Het bericht ‘Ouderen sluizen massaal geld weg’ |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouderen sluizen massaal geld weg»?1
Ja
Op basis van welke informatie en aannames kwam u tijdens de wetsbehandeling2 tot de conclusie dat er geen ontwijkgedrag zou gaan plaatsvinden?
De voormalige Staatssecretaris heeft tijdens de wetsbehandeling gesteld dat het gedragseffect, gezien het feit dat het grootste deel van het vermogen intact blijft, naar verwachting beperkt zal zijn. Dit, zo wees zij erop, lag anders bij de Wet op de bejaardenoorden waarbij het vermogen ten volle moest worden aangewend, in plaats van een beperktere bijtelling zoals daar bij de vermogensinkomensbijtelling sprake van is.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van de enquête onder 85 notariskantoren, waaruit blijkt dat veel ouderen in de eerste drie maanden van 2013 maatregelen hebben genomen om hun vermogen te verlagen of dat blijkbaar voornemens zijn te doen?
Het staat ouderen vrij om informatie in te winnen en hun vermogen binnen de mogelijkheden van de wet door schenking te verlagen. Informatie inwinnen en echt afstand doen van het eigen vermogen of een deel daarvan is nog iets anders. Voor veel cliënten kan het prettig zijn zoveel mogelijk zelf te kunnen blijven regelen en zelf over hun vermogen kunnen blijven beschikken.
Verwacht u dat, als gevolg van dit ontwijkgedrag, de geraamde opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling lager uit zal gaan vallen de komende jaren?
Het is moeilijk in te schatten in hoeverre het voornemen om geld weg te schenken ook echt leidt tot een daadwerkelijke schenking. Indien een groot aantal cliënten hiertoe wel over gaat, kan dit gevolgen hebben voor de opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling.
De opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling zal gemonitord worden. De monitor moet ook antwoord geven op de vraag of de gedragseffecten dusdanig zijn dat de geraamde opbrengst van € 200 miljoen niet gehaald wordt. De eigen bijdrage wordt echter vastgesteld op basis van het vermogen van twee jaar terug. Het wegschenken van vermogen kan dus pas op zijn vroegst over twee jaar effect op de opbrengst hebben.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling?
Definitieve cijfers over de opbrengst 2013 zijn beschikbaar in maart/april 2014. Een eerste indicatie over de opbrengst 2013 is te geven rond Prinsjesdag. Dan zijn de cijfers met betrekking tot de geïnde eigen bijdragen over de eerste twee kwartalen bekend.
Wat voor gevolgen heeft het genoemde veiligstellen van vermogen voor effect op de uitwerking van maatregel 51 uit het regeerakkoord, waarin staat dat de intramurale eigen bijdrage AWBZ verhoogd wordt tot de zak- en kleedgeldnorm?
Het verhogen van de intramurale eigen bijdrage AWBZ tot de zak- en kleedgeldnorm wordt vormgegeven via het afschaffen van een aftrekpost ten aanzien van fiscale toeslagen met betrekking tot ouderen en Wajongers. Deze aftrekpost staat los van het vermogen. De vermogensinkomensbijtelling heeft dus geen invloed op het verhogen van de intramurale eigen bijdrage uit de zak- en kleedgeld norm.
Bent u bereid, gezien de negatieve effecten op de solidariteit en dus bereidheid om veel meer te gaan betalen voor zorg als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling, deze maatregel 51 te heroverwegen?
Zoals ik in antwoord 6 heb aangegeven, heeft de vermogensinkomensbijtelling geen invloed op het verhogen van de intramurale eigen bijdrage tot de zak- en kleedgeldnorm.
Dat zou dus geen reden zijn voor heroverweging van maatregel 51.
Het bericht dat de acties van de vakbond leidt tot de sluiting van het Sarphatihuis |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bond op ramkoers; Bewoners dupe van slag om Sarphatihuis»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van interim-bestuursvoorzitter B. de Valk die aangeeft dat het Sarphatihuis grote kans maakt om aan het einde van het jaar de deuren te sluiten vanwege de acties van de vakbond? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het gaat hier primair om een zaak tussen een zorgwerkgever en haar werknemers, vertegenwoordigd door een vakbond. Daarin ben ik geen partij. Desgevraagd heb ik bij Amsta navraag gedaan naar de situatie. Van sluiting van het Sarphatihuis is momenteel geen sprake. Amsta is van mening dat de situatie tot leegstand heeft geleid, omdat het aantal verwijzingen en aanmeldingen voor het Dr. Sarphatihuis zijn gedaald. De zorg van het bestuur van Amsta is dat als de situatie voortduurt, de leegstand verder toeneemt.
Vindt u het verantwoord voor de bewoners en het personeel van het Sarphatihuis, dat Amsta de deuren wil sluiten omdat de vakbond acties voert voor de kwaliteit van zorg en betere arbeidsvoorwaarden? Zo ja, waarom? Zo nee, deelt u de mening dat hier sprake is van chantage en wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke redenen start de vakbond met nieuwe werkonderbrekingen? Heeft Amsta de problemen niet opgelost? Zo nee, waarom niet?
Zowel Amsta als AbvaKabo FNV hebben gepubliceerd dat eerdere overleggen zijn opgeschort c.q. niet hebben geleid tot overeenstemming, ook niet onder het voorzitterschap van een onafhankelijk voorzitter. Het betreft hier een verschil van mening tussen Amsta en de AbvakaboFNV over verschillende onderwerpen. De argumentatie om te starten met nieuwe werkonderbrekingen is aan de AbvakaboFNV.
Wat is uw reactie op de uitspraken van Amsta dat het de intensiveringsmiddelen van het zorgkantoor niet hoeft te besteden aan extra personeel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit het artikel in de Telegraaf blijkt dat Amsta aangeeft de middelen wel adequaat te besteden. Het zorgkantoor geeft mij desgevraagd aan ook op een doelmatige aanwending van de middelen te toetsen.
Wat vindt u van de reactie van de vakbond die aankaart dat medewerkers weinig tot niets hebben gezien van de extra handen aan het bed, waarvoor Amsta investeringsgelden heeft ontvangen?
Amsta geeft mij desgevraagd aan dat zij een plan ter besteding van de intensiveringsgelden heeft opgesteld, conform het convenant. Een onderdeel van dit plan is dat in 2012 formatieplaatsen zijn toegevoegd voor de zorg die op ruim 30 locaties wordt geleverd. Verder zijn de intensiveringsmiddelen volgens Amsta besteed aan extra mensen in opleiding en aan opleidingen om medewerkers te ondersteunen in de uitvoering van de zorg met als doel kwaliteitsverbetering en werkdrukverlaging. Het zorgkantoor geeft mij desgevraagd aan de aanwending van de middelen te toetsen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van interim-bestuursvoorzitter B. de Valk die aangeeft dat de intensiveringsgelden goed besteed en goedgekeurd zijn door zowel het zorgkantoor als het ministerie van VWS?
Amsta geeft mij desgevraagd aan conform het convenant ten behoeve van het zorgkantoor een plan voor de besteding te hebben opgesteld. De toetsing op de doelmatige aanwending hiervan gebeurt door het zorgkantoor. Vanuit VWS wordt de realisatie van de doelstelling gemeten op macroniveau. Het ministerie keurt geen plannen van afzonderlijke aanbieders goed.
Waarom legt Amsta de schuld neer bij de tariefkortingen van het zorgkantoor, terwijl u aangeeft dat het een onjuiste voorstelling van zaken is dat de tariefkorting van de zorgkantoren de verhoging van de maximumtarieven weer ongedaan heeft gemaakt?2 Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hierover navraag bij Amsta gedaan. Amsta geeft aan wel degelijk de middelen in te zetten conform de doelstellingen van het convenant. De toetsing op de doelmatige aanwending van de middelen gebeurt door het zorgkantoor.
Met welke redenen heeft u de uitgaven van de investeringsgelden goedgekeurd, als medewerkers weinig tot geen extra handen erbij hebben gekregen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 7. Vanuit VWS worden de plannen niet goedgekeurd, dit is aan het zorgkantoor.
Is het waar dat het Sarphatihuis kampt met leegstand en inkomsten misloopt sinds de acties van de vakbond zijn begonnen? Zo ja, hoe groot is de leegstand? Zo nee, met welke redenen geeft Amsta dit aan?
Amsta geeft aan dat de situatie sedert eind 2012 en begin 2013 onrust geeft bij bewoners en familie van het Dr. Sarphatihuis. Het aantal verwijzingen en aanmeldingen daalt voor het Dr. Sarphatihuis, waardoor thans sprake is van 10% leegstand (circa 21 bedden op 220, begin maart). Dit is voor het eerst dat het Dr. Sarphatihuis te maken heeft met leegstand.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Abvakabo-leider L. Marijnissen die het verwijt van Amsta «de wereld op zijn kop» noemt, doordat personeel bij de vakbond aan de bel trok en dit lange tijd tegen gesproken werd door de directie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor ook mijn antwoorden op vraag 2 en 3. Het gaat hier primair om een zaak tussen een zorgwerkgever en haar werknemers, vertegenwoordigd door een vakbond. Daarin ben ik geen partij. Het is voor mij voorts niet mogelijk om hierover een onderbouwd oordeel te geven, omdat ik hiervoor de specifieke situatie onvoldoende ken.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken, waarin u aangaf dat iemand niet de vrijheid van meningsuiting aan banden kan leggen, ook niet in een zorginstelling? Als het personeel dus opmerkingen wil maken, moet het die toch ook kunnen maken? Hoe verhoudt uw uitspraak zich tot de situatie bij het Sarphatihuis? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Ik herinner mij deze uitspraken. Noch uit het artikel uit de Telegraaf, noch uit navraag bij Amsta blijkt dat de vrijheid van meningsuiting in het geding is.
Wat vindt u van de uitspraak van Amsta dat aangeeft locaties te sluiten als het zichzelf eind 2013 niet kan bedruipen? Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat zorglocaties worden afgestoten of een andere functie krijgen, terwijl dat misschien niet nodig is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is de verantwoordelijkheid van Amsta om zorg te dragen voor een goede zorgverlening en gezonde bedrijfsvoering en hierin keuzes te maken. Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg.
Is het waar dat er tien voltijdmedewerkers zijn aangenomen bij het Sarphatihuis? Zo ja, wanneer zijn deze tien medewerkers in dienst getreden? Zo nee, hoeveel medewerkers zijn er dan wel aangenomen bij het Sarphatihuis? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In het artikel wordt gesteld dat er jaarlijks 10 voltijdsmedewerkers meer worden ingezet dan waar geld voor binnenkomt op basis van het aantal en soort bewoners. Uit navraag bij Amsta blijkt dat hiermee is bedoeld dat in 2012 10 FTE meer is ingezet dan op basis van de ZZP’s worden vergoed.
Is het waar dat geld van andere locaties van Amsta weggehaald is en aan het Sarphatihuis gegeven wordt? Zo ja, met welke redenen wordt extra geld gegeven aan het Sarphatihuis? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen bieden vaak zorg vanuit verschillende locaties. Amsta dient als totale organisatie financieel gezond te zijn. Het (tijdelijk) investeren of versterken van een locatie en prioriteren van de inzet van de middelen valt binnen de verantwoordelijkheid van desbetreffend bestuur. Desgevraagd laat Amsta weten onder andere extra geld in te zetten in het Sarphatihuis ten behoeve van het inzetten van extra personeel. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 14.
Welke maatregelen neemt Amsta om te zorgen dat de problemen binnen het Sarphatihuis spoedig opgelost worden?
Navraag bij Amsta leert dat zij bezig zijn een plan te formuleren. Bij dit plan worden relevante partijen, zoals de ondernemingsraad en de cliëntenraad, betrokken.
De keuze voor de FOB Gold test voor bevolkingsonderzoek naar darmkanker |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel waarin de keuze voor een test voor opsporing van darmkanker in het kader van bevolkingsonderzoek wordt beschreven?1
Ja. Ik heb hierover vragen beantwoord tijdens het vragenuurtje van 19 maart jl. en over de test intussen advies gevraagd en ontvangen van de Gezondheidsraad in het kader van de pilot voorafgaand aan het bevolkingsonderzoek naar darmkanker.
Klopt het dat in vitro onderzoek uitwijst dat de OC-Sensor test beter scoort dan de FOB Gold test? Welke onderzoeken wijzen uit dat de kwaliteit van FOB Gold gelijkwaardig is aan die van de OC-Sensor test?
Beide testen zijn immunochemische Fecaal Occult Bloedtesten (iFOBTs) en meten de aanwezigheid van menselijk bloed in de ontlasting. In vitro onderzoek, of onderzoek in laboratoriumsetting, laat weinig verschil zien tussen de testen. Een aantal recente onderzoeken wijst uit dat de kwaliteit voor het meten van bloed in ontlasting van FOB Gold gelijkwaardig is aan die van de OC-Sensor test.
Een in 2012 verschenen review van het Erasmus MC2 concludeert dat geen enkele kwantitatieve iFOBT als significant beter aan te merken is dan anderen.
Laboratoriumonderzoek in het AMC heeft laten zien dat de twee genoemde testen in de analytische fase vergelijkbare resultaten opleveren.
De Gezondheidsraad wijst erop dat de FOB Gold zich beperkt heeft kunnen bewijzen in een bevolkingsonderzoeksetting en raadt aan om vergelijkend onderzoek te doen tussen beide testen. Ik wil hiervoor snel in overleg gaan met de Gezondheidsraad over een goede onderzoeksopzet. Mijn streven is erop gericht dit met zo min mogelijk vertraging en zo groot mogelijk draagvlak en passend binnen de financiële kaders te doen.
Welke validatierapporten zijn beschikbaar van de FOB Gold test?
De FOB Gold is – uiteraard – gevalideerd: dit was een eis in de aanbestedingsprocedure. De validatie is in opdracht van het RIVM herhaald op het in het bevolkingsonderzoek te gebruiken analyseapparaat. Omdat de test intussen een verbeterde buffer heeft (de bewaarvloeistof is aangepast waardoor de uitslag minder gevoelig is voor temperatuur of vertraging) heeft het AMC recent een laboratoriumonderzoek uitgevoerd. Ook hier bleek dat de FOB Gold goed presteert.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Waarop baseert het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de conclusie dat er geen significante verschillen tussen de testen zijn?
Dat baseert het RIVM op de informatie die de leveranciers van de in aanmerking komende testen hebben aangeleverd. Deze informatie is gevraagd in het Programma van Eisen (PvE) van de aanbesteding en ziet onder andere op de sensitiviteit, specificiteit en detectiegrens van de test en het effect van het bewaren van ontlastingsmonsters bij verschillende temperaturen op de gemeten aanwezigheid van bloedsporen. Beide testen voldoen daarbij aan de minimaal vereiste kwaliteit zoals beschreven in het PvE. Verder is deze informatie bevestigd in de hierboven genoemde onderzoeken.
Wat is het verschil in kwaliteit en kosten tussen het gebruik van FOB Gold en OC-Sensor?
Ik kan geen uitspraken doen over de prijs van beide testen als onderdeel van de aanbestedingsprocedure. Ik kan herhalen dat enkel die testen die aan de kwaliteitseisen voldeden, in aanmerking kwamen. De criteria zijn opgesteld door een team met verschillende deskundigheden en goed bevonden door de commissie waarin alle betrokken partijen vertegenwoordigd zijn. Kwaliteit was in deze fase van de procedure een zogenoemd «knock out» criterium. De twee testen die aan de eisen voldeden, zijn vervolgens beoordeeld op prijs/kwaliteitverhouding. Hierbij telde kwaliteit voor 75 procent en de prijs voor 25 procent.
Wat vindt u van de suggestie van het RIVM dat de kritiek van de critici van de FOB Gold test alleen berust op het feit dat de toekomst en financiering van hun onderzoeken worden bemoeilijkt nu niet voor de OC-Sensor test is gekozen?
Ik distantieer mij van dergelijke suggesties. Er is kritiek uit het veld en dat neem ik serieus. We zullen de test testen en vervolgens goed monitoren gedurende de gefaseerde invoering van het bevolkingsonderzoek. Over de precieze onderzoeksopzet ga ik in overleg met de Gezondheidsraad. Ik verwacht dat de grondige voorbereiding van het hele systeem van het bevolkingsonderzoek en de pilot ook de kritische veldpartijen geruststelt. Er zijn voldoende waarborgen ingebouwd om snel te zien of er ergens in het hele systeem iets niet aan onze hoge eisen voldoet als dat het geval is, zullen we ingrijpen.
Hebben alle critici van de FOB Gold test onderzoek gedaan met de OC-Sensor test en is hun onderzoek door de fabrikant van OC-Sensor gefinancierd? Is dit terug te vinden in het Transparantieregister dat binnenkort beschikbaar komt?
Het transparantieregister ziet op specifiek omschreven relaties tussen beroepsbeoefenaren en farmaceutische bedrijven. De ontlastingstest waar gebruik van wordt gemaakt voor darmkankerscreening is geen geneesmiddel, maar een medisch hulpmiddel. De medische hulpmiddelenindustrie is niet aangesloten op het transparantieregister en die relatie is dus niet terug te vinden in het register.
Voor onderzoek dat onder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) valt, bestaat een trialregister. Hierin is ook de financiering opgenomen. Voor de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO) bestaat een dergelijk register niet, maar helderheid over de financiering is een voorwaarde om een vergunningaanvraag in behandeling te nemen.
Het bericht dat anticonceptiepillen van de derde en vierde generatie door effectieve marketing van de farmaceutische industrie op de markt werden gehouden |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is u reactie op het bericht dat anticonceptiepillen van de derde en vierde generatie door effectieve marketing van de farmaceutische industrie op de markt werden gehouden?1
In de bewuste radiouitzending van de VPRO wordt een aantal uiteenlopende beweringen gedaan door verschillende deskundigen. In lijn met mijn brief van 12 maart jl., kenmerk GMT-3159751, over de Diane-35 pil geldt ook dat voor haar generieke equivalenten er risico’s verbonden zijn. Risico’s kunnen worden verminderd door adequate productinformatie, duidelijke waarschuwingen voor de voorschrijvers en goede patiëntenvoorlichting. In Nederland kennen we een systeem van zelfregulering en handhaving door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) als het gaat om ongewenste beïnvloeding van beroepsbeoefenaren door de farmaceutische industrie. De sector heeft zich verbonden aan de strikte naleving van de regels die gelden voor marketing van geneesmiddelen. Voor deze regels geldt het principe van wederkerigheid: wat niet mag worden aangeboden door de farmaceutische industrie, mag tegelijkertijd niet worden geaccepteerd door de beroepsbeoefenaren.
