cliënten zelf?
Van de gemeente heb ik vernomen dat het verbeterplan door de leverancier is opgesteld in opdracht van de gemeente. Voor het formuleren van de opdracht heeft de gemeente in eerste instantie gekeken naar de klachten en signalen van de gebruikers. Het plan is vervolgens besproken met de verschillende cliëntvertegenwoordigersorganisaties. De verbetervoorstellen die zij hebben gedaan worden nu gebruikt bij de verdere verbetering van de dienstverlening.
De dood van een drie maanden oude baby in het aanmeldcentrum Ter Apel |
|
Kati Piri (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht1 dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd constateert dat, hoewel geen link te leggen is tussen het overlijden en de omstandigheden, de dood van de drie maanden oude baby in het aanmeldcentrum Ter Apel plaatsvond in verblijfsomstandigheden die ongezond waren voor een moeder met jonge kinderen?
Ja, ik ben bekend met het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie Justitie en Veiligheid (de «Inspecties») over het onderzoek naar het overlijden van 3 maanden oude baby bij het aanmeldcentrum in Ter Apel gepubliceerd.
Wat vindt u ervan dat de Inspecties hebben geconstateerd dat in de provisorisch ingerichte verblijfsruimten voor kwetsbare asielzoekers sprake was van onhygiënische omstandigheden met een risico op besmettingsziekten, dat er werd gerookt en dat het ontbrak aan wiegjes en slaapzakken? Bent u het met de stelling eens dat, zelfs onder de moeilijke omstandigheden waaronder asielopvang moest worden geregeld, het hier gaat om de meest essentiële voorwaarden die geregeld hadden moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
De omstandigheden in Ter Apel waren gedurende de onderzoekperiode van de inspecties onwenselijk. Niet alleen voor (kwetsbare) bewoners, ook voor medewerkers van de keten. De inspecties constateerden tevens dat betrokken medewerkers er alles aan hebben gedaan om opvang en begeleiding te bieden in deze moeilijke omstandigheden. De sporthal, aannemende dat u hiernaar verwijst met «provisorisch ingerichte verblijfsruimten» is nooit ingezet als volwaardige opvangplaats en was het alternatief voor buiten op het veld moeten slapen.
Ik wil daarom nogmaals de noodzaak onderstrepen om met elkaar te komen tot voldoende aantal reguliere opvangplekken in Nederland.
Waarom was het noodzakelijk voor de moeder, die al een verblijfsvergunning had en sinds 2019 in Nederland woonde, om voor een aanvraag voor een zelfstandige asielvergunning naar Ter Apel af te reizen?
Het uitgangspunt is dat een asielaanvraag door de vreemdeling in persoon of door diens wettelijk vertegenwoordiger wordt ingediend in Ter Apel. Dit is ook als zodanig neergelegd in het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire. Dit geldt voor alle asielaanvragen, dus ook voor vreemdelingen die reeds in het bezit zijn van een – in dit geval – afgeleide asielvergunning en die graag een zelfstandige asielvergunning willen hebben. Het moment van indiening van deze asielaanvraag kan de vreemdeling in dat laatste geval wel zelf kiezen. Een vreemdeling met een afgeleide vergunning heeft immers reeds verblijfsrecht in Nederland. Er is overigens ook altijd overleg mogelijk met de IND in bijzondere gevallen om maatwerk te bieden indien nodig.
In het commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid van 28 juni jl. heb ik toegezegd dat ik nog schriftelijk terugkom op de vraag van het lid Podt over het verplicht melden in Ter Apel door kinderen onder de 15 jaar. Dit ga ik betrekken bij de inhoudelijke beleidsreactie op het rapport van de inspecties. Uw Kamer zal deze in het najaar ontvangen.
Waarom moest de moeder zelfs in Ter Apel verblijven? Waarom moest zij haar kinderen meenemen? Bood de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de moeder geen mogelijkheid aan om zich elders, wellicht digitaal, aan te melden voor een aanvraag voor een zelfstandige asielvergunning?
Momenteel moet een vreemdeling zich in persoon melden. Zoals toegezegd ga ik deze werkwijze voor kinderen nader bestuderen. Het in persoon aanmelden heeft onder andere als doel om de identiteit vast te stellen. Dit gebeurt aan de hand van biometrie, die enkel in persoon kan worden afgenomen. Daarnaast dienen er handelingen te worden verricht, zoals het registreren in systemen – aan de hand van de biometrie – die noodzakelijk zijn voor het in behandeling nemen van een asielaanvraag. Dat is ook de reden dat een enkele digitale melding – ook indien het een vreemdeling betreft die al verblijfsrecht heeft – onvoldoende is. Ook bij kinderen die asiel aan willen vragen is het van belang de identiteit vast te stellen. Om die reden is het belangrijk dat zij meekomen bij het indienen van een asielaanvraag.
In de regel neemt de betreffende procedure niet onnodig veel tijd in beslag. Afgelopen zomer was echter tijdelijk sprake van een unieke en uitzonderlijke situatie in Ter Apel. Vreemdelingen die op dat moment asiel aan wilden vragen, hebben onder moeilijke omstandigheden soms meerdere dagen moeten wachten voordat zij daadwerkelijk konden worden geregistreerd en een aanvraag konden indienen. Dat is helaas ook deze moeder overkomen. Dit is een uitermate onwenselijke situatie geweest en ik betreur dit ten zeerste.
Vindt u het niet omslachtig, onnodig en risicovol om statushouders in soortgelijke gevallen in Ter Apel te laten verblijven?
Het belang van het in persoon verschijnen ten behoeve van de registratie van de persoonsgegevens, het afnemen van biometrische gegevens en het indienen van een asielaanvraag – ook in geval vreemdelingen al verblijfsrecht hebben – onderstreep ik. Voor kinderen ga ik deze werkwijze nader bestuderen (zie beantwoording vraag 3 en 4). De omstandigheden waaronder dit afgelopen zomer heeft plaatsgevonden, betreur ik echter wel.
Om de druk op Ter Apel te ontlasten is daarom sinds 28 juni jl. een voorportaallocatie geopend in Assen, alwaar asielzoekers kunnen verblijven totdat zij aan de beurt zijn voor de procedure en niet onnodig lang in Ter Apel hoeven te verblijven.
Welke concrete maatregelen zijn inmiddels genomen om herhaling van dit afschuwelijke incident te helpen voorkomen?
Laat ik vooropstellen dat herhaling van dit incident voorkomen moet worden. Op basis van de nu bekende informatie, aldus de inspecties, is geen relatie vast te stellen tussen de verblijfsomstandigheden in de sporthal en het overlijden van de baby. Ik deel de aanbeveling van de inspectie om de sporthal niet meer in te zetten voor kwetsbare bewoners. Daarvoor is nodig dat we in Nederland met elkaar voldoende aantal reguliere opvangplekken organiseren. Die oproep blijf ik continue dan ook doen.
Op korte termijn zet ik mij in om het mogelijk te maken dat het aantal bewoners op locatie Ter Apel binnen het gestelde maximum van 2.000 blijft, bijvoorbeeld zoals eerder genoemd via het organiseren van overloop- en voorportaallocaties. Ook heb ik de politie opdracht gegeven om de verwerkingscapaciteit voor de identificatie procedure verder op te schalen, zodat eenieder vlot door de procedure kan.
Op langere termijn werk ik aan trajecten zoals bespoediging afdoening asiel (BAA) van de IND, de spreidingswet en een heroriëntatie op het asielsysteem in Nederland. Dit nog los van de trajecten die internationaal spelen, zoals de recent gemaakte afspraken in Europa en de afspraken met Tunesië.
Bent u bereid om deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid van 28 juni 2023 te beantwoorden?
Helaas is het mij niet gelukt om binnen de gebruikelijke termijn uw vragen te beantwoorden, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen.
De toename van obesitas onder jongeren. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) «kwart 18- tot 25-jarigen te zwaar»?1 Heeft u ook de column van de heer Zonneveld gelezen? Zo ja, wat vindt u van zijn boodschap?2
Ja, ik ben bekend met deze cijfers en met de column van de heer Zonneveld. Ik deel de opvatting dat het terugdringen van overgewicht weinig aandacht krijgt niet. Ik heb uw Kamer eind vorig jaar over mijn beleidsinzet op dit thema geïnformeerd.3 Daarin heb ik aangegeven dat het kabinet meer aandacht wil voor preventie en een gezonde levensstijl van jongs af aan. Het vorige kabinet heeft in 2018 met ruim 70 maatschappelijke partijen het Nationaal Preventieakkoord (NPA) gesloten. In het NPA staan afspraken ten aanzien van roken, overgewicht en overmatig alcoholgebruik. Het huidige kabinet zet de doelen van het NPA door. Er is meer nodig om de doelen van het NPA te bereiken daarom heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld om daarnaast de komende jaren verder te investeren in de preventie en aanpak van overgewicht.
Deelt u de conclusie van het onderzoek van de Universiteit Maastricht dat de gezondheidskosten jaarlijks maar liefst 79 miljard euro zijn?3
Het bedrag van 79 miljard aan maatschappelijke kosten wordt niet in het onderzoek, maar in het bijgaande persbericht genoemd. In het onderzoek worden maatschappelijke kosten per respondent per jaar berekend (€ 11.463). De onderzoekers geven daarnaast aan dat er beperkingen zitten aan de extrapolatie van deze kosten waardoor het niet mogelijk is – volgens de onderzoekers – om de resultaten te generaliseren naar de gehele Nederlandse bevolking. De onderzoeksgroep is een selecte en niet-representatieve populatie van mensen met overgewicht en obesitas. Zo is het percentage mensen met obesitas in deze studiepopulatie 54 procent, terwijl dit aandeel binnen de groep Nederlanders met overgewicht ongeveer 25 procent is. Desondanks geeft het onderzoek de urgentie aan van de noodzaak om het aantal mensen met overgewicht terug te dringen.
Vindt u dat bij het maken van beleid, er ook een taak ligt bij de overheid om overgewicht en de vaak bijkomende gezondheidsproblemen en kosten tegen te gaan of vindt u dit primair een probleem van kinderen en ouders? Staan gezondheidsverschillen voldoende op de kaart bij alle departementen bij het maken van nieuw beleid?
Overgewicht is een maatschappelijk probleem en kent vele complexe oorzaken waarvoor geen eenvoudige oplossingen bestaan. Om het percentage mensen met overgewicht en obesitas te laten dalen, is daarom een veelzijdigheid aan maatregelen nodig, met ook een taak voor de overheid.
Het kabinet zet de doelen van het NPA voort en heeft extra middelen beschikbaar gesteld om de inzet op overgewicht en obesitas te intensiveren. In december vorig jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet voor de komende jaren op het thema overgewicht en voeding.5
In de Kamerbrief van 2 december jl.6 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het terugdringen van gezondheidsachterstanden. Hiervoor is er inspanning nodig van meerdere departementen. Er is dan ook in verschillende akkoorden en programma’s aandacht voor het terugdringen van gezondheidsachterstanden, zoals de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, de Participatiewet in Balans, het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid en het programma «Een thuis voor iedereen». Daarnaast is in het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) afgesproken dat, onder andere vanuit het doel om gezondheidsachterstanden terug te dringen, VWS het initiatief neemt om tot een samenhangende agenda te komen om gezondheid op diverse beleidsterreinen te agenderen en tot een integrale afweging te komen van beleidskeuzes waarin gezondheid wordt meegenomen. Ook heb ik samen Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de SER gevraagd om ons concreet te adviseren over wat er (aanvullend) nodig is binnen het sociaal domein, het sociaal zekerheidsstelsel en het arbeidsmarktstelsel om gezondheidsachterstanden terug te dringen. Het advies wordt dit jaar verwacht.
Deelt u de mening dat van de kosten per volwassene met overgewicht/obesitas, die €11.500 per jaar bedragen, heel wat maatregelen te betalen zijn die leiden tot het terugdringen van overgewicht?
€ 11.500,– is inderdaad een fors bedrag waar – als deze kosten ook daadwerkelijk door iedereen met overgewicht zouden worden gemaakt (zie ook het antwoord op vraag 2) – inderdaad veel maatregelen mee bekostigd kunnen worden. In het antwoord 3 heb ik de beleidsinzet voor de komende jaren toegelicht.
Hoe kijkt u terug naar de afspraken uit het preventieakkoord uit 2018 waarin is afgesproken dat obesitas onder volwassenen van 50% naar 38% gedaald zou moeten zijn? Deelt u de mening dat deze afspraak is mislukt?
Deze afspraak betreft een doelstelling voor 2040. Er kan op dit moment niet worden gezegd dat deze doelstelling niet is behaald en daarmee de afspraak is mislukt. Het kabinet voert beleid en werkt samen met vele andere organisaties toe naar het doel in 2040. Er is echter erkend dat er meer nodig is om de doelen van het NPA ook daadwerkelijk te bereiken. Het kabinet zet de doelen van het NPA voort en breiden deze uit. Daarvoor heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld om de komende jaren fors te investeren in de preventie en aanpak van overgewicht.
Hoe komt het dat de concrete maatregelen zoals de onderstaande, die in dit preventieakkoord zijn afgesproken en prominent zijn gecommuniceerd4, allemaal niet zijn uitgevoerd:
De maatregelen die u noemt zijn gestart of er is of wordt onderzoek naar gedaan.
Het onderzoek naar de btw-verlaging op groente en fruit is in maart jl. aan uw Kamer gestuurd. Een kabinetsreactie op dit rapport volgt later. Het onderzoek naar de bredere suikerbelasting is nog niet afgerond. De verwachting is dat de uitkomsten daarvan begin 2024 met uw Kamer gedeeld zullen worden.
Afspraken over gezonder maken van het voedingsaanbod, meer Schijf van Vijf producten, op diverse locaties zoals scholen en ziekenhuizen en over betere productsamenstelling zijn wel onderdeel van het NPA. Begin 2022 is de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV) gelanceerd gevolgd door een informatiecampagne. Stapsgewijze verbetering van de hoeveelheden zout, suiker, verzadigd vet en vezel moet leiden tot een beter samengesteld aanbod van bewerkte voedingsmiddelen in 2030. Fabrikanten zullen hiermee aan de slag moeten. In 2025 verschijnt de eerstvolgende RIVM-monitor waaruit de voortgang zal blijken.
Is naar uw mening voldoende bekend over de oorzaken waarom overgewicht onder jongeren zo sterk toeneemt? Zo ja, kunt u de belangrijkste redenen noemen?
Overgewicht is een maatschappelijk probleem en kent vele complexe oorzaken waarvoor geen eenvoudige oplossingen bestaan. Het gaat vaak ook om een combinatie van factoren zoals te weinig bewegen en te veel ongezonde voeding. Volgens de beweegrichtlijnen bewoog in 2022 nog niet de helft van de Nederlanders van vier jaar en ouder voldoende. Daarnaast brengen Nederlanders van 4 jaar en ouder dagelijks gemiddeld 9 uur zittend door8. Onderzoek van het RIVM9 laat bovendien zien dat, bij gelijkblijvend beleid, Nederlanders in de toekomst niet meer zullen bewegen dan nu. Daarnaast kent de huidige maatschappij enorme uitdagingen rond armoedebestrijding en het terugdringen van gezondheidsachterstanden en zijn er alom verleidingen voor de ongezonde keuze.
Wat zijn specifiek de redenen dat mensen met een praktische opleiding, een lager inkomen en een migratieachtergrond vaker overgewicht hebben en minder vaak aan de beweegrichtlijn voldoen? Klopt het dat deels samenhangt met de prijs van gezonde voeding, en de hoogte van contributies van (sport)verenigingen en sportspullen?
Overgewicht kent vele, vaak complexe oorzaken en is vaak ook een combinatie van factoren. Wat iemand eet en hoeveel iemand beweegt zijn hier onderdeel van. Hieronder ga ik op deze twee factoren in.
Het RIVM heeft de determinanten van ongezond eten in kaart gebracht10. Dit laat goed zien dat alleen al aan voedingsgedrag een veelheid aan factoren ten grondslag ligt, zoals algemene economische (prijs van voedsel), demografische (mate van verstedelijking, migratie, grootte van huishoudens) en sociaal culturele aspecten. Daarnaast spelen leef-, woon- en werkomstandigheden een rol. Welk voedingsaanbod is er op en rond school, thuis, op de werkplek en in de buurt, hoe gaat de sociale omgeving met voedsel om (sociale norm), welke informatie is er over (on)gezond eten (reclame, influencers). Tot slot spelen individuele factoren een rol. Welk gewoontegedrag is er, hoe wordt dit beïnvloed door emoties en stress, wat is iemands achtergrond en hoe groot is het gezondheidsbewustzijn en heeft iemand voldoende voedselvaardigheden? Ook spelen biologische factoren mee, zoals hoe snel iemand verzadigd raakt, wat je smaakvoorkeur is en of je een goed werkend gebit hebt. Migratieachtergrond en een lager inkomen kunnen zowel direct, als via verschillende andere factoren invloed hebben. Bijvoorbeeld doordat in de wijk waarin je woont het voedselaanbod ongezonder is of er meer stress is in een thuissituatie.
