Het bericht Dubbel verdriet om verlies Danique |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dubbel verdriet om verlies Danique» en het bericht «Danique blijkt nergens recht op te hebben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit verhaal schrijnend is?
Het moet zonder meer een vreselijke ervaring zijn om te bevallen van een doodgeboren kindje of van een kindje dat kort na de geboorte overlijdt. Dat ouders dit als een groot verdriet ervaren, kan ik mij goed voorstellen.
Waarom gelden er verschillende rechten voor ouders die hun kind verliezen na een verschillende zwangerschapsduur? Wat is het verschil tussen het verliezen van een kind na een zwangerschap van 22 weken, 25 weken of 40 weken?
De duur van de zwangerschap is van belang met betrekking tot de plicht tot begraven of cremeren zoals deze in de Wet op de lijkbezorging is geregeld. Als de zwangerschap voor het overlijden meer dan 24 weken heeft geduurd geldt zonder meer de plicht tot begraven of cremeren. Maar die plicht is er niet als een kindje na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken ter wereld is gekomen en vervolgens minder dan 24 uur heeft geleefd.
Wanneer binnen 24 weken van de zwangerschap een kind levenloos ter wereld komt, is de Wet op de lijkbezorging niet van toepassing. Er bestaat dan de keuze om zelf te beschikken over het lichaam van het doodgeboren kindje of om het kindje bij het ziekenhuis achter te laten. Met een doktersverklaring in de zin van artikel 11a van de Wet op de lijkbezorging kan het kindje worden begraven op een begraafplaats of worden gecremeerd.
Of de kosten van de uitvaart ook in dergelijke gevallen moeten worden vergoed, is een zaak tussen de verzekeraar en de ouders. Het hangt onder meer af van de polis die de verzekerden hebben gesloten. Het staat verzekeraars daarbij natuurlijk vrij om, in die gevallen dat er geen sprake is van een recht op vergoeding van uitvaartkosten, zelf een coulanceregeling te hanteren. Een uitvaartverzekeraar heeft inmiddels aangegeven haar leden, de verzekerden, te willen voorleggen of de toepassing van haar beleid ten aanzien van de grens van 24 weken als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen moet worden aangepast.
Op grond van een interne richtlijn verstrekt UWV pas een zwangerschaps- en bevallingsuitkering bij de grens van 24 weken zwangerschap. Heeft de werkneemster in de eerste 24 weken een miskraam of abortus dan heeft zij geen recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof is in deze situatie dus niet van toepassing. Dat neemt niet weg dat een voortijdige bevalling – en daarmee een beëindiging van de zwangerschap – een fysieke en emotionele gebeurtenis is, die zich slecht kan verhouden tot het verrichten van werk. Gelet op de fysieke en mentale gevolgen die een voortijdige bevalling kan hebben op de werkende is dit een situatie die valt in de sfeer van ziekte. Bij ongeschiktheid tot werken ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling, geldt op grond van het Burgerlijk Wetboek in principe de loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever. Indien een werkneemster, voorafgaand aan dan wel volgend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof, ziek wordt als gevolg van zwangerschap of bevalling, valt zij onder de bescherming van het vangnet van de Ziektewet. In dat geval bestaat recht op ziekengeld.
Daarnaast kent de Wet arbeid en zorg het calamiteiten- en ander kort verzuimverlof ingeval van zeer bijzondere persoonlijke en bepaalde onbetaalde wettelijke verplichtingen die niet in iemands vrije tijd kunnen worden verricht zoals de aangifte van een geboorte van een kind en de aangifte van overlijden. Dit verlof geldt voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd en wordt voor 100% doorbetaald door de werkgever.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat er een situatie kan ontstaan waarbij ouders wel grafrechten en vergunningen dienen te betalen, terwijl er geen rechten worden toegekend op het gebied van vergoeding van begrafeniskosten en het ontvangen van verlof? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden dat ouders onder druk worden gezet om voor de 24 weken van de zwangerschap een beslissing te nemen, als het gaat om het vroegtijdig afbreken van de zwangerschap?
Ik kan niet beoordelen of er sprake is geweest van druk om de zwangerschap af te breken. Wel is het zo dat de wettelijke grens waarop een zwangerschap mag worden afgebroken op 24 weken is gesteld. Tot die tijd hebben ouders de tijd om te besluiten een zwangerschap vroegtijdig af te breken. Voor die beslissing is in de wet een minimale beraadtermijn van 5 dagen geregeld, ook na een 20 weken echo. Overigens kan na 24 weken wel een zwangerschap om medische redenen worden afgebroken, mits wordt voldaan aan de daarvoor geldende criteria.
Waarom krijgen ouders niet meer tijd om na te denken, de zwangerschap verder uit te dragen en te beslissen wat voor hen een goed moment van afscheid is, zodat ze zich daar beter op kunnen voorbereiden? Deelt u de mening dat het beter zou zijn als deze tijd er wel zou zijn?
Het staat ouders vrij om zoveel tijd te nemen als zij wensen voor hun afweging om een zwangerschap al dan niet af te breken. De Wet afbreking zwangerschap geeft echter 24 weken als grens waarop een zwangerschap nog mag worden afgebroken. Ik acht het niet wenselijk deze grens te verhogen. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, is een zwangerschapsafbreking na die termijn mogelijk onder het daarvoor geldende regime.
Wat gaat u doen om de zorg voor ouders en het kind rondom de 20 weken echo te verbeteren, zodat kinderen een waardig afscheid kunnen krijgen en hun ouders de tijd krijgen om dit alles lichamelijk en psychisch een plekje te kunnen geven?
De vraag draagt de suggestie in zich dat de zorg rondom de 20 weken echo verbetering behoeft en dat het afbreken van een zwangerschap na de 20 weken echo een waardig afscheid van het kind niet mogelijk maakt. Beide suggesties kan ik niet onderschrijven. Wel ben ik van mening dat het verwerken van een dergelijk verdriet altijd veel tijd en energie van ouders zal vergen. Een termijn daarvoor is niet te geven.
Deelt u de mening dat de rol van de arts dienstbaar zou moeten zijn ten opzichte van de rol van de ouders? Zo ja, op welke manier kan deze rol beter ingevuld worden?
De arts die uiteindelijk een eventuele afbreking van de zwangerschap uitvoert, dient zich ervan te verzekeren dat er sprake is van een weloverwogen beslissing en dat de betrokkenen hiertoe volledig geïnformeerd zijn. Het al of niet afbreken van de zwangerschap is uiteindelijk dus een beslissing van de ouders. Ik heb geen aanwijzing dat artsen hun rol beter zouden moeten invullen.
Deelt u de mening dat dit bericht laat zien dat de abortusgrens hopeloos achterhaald is, en de abortusgrens niet in het belang van het kind en van de ouders is? Zo ja, bent u bereid de 20 weken echo buiten de werking en sfeer van de abortuswetgeving te halen?
De 20 weken echo staat los van de abortuswetgeving. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om de abortusgrens te verhogen dan wel te verlagen.
De uitspraak van premier Erdogan van Turkije dat abortus moord is |
|
Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken over abortus van premier Erdogan van Turkije, die hij heeft gedaan tijdens Internationale Conferentie van Parlementariërs?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitspraken van de Turkse premier, die abortus beschouwt als moord en ook tegen de keizersnede is?
Ik verwijs naar de vigerende Nederlandse wetgeving op dit gebied die abortus onder voorwaarden toestaat. De visie die daaraan ten grondslag ligt is wezenlijk anders dan die van de Turkse premier.
Bent u bereid deze uitspraken aan de orde te stellen tijdens het bezoek dat u met de Koningin van 13 tot en met 15 juni 2012 aan Turkije brengt in het kader van 400 jaar diplomatieke betrekkingen? Bent bereid daarbij het recht op abortus voor iedere vrouw te verdedigen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken hierover?
Bent u bereid deze vragen voor uw vertrek naar Turkije op 13 juni te beantwoorden?
De overwegingen van de GGD bij het keuren van uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Tofik Dibi (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat de GGD bij het keuren van uitgeprocedeerde asielzoekers zich mogelijk laat leiden door niet-medische overwegingen?1
Ja.
Deelt u de mening dat artsen te allen tijde objectief een diagnose moeten kunnen stellen, zonder daarbij beïnvloed te worden door gemeentelijk of regeringsbeleid en de eventuele mogelijkheden voor opvang?
Ja, altijd en zonder voorbehoud.
Deelt u de zorgen over de voorbeelden van verwaarloosde zorgvragen, waardoor mensen met bijvoorbeeld kaakabcessen door blijven lopen, terwijl medische behandeling noodzakelijk is? Bent u bereid het uitsluiten van tandartszorg van het waarborgfonds voor zorg aan mensen zonder rechtmatig verblijf te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder in mijn brief van 8 december 2011 naar aanleiding van de evaluatie van de regeling financiering zorg illegalen heb aangegeven, is er voor gekozen om het wettelijke aansprakenpakket (basispakket) onder de bijdrageregeling te brengen. Dit betekent dat chirurgisch tandheelkundige hulp van specialistische aard onder de bijdrageregeling valt. Ik merk op dat het vergoedingensysteem van art. 122a als uitgangspunt hanteert, dat betrokkenen de kosten van de zorg in beginsel zelf betalen. Ik zie geen reden om voor de zorg aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen een ander beleid te voeren dan voor verzekerden.
Bent u bereid bijvoorbeeld de Inspectie voor de Gezondheidszorg een onderzoek te laten instellen naar de in het artikel genoemde zaken, en naar de onafhankelijkheid van GGD-artsen in het algemeen?
In 2012 schenkt de IGZ specifiek aandacht aan verantwoorde (keten)zorg voor kwetsbare groepen. Het toezicht van de IGZ richt zich daarbij op groepen in de bevolking die vanwege hun geringe sociale redzaamheid extra kwetsbaar zijn voor gezondheidsrisico’s. Deze groepen hebben over het algemeen een slechtere gezondheid dan de rest van de bevolking. De IGZ onderzoekt daarbij ook complexe problemen op verschillende leefgebieden, waarbij vaak meerdere hulpverleners en instanties zoals het Bureau Medische Advisering (BMA) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betrokken zijn. Dit met betrekking tot hun rol ten aanzien van medische advisering. Ik geef de voorkeur aan een dergelijke brede insteek boven een insteek die slechts toeziet op de rol van één doelgroep en/of actor.
Het bericht dat de babysterfte in de Bijlmer de hoogste is van Nederland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de babysterfte in de Bijlmer de hoogste is van Nederland?1 Herinnert u zich eerdere vragen over de hogere babysterfte in drie Amsterdamse stadsdelen2?
Ik ben bekend met het artikel over het onderzoek van de heer Makdoembaks. In dit artikel, waarin het boek van de heer Makdoembaks wordt aangehaald, staat dat de babysterftecijfers in de Bijlmer de afgelopen decennia veel te hoog zijn. In deze wijk komen dan ook veel sociale en medische risicofactoren samen. Dat plaatst de zorg in deze specifieke wijk voor een enorme uitdaging. In het advies van de stuurgroep zwangerschap en geboorte zijn deze risicofactoren specifiek aan de orde geweest. Ik ben overigens blij dat de cijfers over de afgelopen jaren een daling in de babysterfte, ook in deze wijk, laten zien. Dit neemt niet weg dat er nog steeds hard gewerkt moet worden aan het verlagen van babysterfte, landelijk en op wijkniveau. Er is nog steeds winst te behalen.
Is het waar dat vermijdbare babysterfte onder de bewoners van de Bijlmer wordt veroorzaakt doordat de zorg in Amsterdamse ziekenhuizen onder de maat is? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe verklaart u dat het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost de hoogste babysterfte van Nederland kent?
