De stroperige gang van zaken bij een overlijden in het buitenland | 
          |
              Henk van Gerven (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat is uw reactie op het gegeven dat het vanuit Duitsland repatriëren van het lichaam van de heer K. maar liefst een week in beslag nam, en zodoende de plechtigheid met gesloten kist moest plaatsvinden?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert en bemiddelt op jaarbasis bij ongeveer 350 overlijdensgevallen van Nederlanders in het buitenland. Dit gebeurt als nabestaanden zich bij Buitenlandse Zaken melden met een hulpvraag.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen betrokkenheid gehad bij de repatriëring van het lichaam van de heer K. Het ministerie kan derhalve niet inhoudelijk op de zaak ingaan. Het ministerie heeft wel kennis genomen van het bericht van de nabestaanden en heeft er natuurlijk begrip voor dat nabestaanden er alles aan willen doen om het afscheid nemen zo goed mogelijk te laten plaatsvinden.
Kunt u zich voorstellen dat het voor de nabestaanden, die samen met de uitvaartverzekeraar alles gedaan hebben wat in hun macht lag om de gang van zaken te bespoedigen, moeilijk te verkroppen is dat het toch zo lang heeft geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u de voornaamste oorzaak dat in dergelijke situaties het zo lang duurt voordat er tot repatriëring van een overledene kan worden overgegaan? Welke mogelijkheden ziet u om dit in de toekomst te verbeteren?
Het vrijgeven van een lichaam is wereldwijd een zaak van de lokale autoriteiten. Het is te begrijpen dat snelheid bij repatriëring gewenst is, met name voor de nabestaanden. Dit kan helaas niet in de weg staan van de zorgvuldigheid die bij een delicate procedure zoals het repatriëren van een lichaam in acht moet worden genomen. De duur van een repatriering is afhankelijk van de situatie en het land. In sommige gevallen gaat het snel, in andere gevallen kan een repatriëring enkele maanden duren. Het is wereldwijd zo dat een lichaam wordt vrijgegeven nadat aan de lokale voorwaarden is voldaan. Allereerst moet in de meeste landen de doodsoorzaak worden vastgesteld. Soms betekent dit dat er een strafrechtelijk onderzoek moet plaatsvinden. Daarnaast moet het lichaam in de meeste landen ook officieel zijn geïdentificeerd voordat het kan worden vrijgegeven en het land mag verlaten. Als er geen verzekering is afgesloten en als er geen financiën beschikbaar zijn, zal het ook langer duren voordat het lichaam daadwerkelijk kan worden gerepatrieerd. Voor het transport naar Nederland is een officieel document, te weten een «laissez-passer voor lijken» benodigd. Het document wordt afgegeven door de bevoegde lokale autoriteit conform internationaal afgesproken regels. Dit document kan worden afgegeven nadat aan alle voorgeschreven wettelijke bepalingen rond het vervoer van lijken is voldaan. Het vervoer van het stoffelijk overschot naar Nederland wordt in de meeste gevallen verzorgd door een plaatselijke en een Nederlandse begrafenisondernemer in samenwerking met een Nederlandse alarmcentrale.
De procedures voor het vrijgeven van lichamen zijn een nationale bevoegdheid. Verdere EU afstemming terzake biedt op dit moment geen perspectief op een verandering van de repatrieringsvoorwaarden in EU-kader.
Weet u hoeveel van dergelijke situaties zich op jaarbasis voordoen, waarbij procedures en bureaucratie een snelle afhandeling van de repatriëring in de weg staan? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn hierover in Europees verband afspraken te maken, zodat het zeker bij de landen van de Europese Unie eerder een kwestie van enkele dagen is, alvorens een onder natuurlijke omstandigheden overleden persoon terug in Nederland is?
Zie antwoord vraag 3.
              Het verband tussen maagzuurremmers en voedselinfecties | 
          |
              Carla Dik-Faber (CU) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u het nieuwsbericht «Maagzuurremmers? Geen rauw eten» en het RIVM-bericht «Mogelijk meer maag-darminfecties door maagzuurremmers»?1 2
Ja.
Kent u het artikel «Potential association between the recent increase in campylobacteriosis incidence in the Netherlands and proton-pump inhibitor use – an ecological study»3, dat werd geschreven door RIVM-onderzoekers?
Ja.
Wat is uw reactie op de inschatting van het RIVM dat 40 procent van de maag-darminfecties veroorzaakt door de Campylobacter-bacterie bij ouderen verband houdt met maagzuurremmers, en dat naar schatting 300 van de 1100 infecties zo ernstig zijn dat deze tot ziekenhuisopname leiden als gevolg van maagzuurremmers?
Het in Eurosurveillance gepubliceerde onderzoek van het RIVM (volume 19, issue 32, 14 augustus 2014) laat zien dat een belangrijk deel van de Campylobacter infecties in Nederland verband lijkt te houden met de uitgifte van een specifiek type maagzuurremmers: de protonpompremmers. Dit onderzoek onderschrijft eerdere studieresultaten, waarbij een hoger risico op infecties – waaronder die met Campylobacter – in verband gebracht wordt met het gebruik van maagzuurremmers. Deze bevinding is een belangrijk signaal voor drie doelgroepen: de voorschrijvers, verstrekkers en gebruikers van dit type maagzuurremmers.
Het verhoogde risico op maagdarminfecties is bekend bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Het CBG oordeelt echter nog steeds positief over de balans tussen effectiviteit (voordelen) en de risico’s (nadelen) van protonpompremmers. Het CBG vindt goede voorlichting en goed gebruik van deze middelen belangrijk. Mede daarom staat in de door de CBG vastgestelde bijsluiter en uitgebreide productinformatie van deze geneesmiddelen de waarschuwing voor het mogelijk ontstaan van deze infecties vermeld.
De KNMP (brancheorganisatie van apothekers) vermeldt op haar website dat het naar aanleiding van deze studie niet nodig is om te stoppen met het gebruik van protonpompremmers. Protonpompremmers worden bijvoorbeeld gebruikt voor de behandeling of preventie van maagzweren bij gebruik van bepaalde medicijnen. Stoppen met het gebruik van deze middelen kan dan ook nadelige gevolgen hebben. De resultaten van het RIVM-onderzoek, benadrukken echter dat steeds een zorgvuldige afweging bij voorschrijven moet worden gemaakt.
Hoeveel mensen zijn er naar schatting overleden aan infecties als gevolg van het gebruik van maagzuurremmers?
In 2011 kwamen in Nederland naar schatting 102.000 Campylobacter-infecties voor. Voor 1100 patiënten was deze infectie zo ernstig dat ziekenhuisopname nodig was. Op basis van de bevindingen van het RIVM van het eerder genoemde onderzoek zouden ongeveer 300 van de 1.100 ziekenhuisopnames verband houden met het gebruik van maagzuurremmers. Het onderzoek van het RIVM toont echter geen direct oorzakelijk verband aan tussen het gebruik van maagzuurremmers en de voedselinfectie. Hoeveel mensen zijn overleden aan de infecties als gevolg van het gebruik van maagzuurremmers is mij niet bekend. Hiervan wordt ook geen aparte registratie bijgehouden.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de relatie tussen gebruik van maagzuurremmers en andere voedselinfecties?
Ik zie geen aanleiding om onderzoek te laten doen naar de relatie tussen het gebruik van maagzuurremmers bij andere voedselinfecties. Het is bekend dat protonpompremmers de maagzuurafgifte remmen. Hierdoor hebben bacteriën die op voedsel zitten een grotere kans om in de maag te overleven en in de darm een infectie te veroorzaken. Het is dan ook van groot belang dat protonpompremmers zorgvuldig, conform richtlijnen worden voorgeschreven. Ik beschouw het als taak en verantwoordelijkheid van artsen en apothekers om de patiënt goed uit te leggen waarom medicatie belangrijk is, hoe medicatie gebruikt moet worden en voorlichting te geven over de risico’s bij het gebruik van maagzuurremmers. Bij deze voorlichting is het goed om voedingsadviezen te geven. Ook de patiënt kan de informatie vinden die hierover op de website van Voedingscentrum Nederland (VCN) staat. VCN waarschuwt op haar website dat bepaalde medicijnen, zoals maagzuurremmers, mensen gevoeliger kunnen maken voor een voedselinfectie. Daarnaast heeft VCN, naar aanleiding van het onderzoek van het RIVM, een nieuwsbericht op de website gezet om consumenten nog extra te informeren over het risico van maagzuurremmers met betrekking tot voedselinfecties.
Bent u op grond van deze nieuwe onderzoeksresultaten van mening dat op dit moment voldoende zorgvuldigheid wordt betracht bij het voorschrijven van maagzuurremmers?
Zorgvuldig voorschrijven behoort tot de verantwoordelijkheid van voorschrijvers.
Protonpompremmers moeten worden gebruikt voor de door het CBG goedgekeurde indicaties. Zoals bij ieder geneesmiddel brengt het gebruik van protonpompremmers naast de gunstige effecten ook risico’s mee. In de bijsluiter wordt hierover informatie gegeven. Er moet zorgvuldig worden beoordeeld of het gebruik van protonpompremmers noodzakelijk is. Bij langdurig gebruik is het aangewezen dat periodiek wordt beoordeeld of het gebruik moet worden voortgezet. In alle gevallen moet het vastgestelde gebruiksvoorschrift hierbij als uitgangspunt worden genomen.
Een patiënt heeft aanspraak en recht op verantwoorde zorg overeenkomstig de stand van de wetenschap en de praktijk, zoals onder andere vastgelegd in behandelrichtlijnen. Een patiënt heeft aanspraak op een passende behandeling. Ik ga ervan uit dat artsen voorschrijven conform de geldende behandelrichtlijnen. De IGZ houdt toezicht op het voorschrijfgedrag van artsen conform de geldende behandelrichtlijnen. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van de patiënt zelf om de bijsluiter van voorgeschreven medicijnen goed te lezen en zich met vragen tot de behandelend arts of apotheker te wenden.
Bent u op grond van deze nieuwe onderzoeksresultaten van mening dat de voorlichting over de effecten van maagzuurremmers voldoende is?
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) kent dit onderzoek en de resultaten zijn in lijn met soortgelijke eerder verschenen studies. De door het CBG vastgestelde bijsluiter en de uitgebreide productinformatie van deze geneesmiddelen bevatten al een waarschuwing voor een mogelijk hoger risico op deze infecties. Er is derhalve geen verandering in het positieve oordeel van het CBG betreffende de baten/risicobalans van deze middelen. Het CBG ziet op dit moment geen redenen de registratie aan te passen, wel benadrukken ze hoe belangrijk het is dat de patiënt de bijsluiter goed leest.
Ook het Voedingscentrum Nederland (VCN) waarschuwt op haar website dat bepaalde medicijnen, zoals maagzuurremmers, mensen gevoeliger kunnen maken voor een voedselinfectie.
In het goed gebruik van maagzuurremmers hebben voorschrijvers, apothekers en patiënten dan ook allen een rol. Ik beschouw het als taak van de zorgverlener, zowel arts als apotheker, om de patiënt te wijzen op de risico’s die maagzuurremmers met zich meebrengen en voorlichting te geven over goed gebruik van deze middelen. En de patiënt heeft de verantwoordelijkheid om deze adviezen goed op te volgen.
Onderschrijft u de aanbeveling van het RIVM om zorgvuldiger te zijn bij het voorschrijven van maagzuurremmers, en mensen daarover beter voor te lichten? Zo ja, wat gaat u daarop ondernemen? Ziet u aanleiding tot publieksvoorlichting of andere nieuwe (beleids)maatregelen om verantwoord gebruik van maagzuurremmers te bevorderen?
Zorgvuldigheid is altijd geboden bij het voorschrijven en gebruiken van medicijnen. Ook bij maagzuurremmers. Ik ga er van uit dat artsen conform behandelrichtlijnen maagzuurremmers voorschrijven. Arts en apotheker dienen daarbij aan de patiënt uit te leggen waarom hij/zij deze medicijnen krijgt en wat de risico’s zijn. Daarnaast is het ook de verantwoordelijkheid van de patiënt om de bijsluiter goed te lezen en met vragen naar zijn/haar behandelaar te gaan. Uit het RIVM onderzoek zijn geen nieuwe resultaten gekomen die niet al genoemd waren in de bijsluiter of op de website van het voedingscentrum. Ik zie vooralsnog dan ook geen reden voor een bredere publieksvoorlichting of nieuwe maatregelen.
              Het bericht 'Grote fouten bij de hulpverlening bij het dodelijk rallyongeluk op 1 september 2013 in Amsterdam' | 
          |
              Renske Leijten (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving waaruit blijkt dat er grote fouten zijn gemaakt bij de hulpverlening naar aanleiding van het rallyongeluk waarbij verschillende gewonden vielen, en twee mensen zijn overleden?1
Ja
Wat is uw reactie op het feit dat een ongediplomeerde ambulancechauffeur van een particuliere ambulancedienst op, volgens aanwezige collega’s, onzorgvuldige wijze een 11-jarige jongen met een gebroken nek uit een greppel heeft getild?
Deze casus is onderdeel van een onderzoek van de IGZ. Lopende dit onderzoek kan ik daarover geen uitspraak doen.
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving waaruit blijkt dat er gebrekkige controle is op particuliere ambulancediensten, en dat deze de laatste jaren als paddenstoelen uit de grond schieten? Klopt deze berichtgeving? Wat is de landelijke trend? Hoe garandeert u voldoende controle?2
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 van de vragen van het lid Bouwmeester over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 109).