Uit onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat gezondheidsproblemen de meest genoemde belemmering is om te sporten en bewegen voor mensen met een lage SEP (praktische opleiding en lager inkomen) en dat mensen met een lage SEP iets vaker aangeven sport en bewegen simpelweg niet leuk te vinden11.
Mensen met een migratieachtergrond ervaren vaak culturele verschillen, een taalbarrière en hebben zelf onvoldoende beweegervaring waardoor ze minder snel gaan bewegen of sporten.
Betaalbaarheid van sporten heeft een invloed op de sportdeelname. Hoewel er verschillende regelingen zijn zoals het Jeugdfonds en Volwassenenfonds sport en cultuur en minimaregelingen in gemeenten (zie ook beantwoording op vraag 14), weten veel mensen dit niet te vinden. In Sportakkoord II zetten we in om deze verschillende regelingen zoveel mogelijk te gaan samenvoegen.
Hoe beïnvloeden deze nieuwe cijfers over de grotere toename van overgewicht onder jongeren met laagopgeleide ouders en/of een migratieachtergrond de kabinetsdoelstelling om gezondheidsverschillen te verkleinen? Vindt u het tijd om de maatregelen die horen bij de ambities op te schroeven?5
Deze cijfers geven aan hoe belangrijk het is dat het kabinet zich onverminderd blijft inzetten om vermijdbare gezondheidsachterstanden terug te dringen. Vanuit het vorige en dit kabinet zijn al forse stappen gezet met onder andere het NPA, GALA, Integraal Zorgakkoord (IZA) en de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden (zie ook antwoord op vraag 3). Het terugdringen van gezondheidsachterstanden kent geen eenvoudige oplossing, vergt een lange adem en een brede aanpak. Dit komt onder andere vanwege de dieperliggende oorzaken, waaronder armoede, schulden, leefomgeving, eenzaamheid en onderwijs. Als kabinet blijven wij op zoek naar wat er aanvullend nog meer mogelijk is. Zo heb ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de SER om advies gevraagd wat er nodig is binnen het sociaal domein, het sociaal zekerheidsstelsel en het arbeidsmarktstelsel om gezondheidsachterstanden terug te dringen en werken we aan een interdepartementale agenda en afwegingskader om gezondheid in verschillende beleidsterreinen beter mee te nemen.
Hoe wilt u stimuleren dat de jongeren met overgewicht, die volgens het CBS ook minder vaak voldoende bewegen, meer gaan sporten en bewegen? Gaat u behalve eerder ingezet beleid hier extra actie op ondernemen?6
Vanuit het Sportakkoord II werkt de Minister voor Langdurige Zorg en Sport gericht met NOC*NSF, POS en VSG samen om de sport aantrekkelijk te maken en te houden voor jongeren, ook voor jongeren met overgewicht. Onder meer door de sport zo in te richten dat er meer ruimte is voor veelzijdig sporten binnen trainingen, waaronder aantrekkelijke spelelementen.
Naast sporten bij een vereniging zien we ook een andere behoefte van jongeren om te sporten en bewegen met elkaar, vaak binnen hun eigen wijk. Een mooi actueel voorbeeld gericht op de behoeften van jongeren is District Spots. Een samenwerking tussen sportbonden, Cruyff Foundation, Krajicek Foundation en meer dan 20 gemeenten. Dit zijn lokale sport- en ontmoetingsplekken voor en door jongeren waar een breed en kwalitatief goed sportaanbod wordt aangeboden voor jongeren uit de wijk.
Tot slot zet de – door VWS in het leven geroepen – Beweegalliantie zich ook in om meer jeugd en jongeren aan het bewegen te krijgen en houden. Diverse partijen in de beweegalliantie gaan aan de slag met het wegnemen van obstakels waardoor deze groep (te) weinig beweegt.
Bent u zich ervan bewust dat jongeren tussen de 18 en 25 relatief vaak aangeven dat voldoende lichaamsbeweging hen niet bezighoudt? Deelt u de mening dat hier een belangrijke oplossing ligt in het tegengaan van obesitas in deze leeftijdscategorie? Kunt u bijvoorbeeld meer doen om te voorkomen dat jongeren afhaken omdat bij veel amateurverenigingen de nadruk ligt op prestatie, en plezier in sport en bewegen niet altijd op de eerste plaats komt?7
Samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport ben ik mij ervan bewust dat jongeren sporten en bewegen niet altijd prioriteit geven en dat het ondergeschikt is aan zaken als studie, werk en andere vrijetijdsbesteding in deze levensfase. Ik ben van mening dat een gezonde leefstijl, waar voldoende bewegen en sporten een onderdeel van vormt, kan bijdragen in de strijd tegen obesitas.
We erkennen dat de hoge sportuitval van jongeren reeds vanaf 12 jaar een grote uitdaging is. Helaas ervaren niet alle jongeren het plezier, de motivatie en het zelfvertrouwen om te blijven sporten en bewegen. Het voorkomen van uitval in deze en in latere levensfase is van belang om sport een vanzelfsprekend onderdeel van de gehele levensloop te laten zijn.
Met de sportsector is de Minister voor Langdurige Zorg en Sport al langer in gesprek om jongeren te behouden voor de sport. Er zijn afspraken gemaakt in het Werkplan Sportakkoord II waarin het ministerie samen met de strategische partners NOC*NSF, POS en VSG de opgaven en activiteiten nader uitwerkt om Nederland (weer) te winnen voor de sport en meer in beweging te krijgen. Dit Werkplan is recent met uw Kamer gedeeld.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport laat de behoeften van jongeren voor sport- en spelvormen verkennen en onderzoeken en trek lering uit werkzame elementen bij sportaanbieders die het wél goed lukt om jongeren te behouden of later in te laten stromen. Zo ondersteunen we sportbonden en brancheorganisaties om hun spelvorm(en) -tegen het licht te houden, te analyseren en waar nodig te helpen met het ontwikkelen van vernieuwend sport- en spelaanbod.
Wat kunt u verder doen om specifiek voor deze leeftijd het bewustzijn te vergroten dat meer bewegen gezondheidsproblemen voorkomt en verhelpt?
In het Actieplan «Nederland beweegt» dat ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport recent aan uw Kamer hebben gestuurd, hebben wij aangegeven dat we niet weten of de positieve gezondheidseffecten van bewegen breed maar ook specifiek bij bepaalde groepen bekend zijn. Daarom willen we ook onderzoek laten doen om meer inzicht te krijgen in de bewustwording en perceptie van de effecten van bewegen onder Nederlanders waaronder ook jongeren. Om vervolgens het beweeggedrag te kunnen stimuleren, verkennen we eveneens de drijfveren en weerstanden om al dan niet te bewegen.
Wat is precies gebeurd met de aanbevelingen uit het advies «Plezier in bewegen» van de Sportraad, de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving en de Onderwijsraad? Kunt u dit per aanbeveling uiteen zetten?
De Nederlandse Sportraad heeft met de Onderwijsraad en de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) in september 2018 een advies aan de Minister van OCW uitgebracht met als titel «Plezier in Bewegen». Hierop is met een beleidsreactie op 28 januari 2019 gereageerd15. Sinds het verschijnen van het advies in 2018 zijn er stappen gezet in de aanbevelingen.
Zo is er vanaf komend schooljaar (2023/2024) een wettelijke verankering van twee uren bewegingsonderwijs gedurende de schooldag. Hiermee zijn kinderen vanaf komende schooljaar verzekerd van bewegingsonderwijs door een bevoegde (vak)leerkracht. Daarnaast is sinds dit voorjaar het platform bewegend leren gelanceerd wat groepsleerkrachten in het onderwijs goede voorbeelden biedt van interventies voor bewegen door de dag heen.
Het Sportakkoord maar ook het programma School en Omgeving laten voorbeelden zien dat de samenwerking tussen vakleerkrachten bewegingsonderwijs, bevoegde groepsleerkrachten, de inzet van buurtsportcoaches of vrijwillige inzet van begeleiders afkomstig van sportverenigingen, positief uitpakt voor het sport- en beweegklimaat op een school. Er is vanuit het Sportakkoord maar ook het programma School en Omgeving meer bewustwording en aandacht voor samenwerking, maar ook meer financiële ruimte om samenwerking te bevorderen. Wel blijft het van belang dat bewegingsonderwijs door een bevoegde (vak)leerkracht wordt gegeven.
Zijn in alle gemeenten mogelijkheden voor kinderen van financieel minder welgestelde ouders om bijvoorbeeld de contributie van sportverenigingen vergoed te krijgen?
In vrijwel alle gemeenten zijn er verschillende mogelijkheden waar kinderen van financieel minder welgestelde ouders gebruik van kunnen maken om te kunnen sporten. Het Jeugdfonds Sport en Cultuur werkt met ruim 270 gemeenten samen en daarnaast hebben gemeenten eigen minimaregelingen en of regelingen zoals in de gemeente Rotterdam de sportspullenbank. In Sportakkoord II zetten we in om deze verschillende regelingen zoveel mogelijk te gaan samenvoegen.
Welke maatregelen wilt u treffen op de korte en lange termijn om de een op de vijf mensen die aangeeft te weinig geld te hebben om gezond te eten, te ondersteunen?8
Het kabinet wil duurzame gezonde voedselkeuzes voor iedereen beschikbaar en toegankelijk maken. In antwoord zes staat omschreven waar we staan met prijsmaatregelen op het gebied van voeding. De (financiële) toegankelijkheid van producten hangt af van meerdere factoren, waaronder de prijs van een product, maar ook het inkomen van personen. Het kabinet ondersteunt mensen die in problemen komen, bijvoorbeeld door de hoge inflatie, langs verschillende wegen. Dit gebeurt onder meer via het uitzonderlijke koopkrachtpakket en het energieplafond voor de energierekening. In aanvulling op deze maatregelen zet het kabinet ook in op het ondersteunen van initiatieven rond voedselhulp. Het kabinet zet € 15,8 miljoen aan Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) middelen in om voedselhulp, materiele basishulp en begeleidende maatregelen te verstrekken aan de meest behoeftigen. Dit gebeurt via een subsidie aan de Stichting Voedselvangnet. De extra voedselhulp via ESF+ richt zich zoveel mogelijk op gezonde en lang houdbare producten.
Daarnaast is het voornemen om het Rode Kruis tijdelijk financiële ondersteuning te bieden zodat zij een impuls kunnen geven aan hun activiteiten om mensen te helpen die in voedselnood verkeren en veelal tussen wal en schip vallen van reguliere hulpverlening. Om scholen te helpen om de maaltijden duurzaam en gezond te laten zijn, voorziet het Voedingscentrum hen van informatie, materialen en praktische tips. Het Voedingscentrum heeft daarnaast ook tips op hun media over goedkoop en gezond koken en kopen. Voorts verzoekt de motie van de leden Dassen en Van Weyenberg om verschillende opties uit te werken voor het structureel en laagdrempelig maken van de gratis schoolmaaltijden waarbij zij gezond en gevarieerd eten aanbieden voor kinderen in het primair en voortgezet onderwijs, hier de kosten van in kaart brengen en te delen met de Kamer voor de Miljoenennota.
Hoe verklaart u de voorzichtige trendbreuk die is te zien bij kinderen met obesitas tot 18 jaar? Welke lessen kunt u daaruit trekken voor de leeftijdsgroep 18–25 jaar?
Het vorige kabinet heeft met het NPA uit 2018 extra middelen beschikbaar gesteld om de inzet op, o.a. overgewicht, voeding en bewegen te intensiveren. Zoals ik eerder heb aangeven heeft ook dit kabinet extra middelen beschikbaar gesteld. Een continue inzet van de programma’s als Gezonde School, de JOGG aanpak en extra inzet van het Voedingscentrum lijken resultaat op te gaan leveren. Om de aanpak van overgewicht bij kinderen die in gang is gezet en voorzichtig positieve resultaten laat zien, te continueren zet ik de komende jaren in op vier terreinen: preventieaanpak gericht op kinderen en jongeren via programma’s als de gezonde school, het gezonder maken van de voedselomgeving door bijvoorbeeld de marketing gericht op kinderen wettelijk aan banden te leggen en gemeenten de mogelijkheid te geven ongezonde voedselaanbieders te weren. Maar ook het beweegvriendelijker maken van de leefomgeving, waaronder ook de belangrijke inzet van de «Beweegalliantie», en de hulp en ondersteuning voor kinderen en volwassenen met overgewicht en/of obesitas, door bijvoorbeeld de landelijke uitrol van de ketenaanpak kind naar gezonder gewicht die wordt ingezet met de middelen uit de brede specifieke uitkering voor gemeenten om in te zetten op lokaal gezondheid en preventiebeleid. Het is bekend dat er een stevige uitdaging ligt om de doelen uit het NPA te halen maar ik ben ervan overtuigd dat deze inzet ons wel een stap in de goede richting brengt.
Hoe zien de trends van de toename van overgewicht eruit bij de leeftijdsklassen boven de 25 jaar?
De helft van de volwassen Nederlanders heeft overgewicht waarvan 15% obesitas. De trend laat zien dat het percentage overgewicht bij de volwassenen in Nederland al jarenlang stabiel blijft17.
Kunt u verklaren waarom de toename in overgewicht in de verschillende leeftijdsklasse zo’n verschillend beeld laat zien? Zo nee, bent u bereid hier aanvullend onderzoek naar te laten doen?
Bij verschillende levensfasen horen verschillende leefstijlen. Jongvolwassenen die zelfstandig gaan wonen of gaan studeren hebben een andere leefstijl dan bijvoorbeeld ouders van jonge kinderen. Van de groep jongvolwassenen is bekend dat bij een groot gedeelte de aandacht voor voldoende bewegen en gezond eten geen prioriteit heeft. Daarbij komt dat de voedselomgeving onvoldoende uitnodigt tot het maken van een gezonde keuze. Zoals ik eerder heb aangekondigd werk ik aan een maatregel om gemeenten een wettelijke bevoegdheid te geven om nieuw te vestigen ongezonde voedselaanbieders op bepaalde plekken te weren.
Deelt u de mening dat jongeren in de jeugdzorg, mensen met een beperking in een instelling en patiënten ook gezond moeten eten? Bent u er bewust van dat dit vaak niet zo is?
Ik deel de mening dat zeker mensen met een mogelijk kwetsbare gezondheid in een zorginstelling toegang moeten hebben tot gezond eten. Dat onderstaande in het IZA staat, geeft aan dat dit ook door zorgorganisaties breed gedeeld wordt:
Ik heb niet van alle zorginstellingen gegevens over hoe er gegeten wordt. Ik merk wel dat aandacht voor leefstijl en gezonde voeding steeds meer toeneemt. Naasten van mensen met een beperking geven aan dat gezonde voeding belangrijk is, en merken ook dat dit een positieve invloed heeft op de gezondheid. Ook bij professionals merk ik dat er toenemende aandacht voor is.
Welke stappen zet u om het eten in ziekenhuizen, zorginstellingen en de jeugdzorg gezonder te maken? Bent u bereid om samen met zorgverleners, voedingsdeskundigen en vertegenwoordigers van bewoners een richtlijn gezonde voeding te maken, zodat dit integraal onderdeel wordt van goede zorg?
De verantwoordelijkheid voor het voedingsaanbod ligt primair bij de instellingen zelf, het is onderdeel van de kwaliteit van zorg. Zoals hierboven aangegeven staat hierover aan afspraak in het IZA waarin naar de richtlijn van het Voedingscentrum verwezen wordt. Het Voedingscentrum heeft een Richtlijn Eetomgevingen voor bijvoorbeeld kantines, maar ook maaltijdcriteria.
Er zijn verschillende initiatieven die een impuls geven aan werk maken van gezonder (en duurzamer) voedingsaanbod. Zo is er een getrainde ambassadeur gehandicaptenzorg die gezonde voeding en bewegen als speerpunt heeft en dit binnen de eigen organisatie stimuleert en buiten de organisatie leefstijl promoot (onderdeel Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking).
Via het door VWS gesubsidieerde project Goede Zorg Proef Je wordt een impuls gegeven aan het gezonder maken van het voedingsaanbod voor patiënten, medewerkers en bezoekers in ziekenhuizen en in toenemende mate ook andere instellingen, zoals revalidatie en GGZ. In de jeugdzorg wordt het samen koken en eten daarnaast ook benut en ervaren als een moment om samen actief bezig te zijn.
In hoeverre voldoen jongeren in de jeugdzorg en mensen met een beperking in instellingen aan de beweegrichtlijnen?
De specifieke gegevens voor jongeren in de jeugdzorg en voor mensen met een beperking in instellingen heb ik helaas niet. Wel weten we dat in 2022 circa 60% van de kinderen van 4 tot en met 11 jaar en circa 40% van de kinderen van 12 tot en met 19 jaar voldoet aan de beweegrichtlijnen. Daarnaast zien we dat minder dan 20% van de mensen met een motorische beperking, minder dan 30% van de mensen met een auditieve beperking en 45% van de mensen met een visuele beperking aan de beweegrichtlijnen voldoen18.