Ook uit eerder onderzoek, op basis van de Perinatale Registratie Nederland, is bekend dat de babysterfte in het stadsdeel Zuidoost het hoogste van Amsterdam is en dat dit voornamelijk ligt in de sociale en medische risicofactoren. De IGZ heeft geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat daarbovenop de kwaliteit van de zorgverlening in de Amsterdamse ziekenhuizen minder zou zijn dan elders in het land. Het veld werkt erg hard op dit moment aan het opvolgen van de adviezen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte. Daarbij zijn al belangrijke stappen gezet. De heer Makdoembaks stelt dat artsen niet leren van hun fouten. In het geval van perinatale sterfte is dit zeker wel het geval. Ook de Amsterdams ziekenhuizen voeren de Perinatale Audit uit, waarin alle sterfte gevallen na 37 weken zwangerschap worden geaudit. De uitkomsten van deze audit leveren concrete verbeterpunten op voor de praktijk en worden lokaal ingevoerd.
Hoe beoordeelt u de analyse dat diverse sociale en medische factoren, zoals tienerabortussen vaak in combinatie met een chlamydia-infectie in het verleden, plus inadequate zorg en begeleiding tijdens de zwangerschap en geboorte, bijdragen aan de hoge babysterfte onder vrouwen uit Suriname, de Nederlandse Antillen en Ghana? In hoeverre wordt er op dit moment aandacht aan deze specifieke problematiek geschonken?
De heer Makdoembaks geeft zeer relevante aanbevelingen. Zowel de ABCD studie in Amsterdam als diverse studies in Rotterdam hebben al eerder soortgelijke aanbevelingen opgeleverd. Deze aanbevelingen zijn meegenomen in de adviezen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Het College Perinatale Zorg (CPZ) stimuleert de implementatie van deze adviezen.
De heer Makdoembaks geeft aanbevelingen over risicoselectie die beter kan. Ik ondersteun en financier een project van het Erasmus MC: Healthy Pregnancy 4 All. Dit project, dat van start is gegaan in 14 steden waar de sterfte hoog is, bevat een nieuwe aanpak van de risicoselectie. Ook geeft de heer Makdoembaks aanbevelingen over de samenwerking. Alle regio’s in Nederland zijn zich hier bewust van en hieraan wordt gewerkt in de Verloskundige Samenwerkingsverbanden. Het College Perinatale Zorg ondersteunt en adviseert de regio’s en geeft hen handvaten om de samenwerking te verbeteren.
Deelt u de mening dat voor deze groepen vrouwen selectieve preventiemaatregelen ten aanzien van preconceptiezorg geïntensiveerd dienen te worden? Zo ja, voor welke andere groepen vrouwen zou dit ook moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Deze ontwikkelingen stemmen mij zeer positief en geven mij het vertrouwen dat de afname in de babysterfte de komende jaren verder kan worden doorgezet. Ook in wijken zoals Amsterdam Zuidoost.
Bent u bereid specifieke maatregelen te treffen, teneinde het hoge aantal sterftegevallen rond de geboorte in het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost te doen afnemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoorden op voorgaande vragen blijkt neem ik mijns inziens voldoende specifieke maatregelen om de babysterfte te doen afnemen, ook in Amsterdam Zuidoost.
Welke zes gemeenten doen mee aan de proef die in 2011 is gestart voor de aanpak van babysterfte met behulp van lokale overheden? Kunnen er al conclusies en lessen worden getrokken uit genoemde proef? Zo ja, welke? Zo nee, binnen welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de proef?
Zoals reeds aangegeven nemen 14 gemeenten deel aan het project Healthy Pregnancy 4 All van het Erasmus MC. Dit aantal is beduidend groter dan eerst voorzien. Op basis van een analyse van de perinatale sterfte en morbiditeit gegevens hebben de onderzoekers overleg gevoerd met de colleges van B&W van diverse gemeenten over de mogelijke deelname en randvoorwaarden in de proef. De colleges van deze gemeenten achten de «sense of urgency» van de hogere lokale perinatale sterfte/morbiditeit dermate hoog dat zij allen deel wensen te nemen aan het project. In het project participeren de gemeenten Amsterdam, Almere, Appingendam, Delfzijl, Den Haag, Enschede, Groningen, Heerlen, Menterwolde, Nijmegen, Pekela, Schiedam, Tilburg en Utrecht.
Gezien de fase van het project van het Erasmus MC is het op dit moment te vroeg om reeds conclusies en lessen te kunnen trekken.
Enerzijds omdat in de gemeenten de zorgpaden netwerken, die verbonden zijn aan de risicoselectie en de andere wijze van preconceptiezorg, opgericht en uitgebouwd worden. In deze netwerken wordt de verbinding tussen de curatieve zorg en de preventieve activiteiten van de gemeenten gelegd. Daar waar mogelijk, wordt aangesloten bij reeds bestaande lokale samenwerkingsvormen van professionals. Gezien het groter aantal deelnemende gemeenten vraagt het organiseren van de verbinding meer tijd dan eerder binnen het project is voorzien.
Anderzijds omdat de eerste perinatale sterfte- en morbiditeitsgegevens pas aan het einde van het project in 2014 beschikbaar zullen komen. Deze cijfers worden verkregen via de Perinatale Registratie Nederland. Deze gegevens komen altijd met enige vertraging beschikbaar, vanwege de bewerking die PRN op de individuele gegevens dient toe te passen.
Wel verwacht ik de Kamer begin volgend jaar te kunnen informeren de voortgang van procesmatige aspecten van het project
Welke rol speelt of zou het College Perinatale Zorg (CPZ) kunnen spelen ten aanzien van deze problematiek in genoemde regio? Welke acties gaat het CPZ nu ondernemen?
Om te bevorderen dat de aanbevelingen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte in praktijk worden gebracht is het College Perinatale Zorg (CPZ) opgericht, waarin de diverse beroepsgroepen zijn vertegenwoordigd. Het college is nu druk bezig om te bevorderen dat de kwaliteit van de geboortezorg in iedere regio in Nederland toeneemt. Binnen het CPZ werken diverse commissies waaronder de commissie voorlichting en preconceptiezorg. Ik heb gevraagd aan het CPZ of zij bekend zijn met het boek van de heer Nizaar Makdoembaks en dat is het geval. Ik heb het CPZ gevraagd om specifiek aandacht te hebben voor de specifieke situatie in de regio Amsterdam. Het CPZ heeft hiervoor contact opgenomen met de betrokken verzekeraar.
Privé-afkickklinieken die verslaafden misleiden |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Klinieken kleden verzekeraars uit; geen controle op exotisch afkicken»1 en het artikel: «Prive-afkickklinieken misleiden verslaafden»2?
In de artikelen wordt gewezen op misstanden in de particuliere verslavingszorg, in het bijzonder bij in het buitenland gevestigde klinieken. Op basis van de uitlatingen zou de indruk kunnen worden gewekt dat privé-afkickklinieken er per definitie bedenkelijke praktijken op na houden. Mijn indruk is dat de uitlatingen betrekking hebben op één kliniek in Zuid-Afrika die daar gevestigd is door een particuliere verslavingszorginstelling in Nederland.
Was u op de hoogte van dit probleem? Zo ja, waarom heeft u hier niet eerder iets tegen ondernomen?
Nee.
Wat is uw reactie over het feit dat verslaafde mensen geronseld worden onder het mom via een luxueus verblijf af te kicken?
Zorgaanbieders behoren zodanige informatie te verstrekken over de behandeling en alle aspecten die daarmee verband houden, dat daarover geen misverstanden kunnen ontstaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft op grond van artikelen 38 en 39 van de Wet marktordening gezondheidszorg een richtsnoer informatiestrekking zorgaanbieders opgesteld. Het artikel van 5 juni 2012 bevat aanwijzingen dat de situatie in een bepaalde kliniek in Zuid-Afrika door patiënten anders is ervaren dan op grond van de werving op de website mocht worden verwacht. De NZa neemt dit mee in het signaaltoezicht. Indien er sprake is van misleidende reclame kan de NZa hiertegen optreden.
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen terug in Nederland gedupeerd worden met forse rekeningen, omdat zorgverzekeraars geen contracten hebben afgesloten met de betreffende privéklinieken?
Zorgverzekeraars mogen zelf bepalen met welke zorgaanbieders zij een contract sluiten. Indien een verzekerde (met een naturapolis) naar een zorgaanbieder gaat waarmee zijn verzekeraar geen contract heeft, heeft de verzekerde recht op een restitutievergoeding. De verzekeraar bepaalt de hoogte van deze vergoeding, die gebaseerd is op een marktconform tarief, en dient hierover duidelijke informatie te verstrekken via de polisvoorwaarden en zijn website. De NZa houdt hier toezicht op. Het kan zijn dat deze vergoeding lager uitvalt dan de kosten die door de zorgaanbieder in rekening worden gebracht. Verzekerden doen er verstandig aan altijd eerst goed de polisvoorwaarden door te nemen en contact op te nemen met de zorgverzekeraar om zekerheid te krijgen over de hoogte van de vergoeding, zeker wanneer het gaat om (dure) behandelingen in het buitenland.
Als een verzekerde naar een zorgaanbieder gaat, dan is het zijn verantwoordelijkheid om vooraf te weten welke kosten voor zijn rekening komen. Als het een instelling betreft met wie geen contract is gesloten is en die daarnaast duur is en in het buitenland is gevestigd, is het de verantwoordelijkheid van de patiënt om goed te weten wat de kwaliteit van de geleverde zorg is en hoe en door wie de rekening wordt betaald.
Wat is uw reactie op de exorbitante declaraties die zijn ingediend, en welke maatregelen gaat u treffen om de bestuurders voor deze wanpraktijken aansprakelijk te stellen?
Ik heb geen inzicht in de bedragen die bij zorgverzekeraars in deze worden gedeclareerd en weet dus ook niet of deze als exorbitant kunnen worden bestempeld. De zorgverzekeraar vergoedt uitsluitend behandelkosten. Reis- en verblijfkosten worden niet vergoed. Desgevraagd heeft verzekeraar CZ aangegeven dat door de betreffende kliniek in Zuid-Afrika declaraties worden ingediend van ongeveer € 25 000,–. Daarbij wordt een tarief gehanteerd voor een behandeling met klinisch verblijf, terwijl het volgens de zorgverzekeraar een ambulante behandeling betreft waarvoor een vergoeding geldt van ongeveer € 5000,–. Verzekeraar en zorgaanbieder voeren dienaangaande overigens een juridisch geding.
Heeft u zicht op de grootte van de problematiek? Hoeveel verzekerde zorg gaat er om in deze privé-afkickklinieken?
In het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) worden gegevens verzameld vanuit de reguliere instellingen voor verslavingszorg. Er zijn geen gegevens beschikbaar vanuit de particuliere verslavingszorg. Ik heb daardoor geen zicht op het aantal hulpvragers dat een beroep doet op behandeling door een particuliere instelling in het buitenland.
Op basis van de gegevens van een enkele verzekeraar over 2010 is een grove schatting te maken. De omvang van de verzekerde zorg door de particuliere verslavingszorg bedraagt ongeveer € 32 miljoen. De helft daarvan betreft zorg die in het buitenland is verleend.
Is u bekend hoeveel privé-afkickklinieken er zijn in het buitenland en onder welke Nederlandse Zorginstellingen vallen deze afkickklinieken?
Mij is niet bekend hoeveel privé-afkickklinieken er zijn in het buitenland. Voor zover mij bekend zijn er drie Nederlandse instellingen die banden hebben met verschillende verslavingsklinieken in het buitenland. Dit zijn doorgaans samenwerkingsverbanden. Ik ken twee instellingen met een nevenvestiging in het buitenland. De dagbladartikelen hebben mijns inziens betrekking op één Nederlandse instelling (Serenity, voorheen Addiction Care) met een kliniek in Zuid-Afrika.
