Het bericht van het SCP “Een op de drie Nederlanders geeft informele hulp” |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht «Een op de drie Nederlanders geeft informele hulp» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) d.d. 15 december 2015 en de SCP-publicatie «Informele hulp: wie doet er wat? Omvang, aard en kenmerken van mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg en ondersteuning in 2014»?
Ja.
Bent u bereid het SCP te verzoeken op korte termijn dit onderzoek te herhalen voor 2015, zodat inzichtelijk wordt wat de gevolgen van de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de Jeugdwet zijn voor mantelzorgers?
Belangrijke onderdelen van het onderzoek zullen door het SCP in 2016 herhaald worden als onderdeel van de evaluatie van de hervorming langdurige zorg. Daarbij zal het SCP aandacht besteden aan omvang, belasting en ondersteuning van mantelzorgers.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het onderzoek dat bijna driekwart van de mannelijke mantelzorgers een baan van 32 uur of meer heeft, tegenover een kwart van de vrouwelijke mantelzorgers?
Deze sekseverschillen zijn vergelijkbaar met de arbeidsparticipatie van alle 18 tot 64-jarigen. In zijn algemeenheid geven vrouwen vaker mantelzorg (58% vrouw, 42% man), wel geven zij gemiddeld evenveel uur mantelzorg.
Het kabinet is van mening dat het wenselijk is de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen te verhogen. Tegelijkertijd is het kabinetsbeleid erop gericht te voorkomen dat vrouwen en ook mannen door de combinatie van werk en zorg oververmoeid en overbelast raken en uitvallen.
Belangrijk is de bewustwording bij werkgevers en werknemers rondom deze thema’s te vergroten. De projecten Werk en Mantelzorg die werkgevers en werknemers ondersteunen bij het bespreekbaar maken van mantelzorg en het komen tot maatwerk op de werkvloer, dragen hieraan bij. Het project Kracht on Tour dat het kabinet heeft ingesteld, levert hieraan een bijdrage door regionaal en landelijk afspraken te maken tussen werkgevers, gemeenten en onderwijsinstellingen om het bewustzijn over economische zelfstandigheid te vergroten en vrouwen te stimuleren (meer) te gaan werken. De uitbreiding van de mogelijkheden voor kort- en langdurend zorgverlof per 1 juli 20151, die gepaard gaat met een brede voorlichtingscampagne, en de initiatiefwet Flexibel werken die vanaf 1 januari 2016 van kracht is, zullen mannen en vrouwen beter in staat stellen arbeid en zorgtaken te combineren.
Uiteindelijk blijft het combineren van werk en mantelzorg een persoonlijke keuze van de werkgever en werknemer: zij kunnen samen maatwerkafspraken maken gelet op hun wederzijdse behoeften.
Kunt u aangeven conform de toezegging tijdens het Algemeen overleg Mantelzorg d.d. 16 december 2014 inzake de voortgangsbrief informele zorg1 hoe de relatie tussen mantelzorg en arbeid zich ontwikkelt, of daarbij gendereffecten optreden en in het bijzonder welk effect de groeiende druk van mantelzorg op vrouwen heeft?
Het SCP heeft in maart 2015 het onderzoek Concurrentie tussen betaald werk en mantelzorggepubliceerd, waarover ik u bij brief van 28 april 2015 mede namens de Minister van SZW heb geïnformeerd3. Het onderzoek laat zien dat het aantal werkenden met mantelzorgtaken in de periode 2004–2012 is gegroeid van 13% tot bijna 18%. De groei was het grootst onder vrouwen van 45 jaar en ouder en onder mensen met een werkweek van minder dan 28 uur per week. Volgens het SCP verminderen werkenden die mantelzorg (gaan) verlenen, hun arbeidsduur niet vaker dan anderen. Mannen en vrouwen verschilden niet van elkaar op dit punt.
Op 11 juni 2015 heeft de Nederlandse Vrouwen Raad (NVR) samen met Atria, Movisie en Mezzo, op verzoek van de ministeries van OCW, SZW en VWS, de expertmeeting «Gendersensitief beleid bij gemeenten» georganiseerd4. Een belangrijk thema van die expertmeeting was hoe gemeenten eraan kunnen bijdragen dat arbeid en (mantel)zorgtaken meer gelijkelijk tussen mannen en vrouwen worden verdeeld, mede vanuit het oogpunt de economische zelfstandigheid van vrouwen te versterken. Een belangrijke aanbeveling betreft de bewustwording bij gemeenten, professionals, werkgevers, zorgontvangers en mantelzorgers over de mogelijkheden in de combinatie van werk en zorg en de effecten op economische zelfstandigheid. De uitkomsten van de expertmeeting zullen waar wenselijk en mogelijk worden meegenomen in de voorbereiding op de arbeid- en zorgbijeenkomst die SZW in samenwerking met VWS en OCW in 2016 organiseert.
Het kabinet zal de Tweede Kamer vervolgens per brief informeren over de opbrengsten, met inbegrip van relevante ontwikkelingen en de toekomstige kabinetsinzet rond het thema arbeid en zorg. Overigens zal Movisie – mede naar aanleiding van voorgenoemde expertmeeting – aandacht besteden aan genderaspecten (o.a. omtrent familiepatronen) in het kader van de deskundigheidsbevordering van gespreksvoerders van het onderzoek dat plaatsvindt naar aanleiding van de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
Wat er is bekend over de gevolgen van de decentralisaties in het sociaal domein voor de economische zelfstandigheid van vrouwen en kunt u de Kamer de bestaande onderzoeken toesturen?
Zie antwoord vraag 4.
De berichtgeving op de website van het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de eigen bijdrage van het Modulair Pakket Thuis (MPT) en de informatie die gebruikers van het MPT ontvangen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving van het Centraal Administratiekantoor over (onder meer) de verschuiving van betaling per 4 weken naar betaling per maand?1
Ja.
Kent u de informatieverstrekking per brief over (onder meer) de verschuiving van betaling per 4 weken naar betaling per maand (brief 3 december 2015)?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom ontvangen gebruikers pas eind maart 2016 hun rekening over de maanden januari t/m maart 2016? Kan dat niet eerder?
De eigen bijdrage voor het mpt is sinds dit jaar in lijn gebracht met de andere eigen bijdragen in de Wlz, namelijk die voor zorg met verblijf, het volledig pakket thuis (vpt) en het persoonsgebonden budget (pgb). Bij deze leveringsvormen zijn met inwerkingtreding van de Wlz alleen het inkomen, vermogen en de leeftijd bepalende factoren voor de hoogte van de eigen bijdragen. De omvang van de benodigde zorg doet er voortgaan bij het mpt ook niet meer toe. Dit draagt bij aan een vereenvoudiging van de eigen bijdragen in de Wlz.
Onder meer in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet langdurige zorg is de Tweede Kamer geïnformeerd over de veranderingen die nodig zijn om tot een duurzaam informatiestelsel in de zorg te komen. Daarbij is ook aangegeven dat in de Wlz aansluiting plaats zal vinden op de iWlz. Door de aansluiting op de iWlz vindt een gestandaardiseerde en betrouwbare informatie-uitwisseling plaats tussen de ketenpartners in de Wlz (CIZ, Wlz-uitvoerders /zorgkantoren, zorgaanbieders en het CAK).2 Voor de leveringsvorm modulair pakket thuis vindt deze aansluiting plaats vanaf de eerste week van januari 2016.
De uitvoeringspraktijk voor het CAK verandert. Waar het CAK eerste informatie kreeg van de (verschillende) zorgaanbieders over het aantal uren geleverde zorg, krijgt het voortaan van zorgkantoren informatie dat er zorg geleverd wordt. Daarbij moeten de mpt-cliënten worden ondergebracht in de ICT-infrastructuur die voor zorg met verblijf, vpt en pgb wordt gehanteerd. Deze overgang kost enige tijd.
Een meerderheid van de Wlz-verzekerden die begin 2016 hun zorg via een modulair pakket thuis Wlz ontvangen krijgen de eerste factuur in 2016 inderdaad in de tweede of derde week van maart 2016. Die factuur wordt voorafgegaan aan een beschikking die in de periode eind februari – begin maart wordt verzonden. Het gaat kortom om een eenmalige vertraging van de eerste factuur die samenhangt met de vereenvoudiging van de systematiek van de eigen bijdragen en de bijbehorende aansluiting op de iWlz.
Bent u ervan op de hoogte dat op de website staat vermeld dat het mogelijk is een betalingsregeling te treffen in het geval dat betaling van drie maanden eigen bijdrage tegelijk een te zware financiële belasting is, wat niet in de informatieverstrekking per brief staat? Bent u bereid te organiseren dat deze informatie alsnog per brief naar gebruikers van het MPT verstuurd wordt op zo kort mogelijke termijn, bijvoorbeeld met de factuur van periode 11 of 12? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overgang van de eigenbijdragesystematiek vraagt een actieve, tijdige en transparante communicatie richting de cliënt. De door het CAK verstuurde informatiebrief is de eerste stap in die communicatie. Het CAK heeft inderdaad op de website al vermeld dat het mogelijk is om de eerste factuur gespreid te betalen. Het CAK heeft er voor gekozen om de hoofdpunten van de wijziging te vermelden. De mogelijkheid om gespreid te betalen zal worden genoemd op een flyer die met de beschikking eind februari/ begin maart zal worden meegezonden. Ook als klanten bellen naar aanleiding van de informatiebrief, wordt er op de mogelijkheid van een betalingsregeling gewezen.
In de brief worden cliënten overigens nadrukkelijk uitgenodigd om een proefberekening te maken op de website van het CAK. Zoals gezegd wordt de mogelijkheid van het gespreid betalen op de website vermeld bij de pagina die gaat over de wijzigingen van de eigen bijdragen per 2016.
Kunt u deze vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoorden?
Ik heb er naar gestreefd u zo spoedig mogelijk de antwoorden op deze Kamervragen te doen toekomen.
Het niet bereiken van vrouwen en meisjes in noodsituaties met specifieke hulp |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitkomsten van het «Wereldbevolkingsrapport 2015» van het United Nations Population Fund (UNFPA)?1
Ja, het rapport is mij bekend.
Wat is uw reactie op de conclusie dat bijna een derde van de 800 vrouwen die dagelijks sterven als gevolg van complicaties bij zwangerschap of bevalling, zich in crisisgebieden en -situaties bevindt?
Het UNFPA-rapport stelt dat van de 800 vrouwen die dagelijks sterven als gevolg van complicaties bij zwangerschap of bevalling 507 vrouwen zich in noodsituaties of fragiele staten bevinden. Dat is bijna twee derde van het wereldwijde aantal.
Dit zijn schokkende cijfers. Ondanks de vooruitgang die geboekt is op Millennium Ontwikkelingsdoel 5 (verbetering gezondheid van vrouwen en moeders) is de doelstelling om moedersterfte met 75% terug te dringen bij lange na niet gehaald. Daarom zijn seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, alsook vrouwenrechten en gendergelijkheid cruciale aandachtspunten in mijn beleid. Alleen met meer inzet op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten kan de Global Goal voor moedersterfte gehaald worden. In 2030 moet deze gedaald zijn tot minder dan 70 vrouwen per 100.000 levendgeborenen (ter referentie: in 2015 was de moedersterfte 218 vrouwen per 100.000 levendgeborenen).
Het UNFPA rapport laat zien dat het bij natuurrampen en in fragiele situaties bijzonder slecht is gesteld met dienstverlening voor vrouwen en meisjes op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dit is onaanvaardbaar en ook zorgwekkend. Nederland ondersteunt de oproep van UNFPA om de (humanitaire) agenda meer op vrouwen en meisjes, alsook op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te richten.
Deelt u de frustratie dat ondanks de grote verbeteringen in het beleid ten aanzien van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), de nodige hulp klaarblijkelijk niet de meest kwetsbaren bereikt? Welke handvatten heeft u om deze kwetsbare groep meisjes en vrouwen alsnog te bereiken?
Het kabinet deelt de frustratie dat humanitaire hulp de meest kwetsbare vrouwen en meisjes onvoldoende bereikt. Zij hebben specifieke behoeften, zeker in de reproductieve fase van hun leven. Afgelopen jaren hebben hulporganisaties richtlijnen en beleid ontwikkeld om te voldoen aan specifieke noden van vrouwen, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dit beleid wordt nog onvoldoende in de praktijk gebracht. Dat toont het UNFPA rapport ook aan.
Nederland zet zich er voor in om deze richtlijnen ook echt naar concrete actie te vertalen.