Erkent u dat door de farmaceutische industrie gesponsord onderzoek naar de derde en vierde generatie anticonceptiepillen een significant kleiner risico laat zien op trombose dan onafhankelijk onderzoek? Hoe verklaart u dit verschil?
Ik heb daar geen specifieke aanwijzingen voor wat betreft onderzoek naar derde en vierde generatie anticonceptiepillen. Wel ben ik op de hoogte van recente publicaties als het Geneesmiddelenbulletin van december 2012 en van een review uit 2012 van de Cochrane Collaboration met als titel Industry sponsorship and research outcome.In beide publicaties wordt gesteld dat de resultaten van door de farmaceutische industrie gesponsord onderzoek gunstiger zijn dan de resultaten van niet door de farmaceutische industrie gesponsord onderzoek.
Voor de verschillen tussen gesponsord en niet-gesponsord onderzoek worden overigens verschillende oorzaken aangedragen, zoals onjuiste doses en onjuiste vergelijkende onderzoeksproducten, de keuze voor de eindparameters op basis waarvan conclusies worden getrokken, het aantal proefpersonen ingesloten in de studie, de wijze waarop omgegaan wordt met gegevens van proefpersonen die de studie voortijdig hebben verlaten of waarvan de dataset niet compleet was, de gekozen studieopzet en de statistische analyse van de gegevens. Daarnaast kan een zogenaamde publicatiebias of het verkeerd c.q. anders interpreteren van de resultaten ook bijdragen aan verschillen in uitkomsten tussen gesponsorde en niet-gesponsorde studies.
Wat is volgens u de reden dat de derde en vierde generatie anticonceptiepil nog massaal wordt geslikt? Is er volgens u een verband met de claim van fabrikanten dat deze pillen een positief effect hebben op de huid? Deelt u de mening dat het risico dat het slikken van deze anticonceptiepillen met zich meebrengt hierbij ondersneeuwt? Hoe komt dat volgens u? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet uit te sluiten dat de claim dat de derde en vierde generatiepillen een positief effect hebben op de huid, een rol speelt. Het gebruik van de derde generatiepil lijkt vooral terug te voeren op de merktrouw van de patiënt. Navraag bij de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) leert dat vooral jonge vrouwen de vierde generatiepil gebruiken. Dat kan zijn grondslag vinden in de wijze waarop deze pillen in de markt zijn gezet en dit de nieuwste generatie anticonceptiepillen betreft.
In de NHG-Standaard wordt echter aangegeven dat het positieve effect op de huid ook voor de tweede generatie pil geldt. Het lijkt er op dat huisartsen in hun voorschrijfgedrag zich vooral laten leiden door de wensen en verwachtingen van de vrouw. Zoals ik de Kamer heb toegezegd, zal binnenkort het gesprek hierover worden aangegaan met deze beroepsgroep.
Hoe komt het volgens u dat artsen meegaan in de wens van vrouwen om een derde en vierde generatie anticonceptiepil te slikken? Heeft dit een verband met de effectieve marketing van de farmaceutische industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat op de website www.anticonceptie.nl wordt geadviseerd een pil te kiezen met een anti-androgene werking wanneer de patiënt last heeft van acne?2 Hoe reageert u in dit verband op de uitspraak van de heer Frans Helmerhorst die stelt dat Microgynon 30 dezelfde werking heeft maar minder risico op trombose geeft dan de op genoemde website aanbevolen anticonceptiepillen? Ziet u een verband met het feit dat deze website is opgezet door MSD? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk verband?
Ik heb begrepen dat alle combinatiepillen een vergelijkbaar effect hebben op acne. Het is niet aangetoond dat anticonceptiepillen met anti-androgene werking effectiever zijn dan andere combinatiepillen voor de behandeling van acne. Deze informatie is te vinden in de vigerende richtlijnen van het NHG en de website voor patiënten van het NHG (www.thuisarts.nl ).
De bewering die op de genoemde websites wordt gedaan, is daarmee niet in lijn met de meest vigerende richtlijnen van de betrokken beroepsgroep.
De inspectie beoordeelt momenteel de genoemde websites en treedt indien nodig handhavend op. De inspectie houdt in dit geval op basis van de Geneesmiddelenwet (hoofdstuk 9) toezicht. Voor websites geldt in beginsel hetzelfde als voor iedere andere uiting: publieksreclame voor receptgeneesmiddelen is verboden. De hormonale middelen op genoemde sites zijn receptgeneesmiddelen. De inspectie kijkt in zo’n geval of de uiting reclame is of informatie. Dit moet van geval tot geval worden bekeken.
Hoe oordeelt u over de website www.anticonceptie.nl? Deelt u de mening dat hier sprake is van een subtiele vorm van (symptoom)reclame? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Is dit wettelijk toegestaan?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over de website www.yaz24plus4.nl?3 Bent u van mening dat hier sprake is van symptoomreclame? Wat vindt u ervan dat op deze website, behalve in de bijsluiter, niet wordt gewaarschuwd voor een verhoogd risico voor trombose? Deelt u de mening dat op deze website de indruk wordt gewekt dat het slikken van de Yaz 24 plus 4 pil het leven mooier maakt? Is deze vorm van beïnvloeding van de patiënt toegestaan? Zo ja, op welke grond? Zo nee, wat bent u van plan te ondernemen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de claim in het handboek «Obstetrie en gynaecologie, de voortplanting van de mens» dat het onduidelijk is of derde en vierde generatie anticonceptiepillen een verhoogd risico op trombose geven? Wat vindt u ervan dat dit boek wordt gebruikt als handboek voor huisartsen? Heeft dit volgens u invloed op het voorschrijfgedrag van huisartsen? Ziet u een verband met de banden van de auteur van het desbetreffende hoofdstuk met de farmaceutische industrie? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij het NHG leert dat deze claim in het handboek niet strookt met de wetenschappelijke literatuur. Wel is het van belang op welke wijze deze stelling onderwezen en getoetst wordt en of er ook nog andere bronnen worden gebruikt. De inschatting is dat de impact van het leerboek op het voorschrijfgedrag beperkt is. Het boek wordt vooral gebruikt in de studie geneeskunde. Huisartsen hanteren doorgaans andere bronnen in de praktijk, zoals de NHG-Standaarden. Deze komen tot stand zonder financiering door de industrie.
Hoe verklaart u het dat de Universiteit Leiden een stuk kritischer staat tegenover de derde en vierde generatie anticonceptiepil dan het Academisch Medisch Centrum (AMC) van de Universiteit van Amsterdam? In hoeverre staan beide universiteiten banden met de farmaceutische industrie toe? Welk verband ziet u in dezen met het wel of niet bestaan van banden met de farmaceutische industrie? Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van de wetenschap boven elke twijfel verheven moet zijn? Op welke wijze gaat u voorkomen dat banden tussen de farmaceutische industrie en universiteiten leiden tot ongewenste beïnvloeding?
Voor de continue verbetering van de zorg is de relatie tussen de wetenschap en de farmaceutische industrie niet weg te denken. Zoals eerder aangegeven, kennen we in Nederland een systeem van zelfregulering als het gaat om relaties tussen artsen en de farmaceutische industrie. Partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de banden die zij toestaan met de farmaceutische industrie. Hier zijn uiteraard richtlijnen voor gesteld. Ik treed niet in deze verantwoordelijkheid. Wel wijs ik in dit verband op de «Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling» die tot stand is gekomen op gezamenlijk initiatief van artsen en onderzoekers. Deze Code maakt de persoonlijke belangen en relaties transparant om zo belangenverstrengeling te voorkomen. Deze Code is een belangrijke stap in het kader van het vertrouwen in de wetenschap en in de gezondheidszorg. Ik heb partijen op het hart gedrukt om blijvend aandacht te besteden aan de naleving van de Code in de praktijk.
Het bericht “Huisartsen in Gemert-Bakel maken zich grote zorgen over gezondheid bevolking Gemert-Bakel” |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Huisartsen in Gemert-Bakel maken zich grote zorgen over gezondheid bevolking Gemert-Bakel»?1
Ja.
Wat vindt u van de keuze voor een mega-biovergistingsinstallatie met een verwerkingscapaciteit van 700.000 ton nabij een woonwijk?
Ik begrijp de zorgen van de huisartsen over de volksgezondheidsrisico’s. Voor de volksgezondheid behoeft zo’n installatie echter niet een onaanvaardbaar risico op te leveren, indien met een aantal factoren rekening wordt gehouden.
Nu het ruimtelijk beleid gedecentraliseerd is, is het de verantwoordelijkheid van het lokale bevoegde gezag te beslissen over de plaats van een vergistingsinstallatie en daarbij rekening te houden met de effecten op de leefomgeving, inclusief de gezondheid van mensen. Het bevoegd gezag vraagt, conform de Wet publieke gezondheid, hierover advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst. Ook bij de vergunningsprocedure bestaat die mogelijkheid. Een hulpmiddel voor de beoordeling is ook de Handreiking (co)vergisting die onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is opgesteld (InfoMil, september 2010); deze biedt ook aanknopingspunten voor de beoordeling van de inpasbaarheid van een inrichting in het bestemmingsplan en over de aan te houden afstand tot gevoelige bestemmingen. Het bevoegd gezag vertaalt de adviezen in deze Handreiking voorts naar eisen in de omgevingsvergunning. Als dit op een zorgvuldige manier gebeurt, verwacht ik bij een normale bedrijfsvoering geen onacceptabele risico’s voor de volksgezondheid. De in het artikel genoemde zorgen van de huisartsen richten zich met name op incidenten. Hierop ga ik bij vraag 7 nader in.
Vindt u niet dat als vergunningverlening aan de orde is dergelijke installaties thuishoren op industrieterreinen? Deelt u de mening dat een mestverwerkingscomplex van zes hectare niet in een landelijk gebied past, maar eerder op een industrieterrein?
Zie antwoord vraag 2.
Welke vergunningen en meldingsprocedures zijn hiervoor nodig en onder welke categorie valt deze installatie?
De beoordeling welke meldingen en vergunningen in een individuele situatie precies nodig zijn, is aan de initiatiefnemer en de betrokken instanties. In het algemeen zijn voor een omvangrijke installatie zoals deze vanuit het omgevingsrecht en de wetgeving op het gebied van mest en dierlijke bijproducten de volgende toestemmingen en meldingen in ieder geval vereist:
Welke vergunningen zijn verleend?
Er is nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning bij het bevoegd gezag gedaan en er is dus ook nog geen vergunning verleend. De verwachting is dat het om een installatie gaat waarvoor het Besluit risico zware ongevallen 1999 artikel 4 van kracht is, de zogenaamde PBZO (Preventiebeleid zware ongevallen) inrichting. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een adviserende rol tijdens de vergunningverlening.
Deelt u de zorgen van de huisartsen betreffende de volksgezondheidsrisico’s? Hoe schat u de risico’s in?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in geval van calamiteit giftige gassen zoals methaangas en koolzuurgas naar de buitenlucht kunnen worden afgevoerd of worden afgefakkeld? Zo ja, hoe zit dit vergunningstechnisch? Om welke stoffen kan het verder nog gaan? Welke risico’s kunnen deze vormen voor de gezondheid? In welke mate mogen deze gassen geloosd worden?
Bij een calamiteit kunnen schadelijke stoffen vrijkomen. Het meest problematisch is het vrijkomen van ongezuiverd biogas. In de Handreiking (co)vergisting van mest wordt ter beheersing van dit risico aanbevolen van een afstand van 50 meter uit te gaan bij de beoordeling van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning. Er wordt in een omgevingsvergunning geen toestemming gegeven voor dergelijke emissies.
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik voorts naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 6 en op het antwoord op vraag 1 in mijn brief van 25 februari 2013 met antwoorden op vragen van het lid Van Gerven (SP) over biovergisters, (Tweede Kamer, 2012–2013, Aanhangsel 1399).
Is er een impact-assessment gemaakt van de lozing van afvalwater met micro-organismen?
Als er sprake is van reguliere lozing op oppervlaktewater, hetgeen afhangt van de soort installatie, dan is er een Waterwetvergunning nodig. Het bevoegde gezag (het waterschap) beoordeelt in dat geval of een impact-assessment van de lozing van afvalwater met micro-organismen nodig is. Ik beschik niet over informatie of in het onderhavige geval een impact-assessment is gemaakt.
Wat zijn de risico’s van verspreiding van antibiotica en antibioticaresistente bacteriën in het milieu met de komst van de mega-vergistingsinstallatie? Gaan er metingen verricht worden naar de aanwezigheid van antibiotica en antibioticaresistente bacteriën?
Voor zo ver mij bekend is er geen specifiek onderzoek gedaan naar de relatie tussen antibioticaresistentie en covergistingsinstallaties. In mijn brief van
25 februari 2013 heb ik in antwoord op vragen van het lid Ouwehand toegezegd dat over twee jaar een evaluatie van het beleid voor covergisting plaatsvindt, waarin gekeken wordt naar de vraag of de voordelen opwegen tegen de risico’s (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 037, nr. 44). Daarbij wordt ook gekeken naar risico’s van antibiotica en antibioticaresistente bacteriën.
Als er bij calamiteiten nood-lozingen plaatsvinden, wie draait dan op voor de kosten en hoe is dit geregeld?
Eisen over de gevolgen van calamiteiten zijn gesteld in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer; ook de Waterwet bevat een regeling onder andere met betrekking tot verontreiniging van de bodem en oever van oppervlaktewaterlichamen ten gevolge van een ongewoon voorval. Uitgangspunt daarbij is dat de kosten verhaald worden op degene die verantwoordelijk is voor het incident.
Welke lozingen en bijbehorende volksgezondheidsrisico’s zijn er bij vergelijkbare installaties in het verleden gemeld?
Er is geen verplichting om lozingen en bijbehorende volkgezondheidsrisico’s aan mij of de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu te melden. Bij ongewone voorvallen is er wel een meldingsplicht van het bevoegd gezag aan de ILT. Het gaat daarbij om een klein aantal meldingen over covergisters; in 2012 en 2013 waren dat er in totaal 5.
In welke mate zal de vestiging van de mega-biovergister bijdragen aan de stankoverlast? Kan hierbij een beeld gegeven worden van de huidige stankoverlast en de manier waarop de bijdrage van de mega-biovergister aan de toenemende stankoverlast is vastgesteld?
Ik kan niet beoordelen in hoeverre de beoogde installatie tot stankoverlast aanleiding zal geven. Daarover zal in het kader van de beoordeling door het bevoegde gezag van de aanvraag van een omgevingsvergunning duidelijkheid moeten worden verkregen. De eerder genoemde Handreiking (co)vergisting van mest bevat daartoe informatie voor het bevoegd gezag.
Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren als de te verwachten stankoverlast in onvoldoende mate kan worden beperkt door maatregelen of voorschriften. In het kader van de ruimtelijke ordening kan de gemeente de vestiging alleen tegenhouden als de activiteit niet past binnen het vigerende bestemmingsplan. In dat geval kan een eventueel verzoek om wijziging van het bestemmingsplan door de gemeente worden geweigerd als vanwege de verwachte stankoverlast geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht, op 1 oktober vorig jaar, is het niet meer mogelijk om in het algemeen belang een aanwijzing te geven aan het bevoegd gezag ten aanzien van een omgevingsvergunning. Wel kan de rijksoverheid, indien dat van nationaal belang is voor een goede ruimtelijke ordening, algemene regels stellen of aanwijzingen geven met betrekking tot de inhoud van het bestemmingsplan. De plaats van vestiging van een mestvergistingsinstallatie of stankoverlast, is echter geen zaak van nationaal belang en biedt daarom geen aanknopingspunt voor rijksinterventie. Interventie zou nog wel mogelijk zijn indien het besluit in strijd met het recht of met het algemeen belang zou worden vastgesteld. In dat geval zou het besluit voor vernietiging kunnen worden voorgedragen. Ik ga er echter vanuit dat het lokale bevoegde gezag bij de keuze van de locatie en de formulering en de handhaving van de vergunningsvoorschriften voldoende rekening houdt met de effecten op de leefomgeving.
Welke mogelijkheden zijn er om op basis van toenemende stankoverlast de vestiging van de mega-vergister tegen te houden door de verschillende overheden?
Zie antwoord vraag 12.
Wat zijn uw mogelijkheden om vestiging alsnog tegen te houden op deze locatie? Bent u bereid om de vestiging van de mega-mestverwerkingsinstallatie in landelijk gebied nabij een woonwijk tegen te houden? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat het sterftecijfer te hoog is bij het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat in het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis in Den Haag bij cardiochirurgische operaties jarenlang gemiddeld meer patiënten zijn overleden dan bij andere hartcentra in Nederland?1
In het algemeen geldt dat een negatieve afwijking van sterftecijfers ten opzichte van het landelijk gemiddelde niet hoeft te betekenen dat sprake is geweest van onverantwoorde zorg. Hogere sterftecijfers moeten voor het bestuur van een ziekenhuis wel aanleiding zijn voor nader en gedegen onderzoek naar de achterliggende oorzaken, zoals de zorgzwaarte.
De Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis heeft naar aanleiding van signalen over samenwerkingsproblematiek binnen de maatschap Cardiochirurgie in februari 2012 opdracht gegeven voor extern onderzoek. Uit dit onderzoek rees het vermoeden dat de resultaten van het HagaZiekenhuis over de periode 2007–2010 in negatieve zin afweken van het landelijk gemiddelde. De Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis heeft aangegeven, zodra zij in september 2012 hiervan op de hoogte was, verbetermaatregelen te hebben getroffen. Dat is mij door de IGZ bevestigd. Op dit moment voert het HagaZiekenhuis nader onderzoek uit naar aanleiding van de sterftecijfers over de periode 2007–2012.