Zijn er andere landen naast Zuid-Afrika en Curaçao waar dergelijke privé-afkickklinieken wanpraktijken hanteren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De in de betreffende dagbladartikelen weergegeven commentaren vat ik op als signalen die mogelijk duiden op misstanden in één kliniek in Zuid-Afrika. Die wanpraktijken zijn niet aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld. Overigens is de IGZ niet bevoegd in het buitenland toezicht te houden. Ik beschik niet over gegevens die betrekking hebben op wanpraktijken in privé-afkickklinieken in andere landen dan wel op Curaçao. Ik ben verantwoordelijk voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg in Nederland, niet van de zorg in het buitenland.
Hoe hoog is de salariëring die de bestuurders van deze afkickklinieken zichzelf hebben toegeëigend? Gaat dit uit boven de Balkenendenorm? Gaat u maatregelen treffen om dit geld terug te vorderen?
Uit de jaarverslagen van particuliere klinieken zijn niet onmiddellijk de bestuurskosten af te leiden. Persoonlijke beheervennootschappen van bestuurders zijn hier debet aan.
Overigens is de WNT (wet normering topinkomens) nog niet van kracht, dus is er nog geen juridische titel voor terugvordering, mocht daar aanleiding toe zijn, van een eventuele overschrijding van het norminkomen.
Waarom houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen toezicht op Nederlandse zorginstellingen die in het buitenland gevestigd zijn? Gaat u bewerkstelligen dat de IGZ voortaan wel gaat controleren? Zo nee, waarom niet?
De IGZ houdt toezicht op basis van de Nederlandse gezondheidswetgeving en is niet bevoegd in het buitenland toezicht te houden. De IGZ houdt wel toezicht op de in Nederland op grond van de WTZi toegelaten zorginstellingen die tevens een vestiging in het buitenland hebben. Het toezicht op de buitenlandse activiteiten van deze instellingen wordt in Nederland uitgevoerd op de hulpverlening die als voorbereiding op een buitenlands verblijf plaatsvindt. Het toezicht op de zorg die door buitenlandse vestigingen wordt geleverd en de aldaar werkende beroepsbeoefenaren valt onder de verantwoordelijkheid van de in het betreffende land gevestigde toezichthouder voor de gezondheidszorg.
Het is van groot belang dat de patiënt die kiest voor ongecontracteerde zorg in het buitenland zichzelf vergewist van de kwaliteit en beseft dat dit niet onder Nederlands kwaliteitstoezicht staat.
Is het waar dat zorgverzekeraars geen controles hebben gehouden, terwijl zij signalen ontvingen van gedupeerde mensen die geconfronteerd zijn met forse rekeningen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer uw oordeel hierover te geven?
De zorgverzekeraars kunnen op grond van de «Gedragscode Zorgverzekeraars» materiële controles uitvoeren. Indien het gaat om declaraties van een niet gecontracteerde instelling, zoals een buitenlandse verslavingskliniek, zijn de controlemogelijkheden minder vergaand en moeilijk uitvoerbaar. Volgens Zorgverzekeraars Nederland hebben zorgverzekeraars in deze onderzoek ingesteld.
Kunt u aangeven waarom er geen vergunningsplicht is voor personen die een privé-afkickkliniek oprichten? Bent u bereid alsnog een vergunningsplicht in te stellen als privéklinieken verzekerde zorg leveren, als het gaat om Nederlandse instellingen ook als ze in het buitenland gevestigd zijn? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Een privé-afkickkliniek zonder WTZi-toelating of vergunning dient zich te houden aan de voorwaarden zoals gesteld in de Kwaliteitswet en de Wet BIG om de kwaliteit en veiligheid van de zorg te borgen. Een privé-kliniek wordt verplicht geregistreerd in een door het CIBG beheerd register. Hierdoor en door de oprichting van het Kwaliteitsinstituut en de extra kwaliteitswaarborgen zoals opgenomen in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg acht ik het instellen van een vergunningsplicht overbodig. Een Nederlandse vergunningsplicht heeft bovendien geen enkel effect op buitenlandse klinieken die onder de wet van het desbetreffende land vallen.
Welke maatregelen gaat u treffen om een halt toe te roepen aan de malafide wanpraktijken van deze privé-afkickklinieken?
Zoals ik heb aangegeven is mijn indruk dat de uitlatingen betrekking hebben op één kliniek in Zuid-Afrika. De NZA is gesignaleerd en er loopt een juridisch geding tussen één zorgverzekeraar en de betreffende kliniek over de declaraties. Vooralsnog wacht ik de bevindingen van de NZa en de uitkomst van het geding af.
Ontevreden patiënten klachtafhandeling in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de publicatie van het onderzoek van het onderzoeksinstituut Nivel in samenwerking met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), waarin geconcludeerd wordt dat zorggebruikers niet weten waar ze kunnen klagen, zich niet serieus genomen voelen en daardoor weinig vertrouwen hebben in de afhandeling van klachten binnen de gezondheidszorg?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat hierdoor «patiënten die klagen, onterecht worden overgeslagen»?
Uit het onderzoek heb ik de stelling dat «patiënten die klagen, onterecht worden overgeslagen» niet kunnen afleiden. De conclusies uit het onderzoek deel ik wel, zie mijn antwoord op vraag 6 en 8.
Deelt u de zorgen dat in de zorg alles om de patiënt/ zorgconsument draait, maar dat deze tegelijk de zwakste positie heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze versterken?
Ik ben net als u van mening dat de positie van de cliënt in de zorg moet worden versterkt. De onlangs controversieel verklaarde Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) geeft hier uitvoering aan. Één van de verbeteringen betreft het makkelijker maken voor cliënten om de naleving van hun rechten af te kunnen dwingen. De klachtenregeling van een zorginstelling zelf moet laagdrempeliger en cliëntvriendelijker worden en als de cliënt niet tevreden is over de uitkomst van de procedure moet hij de klacht kunnen voorleggen aan een onafhankelijke instantie die niet alleen schadevergoedingen kan toekennen, maar die ook bindende uitspraken doet over het gedrag van de zorgaanbieder. Deze uitspraken worden openbaar gemaakt. Zo heeft klagen effect voor het individu en kan van de uitspraken worden geleerd (zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 5 en 6).
Kan het zijn dat een enorme toename aan klachten van individuele burgers bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gedurende de afgelopen jaren te wijten is aan het gegeven dat patiënten zich in voorliggende klachtenprocedures niet serieus voelen genomen? Zo ja, wat vindt u er dan van dat mensen ten einde raad bij de IGZ aankloppen, en ook daar te horen krijgen dat de IGZ er niet voor individuele burgers is?
Het aantal meldingen dat de IGZ ontvangt over incidenten in de zorg is de laatste jaren sterk gestegen. Een deel van de mensen die zich tot de IGZ wendt, betreft mensen die niet tevreden zijn over de wijze waarop hun klacht binnen een zorginstelling is afgehandeld. Dit geldt ook voor een deel van de mensen die zich tot de tuchtrechter wenden2. De IGZ behandelt echter geen klachten van patiënten en cliënten in de zin van waarheidsvinding achteraf en persoonlijke genoegdoening van de cliënt. De IGZ investeert overigens fors in het beter betrekken en goed omgaan met burgers, patiënten en cliënten. De IGZ ziet meldingen als signalen over de kwaliteit van zorg en treedt op wanneer deze kwaliteit onder de maat is of wanneer er sprake is van gevaar voor de patiëntveiligheid. Wanneer er een vermoeden is dat de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid in het geding is, dan onderzoekt de IGZ dat. Dit kan ook individuele cliënten betreffen.
Voor de afhandeling van individuele klachten is er op dit moment een wettelijk geregelde klachtenprocedure, die ik graag effectiever en transparanter wil maken. De huidige Wet klachtrecht cliënten zorgsector verplicht een zorginstelling een klachtencommissie in te stellen, die klachten gegrond of ongegrond verklaart en de instelling niet bindend adviseert over de afhandeling hiervan. Dit is te vrijblijvend, ineffectief en onvoldoende transparant gebleken. Om die reden heb ik in het voorstel voor de Wcz opgenomen dat mensen terecht moeten kunnen bij een onafhankelijke geschilleninstantie die bindende uitspraken doet, schadevergoedingen kan toekennen en die uitspraken openbaar maakt, zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat patiënten/ zorgconsumenten betere ondersteuning in de klachtafhandeling verdienen, bijvoorbeeld door instelling van laagdrempelige ondersteuning via een «ombudsman zorg»?
Ik deel de mening dat er goede ondersteuning moet zijn bij de klachtafhandeling. Om die reden is in het wetsvoorstel voor de Wcz opgenomen dat een cliënt terecht moet kunnen bij een onafhankelijke persoon die hem bijstaat met informatie, advies en ondersteuning. Daarnaast zijn er in het veld ook verschillende organisaties waar mensen terecht kunnen voor informatie, advies en bemiddeling. Enkele voorbeelden hiervan zijn de Zorgbelangorganisaties, de loketten van verschillende cliëntenorganisaties en het bemiddelingsloket bij de Letselschaderaad. Hier kunnen cliënten terecht met vragen over een (potentieel) geschil met een zorgaanbieder, ook wanneer er (nog) geen sprake is van een juridische procedure. Ik kan mij overigens voorstellen dat de patiënt hierin niet zomaar de weg kan vinden. Daarom heb ik in de Wcz voorstellen gedaan om de patiënt beter te begeleiden en om veel meer helder te maken waar hij naartoe moet. De geschillencommissie zal deze rol moeten gaan spelen.
Wat vindt u van de conclusies van het Nivel en de KNMG dat zes op de tien patiënten het niet duidelijk vinden waar zij met hun klachten terecht kunnen, en dat slechts een derde van de patiënten zich serieus genomen voelt bij klachten?
Deze conclusies herken ik. Deze liggen in de lijn van eerdere onderzoeken naar de werking van het klachtrecht in de zorg3. Deze onderbouwen het belang van de verbeteringen in het klachtrecht die ik door wil voeren. Graag wijs ik ook op het recent door de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en de Vereniging Klachtenfunctionarissen (VKIG) uitgevoerde onderzoek naar de vindbaarheid van klachtenfunctionarissen bij 84 ziekenhuizen en 95 andere zorgorganisaties, waarbij de onderzoekers een «mystery-klager» hebben ingezet.4 De conclusie van het onderzoek is dat de klachtenfunctionaris bij zowel de ziekenhuizen als de overige instellingen zeer goed bereikbaar is, maar dat de informatie van de klachtenfunctionaris niet altijd even duidelijk is en het klachtenmanagement niet effectief genoeg. De NPCF besluit haar nieuwsbericht over het onderzoek met een pleidooi voor een snelle invoering van de Wcz omdat dit wetsvoorstel in bredere klachtenmogelijkheid voorziet. Zo wordt onder andere een klachten- en geschillenprocedure voorgeschreven die niet vrijblijvend is, meer waarborgen voor onafhankelijkheid kent en transparanter is (zie ook mijn antwoord op vraag 3).
Welke conclusies verbindt u aan het onderzoek over de klachtenprocedures in de gezondheidszorg? Welke conclusies verbindt u hieraan over de houding van hulpverleners in de gezondheidszorg op het gebied van klachtenafhandeling en omgang met de patiënt?
Het onderzoek van het Nivel en de KNMG onderschrijft het belang dat de voorgestane verbeteringen in het klachtrecht snel worden doorgevoerd. De IGZ betrekt de resultaten van het onderzoek bij haar toezicht op de klachtafhandeling. In 2012 wordt dit toezicht geïntensiveerd en in 2013 volgt een thematisch onderzoek van de inspectie naar klachtafhandeling.
Wat vindt u van de conclusies van het Nivel en de KNMG dat slechts een derde van de patiënten vindt dat de procedure van klachtenafhandeling in de gezondheidszorg eerlijk, dat slechts een vijfde deze procedures onpartijdig vindt en dat meer dan de helft van de patiënten het met de stelling eens is dat artsen en ziekenhuizen elkaar de hand boven het hoofd houden? Welke conclusies verbindt u hieraan over de positie van de patiënt in de gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de conclusie van het Nivel en de KNMG dat zowel zorggebruikers als artsen denken dat er geen openheid is wanneer er iets niet goed gegaan is in de behandeling? Wat gaat u eraan doen om meer openheid en transparantie te bewerkstelligen bij de afhandeling van klachten?