Zowel tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie (EU) als tijdens de World Humanitarian Summit (WHS) vraagt Nederland aandacht voor de rol en de behoeften van vrouwen in crisissituaties. Deze specifieke behoeften van vrouwen, inclusief toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, moeten in situatieanalyses, behoeftebepalingen en de respons verankerd worden. Nederland blijft deze thema’s steeds agenderen in de dialoog met betrokken internationale organisaties.
Kunt u toelichten hoe vanuit Nederland en Europa momenteel preventief invulling wordt gegeven aan SRGR in gebieden waar het risico op conflicten en/of noodsituaties bestaat?
Nederland werkt hieraan op een aantal manieren; door financiering, agendering, capaciteitsversterking en uitvoering van internationale afspraken.
Nederland draagt bij aan VN-organisaties die werkzaam zijn op het terrein van noodhulp. Daarmee investeren zij in kwantiteit en kwaliteit van hun staf. Dit heeft tot doel aandacht voor kwetsbare groepen te verbeteren.
Ook brengt Nederland bij partners, zoals UNHCR, steeds de behoeften van vrouwen onder de aandacht, inclusief de behoeften op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Op 17 januari jongstleden heb ik dit zelf besproken tijdens mijn kennismaking met de recent aangetreden VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, de heer Filippo Grandi. Hij stelde in dit gesprek groot belang aan dit onderwerp te hechten en zich hiervoor te zullen inzetten.
Volgens het UNFPA-rapport heeft het steeds agenderen tot resultaten geleid. Naast traditionele inzet binnen noodhulp voor water, voedsel en onderdak, komt er de laatste jaren meer aandacht voor de gezondheid van vrouwen en meisjes, HIV preventie en bestrijding van (seksueel) geweld tegen vrouwen. Maar meer inzet blijft nodig, stelt het rapport. Daarom zet Nederland ook in op versterking van de capaciteit van onder andere UNHCR, speciaal gericht op bescherming van kinderen en bestrijding van geweld tegen meisjes en vrouwen. Een voorbeeld hiervan is de plaatsing van een assistent deskundige bij UNHCR in Libanon.
In EU-kader is Nederland een belangrijke speler geweest bij de totstandkoming van de nieuwe agenda voor empowerment van vrouwen en meisjes en gendergelijkheid. Het nieuwe EU Gender Actieplan werd in 2015 uitgewerkt en aangenomen. Onderdeel van dit plan is het bieden van betere gezondheidszorg en dienstverlening op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor vrouwen en meisjes. Binnen dit plan is ook aandacht voor seksuele voorlichting en preventie van (seksueel) geweld tegen vrouwen en meisjes, onder meer in conflicten en noodhulpsituaties. Uitvoering van het EU plan gaat in 2016 van start.
Nederland geeft ook actief uitvoering aan Veiligheidsraad Resolutie 1325 op het terrein van vrouwen, vrede en veiligheid. Een voorbeeld van Nederlandse inzet is Syrië, waar een grotere politieke participatie van vrouwen in vredesprocessen wordt ondersteund.
Hoe bestempelt u de uitspraak van een van de onderdirecteuren van UNFPA in de Volkskrant, waarmee hij stelt dat VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR niet toekomt aan SRGR voor meisjes en vrouwen? Klopt het dat bij het uitblijven van voldoende financiële middelen voor UNFPA of de urgentie bij organisaties als UNHCR, er tekorten zijn aan basale voorzieningen zoals maandverband in vluchtelingenkampen?2
Bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes, en seksuele en reproductieve rechten van vrouwen en meisjes maken integraal deel uit van UNHCR’s Global Strategic Goals. De vertaling van beleid naar implementatie in de praktijk door humanitaire organisaties, als UNHCR kan echter beter.
Dat blijkt ook uit een recente studie (2015) van de Inter-Agency Working Group on Reproductive Health in Crises (IAWG). Er wordt meer in gezondheid van vrouwen geïnvesteerd, maar dat is vooral in moeder- en kindzorg. Voor andere belangrijke elementen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten is binnen noodhulpoperaties te weinig aandacht of financiering. Het gaat daarbij om anticonceptie, de morning after pill, klinische zorg na verkrachting, of afbreking van zwangerschap. Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten staan nog niet voldoende op de agenda bij humanitaire hulp en in crises.
Een tekort aan basale voorzieningen zoals maandverband kan dus te maken hebben met budgettaire beperkingen in de humanitaire sector, maar ook met het onvoldoende centraal stellen van vrouwen en meisjes in de vormgeving en uitvoering van de noodhulpprogramma’s.
Bent u bereid dit thema in internationaal verband op te pakken en hier aandacht voor te vragen? Onderschrijft u daarbij de urgentie om al dan niet via UNFPA middelen vrij te maken voor het bereiken van deze meisjes en vrouwen in zowel preventieve als acute zin?
Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, worden het Nederlandse Voorzitterschap van de Europese Unie en de World Humanitarian Summit (WHS) aangegrepen om vrouwen, gender en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten hoog op de humanitaire agenda te zetten. De rol en situatie van vrouwen, gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten vormen samen één van de drie hoofdlijnen van de Nederlandse inzet3 voor de WHS. Daarnaast benadrukt Nederland steeds dat vrouwen niet alleen slachtoffer zijn, maar ook een belangrijke rol kunnen spelen in vredesbesprekingen, bestrijding van geweld, politieke besluitvorming en economische ontwikkeling.
Voor de WHS wordt actief samenwerking gezocht met UNFPA dat de ambitie heeft om meer te doen aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in humanitaire situaties. Nederland steunt UNFPA op dit terrein via een strategische detachering vanaf zomer 2016. Met UNFPA wordt uitgewerkt hoe vrouwen en meisjes beter te bereiken en dienstverlening op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te verbeteren. Om vrouwen en meisjes beter te bereiken zijn goede data een belangrijk startpunt, ook voor UNHCR. Data moeten specifiek voor sekse en leeftijdsgroep zijn. Dan pas kan doelgericht hulp verleend worden aan vrouwen en meisjes, met bijvoorbeeld safe delivery kits en dignity kits, waarin maandverband zit.
Internationale NGO’s zijn eveneens belangrijke partners van Nederland. Marie Stopes International, bijvoorbeeld, is effectief in het bereiken van vrouwen en meisjes – ook in crises en humanitaire situaties, zoals in Jemen. Nederland zet ook in op meer samenwerking met de International Planned Parenthood Federation (IPPF) die als organisatie werkzaam is op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en goed verankerd is in de samenleving. Mede daardoor kan IPPF een bruggenbouwer zijn tussen humanitaire- en reguliere hulpverlening.
Upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgconsulenten van P5COM verschillende organisaties in de ggz-sector adviseren?1
In de consultancysector zijn diverse bedrijven actief die organisaties in de ggz-sector adviseren.
Is met deze adviezen ook het beruchte upcoden – een declaratie indienen waarmee de hoogst mogelijke vergoeding wordt behaald – gemoeid? Bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Het persbericht waarnaar u verwijst bevat geen enkele aanwijzing daartoe, er is dus geen aanleiding voor onderzoek.
Wat is uw mening over upcoding oftewel het slim declareren en zodoende een zo hoog mogelijk bedrag voor een behandeling ontvangen? Denkt u dat upcoding een prijsopdrijvend dan wel juist een prijsdrukkend effect heeft op de zorguitgaven in Nederland?
Upcoding is illegaal.
Is het maximaal declareren in lijn met het streven van de ggz-sector als mede met het van kracht geweest zijnde hoofdlijnenakkoord met de sector om de groei van zorg te beperken?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie daarvoor het hoofdlijnenakkoord en de agenda voor gepast gebruik en transparantie die de ggz-sector heeft opgesteld en die ik op 26 november 2015 aan de Tweede Kamer heb aangeboden.
Erkent u dat een zorginstelling het inhuren van een advies- of accountancybureau betaalt uit premiegelden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat vindt u ervan dat zorginstellingen hoge bedragen uitgeven aan extern advies?
Ik vind het een afweging van zorginstellingen zelf of zij het verstandig vinden om een advies- of consultancybureau in te huren.
Erkent u tevens dat er zoveel verandert in de zorg dat vele zorginstellingen denken dat zij adviesbureaus nodig hebben om de veranderingen «bij te houden»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Vindt u het ook zonde dat er (veel) geld in advies en consultancy gaat zitten dat eigenlijk bedoeld is voor (goede) patiëntenzorg? Erkent u dat advies en consultancy in de zorg te kenmerken zijn als parasitair? Kunt u uw antwoord toelichten?
Advies en consultancy kan bijdragen aan een betere patiëntenzorg, organisatie en bedrijfsvoering en kan daarmee ook bijdragen aan een betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Het is een afweging van de instelling zelf of het doelmatiger is om de benodigde expertise tijdelijk in te huren via een adviesbureau of deze zelf in dienst te nemen.
Bij welke zorginstellingen heeft het bureau P5COM advieswerkzaamheden verricht? Wat behelsden die werkzaamheden en wat voor bedragen waren hiermee gemoeid?
Het is aan zorgaanbieders zelf om te bepalen door wie zij zich laten adviseren.
Zijn er zorginstellingen waar P5COM adviseerde bekend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), of bij een andere opsporingsinstantie, vanwege upcoding, andere onrechtmatige declaraties of zelfs declaratiefraude? Wat is per instelling de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren hiervan de uitkomsten?3
Er bestaat geen overzicht van adviesbureaus die zorginstellingen adviseren.
Heeft de NZa ook al onderzoek gedaan naar adviesbureaus die zich bezighouden met advies over «slim declareren» en zorginstellingen helpen bij zo maximaal mogelijk declareren? Zo ja, welke bureaus, wat is de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren de uitkomsten?
Desgevraagd geeft de NZa aan hier geen onderzoek naar te hebben gedaan. Op grond van de Wmg ziet de NZa toe op zorgverzekeraars en zorginstellingen, niet op adviesbureaus.
De topinkomens van het bestuur van het Slotervaartziekenhuis en de MC groep in relatie tot de Wet normering topinkomens (WNT) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de jaarstukken van het Slotervaartziekenhuis en de MC Groep over het jaar 2014?1 2
Ja ik ben bekend met de jaarstukken.
Kunt u inzicht geven in de ontwikkeling van de bezoldiging van bestuursleden van het Slotervaartziekenhuis? Op welke wijze heeft deze bezoldiging zich ontwikkeld sinds het ziekenhuis van publiek bezit (gemeente Amsterdam) is overgegaan in private handen?
Het Slotervaartziekenhuis is in 1997 geprivatiseerd en in 2006 is het ziekenhuis een zelfstandige bv geworden. De eerste openbare jaarrekening beschikbaar op de website van jaarverslagen zorg dateert uit 2007. Uit de openbare jaarrekening over 2007 is op te maken dat de bezoldiging van de bestuursleden in dat jaar voor de heer Brandjes € 179.145,– voor een 100% dienstverband betrof en voor de heer Beijen € 169.414,– voor een 90% dienstverband betrof. Mevrouw Erbudak heeft volgens de jaarrekening in dat jaar geen bezoldiging ontvangen als bestuurder.
Uit de openbare jaarrekening over 2014 is op te maken dat de bezoldiging van de gewezen topfunctionaris de heer Beijen € 11.525,– betrof voor een 25% dienstverband. Ook blijkt uit de openbare jaarrekening over 2014 dat de bezoldiging van de gewezen topfunctionaris de heer Brandjes ook € 11.525,– betrof voor een 25% dienstverband.
Welk beeld heeft u op dit moment van de governance in het particuliere Slotervaartziekenhuis?
Zorginstellingen zijn private instellingen en daarmee zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun organisatie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kijkt vanuit het toezicht op kwaliteit van zorg naar de governance bij zorginstellingen. De IGZ heeft mij laten weten dat ze niet over informatie beschikt waaruit blijkt dat de organisatiestructuur en governance in MC Slotervaart op dit moment niet in overeenstemming zijn met vigerende wet- en regelgeving of dat hieruit onverantwoorde risico’s voor de kwaliteit van de zorg zouden volgen.
Is het waar dat de bestuursleden van het Slotervaartziekenhuis, de heren Winter en de Boer, beiden € 136.280 aan bezoldiging ontvingen over het jaar 2014 met een deeltijdfactorpercentage van 75%?
Het is de verantwoordelijkheid van de accountant om de juistheid van deze informatie te beoordelen, en het is aan de toezichthouder op de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) voor de zorg, het CIBG, om te beoordelen of de bezoldiging conform de kaders van de WNT plaatsvindt. In het kader van zijn reguliere toezicht op de WNT zal het CIBG deze casus onderzoeken.
