Het bericht dat het St. Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis een voorgenomen fusie hebben aangemeld bij de Autoriteit Consument & Markt |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de voorgenomen fusie tussen het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden?1
Deze fusie is gemeld bij de toezichthouder de Autoriteit Consument & Markt. Het is aan hen hierover een oordeel uit te spreken. Ik doe geen uitspraak over individuele zaken.
Waarom wordt niet gekozen voor voortzetting van de samenwerking die al bestond tussen het St. Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Uit het artikel4 maak ik op dat de ziekenhuizen momenteel onderzoeken hoe zij hun toekomstbestendige samenwerking vorm willen geven, daarbij worden alle mogelijke vormen van samenwerking verkend waaronder ook een fusie. Het is verstandig als een raad van bestuur de verschillende opties onderzoekt, voordat zij een besluit neemt.
In hoeverre zijn het St. Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort gedwongen zich te onderwerpen aan een fusie door hun financiële positie? Kunt u uw antwoord toelichten?4 5
Een fusie hoeft niet te leiden tot een verandering van de financiële positie en is daardoor ook niet persé de oplossing voor financiële problemen. Beide ziekenhuizen maken keuzes voor de toekomst, waarbij zij er rekening mee moeten houden, dat de tijden dat de zorg alleen maar groeide voorbij zijn. Een vorm van samenwerking met een ander ziekenhuis is daarbij een mogelijkheid, maar ook kan gekozen worden voor samenwerking met de eerstelijnszorg, samenwerking met andere vormen van zorg zoals zelfstandige behandelcentra’s.
Is deze voorgenomen fusie de voorbode voor het wederom verdwijnen of uitkleden van kleinschalige ziekenhuiszorg in Nederland?
Mijn beleid is erop gericht dat er meer zorgvormen gaan ontstaan tussen de eerste en de tweelijnszorg en dat deze zorg dichtbij is en blijft. Bestuurders van ziekenhuizen zullen hun speerpunten moeten kiezen. Mijn beeld van de toekomst is dat er specialistische centra komen voor complexe zorg met relatief weinig patiënten, dat de streekziekenhuizen blijven bestaan voor basisspecialistische zorg en een grote groep ziekenhuizen zich concentreert op waar ze goed in zijn.
Wat zijn de gevolgen voor het personeel? Dreigen er ontslagen als gevolg van de voorgenomen fusie?
Het personeelsbeleid van individuele instellingen is niet mijn verantwoordelijkheid. Het is aan de afzonderlijke raden van bestuur van de ziekenhuizen om hierover een beslissing te nemen.
Zijn er afdelingen in één van beide ziekenhuizen die als gevolg van deze voorgenomen fusie dreigen te verdwijnen? Zo ja, welke zijn dit en deelt u het oordeel dat een dergelijke verschraling van de zorg onwenselijk is?
Het is mij niet bekend of er afdelingen van ziekenhuizen verdwijnen. De raden van bestuur van deze ziekenhuizen bezinnen zich momenteel op een toekomstige samenwerking. Het is aan hen om een besluit te nemen, hoe zij dit vorm willen geven.
Bestaat het voornemen om de spoedeisende hulp van één van beide ziekenhuizen als gevolg van de voorgenomen fusie te sluiten of te versoberen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is een wettelijke norm voor de bereikbaarheid van de basis spoedeisende hulp. Deze norm houdt in dat binnen 45 minuten een patiënt op een spoedeisende hulp terecht moet kunnen. Ook bij toekomstige fusies of samenwerkingen van ziekenhuizen staat deze norm niet ter discussie.
Is de beperking van de openingstijden van de huisartsenpost bij het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis een voorbode geweest voor een toekomstige sluiting? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Het is mij niet bekend welk besluit de besturen van de ziekenhuizen in de toekomst gaan nemen.
Houden het St. Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis zich aan het door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel waarin de fusietoets is geregeld?7
Het wetsvoorstel, waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt heeft nog geen kracht van wet en is daarmee nog niet afdwingbaar. De behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer is gepland op 12 november 2013. Vooruitlopend op dit wetsvoorstel zal ik partijen schriftelijk oproepen nu alvast te handelen in geest van het wetsvoorstel.
Bent u nog steeds van mening dat beide ziekenhuizen, vooruitlopend op het moment dat dit wetsvoorstel kracht van wet heeft, moeten voldoen aan de eisen die in dit wetsvoorstel zijn gesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?8
Ja, om die reden zal ik beide ziekenhuizen een brief sturen. Ik vind het belangrijk dat bestuurders van zorgaanbieders met een fusievoornemen goed nadenken over hun voornemens en daarbij de relevante stakeholders betrekken.
In hoeverre zijn patiënten en personeel betrokken bij de voorgenomen fusie? Wat is het oordeel van patiënten en personeel over de voorgenomen fusie? Keuren zij deze goed?
De Autoriteit Consument & Markt heeft gevraagd aan belanghebbenden om hun mening over de voorgenomen fusie bij hen kenbaar te maken. Ik heb van patiënten en personeel geen oordeel ontvangen. Indien ik deze wel zou ontvangen, zou ik deze doorgeleiden naar de Autoriteit Consument & Markt. Het is aan hen dit te wegen en tot een besluit te komen.
In hoeverre zijn huisartsen en verloskundigen betrokken bij de voorgenomen fusie? Hoe oordelen zij over de voorgenomen fusie?
De Autoriteit Consument & Markt heeft gevraagd aan belanghebbenden om hun mening over de voorgenomen fusie bij hen kenbaar te maken. Ik heb van huisartsen en verloskundigen geen oordeel ontvangen. Indien ik deze wel had ontvangen, zou ik deze doorgeleiden naar de Autoriteit Consument & Markt. Het is aan hen dit te wegen en tot een besluit te komen.
Wat zijn de oordelen van de Autoriteit Consument & Markt (ACM), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de voorgenomen fusie? Kunt u de adviezen naar de Kamer zenden?
Zodra de Autoriteit Consument & Markt een besluit heeft genomen, wordt deze openbaar en geplaatst op de website van de Autoriteit Consument & Markt, waar het besluit voor iedereen te raadplegen is. Indien de Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie voor de Gezondheidszorg een zienswijze hebben uitgebracht aan de Autoriteit Consument & Markt wordt ook deze openbaar. Op dit moment is er nog geen besluit genomen.
Het bericht dat Bureaus Jeugdzorg mogelijk failliet gaan als gevolg van de decentralisatie jeugdzorg |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de bestuursvoorzitter van Bureau Jeugdzorg Noord Holland, die aangeeft dat Bureaus Jeugdzorg failliet kunnen gaan als gevolg van de overheveling van jeugdzorgtaken naar gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Door het rijk, VNG en IPO is afgesproken dat vóór 31 oktober 2013 door gemeenten regionale transitiearrangementen opgesteld in overleg met aanbieders en financiers om de continuïteit van de zorg en de infrastructuur (waaronder de taken van de bureaus jeugdzorg) te kunnen garanderen en om afspraken te maken over het beperken van de frictiekosten.
Door het rijk is, samen met de VNG/KING, een speciaal ondersteuningsteam ingericht om gemeenten te ondersteunen bij het opstellen van hun transitiearrangementen.
Naar aanleiding van signalen van knelpunten bij de bureaus jeugdzorg maakt het ondersteuningsteam momenteel een inventarisatie van deze knelpunten. Op basis van deze inventarisatie en de rapportages van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) wordt bezien wat de stand van zaken is en zal ik besluiten welke maatregelen, ook in verdere ondersteuning van gemeenten, nodig zijn om de continuïteit van de zorg en de infrastructuur te waarborgen.
Hoeveel faillissementen van Bureaus Jeugdzorg verwacht u de komende tijd? Hoe gaat u dit voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 3.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de continuïteit van zorg aan jeugdigen en het aantal ontslagen van jeugdzorghulpverleners, zodra Bureaus Jeugdzorg failliet gaan? Zo nee, waarom niet?
Voor mij staat de continuïteit van de zorgverlening aan jeugdigen en hun ouders voorop. In de aanvangsfase van de stelselwijziging jeugd is een risicoanalyse uitgevoerd met een groot aantal partijen die actief zijn in het jeugdveld. Het grootste risico dat hieruit naar voren kwam was de continuïteit van zorg voor de cliënt. Dit heeft geleid tot opname van een overgangsbepaling in het wetsvoorstel op basis waarvan cliënten gedurende het eerste jaar na de inwerkingtreding van de jeugdwet het recht hebben om hun zorgtraject af te maken. Dit geldt ook voor de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. Met VNG en IPO is afgesproken dat er regionale transitiearrangementen worden opgesteld. Hierin is uitgewerkt hoe de samenwerkende gemeenten de continuïteit van zorg en infrastructuur realiseren en ook de frictiekosten beperkt houden. Een onafhankelijke commissie, de TSJ, zal deze arrangementen dit najaar toetsen op voornoemde criteria. Als uit deze toetsing blijkt dat de continuïteit van zorg onvoldoende is geborgd of de daarvoor benodigde continuïteit van de infrastructuur of de samenwerkingsafspraken tussen gemeenten niet toereikend zijn, dan zal het rijk de desbetreffende gemeente(n) binnen de betreffende regio op basis van de Jeugdwet een aanwijzing geven.
Pas als de regionale transitiearrangementen er liggen en zijn beoordeeld, kan worden ingeschat bij welke bureaus jeugdzorg de continuïteit van zorg in gevaar komt, bijvoorbeeld door een mogelijk faillissement. Uit de afspraken die gemeenten onderling en met de uitvoerders maken volgt ook het mogelijk aantal ontslagen. Het ondersteuningsteam zal hiertoe bij de bureaus jeugdzorg een eerste inventarisatie uitvoeren om waar mogelijk behoud van kennis en kunde te bevorderen.
Maakt u zich zorgen over forse ontslagen in de jeugdzorg? Zo ja, hoe gaat u dat voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten kunnen er voor kiezen om na de decentralisatie een aantal taken in de jeugdzorg op een andere wijze te organiseren dan nu het geval is. Zo willen veel gemeenten de toegang tot de jeugdzorg anders gaan organiseren, namelijk dichterbij de jeugdigen en gezinnen. De invoering van de nieuwe Jeugdwet kan dan ook gevolgen hebben voor het personeel dat momenteel de toegangstaken uitvoert bij bureaus jeugdzorg. Maar ook met andere jeugdinstellingen zullen er mee te maken krijgen dat gemeenten kwalitatief en/of kwantitatief andere inkoopafspraken willen aangaan dan die waarmee de instellingen nu werken. Dat is zelfs gewenst want de decentralisatie van het jeugdstelsel moet ook leiden tot andere werkwijzen dan in het huidige jeugdstelsel. In hoeverre dat de diverse instellingen raakt en in welke mate personeel dan bij andere jeugdaanbieders aan de slag kan is nu nog niet te zeggen. Bij het opstellen van de regionale transitiearrangementen zijn o.a. de gevolgen voor het personeel en aanpassing van de bureaus jeugdzorg op de nieuwe situatie, onderwerp van gesprek. Zie verder ook mijn antwoorden op vraag 1, 3 en 5.
Wat heeft u geleerd van de enorme loondump en verslechtering van de arbeidsomstandigheden in de huishoudelijke verzorging als gevolg van het decentraliseren van de huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben inmiddels geleerd uit hun ervaring bij de invoering van de Wmo dat zij op het punt van loondump attent moeten zijn. De continuïteit van zorg voor de cliënt komt in gevaar wanneer de personeelsplanning, zowel kwantitatief als kwalitatief, niet klopt en wanneer zorgaanbieders én gemeenten uitgaan van een niet-dekkende kostprijs voor hun product. In de wet staan kwaliteitseisen voor jeugdhulpaanbieders zoals de norm voor verantwoorde hulp en daarnaast komt er een apart normenkader voor gecertificeerde instellingen die jeugdbescherming en jeugdreclassering gaan aanbieden. Dit voorkomt dat alleen lager geschoolde, vaak goedkopere, medewerkers, hulp gaan verlenen.
Sociale partners hebben de arbeidsvoorwaardenpakketten, het loongebouw en de functiewaardering in hun cao vastgelegd. Dat voorkomt ook loondumping omdat werknemers recht hebben op een salaris dat hoort bij hun functiezwaarte. Werkgevers zullen niet het risico willen lopen om tarieven te offreren die uitgaan van een te laag loonniveau van hun werknemers omdat zij weten dat ze dat verschil toch moeten betalen aan hun werknemers, eventueel na juridische procedures en ten koste van arbeidsonrust. De regering heeft er vertrouwen in dat gemeenten een eerlijke beloning van de jeugdhulpverlener zullen stimuleren en faciliteren. Vanwege de brede verantwoordelijkheid van gemeenten hebben zij direct baat bij goede jeugdhulp; onvoldoende kwaliteit van jeugdhulp vertaalt zich in relatief veel, dure en vaak herhaalde behandelingen.
Partijen bij het Zorgakkoord hebben ook beloofd om zich uiterste inspanningen te getroosten om gedwongen ontslagen te voorkomen door mensen van werk naar werk te begeleiden en bij te scholen. Hiertoe kunnen ook door partijen in de jeugdzorg sectorplannen worden opgesteld. In de periode 2013 tot en met 2015 heeft het de regering € 590 miljoen beschikbaar gesteld voor cofinanciering van sectorplannen.