Bent u ook van mening dat een toename van particuliere ambulancediensten met winstoogmerk ten koste gaat van de kwaliteit van de ambulancezorg en het opleidingsniveau? Kunt u uw antwoord toelichten?
Opnieuw moet hier het onderscheid gemaakt worden tussen reguliere ambulancediensten en zorgaanbieders die zorg verlenen bij een evenement. Er vindt geen toename plaats van particuliere of private reguliere ambulancediensten, deze zijn door mij aangewezen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 5 van de vragen van het lid Bouwmeester over hetzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 109).
Bent u ook van mening dat er met acute zorg geen geld moet worden verdiend, en dat ambulancezorg beter publiek kan worden georganiseerd via de reguliere ambulancevoorzieningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Bouwmeester over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 109) heb toegelicht is met de Tijdelijke wet ambulancezorg geregeld dat het aanbieden van ambulancezorg in Nederland is voorbehouden aan de door mij aangewezen Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV). Voor deze RAV’s gelden strikte randvoorwaarden en eisen ten aanzien van de kwaliteit van zorg die zij aanbieden. Binnen de bestaande constellatie zijn daarbij overigens publieke partijen en private partijen als RAV aangewezen.
Daarnaast zijn binnen de evenementenbranche ook organisaties actief die andere vormen van zorg of EHBO diensten aanbieden. Deze vorm van hulpverlening behoort primair tot de verantwoordelijkheid van de organisator van het evenement en de gemeente die de vergunning verleent.
Ik zal in overleg treden met de partijen die zijn betrokken bij evenementenhulpverlening om beter zicht krijgen op de ernst en omvang van de gesignaleerde verwarring bij burgers over de taken, bevoegdheden en de herkenbaarheid van de verschillende hulpverleners. Afhankelijk van de uitkomsten van dat overleg zal ik bepalen of, en zo ja welke, actie op dit terrein noodzakelijk is.
Bent u ook van mening dat, wanneer er een ambulance voorrijdt, mensen er op moeten kunnen vertrouwen dat daar mensen in zitten die goede acute zorg kunnen verlenen? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor treffen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Welke maatregelen gaat u treffen om de wildgroei aan particuliere ambulancediensten terug te dringen en de kwaliteit van de ambulancezorg te garanderen?
Zie het antwoord op vraag 5.
              Controle op kwalificaties ambulancepersoneel | 
          |
              Lea Bouwmeester (PvdA) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennis genomen van de berichten «Grote fouten bij hulpverlening dodelijk rally-ongeluk» en «Grote zorg om gebrek aan controle op particuliere ambulancediensten»?1 2
Ja
Herkent u de signalen van de Academie voor Ambulancezorg dat er in toenemende mate private ambulancediensten op de markt komen met onvoldoende gekwalificeerd personeel? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er is door de berichtgeving in de media verwarring ontstaan over de term particuliere/private ambulancediensten. Op grond van de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) is het aanbieden van ambulancezorg in Nederland voorbehouden aan de door mij aangewezen Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) waaronder private en publieke ambulancediensten. Per veiligheidsregio is één RAV aangewezen, er is geen sprake van groei van het aantal RAV’s. Deze RAV’s zijn zorgaanbieders en vallen onder de Kwaliteitswet zorginstellingen. Zorgaanbieders dienen verantwoorde zorg aan te bieden. De IGZ ziet daar op toe.
De evenementenhulpverleners waar in deze berichtgeving op wordt gedoeld zijn geen (private) ambulancediensten maar partijen die, al dan niet privaat georganiseerd, zelfstandig ondermeer EHBO diensten leveren. Deze partijen zijn dus geen ambulancediensten en mogen niet zelfstandig reguliere ambulancezorg aanbieden. Deze partijen mogen ook geen gebruik maken van voertuigen met de uiterlijke kenmerken van ambulances zoals gebruikt door de door mij aangewezen RAV’s. Deze uiterlijke kenmerken zijn auteursrechtelijk beschermd, waarbij de Staat der Nederlanden eigenaar is van het auteursrecht. Het gebruik van deze uiterlijke kenmerken is voorbehouden aan voertuigen van de RAV’s ten behoeve van het uitvoeren van ambulancezorg en aan voertuigen die in opdracht van de Meldkamer Ambulancezorg worden ingezet voor spoedeisende medische hulpverlening. Het Instituut Fysieke Veiligheid houdt hier in opdracht van de Minister van Veiligheid en Justitie toezicht op en treedt handhavend op bij verkeerd en/of oneigenlijk gebruik.
Er vindt geen registratie plaats van aanbieders van evenementenzorg. Het belang van voldoende gekwalificeerd personeel, welke binnen de evenementenzorgverlening ook vrijwillige EHBO-ers kan betreffen, is één van de voorwaarden voor een verantwoorde evenementenzorgverlening. De organisatie van het evenement en de gemeente zijn hiervoor verantwoordelijk.
Ik zal in overleg treden met de partijen die zijn betrokken bij evenementenhulpverlening om beter zicht krijgen op de ernst en omvang van de gesignaleerde verwarring bij burgers over de taken, bevoegdheden en de herkenbaarheid van de verschillende hulpverleners. Afhankelijk van de uitkomsten van dat overleg zal ik bepalen of, en zo ja welke, actie op dit terrein noodzakelijk is.
Vindt u het van groot belang dat hulpbehoevenden er altijd op moeten kunnen vertrouwen dat zij zorg krijgen van gekwalificeerd ambulancepersoneel, en dat het niet mag uitmaken of de hulpbehoevende door een publieke of private ambulancedienst geholpen wordt?
Bij evenementenzorgverlening is in de gemeentelijke vergunning vastgelegd welk niveau van zorgverlening door de organisator van het evenement gerealiseerd moet worden. Dit kan reguliere ambulancezorg zijn, maar ook andere vormen van zorg of EHBO-hulpverlening. Zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht is dit laatste dus geen reguliere ambulancezorg. De reguliere ambulancezorg is strikt gereguleerd en moet voldoen aan de vastgestelde wet- en regelgeving en aan de bestaande veldnormen. Het onderscheid tussen private of publieke ambulancediensten is mijns inziens niet relevant bij deze vraag.
In hoeverre herkent u signalen dat er pas getoetst wordt of ambulancepersoneel voldoende gekwalificeerd is nadat zich een incident heeft voorgedaan? Vindt u dit wenselijk?
Het is de verantwoordelijkheid van bestuurders van de zorgaanbieders om voldoende gekwalificeerde medewerkers in te zetten. De kwalificaties van de zorgverleners moeten passen bij de zorg waarvoor de zorgverleners ingezet worden. De randvoorwaarden voor de reguliere ambulancezorg zijn vastgelegd in wet- en regelgeving en in door de sector zelf opgestelde kwaliteitsnormen. De IGZ ziet toe op naleving van deze eisen en randvoorwaarden. De inspectie toetst dit binnen de kaders van het breed gehanteerde risicogestuurde toezicht. Soms is dit op basis van een incident, soms op basis van andere signalen of analyses. Deze werkwijze wordt overigens niet alleen binnen de ambulancezorg toegepast, maar in alle sectoren van de Nederlandse gezondheidszorg. Vooraf toetsen van de kwalificaties van iedere zorgverlener door de overheid is niet uitvoerbaar, deze verantwoordelijkheid is belegd bij de voor de kwaliteit verantwoordelijke zorgaanbieder.
Bent u bereid publiek én privaat ambulancepersoneel op gelijke wijze vooraf te toetsen op voldoende kwalificaties? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4. Het onderscheid tussen publiek en privaat ambulancepersoneel is mijns inziens bij deze vraag niet relevant. Al het ambulancepersoneel dat in dienst is bij een door mij aangewezen publieke of private regionale ambulancevoorziening dient te voldoen aan de kwaliteitseisen.
              De IKON-uitzending de Wachtkamer ‘Vechten voor hoop’ | 
          |
              Carla Dik-Faber (CU), Henk van Gerven (SP), Mona Keijzer (CDA) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u de tv-uitzending van De Wachtkamer?1
Ja. Ik kan mij de wanhoop van de mensen waarvan een naaste in vegetatieve of laag bewuste toestand verkeert heel goed voorstellen. Ik begrijp goed dat zij zeer betrokken zijn bij een optimale behandeling van deze personen.
Hoeveel comapatiënten verblijven momenteel in een daartoe toegerust revalidatiecentrum, in een verpleeghuis of thuis? Kunt u de cijfers uitsplitsen naar leeftijd?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het totale aantal comapatiënten, wel over de groep patiënten die in aanmerking komt voor vroege intensieve neurorevalidatie, maar deze gegevens stammen uit 2006. In dat jaar heeft Zorginstituut Nederland namelijk een duiding over vroege intensieve neurorevalidatie uitgebracht. Hierin staat dat er in Nederland destijds een incidentie was van 20 tot 25 kinderen en jongeren onder de 25 jaar die in een vegetatieve- en/of laagbewuste toestand verkeerden. Voor mensen vanaf 25 jaar werd volgens schattingen geraamd dat het om 50–75 personen per jaar ging.
Hoe is op dit moment de comazorg in Nederland geregeld? Zijn er richtlijnen voor behandeling gebaseerd op leeftijd? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo neen, is het dan correct dat patiënten van 25 jaar en ouder niet dezelfde behandeling krijgen als patiënten onder de 25 jaar? Is de comazorg in Nederland voldoende gespecialiseerd?
De comazorg kent verschillende onderdelen, te weten de initiële diagnostiek welke vrijwel altijd in het ziekenhuis plaatsvindt, de reguliere comazorg welke in een revalidatie-instelling plaatsvindt, als ook de zorg voor comapatiënten in een verpleeghuis.
De Vroege Intensieve Neurorevalidatie (VIN) is een specifiek behandelprogramma met een bepaalde duur en strikte indicatie criteria en oorspronkelijk ontwikkeld voor kinderen en jong volwassenen. Het Zorginstituut Nederland heeft in 2006 beoordeeld of de VIN behandeling bij kinderen en jong volwassenen behoort tot het verzekerde pakket. In 2009 is deze behandeling beoordeeld voor volwassenen.2
De comazorg in Nederland is in overeenstemming met de wetenschappelijke inzichten ter zake. Het is aan de representatieve beroepsgroepen, zoals neurologen en revalidatieartsen, om de inzichten te verdisconteren in hun behandelbeleid en hun richtlijnen. Waar nodig doet het Zorginstituut uitspraken over het al dan niet verzekerd zijn van deze diagnostiek en behandeling. Waar zich nieuwe (wetenschappelijke) inzichten ontwikkelen, zijn beroepsgroep respectievelijk het Zorginstituut aan zet om richtlijnen en duiding van het pakket te herzien.
Voor zover er een verschil bestaat tussen leeftijdsgroepen, betreft dat met name de vroege intensieve neurorevalidatie. Daarvan heeft het Zorginstituut op grond van onvoldoende gegevens omtrent effectiviteit geduid dat deze voor volwassenen niet tot het verzekerde pakket behoort. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat het Zorginstituut op basis van de beschikbare gegevens destijds niet tot deze conclusie had kunnen komen. Ik teken daarbij aan dat de stand van de wetenschap en praktijk een dynamisch criterium betreft. Het is voorstelbaar dat er de afgelopen jaren bijvoorbeeld nieuw wetenschappelijk bewijs is gekomen voor de effectiviteit van deze zorg. Hoewel er vooralsnog geen signalen zijn dat de vroege intensieve neurorevalidatie bij volwassenen thans wel conform de stand van de wetenschap en praktijk is, heeft het Zorginstituut mij laten weten dit de komende tijd nogmaals nader te gaan onderzoeken.
Bent u bereid de zorg voor comapatiënten niet afhankelijk te laten zijn van hun leeftijd? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er sprake van verschillende vergoedingscriteria? Kunt u uiteen zetten hoe de vergoeding van comazorg is geregeld?
Voor zover het verzekerde zorg betreft hebben zorgverzekeraars een zorgplicht. Waar het om niet verzekerde zorg gaat (bijvoorbeeld bij experimentele diagnostiek en behandeling), kunnen zorgverzekeraars ervoor kiezen om de zorg uit de aanvullende verzekering of, coulancehalve, uit eigen middelen te vergoeden. Hierin maken zij hun eigen afweging. De bij vraag 6 geïmpliceerde verschillen komen mijns inziens daar uit voort.
Klopt het, zoals in de uitzending wordt aangegeven, dat de ene verzekeraar wel behandeling vergoedt en de andere niet? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de stichting Zorgen na Coma uit te nodigen voor een gesprek? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, heeft het Zorginstituut mij laten weten de komende tijd nogmaals onderzoek te doen naar de vraag of de vroege intensieve neurorevalidatie bij volwassenen conform de stand van de wetenschap en praktijk is. Ik denk dan ook dat het zinvoller is als de stichting Zorgen na Coma zich verstaat met het Zorginstituut. De stichting kan dan informatie over de effectiviteit van deze zorg met het Zorginstituut delen. Het Zorginstituut kan bij die gelegenheid aangeven wat de gronden zijn op grond waarvan het zijn conclusies trekt.
              De aanstelling van de heer F. Plukker als interim voorzitter van de raad van bestuur van het Radboudumc | 
          |
              Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u ervan op de hoogte dat de heer F. Plukker per 1 oktober 2014 aan de slag gaat als interim-voorzitter van de raad van bestuur van het Radboudumc in Nijmegen?1
Ik heb het bericht gelezen.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de heer Plukker goed is voor een hoge notering in overzichten van (te) veelverdieners in de publieke sector?2 3
Daar heb ik geen reactie op. Terugkijken lijkt op dit terrein weinig zinvol. Nu op 1 januari 2013 de Wnt (wet normering topinkomens) is ingegaan.