Klopt het dat beide heren ook bestuursleden waren bij de MC Groep, waaronder het MC Zuiderzee, MC Emmeloord en MC Dronten vallen, en dat zij hier beiden in 2014 ook € 145.422 aan totale bezoldiging hebben ontvangen, voor deeltijdfactorpercentage van 77%?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het ook dat bovenstaande jaarverslagen formeel om de Stichting IJsselmeerziekenhuizen gaan, maar dat er ook apart bij de Kamer van koophandel een spreadsheet is gedeponeerd, waaruit blijkt dat ze zich ook MC IJsselmeerziekenhuizen BV noemen, en soms MC Zuiderzee? Klopt het dat hier sprake is van tegelijkertijd een stichting en BV? Is dat juridisch mogelijk, en acht u deze onduidelijkheid wenselijk?
Tot en met juni 2015 was IJsselmeerziekenhuizen een stichting. In juli is deze stichting omgezet in een BV. De officiële naam van de stichting (zoals ook opgenomen in de jaarverslagen) is Stichting IJsselmeerziekenhuizen. De officiële naam van de BV is MC IJsselmeerziekenhuizen B.V. In het verleden handelde de stichting en tegenwoordig handelt de BV onder verschillende handelsnamen, een van deze handelsnamen is MC Zuiderzee. Dit is echter geen aparte juridische entiteit.
Zijn beide heren ook in 2015 nog in dienst van zowel de MC Groep als het Slotervaartziekenhuis?
Ja.
Zijn deze betalingen over 2014 van bij elkaar zo’n € 281.702 per persoon, met een deeltijdfactorpercentage van ongeveer 150%, conform de WNT? Zo ja, betreft het hier overgangsrecht, of is dit ook in «nieuwe gevallen» nog mogelijk? Zo nee, welke acties onderneemt u?
Of dit conform de WNT is, zal ook door de toezichthouder (het CIBG) worden onderzocht.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat bestuursleden meerdere WNT-functies combineren om het WNT-maximum te ontduiken? Bent u bereid – indien nodig – de WNT zodanig aan te passen, zodat een combinatie van WNT-functies (waardoor de WNT-norm wordt overschreden) niet meer mogelijk is?
Of er in deze specifieke casus sprake is van ontduiking van de WNT is ter beoordeling van de toezichthouder. In het algemeen blijkt uit het op 15 december jl. aan de Kamer gezonden verslag van de evaluatie van de WNT (Kamerstuk 34 366) dat de nalevingsbereidheid van (semi)publieke instellingen groot is. Desondanks bleek uit de uitvoeringspraktijk van de eerste drie jaar dat sommige instellingen constructies hanteren of althans hun juridische vorm of presentatie zodanig (her) inrichten dat de WNT niet of maar ten dele van toepassing of effectief is. Bij schijnconstructies wijkt de feitelijke situatie af van de situatie zoals die wordt voorgespiegeld, met het doel de WNT te omzeilen. Dat is ongewenst. Of die constructies doelbewust zijn ingericht om de WNT te ontwijken, is meestal echter niet te bewijzen.
De wetgever heeft op enkele punten al geanticipeerd op wetsontwijking. Zo is met het begrip gelieerde rechtspersoon de situatie onder de werking van de WNT gebracht dat de topfunctionaris van een WNT-instelling tevens bezoldiging ontvangt van een dochterinstelling. Werkt een topfunctionaris tevens bij een of meer gelieerde instellingen in de zin van de WNT, dan mag de som van de bezoldigingen niet meer zijn dan de maximale bezoldigingsnorm (thans € 179.000). Zie hiervoor artikel 2.1 lid 5 WNT. Een en ander behoudens de aanwezigheid van afspraken die door het overgangsrecht worden gerespecteerd.
Werkt echter één persoon bij verschillende, niet-gelieerde WNT-instellingen, dan moet per instelling worden bepaald of conform de WNT is gehandeld. Bij werken in een deeltijdfunctie, moet dan de werkelijke deeltijdfactor worden toegepast en geldt het bezoldigingsmaximum naar rato van die deeltijdfactor.
Wetsontwijking en mogelijke schijnconstructies hebben de voortdurende aandacht van de betrokken ministeries en WNT-toezichthouders. Over het algemeen bleek het mogelijk bepaalde ontwijkingsmogelijkheden met toezicht en handhaving, en verduidelijking en aanscherping van uitvoeringsregelgeving effectief te bestrijden. In een enkel geval is het nodig de formele wetgeving aan te passen. Het kabinet bereidt thans in vervolg op de wetsevaluatie nieuwe wetgeving voor om de effectiviteit van de wet waar nodig aan te scherpen.
Deelt u de mening dat een meer dan voltijd dienstverband – met als doel de WNT-norm te overschrijden – verwerpelijk is, ongeacht het feit of de persoon bij een of meerdere WNT-organisaties werkzaam is?
In antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat in het jaarverslag staat dat met de bezoldigingen van de bestuurders Beijnen en Brandjes (waarmee het contract per 1 februari 2014 is beëindigd) het WNT-bezoldingsmaximum is overschreden? Waren deze bezoldigingen toegestaan volgens de WNT, en is de hiervoor gegeven rechtvaardiging in het jaarverslag waar? Hoe beoordeelt u het handelen van de Raad van Commissarissen in deze?
Het is aan de toezichthouder van de WNT in de zorg, het CIBG, om dit te onderzoeken.
Bent u er voorts van op de hoogte dat In het jaarverslag van het Slotervaartziekenhuis staat dat de bestuursleden Winter en De Boer indirect minderheidsaandeelhouder van het ziekenhuis zijn? Wat zegt dit volgens u over de governance in ziekenhuis?
Er zijn geen wettelijk belemmeringen om als lid van een raad van bestuur van een ziekenhuis ook tevens aandelen van het ziekenhuis te bezitten. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Wat is uw oordeel over het geleverde toezicht vanuit de Raad van Toezicht in beide ziekenhuizen, voorgaande feiten in beschouwing genomen?
Zie antwoord vraag 12.
Acht u, gezien de hier beschreven feiten, en gezien de andere misstanden bij het Slotervaartziekenhuis, nader of verscherpt toezicht op zijn plaats? Zo nee, waarom niet?
De IGZ ziet toe op de randvoorwaarden voor kwalitatieve en veilige zorg. Recent heeft de IGZ een periode (september 2014, doorlopend in 2015) haar toezicht op het ziekenhuis geïntensiveerd. Doordat het ziekenhuis naar het oordeel van de inspectie adequate verbetermaatregelen nam bleek het inzetten van handhavingsmaatregelen, bijvoorbeeld door verscherpt toezicht in te stellen, destijds en ook op dit moment niet aan de orde.
De stand van zaken omtrent het Onderzoeksrapport Vrouwenopvang locatie IJmond |
|
Marith Volp (PvdA), Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het Onderzoeksrapport Vrouwenopvang locatie IJmond? Zo ja, wat is uw mening over dit rapport?1
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport «Perspectief», uitgevoerd door mevrouw J. Haanstra. De verantwoordelijk wethouder van centrumgemeente Haarlem heeft mij op 3 december jl. een brief geschreven met zijn reactie op dit rapport.
Met de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties die op 12 januari 2016 naar uw Kamer is gegaan, heb ik het rapport en de brief van de wethouder aan uw Kamer gezonden en tevens mijn reactie gegeven2.
Deelt u de kritiek van een klokkenluider, Femmes for Freedom en het Haarlemse SP-raadslid Sibel Ozogul dat het onderzoek van Johanna Haanstra naar de vermeende misstanden in het Blijf Huis in Heemskerk niet zorgvuldig en onafhankelijk is gedaan?2 Zo ja, waarom en acht u nieuw onderzoek wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De wethouder van Haarlem moet toezicht houden op de (kwaliteit van) voorzieningen in zijn (centrum)gemeente en daarover verantwoording afleggen in de gemeenteraad. De wethouder heeft mij meegedeeld dat hij op 14 januari 2016 heeft besloten tot een vervolg op het onderzoek dat mevrouw Haanstra heeft gedaan, naar aanleiding van een verzoek daartoe van de gemeenteraad.
Bent u van mening dat een onderzoek waarbij specifiek wordt gekeken of de vermeende misstanden in de Blijf Groep daadwerkelijk hebben plaatsgevonden wenselijk is? Zo ja, waarom en hoe moet dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Heeft u contact gehad met de Blijf Groep en de Blijf Groep Heemskerk over dit rapport? Zo ja, kunt u aangeven hoe zij met de conclusies verder gaan? Zo nee, gaat u dat nog doen?
Ik heb geen contact gehad met de Blijfgroep en de Blijf Groep Heemskerk over de uitkomsten van het onderzoek van mevrouw Haanstra. Het contact loopt via de wethouder van de centrumgemeente Haarlem, in die rol verantwoordelijk voor de kwaliteit van de betreffende voorziening, de handhaving daarvan en het toezicht daarop. Ik heb kennis genomen van de maatregelen die de wethouder heeft genomen. Hij heeft de Blijf Groep gevraagd om snel een plan van aanpak op te stellen om de aanbevelingen uit het rapport te implementeren.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is in de vrouwenopvang? Zo ja, wat gaat er goed, waar is ruimte voor verbetering, waar is er sprake van misstanden en waar gaat dat dan om?
Ik ben van mening dat de vrouwenopvang als sector er goed in slaagt om veiligheid te bieden aan hen die dat nodig hebben en om met de cliënten te werken aan herstel. De sector werkt zelf continu aan verbetering. De instellingen investeren in het steeds professioneler maken van de beroepsgroep door het werken met beproefde methodieken als Veerkracht en Krachtwerk. Ik stuur erop dat in het kader van de afspraken die ik in mei 2014 heb gemaakt over extra middelen voor een kwaliteitsimpuls voor de vrouwenopvang, er afspraken worden gemaakt over basiskwaliteit in de vrouwenopvang.
Verder heb ik van de VNG of de FO geen signalen gekregen dat er sprake zou zijn van misstanden binnen de sector.
Bent u van mening dat onder andere gezien de passages in het Onderzoeksrapport Vrouwenopvang locatie IJmond over de samenstelling en wensen van de populatie een groter onderzoek wenselijk is met als vraag of de vrouwenopvang in de huidige vorm aansluit bij de populatie en de behoeftes van deze populatie zoals het lid Volp in het algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in Afhankelijkheidsrelaties op 24 september 2015 opperde?3 Zo ja, wanneer gaat dit onderzoek plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Kunt u uiteenzetten waaruit blijkt dat de vrouwenopvang in de huidige vorm aansluit bij de populatie en de behoeftes van deze populatie?
Het Kamerlid Volp heeft in het Algemeen Overleg van 24 september 2015 de vraag gesteld of het – los van de signalen over misstanden en bovengenoemd proces om te komen tot een basiskwaliteit – zinvol zou zijn om te onderzoeken of de vrouwenopvang in de huidige vorm aansluit bij de populatie en de behoeftes van deze populatie.
Mij lijkt het inderdaad zinvol om dit vraagstuk te verkennen. Ik heb daarbij een tussenstap voor ogen. Ik zal de VNG vragen om samen met de FO zo snel mogelijk een expertmeeting te organiseren met als doel deze vraag te verhelderen. In de vraagstelling bij de expertmeeting zal ik meenemen of er ook aanbevelingen kunnen worden gedaan die onmiddellijk binnen de sector kunnen worden verspreid (zogenaamd «laaghangend fruit»). Ook zal in deze expertmeeting worden nagegaan of nader onderzoek noodzakelijk is of dat andere acties nodig zijn. In de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van juni 2016 zal ik uw Kamer over de uitkomsten en stand van zaken informeren.
Het fusiebesluit over het Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de positieve uitkomst/besluitvorming van de procedurele NZa-toets over de voorgenomen fusie tussen het Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis te Woerden?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waarin zij stelt dat het fusieproces tussen het Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort niet altijd onbetwist verliep, maar wel zorgvuldig is verlopen?
Op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) dient de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het kader van de zorgspecifieke fusietoets voorgenomen concentraties tussen zorgaanbieders inhoudelijk te toetsen op de continuïteit van cruciale zorg en een procedurele toets te verrichten op de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere betrokken partijen. Het is aan de NZa om een eigen afweging hierover te maken. Zij zijn daarin onafhankelijk. Ik heb daarin geen rol. De NZa heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van signalen dat het proces niet vlekkeloos zou zijn verlopen uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de betrokkenheid van de stakeholders bij de voorbereiding van de fusie. Naar aanleiding van dit onderzoek is de NZa tot de conclusie gekomen dat zowel de medezeggenschapsorganen als de gemeenten in de regio zorgvuldig zijn betrokken. Ik ben ervan op de hoogte dat de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort gebruik maakt van het recht om in bezwaar te gaan tegen dit besluit.