Op welke wijze zijn de beweegrichtlijnen geïmplementeerd in de zorgverlening van de jeugdzorg en de gehandicaptenzorg? Indien dit volgens u nog kan worden verbeterd, welke stappen bent u dan van plan te ondernemen?
De beweegrichtlijnen zijn geen onderdeel van de zorgverlening van de jeugdzorg en de gehandicaptenzorg. Wel zien wij dat sport en bewegen in de zorg (inclusief jeugdzorg en gehandicaptenzorg) een belangrijke toegevoegde waarde kan hebben. Op dit moment loopt dan ook een traject via de Leefstijlcoalitie om te bezien hoe een gezonde leefstijl (waaronder bewegen) een plek kan krijgen in de richtlijnen voor de curatieve zorg. Via het GALA en IZA werken we aan het beter verankeren van het brede preventiebeleid, waaronder bewegen.
Heeft u concrete doelstellingen en cijfers over het verlagen van het percentage jongeren en volwassenen dat overgewicht/obesitas heeft? Zo ja, welke bijpassende en concrete maatregelen gaat u nemen om deze doelstellingen te halen?
In het NPA-deelakkoord over overgewicht zijn doelstellingen en cijfers over het verlagen van het percentage jeugdigen en volwassenen dat overgewicht/obesitas heeft.
Zoals ik uw Kamer december jl.19 heb toegelicht, zet ik de komende periode in op de vier beleidsterreinen die ik ook al in mijn antwoord 16 heb benoemd: 1) aanpak gericht op kinderen en jongeren, 2) een gezonde voedselomgeving, 3) een beweegvriendelijke leefomgeving en 4) het ondersteunen van mensen met overgewicht en obesitas.
Zo nee, hoe vindt u het uit te leggen aan deze mensen zelf én aan de samenleving dat gezondheidsproblemen zo omvangrijk zijn en jaarlijks 79 miljard kosten?
Zie antwoord vraag 23.
De toenemende problemen in de ouderenzorg |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vrees voor ontslagen in ouderenzorg door financiële tekorten», waarin wordt beschreven dat ouderenorganisaties te maken hebben met een verlaging van de vastgoedvergoeding, hogere loonlasten via de cao, een bezuiniging op het macrobudget en vervallen kwaliteitsmiddelen? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
De aflopen periode heb ik verschillende signalen van zorgaanbieders ontvangen over door hen voorziene financiële knelpunten in 2024. Naar aanleiding daarvan heb ik gesproken met onder andere vertegenwoordigers vanuit meerdere regio’s en afzonderlijke zorgaanbieders. Ook vanuit het perspectief van de cliënten(raden) heeft een gesprek plaatsgevonden. De gesprekken gaven inzicht in de financiële situatie in 2024 met een doorkijk naar latere jaren. Zorgaanbieders geven aan dat zij voor 2024 een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden verwachten, waaronder een hoog ziekteverzuim, hoge inzet van tijdelijk personeel niet in loondienst (PNIL) en inflatie. Er zijn verschillen per zorgaanbieder en per regio en voornoemde omstandigheden zijn niet uniek voor de ouderenzorg, maar spelen breder in de zorg.
Uit gesprekken die ik heb gevoerd blijkt eens te meer dat zorgaanbieders en zorgkantoren zich samen met mij verantwoordelijk voelen voor de toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid van de ouderenzorg nu en in de toekomst en voor de transitie die daarvoor nodig is. Zorgaanbieders zien hierin voor zichzelf een belangrijke rol door te sturen op een efficiënte bedrijfsvoering, laag ziekteverzuim en minder inhuur van PNIL.
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij gevraagd om een reactie op de petitie getiteld «Geef de ouderenzorg zuurstof – draai de kortingen terug», die door de noordelijke zorgorganisaties is aangeboden. Deze reactie heb ik u voor het debat over de ouderenzorg van 14 september jl. toegestuurd.
Was u al op de hoogte van het feit dat voor 27 noordelijke zorgorganisaties die zorg leveren aan 30 duizend cliënten, geldt dat zij in 2024 een tekort hebben van honderd miljoen euro? Wat is uw reactie? Wat betekent dit in de praktijk?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Roeli Mossel van de Noord Nederlandse Coöperatie van Zorgorganisaties nu al aangeeft dat er gesneden moet gaan worden in de totale formatie?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat het een goed signaal is als in deze sector ontslagen vallen, terwijl er al zo’n personeelstekort heerst en allerlei maatregelen en programma’s zijn gestart gericht op het werven en behouden van werknemers in de zorg? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de stelling dat de effecten van het Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)-beleid wat te rooskleurig worden ingeschat? Waarom denkt u dat dat niet zo is, mede gezien de tekorten in de wijkverpleging die een deel van de zorg voor ouderen thuis zou moeten opvangen? Gaat u hierbij uit van aannames of van harde cijfers en berekeningen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre zijn technologische oplossingen werkelijk arbeidsbesparend, of moet er door de aanschaf ook rekening gehouden worden met kostenverhogingen voor organisaties? Heeft u hier berekeningen van of gaat het om een aanname dat technologie een oplossing biedt voor het personeelsprobleem in de zorg?
Technologische oplossingen kunnen arbeidsbesparend zijn mits organisaties anders gaan werken. Als organisaties de zorg daadwerkelijk anders gaan organiseren, is er weliswaar in de aanloop sprake van extra uitgaven, maar zal dit op korte termijn tot minder personeelsinzet leiden en daarmee tot een verlaging van de personele kosten. In de rapporten van Gupta («Uitweg uit de schaarste») en Significant («Tijdbesparende technologieën in de ouderenzorg») staan berekeningen over het effect van inzet van technologie in de (ouderen)zorg in verhouding tot de inzet van zorgmedewerkers en hoe dit een oplossing kan zijn voor het personeelsprobleem in de zorg.
Bent u het eens met de stelling van Mossel dat verpleegzorg thuis weliswaar kan helpen, maar dat daarvoor geclusterde woningen nodig zijn omdat het anders inefficiënt is? Zo nee, waarom? Zo ja, kunt u garanderen dat er voldoende geclusterde woningen komen, gezien het falende bouwprogramma van het kabinet, en wanneer?
Ik ben het eens dat voldoende geclusterde woonvormen voor ouderen bijdraagt aan de transitie van de zorg voor ouderen, waarin we met minder personeel meer ouderen zullen moeten ondersteunen en zorg bieden. Bovendien sluit dit aan bij de wens van veel ouderen om zo lang mogelijk in hun eigen omgeving te blijven wonen en regie te blijven voeren over hun eigen leven. Samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijk Ordening zet ik hier met het programma Wonen en zorg voor ouderen (Kamerstukken 29 289, nr. 112) op in. In dit programma is een bouwdoelstelling opgenomen van 80.000 geclusterde reguliere woningen en 40.000 geclusterde verpleegzorgplaatsen.
Het bericht dat VGZ mensen extra laat betalen om hun post fysiek te ontvangen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat VGZ mensen €1,25 extra per maand laat betalen om hun post fysiek te ontvangen?1
De Staatssecretaris Koninkrijkrelaties en Digitalisering heeft tijdens het commissiedebat over «de digitale dienstverlening door de overheid» op 20 april jl. aangegeven dat zij niet kan bepalen hoe bijvoorbeeld zorgverzekeraars de dienstverlening met hun klanten regelen, maar wel graag met hen hierover in gesprek gaat.2 Het streven is dat uw Kamer nog deze zomer geïnformeerd wordt over de uitkomsten van de gesprekken die de Staatssecretaris met onder andere zorgverzekeraars heeft over de beschikbare offlinemogelijkheden voor vitale diensten.
Bent u het ermee eens dat mensen die niet digitaal vaardig zijn niet meer zouden moeten betalen voor hun zorgverzekering?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. VGZ heeft mij laten weten dat zij kwetsbare groepen, zoals mensen met een gemeentepolis en mensen die wel eens betalingsproblemen hebben, kosteloos per papier blijven informeren.
Is het wettelijk gezien toegestaan om mensen extra te laten betalen voor hun zorgverzekering als zij hun brieven per post willen ontvangen? Zo ja, op basis van welk wetsartikel is dit toegestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Rekenen andere zorgverzekeraars ook extra kosten voor het ontvangen van fysieke post? Zo nee, waarom doet VGZ dit wel?
Er is mij in ieder geval één andere zorgverzekeraar bekend die extra kosten in rekening brengt voor het ontvangen van fysieke post.
VGZ heeft mij laten weten dat er verschillende redenen zijn waarom zij kosten in rekening gaat brengen voor het ontvangen van fysieke post. Zo geeft zij aan met digitale post verzekerden sneller en veiliger te kunnen helpen. Daarnaast is digitale post beter voor het milieu en is het goedkoper. Verder heeft VGZ mij laten weten dat hun ledenraad positief heeft geadviseerd, dat de brief waarin mensen geïnformeerd zijn over de nieuwe werkwijze met positief resultaat eerst bij wijze van proef naar 10.000 verzekerden is gestuurd, dat het aantal klachten naar aanleiding van de brief minimaal is, en dat inmiddels 18% van de aangeschreven verzekerden de keuze heeft gemaakt om over te stappen naar digitaal.
Bent u ervan op de hoogte dat mensen met lage digitale vaardigheden vaker een lager inkomen hebben?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om VGZ aan te spreken op het feit dat zij dat mensen die niet digitaal vaardig zijn meer laten betalen voor hun zorgverzekering?
Zie antwoord vraag 1.
E-mailverkeer van en naar het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat onlangs is vrijgegeven |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de e-mail, verstuurd vanaf een @minvws.nl mailadres, op 17 februari 2021 om 17:23 met als onderwerp «Uitlatingen op Twitter» waarvan de eerste zin luidt: «zou je dit aan twitter kunnen doorsturen, misschien kunnen ze deze man blokkeren?»?
Ja.
Wie is «deze man»? Wat is zijn beroep of achtergrond? Waarom werd door deze ambtenaar van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgesteld aan Twitter te vragen hem te blokkeren?
Gegevens, die kunnen leiden tot herleidbaarheid van een specifiek individu, worden niet openbaar gemaakt.
De standaard werkwijze is dat VWS terughoudend is in het aanspreken van leden van de denktank over mogelijke reacties op circulerende informatie.
Is het correct dat in de volgende zin «En nemen jullie vanuit de IGJ contact met zo iemand op, omdat hij [onleesbaar gemaakt] zou zijn» met «zo iemand» naar «deze man» in de eerste zin van het bericht wordt verwezen?
Dat is correct.
Waarom is een stuk van deze tweede zin onleesbaar gemaakt?
Gegevens, die kunnen leiden tot herleidbaarheid van een specifiek individu, worden niet openbaar gemaakt.
Wordt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in dit geval door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport benaderd omdat «deze man» een Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgverlener is? Zo nee, wat was dan de reden om de IGJ hierbij te betrekken? Zo ja, kan hieruit worden geconcludeerd dat vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de IGJ is aangespoord tuchtrechtelijke maatregelen tegen deze zorgverlener te nemen? Zo nee, wat was dan de reden om hierover contact met de IGJ op te nemen?
Gegevens, die kunnen leiden tot herleidbaarheid van een specifiek individu worden, niet openbaar gemaakt.
In algemene zin kan het volgende worden gesteld over de IGJ in relatie tot informatie die is gedeeld binnen de denktank:
De inspectie baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. Een belangrijk doel van de denktank is het over en weer delen van signalen over desinformatie. Zo heeft IGJ signalen uit de denktank gedeeld binnen haar organisatie. Indien het vermoeden bestond dat mogelijk wetgeving werd overtreden, adviseerde IGJ dit formeel te melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg of het Meldpunt IGJ.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en de antwoorden binnen drie weken naar de Kamer sturen?
De vragen konden niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat afstemming ten behoeve van de beantwoording meer tijd vergde.
Bent u bekend met de e-mail, verstuurd van een @fb.com mailadres naar een @minvws.nl mailadres, op 17 februari 2021 om 17:08 met als onderwerp «Uitlatingen op Twitter», waarvan de eerste zin luidt: «Een tip: weet dat ik in meerdere bijeenkomsten van MinBZK aanwezig ben geweest waar [onleesbaar gemaakt]@twitter.com Twitter vertegenwoordigde.»?
Ja.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat zowel Facebook als Twitter (fysiek?) aanwezig zijn geweest bij «meerdere bijeenkomsten» op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
Waren dit wellicht de bijeenkomsten van het «Directeurenoverleg Desinformatie» van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Zo nee, wat was dan de aard van deze bijeenkomsten?
Nee. Zoals vermeld in antwoorden op eerdere Kamervragen, heeft het Ministerie van BZK inderdaad contact met sociale media bedrijven, mede op verzoek van uw Kamer.1 Dit contact kan zowel op ambtelijk als op ministerieel niveau plaatsvinden. Het kan bestaan uit telefonisch contact, mailverkeer, of gesprekken in persoon. Zo heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 8 juni 2022 een kennismakingsgesprek gehad met vertegenwoordigers van Meta, waarover die dag op Twitter publiekelijk is gecommuniceerd.2 In het kader van hoor en wederhoor is er contact met Meta over het DPIA traject Facebook Pages.3 Het contact ziet bijvoorbeeld op het inzicht krijgen in de werkwijze van deze platformen, hun beleid, en de uitvoering van de Europese praktijkcode tegen desinformatie. Van deze gesprekken zijn geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. Het is daardoor niet mogelijk terug te zoeken wie er exact aanwezig waren.
Voor meer informatie over het Directeurenoverleg Desinformatie verwijs ik u graag naar de bijlages van het woo-verzoek over dit overleg. Daarin zijn alle agenda’s en verslagen van het overleg openbaar gemaakt.4
Wie waren allemaal bij deze bijeenkomsten aanwezig?
Van deze gesprekken zijn geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. Het is daardoor niet mogelijk terug te zoeken wie er aanwezig waren.
Zie verder het antwoord op vraag 9.
Waarom werden Facebook en Twitter voor deze bijeenkomsten uitgenodigd?
Het Ministerie van BZK heeft vanwege verschillende redenen contact met sociale media platformen. Van deze gesprekken zijn geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. Het is daardoor niet mogelijk terug te zoeken wat de reden was deze platformen uit te nodigen voor deze bijeenkomsten. Zie het antwoord op vraag 9.
Wat werd tijdens deze bijeenkomsten besproken?
Van deze gesprekken zijn geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. Het is daardoor niet mogelijk terug te zoeken wat er tijdens deze bijeenkomsten is besproken. Zie het antwoord op vraag 9.
Wat werd tijdens deze bijeenkomsten gevraagd aan Facebook en Twitter?
Zie het antwoord op vraag 12.
Wat brachten Facebook en Twitter in of werd door Facebook en Twitter toegezegd?
Zie het antwoord op vraag 12.
Hoe vaak zijn vertegenwoordigers van Facebook en Twitter sinds 2020 aanwezig geweest bij bijeenkomsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Het Ministerie van BZK houdt geen centraal overzicht bij van hoe vaak welke partij aanwezig is op het ministerie. Zie het antwoord op vraag 9.
Kan de Kamer de agenda’s en notulen ontvangen van alle bijeenkomsten sinds begin 2020 op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waar vertegenwoordigers van Facebook en/of Twitter bij aanwezig waren? Kan de Minister de vragen afzonderlijk beantwoorden en de antwoorden binnen drie weken naar de Kamer sturen?
Van deze gesprekken zijn geen agenda’s of officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. Zie het antwoord op vraag 9.
Het openbaar maken van (de onderhandelingen over) de aanpassing van het aankoopcontract van de coronavaccins van BioNTech/Pfizer |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Waarom hebben de afgelopen maanden onderhandelingen plaatsgevonden met BioNTech/Pfizer over aanpassingen van de bestaande aankoopovereenkomst met betrekking tot de coronavaccins?1
De onderhandelingen met BioNTech/Pfizer vonden plaats omdat verschillende EU-lidstaten de wens hadden om tot meer flexibiliteit te komen op meerdere vlakken van de aankoopovereenkomst. Daarmee was de insteek van de onderhandelingen om tot afspraken te komen over de mogelijkheid om bestelde hoeveelheden van vaccins aan te passen en/of leveringen te verplaatsen in de tijd.
Waarom wordt de Kamer op vertrouwelijke wijze over dit proces geïnformeerd? Op welke grond baseert u zich daarbij? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Op Europees niveau is met farmaceuten overeengekomen de afspraken omtrent de aankoop van COVID-19-vaccins niet openbaar te maken. Op de inhoud van de overeenkomsten rust een geheimhoudingsplicht. Omdat het hier in de regel gaat om bedrijfsvertrouwelijke informatie, kan ik openbaarmaking hiervan niet zomaar afdwingen. Om deze reden kan ik uw Kamer alleen op vertrouwelijke wijze informeren over het proces en de inhoud van de onderhandelingen aangaande het aankoopcontract met BioNTech/Pfizer.
Bent u bereid dit proces alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘De Zonnebloem introduceert nieuw verkeersbord’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het initiatief van de Zonnebloem?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de campagne van de Zonnebloem.