Wat is uw reactie op de zorgen van de bestuursvoorzitter dat wijkteams verborgen problemen vroegtijdig kunnen opsporen om erger te voorkomen, waardoor er meer hulpvraag komt in plaats minder? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tot de decentralisatie van de provinciale jeugdzorg naar gemeenten zijn provincies verantwoordelijk voor het functioneren van de huidige bureaus jeugdzorg. Dit betekent dat zij er voor moeten zorgen dat de bureaus jeugdzorg hun taken kunnen uitvoeren en zich goed kunnen voorbereiden op de transitie naar gemeenten.
Met de decentralisatie van de jeugdhulp worden gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp. De stelselwijziging biedt kansen om beperkingen weg te nemen in de wijze waarop de zorg voor jeugd momenteel georganiseerd is en om meer in te zetten op preventie en vroeghulp, waardoor problemen klein blijven en vroeg opgelost worden. Het kan niet zo zijn dat jeugdigen die zwaardere vormen van zorg nodig hebben straks hiertoe geen toegang hebben omdat hiervoor geen geld beschikbaar is. Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht op basis van de nieuwe Jeugdwet. Daarnaast biedt de stelselwijziging kansen om meer integraal te gaan werken. De verschillende financieringsstromen die het huidige stelsel kenmerken, belemmeren een integrale werkwijze.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat veel gemeenten nog niet goed op de hoogte zijn van hun toekomstige taken en verantwoordelijkheden en hoe ze met partijen moeten samenwerken?
De afspraak om vóór 31 oktober 2013 tot regionale transitiearrangementen te komen tussen gemeenten in overleg met aanbieders en financiers, heeft een versnelling aangebracht in de gemeentelijke voorbereidingen. Daarnaast werken gemeenten hard aan het opstellen van beleidskaders waarin zij -veelal ook in regionaal verband- aangeven welke keuzes zijn maken bij de inrichting van het jeugdbeleid en de organisatie van de jeugdhulp met ingang van 2015. De komende rapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd zal een objectief beeld geven van de stand van zaken.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van het wetsvoorstel Jeugdwet?2
Ja.
Het bericht dat de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk (de BAR-gemeenten) de huishoudelijke verzorging kapot bezuinigingen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorgverlening BAR-gemeenten wijzigt»?1
Naar aanleiding van berichtgeving in de media heb ik informatie ingewonnen bij de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk. Naar ik heb begrepen eindigen aan het einde van dit jaar de huidige overeenkomsten die de BAR-gemeenten hebben voor het leveren van de huishoudelijke verzorging. De gemeenten zijn voornemens nieuwe overeenkomsten aan te gaan voor de periode vanaf 1 januari 2014. De colleges hebben de beleidsmatige uitgangspunten voor deze overeenkomsten onlangs vastgesteld ten behoeve van het debat en de besluitvorming in de betreffende gemeenteraden.
Op basis van de mij ter beschikking gestelde informatie heb ik het beeld dat de BAR-gemeenten voor de huishoudelijke hulp een voorziening willen opzetten die bestaat uit twee onderdelen. Een onderdeel heeft betrekking op meer eenvoudige ondersteuning en het andere onderdeel op de meer complexe ondersteuning. Als de gemeente op basis van intakegesprekken besluit dat de aanvrager gecompenseerd dient te worden, dan kan de aanvrager toegang krijgen tot de voorziening voor eenvoudige danwel complexe ondersteuning. De gemeente wil maatwerk bieden waarbij het beoogde resultaat centraal staat (bijvoorbeeld een schoon huis). De aanvrager zal dan in gesprek gaan met een intermediair die op basis van het besluit van de gemeente (eenvoudige danwel complexe ondersteuning) beoordeelt wat nodig is om het beoogde resultaat te bereiken. De intermediair selecteert de aanbieders op basis van criteria die door de gemeenten zijn gesteld. De cliënt kiest uiteindelijk zelf de aanbieder. Deze situatie geldt in 2014 alleen voor de nieuwe cliënten. De bestaande cliënten krijgen de ondersteuning in 2014 van de huidige aanbieders.
Deelt u de mening dat de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk (de BAR-gemeenten) in strijd met de wet handelen, daar zij geen zorg in natura aanbieden voor huishoudelijke verzorging, maar deze zorg eerst laten inzetten door vrijwilligers, mantelzorgers en familie? Zo nee, waarom niet?
Uit de door de gemeenten geformuleerde beleidsuitgangspunten voor de nieuwe overeenkomsten blijkt dat zij inzetten op resultaat via maatwerk. Een bijkomend uitgangspunt is dat aandacht wordt besteed aan de mogelijkheden van het sociale netwerk van de aanvrager. Deze uitgangspunten verhouden zich met het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Gemeenten zijn op grond van deze wet verantwoordelijk om voorzieningen te treffen, om personen met een beperkte zelfredzaamheid in staat te stellen om onder meer een huishouden te voeren. Bij het bepalen van de voorziening kunnen en moeten zij rekening houden met de kenmerken van de specifieke situatie. Dat kan ook betekenen dat een voorziening in natura niet nodig is omdat het sociale netwerk van de aanvrager aangesproken kan worden, of omdat een algemene voorziening volstaat. Mocht dit echter niet het geval zijn, dan zullen de gemeenten een voorziening in natura aanbieden. Ik heb, op basis van de mij nu beschikbare informatie, geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten hun verantwoordelijkheid op grond van de wet niet zullen nemen. Daarbij geldt dat het voor de cliënt altijd mogelijk is om bezwaar (en beroep) aan te tekenen tegen de besluitvorming op een aanvraag door de gemeente.
Wat vindt u van het feit dat de BAR-gemeenten op een andere manier gaan indiceren, namelijk in plaats van op uren op een «gezamenlijk bepaald» resultaat zoals «een schoon huis»? Wie bepaalt wat een schoon huis is en hoeveel tijd nodig is om dit resultaat de bereiken: de cliënt, de huishoudelijk verzorgende, de aanbieder? Op welke manier gaat de opdrachtgever bewaken dat op voldoende wijze invulling wordt gegeven aan de indicatie? Komt er een gemeentelijk tarief voor een schoon huis of wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie, en welke bandbreedte heeft deze?
Gemeenten blijven gehouden aan het wettelijk kader. De gemeente is op grond van de Wmo gehouden de voorziening te richten op het te bereiken resultaat. Dit vraagt een zorgvuldige afweging door de gemeente en de mogelijkheid voor de burger die het niet eens is met de gekozen oplossing om bezwaar en eventueel beroep aan te tekenen. Het is daarbij niet vooraf te zeggen hoeveel tijd nodig is om het benodigde resultaat te bereiken, dat hangt af van de cliënt, zijn persoonskenmerken en behoeften en zijn sociale netwerk. Navraag bij de BAR-gemeenten leert dat ten aanzien van de invulling van de geboden oplossing geldt dat als een burger de geboden oplossing onvoldoende compenserend acht voor zijn of haar beperkingen, hij naar de gemeente kan voor een gesprek over een (eventuele) alternatieve oplossing. De gemeenteraden zullen een tarief per uur vaststellen voor de aanbieders waarbij zij het ter zake bepaalde in de Wmo in acht zullen moeten nemen.
Deelt u de mening dat de kracht van de huishoudelijk verzorgende de combinatie van huishoudelijk werk en zorg (ondersteunen en signaleren) is? Zo ja, deelt u de mening dat je deze zorg dus niet kunt splitsen in schoon huis en aan begeleiding overgedragen zorg (ondersteuning, signaleren)?2 Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de specifieke situatie van een persoon, zijn kenmerken, zijn behoeften en de mogelijkheden van zijn omgeving bepalend zijn voor de vraag of en zo ja, welke voorziening geboden is om hem in staat te stellen een huishouden te voeren. Het is aan de gemeenten om dit in gesprek met de aanvragers zorgvuldig in kaart te brengen.
Beseft u dat deze mensen nu al hooguit de benodigde uren huishoudelijke verzorging krijgen en dat deze uren niet zomaar zijn afgegeven? Mogen deze in noodzakelijke zorg worden gekort? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan gemeenten om in gesprek met de bestaande en nieuwe cliënten, binnen de kaders van de wet en het (gewijzigde) gemeentelijk beleid tot een zorgvuldige afweging te komen. Als onderdeel van deze afweging dient uiteraard rekening te worden gehouden met de uitgangspositie van de bestaande cliënt. Ook voor een nieuwe invulling van de voorziening geldt dat deze passend moet zijn en de cliënt, gegeven zijn specifieke situatie, in staat moet stellen tot het voeren van een huishouden.
Deelt u de mening dat het schrappen van het aantal uren huishoudelijke verzorging puur een kille bezuiniging is en dat dit in strijd is met de zorgplicht die gemeenten moeten bieden? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen treffen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de mij ter beschikking staande informatie stel ik vast dat de gemeenten binnen hun mogelijkheden verantwoordelijkheid nemen om de burgers die zijn aangewezen op huishoudelijke verzorging zo goed mogelijk te ondersteunen. Met de nieuwe werkwijze die meer gericht is op het te bereiken resultaat wordt mede beoogd om verschraling van de hulpverlening te voorkomen. De dienstverlening zal wijkgericht georganiseerd worden en de relatie van de cliënt en zijn dienstverlener worden zoveel in stand gehouden. Daar waar zou blijken dat de beleidsuitgangspunten van de BAR-gemeente, in opzet of in de uitvoering daarvan zich niet verhouden met de wettelijke kaders, zal ik de gemeenten daarop aanspreken en zo nodig verdergaande maatregelen treffen. Zoals ik hiervoor heb aangegeven is een dergelijke situatie niet aan de orde.
De gemeenten gaan deze nieuwe manier van werken invoeren nadat met de mensen thuis is gesproken; bent u van mening dat, zolang er geen nieuwe indicatie is, degene die huishoudelijke zorg heeft het recht op het aantal geïndiceerde uren behoudt?
Ja.
De gemeenten gaan vrijwilligers en collectieve voorzieningen inzetten; welke delen van de huishoudelijke verzorging betreft dit, hoe wordt verdringing voorkomen en wat indien er onvoldoende vrijwilligers/bijstandsgerechtigden zijn?
Navraag leert dat de colleges van burgemeester en wethouders van de BAR-gemeenten denken aan collectieve voorzieningen voor bijvoorbeeld wassen, strijken en boodschappen doen. De gemeenten garanderen dat het uitgangspunt hierbij blijft dat geboden voorziening passend moet zijn, met andere woorden gericht moet zijn op het in staat stellen van mensen tot het voeren van een huishouden.
De BAR-gemeenten overleggen met de huidige aanbieders (Aafje) over een overgangsregeling, maar dat gaat niet soepel omdat Aafje het tarief onvoldoende vindt; hoe gaat u voorkomen dat Aafje opnieuw voor alle 550 werknemers collectief ontslag aanvraagt?
De colleges van burgemeester en wethouders van de BAR-gemeenten hebben met de betrokken aanbieders (waaronder Aafje) een overeenkomst bereikt voor 2014. Er is nu dan ook geen aanleiding voor een collectieve ontslagaanvraag van de zijde van de huidige aanbieders.
Deelt u de mening dat de gemeenten er voor moeten zorgen dat de werknemers van de oude aanbieders worden overgenomen door de nieuwe aanbieders? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Artikel 10a van de Wmo biedt waarborgen voor een verantwoorde aanpak. Nieuwe aanbieders zijn op grond hiervan gehouden om met de oude aanbieders te overleggen over de overname van betrokken personeel. Dat is geen garantie dat overeenstemming wordt bereikt over de overgang van (alle) medewerkers, maar het overleg kan dit wel zo veel mogelijk bevorderen. De betrokken colleges van burgemeester en wethouders hebben de (wettelijke) taak er op toe te zien dat het hiervoor bedoelde overleg wordt gevoerd. De zorg voor de positie van de werknemers wordt daarnaast versterkt door de afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (cao VVT) hierover hebben gemaakt. Het is primair aan sociale partners om hieraan uitvoering te geven en een goede gang van zaken te bewaken.
Ik heb tijdens het algemeen overleg op 11 september jl. over het ontslag van thuiszorgmedewerkers toegezegd dat ik bereid ben om te bezien of de regels in de huidige en de nieuwe Wmo aangescherpt kunnen worden. Naar huidig inzicht kan een dergelijke aanscherping zich toespitsen op de tijdige afronding van een inkoopprocedure van een gemeente zodat er voldoende tijd is om zorgvuldig met de gevolgen om te gaan voor cliënten en werknemers en het zoveel mogelijk in stand houden van de bestaande relatie tussen cliënt en hulpverlener. Dat geldt naast de al bestaande regels met betrekking tot de vaststelling van basistarieven die het hanteren van cao-lonen door aanbieders als uitgangspunt hebben. Ik ben hierover in overleg met de VNG.
Wat is uw mening over het voornemen van de BAR-gemeenten om alle werknemers onder te brengen in een alfaplusconstructie en wat houdt deze zogenaamde omegaconstructie in? Deelt u de mening dat dit ongewenst en in strijd met de wet is, en hoe gaat u dit voorkomen?
De BAR-gemeenten hebben mij laten weten dat zij ook in 2014, overeenkomstig het daartoe in de Wmo bepaalde, de vrijheid van de cliënt zullen garanderen daar waar het gaat om de keuze tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Nu de keuze bij de cliënt blijft liggen is er geen sprake van strijdigheid met de wet. In de brief van de Minister van VWS en mijzelf van 25 oktober 2013 (TK 2013 – 2014, 29 282, nr. 181) hebben wij aangegeven het onwenselijk te beschouwen dat gemeenten initiatieven nemen of nalaten gericht op het doen afnemen van voorzieningen natura en de doen toenemen van het gebruik van persoonsgebonden budgetten. Gemeenten dienen cliënten goed voor te lichten, maar de keuze bij de cliënt te laten. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten dit niet zullen doen. De BAR-gemeenten geven aan, dat daar waar alfahulpen zullen worden ingezet, deze aanvullende vergoedingen ontvangen van de budgethouder waarmee zij op basis van vrijwilligheid werknemersverzekeringen kunnen afsluiten.