Hoe oordeelt u over het feit dat cardiologen van het Medisch Centrum Haaglanden geen patiënten meer naar het Haga Ziekenhuis sturen vanwege de twijfel over de kwaliteit van het hartcentrum?
Het past niet binnen mijn verantwoordelijkheid om een oordeel te geven over het verwijsbeleid van ziekenhuizen. Dat is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis zelf. Het Medisch Centrum Haaglanden (MCH) geeft aan de verwijsstroom richting het HagaZiekenhuis voor reguliere thoraxchirurgie weer op te zullen starten, zodra de bezwaren zijn weggenomen. De IGZ is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van zorg en zal ingrijpen als daarvoor aanleiding is.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een van de cardiochirurgen van het Haga Ziekenhuis over de periode van 2007 tot 2010 te lage mortaliteitscijfers aanleverde bij de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie (NVT)? Welke maatregelen heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tegen de desbetreffende cardioloog genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat buiten kijf dat het opzettelijk aanleveren van verkeerde cijfers aan de NVT onacceptabel is. Uit navraag bij de IGZ blijkt dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat sprake is van opzet bij het aanleveren van de verkeerde cijfers. Inmiddels heeft het HagaZiekenhuis naar eigen zeggen het rapportagesysteem aangepast, waardoor onderrapportage in het vervolg zou zijn uitgesloten. Ook heeft het HagaZiekenhuis in februari 2013 de gecorrigeerde cijfers bij de NVT aangeleverd. Uit deze gecorrigeerde cijfers bleek een oversterfte en een onderrapportage over de jaren 2007–2010. Volgens de IGZ heeft het HagaZiekenhuis haar tijdig geïnformeerd over de situatie en de te nemen maatregelen. De IGZ ziet dan ook geen aanleiding om nadere maatregelen te treffen.
Wat is uw oordeel over het feit dat het Medisch Centrum Haaglanden al geruime tijd om de mortaliteitscijfers van het hartcentrum van het Hage Ziekenhuis vroeg maar die pas sinds een week in zijn bezit heeft? Waarom kon of wilde het Haga Ziekenhuis die cijfers niet leveren? Wat is uw oordeel daarover?
Laat ik voorop stellen dat de data die gebruikt worden voor het verbeteren van de kwaliteit van zorg volledig en juist moeten zijn. Ziekenhuizen moeten naar mijn mening openheid betrachten over hun resultaten, aangezien hieruit lering kan worden getrokken in het belang van de patiëntenzorg. Hierbij is het van belang dat sprake is van een goede samenwerking tussen maatschappen van verschillende ziekenhuizen, waarbij een open cultuur, transparantie en eerlijkheid bijdragen aan een continue verbetering van de kwaliteit van zorg.
Navraag bij het MCH en het HagaZiekenhuis levert de volgende informatie op. Het MCH geeft aan dat zij in mei 2012 verzocht heeft tot aanlevering van resultaten van de hartchirurgie in het HagaZiekenhuis. In december 2012 heeft het MCH besloten, toen na herhaald verzoek geen informatie was verkregen, de patiënten niet meer door te sturen. Volgens het HagaZiekenhuis is deze inzage wel gegeven aan de leiding van de afdeling Cardiologie, maar op een mondelinge wijze.
Is het naar uw oordeel terecht dat het Medisch Centrum Haaglanden geen patiënten meer doorstuurt naar het Haga Ziekenhuis omdat de mortaliteitscijfers «serieuze vragen» oproepen? Roepen de mortaliteitscijfers van het Haga Ziekenhuis ook bij u serieuze vragen op? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn reactie op de vragen 1 en 2.
Kunt u duidelijkheid geven over de exacte mortaliteitscijfers van het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis sinds de opening daarvan? Zo ja, wat waren die mortaliteitscijfers? Zo nee, waarom niet?
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van individuele zorgaanbieders en brancheorganisaties om inzicht te geven in de uitkomsten van de geleverde zorg. Daartoe behoren ook sterftecijfers. Dit is in het belang van de patiënten, maar het is ook onmisbaar voor ziekenhuizen zelf om hun zorg aantoonbaar te kunnen verbeteren.
Steeds meer zorgaanbieders maken hun sterftecijfers openbaar, zoals het HagaZiekenhuis door middel van onderstaande tabel. Ik juich dat toe. Maar er zijn nog teveel ziekenhuizen die niet kunnen of willen publiceren. Een goede toelichting op de sterftecijfers is uiteraard wel van belang voor een goede interpretatie van de cijfers.
Jaar
HagaZiekenhuis
Landelijk gemiddelde
2007
4,6
3,2
2008
4,9
3,2
2009
3,7
2,8
2010
3,3
2,9
2011
2,3
3,0
2012
3,2
Nog niet vastgesteld
(bron:www.hagaziekenhuis.nl).
In hoeverre liggen de mortaliteitscijfers van het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis boven de in Nederland geldende norm? Wat is uw oordeel over de mortaliteitscijfers van het Haga Ziekenhuis?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn reactie op de vragen 1 en 6.
Wat zijn de conclusies uit het rapport over de situatie in het hartcentrum dat het Haga Ziekenhuis liet opstellen? Wat is uw oordeel over de conclusies uit dat rapport? Waarom heeft het ziekenhuis dat rapport niet openbaar gemaakt? Bent u van plan dat alsnog te doen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het rapport waarop u duidt betreft een interne rapportage van een private instelling, waarover ik geen beschikking heb. Ik kan derhalve geen inhoudelijk oordeel geven over het rapport, noch het rapport publiceren. De IGZ heeft mij, na inzage in het rapport, bevestigd dat het HagaZiekenhuis verbetermaatregelen heeft getroffen naar aanleiding van de conclusies uit het rapport. De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de geleverde zorg en zal ingrijpen als daartoe aanleiding bestaat.
Is het waar dat er samenwerkingsproblemen zijn in het hartcentrum tussen drie cardiochirurgen? Hoe ernstig zijn die samenwerkingsproblemen? Is de patiëntveiligheid hierdoor in het geding of in het geding geweest? Welke actie heeft de IGZ ondernomen? Is dat naar uw oordeel voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het HagaZiekenhuis heeft op 15 maart 2013 zelf bekend gemaakt dat uit extern onderzoek is gebleken dat sprake is van samenwerkingsproblematiek binnen de maatschap Cardiochirurgie. Tevens is uit dat onderzoek gebleken dat de leiding niet goed functioneerde en dat er afwijkend geregistreerd werd aan de NVT in relatie tot de bij het ziekenhuis bekende sterftecijfers. De Raad van Bestuur heeft naar aanleiding van de onderzoeksresultaten een nieuwe leiding voor de afdeling Cardiochirurgie aangesteld en de registratie verbeterd. Tevens is de toelatingsovereenkomst van één van de chirurgen opgezegd. De IGZ acht aanvullende maatregelen op dit moment niet nodig. Zie tevens mijn reactie op vraag 11.
Waarom stelde het Haga Ziekenhuis een niet-functionerende cardiochirurg op non-actief om hem later toch weer aan het werk te laten gaan? Is het juist deze cardiochirurg die nu ook weer hartoperaties uitvoert? Is de patiëntveiligheid hiermee in het geding of in het geding geweest? Welke actie heeft de IGZ ondernomen? Is dat naar uw oordeel voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de opzegging van de toelatingsovereenkomst door het HagaZiekenhuis loopt op dit moment nog een juridische procedure. Om die reden kan ik hierover geen nadere uitspraken doen. Wel hebben het HagaZiekenhuis en de IGZ mij bevestigd dat de betreffende cardiochirurg op dit moment niet in de patiëntenzorg werkzaam is.
Sinds wanneer is de IGZ op de hoogte van de problemen bij het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis? Op welk moment is de IGZ in actie gekomen? Welke actie heeft de IGZ tot nu toe ondernomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is in september 2012 door de Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis geïnformeerd over de uitkomsten van het door het HagaZiekenhuis ingestelde onderzoek. De IGZ volgt de situatie vanaf dat moment actief. Zo heeft de IGZ verschillende bezoeken gebracht aan het HagaZiekenhuis om te beoordelen of de voorwaarden voor verantwoorde zorg aanwezig zijn, en de maatregelen van de Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis beoordeeld. Vanwege een incident dat zich op 22 maart 2013 heeft voorgedaan, heeft de Raad van Bestuur op 27 maart 2013, in nauw overleg met de IGZ, besloten de operaties op de afdeling cardiochirurgie te staken.
Is het waar dat de NVT zelf melding heeft gedaan bij de IGZ omdat zij zich ernstige zorgen maakte over de situatie in het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis? Welke actie heeft de IGZ hierop ondernomen? Is het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis onder verscherpt gesteld? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
De IGZ heeft mij geïnformeerd dat de Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis haar in september 2012 heeft geïnformeerd over de situatie. Volgens de NVT heeft de Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis de NVT in december 2012 op de hoogte gebracht van de disharmonie binnen de maatschap en de mogelijke problemen met de data. De Raad van Bestuur heeft de NVT om advies gevraagd naar aanleiding van de problemen met de data. De NVT heeft in maart 2013 aan de Raad van Bestuur en IGZ gezamenlijk haar zorgen geuit over de situatie. In gezamenlijk overleg (IGZ, HagaZiekenhuis en NVT) zijn afspraken gemaakt over de te ondernemen acties om onderrapportage in het vervolg te voorkomen. De IGZ acht verscherpt toezicht op dit moment niet nodig. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 11.
Op welk moment heeft het Haga Ziekenhuis zelf melding gedaan bij de IGZ over de situatie in het hartcentrum? Wat hield deze melding in? Welke actie heeft de IGZ hierop ondernomen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn reactie op vraag 11.
Heeft de directie van het Haga Ziekenhuis naar uw oordeel adequaat en op tijd ingegrepen bij het hartcentrum? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar het oordeel van de IGZ heeft de Raad van Bestuur, zodra zij op de hoogte was van de problemen die binnen het hartcentrum speelden, noodzakelijke maatregelen getroffen.
Heeft de IGZ naar uw oordeel adequaat en op tijd ingegrepen bij het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft in dit geval niet met maatregelen hoeven in te grijpen, aangezien het HagaZiekenhuis zelf het initiatief heeft genomen om de noodzakelijke verbetermaatregelen te treffen. De IGZ is hierbij wel nauw betrokken geweest.
Kunt u de patiëntveiligheid in het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis op dit moment garanderen? Zo nee, wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de patiëntveiligheid in het hartcentrum op een zo kort mogelijke termijn weer te garanderen is? Deelt u de mening dat het beter is het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis tot die tijd te sluiten? Zo ja, is dat ook de afgelopen jaren ook altijd het geval geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het HagaZiekenhuis heeft naar het oordeel van de IGZ verantwoordelijkheid genomen door de cardiochirurgische operaties tijdelijk te staken en een nieuwe leiding aan te stellen. Op 16 april 2013 heeft de Raad van Bestuur met de nieuwe leiding de definitieve probleemanalyse en aanpak aan de IGZ gepresenteerd. Naar aanleiding hiervan heeft de Raad van Bestuur in overleg met de IGZ besloten tot hervatting van het operatieprogramma per 23 april 2013.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg zicht op de kwaliteit van de andere chirurgische hartcentra in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, is de inspectie bereid hiernaar onderzoek te doen?
De IGZ houdt risicogebaseerd toezicht op de ziekenhuizen en dus ook op de hartchirurgische centra. Op basis van informatie uit risico-indicatoren, meldingen en (onaangekondigde) bezoeken heeft de IGZ een beeld van de kwaliteit van de geleverde zorg. De IGZ heeft recent inzage in de mortaliteitscijfers en complicatieregistratie gevraagd bij de ziekenhuizen die hartchirurgie en overige interventies aan het hart uitvoeren. De IGZ is verder met de NVT in gesprek over hoe deze cijfers door de ziekenhuizen en de beroepsgroep gebruikt kunnen worden om zicht te krijgen op de kwaliteit van zorg en vooral bij het verlagen van mortaliteit en vermindering van complicaties.
Heeft de inspectie aanwijzingen dat er meer centra in Nederland zijn waar de kwaliteit van de hartchirurgische zorg in het geding is? Zo ja, welke stappen gaat zij ondernemen om de kwaliteit in die centra op orde te brengen?
Nee, de IGZ beschikt momenteel niet over gegevens waaruit zou blijken dat de zorg in één van de andere hartchirurgische centra niet verantwoord is.
Het onderzoek naar de hulp aan kinderen die betrokken zijn bij huiselijk geweld |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek «Voldoende geholpen? Onderzoek naar de hulp aan kinderen die betrokken zijn bij huiselijk geweld»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat er weinig hulp op gang komt voor kinderen, er in elke stap in de hulpverlening kinderen afvallen (ook als zij wel degelijk een hulpvraag hebben) en dat onduidelijk is of de hulp wel effectief is? Zo ja, kan een centrale registratie helpen of wat bent u anders van plan hieraan te doen?
Het onderzoek naar de hulp aan kinderen die betrokken zijn bij huiselijk geweld laat zien dat in de onderzochte cases kinderen niet in alle gevallen hulp krijgen. Hoewel het onderzoek volgens de onderzoekers niet representatief is, geeft het rapport inzicht in het proces van probleeminventarisatie tot het daadwerkelijk verlenen van hulp en inzicht in waar hulp niet op gang komt. Deze inzichten sluiten aan bij het advies van de Gezondheidsraad over «Behandeling van de gevolgen van kindermishandeling» uit 2011.
Signalen dat kinderen die slachtoffer zijn van kindermishandeling niet altijd de hulp krijgen die nodig zou zijn, bereikten mij eerder. Dit kwam ook naar voren in het advies van de Gezondheidsraad. Naar aanleiding hiervan wordt door de Stuurgroep richtlijnontwikkeling Jeugdzorg een richtlijn kindermishandeling opgesteld, die naar verwachting eind 2014 gereed is. Deze richtlijn wordt ontwikkeld voor de jeugdzorg om te zorgen dat professionals weten welke hulp een mishandeld kind nodig heeft en vervolgens hoe te handelen. Deze richtlijn zal ook betrekking hebben op hulp aan kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.
Op de vraag of de geboden hulp wel effectief is, is geen eenduidig antwoord te geven. De Gezondheidsraad heeft in haar advies destijds aangegeven dat er weinig bewezen effectieve behandelmethoden zijn, en dat dit geen louter Nederlands probleem is maar dat dit wereldwijd speelt. Het is van veel interventies niet altijd mogelijk te zeggen of zij effectief zijn omdat er voor een groot aantal interventies nog onvoldoende effectonderzoek is gedaan. Via de onderzoeksprogramma’s van ZonMw wordt veel geïnvesteerd in het onderzoeken van de effectiviteit van interventies. Dit betekent echter niet dat de methoden en programma’s die (nog) niet zijn beoordeeld als bewezen effectief, ineffectief zijn. Van een groot aantal interventies is wel bekend dat zij theoretisch goed onderbouwd zijn of is aannemelijk gemaakt dat met de interventie het gestelde doel bereikt kan worden. De kenniscentra (NJI en Movisie) beschikken over een tweetal databanken waarin programma’s en methoden opgenomen zijn die inzetten op het verhelpen en/of compenseren van de gevolgen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Met deze databanken is centrale registratie, zoals gesuggereerd in de vraag, gerealiseerd.
In de volgende voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die ik voor de zomer naar de Tweede Kamer stuur, zal ik nader op dit onderwerp in gaan. Dit naar aanleiding van een motie ingediend door Kamerlid Bergkamp waarin zij een inventarisatie vraagt van methoden en programma’s die op dit moment in Nederland worden ingezet om kindermishandeling en huiselijk geweld te voorkomen en de psychische gevolgen te behandelen en welke daarvan in Nederland of internationaal bewezen effectief zijn. 2
Herkent u zich in de conclusie van het onderzoek dat Bureau Jeugdzorg de regie claimt, maar geen zicht houdt op het verdere verloop van de hulpverlening? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
De conclusie dat Bureau Jeugdzorg de regie claimt maar geen zicht houdt op het verdere verloop van de hulpverlening herken ik niet, ook niet in het rapport.
Indien Bureau Jeugdzorg betrokken is bij de hulpverlening heeft BJZ, vanuit hun casemanagement taak, de regie over het verloop van de hulpverlening aan de desbetreffende jeugdige.
Herkent u zich in de conclusie dat bij huiselijk geweld een belangrijke systeemgerichte aanpak belemmerd wordt doordat er eigenlijk nauwelijks continue coördinatie is van hulpverlening binnen het hele gezin? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Het onderzoek geeft met betrekking tot de systeemaanpak aan dat hulpverlening aan kinderen vaak in isolement of met betrokkenheid van één ouder plaatsvindt. Met name hulpverlening aan plegers voltrekt zich buiten het beeld van de andere hulpverlening.
De hulpverlening aan slachtoffers van kindermishandeling richt zich in toenemende mate op het hele gezin. Deze ontwikkeling naar een systeemgerichte aanpak is volop gaande maar is nog niet afgerond.
Steeds meer is de gezinsbenadering uitgangspunt in projecten en methodieken en steeds vaker maken hulpverleners die betrokken zijn bij hulp voor gezinsleden afspraken over de coördinatie van zorg binnen het gezin.
De beweging naar een gezinsgerichte benadering ondersteun ik van harte. Deze benadering is onderdeel van het ZonMw programma effectief werken in de jeugdsector. Met de decentralisatie van de zorg voor jeugd die momenteel wordt voorbereid, krijgen gemeenten straks een brede verantwoordelijkheid en daarmee de mogelijkheid om de systeemgerichte benadering vorm te geven. Het uitgangspunt van het kabinet bij de decentralisaties is «één gezin, één plan, één regisseur».
Een systeemgerichte aanpak begint bij een integraal advies- en meldpunt. Met de decentralisatie van de zorg voor jeugd krijgt de samenvoeging van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) vorm. Het AMK en SHG geven advies, onderzoeken een melding en zorgen – indien nodig – dat hulp op gang gebracht wordt.