Wat vindt u ervan dat de Zonnebloem een nieuw verkeersbord introduceert als bewustwordingscampagne?
De insteek van de campagne, zo verwoordt door de Zonnebloem, is om aandacht te vragen voor toegankelijkheid van Nederland voor mensen met een beperking. Als coördinerend bewindspersoon voor de implementatie van het VN-verdrag handicap moedig ik het aan als partijen, zoals de Zonnebloem, aandacht vragen voor de positie van mensen met een beperking.
Ik zie ook dat er nog veel drempels zijn voor mensen met een beperking, ook in het fysieke domein. Ik werk aan het wegnemen van drempels met het programma Onbeperkt Meedoen. Toegankelijkheid voor mensen met een fysieke beperking is ook een belangrijk onderwerp binnen dit programma.
Biedt uw departement ondersteuning of participeert het in de campagne van de Zonnebloem, of juist niet? En zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS participeert niet in deze campagne van De Zonnebloem. Als coördinerend bewindspersoon maak ik ook gebruik van communicatie uitingen en campagnes om te zorgen voor meer bewustwording van inclusie voor mensen met een beperking. Hierover werk ik samen met ervaringsdeskundigen en andere maatschappelijke partners zoals VNO-NCW/MKB-NL, VNG en Ieder(in). Mijn departement heeft contact met de Zonnebloem hoe de campagnes van Zonnebloem, VWS en maatschappelijke partners elkaar in de toekomst kunnen versterken.
Wat vindt u ervan dat 73 procent van de ondervraagden (N=3067) regelmatig uitstapjes aan zich voorbij laat gaan, omdat ze te veel problemen ervaren?
Ik betreur het als mensen, met of zonder beperking, geen uitstapjes ondernemen omdat zij gehinderd worden door een ontoegankelijke omgeving. Daarom zet ik mij, met maatschappelijke partners, in om ook voor toegankelijke uitstapjes en vrijetijdsbesteding te zorgen. Ik werk bijvoorbeeld samen met VNO-NCW/MKB-NL om in heel het land winkelgebieden en winkelroutes toegankelijk te maken. De afgelopen jaren zijn met het project «Toegankelijke routes» al 20 winkelgebieden onder handen genomen en de komende jaren komen daar komen nog 100 winkelgebieden bij.
Daarnaast ondersteun ik een inclusiepact van partijen in de recreatiesector, waarbij dierenparken en maatschappelijke partners ervoor zorgen dat hun dierenpark en de nabije omgeving toegankelijk worden gemaakt voor iedereen.
Bent u bereid in overleg te gaan met de Zonnebloem om verder te onderzoeken waarom mensen met een handicap uitstapjes aan zich voorbij laten gaan omdat ze te veel problemen ervaren?
Ik ga graag op het aanbod van de Zonnebloem in, om met hen in gesprek te gaan over hun onderzoek en hoe we samen Nederland toegankelijker kunnen maken. Hierover is al contact tussen mijn departement en de Zonnebloem.
Wat vindt u ervan dat 79 procent van de ondervraagden straten en wegen in de eigen woonwijk niet toegankelijk genoeg vindt?
In het onderzoek van de Zonnebloem wordt genoemd dat van de ondervraagden: 43% van de rollatorgebruikers, 66% van de rolstoelgebruikers, 76% van de elektrische rolstoelgebruikers en 57% van de scootmobielgebruikers, wel eens problemen op straten en wegen ervaart als ze erop uitgaan. Dit gaat bijvoorbeeld om een slecht wegdek of obstakels op voetpaden.
Toegankelijkheid van straten en wegen is een belangrijk thema bij het maken van lokaal inclusief beleid. Ik werk in het programma Onbeperkt Meedoen daarom samen met de VNG om ervoor te zorgen dat alle gemeenten inclusief lokaal beleid maken voor én met mensen met een beperking. Het VNG-project «Iedereen doet mee» zorgt ervoor dat gemeenten goed geïnformeerd zijn hoe bijvoorbeeld gemeenten toegankelijkheid in lokale wetten en regels kunnen opnemen. Toegankelijkheid van de fysieke omgeving is een belangrijk onderwerp dat aan bod komt bij dit project van VNG.
Gemeente zijn voor gemeentelijke wegen het bevoegd gezag en moeten toezien op naleving van deze eisen. Ik wil het daarom aan gemeenten laten om fysieke toegankelijkheid een plek te geven in hun lokale beleid.
Een mooi voorbeeld van een gemeente die werk maakt van toegankelijkheid in het fysieke domein is de gemeente Stein. Deze gemeente is in 2021 verkozen tot Meest Toegankelijke gemeente in een publieksverkiezing, georganiseerd door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).
Bent u bereid dit probleem onder de aandacht te brengen bij gemeenten?
Zie antwoord vraag 6.
Zou het niet helpen betere eisen over toegankelijkheid in bouwregelgeving op te laten nemen, juist nu er veel meer moet worden gebouwd?
Ook de toegankelijkheid van bouwwerken in onze samenleving is van belang. Met het Actieplan Toegankelijkheid voor de Bouw, dat door het Ministerie van BZK in 2018 in samenwerking met veel betrokken partijen is opgesteld2, wordt hier invulling aan gegeven.
Op 27 februari 2020 bent u door de Minister van BZK geïnformeerd over de voortgang daarvan3. Naar aanleiding van het actieplan zijn al aanvullende eisen in de bouwregelgeving opgenomen. Hieronder valt de bereikbaarheid van de toegang voor rolstoelgebruikers vanaf de openbare weg. Daarnaast wordt nog gewerkt aan een eis voor drempels om ook balkons goed toegankelijk te maken voor rolstoelgebruikers. Ook komt er een eis voor drempels om de buitenberging goed toegankelijk te maken voor bijvoorbeeld een scootmobiel. Tot slot wordt er in opdracht van het Ministerie van BZK door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) hard gewerkt aan een vrijwillige NEN-norm, die is gebaseerd op de Europese norm voor toegankelijkheid van bouwwerken en verschillende richtlijnen en kaders vanuit brancheverenigingen en bouwpartijen. Ik verwacht dat stichting NEN eind 2023 een conceptversie zal publiceren. Deze NEN-norm geeft bouwers handvatten om gebouwen nog toegankelijker te maken. Ik ben erg blij met deze ontwikkeling.
Ik ben van mening dat woningen en gebouwen goed toegankelijk moeten zijn. Waar dat precies aanpassing in de bouwregelgeving betreft, is niet aan mij om te beoordelen. De Minister van BZK is verantwoordelijk voor de bouwregelgeving en maakt samen met betrokken partijen afwegingen daarin. Ik verwijs hiervoor naar het Actieplan Toegankelijkheid voor de Bouw dat in 2018 als onderdeel van het programma Onbeperkt meedoen is gepresenteerd en de vervolgacties die hieruit zijn voortgekomen. Mijn collega, de Minister van VROM, heeft de Kamer op 5 juni jl. reeds geïnformeerd over verbeterde toegankelijkheidseisen in de bouwregelgeving.4 En er wordt ambtelijk samengewerkt tussen onze departementen in het kader van het programma Onbeperkt Meedoen.
Bent u, als coördinerend Minister handicap, van mening dat er meer en betere toegankelijkheidseisen in bouwregelgeving moet worden opgenomen? Waarom wel, of waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u, als coördinerend bewindspersoon, bereid om hierover in overleg te gaan met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 8.
Welke huidige minister politiek verantwoordelijk is voor de Mondkapjesdeal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoorden in eerder gestelde Kamervragen over wie staatsrechtelijk politiek verantwoordelijk is voor de Mondkapjesdeal?1, 2, 3, 4, 5
Ja.
Bent u bekend met uw eerdere antwoord waarin u aangaf dat de oud-minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, verantwoordelijk was voor het sluiten van de Mondkapjesdeal omdat hij staatsrechtelijk verantwoordelijk was voor de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waaronder mondkapjes, maar dat u staatrechtelijk niet de opvolger bent van de oud-minister voor Medische Zorg en Sport?
Ja.
Bent u bekend met uw eerdere antwoord dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer Kuipers, nu verantwoordelijk is voor het beleid betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waaronder mondkapjes en niet u?
Ja.
Als u niet de staatrechtelijke opvolger bent van de oud-minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, die verantwoordelijk was voor PBM/mondkapjes/Mondkapjesdeal, en u niet de huidige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bent, maar de heer Kuipers, die nu verantwoordelijk is voor PBM/mondkapjes, waarom bent u nu dan de politiek verantwoordelijke Minister voor de Mondkapjesdeal?
Zie hiervoor mijn beantwoording van Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jongstleden6 en van 1 juni jongstleden7
Zoals ik daarnaast ook in mijn brief aan uw Kamer van 19 juni jongstleden heb laten weten ben ik als Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: LZS) verantwoordelijk voor het proces «coördinatie verantwoording COVID-19» bij VWS.8 Daaronder valt ook het door de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport ingestelde aanvullende onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: het onderzoek naar de inkoop van PBM).9 Dientengevolge is het debat over het door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) ingestelde onderzoek naar de inkoop van PBM terecht met mij gevoerd.
Bent u de huidige ministerieel verantwoordelijke Minister die verantwoordelijk is voor het sluiten van de Mondkapjesdeal waarmee € 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging? Kunt u antwoorden met ja of nee? Zo nee, wie dan wel?
Zie mijn antwoord bij vraag 4.
Zo ja, wilt u dan alsnog antwoord geven op de vraag of u dan wel de juiste bewindspersoon bent om de € 100,8 miljoen euro belastinggeld die met de Mondkapjesdeal verloren ging terug te halen, omdat uit het Deloitte-onderzoek blijkt dat meerdere functionarissen VWS die onder de politiek verantwoordelijke Minister voor Medische Zorg en Sport vielen (namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) in de periode 10 tot 22 april 2020 betrokken waren bij de totstandkoming van de Mondkapjesdeal (en dus VWS) en u nu de politiek verantwoordelijke Minister voor die Mondkapjesdeal bent?
Zie hiervoor mijn beantwoording bij vraag 4 en van de Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jongstleden.10 En zie daarnaast, met betrekking tot de slagingskans van een eventuele rechtszaak, mijn brief van 19 juni jongstleden aan uw Kamer waarin ik toelicht dat de landadvocaat momenteel de rapporten van onderzoeksbureaus Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. (hierna: Deloitte) en EBBEN Partners B.V. (hierna: EBBEN) en de transacties die daarin worden behandeld, bestudeert.11 Indien een beoordeling van de landsadvocaat leidt tot een concrete vaststelling van een onregelmatigheid, zullen er passende stappen worden ondernomen. De landsadvocaat is verzocht om de rechten van VWS te monitoren en waar nodig veilig te stellen om bijvoorbeeld verjaring te voorkomen.12 De landsadvocaat heeft mij bevestigd dat de verschillende verjaringstermijnen onderdeel uitmaken van die monitoring. De eerste stuitingsbrieven – om verjaring te voorkomen – zijn derhalve reeds door de landsadvocaat verzonden. VWS zet hiermee alles op alles om de slagingskans van een eventuele rechtszaak te vergroten. Daarnaast heb ik de rapporten aan het OM overgedragen om te beoordelen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen in de onderzochte transacties.
Wilt u de vragen alstublieft gaarne ieder afzonderlijk beantwoorden zonder samen te voegen?
Wilt u alstublieft in uw antwoorden niet verwijzen naar eerdere antwoorden, maar het antwoord hier in deze antwoorden integraal opnemen?
Voor zover de antwoorden geen herhalingen zijn van eerdere antwoorden heb ik dat gedaan.
Wilt u alstublieft niet voor een derde keer in deze vervolgvragenreeks een uitstelbrief wegens afstemming sturen? U weet de antwoorden toch?
De beantwoording van Kamervragen wordt zo zorgvuldig mogelijk gedaan. In sommige gevallen lukt dit niet binnen de gestelde termijn.
Het bericht Ziekenhuizen bezorgd: 'Personeelsmarkt ontdekt door private investeerders' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Ziekenhuizen bezorgd: «Personeelsmarkt ontdekt door private investeerders»»?1
Het signaal dat in betreffend bericht wordt gegeven is mij bekend. Schaarste aan personeel in zorg en welzijn is – net als in andere sectoren – de dagelijkse realiteit geworden. Het tekort aan medewerkers in zorg en welzijn is en blijft de komende jaren een belangrijke uitdaging. Het feit dat private investeringsfondsen in deze uitdaging rendement zien, vind ik onwenselijk en zorgelijk.
Bent u het ermee eens dat de opkomst van private equity in de zorg een groot probleem is?
Private investeringen in de zorg kunnen een waardevolle aanvulling zijn om bijvoorbeeld projecten te kunnen financieren. Nieuwe praktijkvormen kunnen daarbij een verrijking zijn, innovatie teweegbrengen en helpen om de druk op de zorg te verminderen. Tegelijkertijd zouden kwalitatief goede en/of toegankelijke zorg in het gedrang kunnen komen. Ik vind het onwenselijk dat financiële resultaten zwaarder wegen dan goede patiëntenzorg. Op dit moment is het echter nog onduidelijk wat precies de (zowel negatieve als positieve) gevolgen zijn van private equity wat betreft kwaliteit, toegankelijk en betaalbaarheid van zorg.
Welk percentage van de kosten van de inhuur van extern personeel in ziekenhuizen gaat naar bemiddelingsbureaus?
Het Ministerie van VWS beschikt niet over deze cijfers. Dit is niet uit CBS data of andere bronnen te destilleren.
Hoeveel zorggeld verdwijnt ieder jaar in de zakken van private equity partijen?
De NZa houdt zicht op overnames waarbij private equity partijen betrokken zijn. Echter, goedkeuring van de NZa voor een fusering of overname is alleen noodzakelijk als het een onderneming met tenminste 50 personen die zorg in Nederland verlenen betreft. Informatie over kleinere overnames is echter nog zeer beperkt. Voor zover ik weet is niet bekend hoeveel zorggeld er uiteindelijk bij private equity partijen terechtkomt.
Hoe komt het dat er wel geld is om extern zorgpersoneel tegen een hoger salaris in te huren en de daarbij komende kosten voor detacheringsbureaus te betalen, maar niet om een zorgverlener in loondienst een vergelijkbaar salaris te geven, terwijl daarvoor geen detacheringskosten hoeven te worden gemaakt?
Het Ministerie van VWS stelt ieder jaar extra arbeidsvoorwaardenruimte beschikbaar via verhoging van de financiële kaders. Voor 2023 gaat het om 3 miljard euro en voor 2024 naar huidige inzichten om 4 miljard euro structureel extra. Via de zorgverzekeraars komen deze extra middelen bij de aanbieders terecht. Het is aan hen om een afweging te maken over de inzet van deze middelen.
Bent u het ermee eens dat het dringend nodig is om zorgverleners meer zeggenschap te geven over hun werk, zodat het minder aantrekkelijk wordt om als zelfstandige zonder personeel (ZZP’er) of via een detacheringsbureau aan de slag te gaan in hetzelfde ziekenhuis? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten?
Wij vinden het belangrijk dat zeggenschap wordt bevorderd om werkplezier te vergroten en uitstroom terug te dringen. We zien het bevorderen van zeggenschap primair als opgave voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap. Om werkgevers te ondersteunen zet de Minister voor Langdurige Zorg en Sport met het arbeidsmarktprogramma Toekomstbestendigheid Arbeidsmarkt Zorg (hierna: TAZ) beleidsmatig in op zeggenschap. Onder meer met de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap, waarmee in 2022 in totaal 12,75 miljoen euro subsidie beschikbaar is gesteld om op instellingsniveau met dit thema aan de slag te gaan. Parallel hieraan organiseert de projectorganisatie Landelijk Actieplan Zeggenschap (hierna: LAZ) zeggenschapsactiviteiten, zoals netwerk- en leerbijeenkomsten. Verder wordt op dit moment bezien hoe invulling gegeven kan worden gegeven aan de aanpak op de langere termijn, waarbij het doel is zeggenschap duurzaam te verankeren in de bedrijfsvoering van organisaties. Tot slot is ook een klankbordgroep ingesteld onder leiding van de Chief Nursing Officer, prof. dr. Evelyn Finnema. Hiermee wordt geborgd dat zorgmedewerkers inbreng hebben in het programma en de manier waarop goede ideeën in de praktijk kunnen worden gebracht.
Wat gaat u doen om de werkomstandigheden van ziekenhuispersoneel te verbeteren, zodat het aantrekkelijker wordt voor zorgverleners om in vaste dienst voor een ziekenhuis te werken?