Wat wordt de beloning – inclusief eventuele bonus, pensioen- of vertrekpremies – van de heer Plukker voor zijn werk als interim-voorzitter van de raad van bestuur van het Radboudumc? Wat vraagt hij per maand voor zijn werkzaamheden?
Het is niet aan de Minister van VWS om samen met een Raad van Toezicht het arbeidscontract van bestuurders uit te onderhandelen. Dat arbeidsovereenkomsten met bestuurders door Raden van Toezicht vooraf voor een reactie aan de Minister worden voorgelegd, is niet gebruikelijk/verplicht/gewenst. Met de Wnt zijn de wettelijke kaders aangeven voor de beloning van bestuurders. Daarbinnen nemen Raden van Toezicht zelfstandig hun eigen beslissingen. Het toezicht en de handhaving zijn in de Wnt ook als ex post-toezicht en -handhaving geregeld en niet ex ante.
Hoe verhoudt die beloning zich tot de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), die voor 2014 gesteld is op ruim 230.000 euro bruto per jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Dat is mij op dit moment niet bekend. Met de Wnt zijn de wettelijke kaders gegeven voor de beloning van bestuurders. Daarbinnen nemen Raden van Toezicht zelfstandig hun eigen beslissingen, zo ook de Raad van Toezicht van Radboudumc.
Zijn er afspraken gemaakt over het maximaal aantal te declareren uren, en daarmee de maximale beloning per maand? Zo ja, welke? Zo niet, bent u bereid het Radboudumc hier alsnog op aan te spreken?
Het is niet mijn taak om mij op dit detailniveau met de bedrijfsvoering van zorginstellingen te bemoeien. Het is mijn taak om er op toe te zien dat er kwalitatief verantwoorde zorg wordt geleverd, tegen aanvaardbare prijzen. Verder heb ik een toezichthoudende en handhavende taak in het kader van de Wnt. Maar die werkt niet ex ante, maar ex post.
Is er een maximale periode gesteld aan het inhuren van de heer Plukker als interim-voorzitter van de raad van bestuur? Zo ja, hoe lang is die periode? Zo niet, bent u bereid het Radboudumc hier alsnog op aan te spreken?
Zie het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Hoe groot is het risico dat er exorbitante bedragen overgemaakt worden naar de heer Plukker, zoals bijvoorbeeld in 2013, toen de heer R. Nicodem – actief als interim-bestuurder bij zorginstelling Humanitas DMH – 95.000 euro voor een maand werk ontving?5
Met de Wnt zijn de wettelijke kaders aangeven voor de beloning van bestuurders. Daarbinnen nemen Raden van Toezicht zelfstandig hun eigen beslissingen, zo ook de Raad van Toezicht van Radboudumc. Mocht te zijner tijd uit het jaarverslag van het Radboudumc blijken dat de Wnt is overschreden, dan zal ik handelen uit hoofde van mijn toezichthoudende en handhavende verantwoordelijkheden ex Wnt.
Wat is uw reactie op het groeiend aantal interim-bestuurders in de zorg? Acht u dat een wenselijke ontwikkeling voor het ter verantwoording kunnen roepen van besturen? Kunt u uw antwoord toelichten, en daarbij ingaan op eventuele maatregelen die u bereid bent te nemen?
Zie de beantwoording van de vragen over deze kwestie uit uw vragenset van 18 juli.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat de betalingen/arbeidsvoorwaarden aan/van (interim-)bestuurders direct, en niet na jaren, ergens op een pagina in een jaarverslag transparant worden bij het verrichten van werkzaamheden, zoals in het geval van de heer Plukker voor het Radboudumc?
De aard van een jaarverslag brengt met zich mee dat het terugkijkt naar het verstreken verslagjaar. Uiterlijk in juli van het jaar t is dus transparant wat er in het jaar t-1 is gebeurd. De transparantie ontstaat dus niet, zoals u in uw vraag stelt, «na jaren».
De transparantie van de beloning van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren is geregeld in de Wnt. Daarin is er niet voor niets voor gekozen om te werken met jaarverslagen en het accountantstoezicht daarop. Zo zijn de cijfers op dat moment in ieder geval duidelijk en hard.
              Het schrappen van vluchten van en naar ebola-landen | 
          |
              Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u de berichten «Piloten vrezen voor veiligheid» en «Airlines are taking precautions after Ebola outbreak»?1 2
Ja
Kunt u aangeven waarom de KLM nog steeds vliegt op Nigeria – waar sprake is van een ebola-uitbraak – terwijl British Airways in het kader van de ziekte vluchten van en naar Liberia en Sierra Leone heeft geschrapt?
Vliegtuigmaatschappijen maken eigen afwegingen. Zoals ik in eerdere antwoorden op Kamervragen heb aangegeven, adviseert de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op dit moment geen reis- of handelsbeperkingen. Nederland volgt op dit moment de adviezen van de WHO. Op Schiphol worden passagiers van directe vluchten van en naar Nigeria door middel van een brief geïnformeerd over ebola, en geadviseerd over voorzorgsmaatregelen. KLM heeft geen rechtstreekse vluchten naar Liberia en Sierra Leone.
Hoe duidt u de angst onder het personeel van de KLM om te vliegen op Nigeria, en de oproep van de Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers aan de KLM om informatie uit te wisselen over ebola?
Er zijn goede voorzorgsmaatregelen mogelijk om besmetting met ebola te voorkomen. De ziekte wordt alleen overgedragen door direct contact met lichaamsvloeistoffen van een patiënt die symptomen vertoont. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geeft de luchtvaartmaatschappijen handreikingen voor het omgaan met verdachte ebolapatiënten (griepverschijnselen bij een passagier uit het risicogebied worden als verdacht behandeld). In Nigeria vindt bovendien zogenaamde exit-screening plaats om vertrekkende passagiers met eventuele symptomen van ebola vooraf te identificeren. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de werkgever om met behulp van de beschikbare informatie van bijvoorbeeld het RIVM de voorlichting aan het personeel te faciliteren.
Bent u bereid het Nederlandse luchtruim te sluiten voor vluchten van en naar ebola-landen, totdat de uitbraak van de ziekte onder controle is? Zo neen, waarom niet?
Nee. Wij volgen op dit moment de adviezen van de WHO die aangeeft dat er geen beperkingen van internationaal verkeer nodig zijn.
              De ebola-uitbraak in West-Afrika | 
          |
              Emile Roemer , Renske Leijten (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kunt u duiding geven van het besluit van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om de ebola-uitbraak in West-Afrika te bestempelen als een bedreiging van de internationale volksgezondheid?
De WHO verklaarde op 8 augustus de ebola-uitbraak tot «Public Health Emergency of International Concern» (PHEIC). De WHO «Emegency Committee» duidt de ebola-uitbraak als een buitengewone gebeurtenis, met een risico voor de volksgezondheid in andere landen. De mogelijke consequenties van verdere internationale verspreiding kunnen groot zijn, met name binnen West-Afrika waar de gezondheidszorgfaciliteiten onvoldoende toegerust zijn om een ebola-uitbraak te bestrijden.
Het afkondigen van een PHEIC heeft een belangrijke signaalfunctie en faciliteert een internationaal gecoördineerde respons.
De WHO heeft diverse tijdelijke maatregelen geformuleerd voor landen waar sprake is van overdracht van het ebolavirus (Sierra Leone, Liberia, Guinee, Nigeria), landen met een verdachte of besmette ebolapatiënt (bijv. Spanje en de Verenigde Staten), dan wel landen die grenzen aan een land waar het ebolavirus zich verspreidt en alle overige lidstaten. Met deze adviezen van de WHO kunnen lidstaten optimaal reageren op de uitbraak en zich optimaal voorbereiden op een eventuele patiënt.
Welke hulpvragen heeft de Nederlandse regering tot nu toe ontvangen van landen die geconfronteerd zijn met de ebola-uitbraak? Hoe is op deze vragen gereageerd?
De Nederlandse regering heeft tot op heden van de landen die getroffen zijn door het ebola virus alleen van Guinee op 14 augustus een direct hulpverzoek ontvangen. Via de Afrikaanse Unie is een algemeen verzoek gericht aan alle landen binnengekomen om onder meer financiële steun. Daarnaast heeft de WHO, die de implementatie van de hulp in de getroffen landen coördineert, een verzoek tot bijdragen ingediend bij het «Emergency Response Coordination Centre» van de Europese Unie. Momenteel wordt dit verzoek nader bekeken. Op dit moment is Nederland niet voornemens om een extra financiële bijdrage te leveren bovenop de reeds gecommitteerde bijdragen (zie antwoord op vraag 3).
Erkent u dat de landen waarin ebola is uitgebroken internationale solidariteit behoeven, omdat zij noch middelen noch kennis hebben om de uitbraak goed te bestrijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie in de getroffen landen is aangrijpend. Het is van belang dat deze uitbraak snel onder controle is en dat de slachtoffers de benodigde medische zorg krijgen. Ondersteuning van de internationale gemeenschap aan de getroffen gebieden, is daarbij onontbeerlijk. Nederland draagt 822.600 euro bij (via Artsen Zonder Grenzen (AZG) 500.000 en het Nederlandse Rode Kruis 322.600 euro) aan zorg voor patiënten en om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Daarnaast draagt Nederland indirect bij aan de lokale bestrijding van de epidemie via de Europese Unie, het Central Emergency Response Fund (CERF) van de Verenigde Naties en de jaarlijkse algemene bijdrage aan de WHO.
Bent u bereid gevolg te geven aan de oproep van de WHO om in de internationale gezondheidscrisis ondersteuning te geven aan de landen die geconfronteerd zijn met de ebola-uitbraak? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft ervoor gekozen een financiële bijdrage te leveren aan de bestrijding van de uitbraak via AZG en het Nederlandse Rode Kruis aangezien zij daadwerkelijk in het veld opereren en op die manier direct hulp verlenen aan de patiënten. Deze organisaties werken nauw samen met de lokale medische autoriteiten die de hulp coördineren. WHO is leidend in de coördinatie van de implementatie van de hulp. Op dit moment wordt het recente verzoek van de WHO, waarin naast financiële steun ook wordt verzocht om medische experts veldziekenhuizen, etc nog bestudeerd.
Erkent u dat de landen die geconfronteerd zijn met de ebola-uitbraak niet enkel behoefte hebben aan een vaccin en/of een medicijn, maar ook aan logistieke ondersteuning en andere zaken waarin Nederland kan voorzien?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen op zo een kort mogelijke termijn beantwoorden?
Ja.
              Het bericht dat de Nederlandse Reddingsbrigade een ongekend drukke tijd heeft | 
          |
              Jasper van Dijk (SP), Renske Leijten (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Hoe beoordeelt u de zorgen van de Nederlandse Reddingsbrigade over de «afnemende zwemvaardigheid» in ons land mede omdat «kinderen minder goed of zelfs helemaal niet meer zwemmen»?1 2
Ook ik heb vernomen dat er ongelukken zijn gebeurd. Laat ik voorop stellen:
ieder ongeluk is een drama en is er een teveel.
Vanuit signalen van de Reddingsbrigades is het mij bekend dat kinderen steeds minder goed kunnen zwemmen, ook al hebben zij een zwemdiploma. Een van de oorzaken hiervan is dat kinderen steeds minder vaak gaan zwemmen. Ouders moeten hier hun verantwoordelijkheid nemen.
Ik constateer dat er scholen zijn die schoolzwemmen aanbieden en dat er lokale stimuleringsprojecten zijn om kinderen meer te laten zwemmen. Ook vanuit het Rijk vindt er stimulering plaats: via 37 Sportimpulsprojecten worden kinderen in staat gesteld om vaker te gaan zwemmen.
Onderschrijft u de constatering van de Reddingsbrigade dat hulpverleningsacties voor zwemmers «vaker rechtstreeks het gevolg zijn van onvoldoende zwemvaardigheid»?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kan het in vraag 2 gestelde mede worden toegeschreven aan het afschaffen van het verplichte zwemonderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet bewezen dat afnemende zwemvaardigheid het gevolg is van het afschaffen van het verplichte zwemonderwijs. Ondanks de afschaffing haalt 94% van de kinderen minimaal 1 zwemdiploma.4 De overgrote meerderheid die (Nationaal Zwemdiploma) A haalt, gaat door voor B.
Bent u het eens met de brancheorganisaties sport, die stellen dat het behalen van het zwemdiploma B «ontoereikend» is om kinderen veilig te laten zwemmen en dat daarvoor het zwem-ABC nodig is?4 Wilt u daarbij aangeven hoe u tot uw oordeel komt?
De overgrote meerderheid die Nationaal Zwemdiploma A haalt, gaat door voor diploma B. De stap van B naar C is in de praktijk minder vanzelfsprekend.
De branche vindt C nodig om volledig zwemvaardig te zijn, maar steeds meer ouders/kinderen haken af na diploma B.6
Ik ben bekend met de stelling van de brancheorganisatie dat zwemdiploma B ontoereikend is om kinderen veilig te laten zwemmen. Voor deze stelling is mij echter geen bewijs bekend. Daarnaast ben ik van mening dat de zwemvaardigheid van kinderen primair een verantwoordelijkheid is van de ouders. Het is in die zin dan ook aan de ouders om te bepalen wat zij een voldoende zwemniveau voor hun kind(eren) vinden.