Bent u op de hoogte van het bezwaar dat de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis heeft aangetekend tegen dit besluit van de NZa?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het ook een zorgelijk signaal dat volgens de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis, hij slechts geïnformeerd is over de stappen die zijn genomen tijdens het fusieproces, in plaats van dat er tijdens een gesprek is geluisterd naar hun argumenten en er op die manier echt een mogelijkheid was geweest tot invloed op het besluit?
Het is niet aan mij maar aan de NZa om als onafhankelijk toezichthouder te toetsen of cliënten, personeel, en andere belanghebbenden zorgvuldig zijn betrokken. De NZa heeft in haar besluit toegelicht dat de medezeggenschapsorganen en gemeenten in de regio hun oordeel en aanbevelingen hebben kunnen geven en dat deze opvattingen door de raden van bestuur zijn meegewogen in hun besluitvorming, maar dat zij uiteindelijk andere keuzes hebben gemaakt.
Bent u van mening dat «zorgvuldig betrekken» kennelijk een multi-interpretabel begrip is voor verschillende partijen, aangezien de NZa oordeelt dat dit zorgvuldig is gebeurd terwijl de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis naar zijn mening enkel is geïnformeerd over de stappen en daar zijn mening over heeft kunnen geven?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook een verontrustend bericht dat de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis stelt dat de fusiepartner bijvoorbeeld al vroeg in het partnershipproces heeft geëist dat de kliniek in de vestiging Woerden moest sluiten, maar dat deze voorwaarde vanuit het Antonius Ziekenhuis nooit aan de cliëntenraad of met de gemeente is besproken, ook aangezien de gemeente volgens de cliëntenraad nooit als betrokken stakeholder is erkend?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke trede van de zogenoemde «participatieladder» acht u deze invulling van het «zorgvuldig betrekken» van de cliëntenraad bij het fusieproces tussen het Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis te Woerden (te weten de volgende treden van participatie: informeren, raadplegen, adviseren, coproduceren, meebeslissen en zelfbeheer)? Welke invulling acht u het meest ideaal bij een dergelijk begrip als het «zorgvuldig betrekken» van een cliëntenraad, waarbij ook de strekking van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) in acht wordt genomen?
Ik vind het van belang dat de cliëntenraad zorgvuldig wordt betrokken en daarom vormt dit onderdeel van de zorgspecifieke fusietoets. Zoals ik heb geantwoord op eerdere vragen is het niet aan mij maar aan de NZa om als onafhankelijk toezichthouder te oordelen of in individuele gevallen aan de wettelijke vereisten is voldaan en heeft de NZa ten aanzien van de voorgenomen fusie tussen Stichting Sint Antonius Ziekenhuis en Stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis geoordeeld dat stakeholders zorgvuldig zijn betrokken. Ik wil daar dan ook geen verder waardeoordeel aan hangen door een vergelijking met de «participatieladder».
Vindt u het ook een kwalijke zaak dat de cliëntenraad zich niet zorgvuldig betrokken acht, zeker omdat het patiëntenperspectief en vanuit de strekking van de fusietoets in de zorg, juist bij uitstek kan worden betrokken binnen een dergelijk proces, door het betrekken van een cliëntenraad?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat binnen de Wmcz een wijdere interpretatie is beoogd dan slechts het informeren van de cliëntenraden, en dit inhoudt dat bijvoorbeeld alle stakeholders worden betrokken bij overleg, het onderling afwegen van besluiten en het gezamenlijk komen tot een besluit met hierin alle inbreng van de betrokken stakeholders? Op welke manier kan dit in de toekomst worden gestimuleerd?
In de Wmcz wordt het adviesrecht van cliëntenraden geregeld. Tijdig informeren wordt daarbij als een belangrijke voorwaarde gezien om effectief gebruik te kunnen maken van dit adviesrecht. Het hebben van adviesrecht betekent echter niet dat het advies van de cliëntenraad zonder meer wordt overgenomen. Het blijft de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur om de verkregen adviezen te wegen en een eigen afweging te maken.
Ik vind het wel belangrijk dat cliëntenraden goed worden betrokken bij besluitvorming. Om die reden ben ik momenteel een samenhangend pakket aan maatregelen aan het voorbereiden om de medezeggenschap te verbeteren. Daarbij wil ik vooral de medezeggenschap van cliënten verbeteren bij die besluitvorming die de directe levenssfeer van en/of zorg-en dienstverlening aan cliënten raakt.
Welke lessen zijn hier te trekken in het kader van zeggenschap en medezeggenschap van cliëntenraden en patiëntenraden?
Ik heb geen rol bij het beoordelen van individuele casuïstiek. Bij de voorbereiding van de maatregelen om de medezeggenschap van cliënten te verbeteren zal ik zeker in gesprek gaan met cliëntenraden en de knelpunten die zij in de praktijk ervaren meenemen.
Het bericht “Specialisten gaan terug naar oude maatschap” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Specialisten gaan terug naar oude maatschap»?1
Ja.
Wat vindt u van het signaal dat tientallen medisch specialisten teruggaan naar de oude maatschapstructuur, aangezien zij stellen fiscaal ondernemer te zijn? Welke definitie van fiscaal ondernemer hanteert u? In welke gevallen ziet u het Medisch Specialistisch Bedrijf (MSB) of de maatschap als schijnconstructie, en wat gaat u er in die gevallen aan doen?
In het bericht in Zorgvisie wordt de indruk gewekt als zou sprake zijn van een ontmanteling van de per 1 januari 2015 gevormde medisch specialistisch bedrijven (MSB’s), waardoor de medisch specialisten weer terugkeren naar hun voormalige maatschapstructuur. Deze voorstelling van zaken is onjuist. Tot op heden zijn er slechts verzoeken bij de Belastingdienst ingediend die erop neer komen dat de medisch specialist niet langer in een MSB/coöperatie participeert door middel van zijn persoonlijke holding BV (hierna: PHBV), maar dat hij dat weer als natuurlijk persoon wil gaan doen. In die verzoeken wenst men wel – zoals te verwachten viel – dat de Belastingdienst ermee instemt dat de desbetreffende medisch specialist vervolgens weer in fiscale zin als ondernemer wordt aangemerkt. Deze verzoeken zullen door de Belastingdienst op hun fiscale merites worden beoordeeld. Het is niet aan mij om op die beoordeling vooruit te lopen.
Wat verder van belang is, is dat de samenwerkingsovereenkomst tussen het ziekenhuis en het MSB in stand blijft. Anders gezegd: voor de interne organisatie en de gelijkgerichtheid binnen het ziekenhuis hebben de bij de Belastingdienst ingediende verzoeken geen gevolgen. De samenwerkingsovereenkomst tussen ziekenhuis en MSB blijft immers in stand. Niet relevant is of de lidmaatschapsovereenkomst door het MSB met een natuurlijk persoon dan wel met de PHBV is gesloten.
Over fiscaal ondernemerschap, de definitie daarvan en de daaraan te stellen eisen heb ik uw kamer reeds een aantal malen uitgebreid geïnformeerd. Ik verwijs naar de beantwoording van de Kamervragen in de brieven van 7 september 2015 (ah-tk-20142015-3323) en 16 juni 2015 (ah-tk-20142015-2586) en de brieven van 31 oktober 2014 (TK 32 620, 139) en 17 december 2014 (TK 32 620, 147).
De Belastingdienst beoordeelt van geval tot geval de zelfstandigheid en het realiteitsgehalte van de MSB’s. Van de feiten en omstandigheden hangt af of de constructie beoordeeld kan worden als een «schijnconstructie». Hetzelfde geldt voor de hieraan verbonden fiscale gevolgen.
Hoe verhoudt de «terugval» naar de oude maatschappen door medisch specialisten zich met het regeerakkoord; waarin wordt gesteld dat het fiscale ondernemersvoordeel voor medisch specialisten in 2015 vervalt als het specialistenhonorarium integraal onderdeel is van het ziekenhuisbudget, waarbij het rapport van de commissie-Meurs leidraad is bij het inkomensbeleid gericht op medisch specialisten, en de vorming van mega- of regiomaatschappen wordt ontmoedigd?2
In 2015 heeft conform het regeerakkoord de invoering van integrale tarieven in de medisch specialistische zorg plaatsgevonden. Daarmee is onder andere het zelfstandig declaratierecht van de medisch specialisten bij de zorgverzekeraars komen te vervallen. Met het vervallen van het zelfstandig declaratierecht en het daarmee verband houdende debiteurenrisico zijn de voor de medisch specialisten resterende risico’s ceteris paribus in de regel van te geringe importantie om tot fiscaal ondernemerschap te kunnen concluderen. Wanneer medisch specialisten zouden besluiten om terug te vallen op de oude maatschapstructuur, waarvoor zoals gezegd geen aanwijzingen zijn, moeten zij er dus terdege rekening mee houden dat zij door de Belastingdienst niet als fiscaal ondernemer gezien zullen worden. Voor medisch specialisten gelden dezelfde fiscale criteria als voor andere ondernemers in Nederland. Dat betekent dat zij net als ieder ander daaraan moeten voldoen om in fiscale zin ondernemer te zijn en te blijven. Omgekeerd geldt ook dat een medisch specialist die zich volgens die regels kwalificeert de fiscale ondernemersvoordelen toekomt. Overigens hebben veel specialisten in vrije vestiging gekozen voor een zogenaamde niet-transparante structuur. In die structuren bestaat geen recht op de bedoelde fiscale ondernemersvoordelen. De fiscus zal per geval, ultiem op basis van de aangiftes over 2015, toetsen wat de fiscale gevolgen zijn van de gekozen structuren en de invulling daarvan.
Ten aanzien van marktmacht van (regio)maatschappen kan ik u melden dat met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van toezicht, opsporing, naleving en handhaving (VTO Wmg) een vereenvoudiging van het instrument aanmerkelijke marktmacht wordt opgenomen. De opneming van het begrip «geen rechtspersoonlijkheid bezittend organisatorisch verband van zorgaanbieders» zorgt ervoor dat de NZa direct een regiomaatschap kan aanpakken, waarbij het niet nodig is om eerst aan te tonen dat de medisch specialisten collectief over aanmerkelijk marktmacht beschikken. De NZa zal wel nog steeds moeten vaststellen of de regiomaatschap over aanmerkelijke marktmacht beschikt. De voorgestelde wijziging heeft geen gevolgen voor de verplichtingen die de zorgautoriteit in verband met aanmerkelijke marktmacht oplegt. De VTO Wmg is aangemeld voor plenaire behandeling in de Tweede Kamer.
Deelt u de mening dat de voorgenomen integrale bekostiging een belangrijke bijdrage levert aan de interne organisatie en samenwerking binnen de ziekenhuizen, wat ten goede kan komen aan de kwaliteit, samenwerking en doelmatigheid van de zorg? Hoe verhouden deze belangrijke voordelen zich volgens u tot het feit dat de oude maatschap weer een aanzuigende werking lijkt te hebben?
Hoewel het nog te vroeg is om definitief de balans op te maken, ben ik het met u eens dat invoering van integrale bekostiging in de ziekenhuiszorg een mijlpaal is, die bij kan dragen aan de kwaliteit, samenwerking en doelmatigheid van de zorg. Met het beëindigen van de deelregulering voor medisch specialisten zijn obstakels weggenomen die een doelmatiger bedrijfsvoering, taakherschikking en selectieve inkoop in de weg stonden. Het is nu aan zorgverzekeraars, ziekenhuizen en medisch specialisten om de kansen te grijpen die op die gebieden liggen. Ik zie daarbij het samenwerkingsmodel in haar huidige vorm nadrukkelijk als een stap op weg naar verdere integratie van de medisch specialisten in het ziekenhuis, bijvoorbeeld in de vorm van participatie. Ik ben dan ook van mening dat het terugkeren naar de oude maatschapstructuur een stap in de verkeerde richting zou zijn. Gelukkig zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van een dergelijke beweging.