Om grip te krijgen op het personeelsverloop, is het belangrijk dat zorgorganisaties voldoende inzicht hebben in de vertrekredenen van medewerkers en waar ze naartoe gaan. Daartoe heeft RegioPlus een landelijk uitstroomonderzoek uitgevoerd, welke een waardevolle aanvulling betreft op andere onderzoeken onder het personeel, zoals het exitgesprek en het medewerkerstevredenheidsonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat de reden veelal ligt in de wens naar meer professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden. Dit zijn opgaven voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap, waarbij ik ondersteuning zal bieden. In het Integraal Zorgakkoord (hierna: IZA) is de opgave opgenomen dat regionale werkgeversorganisaties, zorginkopers en het Ministerie van VWS actief inzetten op regionaal werkgeverschap (flexibele schil in loondienst) en een moderner arbeidscontract dat werknemers meer mogelijkheden biedt om meer regie te voeren over vormgeving van werk en werktijden om zo het werken in loondienst aantrekkelijker te maken. Daarnaast is regionaal werkgeverschap een belangrijk onderwerp binnen het programma TAZ omdat regionaal werkgeverschap ook kan bijdragen aan het aantrekkelijker maken van werken in loondienst. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft hiertoe een kerngroep ingericht. Deze kerngroep onderzoekt op welke manier belemmeringen kunnen worden weggenomen bij het uitrollen van initiatieven op dit gebied, en hoe (potentieel) succesvolle initiatieven kunnen worden opgeschaald. Hierbij worden bestaande initiatieven vanuit de sector zorg en welzijn en andere sectoren als voorbeeld genomen. Tot slot is er binnen het programma TAZ ook een kerngroep die zich richt op een betere balans tussen medewerkers in vaste dienst en zzp’ers. Deze kerngroep kijkt bijvoorbeeld hoe door middels van werkafspraken de taken tussen vaste en flexibele medewerkers eerlijk verdeeld worden, wat ook zal bijdragen aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van werken in loondienst.
Welke stappen gaat u zetten om de opkomst van private equity in de zorg tegen te gaan?
In het kader van de bredere ontwikkeling onderzoekt de IGJ momenteel in samenwerking met de NZa de opkomst van verschillende bedrijfsketens binnen de huisartsenzorg en tot welke risico’s dit leidt. Resultaten hiervan worden einde van dit jaar verwacht. Daarnaast overweeg ik nader onderzoek gericht op beter zicht op de omvang en de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de gehele zorg op bijvoorbeeld kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Zodat ik per saldo kan bepalen of, en zo welke, maatregelen gewenst zijn.
Signalen van gebedsgenezers die autisme claimen te kunnen genezen door uitdrijving van demonen |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de vele signalen die er zijn over gebedsgenezers die claimen autisme of mentale stoornissen te kunnen reduceren of genezen door middel van demonenuitdrijving en/of genezingen als onderdeel van een grootschalig publieksevenement, zoals recent in Rotterdam?1
Ik ben bekend met het evenement dat is georganiseerd in Ahoy Rotterdam georganiseerd en de brief die de LBVSO naar aanleiding hiervan heeft gestuurd met de verzamelde klachten over gebedsgenezing.
Het is belangrijk dat mensen met autisme zichzelf kunnen zijn. Ik vind het schrijnend dat er jongeren en/of ouders met kinderen met autisme zijn die hun situatie niet zo ervaren, maar het gevoel of de overtuiging hebben dat ze van autisme moeten worden genezen.
Vindt u dat de vrijheid van godsdienst van toepassing is op dermate intensieve behandelingen van mentale stoornissen bij kinderen?
Dergelijke religieuze bijeenkomsten beschouw ik niet als behandeling van mentale stoornissen bij kinderen zoals deze op basis van de jeugdwet plaatsvindt. Deze bijeenkomsten worden ook niet vanuit andere zorgwetten gezien als behandeling.
Herkent u de cijfers dat 70% van de jongeren die zulke uitdrijvingen ondergaan, uiteindelijk een trauma ontwikkelen als gevolg daarvan? Zo nee, welke cijfers zijn nog meer bij u bekend?
De LBVSO heeft mij een brief gestuurd om de klachten over gebedsgenezing onder de aandacht te brengen. Hierin bericht LBVSO dat zij in totaal 210 klachten hebben ontvangen over gebedsgenezing en dat uit de meldingen bleek dat 70% PTSS gediagnosticeerd is. Er zijn mij geen andere cijfers bekend over de omvang van het aantal jongeren dat te maken heeft gehad met gebedsgenezingen voor autisme en negatieve ervaringen daarmee.
Bent u van mening dat autisme iets slechts is waar mensen van moeten worden bevrijd, zoals de houding is van een groot deel van deze gebedsgenezers? Hoe dient de overheid zich te verhouden tot deze praktijken indien deze grote impact hebben op de kinderen die deze behandelingen ondergaan?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland zichzelf kan zijn. De beweging van neurodiversiteit vind ik dan ook een mooi voorbeeld. Mensen met ADHD, ADD of autisme ervaren de wereld anders. Dit is niet iets waar iemand van genezen zou moeten worden.
Er zijn mensen die dit anders zien of iets anders geloven en dat is hun recht. Deze vrijheden hebben wij grondwettelijk met elkaar vastgelegd. Indien sprake is van strafbare feiten of kindermishandeling is het wél aan de overheid om op te treden. Voor zover ik weet is dat hier niet het geval.
Is er voldoende bewijs van (aanmerkelijke kans op) schade door deze vormen van therapie om een verbod in te stellen?
Dergelijke religieuze bijeenkomsten beschouw ik niet als behandeling van mentale stoornissen bij kinderen zoals deze op basis van de jeugdwet plaatsvindt. Deze bijeenkomsten worden ook niet vanuit andere zorgwetten gezien als behandeling.
Bent u voornemens onderzoek te doen naar mogelijke schade aan kinderen door deze vormen van therapie die stellen autisme te kunnen reduceren of genezen door uitdrijvingen?
Gelet op de antwoorden hierboven ben ik niet voornemens om onderzoek te doen.
Bent u voornemens (verscherpt) toezicht uit te voeren naar gebedsgenezers die claimen autisme of andere mentale stoornissen te kunnen genezen?
Gelet op het feit dat het gaat om religieuze bijeenkomst en er geen sprake is van zorg die vergoed wordt op basis van de Jeugdwet of een andere zorgwet, is er geen toezicht via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Wanneer er vermoedens zijn van kindermishandeling, lichamelijk of geestelijk, dient een melding te worden gemaakt bij Veilig Thuis. Indien er (mogelijk) sprake is van strafbare feiten kunnen mensen terecht bij de politie.
Bent u van mening dat gebedsgenezers die claimen autisme te kunnen genezen recht moeten blijven houden op een algemeen nut beogende instelling (ANBI)-status?
In de wet – artikel 5b Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) – is vastgelegd wat als algemeen nut voor de ANBI-regeling wordt beschouwd. Het gaat om een aantal limitatief opgesomde categorieën, waaronder «religie, levensbeschouwing en spiritualiteit», die tezamen weergeven wat de algemeen geaccepteerde goede doelen zijn.
Mensen hebben vanuit hun levensbeschouwelijke of politieke overtuiging verschillende opvattingen over wat als algemeen nut zou moeten worden beschouwd. Dit valt ook terug te zien in de verschillende doelen die ANBI’s nastreven en de daarbij behorende feitelijke activiteiten. ANBI’s zijn binnen de kaders van de ANBI-regelgeving in principe vrij hoe zij het nastreven van hun doel aanpakken. De grens van deze vrijheid ligt bij overtreding van de wet of waar een instelling door de rechter verboden wordt.
De Belastingdienst toetst of de doelstelling en activiteiten van een instelling vallen binnen één of meer van die categorieën van algemeen nut, genoemd in artikel 5b van de AWR. Als dat het geval is en een instelling voldoet aan de overige voorwaarden zoals bijvoorbeeld voor ten minste 90% het algemeen nut statutair en in de praktijk dienen, heeft deze instelling in principe recht op de ANBI-status. Indien een instelling claimt middels gebed autisme te kunnen genezen, biedt dit geen basis voor de Belastingdienst om de ANBI-status te kunnen weigeren of in te trekken.
Omdat de maatschappelijke opvattingen over wat algemeen nuttig is, niet altijd samengaan met bepaalde activiteiten die door ANBI’s worden verricht, is door toenmalig Staatssecretaris Financiën Vijlbrief een adviescommissie van deskundigen ingesteld. Deze commissie heeft zich gebogen over de vraag welke veranderingen in de regels voor ANBI’s en het toezicht op de naleving van die regels ervoor kunnen zorgen dat deze instellingen geen gedrag vertonen dat ingaat tegen algemeen gangbare waarden en normen. De commissie besteedt in haar rapport2 uitgebreid aandacht aan de (on)mogelijkheid om binnen de ANBI-regelgeving te toetsen aan grondrechten in brede zin en adviseert geen grondrechtentoets op te nemen in de ANBI-regelgeving omdat zij dit onwenselijk, onnodig, en onwerkbaar acht. Het kabinet heeft dit advies overgenomen3, 4.
Tegelijkertijd heeft het kabinet aangegeven dat het belangrijk is om zich uit te blijven spreken. Zoals ik reeds aangaf in mijn beantwoording op vraag 4 vind ik het belangrijk dat iedereen in Nederland zichzelf kan zijn en dat autisme niet iets is waar iemand van kan of zou moeten «genezen».
Welke privacywaarborgen gelden voor mensen die bij een gebedsdienst zoals Revival is Now zeer heftige ervaringen ondergaan, terwijl deze mensen uitgebreid gefilmd worden en direct de volgende dag op YouTube te zien zijn? In hoeverre wordt in dit geval voldaan aan deze privacywaarborgen?
Het registreren en verspreiden van de videobeelden waarop personen herkenbaar zijn, is een verwerking van de persoonsgegevens waarop de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing is. In artikel 6 van de AVG staan zes grondslagen genoemd voor het verwerken van persoonsgegevens. De eerste is toestemming van de persoon om wie het gaat. Als deze grondslag wordt ingeroepen, moet aan enkele voorwaarden zijn voldaan. Zo moet de toestemming «vrij» zijn gegeven. Dit betekent dat de persoon die toestemming geeft, niet onder druk mag worden gezet om toestemming te verlenen en ook geen nadeel mag ondervinden voor het niet verlenen van diens toestemming. Ook moet de toestemming uitdrukkelijk zijn gegeven. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft op haar website5 de voorwaarden voor rechtsgeldige toestemming uitgelegd. Automatische toestemming is niet voldoende.
Bij een vermoeden dat een organisatie zich niet aan de privacywet houdt, kan een tip ingediend worden bij de Autoriteit Persoonsgegevens.6 Gelet op de informatie die tot mij is gekomen zal vanuit het Ministerie van VWS de Autoriteit Persoonsgegevens hierop attenderen. Ik vind het namelijk zeer onwenselijk als beelden van minderjarige kinderen én hun ouders van deze gebedsgenezing op internet terug te vinden zijn en er twijfels bestaan of hier vrijelijk toestemming voor gegeven is.
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierover te oordelen en te handhaven op privacywetgeving indien organisaties zich hier niet aan houden.
Is automatische toestemming voor filmopnames voldoende om directe online plaatsing van zulke heftige beelden waar mensen herkenbaar op staan mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het over het algemeen wenselijk dat herkenbare beelden van autismebehandelingen of andere vormen van intieme vormen van (alternatieve) zorg op (sociale) media gedeeld worden en bent u voornemens hierover nadere regelgeving in te stellen?
Persoonsgegevens betreffende gezondheid of religieuze overtuiging zijn volgens de AVG «bijzondere categorieën van persoonsgegevens». Het verwerken daarvan is verboden, tenzij er een uitzonderingsgrond geldt. De enige uitzonderingsgrond die hier in aanmerking komt is toestemming, waar zoals aangegeven hierboven, voorwaarden aan verbonden zijn. Aangezien hier al regelgeving voor is, acht ik aanvullende regelgeving niet nodig.
Welk gevolg is gegeven aan de uitspraken van de toenmalig Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in reactie op een uitzending van De Monitor uit juli 2020 over de sterke toename van omstreden homeopathische autismegenezingen, waarin hij stelde dat deze signalen serieus opgepakt zouden worden?
Op 27 augustus en op 2 december 2020 heeft uw Kamer antwoord op Kamervragen ontvangen over wat bekend was over CEASE en het voornemen van toenmalig Staatssecretaris Paul Blokhuis om samen met de IGJ en CBG te kijken naar (wettelijke) ingangen om de aanpak van mogelijke schadelijke homeopathische behandelingen te verbeteren. Naar aanleiding van verontrustende berichten en vragen over de homeopathische behandeling van autisme, is er samen met diverse partijen, waaronder IGJ, gekeken naar mogelijkheden van handhaving en toezicht op voorschrijven en gebruik van homeopathische middelen. Aanscherping van toezicht rondom berichtgeving en aanprijzen van dergelijke behandelingen heeft wel plaatsgevonden. De IGJ heeft op basis van de Geneesmiddelenwet de nodige boetes opgelegd voor onterechte medische claims die zijn gedaan omtrent geregistreerde (homeopathische) geneesmiddelen of ongeregistreerde geneesmiddelen. Verdere mogelijke stappen in handhaving, zoals een schadeclaim of strafrechtelijke vervolging, zijn alleen mogelijk als een afnemer aantoonbare schade aan zijn of haar gezondheid heeft gemeld. Een individueel geval van schade door CEASE-therapie was toentertijd niet bekend. In opdracht van de Staatssecretaris is er vervolgens onderzoek uitgezet om de omvang van de problematiek rondom CEASE-therapie te bepalen. Uw kamer is hierover geïnformeerd per brief op 28 januari 20217 en over de resultaten van het onderzoek op 1 juli 2021.8
Daarnaast is onderzoek gedaan naar de omvang en ervaringen met alternatieve behandelingen onder mensen met autisme. Hieronder vallen bijvoorbeeld op voeding gebaseerde interventies, acupunctuur of homeopathische behandelingen. Hieruit bleek dat binnen deze groep van respondenten met een aandoening in het autistisch spectrum, frequent gebruik werd gemaakt van alternatieve therapieën (ongeveer een derde en bij kinderen was de helft). De holistische aanpak en de ruime tijd en aandacht werden genoemd als positieve punten die specifiek werden gewaardeerd. Als risico schetsen onderzoekers dat het waarschijnlijk is dat deze alternatieve behandelingen bijdragen aan de verspreiding van desinformatie over het ontstaan van autisme en de mogelijkheid van genezing.9
Zijn in het oppakken van deze signalen uit De Monitor over autismegenezingen ook praktijken zoals uitdrijvingen betrokken?
Nee, deze zijn daar niet bij betrokken.
Het rekenen van extra kosten door zorgverzekeraars voor het ontvangen van post |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is de Staatssecretaris bekend met het feit dat mensen verzekerd bij IZA Zorgverzekeringen een brief hebben ontvangen dat post van de zorgverzekeraar voortaan niet meer gratis is? Hoe beoordeelt zij het feit dat mensen voortaan €1,25 per maand moeten betalen als zij niet de overstap maken naar digitale correspondentie?
Ja, zoals ik ook in reactie op de motie Leijten heb aangegeven1, hecht ik eraan dat iedereen kan meedoen in onze samenleving en dat niemand wordt buitengesloten. De coöperatie VGZ – waar IZA Zorgverzekeringen onderdeel van uitmaakt – heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport laten weten dat zij kwetsbare groepen verzekerden, zoals verzekerden onder curatele, verzekerden bij wie bronheffing aan de orde is en sociale minima met een gemeentepolis, kosteloos per papier blijft informeren. Daarnaast wordt aan verzekerden de mogelijkheid geboden om in geval van vragen of onduidelijkheden telefonisch contact op te nemen met de zorgverzekeraar.2
Is de Staatssecretaris bekend met het feit dat één op de vijf Nederlanders moeite heeft met digitale vaardigheden?
Ja. Ik ben, zoals ik in mijn reactie3 op het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de Informatiepunten Digitale Overheid heb aangegeven, gestart met een aantal activiteiten om beter inzicht te krijgen in de behoefte van de groep mensen die (al dan niet tijdelijk) niet in staat zijn om zelfstandig gebruik te maken van de (digitale) publieke dienstverlening. De mate waarin mensen in staat zijn om zelfstandig zaken te doen met de overheid hangt samen met de mate van hun zelfstandigheid (zoals bijvoorbeeld onvoldoende digitale vaardigheden), maar ook met de complexiteit van hun persoonlijke situatie en de complexiteit van wetten, regels en de organisatie(s) met wie zij te maken hebben.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat er altijd een niet-digitaal alternatief moet zijn voor burgers in hun communicatie met instellingen die essentieel zijn in het dagelijks leven, zoals verzekeraars en banken? In hoeverre deelt zij de mening dat de drempel voor de niet-digitale weg niet hoger mag zijn dan die voor de digitale weg?