De eerste stap naar samenvoeging is gezet met de wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling die 1 juli 2013 in werking treedt. Hierin is geregeld dat het SHG contact opneemt met het AMK als kinderen in een gezin aanwezig zijn waar huiselijk geweld (partner geweld) plaatsvindt en het AMK contact legt met het SHG als naast kindermishandeling ook sprake is van geweld tussen volwassenen. De brancheorganisaties van de Steunpunten Huiselijk Geweld en Jeugdzorg Nederland hebben een overeenkomst gesloten om de samenwerking tussen AMK’s en SHG’s op regionaal niveau te structureren en te stimuleren. Dit om te voorkomen dat een kind tussen het wal en het schip valt.
Deelt u de resultaten uit het onderzoek dat de jeugdhulpverlening verkokerd en aanbodgericht is en de vervolghulpvraag in de jeugdhulpverlening nog niet goed geregeld is? Zo ja, wat bent u van plan daaraan te doen?
De conclusie dat de jeugdhulpverlening verkokerd en aanbodgericht is en de vervolghulpvraag in de jeugdhulpverlening niet goed geregeld is, vind ik niet terug in het onderzoek. Dit neemt niet weg dat de integraliteit en vraaggerichtheid van de zorg voor jeugd verbetering behoeft. Juist ook om hier een bijdrage aan te leveren wordt de decentralisatie van zorg voor jeugd naar gemeenten voorbereid.
De invloed van nepsigaretten op jonge kinderen |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat aan kinderen van een basisschool een zogenaamde Shisha-pen wordt verkocht?1 Wat vindt u hiervan?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Van Shisha-pennen is niet bewezen dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, noch dat zij aanzetten tot roken.
De vraag of de Shisha-pen de schadelijkheid van roken bagatelliseert, is niet onderzocht. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 5.
Bent u op de hoogte van het feit dat een overgrote meerderheid in het Europees Parlement voor een verbod op productie, invoer en verkoop van eetwaren en speelgoed in de vorm van tabaksproducten heeft gestemd? Bent u van mening dat de Shisha-pen hier ook onder zou moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Ja, hiervan ben ik eveneens op de hoogte. Echter is er geen Europees verbod op productie, invoer en verkoop van eetwaren in de vorm van tabaksproducten.
Wel is er een Aanbeveling van de Raad (2003/54/EG) waarin Lidstaten onder meer worden aangespoord de verkoop van snoep en speelgoed die tabaksproducten gelijken te verbieden. Deze maatregel maakt deel uit van een breder pakket aan beleidsopties om het aanbod van tabak aan kinderen te beperken en reclame voor en promotie van tabaksproducten verder aan banden te leggen.
Overigens beschouw ik Shisha-pennen noch als eetwaren, noch als speelgoed.
Het zijn producten die tabaksproducten gelijken qua presentatie- en gebruiksvorm. Het verschil met tabaksproducten is dat deze producten noch tabak, noch nicotine bevatten. Bovendien vindt in Shisha-pennen geen verbrandingsproces plaats, maar slechts (elektronische) verhitting.
Nederland heeft invulling gegeven aan de Aanbeveling door verkoop van tabaksproducten aan jongeren in te perken, bijvoorbeeld door het invoeren van een minimumverpakking voor sigaretten. Momenteel wordt de leeftijdsgrens voor de verkoop van tabak verhoogd van 16 naar 18 jaar.
Bent u van mening dat zelfregulering door de branche ten aanzien van dit soort producten voldoende bescherming van jonge kinderen biedt?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om de Shisha-pen te verbieden of een leeftijdsgrens voor de verkoop in te stellen. Wel zal ik het RIVM vragen een inschatting te maken van de gezondheidsrisico's van dit product. Op grond daarvan zal ik bezien of verdere maatregelen nodig zijn.
Zelfregulering door de branche, zoals advisering over leeftijdsgrenzen, kan ik in de tussentijd alleen maar aanmoedigen.
Overigens maken «niet-tabaksproducten» ook onderdeel uit van de herziening van de huidige Europese Tabaksproductenrichtlijn. Het is de bedoeling dat nicotinehoudende producten en kruidensigaretten die worden gerookt in de toekomst ten minste worden voorzien van een gezondheidswaarschuwing.
In Brussel heb ik gesignaleerd dat een product als de Shisha-pen daar niet onder valt, omdat geen verbrandingsproces plaatsvindt.
Deelt u de mening dat de Shisha-pen jonge kinderen kan aanmoedigen om te gaan roken en tenminste de schadelijkheid van roken bagatelliseert?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden heeft u om de Shisha-pen te verbieden of een leeftijdsgrens te stellen voor de verkoop van de Shisha-pen? Welke van deze maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 3.
De gevolgen van extramuralisering voor zorgaanbieders |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de beleidsbrief van Menzis zorgkantoor, dat aangeeft dat het nog maar de vraag is of zorgaanbieders de vrijkomende capaciteit kunnen verhuren op een bedrijfseconomische duurzame manier, zodra mensen met een indicatie voor een zorgzwaartepakket 1,2,3 en 4 niet meer naar een verzorgingshuis kunnen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind het goed dat het zorgkantoor van Menzis haar beleid ten aanzien van het extramuraliseren van de zorgzwaartepakketten (ZZP’s) 1 tot en met 4 toelicht aan haar stakeholders. Het zorgkantoor van Menzis geeft daarmee aan dat zij zich voorbereidt op de verdere stappen ten aanzien van extramuralisering. Steeds meer mensen willen langer thuis blijven wonen. Met het beleid ten aanzien van extramuralisering sluit ik aan bij deze trend. Dit heeft tot gevolg dat zorginstellingen te maken kunnen krijgen met een (geleidelijke) teruggang in de vraag naar hun intramurale aanbod. Het zorgkantoor van Menzis stelt terecht de vraag of alle zorginstellingen de daarmee vrijkomende capaciteit kunnen verhuren op een bedrijfseconomisch duurzame manier. Of dat mogelijk is, hangt af van vele factoren, waaronder de prijs-kwaliteitverhouding. Deze zal steeds meer worden vergeleken met een alternatief aanbod aan combinaties van wonen, zorg en ondersteuning. Over de precieze invulling van de voorgenomen extramuralisering kom ik terug in mijn aangekondigde brief over de hervorming van de langdurige zorg.
Hebben alle 27 zorgkantoren inmiddels een standpunt ingenomen over de gevolgen van deze maatregel? Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hiernaar gekeken, en dit goedgekeurd? Wat is de bemoeienis van de NZa in deze? Wilt u de standpunten van de zorgkantoren en de reactie van de NZa naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of alle zorgkantoren een standpunt hebben ingenomen over de gevolgen van de maatregel. Ik heb de NZa gevraagd om in hun Onderzoek Uitvoering AWBZ te onderzoeken in hoeverre zorgkantoren voorbereid zijn op het vervullen van hun zorgplicht.
Waarom stelt Menzis zorgkantoor vast dat mensen moeten kunnen blijven wonen in de gemeente waar zij altijd gewoond hebben, ook als zij een indicatie hebben voor hogere zorgzwaartepakketten, maar een uitzondering maakt voor mensen die een indicatie hebben voor zorgzwaartepakket 7? Wilt u uw antwoord toelichten?
Indien een zorgaanbieder in de eigen gemeente op een verantwoorde manier de zorg aan deze cliëntgroepen kan verlenen, dan is het mogelijk dat cliënten in hun eigen gemeente zorg krijgen. Het zorgkantoor van Menzis geeft aan dat het bij ZZP VV 7 gaat om specifieke cliëntengroepen (bijvoorbeeld jong dementerenden of cliënten met de ziekte van Korsakov) die specialistische zorg nodig hebben die niet in elke gemeente voorhanden is.
Hoeveel verzorgingshuizen kunnen hun capaciteit overzetten naar verpleeghuiszorg in een neutraal budget? Hoeveel zorgkantoren hanteren dit beleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Dit is mij niet bekend. Het is aan ieder zorgkantoor om binnen de regionale contracteerruimte voor alle doelgroepen (zowel cliënten met een intramurale als met een extramurale indicatie) op een doelmatige manier zorg in te kopen die aansluit op de wensen van de cliënten. Bij de zorginkoop houden zorgkantoren rekening met de specifieke situatie in de regio. Het is aan de NZa om toezicht te houden op de doelmatige en rechtmatige uitvoering van de AWBZ door de zorgkantoren.
Hoeveel verzorgingshuizen kunnen vanwege bouwkundige beperkingen hun capaciteit niet omzetten naar verpleeghuiszorg? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Cliënten willen langer thuis blijven wonen. De cliënten die in een instelling verblijven,hebben in de loop der tijd een steeds intensievere zorgvraag gekregen. Veel instellingen hebben zich al voorbereid op deze trend die al langer zichtbaar en gaande is. Andere instellingen moeten deze slag nog maken. Zij kunnen dit doen door in te zetten op zwaardere intramurale zorgverlening, maar ook door het verhuren van kamers en dit combineren met extramurale zorgverlening of door het verhuren van kamers aan derden of het afstoten van capaciteit. Wat de meest verstandige beslissing is hangt af van de lokale situatie, zoals de locatie van het vastgoed dat in bezit is (dit is belangrijk voor de waardering van het vastgoed), de restwaarde van het vastgoed dat in bezit is, de lengte van de huurcontracten met de woningbouwcorporatie en het woon- en zorgaanbod in de regio. Verzorgingshuizen zullen samen met bijvoorbeeld woningbouwcorporaties, gemeenten, zorgkantoren, banken en (vertegenwoordigers van) cliënten het gesprek aan moeten gaan over hun langere termijn beleid. Er is thans derhalve geen eenduidig antwoord op de vraag te geven. Het is aan deze partijen om inzicht te hebben in onder andere de mogelijkheden om hun gebouwen om te zetten naar verpleeghuiszorg.
Hoeveel, en welke zorgkantoren trekken hun (eventuele) toezeggingen in over capaciteitsmutaties? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel, en welke zorgkantoren hebben hun toezegging over bouwvergunningen ingetrokken? Vindt u het wenselijk dat verzorgingshuizen die nieuw gaan bouwen hiermee moeten stoppen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend hoeveel verzorgingshuizen nieuwbouwplannen hebben stopgezet.
Hoe groot zijn de consequenties voor verzorgingshuizen door deze maatregel, en hoeveel verzorgingshuizen moeten hun nieuwbouwplannen stopzetten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, is mij niet bekend hoeveel verzorgingshuizen nieuwbouwplannen hebben moeten stop zetten.
Uit een onderzoek (financiële zorgthermometer 1e kwartaal 2013) uitgevoerd in opdracht van HEAD (beroepsvereniging van financiële professionals in de zorg) blijkt dat instellingen zich voorbereiden op het langer thuis wonen. In de sector verpleging en verzorging verwachten de financiële professionals ongeveer 7% meer leegstand in de instellingen. Van de zorginstellingen geeft 72% aan dat ze een gedeelte van hun capaciteit willen verzelfstandigen.
Klopt het beeld dat zorgkantoren geen inkoopgaranties kunnen geven voor een hogere zorgzwaartemix? Leidt dit tot wachtlijsten in de langdurige zorg? Wat gaat u hieraan doen?
Het is aan ieder zorgkantoor om binnen de regionale contracteerruimte voor alle doelgroepen (zowel cliënten met een intramurale als met een extramurale indicatie) op een doelmatige manier zorg in te kopen die aansluit op de wensen van de cliënten. Dit geldt zowel voor mensen met een hoge zorgvraag als met een lage zorgvraag. Het zorgkantoor staat het vrij om keuzes te maken bij welke zorginstellingen ze deze zorg willen inkopen.
Op 4 december 2012 (TK 2012-2013, 30 597, nr. 277) heb ik u geïnformeerd over de kern van de wachtlijst. De omvang van de wachtlijst van de mensen met een urgente zorgvraag, die al langer dan de Treeknorm wachten op een plek, en voor wie er geen overbruggingszorg is, is min of meer stabiel gebleven de afgelopen jaren. Ik zal u in april informeren over de stand van zaken met betrekking tot de wachtlijst.
Hoeveel zorgkantoren hanteren ditzelfde beleid?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op het beleid van Menzis zorgkantoor dat aangeeft geen verantwoordelijkheid te willen nemen zodra verzorgingshuizen in de problemen komen door leegstand? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het eens met het zorgkantoor van Menzis dat wanneer zorginstellingen te maken krijgen met leegstand en daardoor in problemen komen, de zorginstelling de verantwoordelijkheid heeft om de problemen op te lossen. Het is aan het bestuur van de zorginstelling zelf om haar beleid te bepalen met inachtneming van de belangen van haar stakeholders. Het zorgkantoor van Menzis geeft wel aan bereid te zijn om samen met de andere stakeholders naar oplossingen te zoeken. Het is voor zorgkantoren niet mogelijk om te betalen voor niet geleverde zorg (en in het geval van leegstand wordt er geen zorg geleverd). Het zorgkantoor mag wel betalen voor geleverde zorg aan zwaardere cliënten of voor geleverde extramurale zorg (die bijvoorbeeld geleverd kan worden in de verhuurde appartementen). Naast het feit dat mensen langer thuis willen wonen is er ook een maximum aan de groei van het aantal zwaardere cliënten. Menzis sluit met haar brief aan bij de ingezette weg van extramuralisering.
Ik vind het belangrijk dat de continuïteit van zorg voor mensen die zorg nodig hebben, gewaarborgd blijft, ook als instellingen in financiële problemen komen. Zorgaanbieders en zorgkantoren zijn hiervoor samen verantwoordelijk. Zorgkantoren hebben een zorgplicht. Op basis van die zorgplicht contracteren zij zorg en maken verzekeraars ook afspraken met de zorgaanbieder over tijdige signalering van mogelijke problemen die de continuïteit van zorg bedreigen. Zo nodig, bijvoorbeeld in geval van een faillissement van een zorgaanbieder, zal de zorgverzekeraar moeten zorgen voor vervangend zorgaanbod voor zijn verzekerden. De NZa zorgt voor de handhaving. Alleen als blijkt dat de verzekeraars niet kunnen voorzien in de continuïteit van zorg heeft de overheid een publieke verantwoordelijkheid. De NZa toetst of dit het geval is. Zo ja, dan kan de overheid een vangnetstichting oprichten. De continuïteit van cruciale zorg in de AWBZ en Zvw voor cliënten staat bij mij voorop, niet de continuïteit van de instelling. In die zin wordt de lijn uit de kamerbrief Waarborgen voor continuïteit van zorg van 27 april 2011 op overeenkomstige wijze gevolgd.
Deelt u de mening dat, vanwege de zorgplicht, zorgkantoren te allen tijde verantwoordelijk zijn voor de zorg die zij inkopen, en het zorgkantoren wel aangaat als gecontracteerde zorgaanbieders in de problemen raken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11. Ik onderstreep nogmaals dat zorgkantoren verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van zorg, en niet voor de continuïteit van de zorginstelling.
Met welke reden geeft Menzis zorgkantoor wel een budgetgarantie aan zorginstellingen zodra zij erin slagen hun capaciteit te extramuraliseren en generieke ruimtes te verhuren, maar geen garantie om zorgaanbieders te helpen zodra zij in de problemen raken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat mensen geen nieuwe indicaties voor zorg met verblijf meer krijgen voor de zorgzwaartepakketten 3 en 4? Is dit een taakstelling die is opgedragen aan het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit klopt niet, nieuwe cliënten komen ook in 2013 nog steeds in aanmerking voor een ZZP 3 of 4. Er is dus geen sprake van een taakstelling die aan het CIZ is opgedragen.
Klopt het dat er zorgkantoren zijn die geen plekken in verzorgingshuizen meer inkopen voor de zorgzwaartepakketten 3 en 4? Garandeert u dat mensen met een zorgzwaartepakket 3 en 4 nog – indien zij willen – naar een verpleeghuis/verzorgingshuis kunnen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 14 heb aangegeven, komen nieuwe cliënten ook in 2013 nog steeds in aanmerking voor een ZZP 3 of 4. Daarnaast zijn er ook nog de bestaande cliënten, die hun recht op zorg in een instelling behouden, zelfs bij een eventuele herindicatie. Zorgkantoren moeten voor alle cliëntengroepen (dus ook voor de cliënten met ZZP 3 en 4) op een doelmatige wijze zorg inkopen die aansluit op de behoefte van de cliënt. Het zorgkantoor kan keuzes maken bij welke zorgaanbieder de zorg wordt ingekocht.
Een illegale verstandelijk gehandicapte jongen die in een schoolbus is opgepakt en een week in vreemdelingenbewaring heeft verbleven |
|
Loes Ypma (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jongen met IQ van 48 week lang in cel gezet»?1
Ja.
Onder welke omstandigheden is het schoolbusje stopgezet, is deze jongen staande gehouden en vervolgens aangehouden? Was dit in het kader van strafrechtelijk onderzoek of in het kader van vreemdelingentoezicht? Welke legitieme reden was er om de jongen te vragen naar zijn identiteitsbewijs? Deelt u de mening dat het aanhouden van een busje waarin kinderen zitten die van school komen intimiderend en geen juiste wijze is om illegale vreemdelingen op te pakken?
Van het aanhouden van kinderen in een schoolbusje was geen sprake. De betreffende personenauto (een privéauto, geen schoolbusje of taxi) is door de politie staande gehouden wegens het negeren van een geslotenverklaring. De bestuurder van de auto werd hiervoor bekeurd. Omdat hierbij werd geconstateerd dat betrokkene, die passagier in de auto was, geen gordel droeg, werd deze ook bekeurd, waarvoor om zijn legitimatiebewijs werd gevraagd. Aangezien betrokkene zich niet kon legitimeren werd hij staande gehouden en meegenomen naar het politiebureau om zijn identiteit vast te stellen.
Deelt u de opvatting dat het zich slecht verhoudt tot het recht van illegale jongeren om onderwijs te volgen, om hen aan te houden kort nadat zij van school komen? Deelt u de vrees dat daardoor het risico ontstaat dat illegale jongeren niet meer naar school durven en zij hun recht op onderwijs daardoor niet meer durven uit te oefenen?