Deze conclusie is teleurstellend. Ik hecht aan een goede en open communicatie tussen arts en cliënt. In de behandelrelatie, maar ook wanneer iets niet goed is gegaan of als er sprake is van een geschil. Ik vind dat cliënten recht hebben op informatie als er iets fout is gegaan en dat de zorgaanbieder deze informatie verplicht op moet nemen in het dossier. Dit versterkt tevens de positie van de cliënt in juridische procedures. Dit is opgenomen in de Wcz.
Ik zie eveneens dat de partijen in het zorgveld met dit soort signalen aan de slag zijn gegaan om meer (gevoel van) openheid te realiseren. Zo heeft de Letselschaderaad in juni 2010 de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA) uitgebracht. In deze code worden aanbevelingen gedaan gericht op het bevorderen van openheid in de zorgverlening. Deze code wordt breed onderschreven door zowel cliëntenorganisaties, organisaties van zorgaanbieders – en zorgverleners en schadeverzekeraars. Deze code bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over het reageren op incidenten door de zorgverlener. Het tweede deel over een adequate afwikkeling van verzoeken om schadevergoeding door belangenbehartigers en verzekeraars. Met name het eerste deel beschrijft de gewenste openheid en transparantie nadat er iets mis is gegaan in de zorg. Het toont ook aan dat de verbeteringen die in de Wcz worden voorgesteld nodig zijn.
Wat is uw oordeel over het artikel «reorganisatie geslaagd, patiënt overleden»?2 Deelt u de mening dat ook hier de patiënt niet centraal staat, op welke manier wilt u dat veranderen?
Het artikel beschrijft beeldend de ervaringen van de journalist bij de presentatie van de reorganisatie van het Erasmus MC. De journalist stelt daarin dat in de reorganisatie te weinig is gekeken naar het belang van de patiënt en de verbeteringen die nodig zouden zijn om de zorg meer patiëntgericht te maken. Zoals ik ook in de eerdere antwoorden heb aangegeven vind ik het van belang om de positie van de cliënt in de zorg te versterken, zodat het voor zorginstellingen vanzelfsprekend wordt om ook in dit soort trajecten het belang van de cliënt centraal te stellen. De ervaringen wijzen nog eens extra op de noodzaak van de in de Wcz voorgestelde verbeteringen.
Het succes van de wijkverpleegkundige en het voortzetten van de Zichtbare Schakel |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van BMC, waaruit opnieuw blijkt hoeveel de wijkverpleegkundigen, en in dit geval die van de Zichtbare Schakel, besparen op o.a. tweedelijns zorg?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het experiment de Zichtbare Schakel dit jaar afloopt, en dat men geen uitzicht heeft op een vervolg?
Ik ben ervan op de hoogte dat het programma Zichtbare Schakel bij ZonMw eind dit jaar afloopt. Ik heb van diverse projecten een oproep ontvangen om de projecten voort te zetten. Ten eerste vanwege de inhoudelijke meerwaarde. Voorts werd vaak gememoreerd dat betreffende projecten personeel verliezen omdat betrokkenen kiezen voor een baan met meer zekerheid.
In de brief van 7 juni jl.2, die door mij en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer is gestuurd, is gemeld dat de lopende projecten Zichtbare schakel in ieder geval voor de jaren 2013 en 2014 voortgezet worden via een decentralisatie-uitkering in het Gemeentefonds. Met de borging van de projecten krijgen de wijkverpleegkundigen en de organisaties met wie zij samenwerken de kans om de werkzaamheden goed in te bedden en een plek te geven in de wijken.
In november vorig jaar heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de NZa gevraagd om een advies over de wijze waarop de rol van de wijkverpleegkundige bij de samenwerking tussen de verschillende zorg- en hulpverleners in de eerste lijn in de toekomst geborgd kan worden en hoe de inzet van de wijkverpleegkundige opgeschaald kan worden. Dit advies wordt deze zomer verwacht. Naar aanleiding van dit advies wordt beoordeeld op welke manier de wijkverpleegkundige het beste structureel gefinancierd kan worden. De financiering dient dan niet alleen voor de wijkverpleegkundigen uit de Zichtbare schakelprojecten worden geborgd, maar voor alle wijkverpleegkundigen. Met de wijziging in de financiering zal er ook een ander takenpakket voor de wijkverpleegkundigen kunnen ontstaan, waarbij de goede resultaten uit het programma Zichtbare schakel meegenomen zal worden.
Bent u ervan op de hoogte dat projectleiders van de Zichtbare Schakel melden dat hun wijkverpleegkundigen nu al vertrekken, omdat er geen zicht is op continuering van hun werk via vaste aanstellingen? Heeft u plannen om deze afbraak van de projectresultaten tegen te gaan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de effectieve interventiemethoden, en vooral ook de andere organisatorische aanpak, behouden blijven? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de (vaak zorgmijdende) cliënten van deze mensen straks niet geconfronteerd worden met opnieuw de ouderwetse en niet effectieve manier van werken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u plannen in de maak om de wijkverpleegkundigen van de Zichtbare Schakel aan het werk te houden? Hoe wilt u het werk van de wijkverpleegkundige in de toekomst financieren?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u de indicatiestelling voor de werkzaamheden van de wijkverpleegkundigen definitief afschaffen, nu is gebleken dat het indicatievrij werken één van de belangrijkste peilers voor het succes van de wijkverpleegkundige is?
Uit het programma Zichtbare schakel blijkt dat het indicatievrij werken bijdraagt aan het succes van de wijkverpleegkundige. Het experiment regelarme instellingen bevat een aantal experimenten waarbij wordt gewerkt zonder de huidige indicatiestelling. De resultaten uit deze experimenten en uit het programma Zichtbare schakel neem ik mee in de afweging voor verdere ontwikkeling rondom de indicatiestelling.
Het risico dat er binnen vrijwillersorganisaties en sportclubs ontucht met kinderen kan worden gepleegd |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Foute» jeugdtrainer blijft uit beeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder zorgwekkend is dat het nog steeds mogelijk blijkt dat personen, die eerder ontucht met kinderen hebben gepleegd, toch in staat zijn weer dat bij een andere sportvereniging te doen? Zo ja, wat gaat u hier concreet tegen doen? Zo nee, waarom niet? Acht u het in het bericht genoemde voorbeeld van de schaakvereniging dan niet ernstig genoeg?
Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen van het lid Arib (PvdA) van uw Kamer2, vind ik het absoluut onwenselijk dat ontuchtplegers als vrijwilliger met kinderen kunnen werken. Ik heb daarbij aangegeven dat mijn ambtgenoot van VWS en ik de op- en inrichting van een tuchtcollege voor de vrijwilligerssector en het gebruik van een referentielijst faciliteren. Op deze referentielijst komen personen die gedragsregels hebben overtreden en hiervoor tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd. Doel hiervan is te voorkomen dat zij bij een (andere) vrijwilligersorganisatie aan de slag kunnen gaan. Ik houd de ontwikkelingen van dit systeem nauwlettend in de gaten en verwacht eind 2012 een bruikbaar registratiesysteem, dat gevuld gaat worden met tuchtrechtveroordelingen. Naast dit systeem heeft de sport een eigen registratiesysteem. Het voornemen bestaat om beide referentielijsten in 2014 aan elkaar te koppelen.
De bovengenoemde zaken vormen mijn inziens een stevig pakket aan preventiemaatregelen om het risico op seksueel misbruik van kinderen binnen het vrijwilligerswerk te beperken.
Over welke mogelijkheden beschikken vrijwilligersorganisaties en sportclubs om te voorkomen dat iemand die eerder ontucht met kinderen heeft gepleegd bij hun organisatie komt werken? Acht u deze mogelijkheden afdoende? Zo ja, hoe kan het dan toch gebeuren dat ontuchtplegers opnieuw aan de slag kunnen? Zo nee, aan welke mogelijkheden ontbreekt het dan?
Een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) heeft de mogelijkheid om het justitiële verleden van een vrijwilliger te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Zoals ik eerder in mijn beantwoording heb aangegeven is er geen wettelijke basis om de VOG voor vrijwilligers verplicht te stellen.3 Daarbij ben ik van mening dat met een dergelijke wettelijke maatregel de verantwoordelijkheid in volle omvang zou verschuiven naar de overheid, terwijl dat juist primair hoort te (blijven) liggen bij de clubs die activiteiten voor kinderen organiseren. Om vrijwilligersorganisaties in de kosten van de VOG-aanvraag tegemoet te komen, kan vanaf 1 januari 2012 de VOG gratis worden aangevraagd door een grote groep vrijwilligers die met kinderen werken als jeugdtrainer de sport, bij scouting of als begeleider van het Steunpunt KinderVakanties.4
Kan een verplichte Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor een ieder die met kinderen werkt, ook als vrijwilliger, eraan bijdragen dat het risico kleiner wordt dat iemand die eerder ontucht met kinderen heeft gepleegd dat weer opnieuw kan doen? Zo ja, waarom bestaat een dergelijke verplichting dan nog niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zou het in het artikel genoemde voorbeeld van een man die na het eerder plegen van ontucht toch weer bij een andere sportclub aan de slag kon, niet voorkomen kunnen worden als de man in kwestie een VOG had moeten overleggen? Zo nee, waarom niet?
Voor de geschetste situatie in het artikel geldt dat de sportclub de beoogde vrijwilliger kan vragen een VOG te overleggen. Een veroordeelde pedoseksueel zou voor de functie van vrijwilliger die met kinderen werkt, geen VOG hebben gekregen. Als de vrijwilliger geen VOG krijgt kan de club besluiten hem niet te laten functioneren binnen haar organisatie.
Deelt u de mening dat een zwarte lijst van eerdere ontuchtplegers bij sportclubs en vrijwilligersorganisaties van nut kan zijn bij het voorkomen van herhaling van een misdrijf? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om deze organisaties te helpen bij het tot stand brengen van een dergelijke lijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De teksttelefoondienst AnnieS |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
|
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het vragenuur op 15 mei jongstleden over de teksttelefoondienst van AnnieS: «Ik zal er alles aan doen om te bekijken hoe wij als overheid eraan kunnen bijdragen om de bestaande voorziening op peil te houden?»
Welke stappen zijn er door u sinds 15 mei jongstleden ondernomen zodat doven en slechthorenden weer teksttelefonie tot hun beschikking hebben?
Hoe wordt ervoor gezorgd dat verdere introductie van nieuwe beeldtelefonie in Nederland niet stil komt te liggen?
De financiële problemen van het ziekenhuis in Spijkenisse |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het Ruwaard van Puttenziekenhuis (RPZ) in Spijkenisse door financiële problemen in haar voortbestaan wordt bedreigd? Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?1
Ik begrijp dat belanghebbenden zich zorgen maken over de toekomst van het ziekenhuis. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis is een noodzakelijke locatie voor de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen de normtijd van 45 minuten. Het ziekenhuis zal daarom, indien nodig, in overleg met de zorgverzekeraar, noodzakelijke maatregelen moeten nemen om de spoedeisende zorg binnen de normtijd in de regio beschikbaar te houden. In het kader van haar zorgplicht zal de zorgverzekeraar de continuïteit van zorg moeten waarborgen opdat de inwoners van Spijkenisse en omstreken kunnen blijven rekenen op spoedeisende hulp binnen 45 minuten.