In het kader van de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren zet ik mij ervoor in dat de overheidsdienstverlening aansluit bij de behoeften en leefwereld van burgers en ondernemers en dat zij zelf kunnen kiezen op welke wijze ze gebruik willen maken van de overheidsdienstverlening, digitaal of niet-digitaal. Voor private of semi-publieke organisaties zoals de zorgverzekeraars, kan ik niet bepalen hoe zij de dienstverlening voor hun klanten inrichten, maar met uw Kamer vind ik het van groot belang dat ook mensen die niet van het digitale kanaal gebruik kunnen of willen maken wel bij deze instellingen kunnen blijven meedoen. De Wet Modernisering Elektronisch Bestuurlijk Verkeer is niet van toepassing op private instellingen. Zoals ik heb aangegeven in de Kamer betekent dit dat ik niet kan bepalen hoe de zorgverzekeraars de dienstverlening aan hun klanten regelen. Als toegezegd aan uw Kamer ben ik echter met deze instellingen in gesprek over hoe zij ervoor zorgen dat iedereen mee kan blijven doen. De Kamer ontvangt in oktober bericht over de uitkomsten van deze gesprekken.4 Ik onderzoek daarbij ook de mogelijkheden om tot afspraken te komen die in lijn liggen met het begin dit jaar gestarte brede programma «Toegankelijk Bankieren».In dit programma spannen de Nederlandse banken zich in om de dienstverlening van banken toegankelijker en inclusiever te maken.5 Zij doen dit in nauwe samenwerking de Alliantie Digitaal Samenleven, diverse maatschappelijke organisaties van bijvoorbeeld ouderen, laaggeletterden en mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking en de banken zodat de dienstverlening goed aansluit op de behoeften van alle klanten, waaronder ook specifieke doelgroepen.
Wat vindt de Staatssecretaris ervan dat IZA Zorgverzekeringen de gestegen kosten van postzegels en papier doorberekent aan haar minst digitaalvaardige klanten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt de Staatssecretaris dat mensen recht hebben op communicatie met hun verzekeraar op een manier die voor hen toegankelijk is? Hoe beoordeelt zij het feit dat mensen zonder digitale vaardigheden bij deze zorgverzekeraar straks moeten betalen voor hun correspondentie over zorg? Hoe beoordeelt zij dit in het licht van het feit dat zorgverzekeraars opereren onder strikte publiekrechtelijke randvoorwaarden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het in rekening brengen van een maandelijks bedrag zich volgens de Staatssecretaris tot de motie van het lid Leijten c.s. over altijd een gebruiksvriendelijk niet-digitaal alternatief bieden bij het ontwikkelen van nieuwe digitale middelen (Kamerstuk 26 643, nr. 834)?
Zie antwoord vraag 1.
Bij hoeveel andere (zorg)verzekeraars, banken en (semi-)publieke instellingen worden kosten gerekend om post op papier te ontvangen?
Er is geen landelijk overzicht van private ondernemingen of semi-publieke instellingen die kosten aan hun klanten doorberekenen om post op papier te ontvangen. Zoals de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer heeft laten weten zijn er bij het Ministerie van VWS twee zorgverzekeraars bekend die extra kosten in rekening brengen voor het ontvangen van post op papier.6
Wat gaat de Staatssecretaris doen om te zorgen dat mensen zonder digitale vaardigheden altijd toegang houden tot offline communicatie met deze instellingen, zonder daarvoor extra kosten te hoeven betalen?
Zie antwoord vraag 3.
Het niet uitvoeren van de aangenomen motie Van Esch/Ellemeet over het verder uitbreiden van de pilot met heruitgifte van medicijnen. |
|
Eva van Esch (PvdD), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw reactie op de petitie «Red levens, vernietig geen bruikbare medicijnen»? waarin u aangeeft dat u het verzoek in de petitie en de aangenomen motie Van Esch/Ellemeet hierover weigert uit te voeren, omdat hiermee Europese wetgeving zou worden overtreden?1, 2
Ja.
Bent u het ermee eens dat in het belang van mens en milieu het belangrijk is dat ongebruikte geretourneerde geneesmiddelen niet worden vernietigd, maar worden heruitgegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom weigert u dan de motie uit te voeren en zoekt u niet naar meer mogelijkheden om heruitgifte mogelijk te maken?
Het tegengaan van verspilling verkleint de milieuvoetafdruk van de zorg en is dus in het belang van mens en milieu. Dit geldt dus ook voor het tegengaan van verspilling van geneesmiddelen. Heruitgifte zou een van de manieren kunnen zijn om verspilling van geneesmiddelen tegen te gaan. Feit is echter dat heruitgifte van geneesmiddelen met de huidige Europese wetgeving niet is toegestaan en dat ik daarom deze motie niet kan uitvoeren. Zoals in mijn eerdere Kamerbrieven3 beschreven ga ik in de komende periode proberen draagvlak in Europa te vinden voor een juridische basis voor heruitgifte.
Het borgen van veiligheid en kwaliteit van medicatie is een absolute vereiste. Dat is onderwerp van het wetenschappelijke onderzoek naar heruitgifte van orale oncolytica. Ik bied extra ruimte om dit verder uit te breiden van vier naar veertien ziekenhuizen. Deze kennis is nodig als onderbouwing voor het gesprek in Europa over de belemmerende Europese wetgeving.
Welke Europese wetgeving wordt precies overtreden als het project «Retourmedicatie» van Logistics Community Brabant (LCB) wordt doorgestart?
Heruitgifte van geneesmiddelen is nu wettelijk niet mogelijk vanwege de Europese Geneesmiddelenrichtlijn (2001/83/EG) die geïmplementeerd is in de Geneesmiddelenwet. Deze gaat uit van een gesloten keten door middel van een vergunningensysteem: het European Medication Verification System (EMVS). Dit uitgangspunt is aangescherpt door de komst van Richtlijn 2011/62/EU, de Falsified Medicines Directive (FMD). Hiermee is regelgeving ingevoerd om vervalsingen te bestrijden, om ervoor te zorgen dat geneesmiddelen veilig zijn en om de handel streng te controleren. De specifieke uitwerking van de FMD met betrekking tot het EMVS staat beschreven in de gedelegeerde verordening 2016/161. Heruitgifte is zowel in strijd met het doel en de systematiek van de Europese Geneesmiddelenrichtlijn, als specifiek met artikel 13 van de gedelegeerde verordening 2016/161.
Welke reden heeft u om te veronderstellen dat bij heruitgifte van ongebruikte geretourneerde geneesmiddelen – ook als deze geneesmiddelen geen bijzondere bewaarcondities hebben, nog niet zijn aangebroken en nog niet over de datum zijn – de kwaliteit en de veiligheid niet is gegarandeerd?
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beoordeelt de houdbaarheid van geneesmiddelen op basis van houdbaarheidsstudies. De farmaceutische industrie voert deze studies uit onder gestandaardiseerde bewaarcondities. Op basis daarvan wordt in de productinformatie een houdbaarheid en bewaarcondities vastgesteld. De gevoeligheid van het geneesmiddel en de verpakking voor onder meer temperatuur, licht, lucht, vocht en mechanische krachten verschilt per product. De condities na uitgifte bij de patiënt thuis worden niet gemonitord en daarom is niet bekend wat de invloed is op de kwaliteit en veiligheid van het geneesmiddel. Een apotheek beschikt niet over de informatie en mogelijkheden om de kwaliteit van een geretourneerd geneesmiddel opnieuw vast te stellen.
Daarom zijn de drie in de vraag genoemde voorwaarden niet afdoende om kwaliteit en veiligheid te kunnen garanderen. Ook voor een geneesmiddel zonder bijzondere bewaarcondities moet duidelijk zijn hoe het is bewaard. Dit kan van invloed zijn op de kwaliteit van het medicijn.
Buiten de vastgestelde en onder onbekende bewaarcondities opslaan van geneesmiddelen (bijvoorbeeld in een vochtige badkamer of op de vensterbank in de zon) kan leiden tot ongewenste chemische reacties, waardoor de werkzaamheid van de werkzame stof sneller achteruit gaat of erger, er giftige verbindingen ontstaan, waardoor het geneesmiddel niet veilig meer kan worden gebruikt. Binnen de bestaande pilot heruitgifte zijn strenge voorwaarden gesteld aan de kwaliteitsborging voordat een apotheker overgaat tot heruitgifte. De gevestigd apotheker is bij heruitgifte verantwoordelijk voor de kwaliteit van het heruitgegeven geneesmiddel.
Kunt u de wetenschappelijke basis en bronnen delen die de bewering ondersteunen dat heruitgifte van geneesmiddelen de kwaliteit en veiligheid in gevaar brengt?
Voor zover bekend, zijn er geen onderzoeken die deze specifieke bewering ondersteunen of tegenspreken. In het lopende onderzoek naar de heruitgifte van orale oncolytica is het waarborgen van de kwaliteit en veiligheid uiteraard een belangrijk onderdeel.
Waarom krijgt de heruitgifte van dure orale kankermedicijnen (oncolytica) wél een pilotstatus waarbij niet hoeft te worden gehandhaafd, maar kan heruitgifte van goedkope(re) geneesmiddelen – zoals in het project van LCB – niet via een pilot worden uitgezonderd van de regelgeving?
Heruitgifte van orale oncolytica is gekoppeld aan wetenschappelijk onderzoek dat nodig is om inzicht te krijgen in de haalbaarheid, veiligheid en effecten van heruitgifte van die medicatie. Om de veiligheid te garanderen in het onderzoek, worden de teruggebrachte orale oncolytica alleen opnieuw uitgegeven onder strenge voorwaarden. Er wordt onder andere gewerkt met een gestandaardiseerde werkwijze, een gesealde verpakking met een temperatuurlogger, een authentificatiecheck en de patiënt wordt geïnformeerd over het onderzoek. Dit kost extra tijd van het apotheekteam en vraagt om het gebruik van specifieke materialen. De extra tijd en kosten maken dat heruitgifte vooral financieel haalbaar is bij dure medicatie.
Als Nederland kunnen we geen uitzonderingspositie creëren voor Europese regelgeving. Ik vind het belangrijk dat we de kennis over heruitgifte van dure orale oncolytica opdoen als onderbouwing voor het gesprek in Europa over de belemmerende Europese wetgeving, en daarom heb ik de IGJ gevraagd om in de gecontroleerde setting van dat onderzoek niet te handhaven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het LCB-project voldoet aan de Europese wetgeving óf kan worden uitgezonderd van de Europese wetgeving, net zoals bij de pilot met oncolytica?
In Europa zoek ik de ruimte om de belemmerende regelgeving bij heruitgifte onder de aandacht te brengen. Dit is een langdurig, potentieel moeizaam, proces waar Nederland niet zelf regie over heeft. Ik ben bezig concrete stappen te zetten om medestanders te vinden in Europa (zie ook mijn antwoord op vraag 21). Het LCB zal, net als andere heruitgifte initiatieven moeten wachten, op de uitkomst van dit proces.
In afwachting van dit proces, kan het veld wel aan de slag met projecten die wel binnen de huidige (Europese) regelgeving vallen. Een mooi voorbeeld is het zorgplein van het LCB, een digitale omgeving voor het aanbieden en afnemen van ongebruikt incontinentiemateriaal, verband-, verpleeg- en verzorgingsartikelen.
Gaat u met LCB in gesprek om te kijken hoe het project «Retourmedicatie» wél kan worden voortgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de kosten en baten van het project «Retourmedicatie» van LCB vergelijken met de kosten en baten van medicijnverspilling en -vernietiging, zowel op het gebied van gezondheidszorg als milieueffecten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de kosten en baten van het project «Retourmedicatie». Bovendien is het (nog) niet mogelijk om de precieze kosten en baten ten gevolge van medicijnverspilling vast te stellen voor de gezondheidszorg en het milieu.
Hecht u belang aan projecten waarmee de ecologische voetafdruk van de zorg wordt verminderd, zoals het project «Retourmedicatie» van LCB? Zo ja, hoe ondersteunt u dit soort projecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht aan het verminderen van de ecologische voetafdruk in de zorg. Naast alle grote opgaven op het gebied van toegankelijkheid, betaalbaarheid en uitvoerbaarheid van de zorg, is het belangrijk om in te zetten op een duurzamer en groener zorgstelsel. Zo hebben ik in de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 samen met betrokken partijen doelen geformuleerd om de ecologische voetafdruk te verkleinen.
Ik zet mij op verschillende manieren in om projecten te ondersteunen. De expertise van het zorgveld is hiervoor essentieel. Daarom onderhoud ik actief contact met verschillende veldpartijen, zoals de Groene Zorgalliantie, om knelpunten te identificeren en waar mogelijk weg te nemen. Voorbeelden hiervan zijn het meldpunt van de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ)en de brede verkenning die ik momenteel laat uitvoeren naar knelpunten in wet- en regelgeving die het zorgveld ervaart bij het verduurzamen van de zorg. Daarnaast verstrekken we subsidie om initiatieven van de grond te helpen. Een voorbeeld hiervan is de subsidie voor de Groene OK om het gebruik van milieubelastende narcosegassen zoveel mogelijk te verminderen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Surinaamse Minister van Volksgezondheid aan heeft gegeven dat de Surinaamse bevolking erg gebaat is bij heruitgifte van Nederlandse geneesmiddelen, zoals bedoeld in de aangenomen motie Van Esch/Ellemeet over het LCB-project?3
Het is mij bekend dat deze brief is verstuurd.
Heeft u contact gehad met de Surinaamse Minister van Volksgezondheid over het opnieuw opstarten van het LCB-project? Zo nee, waarom niet?
De betreffende brief was niet aan mij gericht. Ik heb daarover ook geen contact gehad.
Wat vindt u ervan dat de belanghebbende farmaceutische industrie nu zelf de verloopdatum van hun geneesmiddelen bepaalt, terwijl er bewijs is dat bepaalde geneesmiddelen veel langer houdbaar zijn dan die verloopdatum?4
De farmaceutische industrie stelt de verloopdatum niet volledig zelf vast. De fabrikant is verplicht om houdbaarheidsonderzoeken voor het betreffende geneesmiddel uit te voeren volgens internationale regels. De houdbaarheidsdatum die op de verpakking van een geneesmiddel staat vermeld wordt door registratie-autoriteiten, zoals het CBG, beoordeeld en vastgesteld aan de hand van de resultaten van de houdbaarheidsonderzoeken.
Het uitgangspunt bij het vaststellen van de houdbaarheidstermijn is dat de algehele kwaliteit en daarmee de werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel gewaarborgd zijn binnen deze periode. De vastgestelde houdbaarheidstermijn is meestal zo lang als mogelijk op basis van de overlegde resultaten van de houdbaarheidsonderzoeken. Voor producten die geen afname in kwaliteit laten zien, bestaat geen wettelijke verplichting om de studie te continueren tot er daadwerkelijk kwaliteitsverlies optreedt.
Verlengen of verkorten van de houdbaarheid van geneesmiddelen wordt door de farmaceutische industrie over het algemeen aangevraagd op basis van additionele houdbaarheidsgegevens die ten tijde van registratie niet beschikbaar waren. Het CBG beoordeelt de aanvraag volgens dezelfde criteria als bij de initiële aanvraag.
Bent u ervan op de hoogte dat het mogelijk is om door middel van een volgsysteem uitgegeven medicijnen te traceren vanaf het moment dat ze door de apotheek worden ontvangen, tot aan het moment van heruitgifte, waardoor er een gedetailleerd overzicht is van de reis van het medicijn, inclusief informatie over de leverancier, opslagcondities, vervaldatum, datum van uitschrijven en datum van terugboeken? Zo ja, deelt u dan de mening dat een dergelijk volgsysteem de kans op vervalsing van medicijnen zeer klein maakt en de veiligheid van medicijnen daarmee waarborgt?
Ik ben niet op de hoogte van een volgsysteem, zoals u beschrijft, tenzij u doelt op het systeem dat volgt uit de FMD. Dit systeem traceert echter geen verpakkingen van apotheek tot moment van heruitgifte, maar van geneesmiddelenfabrikant tot aan uitgifte in de apotheek aan de patiënt.
Voor zover u doelt op het systeem van de FMD kan ik u meegeven dat sinds de introductie van het controleren van de veiligheidskenmerken in 2019 er in vier jaar (2019–2022) bij IGJ verschillende meldingen zijn ontvangen van vermoedelijke vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen die onderschept zijn voordat ze een Nederlandse patiënt hadden kunnen bereiken. Deze meldingen zijn door IGJ onderzocht en, waar nodig, is daar actie op ondernomen.
Zijn er bij u voorbeelden van vervalsing bekend waarbij gebruik werd gemaakt van een dergelijk volgsysteem? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht aan de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u ervan op de hoogte dat patiënten zelf op internet opzoek gaan naar restmedicatie die zij van andere patiënten kunnen overnemen?5
Naast de voorbeelden zoals verschenen in de media is mij via de IGJ bekend dat geneesmiddelen, waaronder restmedicatie, worden aangeboden via internet. Buiten de legale distributieketen aanbieden en verhandelen van geneesmiddelen is verboden en is in strijd met de Geneesmiddelenwet. De kwaliteit, veiligheid en echtheid kunnen niet worden gegarandeerd. Derhalve is heruitgifte niet toegestaan. Dit geldt ook voor geneesmiddelen die patiënten onderling uitwisselen.
Daarnaast is het niet verstandig om (receptplichtige) geneesmiddelen te gebruiken zonder arts en apotheker te raadplegen. Adequate geneesmiddelenzorg is alleen mogelijk als de behandelaars van de patiënt volledig zijn geïnformeerd.