Deelt u de kritiek van zorgverzekeraars, banken en bestuurskundigen dat de meerwaarde van het MSB voor patiënten niet direct evident is, waarbij deze stellen dat de dokters zich te veel hebben laten leiden door fiscale belangen, en het MSB een te machtig bedrijf is binnen het ziekenhuis, met eigen belangen en een eigen agenda?3
Voor medisch specialisten die zich wilden (blijven) kwalificeren als fiscaal ondernemer was niets doen geen optie. Er was hoe dan ook een organisatieverandering nodig. Dat wil niet zeggen dat alleen fiscale belangen de doorslag hebben gegeven bij de keuze voor dit model. De monitor integrale bekostiging die de Nederlandse Zorgautoriteit op dit moment uitvoert zal ook de motieven voor de keuze voor het model in kaart brengen. Wat waarschijnlijk een rol heeft gespeeld, is het gegeven dat het samenwerkingsmodel van alle uitgewerkte modellen het dichtst bij de oude verhoudingen lag. Ik kan me dan ook voorstellen dat veel ziekenhuizen en medisch specialisten op dit moment voor dit organisatiemodel gekozen hebben. Dat neemt niet weg dat moeilijke bestuurbaarheid en een afname van de gelijkgerichtheid een reëel risico zou kunnen zijn van het samenwerkingsmodel. De praktische invulling van bijvoorbeeld het kwaliteitsbeleid en de samenwerking met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis vergt in dit model dan ook de bijzondere aandacht van alle betrokkenen.
De keuze die instellingen en medisch specialisten per 1 januari 2015 hebben gemaakt voor het ene of andere model ligt niet voor eeuwig vast. Ziekenhuizen en medisch specialisten zullen zich de vraag moeten blijven stellen of het gekozen bestuursmodel past bij de (lange termijn) doelen die zij hebben. Doorontwikkeling vanuit het samenwerkingsmodel naar meer integratie met het ziekenhuis en een grotere gelijkgerichtheid juich ik dan ook toe. Goed bestuur is overigens mensenwerk. Ook in andere modellen kunnen situaties ontstaan waardoor ziekenhuizen lastig bestuurbaar blijken. Goede communicatie en alertheid vanuit ieders rol en verantwoordelijkheid zijn dan ook altijd noodzakelijk. Ik verwacht van ziekenhuizen en MSB’s dat zij zich door de verandering van organisatiemodel niet laten afleiden van hun primaire taak, namelijk het leveren van kwalitatief goede en doelmatige zorg aan hun patiënten, en dat zij zichzelf daarin voortdurend blijven verbeteren.
Om meer zicht te krijgen op de relatie tussen het samenwerkingsmodel en de governance van ziekenhuizen heb ik het TIAS de opdracht gegeven om een quickscan te doen, die ik u binnenkort zal doen toekomen. In de stand van zakenbrief integrale bekostiging, die ik u na oplevering van de NZa monitor zal toezenden, ga ik nader in op de uitkomsten van dit onderzoek.
Wat vindt u van het oordeel van de Inspecteur-Generaal van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat het MSB te vergelijken is met de Fyra?4
Het artikel in Zorgvisie verwijst naar een interview met de Inspecteur-generaal van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) van juni 2015 in «De medisch specialist is (g)een alleskunner» van Douwe Biesma. De kop van het artikel dekt de lading van het interview niet. De boodschap die de Inspecteur-generaal in het interview brengt, is dat vooraf op papier gestelde afspraken geen garantie bieden voor een goede uitvoering in de praktijk. Pas in de praktijk blijkt of een systeem ook daadwerkelijk goed functioneert. Dat geldt ook voor de samenwerking tussen ziekenhuis en MSB. De inspectie hamert er bij zorginstellingen op dat bij grote veranderingen, zoals de introductie van nieuwe behandelingen, een verhuizing of het doorvoeren van gewijzigde wet- en regelgeving met ingrijpende gevolgen voor de organisatiestructuur er prospectief naar risico’s moet worden gekeken. Het gaat er namelijk niet alleen om dat aan wet- en regelgeving is voldaan maar ook dat dit, gegeven alle factoren die daar op van invloed zijn, leidt tot het gewenste resultaat: goede zorg voor de patiënt. Daarom heeft de inspectie de plannen voor MSB’s ook niet vooraf beoordeeld, maar volgt zij of deze in de praktijk leiden tot verantwoorde zorg voor de patiënt. De inspectie kijkt daarbij altijd naar een combinatie van systemen, gedrag en uitkomsten.
Overigens heeft de inspectie mij laten weten dat zij de gevolgen van de invoering van integrale tarieven voor medisch specialistische zorg nauwlettend volgt, maar dat zij in de praktijk nog geen signalen heeft ontvangen dat dit ergens leidt tot onverantwoorde zorg. De inspectie voert hier, naast de inspectiebezoeken, intensieve gesprekken over met veldpartijen zoals de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen en de Federatie Medisch Specialisten.
Langdurig zieken die zes tot acht weken moeten wachten op uitbetaling van de vergoeding van woon-werkverkeer door het UWV |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat mensen die langdurig ziek zijn of een handicap hebben een vergoeding kunnen aanvragen bij het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen), omdat reizen naar het werk voor deze groep lastig kan zijn?1
UWV heeft de bevoegdheid om voor diegene die daar op grond van de Wet WIA en Wajong recht op heeft een vervoersvoorziening toe te kennen. Hiertoe moet dan wel een medische noodzaak bestaan. In de wetgeving is bepaald dat deze voorziening kan worden toegekend aan personen met een «structurele functionele beperking». Welk type vervoersvoorziening wordt toegekend, hangt af van de beperking en overige omstandigheden, bijvoorbeeld of iemand ver of dicht bij zijn werk woont. De voorziening ziet uitsluitend op de zogenaamde meerkosten van het vervoer die samen hangen met de structurele functionele beperking. De vervoerskosten die een persoon zonder structureel functionele beperkingen ook zou moeten betalen om van en naar zijn werk te komen, worden niet vergoed.
Is het waar dat iemand die een dergelijke voorziening aanvraagt om naar het werk te reizen dit bedrag zelf moet voorschieten?
Wanneer iemand een vervoersvoorziening aanvraagt is de maximale wettelijke beslistermijn van UWV op een aanvraag 8 weken voor personen die behoren tot de doelgroep van de Wet WIA en 14 weken voor personen uit de doelgroep van de Wajong2. Dit kan inhouden dat iemand in de periode totdat het UWV op de voorziening heeft beslist, reeds kosten moet maken en deze moet voorschieten. Zodra op de aanvraag is beslist heeft UWV het beleid dat declaraties binnen 4 weken worden betaald. Na de toekenning van de vergoeding neemt UWV in de regel de betaling voor haar rekening. Doordat een vervoersvoorziening vaak een vorm van maatwerk is, is niet uit te sluiten dat in sommige gevallen een voorschot aan de orde is.
Klopt het dat dergelijke voorzieningen vooraf voor 1 jaar worden goedgekeurd door het UWV?
Vervoersvoorzieningen zoals een taxikostenvergoeding of een vergoeding voor het gebruik van eigen auto of bruikleenauto, worden door UWV toegekend voor zolang de betrokkene de voorziening nodig heeft. Betrokkene is wel verplicht om eventuele wijzigingen die van invloed zijn op de voorziening aan UWV door te geven. Dit kan leiden tot een heroverweging op bijv. het type vervoersvoorziening en de hoogte van de verstrekking. Jaarlijks ontvangt betrokkene van UWV een overzicht om hem te informeren over wijzigingen in de te vergoeden bedragen in verband met jaarlijkse indexering. Eventuele wijzigingen in de vervoersvoorziening worden daarin ook vermeld.
Is het waar dat een declaratie voor dergelijke voorzieningen na 6 tot 8 weken wordt terugbetaald door het UWV aan een indiener? Zo ja, wat is hiervan de reden?
In de wet is geen uiterste termijn geregeld. UWV heeft als beleid dat een declaratie voor een dergelijke voorziening binnen 4 weken wordt terugbetaald aan de indiener.
Deelt u de mening dat het terugbetalen van dergelijke declaraties na 6 tot 8 weken, bij voorafgaande goedkeuring van 1 jaar door het UWV, een onredelijk lange termijn is aangezien het om grote bedragen kan gaan voor een indiener? Zo ja, bent u bereid om deze betalingstermijn terug te brengen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet juist dat UWV een betalingstermijn van 6 tot 8 weken hanteert. De betalingstermijn is maximaal 4 weken na indiening van een declaratie. UWV streeft er naar de verwerkingstermijn van declaraties en de uitbetaling zo kort mogelijk te houden.
Indicatieproblemen bij terminale thuiszorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van situaties waarin terminale patiënten door indicatieproblemen niet thuis kunnen sterven?1
Ik vind dat onwenselijk.
Deelt u de mening dat iedere terminale patiënt thuis moet kunnen sterven, ook als deze patiënten (kort) in een zorginstelling hebben gewoond? Deelt u voorts de mening dat systemen de mensen moeten volgen, en dat het geen goede zaak is als kwetsbare patiënten geen terminale thuiszorg krijgen, omdat dit niet in het systeem past?
Ja. Ik wil juist verschuivingen tussen Wlz en Zvw in de laatste levensfase van mensen voorkomen om zo onrust voor cliënten en mantelzorgers te vermijden. De beleidsregels indicatiestelling Wlz waren daar al op gericht en zijn inmiddels verduidelijkt (zie ook antwoord op vraag 3), zodat er geen misverstanden hoeven te bestaan over de mogelijkheid dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven.
Vindt u dat het zorgkantoor in kwestie een juiste interpretatie geeft van de wet- en regelgeving voor terminale patiënten die in een instelling wonen en niet thuis kunnen sterven? Waar kunnen patiënten en hun familie heen als ze er niet uitkomen met het zorgkantoor, en wie heeft de verantwoordelijkheid om voor een tijdige (thuis-)oplossing te zorgen?
In de mij nu bekende gevallen gaat het om indicatiebesluiten voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg. Het CIZ geeft deze besluiten af (met de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen), het zorgkantoor heeft hierbij geen directe rol.
In de voornoemde situaties bleken de beleidsregels indicatiestelling Wlz niet duidelijk genoeg te zijn. Vervolgens is overleg gevoerd tussen CIZ en VWS over de interpretatie van de beleidsregels. Dit mede in de context van het beoogde beleid om thuis te kunnen overlijden. Het overleg heeft geleid tot een verduidelijking van de beleidsregels specifiek voor mensen die in een instelling wonen en elders willen overlijden.
In deze gevallen gaat het om mensen die al zorg krijgen. Bij een wijziging van de zorgvraag is het zaak dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om voor tijdige oplossingen te zorgen. Zorgkantoren hebben daarbij een zorgplicht. Dat betekent dat het zorgkantoor moet zorgen dat de cliënt de zorg krijgt waar hij recht op heeft. Het zorgkantoor koopt de zorg in bij zorgaanbieders. De zorgaanbieders waar mensen al in zorg zijn, hebben ook een taak om voor goede vervolgzorg te zorgen. Transferverpleegkundigen van het ziekenhuis regelen bijvoorbeeld indicaties, verzorging, verpleging en materialen nodig voor zorg die aansluit op de ziekenhuisopname. Een soortgelijke functie bestaat in het verpleeghuis.
In hoeverre klopt het dat voor cliënten van zorginstellingen de gelden die veel ZZP-indicaties (Zorgzwaartepakket) in de thuissituatie opleveren ontoereikend zijn om 24-uurs terminale thuiszorg te bieden? Wat vindt u ervan dat families dan geld moeten bijleggen, terwijl terminale thuiszorg een verzekerd recht is? In hoeverre vindt u het wenselijk dat alleen ZZP-10 voldoende gelden in de thuissituaties oplevert om 24-uurs terminale thuiszorg te bieden, terwijl bij veel terminale patiënten niet aan alle voorwaarden voor ZZP-10 kan worden voldaan?
Het beschikbare zorgprofiel (voorheen ZZP) biedt inderdaad niet in alle gevallen voldoende ruimte voor zorgaanbieders om palliatief terminale zorg thuis te bieden. Daarom heb ik geregeld dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven. Daarnaast heb ik geregeld dat de zorgkantoren extra zorg boven op dit zorgprofiel (voorheen ZZP) kunnen toekennen als dat nodig is.
Er is overigens geen sprake van dat mensen in de thuissituatie geld moesten bijleggen. In een hospice kan het voorkomen dat mensen een aanvullende eigen bijdrage moeten betalen voor bijkomende kosten (maar niet voor verpleging en verzorging). In de beleidsregels is duidelijk aangegeven dat als cliënten in de laatste levensfase de zorg thuis of in een hospice (zonder toelating voor verblijf) willen ontvangen, het zorgprofiel VV beschermd verblijf met intensief pallatief terminale zorg kan worden geïndiceerd, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de aanvullende voorwaarden.