Is het waar dat de problemen deels zijn veroorzaakt, of verergerd, door de kortingen die ziekenhuizen hebben gehad vanwege overschrijdingen? Vindt u het terecht dat het RPZ, dat volgens de berichten wel binnen het budget is gebleven, de dupe wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit de jaarverslagen over 2011 komt het beeld naar voren dat ziekenhuizen in het algemeen, ondanks de kortingen, in staat zijn geweest hun vermogen te laten toenemen (zie Benchmarkonderzoek ziekenhuizen 2011, Deloitte, 5 juni 2012). Er is dus geen reden ervan uit te gaan dat de kortingen de hoofdoorzaak zijn van de financiële problemen in dit ziekenhuis. Ik merk daarbij op dat in 2011 voor dat deel van de ziekenhuiszorg dat in het vrije segment viel, geen sprake was van door de overheid gereguleerde budgetten. De kortingssystematiek was zodanig dat de korting evenredig over alle instellingen is verdeeld. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis is net als de andere instellingen voor deze korting aangeslagen. In het krantenartikel dat aanleiding vormde voor deze vragen, worden bovendien de hoge personeelskosten als belangrijkste oorzaak aangewezen.
Bij welke verzekeraars heeft het RPZ schulden en op welke manier garanderen deze zorgverzekeraars het voortbestaan van het ziekenhuis, met het oog op hun zorgplicht?
Het is mij niet bekend bij welke verzekeraars het RPZ schulden heeft. Zoals ik in de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»2 heb toegelicht is het aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders zelf om afspraken te maken over hoe zij ervoor zorgen dat de continuïteit van zorg is gewaarborgd. Zorgverzekeraars hebben richting hun verzekerden op basis van de Zorgverzekeringswet een zorgplicht. In het kader van haar zorgplicht zal de zorgverzekeraar de continuïteit van zorg moeten waarborgen zodat de inwoners van Spijkenisse en omstreken kunnen blijven rekenen op spoedeisende hulp binnen 45 minuten. De verzekeraar heeft daarmee niet de plicht om het ziekenhuis in stand te houden.
Proberen zorgverzekeraars, zoals Achmea in de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht te komen, zoals bij het Rode Kruisziekenhuis in Beverwijk gebeurt? Zo ja, wat is hierover uw opvatting? Zo nee, hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Het is mij niet bekend of zorgverzekeraars in de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht proberen te komen zoals u suggereert. Er zijn geen wettelijke regels die verbieden dat een verzekeraar in de Raad van Bestuur of Raad van toezicht van een zorginstelling zitting neemt. Wel moeten leden van het toezichthoudend orgaan op basis van de Wet toelating zorginstellingen onafhankelijk zijn. Een vertegenwoordiger van een zorgverzekeraar die plaats zou willen nemen in een Raad van Toezicht zal deze onafhankelijkheid dus moeten aantonen.
Deelt u de mening dat sprake is van een vorm van verticale integratie tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar indien de laatste van de financiële afhankelijkheid van het ziekenhuis gebruik maakt om bestuurlijke invloed te krijgen? Zo ja, op welke wijze maakt u hieraan een einde conform de breed gedragen wens in de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Van verticale integratie is sprake indien een zorgverzekeraar juridische of feitelijke zeggenschap verkrijgt over een zorgaanbieder. Onder zeggenschap wordt verstaan de mogelijkheid om op grond van feitelijke of juridische omstandigheden een beslissende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een zorgaanbieder. Hieronder vallen dus alle situaties waarbij een zorgverzekeraar direct of indirect controle krijgt over een zorgaanbieder, ook door bestuurlijke invloed. Of er in het geval van het Ruwaard van Putten ziekenhuis sprake zou zijn van het kunnen uitoefenen van beslissende invloed kan ik op basis van de mij bekende feiten niet beoordelen.
Een wetsvoorstel dat ertoe strekt verticale integratie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders te verbieden heb ik ter advies aan de Raad van State voorgelegd.
Wat is uw opvatting over ziekenhuizen die vanwege een schuld bij de zorgverzekeraar moeten aankloppen bij banken voor steun? Deelt u de mening dat het onzuiver is als de betreffende bank en zorgverzekeraar banden hebben, zoals Achmea met de Rabobank? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een zorgaanbieder voor financiering vanwege welke reden dan ook contact opneemt met een bank is het aan deze partijen om tot een overeenkomst te komen. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over een door de bank verstrekte lening of over financiële samenwerking tussen banken en verzekeraars. Wel ligt in uw Kamer een wetsvoorstel dat ook aan andere partijen ruimte geeft om in ziekenhuizen te investeren en zo de afhankelijkheid van banken vermindert (wetsvoorstel voorwaarden aan winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg).
Wat gaat u doen om het Ruwaard van Puttenziekenhuis in Spijkenisse te behouden?
De verantwoordelijkheid voor continuïteit van zorg ligt bij de verzekeraars en zorgaanbieders zelf (zie ook de eerder genoemde brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»). Derhalve zal ik geen steun verlenen aan een zorgaanbieder die in financiële problemen verkeert en dreigt failliet te gaan. Wel waarborg ik het doorleveren van cruciale zorg als een verzekeraar ondanks inspanningen daartoe niet in staat is om vervangend aanbod te creëren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over het dreigende faillissement van het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk?
Ja.
Het artikel ‘Energiedrank de supermarkt uit’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Energiedrank de supermarkt uit»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorstel van de GGD dat de drankjes voortaan alleen nog maar verkrijgbaar moeten zijn bij winkels die gespecialiseerd zijn in voedingssupplementen?
Ik vind dit geen goed idee. In de supermarkt zijn diverse producten te koop waarvan teveel eten of drinken niet gezond is. Het is van belang dat jongeren weerbaar worden gemaakt en leren omgaan met de verleidingen van producten waarvan overmatig gebruik niet goed voor hen is. Ouders hebben hierin een belangrijke verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat ouders allereerst zelf verantwoordelijk zijn om kinderen geen energiedrankjes te geven en dat het bannen uit de supermarkt te ver gaat?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Wilt u ertoe bijdragen dat ouders ook beter weten dat energiedrankjes ongezond zijn? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is belangrijk dat ouders zich bewust zijn van de effecten van consumptie van energiedrankjes bij hun kinderen. Daarom zet ik met mijn beleid in op goede informatievoorziening voor ouders en jongeren. Het Voedingscentrum geeft informatie over cafeïnerijke producten als energiedrankjes en ontraadt kinderen onder de 13 jaar het gebruik van energiedrankjes. Jongeren tussen 13 en 18 wordt aangeraden om consumptie van cafeïnerijke producten te beperken tot 1 consumptie per dag. Daarnaast wordt via schoolprogramma’s en de Jeugdgezondheidszorg informatie gegeven over gezonde en ongezonde voeding (waaronder suiker- en cafeïnehoudende dranken).
Deelt u de mening dat op energiedrankjes een duidelijke waarschuwing moet komen te staan dat deze drankjes ongezond zijn voor jonge kinderen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat op energiedrankjes met een hoog cafeïnegehalte een waarschuwing moet staan. Dit is al geregeld. Op dit moment is het verplicht het cafeïnegehalte te vermelden op dranken die meer dan 150 mg cafeïne per liter bevatten, voorafgegaan door de waarschuwing «hoog cafeïnegehalte» (artikel 21a van het Warenwetbesluit Etikettering). Eind 2011 is bovendien met steun van Nederland een nieuwe Europese Verordening voedingsinformatie voor consumenten aangenomen (nr. 1169/2011). Op grond van deze verordening moet vanaf 13 december 2014 op dranken met een cafeïnegehalte van meer dan 150 mg/l een verplichte waarschuwing op het etiket: «Niet aanbevolen voor kinderen en vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven.»
Ziet u mogelijkheden bij de producenten van deze drankjes, het Centraal Bureau Levensmiddelen en de branchevereniging voor supermarkten er op aan te dringen dat tot zelfregulering wordt overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Dat vind ik niet nodig omdat de Nederlandse vereniging Frisdranken, Waters, Sappen (FWS) in samenwerking met de Europese brancheorganisatie UNESDA al een code voor de etikettering en marketing van energiedranken heeft. Hierin is onder andere opgenomen dat frisdrankbedrijven voor energiedranken geen marketingactiviteiten zullen ontwikkelen die zijn gericht op kinderen jonger dan 12 jaar. Verder adviseert de FWS haar leden om «consumeer met mate» op het etiket te zetten. Het is aan de producenten om hier hun verantwoordelijkheid in te nemen.
Bent u bereid als de sector niet via zelfregulering overgaat om waarschuwingen op de blikjes te plaatsen, het dan in regelgeving vast te leggen dat er een waarschuwing op komt? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet aan de orde. Zoals hierboven aangegeven, zijn waarschuwingen al via zelfregulering en wetgeving geregeld.
Het nieuwe DSM handboek voor de psychiatrie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de komst van het nieuwe handboek voor de psychiatrie DSM en het bericht dat een vooraanstaand Nederlands professor uit de werkgroep persoonlijkheidsstoornissen voor het nieuwe DSM handboek is gestapt, samen met een Canadese collega?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het opstappen van deze professoren, daar zij van mening zijn dat de werkwijze voor het opstellen van het nieuwe handboek tot het verruimen van de criteria voor diagnoses en vervolgens tot inflatie van bepaalde diagnoses leidt en in sommige gevallen zal leiden tot een toename van medicijngebruik, ook onder kinderen?
Voor mijn standpunt wat betreft de werkwijze bij herziening van de DSM IV en de relatie met medicalisering in de ggz verwijs ik u naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van Mevrouw Wolbert (2011Z16003) en Mevrouw Gerbrands (2012Z09632).
Bent u op de hoogte van het feit dat betrokken wetenschappers bij de ontwikkeling van het DSM handboek financiële betrekkingen hebben met de farmaceutische industrie?
Het feit dat wetenschappers betrekkingen hebben met de farmaceutische industrie is niet per se ongewenst. Het (innovatie)beleid van dit kabinet is onder meer gericht op samenwerking binnen de «gouden driehoek» van wetenschap, overheid en bedrijfsleven. Dat is goed voor de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland alsook voor de innovatieve kracht en de economie van ons land. Het is mijns inziens de manier om topwetenschappers en toponderzoek in Nederland te houden en belangrijk onderzoek en belangrijke innovatieve ontwikkelingen niet te verliezen aan landen die dit wel zo organiseren. Samenwerking met de industrie kan echter risico geven op belangenverstrengeling of de schijn daarvan vergroten. Ik zet daarom in op maatregelen om ongewenste afhankelijkheden in onderzoek en advisering tegen te gaan en zoveel mogelijk belangenverstrengeling te voorkomen. Door het veld is een drietal Codes ontwikkeld (voor geneesmiddelen reclame, medische hulpmiddelen reclame en ter voorkoming van oneigenlijke belangenverstrengeling). Deze Codes voorzien in zelfregulering en publicatie van wederzijdse banden, zodat voorafgaand aan samenwerking er duidelijkheid is over mogelijke belangen. Vanaf het eerste kwartaal van 2013 zal het transparantieregister openbaar te raadplegen zijn. Hierin staan alle financiële relaties gemeld (voor bedragen van meer dan € 500), die beroepsbeoefenaren in 2012 hadden met farmaceutische bedrijven.
Hoe staat het met de regeling die de Code Geneesmiddelenreclame (CGR) zou ontwikkelen om tot transparantie te komen over de banden tussen artsen en de farmaceutische industrie?2
De CGR heeft de regels eind 2011 uitgewerkt en gepubliceerd3. Het daadwerkelijk bouwen van het register wordt nu ter hand genomen. Dit register is in het eerste kwartaal van 2013 openbaar te raadplegen.
Hoe beoordeelt u de zelfregulering van transparantie ter voorkoming van belangenverstrengeling van artsen, wetenschappers en de farmaceutische industrie in de praktijk?
Ik denk dat zelfregulering een heel geëigend instrument is om op dit onderwerp toe te passen. Bij dit onderwerp is vooral het draagvlak onder artsen, wetenschappers en industrie van belang. Doordat zij zelf het initiatief hebben genomen om dit te realiseren is de kans ook veel groter dat zij er in zullen slagen deze transparantie te bereiken. Mijn vertrouwen hierin is gebaseerd op de ervaring met de openbaarmaking van kerngegevens van wetenschappelijk onderzoek. Waar de jaarcijfers van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) in 2009 lieten zien dat slechts in 48% van het industriegebonden onderzoek de kerngegevens werden gepubliceerd, werd in 2011 een 100% score behaald.