Vindt u het wenselijk dat de BAR-gemeenten een intermediair willen inhuren die overeenkomsten sluit met zorgaanbieders en het aanspreekpunt is voor deze gemeenten voor de huishoudelijke verzorging? Is dit niet in strijd met de wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Wmo is de verantwoordelijkheid voor het verlenen maatschappelijke ondersteuning, waaronder huishoudelijke hulp, neergelegd bij de gemeenten. Het is aan gemeenten om, binnen de wettelijke kaders, beleid te formuleren en keuzes te maken ten aanzien van de uitvoering, waaronder de inrichting van de communicatie met cliënten.
Vindt u het wenselijk dat de BAR-gemeenten besluiten om een intermediair als spreekpunt te laten fungeren en dat de BAR-gemeenten hierdoor onbereikbaar worden voor mensen die zorg nodig hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de BAR-gemeenten om te zorgen dat de huishoudelijke verzorging gewaarborgd wordt met goede tarieven, dat mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker behouden en dat de rechtspositie van thuiszorgmedewerkers goed wordt geregeld? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op de voorgaande vragen heb ik toegelicht dat ik op dit moment geen aanwijzingen heb dat de betrokken partijen hun verantwoordelijkheden niet nemen of de wettelijke kaders niet in acht nemen.
Hoeveel en welke gemeenten zijn voornemens of werken nu al met een intermediair die de huishoudelijke verzorging regelt? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Deze informatie heb ik niet, want dit wordt niet centraal bijgehouden. Ik zie op dit moment, onder verwijzing op mijn antwoord op de vragen 12 en 13, geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te starten.
Deelt u de mening dat er mogelijk sprake kan zijn van belangenverstrengeling, omdat een intermediair in de belangen van de gemeente kan werken en hierdoor kan aansturen op goedkope schoonmaakbedrijven in plaats van thuiszorgaanbieders? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Gemeenten zijn gehouden de Wmo uit te voeren en daarmee de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning van cliënten te waarborgen. Vanuit die verantwoordelijkheid maken gemeenten afspraken met de betrokken aanbieders over de kwaliteit van de dienstverlening. Daar waar een cliënt de verleende ondersteuning als onvoldoende beoordeelt en dit tot een verschil van inzicht met de gemeente leidt, heeft hij de mogelijkheid om daartegen bezwaar aan te tekenen en eventueel in beroep te gaan.
Deelt u de mening dat de BAR-gemeenten voorsorteren op de mogelijke bezuinigingen in de huishoudelijke zorg die niet eerder dan in 2015 ingaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven zien de BAR-gemeenten het meer resultaatgericht organiseren van de ondersteuning als een goede manier om verschraling van dienstverlening zo veel mogelijk te voorkomen en wordt tevens geanticipeerd op de nieuwe situatie in 2015. Door in 2014 te starten met deze nieuwe werkwijze, willen de BAR-gemeenten zich goed voorbereiden op de grote wetswijzigingen die per 2015 van kracht zullen zijn. Daar waar zou blijken dat de beleidsuitgangspunten van de BAR-gemeenten, in opzet of in de uitvoering daarvan zich niet verhouden met de (huidige) wettelijke kaders, zal ik de gemeenten daarop aanspreken en zo nodig verdergaande maatregelen treffen. Zoals ik hiervoor heb aangegeven is een dergelijke situatie niet aan de orde.
Deelt u de analyse dat de gemeenten niet meer voldoen aan de wettelijke verplichting, die in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is opgenomen, dat een gemeente huishoudelijke verzorging in natura dient te verzorgen voor inwoners? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 11.
Het bericht ‘Inspectie pakt ‘foute’ digitale dokters aan’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Inspectie pakt «foute» digitale dokters aan»?1
Ja.
Hoeveel klachten zijn er bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnengekomen over de kwaliteit van medische applicaties (apps) in de afgelopen twee jaar? Is er sprake van een stijging?
De IGZ heeft mij laten weten de afgelopen twee jaar geen klachten over de kwaliteit van medische applicaties te hebben ontvangen.
Hoeveel medische apps zijn er de afgelopen twee jaar aangemeld bij Farmatec?
Farmatec notificeert medische hulpmiddelen van de laagste risicoklasse (klasse 1). Daaronder kunnen ook medische apps vallen. Er zijn in de afgelopen twee jaar enkele van deze medische apps genotificeerd. De IGZ ziet toe op de productnotificaties bij Farmatec en handhaaft op oneigenlijke notificatie.
Wat is de status van een door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) ontwikkeld keurmerk dat de betrouwbaarheid en medische functionaliteit van medische apps moet waarborgen?
De KNMG heeft een dergelijk keurmerk nog niet ontwikkeld. Ik heb begrepen dat de KNMG momenteel beziet of een keurmerk meerwaarde heeft en indien dit het geval is, met wie dit het best opgezet kan worden.
Kan zorg die verleend wordt door middel van een app worden vergoed via het basispakket?
Dit is mogelijk wanneer het gebruik van een app onderdeel is van zorg waarvoor een aanspraak in het basispakket bestaat.
Bent u van mening dat het gebruik van medische apps onder de eigen verantwoordelijkheid van gebruikers valt? Hoe ziet de verantwoordelijkheidsverdeling eruit tussen patiënt, zorgverlener, zorgverzekeraar, IGZ, producent en overige betrokkenen?
Gezien het medisch advies dat na gebruik van een dergelijke app kan volgen vind ik het belangrijk dat de kwaliteit van deze apps is geborgd. De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van een medische app ligt primair bij de producent die moet zorgen dat de app voldoet aan geldende wettelijke vereisten. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het volgens de geldende regelgeving inzetten van een medische app in de behandeling. De patiënt heeft geen wettelijke verantwoordelijkheid voor het gebruik van medische apps door de zorgaanbieder bij haar/hem. De IGZ is verantwoordelijk voor het toezicht of dergelijke apps, die geregistreerd zijn als medische hulpmiddel, voldoen aan de wettelijke eisen en voor het toezicht of zorgaanbieders kwalitatief goede en veilige zorg bieden.
De Q-koorts |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Weinig meldingen Q-koorts jongeren»?1
Ja.
Hoe interpreteert u de cijfers over de lage besmetting met Q-koorts bij kinderen en jongeren? Duidt de lage prevalentie op gebrek aan scherpte bij het stellen van een diagnose of juist op goede preventie?
Tijdens de Q-koortsepidemie van 2007 tot en met 2009 was slechts 3,6% van de gemelde patiënten jonger dan 20 jaar, terwijl deze leeftijdsgroep 23,1% van de bevolking uitmaakt. Op basis van Nederlandse gegevens en buitenlandse studies wordt aangenomen dat Q-koorts bij kinderen minder ernstig verloopt dan bij volwassenen en dat er vaker dan bij volwassenen helemaal geen ziekteverschijnselen zijn na infectie met de bacterie. Wanneer (ernstige) ziekteverschijnselen ontbreken gaat men over het algemeen niet naar de huisarts en wordt er geen diagnose gesteld. Er zal dus, zoals gebruikelijk bij infectieziekten, sprake zijn van reguliere onderdiagnostiek. Er zijn geen aanwijzingen dat kinderen minder vaak zouden zijn blootgesteld dan volwassenen, behalve dat er vanzelfsprekend geen kinderen zijn onder enkele bekende risicogroepen voor Q-koorts zoals veehouders, dierenartsen en slachthuismedewerkers.
Zijn er naar aanleiding van het genoemde onderzoek uit 2012 afspraken gemaakt over verhoogde alertheid op Q-koorts bij kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het betreffende onderzoek gaat over de periode 2007–2009. Inmiddels is de Q koortsepidemie voorbij. In 2013 zijn tot en met 26 september 18 patiënten gemeld. Dat is ongeveer het gemiddeld aantal jaarlijkse meldingen in de periode van vóór het begin van de eerste uitbraak in 2007. De kans dat kinderen Q-koorts hebben is inmiddels zeer klein geworden, het belang van onderzoek naar Q-koorts bij kinderen die klachten passend bij Q-koorts hebben is ook navenant minder geworden. Wel blijft het van belang dat laboratoriumonderzoek naar Q-koorts wordt verricht bij kinderen die belangrijke risicofactoren hebben voor het ontwikkelen van chronische Q-koorts. Het gaat daarbij vooral om bepaalde hartklepaandoeningen en vaataandoeningen.
Is bekend of artsen in het algemeen en kinderartsen en schoolartsen in het bijzonder inmiddels vaker specifiek onderzoek verrichten naar besmetting met de Q-koorts? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels is de Q-koorts epidemie voorbij en is het belang van specifiek onderzoek dus sterk verminderd. Uit analyse van laboratoriumaanvragen in twee regionale medisch microbiologische laboratoria in Noord-Brabant waren 1.000 van de 11.035 laboratoriumaanvragen voor Q-koorts voor patiënten onder de 20 jaar. Dat onderzoek betrof vooral aanvragen uit 2010 en geeft aan dat in de gebieden waar Q-koorts veel voorkwam artsen over het algemeen alert zijn, ook bij jongeren.
Is er inmiddels meer inzicht in de besmettingspercentages met Q-koorts in de regio’s waar de Q-koortsepidemie het heftigst was en lopen er onderzoeksprojecten die hierover meer inzicht kunnen verschaffen? Zo nee, welke stappen zullen worden ondernomen om meer inzicht te verwerven?
Uit een onderzoek van bloeddonoren, uitgevoerd door Sanquin, bleek dat in 2009 in het meest besmette gebied ongeveer 5% van de mensen per jaar besmet raakten. In het kader van het onderzoek «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» dat het RIVM uitvoert in samenwerking met verschillende partners zullen bij ongeveer 3.000 inwoners in oostelijk Noord-Brabant en noordelijk Limburg antistoffen tegen de bacterie Coxiella burnetii worden bepaald. Dit geeft een beeld van het percentage inwoners dat in het verleden een Q-koortsinfectie heeft doorgemaakt. Zowel dit onderzoek als het onderzoek naar onontdekte chronische Q-koorts in Herpen (zie ook de antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Van Gerven (SP) van 25 januari jl.) zullen in 2014 worden uitgevoerd.
Is de Stichting Q-support inmiddels volledig in bedrijf? Zijn er tot op heden al concrete maatregelen genomen met betrekking tot de inzet van de 10 miljoen euro voor hulp aan Q-koortspatiënten? Kunt u een overzicht verstrekken van de (geplande) activiteiten van de Stichting Q-support?
De Stichting Q-support is per 22 juli 2013 officieel opgericht. De Raad van Toezicht heeft per 1 oktober j.l. een directeur benoemd. Met de aanstelling van de directeur kan Q-support aan de slag gaan met de inrichting van de stichting en het ontplooien van hun activiteiten. Volgens de statuten is een bestedingsreglement, dat in nauw overleg met de doelgroep moet worden vastgesteld en waarin een overzicht zal worden gegeven van de geplande activiteiten, het eerste product van de stichting.
Heeft u al meer inzicht of de Q-koortspatiënten voldoende kunnen worden geholpen door de Stichting Q-support en de inzet van de 10 miljoen euro?
De Stichting Q-support kan nu aan de slag gaan met het financieren van initiatieven die ten goede komen aan de Q-koortspatiënten. Ik heb u toegezegd dat een jaar nadat de stichting van start is gegaan geëvalueerd zal worden of er nog mensen zijn die door de stichting niet geholpen zijn op de manier waarop wij ze wilden helpen. Zoals in mijn brief (Kamerstuk I en II 33 666, nr. 1) van 14 juni 2013 vermeld, zal ik de Kamer dus rond september 2014 rapporteren over de uitkomst van deze evaluatie.
De lange wachtlijsten voor scolioseoperaties |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het persbericht van de Vereniging van Scoliosepatiënten van 20 september 2013 over het niet halen van de gezondheidsnorm voor wachttijden voor scolioseoperaties?1
Ja. De scoliosevereniging heeft mij een persbericht toegestuurd. Uit het persbericht blijkt dat de wachttijd voor scolioseingrepen in 2012 ten opzichte van 2008 met een maand is afgenomen.
Bent u ervan op de hoogte dat, ondanks de inspanningen van scioliosepatiënten, verzekeraars en behandelaars het nog niet gelukt is wachtlijsten voor scolioseoperaties in Nederland binnen de voor de gezondheid acceptabele wachttijd van drie maanden te brengen? Deelt u de grens van drie maanden die de Vereniging van Scoliosepatiënten daarvoor stelt? Zo nee, waarom niet?
De wachttijd voor scolioseoperaties in Nederland is gemiddeld langer dan drie maanden. In een door de scoliosevereniging geciteerde publicatie wordt drie maanden op theoretische gronden als veilige bovengrens aangehouden. De publicatie benoemt ook de situaties waar langere wachttijd meer risico met zich meebrengt. Het zal uiteindelijk de medisch specialist moeten zijn die -rekening houdend met deze risicofactoren – in individuele situaties bepaalt wat de urgentie van de ingreep zal zijn. Het is aan de beroepsgroep om de maximaal aanvaardbare wachttijden vast te stellen en deze zo nodig in richtlijnen op te nemen.
Wat heeft u ondernomen om de wachtlijsten voor scolioseoperaties terug te brengen tot een acceptabel niveau?