Hoe beoordeelt u in relatie daarmee de risico’s op meer toekomstige zwemongevallen nu «minder dan de helft van de kinderen het volledige Zwem-ABC maakt»?5
Zie antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Kunt u aangeven of de verwachting van de Vereniging Sport en Gemeenten klopt(e), dat «mede door de bezuinigingen het aantal gemeenten met schoolzwemmen in de komende jaren nog verder zal dalen tot onder de 40 procent, een historisch laag percentage»?6 Wat is daarover uw oordeel?
De cijfers, verwachtingen en onderbouwing van de Vereniging Sport en Gemeenten zijn mij niet bekend. Scholen en gemeenten zijn vrij in hun keuze om schoolzwemmen aan te bieden en die keuzes worden niet geregistreerd.
Mij is wel bekend dat het aantal scholen dat schoolzwemmen aanbiedt is afgenomen. Desondanks behaalt 94% van de kinderen minimaal 1 zwemdiploma.
Hoe beoordeelt u, onder verwijzing naar de Landelijke Stimuleringsregeling Zwemvaardigheid (de Vangnetregeling 2002–2005) die in 2006 werd stopgezet, de conclusie van onderzoekers van het Mulier Instituut dat de «vangnetregeling succesvol was, omdat in de vangnetgemeenten het aandeel van allochtone kinderen met een zwemdiploma toenam, terwijl die in gemeenten zonder die regeling daalde»?7
Zoals genoemd onder vraag 3 haalt 94% van de kinderen minimaal diploma A, waarna een overgrote meerderheid van de kinderen doorgaat voor diploma B. Ondanks het stopzetten van de Stimuleringsregeling Zwemvaardigheid (de Vangnetregeling 2002–2005) is het aantal kinderen met een zwemdiploma dus zeer hoog.
Hoe vallen deze conclusies te rijmen met het stopzetten van de regeling in 2006 mede omdat de «meerwaarde onvoldoende kon worden aangetoond»?8
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat schoolzwemmen kan bijdragen aan het verminderen van het aantal verdrinkingsdoden?9 Kunt u aangeven op basis van welke onderzoeken u komt tot deze beoordeling?
Zoals gezegd is elk verdrinkingsgeval er een te veel. In antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3512, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3054 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 92) heb ik aangegeven dat de verantwoordelijkheid bij het leren zwemmen als volgt is verdeeld: de zwemvaardigheid van kinderen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders, daarbij ondersteund door scholen en gemeenten. Zoals genoemd onder vraag 3 is mij bekend, uit signalen van de Reddingsbrigades, dat kinderen steeds minder goed kunnen zwemmen ook al hebben ze een zwemdiploma. Dit heeft o.a. te maken met steeds minder vaak gaan zwemmen. Ik ben van mening dat ouders hier hun verantwoordelijkheid moeten nemen.
Bent u bereid om (a) de mogelijkheden te onderzoeken voor een nieuwe actuele vangnetregeling en (b) ervoor te zorgen dat elke leerling de basisschool verlaat met een zwemdiploma op zak, bij voorkeur met het zwem-ABC?
Ik zie hier geen aanleiding toe. Zoals genoemd onder vraag 3, haalt 94% van de kinderen minimaal 1 zwemdiploma. De overgrote meerderheid die (Nationaal Zwemdiploma) A haalt, gaat door voor B. Ondanks het stopzetten van de Stimuleringsregeling Zwemvaardigheid (de Vangnetregeling 2002–2005) is het aantal kinderen met een zwemdiploma dus zeer hoog.
              Misstanden in het verleden bij spermabanken | 
          |
              Khadija Arib (PvdA) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u de berichten «Misstanden bij spermabanken»1, «Onjuiste informatie in donorpaspoorten aan het licht door Fiom KID-DNA-databank»2 en «Gesjoemel met sperma en donorpaspoorten»3?
Ja.
Is het waar dat er in verleden is «gesjoemeld met donorpaspoorten, waarin gegevens staan van spermadonoren», en dat daardoor «broers en zussen die dachten dat ze verwekt waren met het zaad van dezelfde spermadonor, toch verschillende biologische vaders (blijken te) hebben»? Zo ja, wat is uw reactie daarop? Wie was hiervoor verantwoordelijk? Wie hield toezicht op spermabanken en de voorlichting aan donorkinderen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het bovengestelde?
De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) is tot stand gekomen vanwege het belang dat gehecht wordt aan de mogelijkheid voor kinderen om kennis te kunnen nemen van hun afstammingsgegevens. Op basis van deze wetgeving is sinds 2004 anoniem doneren van geslachtscellen niet meer mogelijk en moeten donorgegevens bekend zijn.
In 2007 is de Wet veiligheid kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl) in werking getreden. Fertiliteitinstellingen hebben sindsdien een Wvkl-erkenning nodig van de Minister. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voert in het kader van de Wvkl bezoeken uit bij de fertiliteitinstellingen. De instellingen zijn verplicht de relevante afstammingsgegevens van donormateriaal vast te leggen.
Vóór 2004 was het toezicht voornamelijk gericht op het signaleren van situaties die voor de veiligheid van patiënten of de gezondheidszorg een ernstig risico kunnen zijn.
Ik zal in overleg treden met Fiom over hun bevindingen. Daarnaast zal ik overleg voeren met de IGZ of zij nog aanleiding ziet om nader onderzoek te doen. Dan zal ik bekijken of nadere stappen nodig zijn.
Zijn de gegevens die door Fiom (een organisatie gespecialiseerd in hulpverlening rondom zwangerschap, abortus, kinderwens, vruchtbaarheidsproblemen en ongewenste kinderloosheid) zijn verzameld ook voor u aanleiding te veronderstellen dat kinderen die vóór 2004 zijn verwekt met spermadonoren voor een groot deel verkeerd zijn ingelicht over hun biologische vader? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikte u al eerder over gegevens of indicaties waaruit blijkt dat kinderen die zijn verwekt met behulp van sperma dat vóór 2004 door spermabanken is verstrekt, verkeerd zijn voorgelicht over hun biologische vader? Zo ja, welke gegevens of indicaties zijn dat? Zo nee, acht u het van belang om hier onderzoek naar te laten doen?
Naast haar toezichthoudende taak in het kader van de Wdkb en de Wvkl, ontvangt de IGZ ook meldingen. De IGZ heeft in 2012 en 2013 enkele meldingen ontvangen op het terrein van de Wdkb. De meldingen hadden betrekking op situaties die zich voordeden voordat de Wdkb en de Wvkl van kracht werden. Hierdoor kon de inspectie niet handhavend optreden. Wel zijn na het van kracht worden van de Wvkl de activiteiten van het betreffende centrum op last van de inspectie gestopt en is het centrum sinds 1 januari 2009 officieel gesloten. Zoals reeds aangegeven zal ik overleg voeren met de IGZ of zij nog aanleiding ziet om nader onderzoek te doen.
Deelt u de mening dat ook, of zelfs juist, voor kinderen die geboren zijn uit sperma van een anonieme donor het van groot belang is om naar waarheid ingelicht te worden over de achtergrond van hun biologische vader? Zo ja, gaat u die kinderen daarbij helpen, en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het inderdaad van groot belang dat kinderen de mogelijkheid krijgen tot het kunnen kennen van hun afstamming. Klinieken hebben daarom ook de verplichting donorgegevens aan te leveren aan de Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (SDKB). Dit geldt ook voor de gegevens van vóór 1 juni 2004, als zij daar tenminste nog over beschikken. Echter, niet van alle donoren van vóór 1 juni 2004 zijn de persoonsgegevens beschikbaar, omdat klinieken bijvoorbeeld ophielden te bestaan en de administratie is vernietigd. Ik zie geen mogelijkheden deze gegevens alsnog te achterhalen.
Sommige kinderen besluiten daarom zich in te schrijven in de KID-DNA-databank van Fiom. Een beslissing die ik goed kan begrijpen. Daarom ondersteun ik de Fiom ook financieel bij het opstarten van de Fiom KID-DNA Databank. De eigen bijdrage van kinderen betreft € 250,– en van donoren € 150,–.
Zijn er kosten voor anonieme zaaddonoren of donorkinderen om zich in de Fiom KID-DNA Databank op te laten nemen, en daar informatie uit te krijgen? Zo ja, wat kost dit?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, net zoals voor kinderen die na 2004 met behulp van spermadonoren zijn geboren, zeker gezien de nu bekende misstanden, ook donorkinderen die vóór 2004 zijn geboren gratis informatie zouden moeten kunnen krijgen over de achtergrond van hun spermadonor? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom zou er op dit vlak verschil moeten zijn tussen donorkinderen die vóór, dan wel na 2004 zijn geboren?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre is het initiatief van Fiom met de genoemde DNA-databank afdoende om kinderen die vóór 2004 uit een spermadonor zijn geboren te helpen bij het achterhalen van de achtergrond van hun spermadonor? Hoe verhoudt het aantal van 40.000 kinderen die uit anonieme donoren zijn geboren, zich tot de omvang van de genoemde databank?
Op het moment hebben 434 donorkinderen en 207 donoren zich ingeschreven in de Fiom-databank. Dat betekent dat er een beperkt aantal matches kunnen worden gemaakt tussen kind en donor en tussen halfbroers en -zussen. Het is echter aan de kinderen en de donoren zelf om zich in te laten schrijven in de databank.
Bent u voornemens zelf een DNA-databank te organiseren voor anonieme zaaddonoren en kinderen die uit anonieme zaaddonoren zijn voortgekomen, dan wel het bestaande Fiom-initiatief te faciliteren en te laten uitbreiden? Zo ja, hoe gaat u dat doen, en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet voornemens. De initiatieven die in gang zijn gezet sluiten goed aan bij de behoeften van donorkinderen en donoren. Ten aanzien van het intiatief van Fiom lever ik reeds een financiële bijdrage aan het opstarten van de Fiom DNA-databank.
Wordt er nu nog sperma gebruikt dat vóór 2004 is gedoneerd? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat dit sperma niet meer gebruikt zou mogen worden?
De Wdkb bepaalt dat natuurlijke personen of rechtspersonen die kunstmatige donorbevruchting verrichten of doen verrichten verplicht zijn om gegevens van de donor te verzamelen en ter beschikking te stellen aan de SDKB. Deze gegevens omvatten onder meer medische gegevens, fysieke kenmerken, gegevens omtrent de sociale achtergrond en naam, geboortedatum en woonplaats. Personen of rechtspersonen die handelen in strijd met deze verplichting zijn in overtreding. Alleen geslachtscellen, waarvan de gegevens kunnen worden overlegd aan de SDKB, mogen worden gebruikt voor kunstmatige bevruchting.
Het is bij mij bekend dat er in uitzonderlijke situaties in de periode na 2004 nog anoniem semen is toegepast. Dit gold naar mijn informatie slechts voor een specifieke cliëntgroep, namelijk cliënten met de wens een volgend kind te krijgen met behulp van semen van dezelfde donor als van wie ze al één of meerdere kind(eren) hadden gekregen.
Mocht er nog anoniem semen verstrekt zijn aan anderen dan de bovengenoemde cliëntengroep, dan ontvangt de IGZ hierover graag een melding.
              De gevolgen van de uitbraak van het ebolavirus in West-Afrika | 
          |
              Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) | 
          |
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat is uw reactie op de steeds verdere uitbreiding van het ebolavirus in Liberia, Siera Leone, Guinee en Nigeria, waarbij inmiddels al bijna 900 mensen overleden zijn en ruim 1.600 mensen besmet?1
De beelden van de uitbraak in West-Afrika zijn aangrijpend. De situatie is ernstig, vooral voor de getroffen inwoners en hulpverleners in het gebied. Het is van belang dat aan de verspreiding van het virus een halt wordt toegeroepen.
Het risico op ebola in Nederland is (onverminderd) laag.
Op welke wijze houdt u de uitbraak van het ebolavirus in de gaten? Is er Nederlandse betrokkenheid bij het bestrijden van de epidemie en/of behandeling van patiënten?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) volgt nauwlettend de ontwikkelingen via de dagelijkse updates van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Nederland overlegt via de Health Security Committee (HSC) met de Europese Commissie en andere EU-lidstaten over acties van verschillende overheden.
Nederland draagt € 822.600 bij uit middelen voor humanitaire hulp voor zorg aan patiënten en om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Van dit bedrag ontvangt Artsen zonder Grenzen MSF € 500.000. Het Nederlandse Rode Kruis heeft een bijdrage van € 322.600 ontvangen. Daarnaast draagt de Nederlandse overheid bij aan de lokale bestrijding van de epidemie via de Europese Unie en de WHO. De WHO coördineert met de betrokken overheden en internationale hulporganisaties de huidige activiteiten. Ik verwijs u ook naar antwoorden 3 en 4 op vragen van het lid Van Laar (PvdA) aan de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken over de ebola-ziekte in West-Afrika (ingezonden 4 augustus 2014).
Wat zijn de mogelijke risico’s van de uitbraak van het ebolavirus in deze landen voor de volksgezondheid in Nederland en Europa? Hoe groot acht u die risico’s?
De uitbraak in West-Afrika is de grootste ebola-uitbraak ooit. Dat is zorgelijk en vraagt om meer en adequate bestrijding ter plaatse. De WHO coördineert deze bestrijding.
Het risico dat het ebolavirus met een patiënt afkomstig uit de landen die nu getroffen worden geïmporteerd wordt in Nederland en Europa is klein, maar niet uitgesloten. De kans dat het virus zich – na introductie in Europa/ Nederland – zal verspreiden is klein. Het virus wordt alleen overgedragen door direct contact met lichaamsvloeistoffen van patiënten die symptomen van de ziekte vertonen. In Nederland is er een relatief hoge standaard van gezondheidszorg en preventie van infectieziekten, hetgeen verspreiding op grote schaal onwaarschijnlijk maakt. Ik verwijs u voor een uitgebreidere toelichting naar antwoord 2 op de vragen van het Kamerlid Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren) over de recente ebola-uitbraak in Afrika (ingezonden 4 augustus 2014).