Wat gaat u eraan doen om de gewenste transparantie te bereiken en belangenverstrengeling te voorkomen?
Ik ondersteun het initiatief van de CGR om te komen tot transparantie over de (financiële) banden en ik onderschrijf de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding van het gezamenlijke initiatief van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en de Gezondheidsraad (GR). Deze Code wordt door steeds meer partijen in de zorgsector onderschreven. Waar naar toegewerkt moet worden is dat optimaal kennis en kunde benut kan worden zonder dat oneigenlijke motieven een rol kunnen spelen in een werkgroep of commissie. Er moet een goede gewoonte ontstaan om hier open met elkaar het gesprek over te voeren waarbij niet geaarzeld moet worden om sommige deelnemers bij bepaalde onderdelen van een traject niet te betrekken. Samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap is cruciaal voor het behoud van de gezondheidszorg. Daar moeten we dus een goede balans in weten te bereiken.
Het niet uitvoeren van de motie die verzoekt bloeddonatie voor homoseksuelen mogelijk te maken. |
|
Pia Dijkstra (D66), Ahmed Marcouch (PvdA), Ineke van Gent (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Waarom bent u voor uw besluit over het niet uitvoeren van de motie die verzoekt bloeddonatie voor homoseksuelen mogelijk te maken, louter afgegaan op de afwegingen van bloedbank Sanquin?1
In mijn brief d.d. 29 mei 2012 heb ik aangegeven waarom ik op dit moment geen uitvoering kan geven aan de betreffende motie.2 Daarbij heb ik aangegeven waarom ik het advies van de Stichting Bloedvoorziening Sanquin van groot belang vind voor beslissingen over donorselectiecriteria. Dat betekent echter niet dat ik mij uitsluitend heb laten leiden door dit advies. Ik volg de wetenschappelijke ontwikkelingen op dit terrein op de voet. Deze ontwikkelingen hebben mij er echter nog niet van kunnen overtuigen dat de veiligheid van ontvangers van bloedproducten in Nederland kan worden gegarandeerd met de voorgestelde beleidswijziging.
Bent u bereid uw afweging te herzien door daarbij wetenschappelijke informatie te betrekken, zoals het artikel: «Why are all men who have had sex with men even once since 1977 indefinitely deferred from donating blood»?2 Zo nee, waarom niet?
Hoewel dit kabinet emancipatie hoog op de agenda heeft staan, ben ik op dit moment niet bereid mijn besluit in dezen op dit moment te herzien. Ik zal uiteraard de (wetenschappelijke) ontwikkelingen op dit terrein steeds opnieuw mee nemen in mijn afwegingen. Maar pas als de veiligheid van ontvangers van bloedproducten in Nederland kan worden gegarandeerd, zal ik het donorselectiebeleid rondom Mannen die Seks hebben met Mannen (MSM) heroverwegen. Op grond van de huidige epidemiologische gegevens kan dat nu echter nog niet. Sanquin geeft namelijk aan dat uit deze gegevens blijkt dat MSM-gedrag in Nederland geassocieerd is met een hoog risico op hepatitis B en HIV.
Bent u bereid uw afweging te herzien door daarbij informatie te betrekken van de bloedbanken in Spanje en Italië, waar het donorselectiebeleid zodanig is gewijzigd dat homoseksuelen wel degelijk bloed mogen geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de hierboven genoemde brief is nog onduidelijk wat het effect is van deze wijziging op de veiligheid van het bloed voor de ontvangers. Ik kan dan ook op dit moment mijn beslissing niet herzien. Uiteraard zal deze informatie, zodra deze beschikbaar is, worden betrokken bij verdere beslissingen op dit terrein.
Bent u bereid uw afweging te herzien door daarbij, naast de inlichtingen van Sanquin, informatie te betrekken van andere experts en organisaties op het terrein van bloeddonatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven ben ik op dit moment niet bereid mijn afweging te herzien. Wel zal ik, in het kader van de aangekondigde verkenning naar andere mogelijkheden om de donorselectiecriteria aan te passen, binnenkort naast overleg met Sanquin ook overleg voeren met andere experts op dit terrein.
Wilt u de Kamer voor het zomerreces alsnog informeren over de mogelijkheden om onder voorwaarden homoseksuelen bloed te laten doneren, zonder dat de veiligheid van ontvangers in het geding komt? Zo nee, waarom niet?
Ik streef ernaar om uw Kamer op korte termijn, uiterlijk begin september, een brief over dit onderwerp te sturen. Ik kan uw Kamer echter niet vóór het zomerreces informeren aangezien de gesprekken die ik hierover voer met Sanquin en andere experts op dit terrein enige tijd in beslag nemen.
Een nieuwe, levensgevaarlijke drug |
|
André Elissen (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Man eet gezicht zwerver op onder invloed nieuwe drug»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van drugsexperts die stellen dat het hier vermoedelijk gaat om een drug met de straatnaam «badzout», die onder andere de werkzame stoffen, veelal synthetische cathinonen (verwant aan amfetaminen), JWH-250, mephedrone, methylone en methylenedioxypyrovalerone (MDPV) kan bevatten? Zijn deze stoffen in Nederland al strafbaar gesteld of bent u voornemens deze strafbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het incident vond plaats in de Amerikaanse stad Miami en het betreft in de pers gemelde veronderstellingen van drugsexperts. Welke stoffen daadwerkelijk een rol hebben gespeeld is alleen door toxicologisch onderzoek vast te stellen.
Hoe beoordeelt u de tendens dat wetgeving op het gebied van synthetische drugs bij lange na geen gelijke tred houdt met de wereldwijde productie hiervan, zoals onder meer aangegeven door de United Nations Office on Drugs and Crime?2
De essentie van de productie van synthetische drugs is dat producenten steeds op zoek gaan naar nieuwe moleculaire verbindingen, waarbij middelen worden gebruikt die nog niet als Opiumwetmiddel zijn aangewezen.
Deelt u de mening dat met een generieke strafbaarstelling van drugs ook deze keer voorkomen zou zijn dat er weer met spoed drugs aan één van beide lijsten moeten worden toegevoegd? Zo nee, waarom niet? Kunt u in dat licht ook aangeven op welke wijze er momenteel invulling wordt gegeven aan de motie-Elissen c.s.3, waarin de regering verzocht wordt hier onderzoek naar te doen?
Deze mening deel ik niet. Op grond van incidenten in het buitenland, waarvan wordt verondersteld dat ze te maken hebben met synthetische drugs, worden in Nederland geen middelen toegevoegd aan een van de lijsten van de Opiumwet. Dat gebeurt pas als is voldaan aan de vereisten als genoemd in artikel 3a van de Opiumwet, zijnde dat het moet gaan om middelen die het bewustzijn van mensen beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving. Het RIVM is gevraagd navolging te geven aan de motie Elissen c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 24 077, nr. 282) en de voor- en nadelen van generieke strafbaarstelling in kaart te brengen. Over de uitkomsten zal ik u binnenkort informeren. Overigens vindt binnen de EU een evaluatie plaats over de vraag hoe het beste met generieke wetgeving ten aanzien van nieuwe psychotrope stoffen kan worden omgegaan.
De onzekerheid bij patiënten door een te groot gebruik van flexwerkers in de verpleeg- en thuiszorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat medewerkers in verpleeg- en verzorgingshuizen zeggen dat ze door de steeds vaker voorkomende flexcontracten eigenlijk hun werk niet goed meer kunnen doen?
Ik vind het belangrijk dat medewerkers in verpleeg- en verzorgingshuizen in staat worden gesteld goed hun werk te doen. De werkgevers, de bestuurders van verpleeg- en verzorgingshuizen, zijn primair verantwoordelijk om medewerkers hiertoe in staat te stellen. Het is ook aan de bestuurders om een keuze te maken voor het type dienstverband dat zij aanbieden. Naast deze factor zijn ook andere factoren van belang, zoals de opleiding van het personeel, de organisatie van het arbeidsproces, arbeidsomstandigheden en de organisatiecultuur om het werk goed te kunnen doen.
Ik vind het wel van belang dat er een goede balans is tussen het aantal vaste medewerkers en medewerkers die flexibel worden ingezet. De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, mede in relatie tot de personele bezetting. Hiernaast vind ik het van belang dat bestuurders van zorginstellingen, mede met het oog op een aantrekkelijke arbeidsmarkt, alles in het werk stellen om medewerkers aan zich te binden en dat zij zorgen voor goede arbeidsvoorwaarden.
Deelt u de mening dat het aantal bewoners in verpleeg- en verzorgingshuizen per jaar geen grote schommelingen laat zien, maar vastligt op de capaciteit van het huis en dat dus grote fluctuaties in bezetting geen reden zijn om veel flexwerkers in huis te hebben?
Indien er sprake is van een stabiel aantal cliënten (bezetting), zijn grote fluctuaties in bezetting inderdaad geen reden om veel flexwerkers in huis te hebben. Er kunnen wel andere redenen zijn waarom werkgevers flexwerkers inzetten, zoals bijvoorbeeld het opvangen van ziekteverzuim.
Deelt u de mening dat bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen baat hebben bij zo weinig mogelijk wisseling van medewerkers, omdat men zich het veiligst voelt bij een vast en vertrouwd team? Deelt u de mening dat het werken met veel flexwerkers de continuïteit van zorg vanuit het oogpunt van de bewoners niet ten goede komt?
Voor de continuïteit van zorg is het inderdaad van belang dat er sprake is van vaste medewerkers die de cliënten en de organisatie kennen en waarmee cliënten vertrouwd zijn. Het kan ook nodig zijn om, naast vaste medewerkers, flexwerkers in te zetten om bijvoorbeeld de continuïteit van zorg te waarborgen bij een (tijdelijke) uitval van personeel als gevolg van ziekteverzuim of om cliënten in bepaalde situaties extra aandacht te kunnen geven. Het is aan de bestuurders van instellingen zelf om te zorgen voor een passende mix van goed opgeleid personeel en een goede organisatie van het arbeidsproces om de kwaliteit van zorg te kunnen waarborgen. Dit geldt ook voor instellingen die zorg leveren aan cliënten thuis.
Vindt u dat hetzelfde geldt voor ouderen die zo lang mogelijk thuis willen blijven wonen?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u vraag 3 en 4 onderschrijft, kunt u dan aangeven waarom in de verpleging, verzorging en thuiszorg sector (VVT-sector) zoveel gebruik wordt gemaakt van flexwerkers?
Er zijn mij geen gegevens bekend over het aantal flexwerkers in de zorg. Zoals eerder aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor het aannemen en inzetten van personeel primair bij de werkgevers in de zorg. Het is ook aan hen om ervoor te zorgen dat er zorg van goede kwaliteit wordt geleverd en dat hiervoor voldoende en adequaat opgeleid personeel wordt ingezet. Met het programma In voor Zorg! Ondersteun ik zorginstellingen bij het goed inrichten van het arbeidsproces. Dit heeft geresulteerd in diverse aansprekende voorbeelden op het terrein van de inzetbaarheid van personeel.
In meer algemene zin voer ik arbeidsmarktbeleid om ervoor te zorgen dat er voldoende en goed opgeleid personeel voor de zorg voorhanden is. Hierover hebben wij recent in het AO van 7 juni 2012 ook gesproken. De inzet van flexwerkers is hier een onderdeel van. In bredere zin heb ik in het kader van de CAO-VVT toegezegd om de rol van het «olievrouwtje» op me te willen nemen. Om verkeerde verwachtingen te voorkomen heb ik dat geconcretiseerd in de toezegging «om partijen te horen en te bekijken hoe ik een zo gelijk mogelijk speelveld kan helpen creëren voor de volgende ronde». Die toezegging doe ik uiteraard gestand. De motie 29 282, nr. 161 van de leden Voortman en Leijten, die bij de stemming erover is verworpen, spreekt van mijn «invloed aanwenden om de partijen bij elkaar te brengen». Met mijn tijdens het AO gedane toezegging en mijn concretisering ervan wordt als het ware automatische de aangehaalde motie uitgevoerd, ook al is zij verworpen.