In 2012 zijn de prijzen van deze zorg door mij, op voorstel van de NZa, vrijgelaten. Door deze maatregel kunnen partijen daar waar de prijzen te laag zouden zijn, deze aanpassen zodat de prijs geen knelpunt meer hoeft te vormen. Ik constateer dat er daarmee geen systeembelemmeringen meer zijn om hierover passende afspraken te maken. Het ministerie van VWS heeft medio 2012 bij de scoliosevereniging en de Nederlandse Orthopedische Vereniging (NOV) informatie ingewonnen over de stand van zaken rond scoliosebehandelingen. Dit betreft complexere specialistische zorg met vaak lange OK tijden. Aan partijen is het advies gegeven het onderwerp ook onder de aandacht van de vereniging van adviserend geneeskundigen van zorgverzekeraars (VAGZ) te brengen in verband met de zorginkoop voor deze zorg. VWS heeft dit destijds ook zelf de VAGZ meegedeeld.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat scioliosepatiënten door toedoen van de lange wachttijd voor behandeling gedwongen zijn naar het buitenland uit te wijken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de wachttijden in Nederland medisch verantwoord moeten zijn en dat het niet nodig moet zijn dat patiënten om onverantwoorde wachttijden te ontlopen, hun toevlucht moeten zoeken tot aanbieders in het buitenland. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten met elkaar voor een adequaat zorgaanbod zorgen. Dat vloeit ook voort uit de zorgplicht van zorgverzekeraars. De problemen ten aanzien van de scoliosebehandeling zijn overigens complexer dan dat er alleen te weinig zorg wordt ingekocht. Het zijn vaak complexe operaties die een groot tijdsbeslag leggen op de OK-capaciteit en het aantal specialisten dat zich verder heeft gespecialiseerd in deze zeer ingewikkelde behandelingen, is beperkt.
Hoe rijmt u de wachtlijsten voor sciolioseoperaties in Nederland met die van België, waar geen wachtlijstproblematiek aan de orde is?
Ik vind dat de huidige wachttijden in Nederland medisch verantwoord moeten zijn.
Klopt het dat zorgverzekeraars het aantal scoliosebehandelingen dat per ziekenhuis per jaar mogen worden uitgevoerd op vijftig hebben gemaximeerd? Zo ja, acht u dit wenselijk?
De bron van dit getal ken ik niet. Ik heb dit nagevraagd bij Zorgverzekeraars Nederland en die geven aan geen inzicht te hebben in de afspraken die individuele zorgverzekeraars maken. Over de inhoud van de afspraken, die op het niveau van individuele zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden gemaakt, heb ik geen zicht. Ziekenhuizen en zorgverzekeraars maken over veel zorgvormen productieafspraken. Dat die afspraken op zich gemaakt worden is inherent aan de wijze waarop het Nederlandse zorgsysteem functioneert. Zorgverzekeraars hebben daarbij ook een zorgplicht, zie mijn antwoord op 4.
Wat bent u van plan te ondernemen om de wachtlijsten voor scolioseoperaties op korte termijn terug te dringen?
Er waren mij al signalen bekend van moeilijk verlopende gesprekken tussen ziekenhuizen en verzekeraars. Op basis van deze signalen is VWS al in gesprek met de voorzitter van de Nederlandse Orthopedische Vereniging (NOV). Ik heb de voorzitter uitgenodigd om over deze geschilpunten tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars op VWS te komen praten.
De wachttijden voor deze vorm van zorg moeten worden teruggebracht tot medisch aanvaardbaar niveau. Ik zal partijen daar op aanspreken en ik heb de NZa gevraagd om dit te monitoren en de betrokken zorgverzekeraars te vragen wat zij gaan doen om de wachttijden te verminderen. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en als zij in die zorgplicht structureel tekortschieten kan de NZa aanvullende maatregelen nemen.
Het bericht dat de dagbesteding grotendeels wegbezuinigd wordt |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u het afgelopen jaar ook zoveel meldingen binnengekregen van mensen die hun dagbesteding verloren hebben, doordat er bezuinigd wordt op het vervoer van en naar de dagbesteding? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee, er zijn niet veel meldingen bij mijn departement binnengekomen. Er zijn enkele vragen gesteld door burgers wanneer een eigen bijdragen aan de orde is. In één geval is een instelling erop gewezen dat vervoer een aanspraak is, waarover niet zonder meer een eigen bijdrage kan worden geheven. In één geval meldde de vertegenwoordiger van een cliënt dat een instelling van mening was dat een cliënt zou moeten verhuizen i.v.m. met de dagbesteding. In dit laatste geval heb ik de vertegenwoordiger aangeraden direct met het zorgkantoor contact te zoeken, om hierin te bemiddelen. Ik ben van mening dat het niet zo kan zijn dat een instelling van een cliënt kan verlangen dat deze omwille van de dagbesteding verhuist.
Hoeveel mensen hebben het afgelopen jaar hun dagbesteding verloren vanwege de bezuinigingen op het vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Passende dagbesteding is een aanspraak, evenals het vervoer ernaartoe. Deze aanspraak is niet veranderd. Het is aan de zorgkantoren om een voldoende aanbod aan passende dagbesteding in te kopen en te bemiddelen in zorg voor de cliënt. Hoe of waar dat tot stand komt, is aan het lokale of regionale overleg tussen zorgkantoren en instellingen.
Naar aanleiding van de op 6 juni 2013 aangenomen motie-Bergkamp/Van Dijk (TK 28 547 nr. 113) heb ik de NZa verzocht onderzoek te doen naar eventuele knelpunten in het vervoer van en naar de dagbesteding voor rolstoelgebruikers en kinderen met een AWBZ-indicatie. Op basis van de resultaten van dit onderzoek heb ik voor deze groepen besloten € 25 mln. extra beschikbaar te stellen. Hierover heb ik uw kamer bij brief van 11 oktober 2013 bericht (TK 25 847 nr. 119). Overigens heb ik naar aanleiding van uw vragen aan Zorgverzekeraars Nederland de vraag gesteld of de zorgkantoren het beeld hebben dat er fricties zijn tussen instellingen en cliënten bij dagbesteding en vervoer, die op meer wijzen dan incidenten. Zorgverzekeraars Nederland laat bij brief van 31 oktober 2013 weten dat de maatregelen rond de tarieven vervoer onrust en onzekerheid met zich mee brengen. Partijen zijn naar het oordeel van ZN in de fase dat zij zoeken naar een nieuw evenwicht met de nieuwe tarieven. Signalen daarover, overigens ook signalen met creatieve goede oplossingen, bereiken de zorgkantoren. Het aantal signalen en klachten is echter beperkt. Wanneer deze klachten bij zorgkantoren binnenkomen, worden die met desbetreffende aanbieders/partijen besproken en wordt gezocht naar oplossingen. Vooralsnog concluderen zorgkantoren dat het om incidenten gaat en zijn er geen signalen die structureel of grootschalig lijken te zijn. Ik blijf de praktijk goed volgen.
Hoeveel dagbestedingscentra zijn het afgelopen jaar gesloten door de bezuinigingen op het vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat steeds meer mensen met een (ernstige) beperking niet meer naar hun dagbesteding kunnen, doordat er fors bezuinigd is op het vervoer daar naartoe? Is dit conform uw visie om Nederland om te toveren in een participatiesamenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u dat mensen kunnen deelnemen aan de samenleving als u deze mensen hiertoe alle mogelijkheden ontneemt? Bent u bereid deze bezuinigingen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u uw eerdere uitspraken waarin u zegt dat dagbesteding een AWBZ-aanspraak is, dus een recht, en dat het vervoer naar een dagbesteding dus altijd mogelijk moet zijn? Waarom staat u toe dat het recht op zorg van mensen nu gewijzigd wordt, waardoor velen niet meer naar de dagbesteding kunnen?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich tevens uw eerdere uitspraken dat er 69% minder geld is, en dat dit geen voldoende argument is voor het feit dat het vervoer dan niet meer mogelijk is? Hoe verklaart u dan dat er vele mensen zijn die geen, minder of andere dagbesteding hebben gekregen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
In het algemeen overleg van 26 maart 2013, sprak mevrouw Van Gesthuizen haar zorg uit over het mogelijk verlies van dagbesteding voor cliënten. Instelling Odion had haar er attent op gemaakt dat zij 69% minder aan inkomsten voor vervoer zou krijgen met de nieuwe normtarieven.
In haar recente rapportage van 16 september 2013 geeft de NZa aan dat de instellingen tal van maatregelen nemen om vervoer efficiënter te organiseren. Een substantiële daling van het budget voor vervoer hoeft dus niet te betekenen dat vervoer niet meer mogelijk is.
Daarnaast worden er in de gehandicaptensector in algemene zin positieve exploitatieresultaten geboekt en neemt het eigen vermogen gemiddeld toe (gemiddelde solvabiliteit van 24,2% per 2007 naar 37,3% in 2012). Dit ondersteunt mijn conclusie dat er geen belemmeringen zijn om een goed aanbod van dagbesteding en vervoer te organiseren.
Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 t/m 6.
Herinnert u tevens uw eerdere uitspraak dat zorgkantoren en zorgaanbieders eraan gehouden zijn om het vervoer te leveren, omdat vervoer een aanspraak is in het kader van de AWBZ? Zo ja, waarom heeft u niet eerder ingegrepen, nu blijkt dat zorgaanbieders en zorgkantoren zich hier niet aan gehouden hebben? Zo nee, vindt u het welzijn van deze mensen dan niet belangrijk genoeg?
De passende dagbesteding en het vervoer waren en blijven aanspraken. Het is aan het lokaal overleg om passende dagbesteding en vervoer te organiseren. Mij hebben tot op heden geen signalen bereikt, die op meer dan incidentele fricties tussen cliënten en instellingen duiden.
Erkent u dat het gaat om vaak kwetsbare en afhankelijke mensen die gebruik maken van vervoer van en naar de dagbesteding, en dat zij niet altijd kunnen opkomen voor hun aanspraak op vervoer, en dus hun recht op zorg? Zo ja, hoe gaat u dat oplossen? Zo nee, waarom niet?
Passende dagbesteding en het vervoer zijn aanspraken en daar hebben cliënten recht op. Daar kunnen hun vertegenwoordigers en ook de zorgkantoor zo nodig in bemiddelen. Cliënten of vertegenwoordigers die er niet uitkomen met de instellingen, kunnen zich tot het zorgkantoor te wenden. Wanneer belangenorganisatie van cliënten signalen van ontevreden cliënten krijgen, kunnen zij deze cliënten doorverwijzen naar de zorgkantoren om te bemiddelen.
Wie hebben aanspraak gedaan op de knelpuntenpot van € 25 miljoen, en hoe is dit beoordeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de NZa hebben ca. 152 instellingen aanvragen voor € 45 mln. aanvragen gedaan op de extra € 25 mln. voor 2013. De NZa heeft deze aanvragen naar rato verdeeld. Dat leidt tot een tarief tussen de € 15 en € 16.
In de komende jaren kunnen zorgkantoren dit bedrag zo gebruiken dat daar waar € 19,– nodig is dit daadwerkelijk als tarief kan worden gegeven. Omgekeerd geldt dat daar waar dit niet nodig is – bijvoorbeeld als een groep kinderen met een busje een kilometer verderop naar de dagbesteding wordt gebracht – een lager tarief dan € 19 per kind wordt afgesproken.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken dat vervoer een aanspraak is waarvoor geen eigen bijdrage verschuldigd is, en dat het niet de bedoeling is dat zorginstellingen de maatregel afwentelen op cliënten? Waarom staat u het toe dat mensen zelfs € 2.000 moeten betalen voor het vervoer van hun kinderen naar de dagbesteding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Passende dagbesteding en het vervoer ernaartoe zijn aanspraken. Daarin bemiddelt zo nodig het zorgkantoor. Als een cliënt een andere wens heeft, ook al is hem een aanbod voor passende dagbesteding gedaan, en aanbieders van dagactiviteiten geen ander aanbod willen doen, dan kan een cliënt ervoor kiezen, om een aanvullende afspraak met een aanbieder te maken. Dat kan ook in de vorm van een eigen bijdrage zijn.
Hoeveel zorginstellingen vragen onterecht een eigen bijdrage voor vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Bij de NZa, die een meldpunt heeft voor onterechte betalingen, zijn geen meldingen gedaan van onterechte eigen bijdragen voor vervoer van en naar de dagbesteding. Een onderzoek daarnaar heeft dus nu geen toegevoegde waarde.
Hoeveel meldingen zijn bij de Nederlandse Zorgautoriteit binnengekomen, en wat is hiermee gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Welke verschillen heeft u geconstateerd in het aanbod van dagbesteding in steden en dunbevolkte regio’s met betrekking tot de bezuiniging op het vervoer van en naar de dagbesteding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Instellingen nemen volgens het onderzoek dat recent door de NZA (16 september 2013) is gedaan verschillende maatregelen om het vervoer efficiënter te organiseren. Daarvan hebben er een aantal invloed op het aanbod van dagbesteding, zoals het dichter bij huis organiseren (in het geval een instelling meerdere locaties heeft) en het beperken van tussentijdse vervoersbewegingen, waarbij de dagbesteding gedurende de gehele dag op dezelfde locatie wordt aangeboden. Ook differentiatie van tarieven kan een oplossing bieden.
Hoeveel zorginstellingen vervoeren mensen met een (ernstige) beperking niet meer naar de dagbesteding, maar laten hen thuiswerk doen? Vindt u dit terecht?