Wat gaat u doen om er per direct voor te zorgen dat terminale patiënten met een ZZP-indicatie voor een zorginstelling een indicatie voor terminale thuiszorg kunnen krijgen, zodat zij thuis kunnen sterven? Bent u bereid de Kamer hier nog dit jaar over te informeren?
Zie antwoord op vraag 2. De oplossing is in 2015 gerealiseerd en ik heb u vroeg in 2016 geïnformeerd.
Het bericht dat toezichthouders van Patyna het eigen salaris fors verhogen |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat toezichthouders in de thuiszorg het eigen salaris verhogen terwijl er van thuiszorgmedewerkers gevraagd wordt om salaris in te leveren?1
Het kabinet wil maatschappelijk acceptabele inkomens voor zorgbestuurders. Normen voor bezoldiging zijn vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet, in het bijzonder de WNT, stelt is het aan de toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning is. Ik ga er van uit dat zij daarbij niet enkel naar de letter van de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden. Dat blijft maatwerk, mij past daarom terughoudendheid in de oordeelsvorming over individuele gevallen.
Inmiddels heeft Patyna de verhoging van de vergoeding van de toezichthouders herroepen, naar aanleiding van de maatschappelijke verontwaardiging daarover. In overleg met de cliëntenraad en ondernemingsraad zal worden onderzocht of de beloning in de toekomst nog moet worden aangepast. Dit geeft mij het vertrouwen dat er in deze een goede maatschappelijke afweging zal worden gemaakt.
Wat is uw morele oordeel over de verhoging van de vergoeding van toezichthouders in de zorg? Acht u dit moreel wenselijk aangezien er miljarden worden bezuinigd in de zorg? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak in het artikel: «Een kleine steekproef bij andere zorginstellingen leert dat Patyna niet uit de pas loopt met nieuwe vergoedingen»? Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen van zorgorganisaties waarin toezichthouders het eigen salaris hebben verhoogd? Zo nee, waarom niet?
De jaarrekeningen van de thuiszorgorganisaties van 2015 zijn nog niet opgesteld. Deze gegevens zijn dus nog niet beschikbaar. Overigens verwijs ik u naar de WNT-jaarrapportage die jaarlijks aan de Eerste en Tweede Kamer wordt verzonden. Hierin treft u alle gegevens over bezoldigingen van toezichthouders.
Hoe oordeelt u over de uitspraken van toezichthouder Henk W. die aangeeft dat de verhoging van het salaris een passende beloning is bij de zwaarte van het werk en dat het niet in de rede ligt dat er op dit besluit teruggekomen wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de toezichthouders van Patyna aan te spreken op hun zeer moreel verwerpelijke, onverantwoorde en egoïstische gedrag en dringend duidelijk te maken dat deze asociale vertoning maatschappelijk ongewenst is, juist in tijden dat zorgverleners en zorgbehoevende mensen te maken hebben met forse bezuinigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten op welke wijze de kwaliteit van toezichthouders wordt beoordeeld? Kunt u toelichten welke hogere eisen er aan de toezichthouders worden gesteld in vergelijking met voorgaande jaren, aangezien de hogere eisen de aanleiding zijn voor de hogere vergoeding?2
Het belang van kritische interne toezichthouders is toegenomen. Goed bestuur vergt immers in de eerste plaats dat het interne toezicht goed werkt zodat de kwaliteit, continuïteit en de maatschappelijke opdracht van de instelling wordt bewaakt. Een Raad van Toezicht moet een volwaardige gesprekspartner zijn, die zich bewust is van de risico’s, de publieke belangen en de organisatiebelangen. Dat betekent ook dat de zij onafhankelijk van de bestuurder informatie inwint bij relevante stakeholders binnen en buiten de organisatie. Hierop moet de beschikbare tijd en daarmee ook de vergoeding zijn afgestemd.
Met de Nederlandse Vereniging voor Toezichthouders Zorg (NVTZ) ben ik in gesprek over het inrichten van een accreditatietraject voor toezichthouders. Met dit traject proberen we de vakontwikkeling en verdere professionalisering van toezichthouders kracht bij te zetten. Het doel hiervan is tweeledig: het functioneren van de raad van toezicht als orgaan te verbeteren en het nader invullen van de eisen die moeten worden vervuld om te spreken van een goede toezichthouder. Eind februari ontvangt uw Kamer de eerste voortgangsrapportage waarin u wordt geïnformeerd over de huidige stand van zaken.
Het bericht “Nederlanders hebben weinig kennis van zorg” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlanders hebben weinig kennis van zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van de gemiddelde score van een 5,3 die door de ondervraagden werd behaald bij een zorgkennisquiz?
Ik ben voorzichtig met de kennis als onvoldoende te bestempelen; daarvoor kan ik het onderzoek onvoldoende beoordelen op representativiteit en vergelijkbaarheid met onderzoeken naar andere (verzekerings)producten. Achter het gemiddelde van 5,3 gaat een grote spreiding schuil. Sommige mensen scoren heel hoog, anderen juist weer lager. Bovendien is het een gemiddelde van alle antwoorden. Ik denk dat het belangrijker is dat mensen weten dat de huisarts buiten het eigen risico valt – daar richten we ons in de informatievoorziening ook op – dan de algemene kennis of logopedie al dan niet in het basispakket valt. Dat laatste is alleen relevant voor mensen die hiervan gebruik maken of dat denken te gaan doen.
Ik vind het overigens wel wenselijk om het kennisniveau op het terrein van de Zorgverzekeringswet waar mogelijk te vergroten. Op het Ministerie van VWS en ook op andere plekken wordt voortdurend gewerkt aan het vergroten van kennis over zorgverzekeringen. Vanaf december 2015 is de eindejaarscampagne gestart www.meerwetenoverzorg.nl met specifieke aandacht voor het gespreid betalen van het eigen risico, het eigen risico in relatie tot de spoedeisende hulp of de huisarts(-enpost), wachtlijstbemiddeling, zorgtoeslag, de zorgverzekering als je 18 wordt (premie betalen en zorgtoeslag ontvangen) en zwangerschap in relatie tot de zorgverzekering (geen eigen risico verloskundige zorg en kraamzorg)en het eigen risico. Daarnaast zijn de website van rijksoverheid.nl en de zorgverzekeringslijn.nl recent geactualiseerd, is een voorbeeldartikel opgesteld voor patiënten- en consumentenorganisaties en regionale bladen en in 2016 zal er een voorlichtingsteam van VWS het land in gaan om mensen uitleg te geven over bovengenoemde onderwerpen; juist om mensen te bereiken die de informatie zelf mogelijk niet direct zoeken of kunnen vinden op internet.
Deelt u de mening dat het een zorgelijk signaal is dat de kennis van Nederlanders over zorgverzekeringen waarschijnlijk onvoldoende is, en dat bijvoorbeeld 44% van de ondervraagden niet wist wat voor soort basisverzekering zij hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de belangrijkste oorzaak van deze lage mate van kennis over de werking van zorgverzekeringen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze lage mate van kennis voor een groot deel kan worden verklaard door de ingewikkeldheid van het zorgverzekeringssysteem en onduidelijke informatie over zorgpolissen?
Dat valt uit het opinieonderzoek niet op te maken. Ik zie het als een combinatie van zaken, waarbij bijvoorbeeld ook een rol speelt dat gezonde mensen de neiging hebben zich minder in zorgverzekeringen te verdiepen. Bij het kiezen van een zorgverzekering moet een verzekerde een aantal vragen echt voor zichzelf beantwoorden: welke zorg verwacht ik volgend jaar nodig te hebben? Wil ik een vrijwillig eigen risico? Wil ik me aansluiten bij een collectiviteit? Uit onderzoek van bijvoorbeeld de ACM blijkt, dat mensen steeds beter stilstaan bij dergelijke vragen. Zo hield in 2013 (ten opzichte van 2014) 2% van de bevolking rekening met zijn gezondheidssituatie bij het overstappen naar een andere polis. In 2014 (ten opzichte van 2015) was dat al toegenomen naar 18%. Ik beschouw dat als een goede ontwikkeling, dat mensen zichzelf de vraag stellen welke zorgverzekering het beste bij hen past. De NZa, Consuwijzer van de ACM, de NPCF, de consumentenbond en ook rijksoverheid.nl doet verzekerden een handreiking om te komen tot een afgewogen keuze om wel of niet over te stappen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de versimpeling van het systeem, en de verbetering van de begrijpelijkheid van het systeem en zorgverzekeringen?
Van belang is om de wijzigingen beperkt te houden. Er is de afgelopen jaren bijvoorbeeld vaak iets veranderd op het terrein van het eigen risico (no claim, eigen bijdrage, etc.), de hervorming langdurige zorg (wijkverpleging naar de Zvw). Ik zie daarnaast duidelijke communicatie als algemene randvoorwaarde. De NZa stelt in de regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten eisen aan de informatie die een zorgverzekeraar hoort te verstrekken. Om de informatie transparant te houden hebben ook zorgverzekeraars aangegeven in hun actieplan Kern Gezond dat zij zich zullen houden aan duidelijke en begrijpelijke uitleg over de polis. Zorgverzekeraars hebben daarin aangegeven dat verzekerden en zorgaanbieders snel en gemakkelijk moeten kunnen inzien welke zorg voor een verzekerde, gelet op zijn of haar polis, is gecontracteerd. Ik zie dit jaar polisvoorwaarden voorbij komen, van bijvoorbeeld De Friesland, die zeer leesbaar zijn en geen verwijzingen naar andere artikelen meer bevatten. De vergelijkingssites spelen vaak een nuttige rol bij het inzichtelijk maken van producten in het overstapseizoen en het aanleveren van de juiste informatie aan deze sites is ook onderdeel van het NZA-toezicht.
In de monitor van het overstapseizoen die ik thans laat uitvoeren, wordt gekeken naar de informatie op websites van verzekeraars. Hoe worden de polissen aangeboden, welk taalniveau wordt er gebruikt, hoe vindbaar is de informatie op de websites etc.? Ik verwacht dat dit onderzoek het inzicht vergroot in de wijze waarop verzekeraars verzekerden werven en bestaande verzekerden proberen te behouden. Waar gaat het goed, waar kan het beter?
Kunt u een uiteenzetting geven van de rollen die u ziet weggelegd voor de verschillende partijen in het veld zoals de zorgverzekeraars, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het Zorginstituut, zorgverleners, verzekerden en uw ministerie om deze ontwikkeling in gang te zetten?
Zorgverzekeraars zijn het eerste loket waar de burger kijkt voor zijn zorgverzekering. Deze informatie moet dus volledig, correct en begrijpelijk zijn. Ik zie het actieplan Kern Gezond als goede stap en verwacht dat verzekeraars die lijn zullen voortzetten voor het verbeteren van informatievoorziening aan verzekerden.
Het Ministerie van VWS informeert het algemeen publiek ieder jaar over de veranderingen in het basispakket van het jaar erop. Naast de veranderingen in het basispakket besteden we in een voorlichtingscampagne ook aandacht aan maatschappelijk actuele onderwerpen. Dit jaar gaat het over het eigen risico, de zorgtoeslag in het algemeen en de zorgtoeslag voor 18-jarigen, kiezen van een nieuwe zorgverzekering, bezoek aan de Spoedeisende hulp (SEH) en huisarts/huisartsenpost en wachtlijstbemiddeling. In alle voorlichtingsuitingen verwijzen we naar www.meerwetenoverzorg.nl. Dit jaar zal er voor het eerst een voorlichtingsteam actief het land intrekken om mensen actief te benaderen en te informeren.
De NZa stelt bij de uitvoering van haar taken het algemeen consumentenbelang voorop en ziet erop toe dat zorgverzekeraars en aanbieders transparant zijn over hun producten en diensten. Zorgaanbieders moeten in ieder geval informatie over de tarieven en de kwaliteit van hun prestaties en diensten verschaffen. Verzekeraars moeten inzicht geven in de premies en de kwaliteit van de aangeboden producten en diensten en de wijze van dienstverlening. De NZa werkt aan een consumentensite met meest gestelde vragen over de zorg.
Conform artikel 64 en 65 van de Zvw geeft het Zorginstituut (Zinl) aan zorgverzekeraars, zorgaanbieders en burgers voorlichting over de aard, inhoud en omvang van de verzekerde prestaties. NZa en Zinl bieden op hun eigen websites specifieke informatie aan voor verzekerden.