Kunt u beleid ontwikkelen waardoor het aantal flexwerkers in de VVT-sector wordt teruggedrongen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft u tot dusver ondernomen om te bevorderen dat er in de VVT-sector zoveel mogelijk met vaste teams wordt gewerkt?
Zie antwoord vraag 5.
Vrijgevestigde psychotherapeuten en zorgverzekeraar CZ |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «CZ laat eigen verzekerden in de steek»?1 Is dit bericht juist?
Om de zorgkosten te beheersen heeft CZ ervoor gekozen om per 2012 binnen de gehele curatieve GGZ omzetplafonds te hanteren. Het staat zorgverzekeraars vrij om omzetplafonds af te spreken met zowel gebudgetteerde instellingen als met niet gebudgetteerde instellingen als met vrijgevestigde zorgaanbieders, zolang de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht kan voldoen. Dergelijke afspraken passen in de context van de afspraken die zijn gemaakt tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland over een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012, zoals ik ook heb aangekondigd in mijn brief d.d. 10 juni 20112. Onderdeel van deze afspraken is dat verzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over volume. Daarbij dienen zorgverzekeraars uiteraard aan de zorgplicht te voldoen en dient voorkomen te worden dat wachtlijsten ontstaan. Derhalve zal de volumebeperking vooral worden gerealiseerd door gepast gebruik van zorg daadwerkelijk in praktijk te brengen.
De omzetplafonds die CZ met de afzonderlijke vrijgevestigde psychologen en psychotherapeuten is overeengekomen voor 2012 zijn gebaseerd op opgaven van de zorgaanbieders zelf over het aantal werkuren, inzet van hulppersoneel en het marktaandeel van de CZ-verzekerden in de praktijk van de zorgaanbieder.
CZ heeft geconstateerd dat een deel van de opgaven van de zorgaanbieders afwijkt van de historische omvang van declaraties of het marktaandeel van CZ in de betreffende gemeente waar de zorgaanbieder gevestigd is. Daarom heeft CZ de betreffende zorgaanbieders aangeschreven met het verzoek de eigen opgave te controleren ten opzichte van de geconstateerde afwijkingen en verschillen toe te lichten. CZ heeft daarbij een voorstel gedaan het overeengekomen omzetplafond bij te stellen op basis van eigen gegevens over marktaandeel en eerder gerealiseerde omzet in 2011. Indien de zorgaanbieder daarmee akkoord gaat wordt het omzetplafond bijgesteld. CZ heeft aangegeven dat een meerderheid van de zorgaanbieders hiertoe bereid is gebleken.
CZ heeft aangegeven dat zij, ook na bijstellen van de omzetplafonds, voldoende zorg hebben ingekocht om aan hun zorgplicht te voldoen. De NZa houdt hier toezicht op.
In hoeverre valt het ingezette beleid van zorgverzekeraar CZ onder «contractbreuk» en is het daarmee onrechtmatig? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Er is geen sprake van contractbreuk. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 1 wordt het contract (het omzetplafond) alleen aangepast indien de zorgaanbieder daarmee akkoord is. Mocht achteraf blijken dat de gegevens niet naar waarheid zijn ingevuld, ondanks de mogelijkheid tot bijstellen van de opgave, zou dit kunnen leiden tot beëindiging van de overeenkomst.
Wat is uw oordeel over het feit dat zorgverzekeraar CZ voor gecontracteerde therapeuten een maximum hanteert van het aantal patiënten dat ze mogen behandelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het inkoopbeleid van de zorgverzekeraar kan er toe leiden dat een bepaalde zorgaanbieder wegens een omzetplafond gedurende het jaar geen ruimte meer heeft om nieuwe patiënten te behandelen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 past het maken van omzetplafonds in de context van de afspraken die zijn gemaakt tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland over een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012. Op deze manier beogen zorgverzekeraars het volume en daarmee de kosten van de zorg in de hand te houden. Uiteraard dient een zorgverzekeraar daarbij zijn zorgplicht in acht te nemen en moet hij voldoende zorg inkopen om aan de zorgvraag van zijn verzekerden te voldoen.
Hoe verhoudt dit maximum zich tot het patiëntenrecht de vrije keuze voor een therapeut?
Het hanteren van omzetplafonds staat naar mijn mening de vrije keuze voor een therapeut niet in de weg. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en hebben doorgaans voldoende zorgaanbieders gecontracteerd waaruit een verzekerde een keuze kan maken.
Hoe gaat u ervoor te zorgen dat CZ-verzekerden bij hun vertrouwde therapeut in behandeling kunnen blijven? Kunt u een toelichting geven?
Het kan voorkomen dat vanwege overschrijding van een omzetplafond een zorgaanbieder geen ruimte meer heeft voor een patiënt. Het is naar mijn mening aan de zorgverzekeraar (en in het belang van zijn imago) om goede afspraken te maken met zorgaanbieders over dergelijke situaties. CZ heeft aangegeven dat mocht blijken dat een omzetplafond overschreden dreigt te worden, CZ per situatie zal bekijken welke actie wordt ondernomen. Daarnaast heeft CZ aangegeven dat het omzetplafond voor 2012 alleen van toepassing is op zorg die in 2012 wordt gestart.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (NVVP) dat het optreden van zorgverzekeraar CZ als intimiderend ervaren kan worden en onwenselijk is? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen in de toekomst?
De wijze waarop een zorgverzekeraar over zijn zorginkoopbeleid communiceert, ligt buiten mijn verantwoordelijkheid. Ik heb begrepen dat CZ en de NVVP inmiddels met elkaar gesproken hebben over de onrust die is ontstaan bij een aantal vrijgevestigde aanbieders. CZ heeft daarbij haar werkwijze nader toegelicht.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat, wanneer iemand een terugval krijgt, diegene niet bij zijn oude, vertrouwde therapeut terecht kan?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Op basis van welke berekeningen stelt zorgverzekeraar CZ een omzetplafond in?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat bij zorgverzekeraar CZ en andere zorgverzekeraars de keuzevrijheid van patiënten in het gedrang komt?
De keuzevrijheid van de patiënt is naar mijn mening niet in het gedrang. Zie verder mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat deze kwestie weer aangeeft dat zorgverzekeraars te veel macht hebben in Nederland en op de stoel van de behandelaar dan wel politiek gaan zitten? Zo ja, wat gaat u doen om die macht in te perken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals aangegeven op mijn antwoord bij vraag 1 en 3 passen het maken van omzetplafonds in de context van de afspraken die zijn gemaakt tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland over een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012. Op deze manier beogen zorgverzekeraars het volume en daarmee de kosten van de zorg in de hand te houden.
De miljoenenschuld van GGD Zuid-Holland Zuid |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «GGD: burger moet tekort betalen»?1
Hoe lang bent u al op de hoogte van de schulden van GGD Zuid-Holland Zuid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Hoe komt het dat GGD Zuid-Holland Zuid in 2010 al kampte met schulden? Wat is hier de oorzaak van? Wilt u uw antwoord toelichten?
Waarom zijn de schulden van GGD Zuid-Holland Zuid niet eerder aangepakt? Om welke reden is de schuld zo hoog opgelopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Welk onderzoek is verricht waaruit blijkt dat er teveel bestuurders in dienst waren? Bent u bereid de Kamer de resultaten van dit onderzoek te sturen?
Met welke reden had de GGD Zuid-Holland Zuid zoveel bestuurders in dienst? Acht u het wenselijk dat een zorgorganisatie zoveel bestuurders in dienst heeft? Wilt u uw antwoord toelichten?
Is u bekend hoe hoog de salariëring van deze bestuurders was/is? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Met welke reden is gekozen om burgers € 5 euro te laten betalen om op deze wijze het miljoenentekort op te lossen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Acht u het wenselijk dat door beleid van GGD Zuid-Holland Zuid burgers ongevraagd opgezadeld worden met de rekening? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wanneer gaan gemeenten beslissen over de heffing van € 5 euro per persoon? Welke druk gaat u uitoefenen om te voorkomen dat burgers het tekort moeten betalen?
Is u bekend wie het groot onderzoek heeft ingesteld naar GGD Zuid-Holland West en wanneer dit onderzoek is afgerond? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Is u bekend of het onderzoek afgerond is voordat gemeenten een beslissing nemen over de € 5 euro heffing per persoon? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Is u bekend of in het onderzoek ook aanbevelingen worden gedaan om het miljoenentekort op een andere wijze op te lossen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Is u bekend of er meer GGD-regio’s zijn die met financiële problemen kampen? Zo ja, welke regio’s zijn dit? Hoe gaat u voorkomen dat andere regio’s ook in de problemen komen?
Het artikel ‘27 Weken zwangere toeriste niet welkom’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «27 weken zwangere toeriste niet welkom»?1
Ja.
Is het waar dat een 27 weken zwangere Nederlandse vrouw de toegang tot Curaçao werd geweigerd omdat een eventuele bevalling wel eens ten koste had kunnen gaan van de Curaçaose overheid?
Door een fout van een individuele immigratiefunctionaris op Hato Airport heeft een Nederlandse vrouw niet direct toegang gekregen tot Curaçao, terwijl zij wel in bezit was van een geldig paspoort. Toen de fout aan het licht kwam is de toeriste meteen toegelaten.
Kunt u aangeven of er vaker Nederlanders met een geldig paspoort de toegang tot Curaçao wordt geweigerd? Zo ja, wat zijn hiervoor de redenen? Zo nee, waarom niet?
Het toegangsbeleid is een landsaangelegenheid. Ik beschik niet over informatie waaruit blijkt dat Nederlanders vaker de toegang tot Curaçao geweigerd wordt.
Deelt u de mening dat inwoners van Nederland met een geldig paspoort te allen tijden toegang moeten krijgen tot Curaçao? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is dat met een geldig Nederlands paspoort gereisd kan worden binnen het Koninkrijk. Inwoners van Nederland zouden met een geldig Nederlands paspoort toegang moeten krijgen tot Curaçao.
Deelt u de mening dat wanneer Nederlanders de toegang tot Curaçao wordt geweigerd wanneer zij zwanger zijn, de verantwoordelijke minister van Curaçao moet worden aangesproken? Bent u van plan dit te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de betrokken toeriste alsnog is toegelaten, beschouw ik dit voorval als een betreurenswaardig incident. Ik zie geen aanleiding om, op basis van een incident, de verantwoordelijk minister van Curaçao aan te spreken.
Kunt u aangeven hoeveel mensen van Curaçao jaarlijks, op kosten van de Nederlandse belastingbetaler, onverzekerd gebruik maken van Nederlandse zorgfaciliteiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en waar wordt dit geld verhaald?
Nee, ik beschik niet over deze gegevens.
Het bericht dat artsen vinden dat ernstig zieke patiënten te lang worden doorbehandeld |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Artsen: ernstig zieke patiënten worden te lang doorbehandeld»?1
Ik vind het erg belangrijk dat er aandacht is voor de vraag welke behandeldoelen nagestreefd worden. De aandacht daarvoor van professionals is overigens niet gestart met de enquête in Medisch Contact2 waaraan door1 gerefereerd wordt. Deze vraag wordt professioneel al veel langer gesteld. Ik heb er zelf op veel spreekbeurten met artsen over gesproken, veel artsen agenderen dit onderwerp al langere tijd. Dat is heel belangrijk, omdat hier sprake is van een reëel probleem.
Wat vindt u van de mening van een groot aantal artsen dat ernstig zieke patiënten die in hun laatste levensfase verkeren te lang worden doorbehandeld?