Mensen hebben het recht op passende dagbesteding en vervoer, als ze daarvoor zijn geïndiceerd. Als datgene wat in de vraag als thuiswerk wordt omschreven een passende dagbesteding is, zie ik daarin geen bezwaar. Indien cliënten of hun vertegenwoordigers ontevreden zijn over het aanbod, kunnen zij het zorgkantoor vragen daar in te bemiddelen. Ik heb geen zicht op de aantallen op individueel niveau.
Hoeveel mensen zijn gedwongen veranderd van dagbesteding en/of de locatie van dagbesteding door de bezuiniging op het vervoer van en naar de dagbesteding? Vindt u dit terecht?
Er kan een verschil zijn tussen passende en gewenste dagbesteding. Zolang een wisseling van dagbesteding in overleg gaat tussen de cliënt, zijn vertegenwoordigers en de instelling en het nieuwe aanbod is eveneens passend, vind ik dit geen probleem. Overigens kan een cliënt naar een andere aanbieder gaan, als hij ontevreden is over de dagbesteding of het zorgkantoor verzoeken ander aanbod in te kopen. Ik heb geen zicht op de aantallen wisselingen op individueel niveau.
Is deze kaalslag gepland of voorzien beleid, met het oog op uw voorgenomen bezuiniging wanneer de begeleiding overgeheveld wordt naar gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de transitie naar de nieuwe Wmo goed te laten verlopen, heb ik samen met de VNG het Transitiebureau ingesteld dat gerichte ondersteuning biedt aan gemeenten. Binnenkort laat het Transitiebureau een handreiking uitkomen over hoe het vervoer naar en van de dagbestedinglocatie het beste kan worden georganiseerd, zodat gemeenten zich goed kunnen voorbereiden op deze taak.
Heeft u hierover al afspraken gemaakt met gemeenten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Het bericht dat ziekenhuizen blind zijn voor geweld tegen kinderen |
|
Marith Volp (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat ziekenhuizen blind zijn voor geweld tegen kinderen?1
Ja.
Is het waar dat veel gevallen van kindermishandeling in ziekenhuizen nog steeds niet gesignaleerd worden? Zo ja, hoe verklaart u het feit dat ziekenhuizen geweld tegen kinderen onvoldoende melden? Zo nee, waar blijkt dat uit?
In het jaarverslag van het AMK over 2012 wordt gemeld dat het aantal adviesvragen door ziekenhuispersoneel in 2012 opnieuw het sterkst is gestegen. In 2012 bedraagt het aantal adviesvragen ruim 5.000. Het AMK geeft aan dat deze stijging een gevolg is van een intensievere samenwerking tussen ziekenhuizen en AMK’s en dat ziekenhuizen aandachtsfunctionarissen kindermishandeling hebben aangesteld. Het AMK constateert verder in zijn jaarverslag dat ook een stijgende lijn is te zien in het aantal meldingen dat leidt tot een onderzoek. In 2012 zijn ruim 1.500 meldingen gedaan door ziekenhuizen. Sinds 2005 is dat bijna verviervoudigd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er in ziekenhuizen sprake is van een toenemend bewustzijn en groeiende actiegerichtheid. Maar het kan en moet nog beter. Ik blijf daarom ook de komende jaren inzetten op betere signalering van kindermishandeling en het vaker actie ondernemen bij signalen van kindermishandeling. Om dat te bereiken is per 1 juli 2013 de wet meldcode ingevoerd. Deze wet verplicht organisaties, waaronder ziekenhuizen, om te beschikken over een meldcode. De meldcode maakt professionals duidelijk wat ze moeten doen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, om uiteindelijk te komen tot een zorgvuldig besluit over het zelf hulp organiseren dan wel melden.
Ook de sector zelf neemt hierin zijn verantwoordelijkheid. De sector heeft de veldnorm huiselijk geweld en kindermishandeling voor de ziekenhuizen ontwikkeld. Deze is in juni 2013 vastgesteld en verspreid onder de ziekenhuizen voor implementatie. Het doel van de veldnorm is zorgen dat voor elke partij in het ziekenhuis duidelijk is wat van wie verwacht mag worden aan taken en verantwoordelijkheden als sprake is van kindermishandeling en/of huiselijk geweld. De veldnorm wordt door de IGZ opgenomen in het reguliere toezicht.
Op 3 september 2013 is het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over invoering van de meldcode naar uw Kamer gestuurd. De Inspectie concludeert dat de invoering van de meldcode varieert voor de verschillende zorgsectoren maar nog onvoldoende is. Ook de scholing van medewerkers moet beter. De inspectie gaat in 2014 vanuit haar reguliere toezicht na of gezondheidszorginstellingen de meldcode gebruiken en zorgmedewerkers scholen. Bij niet of onvoldoende gebruiken van de meldcode of onvoldoende scholing gaat de inspectie over tot handhaving.
Scholing is nodig om te zorgen dat professionals zich bewust zijn van hun belangrijke rol in het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling en daarvoor over de benodigde kennis beschikken. Ik heb u 15 juli 2013 mijn Plan van aanpak GIA in opleidingen toegezonden [Kamerstukken II, 33 400-XVI nr. 157]. Met dit Plan van aanpak wil ik beroepsopleidingen, waaronder medische opleidingen, stimuleren structureel aandacht te schenken aan geweld in afhankelijkheidsrelaties. Op die manier leren de toekomstige professionals in de schoolbanken al hoe onder andere kindermishandeling te signaleren en hoe zij het gesprek met ouders kunnen aangaan.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat ziekenhuizen jaarlijks duizenden gevallen van kindermishandeling over het hoofd zien, ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren om professionals, die grote moeite hebben met het melden van kindermishandeling, vaker te laten ingrijpen bij signalen van kindermishandeling? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om professionals bewust te maken van de belangrijke rol die zij kunnen vervullen bij het opsporen van geweld in en rondom de omgeving van een kind? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de landelijke invoering van de verplichte kindcheck voor alle spoedeisende hulpafdelingen in ziekenhuizen, bij ambulancediensten en huisartsenposten? Is de motie Van der Burg/Hilkens reeds uitgevoerd?2 Zo ja, op welke wijze?
In het besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van 16 juli 2013 is de kindcheck opgenomen als verplichte minimumeis voor professionals die werkzaam zijn in onder meer de gezondheidszorg. Met het voorschrijven van de verplichte kindcheck en het vereiste dat bij twijfel over de veiligheid van het kind het AMK geraadpleegd moet worden, wordt uitvoering gegeven aan de motie Van der Burg/Hilkens. Om de implementatie van de kindcheck te ondersteunen wordt momenteel een handleiding ontwikkeld in overleg met de betrokken branche- en beroepsorganisaties en kennisinstituten. Voor de implementatie van de kindcheck op spoedeisende hulpafdelingen in ziekenhuizen, ambulancediensten en huisartsenposten zijn aanvullende acties ingezet. Er wordt nu een nul-meting voorbereid, er is ondersteuning beschikbaar, organisaties die achterblijven worden actief benaderd en er wordt in 2015 een eindmeting verricht om te bepalen of de kindcheck goed is ingevoerd.
Daarnaast ziet de IGZ toe op invoering van de kindcheck als wettelijke minimumeis van de meldcode bij haar reguliere toezicht.
Gesprek met verzekeraars over schending van persoonlijke levenssfeer bij overdracht van medische gegevens bij verzuimbegeleiding |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van het Verbond van Verzekeraars «Uitwisseling verzuimgegevens beter borgen»?
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Heeft u al een gesprek gevoerd met het Verbond van Verzekeraars en/of andere partijen die betrokken zijn bij schending van regels voor de omgang van medische gegevens?1
Op 16 september j.l. heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de DG Participatie en Inkomenswaarborg van mijn ministerie en de directeur van het Verbond van Verzekeraars. Daarbij heeft de laatste namens de verzekeringssector zijn excuses aangeboden voor de geconstateerde schendingen van de privacyregels. Mijn ambtenaren hebben op 23 september 2013 informeel overlegd met partijen uit het veld. Aanwezig waren vertegenwoordigers van het ministerie van SZW, het ministerie van VWS, de Inspectie SZW, OVAL, NVAB en CBP. Aan de voorkant was duidelijk dat betrokken partijen erkennen dat de werkwijze niet altijd in overeenstemming met privacy regelgeving is en dat de werkwijze in lijn met regelgeving moet worden gebracht.
In het overleg is het belang nog eens gewisseld dat alle partijen betrokken bij verzuim werken in overeenstemming met de geldende privacy regelgeving.
Wanneer heeft het gesprek plaats gevonden en welke partijen zaten aan tafel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er besproken en wat is er afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen werkgevers en werknemers ervan uitgaan dat zij niet langere te maken zullen krijgen met schending van de regels voor het omgaan met medische gegevens? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Betrokken partijen erkennen dat er fouten zijn gemaakt en nemen maatregelen om dit in de toekomst te voorkomen. Ik verwacht van hen dat zij zodanig de zaken op orde stellen dat werkgevers en werknemers niet meer met schending van de wet- en regelgeving omtrent medische gegevens te maken krijgen.
Wat betekent de volgende zinsnede in het persbericht van het Verbond van Verzekeraars: «Waar onvolkomenheden zijn gebleken, nemen betrokken maatschappijen passende maatregelen, waarbij voor een goede implementatie wel enige tijd moet worden genomen»? Waaruit bestaat die implementatie? Waarom kost het deze maatschappijen tijd om de regels na te leven?
De tekst waar u aan refereert is een tekst van het Verbond van Verzekeraars (VvV). Het VvV heeft laten weten dat zij hun leden hebben opgeroepen om de procedures binnen de eigen organisatie kritisch tegen het licht te houden en te toetsen. Verzekeraars zullen passende maatregelen nemen afhankelijk van de uitkomst hiervan. Ik hecht er belang aan dat dit zorgvuldig gebeurt en alle mogelijke fouten worden opgespoord en hersteld. Het is voorstelbaar dat dit proces van opsporen enige tijd kost. Tegelijkertijd vind ik dat dit hoge prioriteit moet krijgen en ik roep de verzekeraars daarom op om zo snel mogelijk maatregelen te treffen.
Het bericht dat Franse wijnen vol gif zitten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Franse wijnen zitten vol gif»?1
Ik vind de berichtgeving in de Standaard2 ongenuanceerd. Er wordt onterecht gesteld dat er geen wettelijke normen (de maximale residulimiet: MRL) bestaan die van toepassing zijn op residuen van gewasbeschermingsmiddelen in wijn. Tevens wordt gesuggereerd dat dit tot risico's voor de volksgezondheid leidt. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) meet jaarlijks residuen in wijn op de Nederlandse markt en er zijn geen aanwijzingen dat er een risico is voor de Nederlandse consument.
Gelden de onderzoeksresultaten van de Franse «consumentenbond» Que Choisir ook voor de in Nederland te verkrijgen Franse wijnen? Zo ja, wat zijn de risico’s voor de volksgezondheid in Nederland als gevolg van de verontreiniging van Franse wijnen met landbouwgif? Zo nee, waarom niet?
De NVWA voert jaarlijks een onderzoek uit naar residuen in wijn en de resultaten wijzen niet op risico's voor de volksgezondheid. Sinds 2008 zijn 373 wijnen onderzocht. In slechts 4 gevallen is een afwijking aangetroffen. Het betrof hier 4 Nederlandse wijnen die als biologisch werden verkocht maar toch residuen bleken te bevatten. Tegen de producent van deze wijnen is opgetreden.
Hoe verhoudt de Nederlandse regelgeving zich tot de Franse en welke gevolgen heeft dat voor Franse wijnen die in Nederland op de markt verkrijgbaar zijn? Welke rol speelt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierbij?
Er zijn MRL's vastgesteld voor residuen op wijndruiven. Deze MRL's zijn in alle Lidstaten van toepassing. Deze limieten zijn ook van toepassing op wijn als daarbij een verwerkingsfactor wordt toegepast. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in 2007 een verwerkingsfactor van 1,4 afgeleid (er is 1,4 kg druiven nodig voor 1 kg wijn). In het meerjarig controleprogramma van de EU voor residuen (Verordening (EU) nr. 788/20123) staat dat voor wijn uit druiven een verwerkingsfactor van 1 kan worden toegepast. De NVWA past in het toezicht deze laatste factor toe. Dit betekent dat de MRL voor wijndruiven één op één wordt toegepast op wijn.
Welke stappen heeft u ondernomen, of gaat u ondernemen, om te zorgen dat de Nederlandse consument geen gezondheidsrisico loopt?
De NVWA doet jaarlijks onderzoek naar residuen in wijn. Er zijn daarbij geen aanwijzingen dat er sprake is van enig gezondheidsrisico. Omdat de MRL's voor wijndruiven zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven ook toegepast kunnen worden op wijn, zie ik geen aanleiding om in te zetten op MRL's die specifiek voor wijn zijn vastgelegd.
Bent u bereid om u in Europees verband in te zetten voor het stellen van een maximum aan bestrijdingsmiddelen in wijn? Zo ja, op welke wijze concretiseert u deze inzet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er meer producten in Nederland verkrijgbaar die een risico vormen door gebrekkige regelgeving in het land van herkomst? Zo ja, welke producten betreft het en welk beleid voert u op deze producten? Zo nee, waar baseert u dat op?
De NVWA controleert steekproefsgewijs op residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen op de Nederlandse markt. Hiervoor meet de NVWA jaarlijks residuen in 4.500 monsters. Uit de meest recente rapportage4 blijkt dat overschrijdingen vooral worden gevonden in groente en fruit uit gebieden buiten Europa en dan met name uit Zuidoost-Azië, China, Kenia, Suriname, Turkije en de Dominicaanse republiek. Dit leidt er toe dat de risicoproducten uit deze landen extra in de gaten worden gehouden. Over de vraag of deze bevindingen te maken hebben met gebrekkige regelgeving in het land van herkomst zijn geen goede conclusies te trekken.