Zoals ik bij vraag 2 heb geantwoord betrof het geen gerichte controle van een jongere die uit school kwam. Het recht van illegale minderjarigen op onderwijs is en blijft gewaarborgd.
Klopt het dat de verstandelijk gehandicapte jongen na de aanhouding vijf dagen in vreemdelingenbewaring heeft verbleven, ook al had hij een nog een beroep lopen tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning? Wat waren de gronden voor deze inbewaringstelling? Is aan hem rechtsbijstand verleend bij de inbewaringstelling? Zijn de familieleden op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester van Amsterdam had signalen ontvangen van vroegere docenten van betrokkene over diens beperking. Nadat deze informatie bekend is geworden bij de DT&V is meteen de benodigde actie ondernomen.
Ik wil benadrukken dat op het moment van inbewaringstelling deze informatie niet bekend was bij de politie en evenmin gemeld is door betrokkene zelf, zijn familie of advocaat, waardoor er ook geen rekening mee gehouden kon worden bij de inbewaringstelling en tijdens de bewaring.
Reden voor de inbewaringstelling was dat betrokkene zich niet altijd heeft gehouden aan een eerder opgelegde meldplicht. Dit gecombineerd met onder meer een nuldagen vertrektermijn heeft ertoe geleid dat het risico op onttrekking aan het toezicht door de politie reëel werd geacht. Een lichter toezichtmiddel was reeds opgelegd en leek niet te werken. Daarom is hij door de hulp officier van justitie in bewaring gesteld. Betrokkene heeft uiteindelijk 6 dagen in vreemdelingenbewaring gezeten.
Gelet op de informatie over de persoon van betrokkene die achteraf bekend is geworden, was inbewaringstelling niet het meest geëigende middel. Hierom heb ik de advocaat van betrokkene enkele dagen na de opheffing van de bewaring door de DT&V een schadevergoeding aangeboden.
Ik wil bekijken hoe ik situaties als deze in de toekomst kan voorkomen. Zoals aangegeven zal ik uw Kamer voor het zomerreces de toekomstvisie vreemdelingenbewaring en de inzet van alternatieve toezichtmiddelen bij terugkeer aanbieden. Daarin zal ik nader ingaan op de omgang met kwetsbare vreemdelingen.
Op welke wijze is zijn verstandelijke handicap onderzocht, herkend en meegewogen bij de beslissing om hem in bewaring te stellen? Deelt u de mening dat het onacceptabel is om een jongen met zo’n geestelijke kwetsbaarheid in bewaring te stellen?
De verstandelijke handicap is op het moment van inbewaringstelling niet gemeld door betrokkene of zijn familie. Uit zijn antwoorden tijdens het gehoor blijkt dat destijds geen aanleiding was voor de politie om een dergelijke beperking te veronderstellen.
Ook voor iemand met een beperking geldt dat hij in bewaring kan worden gesteld wanneer hij of zij zich niet aan zijn vertrekplicht wil houden en een reëel risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, er zicht op uitzetting is en andere, lichtere, toezichtmiddelen niet tot vertrek hebben geleid. Daartegenover staat dat dan binnen bewaring extra aandacht en zorg voor de persoon aanwezig zal zijn.
Wat behelst precies het protocol om vast te stellen of een illegale vreemdeling wel of niet detentiegeschikt is? Bent u bereid om dit protocol tegen het licht te houden en te bezien of de werking ervan in de praktijk afdoende is?
Detentiegeschiktheid wordt individueel bekeken bij een inbewaringstelling. Bij het in bewaring stellen van een niet rechtmatig verblijvende vreemdeling wordt onder meer gekeken of een ander (lichter) toezichtmiddel mogelijk is, of de vreemdeling wil meewerken aan terugkeer, of er een reëel risico op onttrekking aan het toezicht is en of gedwongen vertrek mogelijk is. Bewaring is het ultimum remedium en soms zijn er geen andere middelen mogelijk, hoe moeilijk dat ook is.
Naar verwachting gaat de Adviescommissie vreemdelingenzaken in haar advies over het proces van inbewaringstelling hier ook op in. Ik verwacht dit advies binnenkort. Het advies zal ik betrekken bij de toekomstvisie vreemdelingenbewaring en de inzet van alternatieve toezichtmiddelen bij terugkeer. Daar zal ik ook de detentiegeschiktheid bij meenemen. De toekomstvisie zal voor het zomerreces aan uw Kamer worden gezonden.
Deelt u de mening dat een standaard 48-uurstoets door de rechter bij een inbewaringstelling kan voorkomen dat dit soort kwetsbare mensen in de cel terechtkomt en dat, als dit toch gebeurt, zij zo snel mogelijk worden vrijgelaten? Bent u bereid een verkenning te doen naar deze optie en de Kamer daarover te informeren?
Met u ben ik van mening dat bij detentie spoedig een rechterlijke toets moet plaatsvinden. De termijn waarbinnen en de wijze waarop deze toets moet plaatsvinden was een belangrijk onderwerp bij de totstandkoming van de gewijzigde Europese opvangrichtlijn. In dat verband is uitgebreid gekeken naar de mogelijkheid om een rechterlijke toets binnen 72 uur te realiseren. Hierover is uw Kamer ook meermaals geïnformeerd. Steeds is daarbij geconcludeerd dat een rechterlijke toets binnen 72 uur een te zware belasting van de rechterlijke macht met zich mee zou brengen. Daarbij en daardoor zou een dergelijke toets de kwaliteit van de rechtsbijstand aan de vreemdeling en van de beoordeling door de rechterlijke macht niet ten goede komen. Een 72-uurs toets is ook geen onderdeel geworden van de gewijzigde Europese Opvangrichtlijn. Nu nog zo recent naar de mogelijk en wenselijkheid van een versnelde toets is gekeken, acht ik het op dit moment niet opportuun onderzoek te doen naar een toets binnen 48 uur.
Kunt u aangeven op welke wijze bij zijn verblijf in het detentiecentrum rekening is gehouden met zijn bijzondere kwetsbare situatie? Onder welk regime heeft hij daar verbleven, en welke mogelijkheden had hij voor dagbesteding? Is de jongen tijdens zijn verblijf door artsen onderzocht? Zo ja, wat waren de bevindingen?
Doordat de beperking van betrokkene niet bekend was en ook niet bleek tijdens de bewaring, heeft DJI daar geen rekening mee kunnen houden. Hij heeft onder het gewone regime voor vreemdelingen verbleven en had dezelfde mogelijkheden voor dagbesteding als de andere vreemdelingen. Het dagprogramma duurt van acht uur ’s ochtends tot twaalf uur en van een uur ’s middags tot vijf uur ’s avonds. In deze periode zijn de deuren van de kamers open en kan gebruik worden gemaakt van de gemeenschappelijke ruimte. Daarnaast worden activiteiten aangeboden, zoals sporten, creatieve mogelijkheden, gesprekken met een geestelijk verzorger en mag een vreemdeling bezoek ontvangen.
Hij is tijdens zijn verblijf niet door artsen onderzocht. Daar was geen aanleiding toe en hij heeft er ook niet om gevraagd.
Waarom moet de burgemeester van Amsterdam er aan te pas komen om de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) ervan te overtuigen dat deze kwetsbare jongen niet in een detentiecentrum hoort en moest worden vrijgelaten? Bent u bereid om de vreemdelingendiensten, zoals de DT&V, te instrueren dat zij, naast de activiteiten gericht op de terugkeer van vreemdelingen, ook voortdurend alert moeten zijn op de kwetsbaarheid van sommige vreemdelingen en daarnaar moeten handelen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om deze zaak uitgebreid te onderzoeken en de Kamer daarover te informeren?
Met het beantwoorden van uw vragen voldoe ik aan uw verzoek. Persoonlijke informatie over betrokkene en zijn vreemdelingrechtelijke status is zo veel als mogelijk beperkt in deze antwoorden, gelet op zijn privacy.
Mantelzorgwoningen en groepswonen |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dan komt Oma toch gewoon in de tuin wonen»?1
Ja.
Bent u bekend met de KRO radioserie «Wat doen we met oma?»2
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze, en in welke mate, mantelzorgwoningen of groepswoningen tot besparing in de AWBZ/Wmo kunnen leiden?
Met het plaatsen van mantelzorgwoningen worden mensen langer in staat gesteld zelfstandig te wonen met hulp van hun naasten. Dat kan opname in AWBZ-voorzieningen uitstellen of misschien zelfs voorkomen. Wanneer burgers door het wonen in een mantelzorgwoning meer een beroep kunnen doen op hun mantelzorgers is het mogelijk dat er minder maatschappelijke ondersteuning nodig is. In welke mate het plaatsen van mantelzorgwoningen of groepswoningen tot besparing in de ABWZ/Wmo kunnen leiden, kan ik niet kwantificeren.
Kunt u de stand van zaken geven over de thans lopende experimenten in het kader van ouderenhuisvesting, onder andere via Platform 31, en daarbij verder ingaan op kansen en belemmeringen in het kader van tijdelijke huisvesting?
Op dit moment zijn er geen lopende experimenten op dit terrein; het experimentenprogramma woonservicegebieden is recent beëindigd.
Er vindt overleg plaats met Platform 31 over een nieuw kennis- en experimentenprogramma wonen en zorg, waarbij ook MOVISIE en het Aedes-Actiz kenniscentrum Wonen-Zorg zijn betrokken. Bezien wordt of experimentele (tijdelijke) woonvormen voor ouderen (en kansen en belemmeringen daarvan) hierin kan worden meegenomen. De minister voor Wonen en Rijksdienst zal eind juni een brief aan uw Kamer zenden waarmee de toezegging over het toegezegde actieplan ouderenhuisvesting gestand wordt gedaan. In deze brief zal de minister ondermeer nader ingaan op het experimenteerprogramma.
Kunt u aangeven tot welk concreet resultaat de vereenvoudiging van regelgeving voor mantelzorgwoningen in het kader van het BOR (Beheer Openbare Ruimte) heeft geleid?
De minister van IenM zal, in het verlengde van het wetsvoorstel inzake het permanent maken van de Crisis- en herstelwet (Kamerstukken I 2011/12, 33 135), het Besluit omgevingsrecht (Bor) wijzigen. Met deze wijziging zullen mantelzorgvoorzieningen onder voorwaarden omgevingsvergunning vrij worden en, voor zover toch omgevingsvergunning nodig is, wordt er voor gezorgd dat hiervoor de reguliere en niet meer de langer durende uitgebreide voorbereidingsprocedure op van toepassing is. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Pieper c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XI, nr. 34) waarin werd opgeroepen om de mogelijkheden voor de plaatsing van mantelzorgvoorzieningen te vereenvoudigen.
Deelt u de mening dat vereenvoudiging van ruimtelijke regelgeving in het kader van tijdelijke huisvesting van bepaalde doelgroepen het gevaar in zich draagt dat die huisvesting een permanent karakter krijgt? Welke bestuurlijke middelen hebben de overheden tot hun beschikking om dit potentiële risico in te dammen en bent u bereid hierop toe te zien?
Bij een omgevingsvergunning waarmee voor een beperkte tijdsduur een bepaalde vorm van huisvesting (bijvoorbeeld een tijdelijke mantelzorgwoning) wordt toegestaan, dient het gebruik voor het aflopen van de gestelde termijn te zijn beëindigd. Wanneer het gebruik toch wordt voortgezet, is sprake van een overtreding waartegen het bevoegd gezag behoort op te treden. De handhavingsmiddelen hierbij zijn last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.
Dit verandert niet door het eenvoudiger maken van de vergunningverlening. Ik zie dan ook geen bijzonder potentieel risico voor regelovertreding bij het vereenvoudigen van mogelijkheden om tijdelijk andere vormen gebruik toe te staan. Het bevoegd gezag is er voor verantwoordelijk om bij regelovertreding handhavend op te treden. Ik zie geen aanleiding om hier specifiek aanvullend op toe te zien.
Bent u bereid een inventarisatie te maken van belemmeringen in regelgeving die de aanbieders van nieuwe thuiszorgconcepten ervaren, o.a. in de sfeer van planologie, vergunningverlening, aanvraag huursubsidie, et cetera? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij aangeven op welke termijn u hierover de Kamer kunt informeren?
Op het terrein van mantelzorgwoningen is een handreiking voor gemeenten in de maak. In deze handreiking komen onder meer planologie en vergunningverlening aan de orde.
Ik verwacht dat deze handreiking na de zomer klaar is en deze wordt vervolgens via de VNG verspreid.
Het bericht "Verstandelijk beperkte jongen week vast in Amsterdamse cel" |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verstandelijk beperkte jongen week vast in Amsterdamse cel»?1
Ja.
Klopt het dat de jongen werd opgepakt toen het busje waarin hij naar huis werd gebracht werd gecontroleerd door de politie? Vind u het verantwoord dat iemand met een verstandelijke beperking op deze manier is opgepakt?
Zoals ook is aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Recourt, Marcouch en Ypma werd de betreffende personenauto (een privéauto, geen schoolbusje of taxi) door de politie staande gehouden omdat deze een straat inreed waar dat niet mocht. Hierbij werd geconstateerd dat betrokkene, die passagier was in de auto, geen gordel droeg waarvoor hij een bekeuring kreeg. Hiervoor werd om zijn legitimatiebewijs gevraagd. Aangezien betrokkene zich niet kon legitimeren werd hij, zoals gebruikelijk is, meegenomen naar het politiebureau. De dienstdoende agent heeft geen reden gehad om te twijfelen aan het verstandelijke vermogen van betrokkene.
Waarom is de jongen op deze manier opgepakt, terwijl het terugkeergesprek al gepland was? Deelt u de mening dat hij beter meteen naar huis gestuurd had kunnen worden om daar zijn gesprek af te wachten?
Het terugkeergesprek was op het moment van inbewaringstelling niet gepland. Betrokkene heeft zich niet altijd gehouden aan een eerder opgelegde meldplicht. Een lichter toezichtmiddel was reeds opgelegd en leek niet te werken. Daarom is hij door de hulp officier van justitie in bewaring gesteld.
Klopt het dat de jongen vijf dagen lang niet met zijn familie heeft mogen spreken en hij in die tijd niets gegeten heeft? Is de hulp van zorgverleners ingeroepen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet correct. Betrokkene heeft dagelijks, vanaf het moment van staandehouding, met zijn familieleden mogen spreken en dit ook gedaan. Ook heeft hij gegeten. Betrokkene noch zijn familie of advocaat hebben zijn beperking gemeld. Gelet op de gesprekken die hij met agenten, de hulp officier van justitie, personeel van DJI en de DT&V, heeft gehad, was er ook geen aanleiding om een beperking aan te nemen of om de hulp van zorgverleners in te roepen.
Gaat u er zorg voor dragen dat de jongen nazorg krijgt om deze traumatische gebeurtenis zo snel mogelijk te boven te komen?
Nee.
Deelt u de mening dat dit nooit had mogen gebeuren? Zo ja, wat gaat u doen om incidenten zoals dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat gelet op de berichten in de media een beeld is ontstaan waardoor u zich zorgen maakt over deze situatie. Wanneer ik kijk naar de daadwerkelijke feiten moet ik constateren dat de staandehouding correct is verlopen. Het meenemen van een persoon ter vaststelling van zijn identiteit na het begaan van een overtreding is een normale gang van zaken. Gelet op de informatie over de persoon van betrokkene die achteraf bekend is geworden, was inbewaringstelling niet het meest geëigende middel. Hierom heb ik de advocaat van betrokkene enkele dagen na de opheffing van de bewaring door de DT&V een schadevergoeding aangeboden.
Het bericht ‘Jeugd naar Syrië gelokt voor djihad’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jeugd naar Syrië gelokt voor djihad»?1
Ja.
Deelt u de zorgen die naar voren komen in het artikel ten aanzien van de Libanese en Syrische invloed op jongeren in Nederland?
Het kabinet maakt zich zorgen over de deelname van Nederlanders aan jihadistische zijde in de strijd in Syrië. Zoals beschreven in de beleidsopvolging van het DTN32 (29 754, nr. 217) intensiveren de operationele diensten hun inzet, waaronder op het beter zicht krijgen op reisroutes, rekrutering en beïnvloeding.
Wat vindt u van het feit dat vreemde mogendheden invloed proberen uit te oefenen op jongeren in Nederland? Deelt u van mening dat dit de integratie alleen maar belemmert en de afstand tussen verschillende etnische groepen vergroot?
Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ronseling voor de jihadistische strijd door vreemde mogendheden. Ook uit het aangehaalde krantenbericht blijkt geen inmenging van staten.
Deelt u de mening dat het totaal onacceptabel is dat vreemde mogendheden jongeren in Nederland ronselen voor een heilige oorlog? Zijn er mogelijkheden om hier iets tegen te ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er zicht op om hoeveel jongeren het gaat? Zo ja, worden deze jongeren in de gaten gehouden, zodat bij eventuele terugkomst in Nederland er passende maatregelen genomen kunnen worden? Welke maatregelen kunnen dat zijn?
Ja, de AIVD houdt zoveel mogelijk zicht op Nederlandse jihadisten binnen en buiten Nederland. Indien mogelijk brengt de AIVD een ambtsbericht over individuele uitreizigers of terugkeerders uit aan het OM, lokaal bestuur of andere instanties om de risico’s te verminderen.
Ik verwijs u graag naar de brief aan uw Kamer met de beleidsopvolging op het 32e Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) (29 754, nr. 217). Daarin worden de maatregelen beschreven die ingezet worden tegen de dreiging van geradicaliseerde jihadisten.
Is er contact met de families van deze jongeren en met instanties zoals jeugdzorg?
Ik kan hier geen algemene uitspraken over doen. Per individueel geval wordt bekeken wat de meest geëigende aanpak is. De mate waarin ouders, jeugdzorg of andersoortige hulpverlening betrokken worden bij de casuïstiek zal per geval verschillen.