Zijn er bij u ook voorbeelden bekend van patiënten die zelf op internet opzoek gaan naar restmedicatie, terwijl de benodigde medicatie beschikbaar is maar wordt vernietigd omdat heruitgifte niet mag? Zo ja, hoe reflecteert u hierop?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u ervan op de hoogte dat in Griekenland medicijnen kunnen worden gedoneerd en vervolgens worden heruitgegeven aan mensen die deze nodig hebben? Zo ja, hoe verklaart u dat heruitgifte in Griekenland is toegestaan, terwijl u aangeeft dat heruitgifte in strijd is met de Europese wetgeving?6
Griekenland heeft (net als Italië) tot 2025 een uitzonderingspositie wat betreft de FMD. Dat wil zeggen dat zij tot die tijd niet aangesloten hoeven te zijn op het European Medication Verification System (EMVS). Zij werken nu met een eigen landelijk systeem, maar vanaf 2025 moet dit systeem voldoen aan de eisen van de FMD.
Heruitgifte naar het voorbeeld van Griekenland is hier dus niet mogelijk, omdat Nederland geen uitzonderingspositie op de FMD heeft en ook niet kan verkrijgen. De enige optie om heruitgifte mogelijk te maken is om de belemmerende wetgeving in Europa aan te passen.
Gaat u contact opnemen met uw collega in Griekenland, om te bespreken hoe Griekenland heruitgifte mogelijk heeft gemaakt en wat Nederland hiervan kan leren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u, naar voorbeeld van Griekenland, heruitgifte ook in Nederland mogelijk maken?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u inmiddels in Europa al in gesprek gegaan om medestanders te vinden voor aanpassing van de belemmerede wet- en regelgeving voor heruitgifte? Zo ja, kunt u aangeven welke concrete stappen u al heeft gezet in Europa? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek in Europa wordt op verschillende niveaus gevoerd.
Op 14 juli 2023 heb ik een brief verstuurd gericht aan de Europese Commissie8 ten behoeve van draagvlak voor heruitgifte van geneesmiddelen. In deze brief roep ik op het gesprek aan te gaan over de beperkende aspecten van de Europese wetgeving.
Verder organiseer ik een Europese ronde tafel over duurzame medische producten komend najaar. Er zijn in dit kader informele gesprekken gestart met een aantal lidstaten dat belangstelling heeft om hierover te spreken en van elkaar te leren
Een andere belangrijke route loopt via het veld via het (uitbreiden van) het contact dat de onderzoekers van de pilot en de beroepsvereniging hebben met hun collega’s in Europa om hen te informeren en enthousiasmeren voor de potentie van heruitgifte van bepaalde medicatie.
Kunt u de Kamer periodiek op de hoogte houden van uw vorderingen in Europa ten aanzien van dit onderwerp?
Zodra er concrete vorderingen in Europa worden gemaakt, zal ik de Kamer hierover informeren.
Kunt u al een inschatting maken van het krachtenveld en het draagvlak in Europa voor het wijzigen van belemmerende wet- en regelgeving voor heruitgifte?
Helaas kan ik die nog niet maken. Het is een spanningsveld tussen duurzaamheid en betaalbaarheid aan de ene kant en een veilige medicijnketen aan de andere kant. Ik heb op informele wijze vernomen dat een aantal lidstaten interesse hebben om hierover te spreken. Daarentegen zijn er ook lidstaten met sterke principes op het gebied van een gesloten medicatieketen.
Hoe lang denkt u nodig te hebben voordat u in Europa genoeg medestanders heeft gevonden?
Hier kan ik moeilijk een inschatting van maken, maar ik hoop voor het einde van het jaar een beeld te hebben van hoe andere Europese landen aankijken tegen heruitgifte.
Het bericht 'Tilburg bezuinigt flink op Wmo, inwoners krijgen minder huishoudelijke hulp: 'Klachten blijven binnenkomen’' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tilburg bezuinigt flink op Wmo, inwoners krijgen minder huishoudelijke hulp: «Klachten blijven binnenkomen»» van 1 juni 2023?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat de rijksoverheid bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 verantwoordelijk is om er op toe te zien of gemeenten voldoen aan de randvoorwaarden om grote verschillen in de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en ondersteuning tussen gemeenten te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten voeren de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) op eigen juridisch gezag uit. Gemeenten hebben bij de totstandkoming van de Wmo 2015 ruime beleidsvrijheid gekregen om hun lokale beleid zo in te richten dat het aansluit bij de behoeften van hun inwoners en om op basis van lokale democratische besluitvormingsprocessen en de lokale ondersteuningsstructuur invulling te geven aan hun wettelijke verantwoordelijkheid.
Hoe wordt vanuit de rijksoverheid erop toegezien of gemeenten bij de uitvoering van de Wmo 2015 voldoen aan die randvoorwaarden?
Indien mij bijvoorbeeld structureel signalen bereiken van een veronderstelde ondeugdelijke uitvoering van de wet in een bepaalde gemeente, kan ik, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, overwegen interbestuurlijk toezicht in te zetten en te interveniëren.
Ten aanzien van besluitvorming door gemeenten in het individuele geval staat rechtsbescherming open. Indien een inwoner meent dat zijn of haar gemeente de Wmo 2015 en/of het lokale beleid niet juist toepast, kan de inwoner rechtsmiddelen aanwenden tegen besluitvorming van de gemeente. Ook kan de inwoner een klacht indienen bij de gemeente en zich eventueel wenden tot de Nationale ombudsman. De rechtbank Zeeland- West Brabant heeft de toepassing van het in 2020 gewijzigde beleidskader van de gemeente Tilburg eerder in een individuele situatie als redelijk beoordeeld (ECLI:NL:RBZWB:2023:49 gepubliceerd 10 januari 2023: ECLI:NL:RBZWB:2023:49, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, AWB- 21_4133 (rechtspraak.nl).
Bent u het er mee eens dat, gezien dit bericht, de gemeente Tilburg mogelijk niet meer voldoet aan die randvoorwaarden als het gaat om de uitvoering van de Wmo 2015?
Dat kan niet worden beoordeeld op basis van het door u aangehaalde bericht in de media.
Is bij u bekend of vergelijkbare situaties rondom de uitvoering van de Wmo 2015 spelen in andere gemeenten in Nederland?
Meerdere gemeenten geven aan te kampen met personele en budgettaire tekorten. Dit mag er niet toe leiden dat de Wmo 2015 niet naar behoren wordt uitgevoerd, maar we zien, ook ten aanzien van de Wmo 2015, dat de zogenoemde houdbaarheid onder druk staat. Daarom is met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten afgesproken dat we de komende periode een houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015 uitvoeren, waarin gemeenten en Rijk samen kijken naar de nabije toekomst en de uitdagingen ten aanzien van de Wmo 2015.
Heeft de rijksoverheid voldoende zicht of er voldaan wordt aan de randvoorwaarden rondom de uitvoering van de Wmo 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?
In aanvulling op de antwoorden op de vragen 2 tot en met 5 is het van belang om te benadrukken, dat er veelvuldig (evaluatief) onderzoek plaatsvindt naar de werking van de Wmo 2015 en met name naar de uitvoeringspraktijk. Conclusies uit dergelijke onderzoeken worden vanzelfsprekend besproken met gemeenten, aanbieders en cliënten. Zo zijn bijvoorbeeld naar aanleiding van een uitgebreide evaluatie van het Sociaal Cultureel Planbureau ten aanzien van de Hervorming van de Langdurige Zorg vele regionale bijeenkomsten georganiseerd, om de conclusies te duiden en op lokaal niveau te onderzoeken hoe verbetering kan worden aangebracht aan en in de uitvoeringspraktijk. Deze «Merkbaar Beter Thuis» bijeenkomsten werden veelvuldig bezocht door zowel gemeenten, cliënten(organisaties) en (zorg)aanbieders.
Krijgen de gemeenten voldoende ondersteuning vanuit de rijksoverheid voor de uitvoering van Wmo 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Rijk is voortdurend in gesprek met de VNG en gemeenten, zodat bijgestuurd kan worden indien nodig. Ook worden gemeenten op vele vlakken, zowel inhoudelijk als financieel, ondersteund door mijn ministerie om de uitvoeringspraktijk te verbeteren of te versterken.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Deze drie 14-jarigen moeten voor hun moeder zorgen: ‘Soms ben ik er wel klaar mee’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u dit artikel en wat vindt u van de situatie die deze kinderen schetsen?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel. Ik constateer dat hier sprake is van een zorgelijke en soms ook pijnlijke situatie. Hoewel het mooi is als mensen voor elkaar zorgen, is het zeker bij jongeren niet de bedoeling dat dit ten koste gaat van gelijke kansen en ontwikkeling. Het is duidelijk dat bij de jongeren uit het artikel de verantwoordelijkheid zwaar op hen drukt.
Vindt u dat deze jonge mantelzorgers voldoende worden herkend en erkend door gemeenten, zorgorganisaties en scholen?
Over het algemeen liggen er mogelijkheden voor een sterkere herkenning en erkenning van jonge mantelzorgers. Het is belangrijk dat er op zoveel mogelijk plaatsen oog is voor de jonge mantelzorger. In de mantelzorgagenda, die ik voor het zomerreces aan uw Kamer verzend, zijn maatregelen opgenomen die zich hierop richten. Zo faciliteert VWS de Strategische Alliantie Jonge Mantelzorg in het opzetten van een bewustwordingscampagne voor betere erkenning van jonge mantelzorgers. Verder wordt momenteel door het Ministerie van OCW onderzoek gedaan naar de oorzaken van stress en prestatiedruk onder studenten, en wordt er gewerkt aan een integrale aanpak studentenwelzijn. Scholen hebben niet altijd goed zicht op welke studenten mantelzorger zijn. Dat kan verschillende oorzaken hebben. Studenten maken het niet altijd zelf bekend, maar ook de instelling communiceert niet altijd proactief over de voorzieningen die zij voor mantelzorgers bieden. Scholen bieden namelijk wel mogelijkheden voor studenten die ook mantelzorger zijn om hun opleiding te kunnen blijven volgen. Dat kan door middel van extra herkansingsmogelijkheden, uitstel van een bindend studieadvies of begeleiding vanuit de studieadviseur.
Is er veel bekend over de gevolgen van het op jonge leeftijd mantelzorger zijn? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
In Nederland valt het onderzoek naar jonge mantelzorgers binnen de monitor informele zorg van het Sociaal Cultureel Planbureau. In juni 2022 is een update2 gegeven met daarin kerncijfers jonge mantelzorgers. Het SCP schrijf dat 33% van de jongeren zich matig belast voelt door het geven van hulp. Dit aandeel ligt hoger onder de intensieve helpers (45%). Een kleine minderheid (3%) voelt zich ernstig belast door het geven van hulp. De mensen die ernstig belast zijn, ervaren bijvoorbeeld dat de situatie van de persoon voor wie zij zorgen hen nooit loslaat, dat zij meer moeite hebben om hun huishouden te regelen of dat hun gezondheid achteruitgegaan is door het helpen. De belasting ligt hoger bij jongeren die iemand helpen met psychische of psychosociale klachten.
Onder welke wet vallen «jonge mantelzorgers»: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Wet op de jeugdzorg? Ziet u dat er vervolgens sprake kan zijn van tegengestelde vraagstukken en belangen?
Wanneer het gaat om het ondersteunen van mantelzorgers is de Wmo van toepassing. Als het gaat om de verhouding tussen onderwijs en mantelzorg is onderwijswetgeving van toepassing. Als de jonge mantelzorger zelf hulp nodig heeft, hangt het af van de leeftijd en aard van de klachten of sprake is van de Jeugdwet, de Wmo, de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.
Hebben gemeenten jonge mantelzorgers voldoende in het zicht? Zijn zij bij gemeenten bekend of kunnen zij zich ergens melden?
Of gemeenten jonge mantelzorgers specifiek in het zicht hebben, wisselt per gemeente. Cijfermatig is er landelijk beeld van het aantal jonge mantelzorgers. We weten door onderzoek van het SCP dat ruim een kwart van de 16–24-jarigen hulp geeft aan een zieke naaste. Het gaat om ongeveer 500.000 mensen. Maar niet iedereen ziet zichzelf op mantelzorger, of gaat voor ondersteuning naar de gemeenten. Zij kunnen zich wel melden als ze behoefte hebben aan ondersteuning. Gemeenten dragen verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van mantelzorgers, jonge mantelzorgers zijn één van de groepen die in deze verantwoordelijkheid een erkende positie verdienen.
Komen jonge mantelzorgers in de knel, omdat zij worden geconfronteerd met de gebruikelijke zorg die wij elkaar bieden? Zijn hier cijfers of onderzoeken over bekend?
Uit de publicatie van het SCP uit 2022 blijkt dat een kwart van de jongeren die hulp biedt aan een naastte binnen de zogenaamde mantelzorgklem valt. Met deze term wordt bedoeld dat de jongere het idee heeft dat niemand anders de naaste kan helpen, of dat de naaste het liefst door de jongere wordt geholpen. Dit kan ertoe leiden dat de jonge mantelzorger meer verantwoordelijkheid op zich neemt dan wenselijk.
Is bekend hoeveel gemeenten in Nederland beleid of projecten hebben, specifiek voor jonge mantelzorgers?
Op landelijk niveau zijn hier geen gegevens over beschikbaar.
Kan een jonge mantelzorger, een minderjarige mantelzorger, ook gebruik maken van mantelzorgondersteuning en de gemeentelijke cliëntondersteuner? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Jonge mantelzorgers kunnen voor de ondersteuning gebruik maken van de voorzieningen vanuit de gemeente. Ook van de onafhankelijk cliëntondersteuner. Het hangt van de hulpvraag af welke middelen en voorzieningen van toepassing zijn op de situatie.
Zou u in overleg willen gaan met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om gemeenten te stimuleren meer ondersteuning aan deze groep te bieden en dan specifiek de mentale gevolgen die jonge mantelzorgers op termijn kunnen ervaren?
Met inwerkingtreding van het GALA en de toekenning van de brede SPUK zijn er middelen beschikbaar voor gemeenten om, als dat nodig is, aanvullende ondersteuning gericht op jonge mantelzorgers mogelijk te maken. Dit gebeurt vanuit het onderdeel «sociale basis op orde».
Daarnaast zijn in het GALA ook afspraken opgenomen om gemeenten te stimuleren om de mentale gezondheid van mensen te versterken en ervoor te zorgen dat iedereen mee kan blijven doen. Om gemeenten hierin te ondersteunen zijn, vanuit het Meerjarenprogramma depressiepreventie, ketenaanpakken voor risicogroepen ontwikkeld. Eén van die aanpakken richt zich op mantelzorgers. De ketenaanpak «mantelzorgers» is ontwikkeld vanuit het perspectief dat mantelzorgers steeds meer taken en verantwoordelijkheden krijgen, dit combineren met hun eigen gezinsleven, een opleiding of een baan en hun eigen gezondheid. In de aanpak is tevens specifieke aandacht voor de doelgroep Jonge mantelzorgers. Als fysieke en/of mentale belasting bij mantelzorgers té lang té hoog is kan dit leiden tot overbelasting. Die somberheid (op den duur) kan leiden tot depressieve klachten. Om mantelzorgers te ondersteunen is samenwerking nodig en dit kan via deze ketenaanpak vorm worden gegeven. De ketenaanpak gericht op mantelzorgers is in mei 2023 opgeleverd en beschikbaar om te gebruiken. In mijn gesprekken met de VNG ga ik gemeenten hierop wijzen.
De uitzending ‘Leven na een amputatie’ |
|
Lucille Werner (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Leven na een amputatie» van de Publieke Tribune?1
Ja.
Kent u de organisatie Korter maar Krachtig (vereniging voor mensen met een prothese c.q. orthese) alsmede hun magazine Kort & Krachtig?2
Ik ken de organisatie Korter maar Krachtig – ik voer daar met enige regelmaat overleg mee – en ik ben op de hoogte van het bestaan van het magazine, maar ik ken de inhoud ervan niet.
Wat vindt u ervan dat iemand die al decennia in een huis woont en een amputatie moet ondergaan van de gemeente 2.000 euro krijgt om te «verkassen», maar dat de gemeente niet bereid is om een traplift te bekostigen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015, waarbij zij binnen het wettelijke kader beleidsvrijheid hebben t.a.v. deze uitvoering. De gemeenteraad controleert of het college het vastgestelde beleid op correcte wijze uitvoert. Gemeenten zijn verplicht een onderzoek te verrichten naar iemands ondersteuningsbehoefte en indien meerdere oplossingen passend zijn, kunnen zij voor de goedkoopste optie kiezen. Verhuizen naar een aangepaste woning, al dan niet met een verhuisvergoeding, kan in sommige gevallen een passende oplossing zijn. Mocht een cliënt het niet eens zijn met een dergelijk beluit van een gemeente, kan hij/zij daar bezwaar tegen maken. Ik ken deze specifieke situatie niet en kan er daarom geen uitspraken over doen.