De NVWA bemonstert een deel van de steekproef risicogestuurd en een deel is representatief voor een product of productgroep. Ook bij de representatieve bemonstering worden producten die regelmatig overschrijdingen van de MRL’s geven vaker bemonsterd dan producten waar zelden iets mee is. De NVWA heeft zo een goed beeld van de daadwerkelijke risicoproducten.
Ik ben tevreden over de werkwijze en inzet van de NVWA op dit gebied.
Handhaving alcoholleeftijd |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen »18-minner kan blijven drinken» en «drankcontrole traag op gang»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Herkent u het in de artikelen geschetste beeld dat gemeenten vanaf 1 januari 2014 zich bij hun handhaving zullen concentreren op 16-minners, en de teugels voorlopig laten vieren bij de groep daarboven? Zo ja, welke signalen heeft u hierover ontvangen? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Zoals ik ook heb gesteld in mijn antwoord op de Kamervragen van het lid Rebel (d.d. 23 september 2013) is mijn beeld dat gemeenten hun taak om toe te zien op de naleving van de leeftijdsgrenzen verschillend oppakken. Een aantal gemeenten zet momenteel fors in op de handhaving van de leeftijdsgrens, zoals Utrecht en Rotterdam. Andere gemeenten zitten nog in een overgangsfase. Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten vanaf 1 januari 2014 de teugels zullen laten vieren wat betreft de 16- en 17- jarigen.
Deelt u de mening dat, zodra de nieuwe wettelijke leeftijdsgrens van 18 jaar geldt voor het aankopen van alcohol, deze grens ook adequaat gehandhaafd moet worden?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u voorts de mening dat het voor de maatschappelijke acceptatie van de nieuwe alcoholleeftijd noodzakelijk is dat gemeenten ook daadwerkelijk die leeftijd gaan handhaven? Zo nee, waarom niet?
Handhaving is een belangrijk middel voor de acceptatie van de nieuwe alcoholleeftijd, maar zeker niet het enige middel, net zo min als gemeenten de enige partij zijn om de nieuwe maatschappelijke norm te realiseren. Voor een goede naleving van de leeftijdsgrens doe ik een beroep op alle partijen, zowel gemeenten als verstrekkers, ouders en de jeugd zelf.
Dit najaar zal ik (samen met diverse partijen, zoals supermarkten, horeca, sportkantines, GGD’en, etc.) een communicatiecampagne starten om de sociale norm te versterken dat het normaal is als jongeren voor hun 18e geen alcohol drinken.
Is het signaal dat gemeenten vanaf januari 2014 zich beperken tot handhaving van de alcoholleeftijd bij 16-minners voor u aanleiding de verhoging van de alcoholleeftijd naar 18 jaar later in te laten gaan dan 1 januari 2014, op een moment waarop alle gemeenten deze nieuwe grens adequaat kunnen en zullen handhaven? Zo ja, wat wordt dan de nieuwe invoeringsdatum? Zo nee, waarom niet?
Nee, de verhoging van de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcoholhoudende drank van 16 naar 18 jaar is door de Eerste en Tweede Kamer aangenomen. Het is staand beleid, waar ik groot voorstander van ben.
Handhaving door gemeenten van de leeftijdsgrens voor verkoop van alcohol |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «18-minner kan blijven drinken» waaruit blijkt dat gemeenten aangeven, vooruitlopend op de verhoging van de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcohol naar 18 jaar per 1 januari 2014, hierop niet of nauwelijks gaan controleren?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Deelt u de mening dat handhaving van de leeftijdsgrens door gemeenten niet moet leiden tot een gebrek aan handhaving?
Ja, die mening deel ik.
Herkent u het beeld van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid dat de handhaving nu al «niet optimaal» is? Welke recente cijfers zijn voorhanden en wordt hierin ook per gemeente gekeken naar mate van handhaving?
Mijn beeld is dat de gemeenten hun taak om toe te zien op de naleving van de leeftijdsgrenzen verschillend oppakken. Een aantal gemeenten zet momenteel fors in op de handhaving van de leeftijdsgrens, zoals Utrecht en Rotterdam. Andere gemeenten zitten nog in een overgangsfase. Inmiddels zijn 230 toezichthouders aangewezen om toezicht op de Drank- en Horecawet (DHW) te houden. De verwachting is dat eind 2013 ongeveer 350 mensen zullen zijn opgeleid tot toezichthouder DHW. Gelet op de adressen die de examenkandidaten bij hun aanmelding hebben opgegeven, is het beeld dat de toezichthouders gespreid over Nederland zullen worden ingezet.
Deelt u de mening dat handhaving essentieel is om de verkoop aan 18-minners te kunnen tegengaan? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de handhaving te verbeteren?
Komen de problemen met handhaving van de leeftijdsgrens van alcohol ook voor bij de handhaving van de huidige leeftijdsgrens van 16 jaar op tabak? Hoe verwacht u dat de handhaving van de leeftijdsgrens van tabak zich ontwikkelt als deze wordt verhoogd naar 18 jaar, zoals het kabinet voorstelt?
De handhaving van de Tabakswet, dus ook van de leeftijdsgrens, gebeurt door de NVWA. Het toezicht op de Tabakswet is niet gedecentraliseerd. De problemen met de handhaving zijn enigszins vergelijkbaar met die bij alcohol, zij het dat de naleving door de jongeren zelf bij tabak heel hoog is. Dat wil zeggen dat maar weinig jongeren onder de huidige leeftijdsgrens van 16 jaar proberen tabak te kopen. Maar degenen die dat doen, slagen daar meestal wel in. De naleving van de leeftijdsgrens door tabaksverkopers is dus onvoldoende.
Van de huidige 16- en 17-jarigen rookt ongeveer een kwart dagelijks. Onder deze groep zal de spontane naleving van de leeftijdsgrens van 18 jaar in eerste instantie waarschijnlijk gering zijn. Om de handhaving te versterken, zal de NVWA vanaf volgend jaar extra capaciteit inzetten: een speciaal opgeleid team van ongeveer 45 jongere toezichthouders zullen worden ingezet bij zowel de controle op het rookverbod in de horeca als op de naleving van de (nieuwe) leeftijdsgrens.
Ik verwijs u ook naar de antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag van 26 juni 2013 (Kamerstuk 33 590, nr. 6) en de antwoorden op de Kamervragen van mw. Dijkstra van 27 mei 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2379).
Seleenvergiftiging bij zeugen en de volksgezondheidsrisico’s bij de consumptie van varkensvlees |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Mogelijke seleenvergiftiging bij zeugen», waarin wordt gesproken over verlammingen bij zeugen?1
Ja.
Heeft u aanwijzingen dat er in Nederland op grote schaal overmatige toedieningen van selenium aan zeugen plaatsvinden? Zijn er de laatste vijf jaar vaker meldingen van seleenvergiftiging bij landbouwdieren binnengekomen? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven uitgewerkt naar diersoort?
Ik heb geen aanwijzingen dat selenium op grote schaal overmatig aan zeugen wordt toegediend. De melding in mei 2013 van een mogelijke seleenvergiftiging op twee zeugenbedrijven is de enige melding van mogelijke seleenvergiftiging sinds de start van de basismonitoring dierziekten door de Gezondheidsdienst voor Dieren in 2002. Ook bij herkauwers is dit de afgelopen 10 jaar nooit gesignaleerd.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksresultaten van de Gezondheidsdienst voor Dieren, die 0,3 mg/kg seleen aantrof in het voer2, mede in het licht van het recent verschenen rapport van de European food Safety Authority3, die spreekt over een veilig gehalte van maximaal 0,2 mg Se/kg?
Het gaat om twee bedrijven waar de Gezondheidsdienst voor Dieren onderzoek heeft verricht naar zeugen met specifieke klachten. Deze klachten kunnen onder andere zijn veroorzaakt door een seleenvergiftiging, dit kon echter niet worden bevestigd met aanvullend onderzoek. Op één bedrijf bleek in overleg met de dierenarts gekozen te zijn voor een variant voer dat een wat hoger gehalte seleen bevat, namelijk 0,3 mg/kg seleen in plaats van 0,2 mg/kg. Dit gehalte ligt onder de huidige wettelijk toegestane norm van 0,5 mg/kg seleen voor diervoer. Naar aanleiding van het recente advies van de EFSA wordt door de Europese Commissie in afstemming met de lidstaten bezien of deze norm moet worden aangepast.
Is het bericht van de Gezondheidsdienst voor Dieren reden voor u om een onderzoek in te stellen naar het mengen van selenium in veevoer voor rund en varken, mede daar de European Food Safety Authority dit jaar heeft gewaarschuwd voor volksgezondheidsrisico’s bij bepaalde categorieën consumenten, die dierlijke producten eten met een te hoog gehalte van selenium (L-SeMet)? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat hier om geïsoleerde bedrijfsproblemen waartussen geen verband bestaat. Naar aanleiding van de bevindingen van de Gezondheidsdienst voor Dieren is het voer bij de voerleverancier onderzocht. Hierbij zijn geen gehalten aan seleen in het diervoer aangetroffen die de norm overschreden.
Bent u bereid de controles op mogelijk te hoge gehaltes aan selenium in varkensvlees te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de meldingen van de Gezondheidsdienst voor Dieren zijn nader onderzocht en blijken op zichzelf te staan. Daarbij zijn geen normoverschrijdingen geconstateerd en er zijn geen aanwijzingen dat deze problematiek breder speelt.
Hoe beoordeelt u het feit dat, om hoogproductieve zeugen op de been te houden, er in het voer selenium wordt toegevoegd met als risico intoxicatie? Acht u een dergelijke bedrijfsvoering verantwoord in het kader van volksgezondheid-, diergezondheid- en dierenwelzijnsrisico’s?
Seleen is een sporenelement dat dieren dagelijks nodig hebben. Seleen is nodig voor o.a. groei, weerstand en vruchtbaarheid. Omdat de hedendaagse zeug binnen verblijft, moeten belangrijke sporenelementen die normaliter uit de natuur worden opgenomen aan het voer worden toegevoegd. Bij alle toevoegingen is het zaak de maximale gehaltes voor diervoeders in acht te nemen. Dat geldt zowel voor vitamines als in dit geval voor seleen. Ik heb geen aanwijzingen dat seleen op grote schaal overmatig wordt toegevoegd (zie antwoord op vraag 2). Daarnaast zijn er ook geen aanwijzingen dat de hedendaagse fokkerij negatief van invloed is op het seleengehalte in het lichaam van zeugen, waardoor het welzijn van de zeug op dat punt niet gewaarborgd zou zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat zeugen in de intensieve veehouderij maar liefst tweemaal per jaar moeten werpen, waardoor de natuurlijke seleniumbuffer bij zeugen na de tweede worp volledig uitgeput is en zeugen zelfs een te laag seleniumgehalte in het lichaam hebben? Deelt u de mening dat de intensieve productie van biggen de gezondheid en het welzijn van de zeugen in gevaar brengt? Zo ja, wat gaat u doen om deze praktijk een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat in de huidige varkensfokkerijen een zeug reeds na twee tot tweeënhalf jaar wordt afgevoerd en vervangen wordt wegens slechte voortplanting, slecht beenwerk (kreupelheid), ziekte of sterfte, terwijl in de jaren ’70 een zeug nog zo'n vijf tot acht jaar meeging? Vindt u hoogproductieve zeugen passen binnen uw visie op veilig voedsel en een duurzame, diervriendelijke veehouderij met robuuste dieren? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel een einde komt aan deze ernstige aantasting van de gezondheid en het welzijn van de zeugen?
Het management op zeugenbedrijven moet erop gericht zijn de gezondheid en het welzijn van de zeug te borgen, of een zeug nu 2, 3 of 5 jaar oud wordt. Er bestaat een spreiding tussen bedrijven ten aanzien van het vervangingspercentage en de redenen waarom men zeugen vroegtijdig moet vervangen. Projecten die opgestart zijn in het kader van groepshuisvesting drachtige zeugen en het project vitale biggen besteden aandacht aan het bevorderen van de levensduur en de levenskwaliteit van de zeug. Immers, hoe gezonder de zeug hoe economisch vitaler en duurzamer het bedrijf.
Verzekeraars die werkgevers chanteren om medische gegevens van werknemers door te spelen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat verzekeraars de privacy van werknemers schenden?1
Het artikel en de uitzending van ZEMBLA waaraan dit artikel refereert ken ik. Ik heb tot mijn spijt moeten constateren dat bij verzuimbegeleiding niet altijd in overeenstemming met privacyregels wordt gewerkt. Ik deel de mening dat werknemers er te allen tijde op moeten kunnen vertrouwen dat hun medische gegevens vertrouwelijk worden behandeld. Een goede vertrouwensband tussen werknemer en arbo of verzuimarts enerzijds, maar ook tussen werknemer en werkgever anderzijds is van belang voor een goede en duurzame terugkeer op de werkvloer bij ziekte. Er zijn veel arbodiensten en verzuimbedrijven die wel zorgvuldig omgaan met privacyregels. Negatieve voorbeelden, zoals deze in het artikel en de uitzending van ZEMBLA naar voren komen, dragen echter niet bij aan het vertrouwen.
Deelt u de mening dat werknemers er te allen tijde op moeten kunnen vertrouwen dat hun medische gegevens niet in handen komen van derden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een goede vertrouwensband tussen werknemer en arbo of verzuimarts enerzijds, maar ook tussen werknemer en werkgever anderzijds van belang is voor een goede en duurzame terugkeer op de werkvloer bij ziekte? Deelt u ook de mening dat dergelijke negatieve voorbeelden, zoals deze in dit artikel naar voren komen, niet bijdragen aan dit vertrouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) dat het dreigen door verzekeraars met het niet uitkeren van de uitkering chantage is en dat het hier gaat om een uitlokking van iets onrechtmatigs?