Via de bovengenoemde Health Security Committee vernemen wij dat ook andere Europese lidstaten de voorbereiding van een eventuele introductie van ebola geregeld hebben. In dit comité wordt overlegd over bilaterale samenwerking tussen lidstaten indien nodig bij specifieke situaties. Lidstaten kunnen bovendien de Europese Commissie verzoeken om specifieke ondersteuning.
Worden extra maatregelen genomen ter bescherming van de volksgezondheid in Nederland en Europa? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het RIVM heeft met haar samenwerkingspartners diverse maatregelen ter voorbereiding genomen. Ik verwijs u naar de uitgebreidere toelichting in antwoord 2 op de vragen van het Kamerlid Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren) over de recente ebola-uitbraak in Afrika (ingezonden 4 augustus 2014)
Liggen er duidelijke draaiboeken klaar voor het geval er in Nederland (of in een van onze buurlanden) een besmetting wordt geconstateerd? Hoe is in die draaiboeken rekening gehouden met de incubatietijd en de mogelijke besmettingen van anderen?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend hoeveel Nederlanders momenteel in Liberia, Siera Leone, Guinee en Nigeria verblijven, en welk risico zij lopen op besmetting? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Niet alle Nederlanders in het buitenland registreren zich bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daarom geen zicht op het exacte aantal Nederlanders in deze landen. Registreren en afmelden is vrijwillig en een verantwoordelijkheid van de reiziger zelf. Op dit moment hebben zich tussen de 20 en 30 Nederlanders ingeschreven in Guinee, Liberia en Sierra Leone, en iets meer dan 300 in Nigeria. Het daadwerkelijke aantal ligt waarschijnlijk hoger. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen heeft Buitenlandse Zaken via het postennetwerk in de regio Nederlanders geïnformeerd over de stand van zaken en is er onder andere via social media meer aandacht besteed aan de standaard oproep aan Nederlanders om zich te registreren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verwijst in de reisadviezen, voor de landen waar ebola is uitgebroken, naar de websites van het RIVM, het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR) en de WHO. Deze organisaties gaan ook in op het besmettingsgevaar en geven experts adviezen over het nemen van voorzorgsmaatregelen.
Hoe wordt omgegaan met mensen die uit het besmettingsgebied naar Nederland (en Europa) komen? Worden zij na aankomst gecontroleerd of gevolgd om een mogelijke besmetting tijdig te constateren?
Op Schiphol worden passagiers van directe vluchten van en naar Nigeria geïnformeerd middels een brief over de ebola-uitbraak, waarin adviezen zijn opgenomen hoe besmetting kan worden voorkomen, en wat te doen indien men tijdens de reis, of na terugkeer in Nederland, symptomen passend bij ebola zou ontwikkelen.
Er vindt – in lijn met de adviezen van de WHO – geen screening plaats van mensen die uit gebieden waar de ebola uitbraak heerst terugkomen in Nederland. De WHO acht «entry-screening» niet effectief, duur en disproportioneel voor het reizigersverkeer. De kans dat een ebolapatiënt gedurende een entry-screening wordt herkend is heel klein, terwijl duizenden reizigers zouden moeten worden gecontroleerd.
De WHO en ECDC adviseren om personeel werkzaam aan de grenzen van de Europese Unie en hulpverleners in de Europese lidstaten optimaal te informeren, zodat zij een patiënt met klachten passend bij ebola herkennen en weten wie zij moeten bellen om de patiënt op te vangen en de directe contacten van de patiënt te volgen. Het RIVM en de GGD zorgen voor deze voorlichting.
Kunt u uitleggen waarom de Verenigde Staten een negatief reisadvies voor Liberia, Siera Leone, Guinee en Nigeria hebben afgegeven en Nederland niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich op de deskundigheid van de WHO, het LCR en het RIVM bij het benoemen van gezondheidsrisico’s in reisadviezen. In de reisadviezen van het ministerie wordt ook doorverwezen naar deze organisaties voor alle relevante gezondheidsinformatie. De WHO heeft tot op heden geen reisbeperkingen afgekondigd vanwege de ebola-epidemie. LCR en RIVM sluiten zich daarbij aan. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal een eventueel reisadvies dat wordt afgegeven door deze organisaties als gevolg van de ebola-uitbraak verwerken in het Nederlandse reisadvies.
Inmiddels heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de reisadviezen voor een aantal door ebola getroffen landen wel aangescherpt vanwege de indirecte gevolgen van de ebola-epidemie. Het besluit om het reisadvies aan te scherpen hangt samen met de verslechtering van de veiligheidssituatie, sociale onrust, de slechte toegang tot veilige gezondheidszorg en de afnemende mogelijkheden om deze landen te verlaten.
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn niet bindend. Het blijft de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf en van de desbetreffende reisorganisatie om een reis wel of niet te laten doorgaan.
Klopt het dat het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering zich in haar advies baseert op de World Health Organisation (WHO) die evenmin een negatief reisadvies geeft?2 Wat is uw reactie op het feit dat de toch al vrij algemene reizigersinformatie van de WHO van april 2014 is? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De LCR en het RIVM sluiten aan bij de WHO adviezen, die sinds het begin van de uitbraak onveranderd zijn. Op 8 augustus jl. herbevestigde de WHO haar eerdere advies voor wat betreft reizigers. Reizen naar de landen is mogelijk doordat je goede voorzorgsmaatregelen tegen de ziekte in acht kunt nemen. Deze maatregelen zijn terug te vinden op de site van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (http://www.lcr.nl/).
En op de site van het RIVM: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/E/Ebola/Ebola_uitbraak_West_Afrika_2014
Heeft u overleg met Nederlandse luchtvaartmaatschappijen die direct, dan wel indirect, vliegen op risicogebieden over eventuele maatregelen en het mogelijk schrappen van vluchten, zoals enkele andere maatschappijen besloten hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Nee. De WHO adviseert op dit moment geen reis- of handelsbeperkingen. Nederland volgt op dit moment de adviezen van de WHO. Zie ook antwoord 3 op de vragen van het Kamerlid Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren) over de recente ebola-uitbraak in Afrika (ingezonden 4 augustus 2014). Zie ook vraag 7 met betrekking tot voorlichting reizigers op vluchten van en naar Nigeria.
Hoe verhoudt de uitspraak van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin zij stelt dat mensen alleen ziek worden door direct contact met patiënten, zich tot de uitspraak van de WHO dat men voor verrassingen staat in verband met de ontwikkeling van het virus?5 6
De uitspraken van de Directeur- Generaal van de WHO moeten worden gezien in de context van de grootste ebola-uitbraak ooit, die nu voortgaat in West-Afrika. Hulp moet gericht zijn op het bestrijden van de uitbraak in West-Afrika. De bestrijding wordt bemoeilijkt door een gebrek aan middelen en een gebrek aan vertrouwen van de bevolking in zowel de bestrijdingsmaatregelen als de autoriteiten betrokken bij de implementatie van de maatregelen. Daardoor krijgt het virus de kans om zich verder te verspreiden.
Het RIVM communiceert over het risico van overdracht van het ebolavirus tussen mensen, in lijn met de inschatting van internationale experts. Het ebolavirus wordt overgedragen door direct contact met lichaamsvloeistoffen van besmettelijke patiënten en niet, zoals bij het griepvirus, via de lucht.
              Het bericht “Hoe Buurtzorg miljoenen misloopt door willekeur zorgverzekeraars” | 
          |
              Fleur Agema (PVV) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u het bericht «Hoe Buurtzorg miljoenen misloopt door willekeur zorgverzekeraars»?1
Ja.
Deelt u de mening dat goede prestaties in de zorg niet worden beloond maar afgestraft wanneer een organisatie succesvol is, en daardoor gedwongen wordt cliënten door te verwijzen naar de concurrent? Vindt u dit niet de omgekeerde wereld? Zo nee, waarom niet?
Voor mij staat de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg aan cliënten centraal. Zorgaanbieders en zorgkantoren maken daartoe afspraken omtrent de te leveren zorg aan cliënten. Het is aan zorgkantoren om de partijen te contracteren die een goede prijs/kwaliteit verhouding leveren. Zorgaanbieders dienen binnen die afspraken de zorg te leveren.
Is er sprake van een toename van zorgvragen? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, zou de groei van Buurtzorg elders dan tot een afname van zorg moeten leiden? Kan Buurtzorg niet gefinancierd worden uit de onderproductie van andere organisaties? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In de loop der tijd is er sprake van een toename van de zorgvraag vanwege de toenemende medische mogelijkheden, toenemend aantal mensen met een chronische ziekte en de vergrijzing. De groei die Buurtzorg de afgelopen jaren heeft doorgemaakt hangt hier deels mee samen. De zorgkantoren geven niet aan dat de groei van Buurtzorg wordt gecompenseerd door een afname van zorglevering bij andere zorgaanbieders. Op dit moment vindt een onderzoek plaats naar de doelmatigheid van de zorglevering door Buurtzorg.
Bent u ervan op de hoogte dat waar andere instellingen de productie neerwaarts bijstellen, daar bij Buurtzorg geen sprake van is, en dat ook andere partijen afwegingen hebben te maken hoe om te gaan met een instroom van cliënten die kan leiden tot overproductie? Is de instroom dan niet het gevolg van het neerwaarts bijstellen van de productie van andere organisaties?
Deze signalen zijn mij niet bekend.
Wanneer kunnen de resultaten van het doelmatigheidsonderzoek worden verwacht?2
De resultaten van het doelmatigheidsonderzoek worden in het najaar verwacht.
Vindt u dat geleverde geïndiceerde zorg te allen tijde betaald moet worden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid het systeem, zoals neergelegd in de beleidsregels van de Nederlandse Zorgautoriteit, aan te passen nu uit de praktijk blijkt dat deze regels de groei van succesvolle en innovatieve organisaties in de weg staan? Zo nee, waarom niet?
Het zorgkantoor heeft de zorgplicht in een regio en bepaalt in hoeverre (extra) productieafspraken gezien de zorgvraag bij een zorgaanbieder noodzakelijk zijn. Een zorgkantoor kan verschillende redenen hebben om geen aanvullende productieafspraken te maken met een zorgaanbieder. Het zorgkantoor moet immers met alle zorgaanbieders productieafspraken maken waardoor extra productie bij een zorgaanbieder ten koste kan gaan van de afgesproken capaciteit van een andere zorgaanbieder. Niet van te voren afgesproken overproductie leidt dus niet automatisch tot bijstelling van het budget. Bij zorgaanbieders is overigens bekend dat productie boven de productieafspraak voor eigen risico kan zijn. Zorgaanbieders kunnen hier dus rekening mee houden bij hun zorglevering.
              Het bericht 'Alleen ruimen bij risico voor volksgezondheid' | 
          |
              Elbert Dijkgraaf (SGP), Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
          |
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u bericht «Alleen ruimen bij risico voor volksgezondheid»?1
Ja.
Is het waar dat er een gebrek aan rechtstreekse informatie was door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aan dierenartsen? Zo ja, deelt u de opvatting dat communicatie essentieel is in tijden van crisis zodat iedere schakel zijn verantwoordelijkheid kan nemen?
Ik deel de mening dat zowel interne als externe communicatie essentieel is in tijden van crisis. In eerste instantie is de communicatie erop gericht om de direct betrokkenen op de hoogte te brengen van de stand van zaken en de aanpak van het incident. De NVWA-dierenartsen zijn middels sms-alert geïnformeerd over de stand van zaken. Op de website van de NVWA wordt de informatie over furazolidon, inclusief de Kamerbrieven en de adviezen van bureau, verstrekt. Vanuit de brancheorganisatie van dierenartsen, de KNMvD, hebben mij geen signalen bereikt over een gebrek aan communicatie.
Kunt u toelichten hoe de informatievoorziening was richting de betrokken veehouders en betreffende brancheorganisaties?
Betrokken veehouders zijn via een beschikking geïnformeerd over de blokkade van hun bedrijf, de reden daarvan en wat er van hen verwacht werd. Daarnaast is door de NVWA drie maal (17 juli, 24 juli en 1 augustus 2014) een informatief overleg georganiseerd met betrokken brancheorganisaties. Tijdens deze bijeenkomsten zijn zij geïnformeerd over de stand van zaken van het incident, de acties van de NVWA en andere beleidsmatige aspecten. Daarnaast was de NVWA aanwezig op een bijeenkomst van getroffen veehouders, georganiseerd door de NVV en LTO. Hier heeft de NVWA de achtergrond en de aanpak van het incident gepresenteerd. Tijdens deze bijeenkomst zijn door de aanwezige veehouders opmerkingen gemaakt over de communicatie. Deze opmerkingen worden door de NVWA meegenomen bij de evaluatie van dit incident met furazolidon.
Tenslotte heeft de NVWA de betrokken varkenshouders 31 juli jl. telefonisch ingelicht om hen persoonlijk te laten weten dat hun bedrijven weer werden vrijgegeven. Een aantal van hen was op dat moment niet bereikbaar. Zij zijn vrijdagochtend telefonisch ingelicht door de NVWA.
Klopt het dat furazolidon overal te verkrijgen is?2 Zo ja, hoe kunnen dergelijke crises voorkomen worden als het overal beschikbaar is?