In het artikel valt te lezen dat de Marokkaanse overheid werkt met de-radicaliseringsprojecten om radicalisering van jongeren te voorkomen; bent u bereid te bezien of deze projecten succesvol zijn en wat Nederland hiervan eventueel zou kunnen leren?
In algemene zin kan ik melden dat er blijvende bereidheid is om de bestaande kennis te versterken op dit onderwerp.
Bij het ontwikkelen van het Nederlands contraterrorisme beleid is kennis genomen en lering getrokken van verschillende de-radicaliseringsprojecten in het buitenland, waaronder Marokko. Een belangrijke les daarbij is dat grote rechtstatelijke en contextuele verschillen de overdraagbaarheid van successen bemoeilijken.
Bent u bekend met het aantal predikers uit Libanon en Syrië dat in Nederland actief is? Zo ja, om hoeveel predikers gaat het en hoeveel daarvan hebben een predikverbod? Welke mogelijkheden zijn er om deze predikers de toegang tot Nederland te ontzeggen en het land uit te zetten?
Nee, dat is niet bekend.
Het recht op godsdienstvrijheid is een grondrecht dat is vastgelegd in de
Nederlandse Grondwet. Dat biedt voorgangers en gelovigen veel ruimte. Daarbij is een ieder gehouden aan de wet. Een imam of andere geestelijke die oproept tot geweld is als persoon strafbaar volgens het wetboek van Strafrecht. Het is aan het OM om strafbare uitingen te vervolgen en aan de rechter om daarover een oordeel te vellen.
De AIVD kan aan de IND een ambtsbericht uitbrengen wanneer wordt geconstateerd dat een persoon een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Op basis daarvan kan de verblijfsvergunning van personen worden ingetrokken, waarna eventueel uitzetting plaatsvindt.
Het meetellen van het persoonsgebonden budget in box 3 |
|
Carola Schouten (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het persoonsgebonden budget (PGB) dat op 1 januari op een aparte rekening staat, wordt meegeteld bij de bezittingen dan wel schulden in box 3?
Ja. Overigens hoeft dit PGB niet op een aparte rekening te staan.
Bent u ermee bekend dat als gevolg van het later uitbetalen van zorgverleners en het tegelijkertijd vroeg overmaken van een PGB-voorschot door het Zorgkantoor het saldo op deze aparte berekening behoorlijk kan oplopen?
Het saldo kan inderdaad op deze wijze toenemen. Daarbij kan het voorkomen dat het PGB meetelt voor de rendementsgrondslag in box 3 en daarmee ook voor de vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdrage AWBZ. Dit komt voor in twee situaties, waarop nader wordt ingegaan bij de beantwoording van vraag 6 en 7.
Deelt u de mening dat het PGB-voorschot geen vermogen is, maar bedoeld is om zorg in te kopen en als zodanig niet meegeteld mag worden voor de vermogensrendementsheffing?
Het PGB-voorschot is inderdaad bedoeld om zorg in te kopen. Dat aspect kan echter niet worden meegewogen bij de rendementsheffing in box 3.
De rendementsgrondslag omvat onder meer alle liquide middelen, ongeacht welke bestemming deze zullen krijgen. Een nog niet besteed PGB-voorschot valt daar ook onder. De in de fiscale wetgeving vastgelegde gedachte is dat alle vermogensbestanddelen en dus ook liquide middelen rendement kunnen opleveren. Dat geldt ook voor het PGB-voorschot dat op de peildatum op een bankrekening staat.
Deelt u de mening dat er in dit kader een ongelijke situatie ontstaat in vergelijking met mensen die zorg in natura ontvangen?
Bij mensen die zorg in natura ontvangen ontstaat niet de mogelijkheid dat er een positief liquiditeitssaldo ontstaat.
Kunt u aangeven hoeveel mensen jaarlijks vermogensrendementsheffing moeten afdragen als gevolg van het meetellen van het PGB bij het vermogen?
Er is op basis van de beschikbare gegevens over 2010 en 2011 gekeken hoe groot ongeveer de groep is die vermogensrendementsheffing verschuldigd is. Van de ca. 130.000 PGB-ontvangers zijn er naar inschatting tussen de 10.000 en 20.000 waarbij dit het geval is. Niet valt te zeggen bij hoeveel van die personen een PGB-saldo daadwerkelijk in de vermogensrendementsheffing is betrokken.
Deelt u de mening dat het onredelijk is dat het PGB wordt meegeteld bij de vaststelling van de eigen bijdrage in het kader van de vermogensinkomensbijtelling? Hoeveel PGB-houders hebben hier mogelijk mee te maken?
Sinds 1 januari 2013 geldt er een vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ. Door het invoeren van de vermogensinkomensbijtelling betalen verzekerden de eigen bijdrage niet alleen naar rato van hun inkomen, maar wordt ook hun vermogen daarbij betrokken. Daartoe wordt de grondslag sparen en beleggen van de cliënt (budgethouder) in box 3 uit het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin hij zijn aanspraak op zorg tot gelding brengt, meegenomen voor het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage. Dit betekent dat voor het bepalen van de eigen bijdrage in 2013, gebruik wordt gemaakt van de grondslag sparen en beleggen in box 3 in het jaar 2011, waarbij 1 januari 2011 als peildatum geldt. Tot die grondslag behoren onder andere de saldi van bank- en spaartegoeden. Hoe deze saldi tot stand zijn gekomen is uit de aangifte niet af te leiden.
Er zijn twee mogelijke situaties waarin het PGB van een budgethouder kan meetellen in het saldo van banktegoeden en dus twee jaar later voor de vermogensinkomensbijtelling.
Ten eerste kan het voorkomen dat een budgethouder op 1 januari nog een bedrag aan PGB van het vorig jaar op zijn rekening heeft staan. Dit omdat hij voor het voorgaande jaar PGB uitbetaald heeft gekregen, maar hij dat PGB op 1 januari (nog) niet (helemaal) heeft besteed.
Voor iemand die op een peildatum nog een dergelijk PGB-bedrag van het voorgaande jaar (over)heeft, is dat PGB-bedrag een box 3-bezitting. Hier tegenover staat dat voor zover de budgethouder een bedrag aan zijn zorgkantoor moet terugbetalen, die terugbetalingsverplichting een box 3-schuld is. Dat geldt ook voor bedragen die al aan een zorgverlener verschuldigd zijn, maar nog niet zijn uitbetaald.
Overigens dient wel opgemerkt te worden dat schulden in box 3 slechts in mindering kunnen worden gebracht voor zover deze tezamen meer dan € 2.900 per persoon bedragen.
Ten tweede, als een budgethouder ervoor kiest om de zorg zelf in te kopen via het PGB dan krijgt hij veelal periodiek voorschotten uitbetaald. Er zijn vaste betaaldata voor de uitbetaling van de voorschotten afhankelijk van de hoogte van het budget. In het algemeen zijn de betaaldata door de zorgkantoren zo gekozen dat uitbetaling van het voorschot over de maand januari plaatsvindt na 1 januari, zodat het op de peildatum niet is begrepen in de grondslag voor box 3. Twee zorgkantoren betalen echter al in december aan ongeveer 40.000 budgethouders een voorschot dat betrekking heeft op het volgende jaar. Dit voorschot is vaak nog geheel of gedeeltelijk aanwezig op 1 januari van dat volgende jaar; de peildatum voor box 3. Hoewel de zorgkantoren dit met goede bedoelingen doen en het effect op het netto PGB heel beperkt is, is dit tegen de achtergrond van de vermogensinkomensbijtelling onvoordelig voor de budgethouder. Inmiddels hebben beide zorgkantoren aangegeven het voorschot voor 2014 pas na 1 januari 2014 uit te betalen. Hierdoor zal het voorschot per 1 januari 2016 dus niet meer meetellen voor de vermogensinkomensbijtelling.
Voor de vermogensinkomensbijtelling geldt dat een deel van deze budgethouders onder de 18 jaar is en geen eigen bijdrage betaalt. Ook geldt dat er budgethouders zijn met een vermogen dat binnen de vrijstellingsgrenzen in box 3 valt (zie hiervoor het antwoord op vraag 5), waardoor het vermogen geen rol speelt voor de eigen bijdrage.
Zelfs als er sprake is van de vermogensinkomensbijtelling over het PGB bij het bepalen van de eigen bijdrage, dan nog is de extra betaling daardoor voor de budgethouder relatief beperkt. Het PGB wordt betaald in een of meer voorschotten. Als gevolg hiervan is het voorschot dat een budgethouder op 1 januari op zijn rekening kan hebben staan, beperkt. Ongeveer 98,5% van de budgethouders hebben een PGB dat lager is van € 75.000 per jaar. Dat betekent dat 98,5% van de budgethouders een voorschot krijgt van maximaal € 6.250. Budgethouders met een PGB tot € 75.000 per jaar betalen als gevolg van het verzamelinkomen en de vermogensinkomensbijtelling over dat budget altijd minder dan € 80 extra eigen bijdrage per jaar.
Voor zover er situaties zijn waarin een vermogensinkomensbijtelling plaatsvindt als gevolg van een PGB zijn de effecten zeer beperkt en overigens met betaling na 1 januari van het voorschot voor het nieuwe jaar te voorkomen.
Tijdens het debat van 4 april 2013 over de ongewenste effecten van de vermogensinkomensbijtelling heb ik toegezegd dat ik in een brief naar aanleiding van de Voorjaarsnota zal aangeven of er mogelijkheden zijn om de geconstateerde gevolgen van het PGB voor de vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdrage AWBZ te verhelpen.
Gaat u onderzoeken op welke wijze het PGB buiten de vermogensrendementsheffing en de vermogensinkomensbijtelling kan worden gehouden? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Met vaststellen van nieuwe blootstellingsnormen voor asbest per 1 juli 2013 de bestaande voorzorgsmaatregelen onvoldoende bescherming bieden” |
|
Paul Ulenbelt , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Onderkent u dat met het vaststellen van nieuwe blootstellingsnormen voor asbest per 1 juli 2013 de bestaande voorzorgsmaatregelen onvoldoende bescherming bieden?1
Voor de meest voorkomende saneringen, het verwijderen van hechtgebonden asbestcementproducten die als enige asbestsoort chrysotiel bevatten, wordt verwacht dat de huidige werkwijze nog steeds zal voldoen2. Dit geldt niet voor de verwijdering van niet-hechtgebonden asbest. Om het beoogde beschermingsniveau te bereiken zullen de werkmethoden moeten worden aangepast. Dit wordt op dit moment voorbereid onder leiding van beheersstichting Ascert.
U noemt de datum 1 juli 2013. Bij het uitwerken van de verlaging van de grenswaarden in werkmethoden, werkprocessen en normen (bijvoorbeeld op het gebied van meetmethoden) binnen Ascert en het NEN is gebleken dat er diverse technische vragen zijn gerezen over de wijze waarop de verlaagde grenswaarde bereikt kan worden. Ook de SER heeft mij recent gevraagd de invoering van de nieuwe grenswaarden van asbest uit te stellen in verband met signalen dat er meer tijd nodig is voor de praktische uitwerking. Omdat ik hecht aan een zorgvuldige uitwerking heb ik naar aanleiding daarvan besloten de invoering van de nieuwe grenswaarden uit te stellen tot 1 januari 2014.
Onderschrijft u de stelling uit het onderzoek/ de zelftest2 dat werkgevers en werknemers in de asbestbranche een vals besef van veiligheid hebben en de feitelijke blootstellingsrisico’s van asbest ernstig onderschatten? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, waarop baseert u uw stellingname?
De risico’s van het beroepsmatig blootgesteld worden aan asbest worden regelmatig onderschat. De Inspectie SZW inspecteert en treedt handhavend op indien daar aanleiding toe bestaat. De Inspectie SZW treedt af en toe op tegen aannemers die hun medewerkers zelfs willens en wetens blootstellen aan asbest, dus zonder enige beschermingsmaatregelen.
Maar ook wanneer er gebruik gemaakt wordt van beschermingsmiddelen of andere beheersmaatregelen vindt dit niet altijd verantwoord plaats. Zo toont de beschreven zelftest aan dat het van groot belang is dat het masker goed op het gelaat van de gebruiker past.
Naast haar handhavende taak heeft de Inspectie in nauwe samenwerking met de branche een zogenaamde Zelfinspectietool ontwikkeld. Dit is een digitaal instrument dat werknemers voorlichting geeft over belangrijke arbeidsrisico’s bij asbestverwijdering.
Verder loopt momenteel een door mij gesubsidieerd project van de brancheverenigingen VERAS (Vereniging voor Aannemers in de Sloop) en VVTB (Vereniging voor Verwijdering van Toxische en gevaarlijke Bouwmaterialen) gericht op het versterken van de arbeidsveiligheidscultuur. Binnen dit project worden interventies ontwikkeld die het veiligheidsbewustzijn en veilig gedrag van asbestverwijderaars stimuleren.
Zullen huidige adembeschermingsmiddelen voldoen aan de norm als de nieuwe verlaagde grenswaarden per 1 juli 2013 worden ingevoerd? Zo ja, welke wel en welke niet meer?
Het verlagen van de grenswaarden verandert niets aan de normen waaraan ademhalingsbeschermingsmiddelen dienen te voldoen. Deze normen verwijzen niet naar specifieke grenswaarden.
Is het waar dat formeel gezien kan worden betwijfeld of asbestsaneringen met de huidige adembeschermingsmiddelen nog mogen worden uitgevoerd? Zo ja, wat is daarvoor uw oplossing, om te voorkomen dat alle saneringen moeten worden stilgelegd? Zo nee, garandeert u dat bij correct gebruik van de beschermingsmiddelen geen blootstelling plaats vindt?
Indien op dit moment bepaalde handelingen leiden tot een blootstelling tot boven de nieuwe grenswaarden, dan zal na het invoeren van deze nieuwe grenswaarden de blootstelling bij deze handelingen moeten worden verlaagd. Dit kan op verschillende manieren worden bereikt. Het inzetten van (zwaardere) ademhalingsbescherming is zeker niet het enige en niet het eerste middel wat moet worden ingezet. Het is mogelijk dat voor bepaalde specifieke activiteiten binnen een asbestsanering geen persoonlijke beschermingsmiddelen bestaan die voldoende beschermend zijn, uitgaande van de concentratie asbest in de lucht die door het verrichten van de activiteit op de huidige wijze te verwachten is. De oplossing is aanpassing van de werkwijze (gericht op emissiebeperking). Dit kan ook een impuls zijn voor innovatie in de asbestsanering.
Het te verwachten effect van de verschillende manieren om de blootstelling te verlagen wordt de komende maanden op verzoek van de asbestbranche en met financiering van mij in kaart gebracht door TNO.
Is het waar dat vanaf 1 juli 2013 bij een sanering vanaf de grens van klasse 2 of 3, de toekomstige Grenswaarde in de schone ruimte bij het gebruik van een H13 HEPA filter, fors kan worden overschreden en dat dat betekent dat bij alle klasse 3 werkzaamheden is te verwachten dat de Grenswaarde buiten het containment overschreden zal gaan worden? Zo ja, welke aanpassingen van de eisen aan de inrichting van het containment en/of de kwaliteit van de gebruikte filtratie heeft dat tot gevolg?
Op dit moment worden de werkvoorschriften bezien op benodigde aanpassingen door de branches en de beheersstichting op het gebied van asbest. Dit moet leiden tot een vernieuwd certificeringsschema SC530, dat op advies van het College van Deskundigen is opgesteld. Ik ga er van uit dat zij een aanpassing van het containment indien nodig zullen meenemen.
Is het waar dat uit verschillende onderzoeken en ervaringen van de Inspectie SZW blijkt dat teveel bedrijven niet voldoen aan deze wetgeving? Zo ja, om welk percentage van de bedrijven gaat het?
Uit het meest actuele inspectierapport «Asbest: stof tot nadenken»(2011)4 , bleek dat op 55% van de plekken waar asbest werd gesaneerd handhavend is opgetreden door de Inspectie SZW. Bij 50 bedrijven, die geselecteerd zijn vanwege het aantal en de ernst van de bij dit bedrijf eerder geconstateerde overtredingen, is bij 66% van de locaties handhavend opgetreden. Deze percentages geven aan dat de wet- en regelgeving nog steeds te vaak wordt overtreden.
Het aantal bedrijven dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving moet naar beneden. Asbest is een gevaarlijke stof waar werknemers en burgers zorgvuldig mee om moeten gaan. Zoals eerder is aangegeven, is er sinds januari 2012 daarom sprake van een intensivering van de inspectieactiviteiten gericht op de asbestsector door de vorming van een asbestinspectieteam waarin inspecteurs voltijds met de asbestproblematiek actief zijn. Bij de uitvoering van deze inspectieactiviteiten richt de Inspectie SZW zich steeds meer op de bedrijven waarvan de Inspectie vermoedt dat zij de regels niet goed naleven. Ik zal rond de zomer een rapportage van de Inspectie SZW aanbieden aan de Tweede Kamer met meer recente inspectiegegevens.
Is het waar dat bedrijven de wetten en regels rond gevaarlijke stoffen ingewikkeld vinden? Zo ja, welke regels worden door bedrijven als onduidelijk of te ingewikkeld ervaren aangaande asbestverwijdering?
Dit hangt sterk af van het bedrijf. In zijn algemeenheid is het beeld dat met name sommige MKB-bedrijven regels ingewikkeld vinden; dit geldt ook voor de regels rond gevaarlijke stoffen.
De asbestregelgeving is uitgebreid en gedetailleerd. Dit biedt enerzijds een bepaalde duidelijkheid, maar kan daardoor ook complex overkomen.
De regelgeving op het gebied van asbestverwijdering is mede door de betrokkenen in de asbestbranche zelf vormgegeven in de certificeringsschema’s (SC 530 en 540) en NEN normen. De diverse partijen in het College van Deskundigen en de normcommissies kunnen samen inzetten op het begrijpelijk opstellen van de schema’s en normen.
Het bericht dat er een zelfbenoemde genezer actief is die beweert kanker te kunnen genezen |
|
Henk van Gerven |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is u reactie op het bericht dat er een zelfbenoemde genezer actief is die beweert kanker te kunnen genezen?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending van «Undercover in Nederland» over het Natuur Geneeskundig Centrum Energy Healing. De uitspraken die de heer «Jacob» daarin namens het Centrum doet over de behandeling voor het genezen van kanker wekt valse verwachtingen en acht ik verwerpelijk.