Het is onwenselijk dat verzekeraars van werkgevers informatie vragen die vanuit privacyoverwegingen niet mag worden verstrekt. En dus is het ook onwenselijk dat het verkrijgen van die informatie als voorwaarde wordt gesteld voor het verstrekken van de uitkering. Ik kan mij voorstellen dat werkgevers hierdoor dwang voelen om die informatie toch te verstrekken. Dit is onwenselijk en het is van belang dat er een eind komt aan deze praktijk.
Deelt u de mening dat werkgevers door een dergelijke handelwijze zich gedwongen kunnen voelen om medische gegevens bij werknemers of arbodiensten te ontlokken en dat zij daarmee gedwongen worden tot handelen in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de huidige wetgeving werknemers voldoende beschermt tegen onrechtmatige uitwisseling en opslag van hun persoonlijke en medische gegevens? Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze die bescherming kan worden verbeterd?
Zieke werknemers moeten zich veilig voelen, als het gaat om hun persoonlijke en medische gegevens. Ik betreur het dat dit kennelijk nu niet altijd het geval is en vind het dan ook van groot belang dat daar snel verandering in komt.
De regels die gelden met betrekking tot de privacybescherming zijn helder. Betrokkenen zijn het er immers over eens dat er in de geschetste gevallen sprake is van een werkwijze in de praktijk die niet in overeenstemming is met de privacyregels. Het gaat er dus om dat de uitvoeringspraktijk van betrokken partijen gewijzigd wordt en in overeenstemming wordt gebracht met de privacyregelgeving.
Los van de vraag of hier sprake is van een incidenteel of een structureel probleem, is voor mij evident dat de oplossing hiervan ligt in het aanpassen van de handelwijze van verzekeraars zelf. Het Verbond van Verzekeraars (VvV) erkent dat er verzuimverzekeraars zijn die op dit terrein fouten hebben gemaakt en roept haar leden op om de werkwijze aan te passen. Het VvV heeft aangegeven dat verzekeraars passende maatregelen zullen nemen om de afspraken met betrekking tot de informatie-uitwisseling beter te borgen. Ik zal het VvV vragen mij op de hoogte te houden van de voortgang hiervan, zodat dergelijke uitvoeringspraktijken in de toekomst worden voorkomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak in het artikel dat het hier gaat om een structureel probleem? Deelt u de mening dat wanneer een verzekeraar zelf aangeeft dat het om een structureel probleem gaat, het niet alleen aan de verzekeraars zelf gelaten kan worden om deze misstanden op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid toezicht te houden op het handelen van verzekeraars om te bezien of zij hun leven inderdaad beteren en wanneer hier geen verbetering in optreedt, stappen te ondernemen?
Het toezicht op naleving van privacyregelgeving is reeds georganiseerd. Dit toezicht is belegd bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP).
In hoeverre is de rol en het handelen van verzekeraars onderdeel van de adviesaanvraag aan de Sociaal Economische Raad (SER) over de toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg?
De rol en het handelen van verzekeraars is geen expliciet onderdeel geweest van de adviesaanvraag aan de SER.
In hoeverre is het College Bescherming Persoonsgegevens in staat om effectief op te treden tegen deze misstanden?
Ja. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) is in staat om effectief op te treden tegen deze misstanden. Dit is geborgd in de taken en bevoegdheden van het CBP.
De verstrekking van medisch noodzakelijke merkmedicijnen door een groep van apotheken |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de voorwaarden waaronder Spanhoff/BENU apotheken merkmedicijnen, waarvan de voorschrijvend arts heeft aangegeven dat deze medisch noodzakelijk zijn, verstrekt aan patiënten?1
Allereerst wil ik opmerken het niet aan mij is om de voorwaarden te beoordelen die de Spanhoff-groep hanteert ten aanzien van «medische noodzaak». Dat is een taak van toezichthouders zoals de Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Voor het beslechten van verstrekkingsgeschillen staat een specifieke procedure open bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekering. Daarnaast is de onderhands verstrekte e-mail bijna anderhalf jaar geleden verstuurd en is de inhoud daarvan wellicht niet meer actueel. Om deze twee redenen past mij terughoudendheid in mijn reactie.
Is regel 4 niet in strijd met de wet omdat daar gesteld wordt dat de apotheker de voorschrijvend arts kan overrulen en kan bepalen of een merkpreparaat al dan niet medisch noodzakelijk is? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit niet zo is?
Ik kan dit in zijn algemeenheid niet beoordelen. Een en ander is mede afhankelijk van de afspraken die apotheekhoudenden, artsen en zorgverzekeraars met elkaar hierover hebben gemaakt. In de op 18 september 2013 beantwoorde vragen (2013Z16189) van het lid Van Gerven (SP) heb ik hierover onder meer aangegeven:
Wat vindt u van het beleid dat apothekers van de leiding geen merkgeneesmiddelen bij patiënten thuis mogen bezorgen, maar wel als het gaat om generieke middelen? Wat vindt u ervan dat deze apotheken geen merkpreparaten op voorraad mogen hebben om zo een drempel op te werpen voor patiënten die door deze praktijk noodgedwongen weer opnieuw naar de apotheek moeten voor hun medicatie? Is dit geen vorm van machtsmisbruik?
Een dergelijk beleid zou niet erg klantvriendelijk zijn en kan mogelijk in strijd zijn met de contracten die de Spanhoff-groep heeft afgesloten met zorgverzekeraars. Een patiënt /verzekerde kan om die reden bijvoorbeeld ook beslissen om geneesmiddelen af te nemen van een apotheek die wel thuisbezorgt.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat bij het verstrekken van een merkpreparaat dit de apotheek «zomaar honderden euro’s» kan kosten? Is het preferentiebeleid in deze situatie niet een perverse prikkel die strijdig is met het belang van patiënten om die medicijnen te krijgen die noodzakelijk zijn?
Deze vraag is ook aan de orde gekomen in de op 18 september 2013 beantwoorde vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 29) van het lid Van Gerven (SP). In die antwoorden is aangegeven:
Is het waar dat bij deze apotheken ook niet-apothekers recepten nakijken en vervolgens privacygevoelige zaken – inclusief medisch geheim – naar recepten@spanhoff.nl gestuurd worden, welke mailbox wordt beheerd door een ict-er, familielid van de directie van Spanhoff die niet BIG-geregistreerd is? Is het waar dat deze persoon met het receptnummer kan inloggen bij CHA-online (= declaratiesysteem van apothekers) en hij zodoende alle medicatie die een patiënt gebruikt kan inzien? Zo ja, wat vindt u van deze situatie?
Ik weet niet of dit waar is. In de e-mail wordt geen melding gemaakt wie welke mailbox beheert.
Bent u bereid om in te grijpen in deze situatie waarbij kennelijk financiële motieven het patiëntenbelang schaden? Zo nee, waarom niet?
Nee, hier is geen rol voor VWS weggelegd maar voor de specifieke toezichthouders. Zie verder de antwoorden op de vragen 1, 2 en 4.
Experimenten met cannabisverstrekking |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Ministerie levert wiet Utrechtse proef»1 en «Wietexperiment nu al op losse schroeven»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het geen gemeentelijke taak is opdrachtgever te zijn van een volksgezondheidsexperiment zoals het door de gemeente Utrecht voorgestelde GGZ-behandelexperiment? Deelt u de mening dat alleen daarom al het Bureau Medicinale Cannabis van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen wiet voor dit experiment moet leveren? Zo nee, welke voorwaarden stelt u voor het leveren van wiet voor een Utrechts experiment met hasjverstrekking aan mensen met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen en een ernstige cannabisafhankelijkheid?
Er is nog geen aanvraag voor een Opiumwetontheffing ingediend voor een experiment (van een behandeling) waarbij cannabis wordt verstrekt aan patiënten met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen en een ernstige cannabisverslaving. Vragen met betrekking tot dit experiment kunnen wij daarom op dit moment niet beantwoorden. Overigens is het nu ook al mogelijk medicinale cannabis voor te schrijven ten behoeve van patiënten in het kader van hun behandeling. Een eventuele aanvraag zal ik toetsen aan de daarvoor geldende criteria. Deze criteria zijn in overeenstemming met internationale verdragen.
Wordt in het voorgestelde experiment alleen de acceptatie van bepaalde cannabisvarianten onderzocht of ook de werking?
Zie antwoord vraag 2.
Is het voorgestelde experiment alleen gericht op het dempen van psychotische symptomen of stelt u, in het geval u toestemming verleend voor dit experiment, ook nadrukkelijk de voorwaarde dat het experiment gericht moet zijn op het afbouwen van het gebruik en gebruikers afhelpen van de verslaving?
Zie antwoord vraag 2.
Welke aantoonbare bewijzen zijn er voor de werking van het voorgenomen experiment bij mensen met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het aangekondigde experiment nog niet goedgekeurd is door de hiervoor ingestelde ethische commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het experiment ook in het licht van internationale verdragen getoetst moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er momenteel geen onderzoek wordt gedaan naar een methode om te zorgen dat de doelgroep van het beoogde experiment van de verslaving af kan worden geholpen?
Lopende onderzoeken naar een methode waarbij patiënten met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen in combinatie met ernstige cannabisafhankelijkheid van hun verslaving af kunnen worden geholpen zijn ons niet bekend.
Deelt u de mening dat de volksgezondheid het beste gediend is als het cannabisgebruik wordt teruggedrongen?
De volksgezondheid is het best gebaat bij het huidige Nederlandse drugsbeleid. Dat beleid is gericht op het beschermen van de volksgezondheid en het voorkomen van gezondheidsschade, onder andere door voorlichting, educatie en preventie en door de scheiding van markten van softdrugs en harddrugs.
Deelt u de mening dat de door de Social Cannabis Club Domstad (SCCD) voorgestane besloten wietclub niet voldoet aan het belang van de volksgezondheid aangezien het gezonder is geen cannabis te gebruiken?
Het Bureau Medicinale Cannabis heeft op 8 oktober een ontheffingsaanvraag van de Stichting Social Cannabis Club Domstad ontvangen en zal deze aanvraag binnenkort beoordelen.
Hoe verhoudt het experiment met de SCCD zich tot uw eerdere stelling dat internationale verdragen hiervoor geen ruimte geven?
Zie antwoord vraag 10.
De aanpak van de productie van GHB en de verkoop van grondstoffen hiervoor |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Grondstof GHB moet op harddrugslijst»1 en het bericht «OM en politie ten strijde tegen online GHB-grondstof»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de drug GHB?3 4
Ja.
Deelt u de mening van de landelijk officier synthetische drugs van het Openbaar Ministerie (OM) dat GBL, de grondstof van de drugs GHB, op lijst 1 van de Opiumwet moet komen zodat de handel en productie van GHB beter aangepakt kan worden?
De quick scan van de Coördinatiecommissie Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) naar het problematisch gebruik van GBL is nog niet afgerond. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verwacht het rapport in november te ontvangen. Hij heeft de CAM, waarin ondermeer de politie en het openbaar ministerie (OM) deelnemen, tevens gevraagd hem op basis van de resultaten van de quick scan te adviseren over een eventuele aanpassing van het beleid. Op grond van dit advies zullen wij ons beraden over de vraag of er aanleiding bestaat om stappen te nemen. Wij achten het niet wenselijk hierop vooruit te lopen. Wel herhalen wij dat het plaatsen van GHB op lijst I van de Opiumwet tot gevolg heeft gehad dat onder omstandigheden strafrechtelijk kan worden ingegrepen op grond van artikel 10a Opiumwet als GBL wordt verhandeld met het oog op het produceren van Opiumwetmiddelen. Daarbij bieden zowel de zuiverheidsgraad, de hoeveelheid, de aard van de afnemer (al dan niet een bekend industrieel bedrijf) of de klantenkring aanknopingspunten om verdachte transacties op te sporen en te vervolgen.
Bent u nog steeds van mening dat het niet wenselijk is dat Nederland, net zoals Australië en de Verenigde Staten, overgaat tot een verbod op meer dan 80% zuivere GBL? Waarop baseert u de mening dat deze maatregel nauwelijks effectief zal zijn? Zijn er onderzoeksresultaten in deze landen die dit bevestigen?
Wij verwachten dat een dergelijk verbod niet of nauwelijks effectief zal zijn, omdat ook GBL met minder dan 80% zuiverheid kan worden toegepast bij de productie van GHB. Ons zijn geen onderzoeksresultaten bekend uit landen die tot een dergelijk verbod zouden zijn overgegaan.
Deelt u de mening dat de bewijslast voor het OM vereenvoudigd wordt als er wel een dergelijk verbod zou zijn voor GBL met een hoge zuiverheidsgraad en dat het invoeren van een dergelijk verbod de drempel voor GHB productie in ieder geval zou verhogen?
Wij verwijzen naar het antwoord op vragen 3, 4 en 9.
Wat zijn inmiddels de ervaringen met de afspraken die het Landelijk Parket heeft gemaakt over de handel in GBL? Hoe vaak zijn ongebruikelijke of verdachte transacties van GBL inmiddels gemeld door de chemische industrie en door de 22 handelaren die nu bij het OM in het vizier zijn?