Nee dat klopt niet, zie mijn beantwoording van de Kamervragen over furazolidon in diervoeder van de PvdD van 20 augustus jl.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen u c.q. uw ministerie en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hebben gekregen over het moeten afsluiten van lopende behandelingen van therapieën omdat het inkoopplafond van de zorgverzekeraar is bereikt?1
Door enkele koepelpartijen is onlangs aangegeven dat bij sommige aanbieders het inkoopplafond is bereikt of binnenkort bereikt zal worden. Het is niet duidelijk om hoeveel aanbieders dit gaat. Dergelijke signalen zijn alleen bij het ministerie binnengekomen, niet bij de NZa. Het bereiken van het omzetplafond is geen reden om een behandeling te staken. Wel kan het zijn dat een zorgverlener die het omzetplafond heeft bereikt geen nieuwe cliënten van een verzekeraar meer kan aannemen. In dat geval kan de verzekerde zelf een andere gecontracteerde zorgverlener zoeken. Eventueel bemiddelt de verzekeraar de verzekerde naar een andere zorgverlener. Dit kan zowel via een tool op de website (bij onder andere Achmea en DSW) als via telefonisch contact met de klantenservice.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars Menzis en Achmea het goed vinden dat behandelingen van hun verzekerden worden afgesloten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Achmea en Menzis hebben aangegeven zich niet in dit signaal te herkennen. Achmea heeft in de zorgverlenersovereenkomsten specifiek opgenomen dat het bereiken van een omzetplafond geen reden kan zijn om een behandeling tussentijds te beëindigen.2
Menzis heeft aangegeven het niet goed te vinden als door aanbieders van de Generalistische Basis GGZ reeds gestarte behandelingen omwille van het eventueel bereiken van een budgetplafond worden stopgezet. Dit is niet hetgeen Menzis met de zorgaanbieders heeft afgesproken. Bovendien wordt in de Generalistische Basis GGZ de gehele behandeling in één prestatie gedeclareerd met één afgesproken maximumtarief. De behandeling kan dus niet worden opgeknipt of stopgezet omdat het budgetplafond is bereikt. De zorgaanbieder dient aan het begin van de behandeling ervoor zorg te dragen dat de te verwachten (gehele) prestatie past binnen het plafond. Indien vooraf blijkt dat dit niet het geval is, kan de zorgaanbieder geen nieuwe cliënten meer aannemen. De verzekerde kan dan zelf een andere zorgverlener zoeken of er kan contact worden opgenomen met de verzekeraar die in het kader van zijn zorgplicht zal aangeven welke zorgaanbieders in de Generalistische Basis GGZ wel beschikbaar zijn.
Menzis heeft aangegeven dat sommige aanbieders inderdaad hun budgetplafond dreigen te gaan overschrijden, en om die reden cliënten via de zorgadviseurs van Menzis hebben laten bemiddelen naar andere Generalistische Basis GGZ aanbieders.
Vindt u het wenselijk dat mensen die behandeld worden in verband met traumatisch seksueel misbruik tijdens hun behandeling moeten veranderen van therapeut, en opnieuw een vertrouwensrelatie moeten opbouwen?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1. Het bereiken van een omzetplafond is geen reden om een behandeling te staken.
Vindt u het wenselijk dat mensen die behandeld worden vanwege ernstige suïcidale neigingen tijdens hun behandeling moeten veranderen van therapeut, en opnieuw een vertrouwensrelatie moeten opbouwen?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1. Het bereiken van een omzetplafond is geen reden om een behandeling te staken.
Vindt u het wenselijk dat mensen die behandeling willen voortzetten bij hun vertrouwde eerstelijns psycholoog dit zelf moeten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nogmaals benadruk ik dat het bereiken van een omzetplafond geen reden is om de behandeling te staken. De zorgaanbieder mag niet vragen aan de patiënt om een behandeling zelf (in zijn geheel) te betalen als het omzetplafond is bereikt. De zorgaanbieder dient de behandeling gewoon af te maken of de patiënt vóór dat de behandeling is begonnen naar een andere zorgaanbieder te sturen die wel nog budgettaire ruimte heeft om de zorg te verlenen. Eventueel bemiddelt de verzekeraar de verzekerde naar een andere zorgverlener.
Kunt u aangeven welk voordeel het stoppen van een lopende behandeling heeft voor het slagen van een therapie? In welke richtlijn is het voordeel van het tussentijds stoppen met een behandeling omschreven als effectieve zorgverlening?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vorige vragen.
Hoe verwijzen zorgverzekeraars patiënten met een gestaakte behandeling door naar een andere psycholoog? Gebeurt dit zonder wachttijd, en in de regio? Kunt u een overzicht geven?
Zoals in de beantwoording van de vorige vragen is aangegeven, worden behandelingen niet gestaakt vanwege een budgetplafond. Indien het budgetplafond is bereikt, neemt de zorgaanbieder nieuwe cliënten niet meer aan en kan de verzekeraar een andere zorgaanbieder zoeken voor zijn verzekerde. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en dienen daarom voldoende zorg te contracteren, zodat verzekerden ook elders terecht kunnen.
Wordt er bij het doorverwijzen naar een psycholoog of eerstelijnspraktijk rekening gehouden met gelijkwaardige deskundigheid? Zo nee, wat vindt u hiervan? Zo ja, kunt u aangeven hoe zorgverzekeraars dat doen?
Bij het zoeken naar een alternatieve zorgaanbieder wordt door alle verzekeraars aangegeven dat er wordt bemiddeld naar een andere gecontracteerde zorgverlener met dezelfde deskundigheid. Menzis heeft aangegeven dat er vaak ook een voorkeur is bij de verzekerde voor een «mannelijke» of «vrouwelijke» zorgaanbieder en dat ook hiermee – en eventueel andere klantenwensen – rekening wordt gehouden.
Klopt het dat geen enkele zorgverzekeraar zich houdt aan de NZa-beleidsregels dat eerstelijns geestelijke gezondheidszorg onbeperkt wordt aangeboden? Zo nee, welke zorgverzekeraar koopt in zonder plafond (maximum)? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Verzekeraars kopen over het algemeen in met omzetplafonds per zorgaanbieder. Het totaal aan gecontracteerde zorg moet voldoende zijn om in de geïndiceerde zorgvraag te kunnen voorzien. Als het totale volume aan ingekochte zorg onvoldoende blijkt te zijn moeten verzekeraars in het kader van hun zorgplicht aanvullend contracteren. Er is geen strijdigheid tussen de NZa-beleidsregels en het stellen van omzetplafonds. Verzekeraars kunnen met aanbieders afspraken maken over de totaalomzet binnen de gestelde regels van de NZa.
Welke zorgverzekeraar heeft in zijn polisvoorwaarden opgenomen dat mensen tijdens een behandeling in de geestelijke gezondheidszorg van behandelaar moeten kunnen wisselen in verband met bereikte inkoopplafonds? Kunt u een overzicht verschaffen?
Ik verwijs hierbij naar de antwoorden van de vorige vragen.
Vindt u het ook onwenselijk dat behandelingen afgesloten worden zonder dat de therapie ten einde is? Zo ja, gaat u hier een einde aan maken? Zo nee, kunt u uitleggen wat hier wenselijk aan is?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vorige vragen.
              Verrassingsrekeningen na bezoek aan spoedeisende hulp in het ziekenhuis | 
          |
              Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Herkent u signalen dat mensen onnodig op de spoedeisende hulp (SEH) van een ziekenhuis komen, terwijl de huisartsenpost een passender alternatief is qua behandeling en kosten, maar zij daar niet over worden geïnformeerd?
Samenwerking tussen Huisartsenpost (HAP) en spoedeisende hulpafdeling van ziekenhuizen (SEH) is speerpunt van mijn beleid. In het Regeerakkoord (2012) is een passage opgenomen over integratie van HAP en SEH. Ook in het Convenant met Huisartsen (2012) zijn over substitutie van SEH naar HAP specifieke afspraken gemaakt die de verdere implementatie en financiële verschuiving van tweede naar eerste lijn bevorderen. Er is al veel in gang gezet door zorgaanbieders en verzekeraars, maar ik ben het met u eens dat aan de informatievoorziening over behandeling en kosten van HAP en SEH nog meer aandacht gegeven kan worden. Daarom besteed ik hier samen met veldpartijen in diverse trajecten expliciet aandacht aan. Zowel in de informatievoorziening van de aanbieders, de verzekeraars, de patiëntenverenigingen als van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport richting de patiënten wordt dit punt de komende periode expliciet opgepakt. Zie hiervoor ook mijn voortgangsbrief «Kostenbewustzijn» van 2 juli 2014 en mijn voortgangsbrief «Aanpak verspilling in de zorg» van 28 mei, waarin hierop ingegaan wordt.
Herkent u ook de signalen dat mensen van tevoren de kosten van de SEH voor henzelf niet kennen, waardoor zij achteraf worden verrast door een hoge rekening?
Ik herken de signalen van mensen die onvoldoende inzicht hebben in de kosten voorafgaand aan een behandeling. Zoals ik in mijn voortgangsbrief kostenbewustzijn van 2 juli 2014 beschrijf ben ik met partijen aan de slag om hier meer helderheid in te creëren. Hierbij dient wel het onderscheid te worden gemaakt tussen electieve behandelingen, waarbij patiënt de tijd heeft om zich in de kosten te verdiepen en een vergelijking tussen aanbieders te maken, en spoedeisende vraagstukken, waarbij direct gestart moet worden met de behandeling. Zo zal het opzetten van een site of omgeving waarin patiënten inzicht krijgen in (gemiddelde) prijzen, patiënten helpen bij besluitvorming rond electieve behandelingen. Voor spoedeisende zorg ligt er vooral een verantwoordelijkheid bij de zorgaanbieders en zorgverzekeraars om de zorg zo te organiseren dat patiënten automatisch bij de juiste professional terecht komen en de patiënt vooraf afdoende geïnformeerd wordt over de kosten.
Op welke manier kunnen patiënten beter worden geïnformeerd over waar zij terecht kunnen met een zorgvraag, en welke kosten hieraan verbonden zijn? Wat is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar en de zorgverlener hierin, en hoe gaat u hierop sturen?
Patiënten kunnen op verschillende manieren worden geïnformeerd over waar zij terecht kunnen met een acute zorgvraag en de daaraan verbonden kosten. Ik zie zowel een verantwoordelijkheid voor de verzekeraars als de zorgaanbieders.
Er zijn goede voorbeelden van huisartsenposten die op hun website of in de wachtruimte prijslijsten hebben opgehangen van de kosten die in rekening worden gebracht. Ook zijn er voorbeelden van zorgverzekeraars die een informatiefolder hebben ontwikkeld over waar en wanneer men terecht kan met een acute zorgvraag (bijvoorbeeld Achmea). Zo is er ook een app beschikbaar (www.thuisarts.nl) waarbij de patiënt zelf beter kan inschatten of spoedeisende hulp nodig is.
Wat de prikkels betreft merk ik het volgende op. Ik zie vooral een rol voor verzekeraars als contracterende partij en als vertegenwoordiger van de belangen van de patiënt om met zorgaanbieders afspraken te maken over de toegang tot de acute zorg. Zorgverzekeraars Nederland heeft mij enige tijd geleden al laten weten dat zij ernaar streven dat er in de toekomst geen toegang tot de SEH meer is zonder dat de patiënt fysiek eerst huisartsgeneeskundig wordt getrieerd. Daarbij zal de patiënt zo mogelijk huisartsgeneeskundig worden behandeld. Zorgverzekeraars zetten in op de HAP/SEH met één poort/loket.
Bent u ervan op de hoogte dat er gemeenten zijn waarin goede samenwerking bestaat tussen de huisartsenpost en de SEH, of waarbij deze onder één dak werken, waardoor de patiënt op de juiste plek behandeld wordt, en niet verrast wordt door een onnodig hoge rekening? Welke prikkels zijn mogelijk om deze voorbeelden leidend te laten zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Is u bekend welke ziekenhuizen geen afspraken hebben gemaakt met huisartsen over het terugdringen van het onnodig gebruik van SEH in ziekenhuizen? Zo ja, kan de Kamer daarvan een overzicht ontvangen?
In 2013 is er onderzoek gedaan naar samenwerking tussen HAP en SEH (Gupta Strategists). Daaruit bleek dat er 76 huisartsenposten en spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen zijn in Nederland, die op één locatie zijn gesitueerd. Daarvan werkt 70% samen. Op 31 locaties is sprake van geïntegreerde of seriële samenwerking (HAP vóór SEH). In nog eens 8 gevallen is de samenwerking in 2013 gereed en in 9 gevallen zal die na 2013 zijn gerealiseerd. Er zijn 5 locaties waar uit het Gupta-onderzoek uit 2013 bleek dat er geen plannen voor samenwerking waren.
De informatie in welke ziekenhuizen geen afspraken zijn gemaakt met huisartsen over het terugdringen van het onnodig gebruik van de SEH is mij niet bekend.
Is via spiegelinformatie of anderszins bekend welke SEH-posten van ziekenhuizen in verhouding meer patiënten behandelen, zodat zorgverzekeraars gaan sturen op het behandelen van mensen op de juiste plek?
Zorgverzekeraars beschikken over declaratiegegevens die inzicht bieden in het aantal en soort behandelingen van patiënten in ziekenhuizen. Voor wat betreft de SEH gegevens ligt dit moeilijker omdat er geen aparte DBC/DOT is voor een SEH consult. Maar het doelmatig inrichten van de spoedeisende zorg is een belangrijk thema waar zorgverzekeraars momenteel veel aandacht aan schenken.