De artsen verwoorden daarmee dat de keuze die zij vooraf professioneel zouden moeten maken, niet overeenkomt met het uiteindelijk in overleg met de patiënt ingestelde behandelbeleid. Die discrepantie kan twee oorzaken hebben: ofwel de patiënt heeft heel andere preferenties dan de arts, ofwel artsen houden er collectief andere opvattingen op na dan zij individueel in de praktijk brengen. Beiden zijn relevant, zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat artsen bij het doorbehandelen van patiënten die in hun laatste levensfase verkeren de kwaliteit van leven centraal moeten stellen?
Ja. Maar met de kanttekening dat sommige intensieve (door)behandelingen juist met het oog op kwaliteit van levenwinst worden toegepast en daarmee dus niet uit in beeld verdwijnen.
Deelt u de mening dat artsen meer ondersteuning kunnen gebruiken bij het voeren van gesprekken over doorbehandelen van patiënten die in hun laatste levensfase verkeren? Zo ja, hoe wilt u daarin voorzien? Zo nee, waarom niet?
Het voeren van gesprekken over het naderende levenseinde is een kerncompetentie van artsen en ik zie daarin geen tekortkomingen die een uitgebreider curriculum kan corrigeren. De enquête geeft wel aan dat de insteek die de professional kiest bij dat gesprek wellicht een andere kan zijn. De lessen van de enquête beperken zich uitsluitend tot de insteek van de professional. Niet zelden kiezen patiënten en familie zelf niet voor kwaliteit van leven, maar voor doorbehandelen totdat alle behandelopties, inclusief de laatste strohalmen, uitgeput zijn. Het vergt dus ook een cultuuromslag aan de kant van de patiënt en zijn familie om de keuze die arts en patiënt samen maken een andere te doen zijn.
Ook moeten we onderkennen dat de moeilijke laatste fase in het leven van mensen afwegingen met zich mee kan brengen die niet louter rationeel te duiden zijn. Daarom is het zo belangrijk dat juist in de beroepsgroepen en ook in de samenleving wordt gesproken over «moet alles wat kan». Ik juich initiatieven daartoe dan ook toe en agendeer dit thema ook regelmatig zelf.
Bent u bereid te onderzoeken of er in het curriculum van de opleiding geneeskunde meer aandacht kan worden besteed aan het voeren van gesprekken met ernstig zieke patiënten over doorbehandelen in de laatste levensfase? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De onbetrouwbaarheid van de Hospital Standardized Mortality Ratio (HSMR) als indicator van kwaliteit van zorg |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat de openbaarmaking van de Hospital Standardized Mortality Rate (HSMR) van ziekenhuizen zou leiden tot betere kwaliteit van zorg? Wat is in dit verband uw reactie op een recente wetenschappelijke publicatie, waaruit blijkt dat de HSMR zeer onbetrouwbaar is en derhalve niet gebruikt zou moeten worden voor vergelijking van de kwaliteit van zorg?1 2
Ik herinner mij dat ik in mijn antwoorden op eerdere vragen van de leden Leijten (SP) en Van Gerven (SP) vooral heb benadrukt dat variatie in HSMR door andere bronnen kan worden veroorzaakt dan door de kwaliteit van zorg. Voorts heb ik aangegeven dat de HSMR een signaalfunctie kan vervullen voor de instelling zelf en voor gesprekken met de zorgverzekeraar en de inspectie. Het openbaar maken van gegevens zoals de HSMR kan op die wijze een prikkel vormen om de registratie van kwaliteit verder te verbeteren en daaruit voortvloeiend ook de kwaliteit van zorg. Deze antwoorden heb ik op 4 november 2011 aan uw Kamer gestuurd.
In Publicatie2 wordt gesteld dat de huidige HSMR als zodanig niet bruikbaar is voor een rechtstreekse één op één vergelijking tussen ziekenhuizen. Deze conclusie sluit aan bij de visie van brancheorganisaties van ziekenhuizen, de NVZ ( Nederlandse vereniging van Ziekenhuizen) en de NFU ( Nederlandse Federatie van Universitair medische Centra).
Verder vind ik het goed dat in wetenschappelijke literatuur gerapporteerd wordt over het huidige HSMR model, over de beperkingen van het model en over de vraag hoe het model verder te verbeteren is door alle factoren die bijdragen aan de kwaliteit in de casemix correctie daarin te betrekken.
Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden, waarin u stelde dat de HSMR een signaalfunctie heeft die aanleiding kan geven tot een gesprek tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen over de vraag in welke mate een bijzonder hoge of lage HSMR wordt veroorzaakt door verschillen in kwaliteit van zorg of door andere oorzaken? Op grond waarvan kunt u staande houden dat openbaarmaking van HSMR de kwaliteit van zorg dient, terwijl dit instrument als zodanig helemaal niets zegt over de kwaliteit van zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat herinner ik mij. Ik wil benadrukken dat het de ziekenhuizen zelf zijn die de HSMR en andere gegevens over hun functioneren publiceren. De Nederlandse ziekenhuizen hebben op 20 december 2011 bij monde van de NVZ en de NFU de publicatie van de gestandaardiseerde sterftecijfers over 2010 voorzien van een uitgebreide toelichting. Zij geven daarin aan dat het berekenen van sterftecijfers een ontwikkeling is die past binnen het streven naar verbetering en zichtbaarheid van kwaliteit en dat ondanks de beperkingen van het model toch gekozen is voor publicatie. Veel ziekenhuizen lichten op hun eigen website het gepubliceerde sterftecijfer toe.
Wat is uw reactie op de bevinding dat het opnames van patiënten vanuit een ander ziekenhuis veelal opnames betreft in verband met complexe gespecialiseerde zorg met hogere overlijdenskans, terwijl de HSMR niet corrigeert voor een verblijf thuis door de patiënt tussen beide opnames? Vindt u het niet bizar dat in dit voorbeeld het doorverwijzende ziekenhuis punten scoort omdat de patiënt het ziekenhuis levend verlaat, terwijl het behandelende ziekenhuis strafpunten krijgt als de patiënt daar overlijdt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijns inziens onderstreept dit voorbeeld het belang om door casemixcorrectie tot betere interpretatie van sterftecijfers te komen. Het principe van casemixcorrectie is een zeer gangbaar middel om te corrigeren voor reële verschillen tussen ziekenhuizen. Dat beperkt zich overigens niet tot sterftecijfers alleen maar kan ook voor interpretatie van andere uitkomsten van medische zorg bruikbaar zijn. Daarnaast pleit ik ervoor om niet alleen de HSMR, maar ook verschillende SMR’s te publiceren. SMR’s zijn sterftecijfers per ziekenhuis per diagnose. Door beide te optimaliseren krijgen de cijfers meer zeggenschap. Publicatie is echter niet mijn verantwoordelijkheid, maar die van de Nederlandse ziekenhuizen zelf.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het aanbieden van terminale zorg en de mogelijkheid om in het ziekenhuis te overlijden een stijgende HSMR tot gevolg heeft? Deelt u de mening dat een systeem waarin zorgverzekeraars ziekenhuizen publiekelijk afrekenen op hun HSMR kan leiden tot het weigeren van patiënten met een te hoog sterfterisico? Zo nee, op welke wijze voorkomt u dit?
Ik vind dat de discussie over (door)behandelen in terminale fase en de betere kennis en voorlichting over palliatieve zorgverlening voorop zou moeten staan. Ik kan me dan ook voorstellen dat niet alleen de sterfte in ziekenhuizen wordt meegenomen, maar ook de sterfte binnen 30 dagen na ontslag, zoals dat ook in het Verenigd Koninkrijk wordt gedaan.
Van verzekeraars verwacht ik dat zij bij de zorginkoop verantwoord om zullen gaan met de complexe werkelijkheid achter de cijfers en het belang van een goede onderbouwing van de kwaliteitseisen die zij hanteren. Verder ga ik er vanuit dat zij zorgvuldig zullen zijn in hun communicatie naar zowel hun verzekerden als de zorgaanbieders.
Hoe voorkomt u dat publicatie van oordelen over kwaliteit van zorg op basis van onbetrouwbare gegevens leidt tot beschadiging van patiënten, ziekenhuizen en het vertrouwen in de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben, zoals gezegd, niet primair verantwoordelijk voor het publiceren van de HSMR en andere gegevens over het functioneren van ziekenhuizen. In mijn optiek ligt er een verantwoordelijkheid voor alle betrokken partijen, ziekenhuizen, zorgverzekeraars, overheid en patiëntenorganisaties, om op een verantwoorde manier met deze openbare gegevens om te gaan, om te voorkomen dat deze informatie zou kunnen leiden tot een afname van vertrouwen in de zorg. Ik beschik overigens niet over signalen die erop duiden dat van een dergelijke afname sprake is. Transparantie in de zorg is anderzijds belangrijk om te zien wat er gebeurt, wie wat levert en van welke kwaliteit. Er is bij de start van de publicatie van de HSMR heel helder gemaakt dat dit gezien moet worden als een eerste stap in een ontwikkeling. Op basis van de HSMR is een één-op-één vergelijking van ziekenhuizen niet mogelijk. Wel kan op basis van de HSMR beter worden benaderd wat er in ziekenhuizen gebeurt en kunnen ziekenhuizen leren van elkaars ervaringen.
Deelt u de mening dat de HSMR niet eerder gepubliceerd moet worden door zorgverzekeraars voordat de tekortkomingen door onvolledige data zijn opgelost, zoals case-mix, codeervariatie tussen ziekenhuizen, ziekte-ernst, doorverwijspatronen, palliatieve zorg en de plaats van overlijden?
De publicatie van de HSMR wordt door de ziekenhuizen zelf verzorgd. De HSMR is vooral voor het interne kwaliteitsbeleid van ziekenhuizen en ziekenhuisafdelingen van belang, naast de betekenis die derden eraan hechten. Wat betreft de codeerpraktijken en de kwaliteit en volledigheid van de gegevens zijn de instellingen zelf aan zet om op dat punt orde op zaken te stellen. Van ziekenhuizen mag ook verwacht worden dat zij in staat zijn om relevante gegevens op verantwoorde wijze te produceren die kunnen bijdragen aan landelijke kwaliteitsdata over zorgprocessen en zorguitkomsten.
Kan de Kamer een afschrift ontvangen van uw reactie op de brief die de schrijvers van het artikel in Medical Care aan u hebben gericht?3
Deze brief is mij niet bekend.
Hoe kunt u marktwerking en concurrentie tussen ziekenhuizen bepleiten, wanneer deze op basis van ondeugdelijke gegevens met elkaar worden vergeleken? Is het niet beter om met dit schadelijke beleid te stoppen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is wel degelijk mogelijk om ziekenhuizen betekenisvol met elkaar te vergelijken. De HSMR is slechts één van de vele parameters die beschikbaar zijn. Het beleid om betekenisvolle transparantie-informatie te genereren en (onder andere) te gebruiken bij selectieve zorginkoop en keuze informatie zal naar verwachting de komende tijd alleen maar versterkt gaan worden. Er is een lange weg te gaan. Te lang is er naar ziekenhuizen gekeken alsof overal dezelfde zorg wordt geleverd. Dat is onjuist. Het publiek, de patiënt mag dat ook weten. U moet deze ontwikkeling zien als een ontwikkeling die pas is begonnen.
Over welke sanctiemogelijkheden beschikt u voor zorgverzekeraars die ongefundeerd ziekenhuizen in een kwaad daglicht zetten en daarmee onrust en angst veroorzaken bij patiënten en burgers? Indien u niet over mogelijkheden beschikt, wordt het dan niet tijd om hier wel voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga ervan uit dat u doelt op de situatie waarbij zorgverzekeraars op basis van beschikbare gegevens (zoals HSMR) tot selectieve zorginkoop besluiten. Een dergelijke situatie heeft zich voorgedaan bij de selectieve inkoop van borstkankerzorg en is toen door betrokken partijen aan de rechter voorgelegd. Dat is een zaak tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars is waar ik buiten sta. Ik heb ook geen sanctiemogelijkheden. De opvatting dat in een dergelijke situatie sprake is van in een kwaad daglicht stellen en onrust en angst zaaien deel ik niet. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.