In hoeverre wordt volgens u nu ingezet op de ontwikkeling van begrijpelijke informatie over zorgverzekeringen en de werking van de Zorgverzekeringswet?
Zie mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 7.
Deelt u de mening dat een dergelijke ontwikkeling kan bijdragen aan een sterkere positie van de verzekerde binnen het systeem?
Die mening deel ik met u. Het is onnodig dat mensen niet overstappen omdat zij bijvoorbeeld denken niet geaccepteerd te zullen worden. Zorgverzekeraars geven dit jaar bij iedere basisverzekering aan dat iedereen geaccepteerd zal worden voor die verzekering. Als mensen daardoor het gevoel hebben dat er een drempel vervalt is dat een groot goed.
In verlengde daarvan benoem ik regelmatig dat ook de medische selectie voor de aanvullende verzekering nog maar voor 5% van de polissen geldt en dan alleen bij de aller zwaarste pakketten, in het bijzonder specifieke tandartsverzekeringen. Mensen zijn onvoldoende op de hoogte dat het aantal medische selecties voor aanvullende verzekeringen al enorm is afgenomen de afgelopen jaren. Dat is jammer, want daardoor ervaren mensen mogelijk onnodig drempels. Zoals hierboven aangegeven probeer ik via diverse kanalen mensen daarop te wijzen. Als we door uitleg dergelijke misverstanden kunnen wegnemen, zal dat verzekerden meer het gevoel geven dat zij als kritische verzekerde hun eigen afweging kunnen maken bij het kiezen van een polis.
Op welke manier wordt informatie over zorgverzekeringen betrokken in het centraal informatiepunt, dat als speerpunt (het verbeteren van de informatievoorziening voor zorgvragers) is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar?
Het centraal informatiepunt, dat als speerpunt (het verbeteren van de informatievoorziening voor zorgvragers) is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar, had vooral betrekking op de hervorming langdurige zorg en jeugd. Informatie over de zorgverzekering is vorig jaar meegenomen in de eindejaarscampagne met de bijbehorende voorlichtingscampagnesite «De zorg verandert mee». Het centraal informatiepunt zal vanaf 2016 worden vervangen door regelhulp, met name gericht op de langdurige zorg en maarschappelijke ondersteuning.
Momenteel loopt de jaarlijkse eindejaarscampagne. De eindejaarscampagne is 1 december 2015 van start gegaan. De doelstelling van de campagne is het kennisniveau van de burgers over met name het eigen risico van de zorgverzekering te laten toenemen. Zoals reeds aangegeven zullen wij in aanvulling op de publiekscampagne via media ook aanwezig zijn op beurzen en markten waar veel publiek komt met de inzet van een voorlichtingsteam. Deze inzet zal plaatsvinden van januari–mei 2016. In die periode wordt de voorlichting over de zorgverzekering vooral gericht op de categorie 18–39 jaar en 65 plus.
Het bericht ‘Transitie doet administratieve lasten met 30 procent groeien’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de transitie in het sociale domein de administratieve lasten met 30 procent heeft doen toenemen door een gebrek aan regie en een wildgroei aan bureaucratische regels?1
Maatwerk voor en dichtbij de cliënt alsmede vermindering van administratieve lasten zijn belangrijke doelstellingen die met de decentralisaties worden nagestreefd. Dankzij de decentralisaties is bijvoorbeeld de verplichte indicatiestelling met een duur van maximaal negen weken in de jeugdzorg afgeschaft. Verschillende vormen van hulp zijn bij de Wmo en de Jeugdwet onder één financieringsstelsel gebracht. Door integrale hulpverlening – waarbij professionals meer bewegingsruimte krijgen – moeten de lasten terug kunnen.
Het is inherent aan grote stelselwijzigingen dat de vernieuwing in de uitvoering tijd nodig heeft om zich in te regelen. Aanbieders moeten met meerdere financiers (gemeenten) afspraken maken. Gemeenten en aanbieders zijn nog op zoek naar de meest optimale selectie-modellen die integrale hulpverlening en ondersteuning op een doelmatige wijze kunnen faciliteren. Ik beschik niet over een representatief onderzoek over de administratieve lasten als gevolg van de transitie. Er zijn wel diverse signalen. Er zijn positieve geluiden over een snellere toegang met minder bureaucratie, waarin professionals sneller kunnen schakelen. Er zijn ook (voorzichtige) positieve signalen over het toepassen van nieuwe inkoopmodellen die juist minder administratieve lasten met zich mee brengen. Tegelijkertijd zijn er reële klachten van met name regionaal en bovenregionaal werkende aanbieders die met meerdere financiers afspraken moeten maken.
Om de stijging van administratieve lasten te beperken heb ik in 2014 afspraken gemaakt met zorgaanbieders (verenigd in iZa) en de VNG om in projectverband gezamenlijk een zorgvuldige implementatie van het gegevensverkeer, waaronder een beperking van de administratieve lasten, te waarborgen. In 2015 hebben hier eerste acties op plaatsgevonden, waaronder een zeer forse reductieslag in het aantal productcodes en een zogenaamde modeloplegger bij eerder gesloten contracten, teneinde gestelde eisen aan verantwoordings- en beleidsinformatie vergaand te beperken.
Medio 2015 hebben op mijn initiatief de VNG en de branches van zorgaanbieders een – op basis van een met het veld tot stand gebrachte probleemanalyse – een werkagenda Administratie en ICT2 opgesteld. Inmiddels is een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van gemeenten en zorgaanbieders ingericht die de regie voert over de activiteiten. Het doel van deze uitvoeringsorganisatie is om de informatievoorziening te stroomlijnen en de administratieve lasten rondom inkoop en verantwoording te verminderen. Dit gebeurt onder andere door het stimuleren van gemeenten en aanbieders om gebruik te maken van beschikbare standaarden en in de spotlights zetten van goede voorbeelden aangaande afspraken tussen gemeenten een aanbieders die weinig administratieve lasten met zich mee brengen.
Was het niet juist de bedoeling dat de administratieve lasten in de zorg zouden afnemen? Kunt u uw antwoord toelichten
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat deze toename in administratieve lasten mede veroorzaakt wordt door uw beleid waarin u aan de gemeenten heel veel (beleids)vrijheid heeft gelaten, waardoor elke gemeente en elke zorgorganisatie zaken in het kader van de transitie anders aanpakken en het wiel op vele verschillende manieren wordt uitgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de belangrijkste doelen van de decentralisaties in het sociaal domein is dat gemeenten cliënten integraal lokaal maatwerk bieden bij hun hulpvraag en participatie in de samenleving. Deze hulpvraag is afhankelijk van de kenmerken van de persoon en diens situatie en zal als regel dan ook veelal per cliënt verschillen. Gemeenten hebben om die reden beleidsvrijheid in de wijze waarop zij maatwerk bieden aan de cliënt. Dit leidt tot een verscheidenheid aan activiteiten en diensten. Tegelijkertijd moet het mogelijk zijn dit leveren van maatwerk gepaard te doen laten gaan met zo min mogelijk administratieve lasten. Beleidsruimte sluit het slim organiseren van bedrijfsvoeringprocessen, met zo min mogelijk administratieve lasten, het gebruik maken van standaarden, geenszins uit. Administratieve processen dienen ondersteunend te zijn aan zorgverlening en niet belemmerend.
Maakt deze toename van administratieve lasten de zorg volgens u beter, of gaat de tijd die men hieraan kwijt is ten koste van een goede zorgverlening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel, en welke gemeenten hebben gebruik gemaakt van externe inhuur van ambtenaren en/of gebruik gemaakt van externe adviesbureaus, en welke kosten waren hiermee gemoeid? Bent u bereid de Kamer hiervan een overzicht te sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is op landelijk niveau géén informatie beschikbaar over externe inhuur van ambtenaren of adviesbureaus door gemeenten en de hiermee verbonden kosten. Ik zie daar ook geen aanleiding toe, nog los van de lasten die dat met zich meebrengt.
Zijn er verschillen tussen gemeenten als het gaat om de hoeveelheid bureaucratie en/of kosten aan externe inhuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in reactie op de vragen 1 en 2 heb aangegeven wordt de mate van administratieve lasten vooral in de uitvoeringspraktijk bepaald; het is aan gemeenten en zorgaanbieders om zich hiervan bewust te zijn en adequate keuzes te maken.
Welke kosten zijn er met deze toename van administratieve lasten gemoeid? Kunt u dit inzichtelijk maken?
Ik beschik niet over het gevraagde inzicht. Mijn inzet is er op gericht om samen met de daarvoor verantwoordelijke partijen te streven naar minimalisering van de administratieve lasten in de langdurige zorg. Zoals onder 1 en 2 aangegeven lopen daartoe al acties.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot uw aanpak om de bureaucratie bij gemeenten en zorgorganisaties te verminderen? Zijn er al concrete resultaten zichtbaar? Zo nee, waarom niet?
In mijn reactie op de vragen 1 en 2 ben ik ingegaan op de reeds ondernomen acties. In het voorjaar van 2016 zal ik u uitgebreider informeren over de brede aanpak.
Het bericht dat medische websites gezondheidsgegevens lekken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Medische websites lekken gezondheidsgegevens»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat websites van medische organisaties, zoals ziekenhuizen en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG), gezondheidsinformatie van bezoekers doorgeven aan commerciële bedrijven?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens, voorheen College Bescherming Persoonsgegevens, om te oordelen in hoeverre praktijksituaties als deze aan wet- en regelgeving voldoen. Deze regels voor de omgang met persoonsgegevens in Nederland zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Daarnaast treedt per 1 januari 2016 de Wet meldplicht datalekken in werking. Voor een toelichting op deze wetten en regelgeving en het toezicht hierop verwijs ik u naar de Autoriteit Persoonsgegevens.
Ik vind oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens verkregen uit gezondheidssites of apps zeer onwenselijk. Juist ook omdat ik vanwege de positieve effecten groot voorstander ben van het gebruik van consumenten eHealth en eHealth apps. Uit onderzoek blijkt dat de inzet van consumenten eHealth, bijvoorbeeld in het geval van telemonitoring bij COPD en hartfalen, positieve effecten heeft op de kwaliteit van leven van patiënten en dat het leidt tot minder ziekenhuisbezoek. Het kan mensen ook stimuleren in een gezondere leefstijl en meer beweging.
Dat mensen zelf informatie verzamelen over hun gezondheid en dat eventueel delen met hun zorgverleners is niet nieuw. Dat doen ze nu ook al door bijvoorbeeld gebruik te maken van een zwangerschapstest, weegschaal of thermometer. Door de snelle ontwikkeling van eHealth nemen de gegevens die kunnen worden gemeten en verzameld wel snel toe. De voordelen hiervan zijn groot, maar er zijn ook mogelijke risico’s. Naast toezicht is daarom «privacy by design» belangrijk. In dat licht is het zeer onwenselijk als persoonsgegevens als big data en voor commerciële doeleinden gebruikt worden met consequenties voor patiënten zonder dat deze daar weet van hebben.
Daarom wil ik, naast mijn vertrouwen in het toezicht op de relevante wet- en regelgeving, met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren.
Overigens gaat het hier om een onderwerp dat ook speelt voor niet medische websites en voor buitenlandse websites. Dit vraagt erom dat consumenten in algemene zin bewust zijn van de sporen die men onbewust of ongewenst achterlaat bij online verkeer.
Deelt u de mening dat het bijzonder onwenselijk is dat websites, zoals thuisarts.nl en tweedstedenziekenhuis.nl, databedrijven toestaan gegevens van bezoekers te verzamelen, zonder de bezoekers hier expliciet over te informeren? Is er naar uw mening sprake van oneigenlijk gebruik van gegevens? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken op welke schaal dit nog meer voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens verkregen uit gezondheidssites of apps, hoe groot of klein in omvang ook, onwenselijk. Gezien mijn eHealth ambities vraagt dit mogelijk om extra waarborgen, zodat gegevens niet ongemerkt verzameld, verkocht of gebruikt worden. Ik zal daartoe met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren.
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen voor de patiënt/verzekerde zijn als dergelijke gezondheidsgegevens worden gevolgd en opgeslagen? Heeft u helder aan welke bedrijven de data zijn doorverkocht? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat deze praktijken per direct verboden moeten worden, omdat deze privégegevens tot het individu behoren, en geen onderdeel mogen zijn van een lucratief winstmodel van organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
De veel te hoge prijs die Nederland betaalt voor kankergeneesmiddelen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland betaalt hoofdprijs voor medicijnen tegen kanker»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht over het onderzoek van het NKI en drie andere Europese kankercentra (gepubliceerd in The Lancet Oncology) over prijsverschillen van dure geneesmiddelen in Europa.