Zij zijn druk bezig vergelijkende gegevens te verzamelen en de contractering met (huisartsen)posten en spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen daarop aan te passen.
              De Ebola-ziekte in West-Afrika | 
          |
              Roelof van Laar (PvdA) | 
          |
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving over de ergste Ebola-epidemie uit de geschiedenis die nu Guinee, Liberia en Sierra-Leone teistert?1
Ja.
Is het waar dat er geen vaccin tegen de ziekte is en geen effectieve behandeling van de ziekte mogelijk is?
Het klopt dat er nog geen vaccin of effectieve behandeling van Ebola is. Er wordt gewerkt aan een vaccin om mensen te beschermen tegen een infectie met het Ebolavirus. Dit vaccin is formeel nog niet getest op mensen en bevindt zich in een experimenteel stadium. De veiligheid en effectiviteit van het vaccin zijn getest op dieren (zoals apen). Ook een serum dat kan worden gegeven om de gevolgen van een infectie met het Ebolavirus te beperken als iemand ziek is geworden, bevindt zich in een experimenteel stadium. Recente mediaberichtgeving stelt dat het serum zou zijn toegepast bij de hulpverleners uit de Verenigde Staten die bij hun werkzaamheden in Liberia besmet zijn geraakt. Verder wordt de werkzaamheid van enkele andere medicijnen getest. Concluderend kan worden gesteld dat er vooralsnog geen middel geregistreerd is voor de preventie of behandeling van Ebola bij de mens. Door adequate ondersteuning van de patiënt (rehydratie, bloedtransfusie, voeding) is soms wel herstel mogelijk.
Heeft u contact gehad met de regeringen van de getroffen landen, internationale organisaties en particuliere organisaties die de ziekte bestrijden? Wat doen deze actoren om de ziekte te bestrijden? Is er vraag naar assistentie bij het bestrijden van de (symptomen van de) ziekte of het ontwikkelen van een vaccin?
Via onder meer onze ambassades onderhouden wij contacten met autoriteiten en internationale organisaties in de getroffen landen – zoals de WHO, het Rode Kruis, Artsen Zonder Grenzen (MSF) en ECHO. Zij werken gezamenlijk aan het bestrijden van deze ziekte ter voorkoming van verdere verspreiding, en richten zich daarbij op vier hoofdaspecten: behandeling en isolatie van besmette gevallen, biologisch laboratoriumonderzoek, het traceren van de recente contacten van besmette personen en communicatie en bewustwordingscampagnes.
Bestrijding van de ziekte is de eerste prioriteit. De WHO ondersteunt in samenwerking met MSF en UNICEF de lokale overheden bij het geven van voorlichting om infectie te voorkomen, het isoleren en verzorgen van patiënten en het opsporen van mensen die in contact zijn geweest met besmette mensen. In sommige gevallen worden grenzen gesloten om verspreiding tegen te gaan. Bij grensovergangen die wel open zijn, worden medische controles uitgevoerd. Ook op vliegvelden worden medische controles uitgevoerd.
Op 2 juli jl. vond een ministeriële conferentie in Accra plaats van de betrokken landen, de WHO en enkele donoren. Deze bijeenkomst heeft geleid tot meer aandacht voor Ebolabestrijding in Sierra Leone, Liberia en Guinee. De WHO opende eind juli een «Sub-regional Outbreak Coordination Centre» in Conakry, Guinee; de organisatie levert regionaal expertise, actuele documentatie en voorlichting over Ebola. Tevens publiceerde de WHO op 31 juli een response plan om de uitbraak in West-Afrika te stoppen. Afgelopen week was de Directeur Generaal van de WHO op bezoek in West-Afrika en hebben diverse «high-level» bijeenkomsten geleid tot draagvlak voor dit plan bij de betrokken overheden en een oproep door de WHO voor additionele gelden t.w.v. US$100 miljoen ter bestrijding van de epidemie. Op dit moment zie ik geen concrete mogelijkheden die aanvullend zijn op de acties die nu worden gecoördineerd door de WHO.
Welke mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse regering om een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar en de bestrijding van de (symptomen van de) ziekte? Welke van deze mogelijkheden gaat u al dan niet benutten en om welke reden wel of niet?
Binnen de begroting van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn er geen mogelijkheden om bij te dragen aan vaccinontwikkeling. Voor de mogelijkheden van de Minister van VWS verwijs ik naar de antwoorden op KV 2014Z13840.
Bestrijding van de (symptomen van de) ziekte vindt via diverse kanalen plaats. Zo heeft het RIVM afspraken met hulpverleningsorganisaties en repatriëringsorganisaties om mensen die risico liepen goed op te vangen. Het RIVM wordt door de WHO en het «European Centre for Disease Prevention and Control» dagelijks geïnformeerd over de stand zaken in West-Afrika. Daarnaast kunnen experts van het RIVM deelnemen aan multidisciplinaire missies van de WHO via het «Global Outbreak and Response Network» (GOARN): een samenwerkingsverband waarin een pool van experts op het terrein van infectieziekten op oproepbasis beschikbaar is om wereldwijd lokale overheden te ondersteunen met publieksvoorlichting en technische ondersteuning.
Diverse instanties (World Bank, African Development Bank, EU en VN) hebben in de afgelopen maanden totaal meer dan US$265 miljoen ter beschikking gesteld.
Nederland draagt € 722.600 bij uit middelen voor humanitaire hulp voor zorg aan patiënten en om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Van dit bedrag ontvangt MSF op korte termijn € 500.000. Het Nederlandse Rode Kruis heeft een bijdrage van € 222.600 ontvangen.
Voor hetzelfde doel levert de EU een additionele bijdrage van € 2 miljoen waarmee de totale EU bijdrage aan de bestrijding van de Ebola epidemie in West-Afrika op € 3,9 miljoen komt. Deze bijdrage gaat naar de WHO, MSF en IFRC.
Bijdragen uit het CERF (Central Emergency Response Fund, het noodhulpfonds van de VN) t.b.v. Ebola bestrijding zijn (afgerond): Guinea US$1.319.000, Liberia US$617.000 en Sierra Leone US$234.000 (totaal US$2.170.000). Aangezien Nederland ruim 10% van het CERF budget financiert, zou dit een indirecte bijdrage inhouden van US$217.000.
Waarom wordt in de reisadviezen voor Liberia en Sierra-Leone niet ingegaan op de ebola-epidemie en het risico dat deze epidemie voor reizigers vormt en in het reisadvies voor Guinee wel? Bent u bereid deze informatie in alle drie de reisadviezen op te nemen?
In de reisadviezen voor Liberia, Nigeria en Sierra-Leone is sinds vrijdag 1 augustus jl. een verwijzing naar de Ebola uitbraak opgenomen. Daarin adviseert het ministerie Nederlanders zich te laten informeren bij het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering, bij een arts of vaccinatiebureau en bij (de Engelstalige) site van de WHO (http://www.who.int/csr/disease/ebola/en/).
Het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR) heeft sinds het begin van de uitbraak actuele informatie beschikbaar via www.lcr.nl. GGD-en en anderen die Nederlandse reizigers adviseren, baseren hun voorlichting op de LCR reisadviezen.
Op welke manier worden Nederlanders, die in de getroffen landen wonen of daar familie hebben, geïnformeerd over de ziekte en betrokken bij de bestrijding ervan?
Nederlanders in getroffen landen die zijn ingeschreven bij de ambassades worden geïnformeerd via e-mails, websites (reisadvies) en sociale media. Middels het reisadvies worden alle Nederlanders geïnformeerd. Het reisadvies is ook bestemd voor Nederlanders die in de getroffen gebieden verblijven of daar familie hebben.
              De verminderde psychologische hulp aan partners van kankerpatiënten | 
          |
              Renske Leijten (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de psychologische hulp voor partners van kankerpatiënten?1
Uit de berichtgeving blijkt hoe ingrijpend het kan zijn om geconfronteerd te worden met de ziekte van een partner en wat de impact daarvan is op een relatie. Ik kan mij ook voorstellen dat mensen die met een dergelijke situatie geconfronteerd worden, behoefte kunnen hebben aan psychische hulpverlening of psychosociale begeleiding bij deze moeilijke situatie. In het artikel wordt het probleem geschetst dat per 2013 de psychische zorg voor deze personen niet meer vergoed wordt, terwijl de behoefte daaraan juist groot is.
Rouw- en relatietherapie zijn geen onderdeel van de verzekerde geneeskundige GGZ, indien daar geen stoornis aan ten grondslag ligt. Geneeskundige GGZ is gericht op het herstel of het voorkomen van verergering van een psychische stoornis (of psychiatrische aandoening). Psychische stoornissen worden met behulp van de DSM-IV-classificatie (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 4th Edition) gegroepeerd. In de beschreven situaties is veelal geen sprake van een stoornis.
De zorg zou via de aanvullende verzekering vergoed kunnen worden, afhankelijk van de voorwaarden die de verzekeraar daaraan stelt. Daarnaast is het voor partners van mensen met kanker ook mogelijk om zorg te ontvangen van de huisarts of de praktijkondersteuner GGZ. In steeds meer huisartsenpraktijken biedt een praktijkondersteuner GGZ psychosociale ondersteuning of kunnen zij mensen helpen om een internettherapie te vinden voor de problemen waar zij tegenaan lopen. Zo heeft de Universiteit Twente bijvoorbeeld een online cursus ontwikkeld speciaal voor de partners van kankerpatiënten. Ook kan de huisarts verwijzen naar bijvoorbeeld inloophuizen voor mensen met kanker en hun naasten. Deze inloophuizen bieden, naast informatie, activiteiten en de gelegenheid tot lotgenotencontact. In sommige inloophuizen wordt er ook professionele psychosociale begeleiding aangeboden, gericht op de ondersteuning bij de verwerking van de ziekte, de behandeling en de gevolgen ervan in het dagelijkse leven, en het leren begrijpen en erkennen van gevoelens bij het leven met kanker. Er zijn in Nederland zestig inloophuizen, waar jaarlijks ongeveer 35.000 mensen gebruik van maken.
Is het de bedoeling dat partners van mensen met kanker, die evenveel stress en somberheid kunnen ervaren als de patiënt zelf, sinds 1 januari 2014 minder psychologische hulp kunnen krijgen via de basisverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Vindt u het een gewenst resultaat als partners van mensen met kanker door psychologische klachten risico hebben op uitval van werk of zwaardere zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het vanzelfsprekend niet gewenst als partners van mensen met kanker het risico hebben op uitval van werk of in een later stadium van zwaardere zorg gebruik zullen maken. Het is daarom belangrijk dat zij tijdig terecht kunnen bij zorgverleners met hun problemen of instanties die daar ervaring mee hebben. Zoals ik in de beantwoording op vraag 1 heb aangegeven, kunnen deze mensen terecht bij de huisarts of de praktijkondersteuner GGZ. De huisarts kan eventueel verwijzen naar inloophuizen die ondersteuning bieden aan mensen met kanker en hun naasten of er kan verwezen worden naar de juiste internettherapieën. Ik ga er vanuit dat deze hulpverlening voldoende ondersteuning kan bieden voor deze mensen en kan voorkomen dat mensen zwaardere zorg nodig hebben. Uiteraard kan er, indien er toch sprake blijkt te zijn van een stoornis, bijvoorbeeld een depressieve stoornis, doorverwezen worden naar de Basis GGZ of gespecialiseerde GGZ.
Heeft u inzicht in het aantal partners van kankerpatiënten dat afziet van psychologische hulp, omdat daarvoor sinds 1 januari 2014 zelf voor betaald moet worden? Zo nee, bent u bereid die gegevens te achterhalen en te delen met de Kamer? Zo ja, kunt u de Kamer informeren?
Nee, er is geen inzicht in het aantal partners van kankerpatiënten dat afziet van psychologische hulp. Zij hoeven ook niet af te zien van hulp, aangezien ze bij de huisarts of POH GGZ terecht kunnen of andere instanties die zich bezig houden met dergelijke problematiek, zoals inloophuizen. Ik zal met de Landelijke Huisartsen Vereniging in gesprek gaan, zodat zij de mogelijkheid van inloophuizen voor mensen met kanker en hun naasten, maar ook het aanbod van internettherapieën die er zijn, verder onder de aandacht brengen bij hun leden. Dit vergroot de kans dat mensen ook daadwerkelijk de hulp krijgen die ze nodig hebben.
Klopt de indruk dat er een verschuiving plaats vindt naar de specialistische geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Zo nee, bent u bereid die gegevens te achterhalen en te delen met de Kamer?
Er is mij niet bekend dat er een verschuiving plaatsvindt naar de specialistische GGZ. Begin juli heb ik u een quickscan monitor Basis GGZ toegestuurd en daaruit blijkt ook niet dat die verschuiving heeft plaatsgevonden. Wel werd geconstateerd dat de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ meer zorg zijn gaan leveren, en dat de substitutie van de specialistische GGZ naar de Basis GGZ nog niet goed op gang is gekomen. In september 2014 komt er een vervolgrapport monitor Basis GGZ. Daarin wordt ook de zorg in de gespecialiseerde GGZ gemeten en of er een verschuiving plaatsvindt. U zult daarover in het najaar worden geïnformeerd.