Deelt u de mening dat er alle reden is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om in te grijpen, omdat deze zelfbenoemde genezer de gezondheid van mensen in gevaar brengt doordat hij intervenieert in de reguliere behandeling van ernstig zieke mensen? Zo ja, wanneer grijpt de IGZ in? Zo nee, waarom niet? Wordt de kliniek hangende het onderzoek van de Inspectie uit voorzorg gesloten? Zo neen, waarom niet?
We hebben er in Nederland voor gekozen om de uitoefening van de geneeskunst in principe vrij te laten op het verrichten van voorbehouden handelingen (art 36 BIG) en beschermde titelvoering na. Patiënten zijn dus in beginsel vrij om zich te wenden tot reguliere en/of alternatieve behandelaars. Het is belangrijk dat mensen die een alternatieve genezer bezoeken zich goed informeren. Het gaat hier immers om niet-wetenschappelijk bewezen methoden.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) kan op dit moment alleen optreden tegen onverantwoorde behandelwijzen van niet BIG-geregistreerde behandelaars, wanneer er sprake is van een relatie tussen de schade (of een aanmerkelijke kans daarop) en de alternatieve behandeling. Ik wil hierin overigens verandering in aanbrengen (zie mijn antwoord op vraag 6).
De IGZ heeft tot op heden geen meldingen van patiënten ontvangen van schade door de behandeling of het door het centrum onthouden van reguliere behandeling. Ook uit de uitzending blijkt dit niet. Zodra de IGZ dergelijke signalen wel ontvangt zal de IGZ hier onderzoek naar doen.
Betaalt de genezer netjes zijn belastingen, of is er ook sprake van belastingontduiking bij zijn praktijken? Wordt/is dit uitgezocht? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo neen, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de Belastingdienst om aan de hand van de belastingaangifte en eventuele nadere (boeken)onderzoeken te verifiëren of van deze persoon zijn belasting correct betaald. Overigens kunnen wij – in verband met de fiscale geheimhoudingsplicht -geen uitspraken doen over individuele belastingplichtigen.
Hoe beoordeelt u de activiteiten van deze persoon in relatie tot hetgeen wordt gesteld in artikel 193a Burgerlijk Wetboek over oneerlijke handelspraktijken?2 Deelt u de mening dat het Openbaar Ministerie dient te handelen, en er juridische actie tegen deze kwakzalver moet worden ondernomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie bent u van plan te ondernemen, en op welke termijn gebeurt dit?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Er is op dit moment geen aanleiding voor een onderzoek door het Openbaar Ministerie, omdat de uitzending geen redelijk vermoeden van een strafbaar feit oplevert. Er is ook geen aangifte gedaan.
Daarnaast voorziet de Wet oneerlijke handelspraktijken in een algemeen verbod op misleidende en agressieve handelspraktijken door aanbieders van goederen of diensten jegens consumenten. Dit verbod geldt in beginsel ook voor (aanprijzingen voor) zorgdiensten, zoals behandelingen. Naast het algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken bevat de Wet oneerlijke handelspraktijken ook een «zwarte lijst» waarop handelspraktijken staan vermeld die onder alle omstandigheden zijn verboden. Op deze lijst staat ook vermeld het «bedrieglijk beweren dat een product ziekten, gebreken of misvormingen kan genezen». Onder «product» wordt zowel een goed als een dienst verstaan. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is belast met de handhaving van de Wet oneerlijke handelspraktijken, en kan een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen aan de overtreder. Ik zal de uitzending over het Natuur Geneeskundig Centrum Energy Healing onder de aandacht brengen van het ACM.
Deelt u voorts de mening dat deze kwakzalver kwetsbare mensen oplicht, door ze mogelijke genezing van kanker voor te spiegelen? Wat bent u van plan te ondernemen om te voorkomen dat deze praktijken nu, maar ook in de toekomst, kunnen voortbestaan?
Zie mijn antwoord op vraag 2, 4 en 6.
Deelt u bovendien de mening dat aanpassing van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet-BIG) nodig is om de mogelijkheden te vergroten om dergelijke kwakzalvers eerder te ontmaskeren en op non-actief te stellen? Welke beperkingen kent de Wet-BIG volgens u op dit gebied? Op welke termijn bent u van plan deze beperkingen weg te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel die mening niet. In de derde nota van wijziging van het Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg (Wcz), die recent aan uw Kamer is gezonden, is een bepaling opgenomen dat een alternatieve zorgaanbieder geen zorg mag aanbieden die leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt. Alternatieve zorgaanbieders die zich niet aan dit voorschrift houden kunnen na deze wetswijziging door de IGZ worden aangepakt (aanwijzing, bevel, last onder dwangsom).
Tot op dit moment is deze mogelijkheid er niet voor de IGZ (zie ook mijn antwoord op vraag 2). Wel is er een vergelijkbare bepaling in de Wet BIG maar daar gaat het om strafrechtelijk optreden tegen zorgverleners. Door alle bepalingen over het leveren van verantwoorde zorg (zowel door solistisch werkenden als door instellingen) en het publiekrechtelijk toezicht daarop te bundelen in de derde nota van wijziging van de Wcz, is het dan ook niet passend de wet BIG aan te passen.
Het bericht dat orgaandonoren geconfronteerd worden met inkomstenverlies en medische kosten |
|
Henk van Gerven , Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat orgaandonoren worden geconfronteerd met medische kosten ten gevolge van de donatie bij leven?1
Mijn uitgangspunt is dat financiële belemmeringen niet in de weg mogen staan bij donatie. Waar het medische noodzakelijke kosten betreft worden die vergoed vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet.
Hoe oordeelt u over de casus waarbij een zorgverzekeraar tot tweemaal toe weigert de vergoeding van een pijnlijk litteken, als gevolg van een nierdonatie, voor zijn rekening te nemen?2
Tot 13 weken na de donatie komen de kosten van de medische zorg als gevolg van de donatie ten laste van zorgverzekering van ontvanger.4 Als daarna klachten optreden komen die ten laste van de zorgverzekering van de donor. Waar sprake is van medisch noodzakelijke zorg geldt dat dit vergoed wordt vanuit de basisverzekering, ongeacht de oorzaak van de klachten. Het is niet aan mij om in een individuele casus te oordelen of hier sprake is van medisch noodzakelijke zorg.
Hoe oordeelt u over de casus waarbij de kosten van een echo, die een donor laat maken omdat deze pijn voelt aan de kant waar een nier is weggehaald, voor eigen rekening komt?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden genoemde casussen zich tot de uitspraak van uw ambtsvoorganger minister Klink dat hij «de behoefte onderschrijft dat wij tegenover een daad van groot altruïsme de extra kosten die daarmee gemoeid zijn, moeten zien te ondervangen»?4 Onderschrijft u deze uitspraak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn uitgangspunt is dat financiële belemmeringen niet in de weg mogen staan bij donatie. Om die reden bestaan er verschillende regelingen om tegemoet te komen aan kosten die een donor moet maken als gevolg van de donatie. Medische kosten in de periode direct na de transplantatie worden vergoed door de verzekering van de ontvanger. De nacontroles in de periode daarna komen ten laste van de zorgverzekering van de donor en vallen buiten het eigen risico. Voor de kosten die niet door de ziektekostenverzekering is de subsidieregeling Donatie bij leven ingesteld, die voorziet in een tegemoetkoming van de kosten die gemaakt zijn in de periode tot 13 weken na de donatie6.
Hoe verhouden de kosten die orgaandonoren voor hun rekening moeten nemen zich met de toezegging van uw ambtsvoorganger dat de periode na de donatie, waarin de medische kosten ten laste komen van de zorgverzekeraar, verlengd zal worden?5 Heeft u uitvoering gegeven aan die toezegging? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wanneer geeft u alsnog uitvoering aan die toezegging?
In de brief van 10 september 2008 is toegezegd te onderzoeken of het gesignaleerde knelpunt zou worden opgelost door kosten langer te laten vergoeden door de zorgverzekeraar van de ontvanger en/of door kosten buiten het verplicht eigen risico van de donor te houden. Uiteindelijk heeft dat geleid tot het besluit (d.d. 2 november 2010) om deze kosten voor de donor uit te zonderen van het verplichte eigen risico.
Onderschrijft u dat donoren moeten worden gevrijwaard van alle medische kosten, zonder dat hiervoor een lange strijd nodig is? Zo ja, wanneer wordt dit praktijk? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe oordeelt u over de casus, waarin een donor als gevolg van een complicatie arbeidsongeschikt wordt en een schadevergoeding krijgt die niet gelijk staat aan het inkomensverlies? Hoe staat dit in verhouding met de toezegging dat er een regeling komt waarin de kosten die de donor maakt voor het ter beschikking stellen van een orgaan van overheidswege vergoed worden?6 Heeft u uitvoering gegeven aan die toezegging? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wanneer geeft u alsnog uitvoering aan die toezegging?
Aan elke operatie zijn risico’s verbonden en dat geldt ook voor de ingreep ten behoeve van een orgaandonatie bij leven. Het is zeer te betreuren als de ingreep leidt tot blijvende arbeidsongeschiktheid en inkomstenderving als gevolg daarvan. Ziekenhuizen hebben tot een zekere hoogte een schadedekking via een complicatiedekkingsverzekering voor donoren. De overheid compenseert het inkomensverlies voor ZZP-ers zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering tot een bepaald maximum gedurende maximaal 13 weken. Zo is met het instellen van de subsidieregeling Donatie bij leven uitvoering gegeven aan de toezegging om kosten van overheidswege te vergoeden, die een donor maakt voor het beschikbaar stellen van een orgaan.
Heeft u uitvoering gegeven aan de motie Van Gerven waarin de regering wordt verzocht te regelen dat ook zelfstandigen geen financieel nadeel mogen ondervinden van donatie bij leven? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wanneer gaat u alsnog uitvoering geven aan deze motie?7
De Subsidieregeling donatie bij leven voorziet in een vergoeding in geval van inkomstenderving bij zelfstandigen gedurende de herstelperiode, voor hen die geen eigen arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben afgesloten. In zeer zeldzame gevallen is sprake van complicaties waardoor iemand gedeeltelijk of geheel arbeidsongeschikt raakt. Het is niet mogelijk om in het huidige sociale stelsel een voorziening te treffen voor deze situaties. Dat zou betekenen dat ik voor een zeldzaam voorkomend probleem een aparte regeling in het leven moet roepen. Mijn voorganger heeft daarvoor ook geen oplossingen gevonden. Tijdens het algemeen overleg op 24 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 28 140, nr. 78) is dit ook uitgebreid besproken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de wijziging van de Wet op de orgaandonatie?
Ja.
Het bericht dat domperidon de kans op hartfalen verhoogt en in verband wordt gebracht met fatale bijwerkingen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het vrij verkrijgbare antibraakmedicijn domperidon een vier keer verhoogde kans geeft op hartfalen?1
Het mogelijk optreden van hartritmestoornissen bij bepaalde groepen patiënten bij het gebruik van domperidon is een bekende bijwerking. Domperidon is mede daarom alleen verkrijgbaar bij de apotheek en dus niet vrij verkrijgbaar. De apotheker heeft de verantwoordelijkheid om bij het ter hand stellen van dit middel, mede op grond van de beschikbare gegevens over ander medicijngebruik, te checken op mogelijk extra risico’s voor het gebruik van domperidon bij de patiënt, waardoor het risico op bijwerkingen op het hart wordt geminimaliseerd. Daarnaast staan in de bijsluiter voor patiënten meerdere gebruiksadviezen om het risico op bijwerkingen op het hart zo klein mogelijk te houden.
Is het waar dat het middel domperidon al jaren onderwerp van gesprek is bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)? Wat zijn thans de conclusies van het CBG over het middel domperidon?
Ik heb hierover informatie ingewonnen bij het CBG. Sinds de markttoelating in 1979 houdt het CBG actief de balans tussen werkzaamheid en risico’s van domperidon in de gaten, net als bij alle andere geregistreerde geneesmiddelen. Dit houdt in dat het CBG bij het bekend worden van nieuwe gegevens beoordeelt of de balans tussen werkzaamheid en risico’s nog steeds positief is, en of er maatregelen genomen moeten worden. Maatregelen die genomen kunnen worden zijn bijvoorbeeld een aanscherping van de productinformatie voor arts en apotheker, of communicatie richting deze beroepsgroepen. Het CBG kijkt daarbij ook naar de afleverstatus en het belang van de Nederlandse patiënt.
Met de volgende acties heeft het CBG de risico’s voor hartaandoeningen geminimaliseerd sinds registratie:
Het CBG heeft eerst in 2004 en later in 2007 samen met de Europese genees-middelenautoriteiten besloten tot het opnemen van waarschuwingen voor cardiovasculaire problemen bij het gebruik van domperidon bij bepaalde risicogroepen. Het in 2005 verschenen onderzoek van het Erasmus MC is samen met andere brede wetenschappelijke bewijsvoering meegenomen in de besluitvorming. De genoemde waarschuwingen waren afdoende op basis van het tot dan toe bekende onderzoek en overige literatuur.
In 2008 is, op basis van een herziening waarin alle in Europa bekende data zijn meegenomen, de afleverstatus gewijzigd van UAD (verkrijgbaar bij apotheek of drogist) naar UA (uitsluitend beschikbaar via de apotheek). De apotheker heeft de verantwoordelijkheid om bij het ter hand stellen van dit middel, mede op grond van de beschikbare gegevens over ander medicijngebruik, te checken op mogelijk extra risico’s voor het gebruik van domperidon bij de patiënt, te weten leeftijd, verhoogd cholesterol, diabetes en eerdere hartproblemen, waardoor het risico op bijwerkingen op het hart wordt geminimaliseerd. De apotheker kan ook zien of het gebruik van domperidon conflicteert met andere geneesmiddelen die de patiënt gebruikt.
In 2011 beoordeelde het CBG in Europees verband de bestaande informatie over bijwerkingen op het hart en adviseerde het de bestaande waarschuwingen in de productinformatie verder aan te scherpen.
Op dit moment wordt er in Europees verband opnieuw naar domperidon bevattende geneesmiddelen gekeken. Vanwege bijwerkingen op het hart, heeft de Belgische geneesmiddelenautoriteit gevraagd om een herbeoordeling te starten bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) om te beoordelen of domperidon niet langer door bepaalde patiënten met een verhoogd risico op hartproblemen gebruikt zou mogen worden. De herbeoordeling wordt uitgevoerd door het zogenaamde Pharmacovigilance Risk Assessment Committee van de EMA. In dit comité is ook het CBG vertegenwoordigd.
Waarom was het middel tot 2009 vrij verkrijgbaar bij de drogisterij, terwijl een onderzoeksteam van het Erasmus Medisch Centrum al in 2005 concludeerde dat domperidon kan leiden tot hartfalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG heeft in 2004 en 2007 samen met de Europese geneesmiddel-agentschappen besloten tot het opnemen van waarschuwingen voor cardiovasculaire problemen bij bepaalde risicogroepen. Het in 2005 verschenen onderzoek van het Erasmus MC is samen met andere brede wetenschappelijke bewijsvoering meegenomen in de besluitvorming. De genoemde nieuwe waarschuwingen werden voldoende geacht op basis van tot dan toe bekende onderzoek en literatuur. Het CBG heeft mede op basis van de conclusies naar aanleiding van eigen onderzoek in 2007 besloten dat de afleverstatus van domperidon bevattende geneesmiddelen aangescherpt diende te worden. In 2008 heeft het CBG besloten dat domperidon uitsluitend door de apotheek kan worden verstrekt.
Wat is de totale omzet die in Nederland per jaar gegenereerd wordt met de verkoop van domperidon, en aan hoeveel mensen wordt het verstrekt, uitgesplitst naar vrije verkoop en op doktersrecept? Zijn deze aantallen niet (te) hoog gezien het risicoprofiel van domperidon? Wat is uw oordeel hierover?
Voor mijn antwoord op deze vraag baseer ik mij op informatie van het CBG en op gegevens van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK).
In 2012 werd domperidon in ongeveer 75% van de gevallen op doktersrecept verstrekt, en 25% werd zonder recept via tussenkomst van de apotheker verstrekt. Domperidon is voor veel patiënten een uitkomst. Artsen schrijven domperidon bijvoorbeeld voor bij de behandeling van misselijkheid bij migraine, maar ook voor misselijkheid die optreedt bij chemotherapie.
Over het jaar 2012 wordt geschat dat ongeveer 300.000 personen domperidon hebben gebruikt. In totaal is het geneesmiddel ongeveer 600.000 keer verstrekt. Dit zijn grote aantallen, maar dat laat ook zien dat we hier met een geneesmiddel te maken hebben met een relatief laag absoluut gezondheidsrisico als we afgaan op wat tot op heden aan ernstige bijwerkingen bekend is. Dit laat onverlet dat als er ernstige bijwerkingen optreden, dat zeer te betreuren is.
Hoe reageert u op de uitspraak van Miriam Sturkenboom van het Erasmus Medisch Centrum die zegt dat niet duidelijk is hoeveel mensen in Nederland aan domperidon overlijden, omdat het middel vrij verkrijgbaar is bij de apotheker? Hoeveel sterfgevallen in Nederland zijn bekend als gevolg van het gebruik van domperidon?2
Uit de cijfers van het SFK blijkt dat het grootste deel van de domperidon-verstrekkingen geschiedt op basis van doktersrecept. Het CBG gaat er van uit dat de afleverstatus Uitsluitend Apotheek voor domperidon bijdraagt aan een minimalisering van de risico’s van het geneesmiddel. Het Nederlands bijwerkingencentrum Lareb verzorgt de landelijke registratie en evaluatie van bijwerkingen en interacties van geneesmiddelen. Ook patiënten kunnen sinds 2003 bijwerkingen melden bij Lareb, net als artsen als apothekers.