De afspraken houden in dat de chemische industrie is verzocht om op basis van vrijwilligheid ongebruikelijke of verdachte transacties van deze stoffen te melden bij het Meldpunt verdachte transacties chemicaliën, waarna doorgeleiding van de melding naar de politie plaatsvindt. Verder maakt het opwerpen van barrières voor de producenten deel uit van de bestrijding van de productie van synthetische drugs. Op 5 september jl. heeft het OM samen met de politie per e-mail een brief verzonden aan bekende online GBL-handelaren die volgens de politie en het OM het risico lopen zich schuldig te maken aan het overtreden van artikel 10a Opiumwet. In deze email zijn zij op dit risico gewezen en is hen dringend geadviseerd te stoppen met de verkoop van GBL. Na 5 september 2013 zijn er geen nieuwe meldingen gedaan van de invoer van GBL. Enkele handelaren hebben inmiddels te kennen gegeven te stoppen met de verkoop van GBL. Het OM houdt deze ontwikkelingen samen met de politie nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid de vrijwillige meldingsplicht te vervangen door een vergunningensysteem voor de verkoop van GBL zoals dat in EU-landen Bulgarije, Slowakije en Zweden het geval is? Deelt u de mening dat dit de drempel op GHB te produceren kan verhogen?
De World Health Organisation (WHO) werkt aan een risico-evaluatie van GBL. Afhankelijk van het resultaat zou dit kunnen leiden tot een advies aan de Commission on Narcotic Drugs van de Verenigde Naties om GBL onder controle te brengen. Nu binnen de EU onvoldoende draagvlak bestond om GBL op de Europese lijst van drugsprecursoren op te nemen, wachten wij het resultaat van de risico-evaluatie van de WHO en de eerdergenoemde quick scan van de CAM af.
Heeft u inmiddels binnen Europa gepleit voor denaturatie van GBL, zodat deze niet meer voor menselijke consumptie kan worden gebruikt, zoals eerder gebeurd is met spiritus? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Binnen de EU is gepleit voor beperkende maatregelen. De andere lidstaten van de EU hebben daaraan onvoldoende steun verleend.
Is de quick scan van de Coördinatiecommissie Assessment en Monitoring nieuwe drugs met betrekking tot het gebruik van GBL inmiddels afgerond? Welke adviezen heeft deze commissie uitgebracht voor aanpassingen van het huidige beleid?
Zie antwoord vraag 3.
Het verdwijnen van meldingen in het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Kinderrechtenmonitor 2013, aangeboden door de Kinderombudsman?1
Ja.
Wat is uw reactie op de opmerking in de monitor dat «het onbekend is wat er precies met een kind gebeurt na een melding bij het AMK»?
Het is mij bekend dat het ophalen van landelijke beleidsinformatie uit het registratiesysteem van het AMK (Kits), over de vervolgtrajecten van jeugdigen na afronding van het AMK-onderzoek, op technische moeilijkheden stuit. Hier wordt door Jeugdzorg Nederland aan gewerkt. Dit wordt verder toegelicht in het antwoord op vraag 3. Ik ben het niet eens met de conclusie uit de monitor dat het onbekend is wat er precies met een kind gebeurt na een melding bij het AMK. Alle AMK’s registreren, na afronding van een AMK-onderzoek, het vervolg van het hulpverleningstraject van een jeugdige en nemen dit op in het dossier van de jeugdige. Het AMK sluit dus geen zaak af zonder dat duidelijk is waar de jeugdige naar wordt doorverwezen. Na enkele maanden gaat het AMK na hoe het met de jeugdige gaat.
Herinnert u zich de toezegging op 18 maart jl. om het meldingssysteem «op korte termijn» naar behoren te laten werken? Zo ja, kunt u concreet aangeven wanneer dit meldingssysteem wel werkt?
Het genereren van landelijke beleidsinformatie over de vervolgtrajecten van jeugdigen uit registratiesysteem Kits kent technische moeilijkheden. Jeugdzorg Nederland is dit najaar bezig met het testen van nieuwe versie van Kits, waarin dit wel mogelijk zal zijn. Vanaf januari 2014 zullen alle AMK’s deze vernieuwde versie van Kits gebruiken. In deze vernieuwde versie registreren de AMK’s naar welke specifieke hulpvorm (zoals bijvoorbeeld ambulante jeugdzorg, jeugd-GGZ, jeugd-LVB, etc.) wordt doorverwezen. Landelijke gegevens over deze specifieke vervolgtraject zullen in de landelijke rapportage van het AMK over 2014 zichtbaar worden.
Het bericht ‘Zorgconsultant Humanitas kreeg ton voor maand werk’ |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zorgconsultant Humanitas kreeg ton voor maand werk»?1
Ja.
Is het waar dat de consultant in kwestie 95.000 euro declareerde voor één maand werk bij zorginstelling Humanitas DMH? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Is bij u bekend voor hoe lang deze consultant nog zal worden ingehuurd door Humanitas DMH? Heeft u enig middel waarmee u de vergoeding aanzienlijk (in lijn met de de Wet normering topinkomens) kunt verlagen?
De consulent declareerde dat bedrag, inclusief BTW, voor 209,5 uur werk. Zijn tarief was € 250 per uur exclusief BTW.
De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Wnt) kent een handhavingsparagraaf. In deze casus zal conform de wet worden gehandhaafd. De handhavingsprocedure begint met een onderzoek of er sprake is van naleving van de Wnt. De verdere handhavingsprocedure is eveneens zorgvuldig in de Wnt uitgewerkt. Mocht de handhavingsprocedure tot de conclusie leiden dat er geen sprake is van goede naleving van de Wnt, dan staan de verantwoordelijke minister bevoegdheden ter beschikking om naar Humanitas of de consulent handhavend op te treden.
Is het oordeel van hoogleraar Verhulp juist dat hier niet in strijd wordt gehandeld met de Wet normering topinkomens?
Zie het antwoord op vraag 2. In de Wnt is geregeld, dat in geval de functie van topfunctionaris in een periode van achttien maanden voor meer dan zes maanden wordt vervuld anders dan op grond van een aanstelling of een arbeidsovereenkomst, de voor die vervulling per kalenderjaar verschuldigde vergoeding niet meer bedraagt dan het van toepassing zijnde bezoldigingsmaximum op grond van de Wnt.
Deelt u de mening dat «95.000 euro per maand wel heel dol is, en zeker niet in de geest van de wet [is]»?
Ik deel de mening dat in deze casus sprake is van een bovenmatige beloning.
Hoe beoordeelt u de stelling van de woordvoerder van de Raad van Toezicht van Humanitas DMH dat het hier gaat om een «privéaangelegenheid»?
De stelling van de woordvoerder van de Raad van Toezicht getuigt op dit punt niet van voldoende inzicht. In de zorg geldt al sinds 2003 een verplichting tot transparantie over de individuele bestuurdersinkomens.
Is er inmiddels bij u verantwoording afgelegd over deze kwestie? Zo ja, tot welke uitkomst heeft dat geleid? Heeft u ook gesproken met medewerkers? Zo ja, is het waar dat zij geen kritiek durven uiten op de consultant uit angst voor represailles?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft u met afkeuring kennisgenomen van de rechtvaardiging van de consultant in kwestie, namelijk dat hij zijn tarief nu al ruimschoots waard is omdat hij nu al voor één miljoen euro aan overbodige kosten heeft weten weg te snijden?
Dit argument kan op geen enkele wijze de bovenmatige honorering rechtvaardigen.
Valt de genoemde assistent, die ruim 35.000 euro per maand zou hebben gedeclareerd voor werk in de maand juli, ook onder de huidige Wet normering topinkomens (indien deze minimaal zes maanden zou worden ingehuurd)? Op welke termijn verwacht u met een wetsvoorstel te komen ter uitvoering van de passage uit het regeerakkoord die regelt dat ook medewerkers (en niet enkel bestuurders) van (semi)publieke organisaties onder de Wet normering topinkomens vallen?
De assistent valt niet onder de Wnt. Op 10 juli 2013 heb ik de Voorzitter van de Tweede Kamer een brief geschreven over de uitvoering van de afspraken in het regeerakkoord terzake van het topinkomensbeleid voor de publieke en semipublieke sector (TK 30 111, nr. 64). In deze brief heb ik uiteengezet, dat een apart wetsvoorstel, gericht op de uitbreiding van de reikwijdte van de maximumnorm van de Wnt naar alle medewerkers in de publieke en semipublieke sector zal worden opgesteld. Dit voorstel zal er geruime tijd voor de nagestreefde, uiterlijke inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2017 komen.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van publiek gefinancierde instellingen die zzp’ers/consultants inhuren die omgerekend fors meer betaald krijgen dan de Wet normering topinkomens voorziet of die een uurtarief ontvangen hoger dan 225 euro?
Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, is er sedert het kalenderjaar 2012 geen verplichting meer op grond van de ingetrokken Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) opgaven over topinkomens te doen. Met ingang van 2014 zullen de betreffende instellingen op grond van de Wnt opgave doen van overschrijdingen van het bezoldigingsmaximum van de Wnt, ook door niet-topfunctionarissen. In geval de functie wordt vervuld anders dan op grond van een aanstelling of een arbeidsovereenkomst voor meer dan zes maanden in een periode van achttien maanden, dan zal hiervan ook opgave worden gedaan. Naar mijn mening moeten we er voor waken om naast de nieuwe Wnt-rapportage nu andere, nieuwe registraties te introduceren.
Bent u van plan, nu blijkt dat (niet alle) zorginstellingen of andere publiek gefinancierde organisaties niet in staat zijn de inkomens van door hen voor een korte periode ingehuurde zzp’ers/consultants in de hand te houden, wettelijke normen te stellen aan de tarieven die mogen worden betaald aan deze categorie, al dan niet analoog aan het maximum uurtarief van 225 euro dat het Rijk zelf hanteert voor externe inhuur?
De Wnt voorziet heel bewust in de regeling van normering bij interim-vervulling van topfuncties voor meer dan zes maanden in een periode van achttien maanden. In de casus, die aanleiding heeft gegeven voor deze vragen, zal conform de wet worden gehandhaafd. Naar mijn mening verdient het de voorkeur aldus uitvoering te geven aan de wet en niet nu al naar aanleiding van deze casus conclusies te trekken over de wet.
Wethouders alarm slaan over de budgetten jeugdzorg |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat wethouders de noodklok luiden over de bezuinigingen op de jeugdzorg?1
Ik vind het belangrijk dat dit soort signalen mij vroegtijdig bereiken zodat ik, indien nodig, kan ondersteunen in het zoeken naar oplossingen. Gemeenten zijn hard bezig met het opstellen van de regionale transitiearrangementen. Bij het opstellen van de regionale transitiearrangementen hebben veel regio’s een uitvraag gedaan naar de omzetcijfers van aanbieders voor de jongeren in de regio. Een aantal regio’s geeft aan dat de omzetcijfers van aanbieders en de cijfers van verzekeraars hoger zijn dan de opgetelde (indicatieve) budgetten uit de meicirculaire 2013 van de regiogemeenten. Ik ben met de betreffende regio’s in gesprek over de mogelijke verklaringen van de verschillen.
Hoeveel gemeenten overwegen hun plannen niet in te dienen, omdat zij geen duidelijkheid krijgen over de verwachte budgetten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er niet van op de hoogte dat er gemeente zijn die hun plannen niet gaan indienen vanwege onduidelijkheid over de te verwachte budgetten. Begin oktober zal de Transitiecommissie Jeugd met een tussenrapport komen over de totstandkoming van de regionale transitiearrangementen. Ik zal u dit rapport toezenden.
Wat is uw reactie op de zorgen van Zuid-Hollandse gemeenten die meer dan 10% korting krijgen op het budget jeugdzorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn ambtenaren zijn naar aanleiding van hun recente signalen weer in gesprek gegaan met de Zuid-Hollandse gemeenten. Momenteel analyseren zij, samen met enkele aanbieders uit de regio, de verschillen tussen het (indicatieve) budget gepubliceerd in de meicirculaire 2013 en het budget dat is berekend door gemeenten op basis van cijfers van de aanbieders en verzekeraars. Daarbij wordt bezien hoe het (indicatieve) budget uit de meicirculaire 2013 tot stand is gekomen en hoe de gemeenten, zorgaanbieders en verzekeraars de regionale budgetten hebben berekend. Deze verschillenanalyse zal uitgevoerd worden voor meerdere regio’s. Zodra deze verschillenanalyses zijn uitgevoerd zullen we over de conclusies communiceren. Op www.voordejeugd.nl zullen nieuwsberichten en FAQ’s verschijnen zodat ook andere gemeenten de verschillen in de budgetten beter kunnen verklaren.
Kunt u verklaren waarom gemeenten minder budget krijgen dan u eerder liet weten? Wilt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten gaan uit van het budget zoals gepubliceerd in de meicirculaire van 2013. Dit is een indicatief budget. Nadere besluitvorming en het gebruik van recentere en verbeterde informatie kunnen leiden tot wijziging van het macrobudget. In de meicirculaire van 2014 wordt het definitieve budget gepubliceerd. In de meicirculaire is geen extra korting toegepast dan is toegelicht in de meicirculaire 2013 en in het rapport van de Algemene Rekenkamer2. Zij heeft op de berekening van het Rijk van het macrobudget voor de meicirculaire van 2013 een toets uitgevoerd.
Wanneer gaat u in gesprek met de Zuid-Hollandse gemeenten? Bent u bereid om het verslag hiervan naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel andere gemeenten luiden ook de noodklok over hogere kortingen op het budget jeugdzorg dan verwacht werd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer denkt u meer duidelijkheid te kunnen geven over de budgetten jeugdzorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord bij vraag 3. In de meicirculaire van 2014 zullen de definitieve budgetten voor gemeenten staan.