Vindt u dat mensen die kampen met een aanpassingsstoornis doordat hun partner kanker heeft (gehad) zich aanstellen, en dit met een goed gesprek met de buurvrouw kunnen oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het krijgen van kanker is ingrijpend voor de patiënt zelf, maar ook voor de naasten die daarmee te maken krijgen. Natuurlijk kunnen familie en vrienden van mensen met kanker en hun naasten ondersteuning bieden. Als psychologische hulp of psychosociale ondersteuning noodzakelijk is, moeten deze mensen daar ook gebruik van kunnen maken. Zoals ik in mijn vorige antwoorden heb aangegeven, ben ik van mening dat de huisarts en de POH GGZ deze zorg kunnen verlenen of instanties als inloophuizen of internettherapieën. Daarnaast vergoeden veel verzekeraars via de aanvullende verzekering hulp bij aanpassingsstoornissen.
Wat vindt u van het oordeel van KWF Kankerbestrijding dat mensen met kanker en hun partners door de bezuinigingen in de ggz onevenredig hard getroffen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u de dekking in de basisverzekering herzien?
Ik ben van mening dat er voldoende mogelijkheden zijn om mensen met kanker en hun naasten te ondersteunen in dit moeilijke proces. In mijn vorige antwoorden heb ik aangegeven op welke wijze dit kan.
              De recente ebola-uitbraak in Afrika | 
          |
              Joram van Klaveren (GrBvK) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u de berichten «Panic as deadly Ebola virus spreads across West Africa»1 en «Growing concerns over «in the air» transmission of Ebola»?2
Ja.
In hoeverre is de Nederlandse overheid voorbereid op de mogelijke komst van ebola naar het Europese continent? Welke draaiboeken en direct in te voeren maatregelen liggen er klaar?
Wij proberen te voorkomen dat ebola in Nederland wordt geïntroduceerd. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft contact met onder andere enkele hulpverleningsorganisaties en grote Nederlandse bedrijven die aanwezig zijn in het gebied waar het ebolavirus zich verspreidt. Het RIVM adviseert deze organisaties hoe een besmetting kan worden voorkomen en wat zij geacht worden te doen bij een verdenking op ebola. Met hulpverleningsorganisaties en repatriëringorganisaties heeft het RIVM overleg over de opvang van hulpverleners die zijn blootgesteld aan het ebolavirus, omdat hulpverleners een groter risico op besmetting hebben. Ebola is namelijk pas besmettelijk als iemand daadwerkelijk klachten heeft.
Alle overige Nederlanders (werknemers en reizigers) in Sierra Leone, Guinee, Liberia en Nigeria hebben slechts een zeer klein risico om besmet te raken met het ebolavirus, zolang zij zich houden aan de voorzorgsmaatregelen: het vermijden van direct contact met ebolapatiënten, het niet aanraken van (zieke) dieren en het niet consumeren van «bushmeat» (rauw apen- of vleermuizenvlees). De reizigersadviezen worden gecommuniceerd via de website van de Landelijke Coördinatie Reizigersadvisering en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Mocht toch iemand naar Nederland komen die besmet is met het ebolavirus, dan is de kans op verdere verspreiding ook weer klein. Een patiënt is pas besmettelijk als hij symptomen van de ziekte heeft. De patiënt wordt dan zo ziek dat hij medische behandeling nodig heeft. In Nederland is het dan gebruikelijk om contact op te nemen met een arts. Sinds het begin van de uitbraak in maart 2014 heeft het RIVM de professionals werkzaam in de Nederlandse infectieziektebestrijding geïnformeerd over de uitbraak. Infectieziekteprofessionals in Nederland zijn alert op patiënten met bepaalde ernstige infectieziekten, zeker bij koorts na terugkomst uit de tropen. Ebola is een virale hemorragische koorts, en dus een groep A meldingsplichtige infectieziekte. Dit houdt onder andere in dat artsen verplicht zijn om bij een verdenking van een ebolapatiënt dit telefonisch te melden aan de GGD, waarna er direct actie ondernomen wordt. Hiervoor liggen draaiboeken klaar waarin staat wie wat moet doen. De patiënt wordt dan geïsoleerd verpleegd en de GGD en het RIVM brengen alle mensen die contact hebben gehad met de patiënt in kaart. Zij worden gedurende 21 dagen gevolgd. Als zij klachten ontwikkelen, worden ook zij geïsoleerd verpleegd. Dit is een effectieve manier om de verspreiding tegen te gaan. Dit heeft zich in Nederland bewezen bij een patiënt met het marburgvirus in 2008. Het marburgvirus is nauw verwant aan het ebolavirus.
Er zijn – afhankelijk van de situatie – diverse richtlijnen en draaiboeken beschikbaar voor GGDen, ziekenhuizen, ambulances, Schiphol, de Rotterdamse Haven en repatriëringorganisaties. Het RIVM volgt de dagelijkse updates die het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) uitgegeven. Op geleide van de nieuwe informatie worden de richtlijnen direct aangepast. Nederland overlegt via de Health Security Committee met de Europese Commissie en andere EU-lidstaten over acties die door verschillende overheden worden ondernomen.
Wordt het blokkeren van vluchten uit huidige ebola-landen, zoals bijvoorbeeld Ghana al doet, momenteel overwogen? Zo neen, op welk moment wordt dat voor u wel een optie?
De WHO adviseert op dit moment geen reis- of handelsbeperkingen. De WHO implementeert met de betrokken overheden «exit-screening» in de landen waar het ebolavirus zich verspreidt. Daarbij worden vertrekkende passagiers gescreend op symptomen passend bij ebola. Nederland volgt op dit moment de adviezen van de WHO.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat ebola Nigeria heeft bereikt via een lijnvlucht en het feit dat meerdere dragers van het virus inmiddels zijn getransporteerd naar de Verenigde Staten, de hoogst mogelijke alertheid geboden is betreffende de verdere bestrijding van deze epidemie? Zo ja, op welke wijze geeft u daar nu al concreet handen en voeten aan?
Zoals aangegeven bij vraag 2, volgt het RIVM volgt de ontwikkelingen in West-Afrika nauwlettend. Door de vrijwel dagelijkse updates vanuit het ECDC en de WHO is dit ook goed mogelijk. Via regelmatige updates vanuit het RIVM worden alle betrokken professionals in de Nederlandse infectieziektebestrijding op de hoogte gehouden van de nieuwe ontwikkelingen.
              Het artikel “Absurde bezuiniging zorg ouderen” en “Conflict tussen zorgverzekeraars en aanbieders van langdurige zorg” | 
          |
              Martine Baay-Timmerman (50PLUS) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het artikel «Absurde bezuiniging zorg ouderen»1 en «Conflict tussen zorgverzekeraars en aanbieders van langdurige zorg»2, gepubliceerd in het Eindhovens Dagblad op 31 juli 2014?
Ja.
Is het waar dat zorgverzekeraars op eigen gezag de tarieven verlagen, omdat zij niet willen opdraaien voor de ingeboekte bezuinigingen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De korting op de contracteerruimte vanwege extramuralisering is door het kabinet geraamd op basis van de verwachte geleidelijke afbouw van het aantal lage zorgzwaartepakketten. De omvang van deze korting is in goed overleg met de zorgkantoren tot stand gekomen. Ik heb met de zorgkantoren afgesproken dat zij zich bij de inkoop 2015 op landelijk niveau houden aan deze landelijke volumeontwikkelingen en dat er daarom geen aanvullende tariefskorting uit hoofde van extramuralisering nodig is.
Voorts heb ik afgesproken dat ik de volumeontwikkelingen nauwgezet zal monitoren. Daar wordt dit najaar mee gestart. Indien zich afwijkingen van de ramingen voordoen die financiële consequenties hebben, dan zal ik het initiatief nemen om dat met betrokken partijen (NZa, zorgkantoren en zorgaanbieders) te bespreken.
Hoe beoordeelt u het bericht dat zorgaanbieders aangeven de korting «absurd» te vinden, omdat zij hiermee niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen?
Mede naar aanleiding van deze berichten, heb ik overleg gevoerd met Actiz, die mij via brieven van 17 juli en 6 augustus 2014 op de hoogte hebben gesteld van hun zorgen over het inkoopproces. In dit overleg heb ik uitgelegd dat de korting op de contracteerruimte aansluit bij de verwachte geleidelijke afbouw van het aantal lage zorgzwaartepakketten in 2015. Ook heb ik gewezen op de afspraken die ik heb gemaakt met zorgkantoren dat zij zich op landelijk niveau zullen houden aan de veronderstellingen van het kabinet over de geraamde volumeontwikkelingen en dat we de ontwikkelingen nauwgezet zullen monitoren. De conclusie van het gesprek met Actiz was dat het inkoopproces 2015 kan plaatsvinden op basis van deze uitgangspunten.
Gaat u zorgverzekeraars aanspreken op de opgelegde kortingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, heb ik goede afspraken gemaakt met zorgkantoren. Zorgkantoren zullen als gevolg van het extramuraliseringsbeleid in 2015 een minder groot volume aan lage zorgzwaartepakketten inkopen. Zij zullen op grond daarvan niet op voorhand tot kortingen op de tarieven overgaan.
Hoe kan voorkomen worden dat de betreffende kortingen een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van zorg aan ouderen, met alle risico’s van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals blijkt uit mijn eerdere antwoorden is er op voorhand geen sprake van kortingen op de tarieven als gevolg van langer thuis wonen. De geschetste mogelijk negatieve gevolgen zijn dan ook niet aan de orde.
Hoe kan voorkomen worden dat de betreffende kortingen van negatieve invloed zijn op de bedrijfsvoering van zorginstellingen, met alle risico’s van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
              Onveilige sleutelkluisjes bij ouderen | 
          |
              Martine Baay-Timmerman (50PLUS) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het NOS-journaalitem «Oplossing voor onveilige sleutelkluisjes bij ouderen», d.d. 30 juli 20141 en het artikel «Unie KBO op NOS Journaal en Radio 1 n.a.v. rechtszaak «sleutelkluisjesbende», gepubliceerd op de website van Unie KBO?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat er ca. 150 000 ouderen een onveilig sleutelkastje naast hun voordeur hebben hangen en dat er in het afgelopen jaar ruim 200 inbraken hebben plaatsgevonden door middel van een onveilig sleutelkastje?
Deze situatie vind ik zeer onwenselijk.
Hoe beoordeelt u het bericht dat onveilige sleutelkluisjes veel goedkoper zijn dan kluisjes met een politiekeurmerk?
Ik vind dat er geen afweging zou moeten plaatsvinden tussen prijs en veiligheid. De dienstverlenende organisatie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de aangeboden sleuteloplossing en zou alleen veilige kluisjes moeten aanbieden.
Bent u het ermee eens dat in de keuze voor een sleutelkastje prijs geen belangrijker criterium mag zijn dan veiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid thuiszorgorganisaties een dwingende richtlijn op te leggen om alleen sleutelkluisjes met een PolitieKeurmerk Veilig Wonen te accepteren?
De sleutelkastjes worden ingezet bij personenalarmering en thuiszorg. Ik vind het vanzelfsprekend dat de aanbieders van deze diensten afzonderlijk en als branches in hun beleid en bij het maken van afspraken met de cliënt over het leveren van de dienst rekening moeten houden met het inbraakrisico van de woning van de cliënt. Deze aanbieders dragen zelf een verantwoordelijkheid, ik vind het dan ook te ver gaan om dit in wet- en regelgeving vast te leggen.
Welke andere acties gaat u ondernemen om ouderen én zorgorganisaties bewust te maken van de risico’s van onveilige sleutelkluisjes?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Unie KBO om ouderen persoonlijk voor te lichten over veilig thuiswonen?
Ik heb grote waardering voor dit initiatief.
Herinnert u zich de motie Baay-Timmerman inzake een veiligheidsadviseur voor ouderen, ingediend tijdens de behandeling van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat de veiligheid van thuiswonende ouderen zo goed mogelijk wordt geborgd, zeker nu steeds meer ouderen met een zorgvraag langer thuis (moeten) blijven wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in verschillende overleggen met uw Kamer heb aangegeven, gaat de veiligheid van ouderen mij zeer ter harte. Daarom zet ik in op de aanpak van ouderenmishandeling door het Actieplan «Ouderen in veilige handen» dat ik samen met de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) uitvoer. Dit plan richt zich op mishandeling in huiselijke kring of in de professionele setting.
Waar het gaat om misbruik of mishandeling door onbekenden (zoals babbeltrucs of woningovervallen) – de situaties die in de (verworpen) motie Baay-Timmerman worden genoemd – heeft de Minister van VenJ het voortouw. Het Ministerie van VenJ heeft diverse acties op touw gezet om ouderen in hun eigen omgeving voor te lichten over de risico’s met betrekking tot een babbeltruc, overval of inbraak. Daarvoor wordt onder andere samengewerkt met de Unie KBO. Ook wordt samengewerkt met een groot aantal gemeentes en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Er worden dus verschillende instrumenten ingezet om de veiligheid van ouderen te bevorderen. Daarbij spelen, onder regie van de gemeente, verschillende partijen een rol, zoals de sociale wijkteams, de wijkverpleegkundige, de wijkagent en de ouderenbonden. Het gaat dan om een integrale aanpak, met expliciet aandacht voor veiligheid. Het biedt geen meerwaarde om daar bovenop een aparte functionaris voor veiligheid te benoemen.
Bent u het ermee eens dat een veiligheidsadviseur voor ouderen in hoge mate kan bijdragen aan de veiligheid van ouderen thuis, en daarmee aan de maatschappelijke veiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat een dergelijke veiligheidsadviseur een belangrijke coördinerende rol kan spelen hierin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u in het licht van dit nieuwsbericht inmiddels wel bereid om gemeenten expliciet te wijzen op instrumenten die de veiligheid en weerbaarheid van thuiswonende ouderen vergroten, bijvoorbeeld een veiligheidsadviseur voor ouderen, zoals in genoemde motie werd voorgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.