Wat vindt u van het feit dat revalidatiebedrijven een software blokkade inbouwen in bijvoorbeeld een dure kunstknie (prijs van een auto), terwijl de knie na zes jaar nog goed te gebruiken is?
Ik heb begrepen dat dit te maken heeft met veiligheidsredenen en onderhoud. Er zijn na deze periode soms updates nodig in de software en/of hardware, waar de fabrikant voor verantwoordelijk is. De gebruiker krijgt tijdens dit onderhoud een vervangende kunstknie in bruikleen. Kunstknieën worden vervolgens door de fabrikanten onderhouden en nagekeken, en waar nodig voorzien van updates in hard- en software. Een deel van deze kunstknieën is daarna weer opnieuw te gebruiken.
Wat vindt u van het feit dat gemeenten weinig tot geen kennis hebben van sportrolstoelen waardoor nieuwe rolstoelen worden aangeschaft terwijl door lagers te vervangen, de stoel weer jarenlang te gebruiken is?
Mij is niet bekend of en hoe vaak dit voorkomt. Een gemeente moet zorgen dat de kennis voor doelmatig gebruik van hulpmiddelen beschikbaar is. Daarover maken gemeenten afspraken met o.a. hun gecontracteerde hulpmiddelenleverancier(s). Mijn indruk is dat over het algemeen voldoende kennis aanwezig is bij gemeenten en leveranciers om doelmatig gebruik van hulpmiddelen te bewerkstelligen.
Wat vindt u van het feit dat bijdragen voor hulpmiddelen (sportrolstoel) uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bij de ene gemeente 1.500 euro is, bij een andere 2.500 euro en bij een derde 4.500 euro?
Een gemeente dient voor een inwoner de ondersteuningsbehoefte in kaart te brengen en maatwerk toe te passen t.b.v. het versterken van de zelfredzaamheid en participatie. Een maatwerkvoorziening kan ook bestaan uit een tegemoetkoming voor de aanschaf van een hulpmiddel. In het geval gemeenten een standaardvergoeding hanteren als tegemoetkoming op een sportrolstoel, is geen sprake meer van maatwerk en is dat niet in lijn met de Wmo 2015. Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten gebruik maken van standaardvergoedingen.
Wat vindt u van het feit dat bij verhuizing van gemeente A naar gemeente B betrokkene een nieuwe dure aangepaste fiets kreeg omdat er een ander contract was met een hulpmiddelenleverancier?
Deze specifieke casus is mij niet bekend. In het algemeen geldt dat er een verhuisconvenant bestaat met afspraken over het meeverhuizen van een op-maat-gemaakt hulpmiddel, waarbij gemeenten altijd in individuele gevallen een beoordeling maken of het hulpmiddel bijvoorbeeld al is afgeschreven. In dat geval zou het verstrekken van een nieuwe fiets een logisch besluit zijn. Ik ga ervan uit dat gemeenten goed inkoopbeleid hebben, waarbij zij gebruik maken van de «Handreiking inkoop hulpmiddelen» van de VNG.
Wat vindt u ervan dat veel gemeenten geen beleid hebben voor mensen met een prothese?
Gemeenten hoeven niet voor iedere doelgroep specifiek doelgroepenbeleid te hebben. Als mensen met een prothese beperkt worden in hun vermogen om te participeren in de samenleving of in hun zelfredzaamheid, kunnen zij zich tot de gemeente wenden. Een gemeente onderzoekt of en welke voorziening er kan worden verstrekt.
Wat vindt u van het feit dat in veel gemeenten onafhankelijke cliëntondersteuners niet bekend of niet aanwezig zijn?
Gemeenten en zorgkantoren zijn ervoor verantwoordelijk dat inwoners en cliënten met hun naasten, wanneer zij daaraan behoefte hebben, cliëntondersteuning kunnen krijgen. Elke gemeente heeft cliëntondersteuning ingekocht. Op de website www.regelhulp.nl is een overzicht te vinden met contactgegevens van cliëntondersteuning in elke gemeente en van elk zorgkantoor. Uit de monitor van het RIVM over de ontwikkeling van clientondersteuning bleek echter dat de functie clientondersteuning nog onvoldoende bekend is.3 Om de bekendheid van clientondersteuning én het bereik te vergroten, heb ik met de VNG en Movisie afspraken gemaakt over hoe de ingezette beweging om cliëntondersteuning te versterken kan worden voortgezet en wat aanvullend nodig is.
Wat vindt u van het feit dat veel zorgverzekeraars bij de jaarvergoeding (zie ook vraag 13) geen rekening houden met de aard en functionaliteit van de prothese waardoor er amper maatwerk voor cliënten mogelijk is?
Zorgverzekeraars zijn ervoor verantwoordelijk dat zij de zorg uit het basispakket van de Zorgverzekeringswet contracteren voor hun verzekerden. Inhoudelijke en financiële afspraken zijn daarbij tussen de zorgverzekeraar en leverancier.
Wat kunt u eraan doen dat een relatief goedkope prothese zoals een doucheprothese geweigerd wordt maar dat onder de Wmo wel de gehele douche wordt aangepast?
In principe worden protheses vergoed die nat mogen worden. Het is aan verzekeraars om de beoordeling te maken of iemand hiervoor in aanmerking komt. Het is aan gemeenten en verzekeraars om de verstrekking van hulpmiddelen en andere voorzieningen op elkaar af te stemmen.
Kunt u aangeven of bij de verstrekking van hulpmiddelen domeinoverstijgend wordt gewerkt?
Op grond van de Wmo 2015 zijn gemeenten verplicht om af te stemmen met aanpalende leefgebieden. Met de verbeteragenda hulpmiddelen heb ik samen met alle betrokken partijen in de hulpmiddelenverstrekking gewerkt aan een intensivering van de domeinoverstijgende samenwerking. Inmiddels weten hulpmiddelenverstrekkers en -leveranciers elkaar steeds beter te vinden.
Kent u de brancheorganisatie NVSO Orthobanda?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een prothese-ondernemer een jaarlijkse vergoeding krijgt waarbij alle kosten die hij heeft gemaakt in termijnen worden vergoed en dus bank van een lening is voor de zorgverzekeraar?
Zie antwoord op vraag 10.
Waarom wordt de prothese niet in één keer vergoed door de zorgverzekeraars en wordt er een jaarlijkse betaling voor onderhoud gedaan in plaats van een jaarvergoeding waarbij de kosten voor aanschaf in termijnen worden vergoed en het risico van overlijden door de cliënt bij de ondernemer wordt gelegd?
Zie antwoord vraag 14.
Kent u de brancheorganisatie F-med?
Ja.
Klopt het dat het aantal mensen dat een stoma nodig heeft qua aantal een redelijk stabiele groep is?
Ja, het betreft hier ongeveer 66.000–74.000 gebruikers.4
Kunt u een overzicht geven van de prijsontwikkeling van stoma-materiaal, alsmede de totale uitgaven aan stoma-materiaal over de laatste tien jaren?
Ik heb geen inzicht in deze prijsontwikkeling, want de contractering is een proces tussen zorgverzekeraars en leveranciers. De prijzen die zorgverzekeraars uiteindelijk betalen zijn niet openbaar. Gegevens over de totale uitgaven zijn wel te vinden in het Genees- en hulpmiddelen Informatie Project (GIP) van het Zorginstituut. Uit de gegevens over de periode 2017–2021 blijken de totale uitgaven van stoma-materiaal te variëren tussen € 105 miljoen en € 120 miljoen.
Moeten medische bedrijven die dit soort gespecialiseerde hulpmiddelen leveren de data die ze over de patiënt bijhouden ook delen in een persoonlijke gezondheidsomgeving (PGO) en klopt het dat ze de data niet mogen delen met fabrikanten?
Nee, medische bedrijven hoeven en kunnen hun data over patiënten nu niet delen met PGO’s van deze patiënten. Op dit moment wordt met name gewerkt aan het ontsluiten van gegevens door de verschillende zorgsectoren. Het delen van gezondheidsgegevens is niet toegestaan tenzij er een uitzonderingsgrond van toepassing is (zoals toestemming of een wettelijke grondslag die dat mogelijk maakt). Het is aan de medische bedrijven om aan te tonen dat van een dergelijke uitzondering sprake is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 19 juni aanstaande?
Dat is helaas niet gelukt.
De A-status van corona en het RIVM-advies over een mogelijke wijziging van die status |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wanneer heeft u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd te adviseren in hoeverre de volksgezondheid vordert de A-status voor COVID-19 te behouden en zo niet, of COVID-19 tot een andere in de Wet publieke gezondheid genoemde groep behoort en welke groep of status dat in dat geval zou moeten zijn?1
Ik heb het RIVM op 31 mei jl. gevraagd te adviseren over of het belang van de volksgezondheid vordert dat COVID-19 de A-status behoudt, en zo niet, of COVID-19 tot een andere in de Wet publieke gezondheid genoemde groep zou moeten behoren en welke groep dat in dat geval zou moeten zijn en waarom.
Kunt u de brief waarmee u dat advies vraagt aan de Kamer doen toekomen?
Ik heb het advies van het RIVM op 12 juni jl. ontvangen en diezelfde dag met uw Kamer gedeeld.2 In het advies van het RIVM is ook de adviesaanvraag opgenomen.
Indien de indeling van de groep bekend is, kan u dan aangeven wat het handelingsperspectief is in de betreffende groep of status?
In mijn brief van 16 juni heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om de A-status van COVID-19 te laten vervallen en de gevolgen van dit besluit.
Kunt u aangeven in hoeverre de aanbevolen groep of status nog kan veranderen? Zo ja, wat zijn daar de voorwaarden van?
Ik heb besloten het advies van het RIVM van 12 juni jl. op te volgen. Dit betekent dat COVID-19 niet langer wordt aangemerkt als infectieziekte behorende tot groep A of één van de andere in de Wet publieke gezondheid genoemde groepen (B1, B2 of C). Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 16 juni.
Kunt u bevorderen dat het RIVM binnen tien dagen advies uitbrengt en dat advies per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2, heb ik uw Kamer het advies van het RIVM zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies toegestuurd.
Kunt u deze vragen binnen tien dagen beantwoorden ivm de plenaire behandeling van wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid tot incorporatie van de Regeling mpox B1?2
Deze vragen zijn binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord en tijdig voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid tot incorporatie van de Regeling mpox B1.
Het bericht ‘Nog geen 20 procent van jongeren haalde gratis hpv-prik: ‘Kan veel ellende voorkomen’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nog geen 20 procent van jongeren haalde gratis hpv-prik: «Kan veel ellende voorkomen»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het resultaat dat na vijf maanden nog geen 20 procent van de in het begin van dit jaar genodigden voor een HPV vaccinatie (ruim 1,3 miljoen jongvolwassenen tussen de 18 en 27 jaar) het vaccin hebben gehaald?
Er zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd om de vaccinatie-bereidheid van niet-gevaccineerde vrouwen en mannen uit de doelgroep in te schatten. Vaccinatiebereidheid is niet hetzelfde als daadwerkelijke opkomst, maar wel de best beschikbare voorspeller. Uiting van voornemens vertaalt zich niet 1-op-1 naar daadwerkelijk gedrag. Het is ingewikkeld om exacte inschattingen te maken over de uiteindelijke opkomstpercentages van een campagne. Daarom zijn de resultaten van de onderzoeken naar vaccinatiebereidheid ook expliciet niet gebruikt als doelstelling, maar als richting voor de voorbereidende activiteiten.
Het uitgangspunt van deze HPV-campagne voor jongvolwassenen is om de mogelijkheid te bieden aan deze groep om zich alsnog te laten vaccineren tegen HPV. Elke gevaccineerd persoon is er één in het verminderen van ziektelast en sterfte veroorzaakt door HPV-gerelateerde kanker. Het was op voorhand bekend dat het lastig is deze doelgroep aan te zetten zich daadwerkelijk te laten vaccineren. Ik ben dan ook niet ontevreden over de voorlopige opkomst; uiteraard zou ik graag zien dat nog meer jongvolwassenen de vaccinatie tegen HPV nemen. Ik hoop en verwacht dat dit nog verder zal toenemen naar aanleiding van de lopende inspanningen van het RIVM en de GGD» en.
Kunt u reflecteren op eerdere onderzoeken waaruit bleek dat de helft van de jongvolwassenen het vaccin alsnog wilde halen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u een verklaring voor het verschil tussen de bereidwilligheid en het daadwerkelijk gehaalde percentage? Zo ja, hoe komt dit?
Er zijn verschillende factoren, die van invloed kunnen zijn op de opkomst; dit hangt af van het onderwerp en de doelgroep. Het is bekend dat deze doelgroep relatief weinig kennis heeft over HPV(-vaccinatie) en dat het halen van een vaccinatie voor deze doelgroep zeer laagdrempelig moet worden gemaakt. Daarom is er, via co-creatie, samen met representanten van de doelgroep nagedacht over wat uiteindelijk de «Mis «m niet!»-voorlichtingscampagne is geworden en bieden GGD »en vaccinaties steeds meer aan op plekken, waar de doelgroep zich al bevindt, zonder dat daar een afspraak voor gemaakt moet worden. Bijvoorbeeld met vaccinatiebussen en pop up locaties in winkelcentra, bij onderwijsinstellingen en op en rond treinstations.
Ik vind het verder van belang te benadrukken dat opkomst niet volledig maakbaar is vanuit de overheid en mensen zelf de keuze maken of zij de vaccinatie wel of niet willen halen. Ook moeten we ons realiseren dat er sprake is van een algemene internationale dip in de vaccinatiebereidheid, waarschijnlijk als gevolg van de coronapandemie. Dat neemt niet weg dat er ingezet wordt op goede informatievoorziening en maximale toegankelijkheid.
Wat gaat u doen om de HPV vaccinatie graad specifiek onder deze groep jongeren te verhogen?
Er wordt volop ingezet om jongvolwassenen de kans te geven de prik snel en gemakkelijk te halen. De HPV-vaccinatie voor jongvolwassenen is alleen in 2023 gratis en bestaat uit een serie van 2 prikken, waar minimaal 5 maanden tussen moeten zitten. Daarom is het belangrijk dat uiterlijk in juli de eerste prik wordt gehaald om de vaccinatieserie kosteloos af te ronden in 2023. Om dit extra onder de aandacht te brengen is er begin juni door het RIVM samen met de GGD» en de eerdergenoemde «Mis «m niet!»-campagne georganiseerd. Om jongvolwassenen te bereiken zette de campagne met name in op onlineadvertenties via sociale media en buitenreclame op plekken waar veel mensen uit de doelgroep komen. Door de campagne was er ook in diverse media weer aandacht voor de vaccinatiecampagne, wat de zichtbaarheid vergroot en het belang van de vaccinatie onderstreept.
Kunt u per categorie uitsplitsen wat de huidige vaccinatiegraad is, gezien de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft gesteld dat een vaccinatiegraad van 90% nodig is om baarmoederhalskanker de wereld uit te krijgen?
De vaccinatiegraad wordt bepaald door het RIVM en gerapporteerd in hun jaarlijkse Vaccinatiegraadrapport. In mijn brief over het Vaccinatiegraadrapport 2022 en de voortgang over de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties», die ik voor het zomerreces met uw Kamer zal delen, ga ik onder andere in op de HPV-vaccinatiegraad. In het Vaccinatiegraadrapport 2022 zijn de resultaten van de HPV-campagne voor jongvolwassenen tussen de 18 en 27 jaar niet meegenomen, gezien pas na afronding van de campagne resultaten kunnen worden meegenomen in de bepaling.
Deelt u het gevoel voor urgentie voor jongeren in de laatste leeftijdscategorie (tot en met 27 jaar), gezien het feit dat er een halfjaar tussen de twee vaccinaties moet zitten?
Ja, zie antwoord op vraag 5.
Wat gebeurt er met HPV vaccinaties die dreigen over de houdbaarheidsdatum te gaan?
Alle inzet is erop gericht om de HPV-vaccins zo optimaal mogelijk te benutten, bijvoorbeeld binnen het reguliere Rijksvaccinatieprogramma. Als dat niet lukt, dan zal er gekeken worden naar alternatieve bestemmingen voor de vaccins, bijvoorbeeld middels verkoop of donatie aan het buitenland.
Bent u bereid om de vaccins die over de houdbaarheidsdatum dreigen te gaan te gebruiken voor jongeren die net buiten de leeftijdscategorie vallen indien zij dit zelf wensen?
De Gezondheidsraad adviseert op basis van wetenschappelijke literatuur over het vaccinatieaanbod van de overheid. Op grond van deze advisering wordt er vervolgens een besluit genomen over landelijke invoering. In dit geval heeft de commissie geadviseerd de vaccinatie aan te bieden aan mensen tot en met 26 jaar oud. In 2019 heeft mijn ambtsvoorganger dit advies overgenomen. Er zijn in de tussentijd geen nieuwe wetenschappelijk inzichten, die reden geven om af te wijken van het advies van de Gezondheidsraad. De campagne richt zich daarom op de doelgroep zoals is vastgesteld. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 aangeef zal er alles aan gedaan worden om de HPV-vaccins zo optimaal mogelijk te benutten.