Het totaal aantal meldingen dat Lareb ontving over domperidon bedroeg op 27 maart 2013 216. Eén melding kan meerdere bijwerkingen bevatten; zo werden in deze meldingen 340 mogelijke bijwerkingen doorgegeven. Bij 23 meldingen werden mogelijke bijwerkingen op het hart gemeld.
In totaal zijn er 11 meldingen bij Lareb gedaan, waarbij een patiënt die domperidon gebruikte is overleden. Van deze 11 meldingen met een fatale afloop waren er 8 meldingen waarbij bijwerkingen op het hart waren gemeld. Hierbij bevond zich één overleden patiënt bij wie er al sprake was van een hartinfarct, één maal was er sprake van hartfalen en zes maal een hartstilstand. Het is naar het oordeel van Lareb niet altijd uit te sluiten dat domperidon ook gebruikt kan zijn in verband met misselijkheid samenhangend met een niet herkend hartinfarct.
Bij de andere overleden patiënten spelen andere oorzaken een rol. Voor alle 11 overleden patiënten geldt dat het verband met het gebruik van domperidon niet zeker is.
Hoe reageert u op de conclusie in het artikel «Domperidone and Sudden Cardiac Death: How Much Longer Should We Wait?» dat geneesmiddelenwaakhonden, zoals het CBG, heel snel hun positie ten opzichte van domperidon moeten heroverwegen?3
In het artikel wordt geconcludeerd dat onder normale omstandigheden het gebruik van domperidon geen aanleiding geeft tot hartproblemen. De problemen ontstaan bij risicopatiënten. De geduide risico’s (onder andere overig medicijngebruik en patiënten die al problemen met hart en/of bloedvaten hebben) worden weergegeven in de bestaande productinformatie.
Zoals gezegd vindt thans op Europees niveau een herbeoordeling plaats van domperidon.
Onderschrijft u de conclusie in genoemd artikel dat de werking van domperidon niet opweegt tegen de risico’s die patiënten lopen door het gebruik ervan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG is de instantie die in Nederland over geneesmiddelen gaat, niet de minister van VWS. Het CBG heeft mij laten weten op dit moment de conclusie in het genoemde artikel niet te kunnen onderschrijven. Het CBG onderzoekt domperidon momenteel in Europees verband. Conclusies worden pas getrokken door de beoordelingsautoriteiten nadat het in Europees verband gestarte onderzoek is afgerond. Indien hier nieuwe informatie uit naar voren komt, dan zal het CBG een nieuwe afweging maken en kijken of additionele maatregelen noodzakelijk zijn.
Ik wijs er nogmaals op dat domperidon in Nederland niet vrij verkrijgbaar is. Vrij verkrijgbaar zijn zelfzorggeneesmiddelen in de categorie Algemene Verkoop (AV). AV-geneesmiddelen zijn bijvoorbeeld verkrijgbaar bij benzinestations of kleine buurtwinkels. Domperidon is uitsluitend verkrijgbaar bij de apotheek (UA) en de apotheker heeft daarbij de verantwoordelijkheid om eerst een medicatiecheck uit te voeren. Het CBG is de instantie die beslist over de afleverstatus en niet de minister van VWS. Ik zal het CBG dan ook niet verzoeken de afleverstatus te wijzigen in afwachting van het Europees onderzoek. Dan zou ik immers mijn oordeel boven het oordeel van het CBG stellen, terwijl het CBG de deskundige en bevoegde instantie is. Om die reden ben ik niet bereid tot een dergelijk verzoek aan het CBG.
Is het waar dat het CBG Europees onderzoek afwacht voordat hij verdere actie onderneemt? Waarom is domperidon hangende dat onderzoek nog vrij verkrijgbaar bij de apotheek? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat, net als in landen als Engeland, Frankrijk en Duitsland, domperidon alleen nog verkrijgbaar zou moeten zijn op recept, omdat de risico’s van het gebruik van dit middel te groot zijn? Bent u bereid het CBG te verzoeken, in afwachting van het Europese onderzoek, per direct de status van domperidon van UA (uitsluitend apotheek) te veranderen in UR (uitsluitend op recept)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer is domperidon niet meer vrij verkrijgbaar?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat er nog steeds weinig gegevens zijn over dwang en drang in de verstandelijk gehandicaptenzorg |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over drang en dwang in de verstandelijk gehandicaptenzorg, het ontbreken van cijfers over drang en dwang en het te laat inroepen van externe expertise bij situaties die uit de hand lopen?1
Ja
Hoeveel signalen heeft u ontvangen dat zorginstellingen te laat externe expertise inschakelen bij situaties die uit de hand lopen, zoals in de artikelen beschreven wordt? Heeft u cijfers over uit de hand gelopen situaties op grond van bijvoorbeeld meldingen van agressie en afzonderingen in instellingen bij cliënten?
Het te laat inschakelen van externe expertise is een probleem. Dat constateerde de Denktank complexe zorg. Het feit dat het CCE jaarlijks ongeveer 700 gevallen behandelt binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg, geeft ook aan dat er nog steeds uit de hand gelopen situaties zijn. Tegelijkertijd geeft het aan dat zorginstellingen hun weg naar externe expertise weten te vinden. Hoewel bovenstaande signalen er zijn, ontvangt de Inspectie uiterst zelden meldingen. In de afgelopen periode is er één concrete melding bij de Inspectie gedaan. Die is door de Inspectie onderzocht. De zorginstelling in kwestie heeft samen met het CCE verbeteringen doorgevoerd, en inmiddels gaat het goed met de betreffende cliënten.
Deelt u de mening dat aan de basis van de problemen rondom drang en dwang in de verstandelijk gehandicaptenzorg een cultuuromslag ligt? Kunt u uw antwoord toelichten? Welke stappen kunt en gaat u nemen om tot deze cultuuromslag te komen?
Ja, ik deel die mening. Tegenwoordig gaat het daarbij om de cultuur en werkwijze in de omgang met probleemgedrag, niet meer zozeer om het bewustzijn rond vrijheidsbeperkingen. Dat is namelijk in de afgelopen jaren al sterk gegroeid. Nu is het tijd om de volgende stap te zetten, zoals de Inspectie ook benadrukt in haar rapport «Extra inspanning noodzakelijk voor terugdringen vrijheidsbeperking in langdurige zorg» (december 2012). In gevallen van probleemgedrag is het belangrijk om de situatie grondig te analyseren, waar nodig hulp erbij te halen, en vervolgens te handelen. Dat vergt het doorbreken van karakteristieke patronen, waarbij zorgverleners in hun wens om goede zorg te bieden nog te vaak grijpen naar snelle oplossingen. Ook door de Denktank complexe zorg is geconcludeerd dat dit de uitdaging is waar de sector voor staat. Het moet mogelijk zijn om winst te behalen door een aantal samenhangende verbeteringen door te voeren. Hier heeft de Denktank complexe zorg aanbevelingen voor gedaan. Eén daarvan is het introduceren van een stappenplan dat zorgverleners handvatten biedt bij het betrekken van extra deskundigheid. Hierin voorziet het wetsvoorstel Zorg en dwang, dat ter behandeling naar uw Kamer is gestuurd. Daarnaast wordt met een actieprogramma de sector ondersteund bij het oppakken van de aanbevelingen van de Denktank complexe zorg. Hierover bericht ik u binnenkort.
Heeft u signalen ontvangen dat zorginstellingen naar aanleiding van de casus rondom een vastgebonden cliënt geen «onhandelbare cliënten» meer aan durven te nemen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Welke zorg is dan wel beschikbaar voor deze cliënten?
Mij zijn geen signalen bekend over zorginstellingen die cliënten niet meer durven aan te nemen. Wel is mij bekend dat het soms lastig is om een geschikte plek te vinden voor een cliënt. Ook de Inspectie heeft geen signalen ontvangen over het niet meer aan durven nemen van cliënten. Ieder signaal dat zich mocht voordoen, is er echter één teveel. In zulke gevallen kan er een beroep worden gedaan op het CCE. Die kan zorginstellingen namelijk helpen om cliënten met extreem complexe gedragsproblematiek gericht de zorg te bieden die bij hen past. Er kunnen waar nodig zelfs oplossingen op maat gevonden worden met de toeslag extreme zorgzwaarte. Daar zijn gelukkig voldoende financiële middelen voor beschikbaar.
Deelt u de mening dat er in de verstandelijk gehandicaptenzorg geen «onhandelbare cliënten» zouden moeten zijn, maar dat in de sector voldoende expertise moet zijn, en tijdig moet worden ingezet, om onhandelbare situaties te voorkomen en te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik spreek liever over handelingsverlegenheid dan over «onhandelbare cliënten». Daarmee wil ik aangeven dat er sprake is van een probleem in de interactie tussen cliënt en zorgverlener. Ik ben het met u eens dat wij ernaar moeten streven om handelingsverlegenheid zoveel mogelijk te voorkomen. Echter, handelingsverlegenheid kan niet volledig worden uitgebannen. De situaties van cliënten met extreem complexe gedragsproblematiek kunnen nu eenmaal zeer kwetsbaar zijn. Allerlei dagelijkse dingen kunnen het namelijk verstoren. Zelfs in zorginstellingen die alles goed voor elkaar hebben, is het daarom mogelijk dat situaties verstoord raken. Er zullen zich dus altijd situaties blijven voordoen waarin handelingsverlegenheid optreedt. Waar het dan om gaat, is dat er een cultuur en werkwijze bestaat om het bespreekbaar te maken en om gezamenlijk te zoeken naar oplossingen. Daarvoor is genoeg kennis en expertise beschikbaar. Het is zaak om die beter te benutten. Hier biedt het wetsvoorstel Zorg en dwang een wettelijk kader voor. Ook heeft de Denktank complexe zorg aanbevelingen gedaan om de aanwezige kennis en expertise beter te benutten. Het eerdergenoemde actieprogramma zal eraan bijdragen dat die aanbevelingen worden opgepakt.
Deelt u de mening dat continuïteit en goede kwaliteit van personeel, zeker in instellingen waar ernstig meervoudig gehandicapte cliënten wonen met gedragsproblematiek, buiten kijf zouden moeten staan? Vindt u dat dit nu in alle instellingen het geval is? In hoeveel instellingen is dat op dit moment niet het geval? Kunt u uw antwoord toelichten?
De continuïteit en goede kwaliteit van personeel binnen de verstandelijk gehandicaptensector is van belang. In het bijzonder daar waar het gaat om de begeleiding van cliënten met extreem complexe gedragsproblematiek. Voor de begeleiding van een dergelijke cliënt heeft een zorginstelling een stabiel team van al gauw zes mensen of meer nodig die goed zijn ingewerkt op die ene cliënt. Dat is niet eenvoudig te realiseren. Van zorgverleners vraagt het veel om, iedere dag weer, zorgzaam aan de slag te gaan met cliënten die extreem complexe gedragsproblematiek vertonen. Tegelijkertijd kan alleen al het feit dat een zorgverlener ziek wordt, verhuist of van baan wisselt aanleiding zijn voor een verstoring van de situatie van dergelijke cliënten. Hoeveel zorginstellingen op dit moment om personele redenen te maken hebben met één of meerdere verstoorde situaties, is mij niet bekend. Het is belangrijk dat er een cultuur en werkwijze bestaat die zorgverleners handvatten biedt om in alle situaties om te gaan met probleemgedrag. Daarom is het zo essentieel om op dat gebied naar verbeteringen te streven.
Hoe kunt u dit proces beïnvloeden? Hoe ziet u uw rol hierin? Hoe ziet u de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierin? Hoe ziet u de rol voor de Denktank Complexe Zorg hierin?
Zoals ik in de antwoorden op vraag 3 en 5 aangaf, streef ik in brede zin naar verbeteringen op het gebied van cultuur en werkwijze in de omgang met probleemgedrag. Dat doe ik met het wetsvoorstel Zorg en dwang, en met een actieprogramma dat erop gericht is om de sector te ondersteunen bij het oppakken van de aanbevelingen van de Denktank complexe zorg. Daarnaast probeer ik het veld te ondersteunen om op korte termijn oplossingen te vinden voor problemen rond de (over)plaatsing van cliënten met extreem complexe gedragsproblematiek. Er kan dus geconcludeerd worden dat de Denktank complexe zorg zijn rol heeft gehad. De rol van de Inspectie blijft ten slotte het toezicht houden op vrijheidsbeperkingen binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg.
Vindt er door zorginstellingen onderling voldoende uitwisseling van expertise en informatie plaats op het gebied van gedragsproblematiek en wordt er gebruik gemaakt van uitwisseling van best practices? In welke mate? Op welke wijze zou dit geïntensiveerd kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg is op zich veel kennis en expertise op het gebied van gedragsproblematiek aanwezig. Echter, de uitwisseling daarvan behoeft verbetering. Dat heeft de Denktank complexe zorg geconstateerd. Een wettelijk kader dat voorschrijft op welke momenten externe deskundigheid moet worden betrokken, en de sector houvast biedt, is een manier om de uitwisseling te intensiveren. Een andere manier is het bijeenbrengen van de aanwezige kennis en expertise via de veldpartijen. Dat werd al gefaciliteerd, onder meer door het Zorg voor Beter programma (Zon/MW). Het kan een vervolg krijgen in het eerdergenoemde actieprogramma.
Hoe kunt u dit proces beïnvloeden? Hoe ziet u uw rol hierin? Hoe ziet u de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierin? Hoe ziet u de rol voor de Denktank Complexe Zorg hierin?
Voor het antwoord op deze vraag, zie het antwoord op vraag 7.
Vindt u dat er in de verstandelijk gehandicaptenzorg voldoende gebruik gemaakt wordt van de ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied wat betreft gedragsproblematiek onder verstandelijk gehandicapten? Op welke wijze zou dit geïntensiveerd kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Denktank complexe zorg heeft geconstateerd dat er onvoldoende wetenschappelijke kennis beschikbaar is over de belevingswereld van verstandelijk gehandicapten in relatie tot vrijheidsbeperkingen en probleemgedrag. Er kan daarom geconcludeerd worden dat er binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg onvoldoende mogelijkheden zijn om gebruik te maken van de ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied. De Denktank complexe zorg heeft dan ook nader onderzoek aanbevolen. Dat laat ik uitvoeren. Voor de psychogeriatrie laat ik vergelijkbaar onderzoek uitvoeren. Beide onderzoeken vallen onder het eerdergenoemde actieprogramma.
Het niet verlenen van het mantelzorgcompliment en de vrijstelling erfrechtbelasting |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aflevering van TV-uitzending over mantelzorgers?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat mantelzorgers die zorgen voor mensen met een indicatie voor een verzorgingshuis maar thuis wonen, omdat ze op een wachtlijst staan of uit voorzorg, geen mantelzorgcompliment ontvangen? Deelt u de mening dat dit onrechtvaardig is? Kunt u uitleggen wat hier de inhoudelijke reden voor is? Deelt u voorts de mening dat deze groep, gelet op het feit dat zij geen verhoogde vrijstelling van de erfrechtbelasting tot € 600 000 krijgt, wat dit betreft onevenredig hard wordt benadeeld? Wat gaat u hier aan doen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte en ook bekend met de kritiek daarop.
Bij de invoering van het mantelzorgcompliment was de gedachte achter het alleen verstrekken van het compliment aan iemand met een extramurale AWBZ-indicatie, dat mensen met een intramurale AWBZ-indicatie, geen of veel minder een beroep hoeven te doen op mantelzorg, omdat zij in een instelling zouden verblijven. In de praktijk blijkt nu echter dat deze situatie anders is. Omdat mensen bijvoorbeeld een intramurale AWBZ-indicatie kunnen krijgen maar ondertussen thuis worden verzorgd. Dit, omdat voor iemand in een instelling in de buurt nog geen plek is of omdat men toch liever zelf door de naaste(n) wil worden verzorgd.
Ik begrijp dat het als onrechtvaardig kan worden ervaren dat iemand die in de hiervoor beschreven situaties mantelzorg verleent, niet voor het mantelzorgcompliment en – indien hij of zij wel aan alle overige voorwaarden daarvoor voldoet – ook niet voor de aan het mantelzorgcompliment gekoppelde verhoogde vrijstelling voor de erfbelasting in aanmerking komt. Daarbij moet ik wel direct aantekenen, dat een oplossing zowel uitvoeringstechnisch als budgettair niet eenvoudig is.
Zoals u bekend is, heeft mijn ambtsvoorganger in een brief aan uw Kamer van 29 maart 2012 aangekondigd de regeling van het mantelzorgcompliment fundamenteel te willen heroverwegen. Voor de zomer zal ik de Kamer nader informeren over het mantelzorgcompliment.
Kent u de brief van 29 maart 2012, waarin uw ambtsvoorganger aangeeft tot een fundamentele heroverweging van de regeling mantelzorgcompliment te komen? Deelt u die opvatting ook? Zo ja, wanneer komt die heroverweging en wordt een mantelzorgcompliment voor deze groep meegenomen? Kunt u aangeven of het mantelzorgcompliment behouden blijft? Kunt u voorts aangeven of het mantelzorgcompliment een voorwaarde blijft voor de vrijstelling erfrechtbelasting?
Zie antwoord op vraag 2.
Is de voorlichting richting mantelzorgers intussen verbeterd over het mantelzorgcompliment en de koppeling met de vrijstelling van de erfbelasting? Hoe kunnen mensen dit weten? Is het voor mensen ook duidelijk wat de voorwaarden zijn voor de vrijstelling van de erfbelasting?
De informatievoorziening naar de mantelzorger over het mantelzorgcompliment en de koppeling met de vrijstelling van de erfbelasting is inderdaad verbeterd. De Sociale Verzekeringsbank heeft, als uitvoerder van het mantelzorgcompliment, de website met voorlichting aan mantelzorgers en hun zorgvragers aangepast en verwijst daarbij voor meer informatie over de voorwaarden door naar de website van de Belastingsdienst. Ook op de site van Mezzo is uitgebreide informatie geplaatst. Bovendien is de relatie tussen het mantelzorgcompliment en de erfbelasting opgenomen in de brief waarmee zorgvragers worden uitgenodigd een mantelzorgcompliment aan te vragen voor hun mantelzorger.