Hoe duidt u het gegeven dat Nederland, als het gaat om de negen kankergeneesmiddelen die het meeste zorggeld opslokken, bij zeven daarvan in de top-3 staat van meest betalende landen?
Dit onderzoek is gebaseerd op de prijzen die ziekenhuizen in verschillende landen betalen voor dure kankergeneesmiddelen. Het laat zien dat de prijzen van dure kankergeneesmiddelen vaak het hoogste liggen in de meer welvarende landen, zoals Nederland. In het onderzoek, uitgevoerd op basis van de cijfers van 15 landen, staat Nederland voor 7 van de 9 geneesmiddelen in de top 3. Het is nadelig voor Nederland dat wij relatief veel blijken te betalen voor kankergeneesmiddelen. Tegelijkertijd ondersteunt dit mijn beeld dat er klaarblijkelijk nog veel lucht in de prijzen van dure geneesmiddelen zit en de prijzen van deze dure geneesmiddelen omlaag kunnen. Ik ben mede daarom voorstander van meer transparantie over de prijzen. Dit onderzoek onderstreept het belang daarvan. Verder vind ik dat er wat moet gebeuren aan de hoge prijzen van (innovatieve) geneesmiddelen in het algemeen. Ik kom hier op terug in de visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd.
Kunt u aangeven hoe het komt dat Spaanse kankercentra 40% korting op de officiële verkoopprijs van bijvoorbeeld het medicijn ipilimumab (tegen melanoom) krijgen en Nederland slechts 2 procent?
Waarom bij dit specifieke geneesmiddel in Spanje een hogere korting wordt verstrekt door de fabrikant is mij niet bekend. Wel laat dit zien dat het belangrijk is de inkoopmacht te versterken, zodat we ook in Nederland hogere kortingen kunnen bedingen. Dit onderwerp loopt daarom mee in mijn gesprek met de sector over een integraal pakket aan maatregelen rond de dure geneesmiddelen. Dit integrale pakket aan maatregelen wordt meegezonden met de visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd.
Deelt u de visie dat het nooit zo mag zijn dat Nederland te veel betaalt voor kankergeneesmiddelen en deze geneesmiddelen om die reden niet in het verzekerde pakket terecht komen? Graag een toelichting.
Ik vind het belangrijk om nieuwe innovatieve geneesmiddelen toegankelijk en betaalbaar te houden, ook voor de lange termijn. Daar zet ik mij voor in. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat er iets aan de prijzen van geneesmiddelen gebeurt. In mijn visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd kom ik op het betaalbaar en toegankelijk houden van innovatieve geneesmiddelen terug.
Het bericht dat Veilig Thuis tekort schiet in haar taken |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel waarin wordt gesteld dat Veilig Thuis tekort schiet in haar aanpak van huiselijk geweld?1
In dit artikel wordt gerefereerd aan (deel)rapporten van de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties) in de regio’s Groningen, Hollands Midden, Drenthe en Gelderland-Zuid. Ook ik heb deze signalen van de inspecties ontvangen. In de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties (VGR GIA) die ik u mede namens de ministers van Veiligheid en Justitie (VenJ) en Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) in januari 2016 stuurde, ben ik uitgebreid ingegaan op de noodzakelijke verbetering en doorontwikkeling van Veilig Thuis. Dit vraagt een krachtige aanpak die ik samen met de VNG en de Minister van VenJ in gang heb gezet. De nadere uitwerking van dit project zal ik u binnenkort toesturen.
Het eindrapport van de inspecties verwacht ik eind februari 2016. Zodra ik dit rapport heb ontvangen, zal ik het binnen de gebruikelijke termijnen aan u sturen.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent de wachttijd van deze instellingen, gelet op het feit dat de genoemde Veilig Thuis organisaties al in augustus 2015 zijn bezocht?
Op basis van de deelrapportages van de inspecties hebben de VT-organisaties en de verantwoordelijke gemeenten onmiddellijk actie ondernomen. Zo hebben de gemeenten in de regio’s Gelderland-Zuid, Drenthe, Groningen en de gemeenten van Hollands Midden extra financiële middelen beschikbaar gesteld aan de VT-organisaties voor het wegwerken van de wachttijden. Alle tot nu toe onderzochte VT-organisaties hebben of zullen binnenkort aan de inspecties verbeterplannen en verbetermaatregelen presenteren. Komend jaar zullen de inspecties toetsen of de verbeterplannen daadwerkelijk hebben geleid tot verbeteringen in de praktijk.
Om vinger aan de pols te houden en te onderzoeken waar we kunnen ondersteunen, zal VWS in overleg treden met de verantwoordelijk wethouders van de betreffende Veilig Thuis regio’s over de oorzaken van de ontstane wachtlijsten en de maatregelen die getroffen zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat uit het artikel blijkt dat op de wachtlijst ook zaken staan met «hoge prioriteit», wat strijdig is met de uitspraak van de Staatssecretaris van VWS tijdens het Algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties van 11 november jl., dat er altijd op «acute situatie gereageerd wordt»? Hoe verklaart u deze tegenstelling?2
Het is zeer onwenselijk dat acute crisiszaken op de wachtlijst van Veilig Thuis staan en dat geen contact opgenomen wordt met de betreffende gezinnen. Gemeenten en VT-organisaties werken er hard aan om dit probleem op te lossen. Het is goed dat de IGZ en IJZ in het najaar grondig onderzoek hebben gedaan zodat snel kon worden ingegrepen. Dat is ook gebeurd, de VT-organisaties genoemd in het artikel in NRC Next hebben extra financiële middelen van de gemeenten ontvangen voor het wegwerken van de wachtlijsten.
In het afgelopen najaar zijn alle VT-organisaties ook door VWS samen met VNG en VenJ bezocht. Waar de ronde van VWS langs de VT-organisaties bedoeld was om globaal inzicht te krijgen in de successen en knelpunten van deze organisaties, was de toezichtronde van de IJZ en IGZ bedoeld om van alle VT-organisaties te bepalen in hoeverre zij voldoen aan (wettelijke) randvoorwaarden, in hoeverre zij zicht houden op de veiligheid en ervoor zorgen dat acuut onveilige situaties worden opgeheven.
VT-organisaties hebben tijdens de ronde van VWS, VenJ en VNG benadrukt dat bij alle binnenkomende meldingen direct nagegaan wordt of sprake is van een crisissituatie en dat indien nodig onmiddellijk wordt ingegrepen.
Conclusie van de inspecties is, zo blijkt uit de deelrapporten die ik vanaf november heb ontvangen, dat niet alle bezochte VT-organisaties voldoen aan de (wettelijke) randvoorwaarden. Niet alle VT-organisaties hebben een actueel beeld van de veiligheid van alle leden van gezinnen en huishoudens, vooral bij zaken die op de wachtlijst staan en dat het hierbij ook gaat om zaken met hoge prioriteit.
Klopt het dat in sommige gevallen geen contact is geweest met gezinnen op de wachtlijst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dat, en op welke manier gaat u dit verbeteren? Hoe kunt u garanderen dat er tussen deze meldingen ook zaken zijn waarop acuut gereageerd dient te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke acties gaat u ondernemen om de enorme wachtlijstproblematiek bij de Veilig Thuis organisaties op te lossen?
Zowel de VT-organisaties, de gemeenten, de VNG, de Minister van VenJ als ik beseffen de urgentie van de problemen bij de VT-organisaties. Zoals al aangegeven hebben de betrokken VT-organisaties in overleg met hun gemeenten, verbeterplannen gemaakt. Samen met de VNG en de minster van VenJ neem ik een krachtige doorontwikkeling van Veilig Thuis ter hand. Kortom, alle betrokkenen zetten alles op alles om gevaarlijke situaties te voorkomen. Voor de voorgenomen verbeteringen verwijs ik naar de VGR GIA die u in januari 2016 heeft ontvangen.
Kunt u garanderen dat door de problemen bij Veilig Thuis geen kinderen en gezinnen in gevaar zijn gekomen? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de resultaten van de pilot waarin adviezen geregistreerd worden door Veilig Thuis? Wat zijn de gevolgen van een eventuele uitrol hiervan op de toch al forse wachtlijsten van de organisaties?
Om te voorzien in de behoefte aan experimenteerruimte, heeft het kabinet een Experimentenwet aangekondigd waarmee een aantal gemeenten voor een specifieke periode in de gelegenheid wordt gesteld af te wijken van wettelijke bepalingen. De gemeente Tilburg wil bij wijze van experiment op basis van adviesvragen bij Veilig Thuis Midden-Brabant persoonsgegevens registreren van mogelijke slachtoffers van kindermishandeling en huiselijk geweld. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en VWS onderzoeken met de gemeente Tilburg onder welke voorwaarden dit experiment kan worden vormgegeven, waarbij in ieder geval aandacht uitgaat naar de zorgvuldigheid van de gegevensverwerking, de laagdrempeligheid van Veilig Thuis en het effect van dit experiment op de bereidheid van professionals om contact op te nemen met Veilig Thuis. Uiteraard wordt ook de draagkracht van Veilig Thuis bij dit onderzoek meegenomen. Naar verwachting zal in het voorjaar van 2016 een wetsvoorstel over experimenteerruimte voor gemeenten door de Minister van BZK bij uw Kamer worden ingediend. De beoogde datum van de inwerkingtreding is 1 januari 20173.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de samenwerking tussen Veilig Thuis en gemeenten, scholen, sociale wijkteams, politie en justitie?
Het ondersteuningsprogramma Veilig Thuis van de VNG heeft op 4 september 2015 het model: «samenwerkingsafspraken tussen de VT-organisaties, de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie voor de terreinen huiselijk geweld, kindermishandeling en zorgmeldingen jeugd van de politie», gepresenteerd. Uit de ronde langs de VT-organisaties blijkt dat dit model door de VT-organisaties gebruikt wordt om op regionaal niveau samenwerkingsafspraken te maken met de politie en OM.
Uit de ronde langs de VT-organisaties bleek ook dat in 2015 hard is gewerkt aan samenwerkingsafspraken met sociale wijkteams en scholen. En dat het maken van deze samenwerkingsafspraken veel inzet en tijd vraagt van de VT-organisaties.
Het bericht "Salaris bobo's Friese thuiszorg verdubbeld" |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Salaris bobo's Friese thuiszorg verdubbeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, zelfs al is het voor Patyna een in totaal kostenneutrale verhoging, van het meer dan verdubbelen van de persoonlijke beloningen van de toezichthouders een signaal uit gaat dat de topmensen van deze thuisorganisatie lak hebben aan versobering als het om hun eigen bezoldiging gaat? Zo nee, waarom niet?
Zorggroep Plantein en zorggroep Tellens zijn per 1 januari 2016 gefuseerd en verder gegaan onder de naam Patyna. Patyna heeft inmiddels kenbaar gemaakt dat het besluit tot het verhogen van de vergoedingen van de voorzitter en leden van de raad van toezicht naar aanleiding van de maatschappelijke verontwaardiging daarover, is herroepen. De bedragen blijven volgens Patyna gelijk aan de vergoedingen die de voorzitter en leden van de raad van toezicht ontvingen bij Plantein en Tellens, te weten € 10.500 respectievelijk € 7.000.
Kunt u zich voorstellen dat de verdubbeling van de beloning van de toezichthouders van Patyna door thuiszorgmedewerkers in het land, waarvan banen en salarissen onder druk staan, als een klap in hun gezicht kan worden ervaren? Zo ja, waarom kunt u zich dit voorstellen? Zo nee, waarom kunt u zich dit niet voorstellen?
Binnen de grenzen die de wet, in het bijzonder de WNT, stelt is het aan de instelling en de topfunctionaris om te bepalen wat een passende beloning is. Dat het wettelijk maximum maatschappelijk gezien niet altijd als passend wordt beschouwd, blijkt uit de reacties die een dergelijk besluit uitlokt.
Voldoen de vergoedingen voor de toezichthouders bij de thuiszorgorganisatie Patyna aan de eisen die de Wet Normering Topinkomens (WNT) daaraan stelt? Zo nee, waarom niet?
Per 1 januari 2016 geldt er een nieuwe ministeriële regeling voor de zorg met aan het verlaagde WNT-2 maximum aangepaste staffels. Het bezoldigingsmaximum van de leden respectievelijk de voorzitter van een raad van toezicht bedraagt 10 respectievelijk 15% van het voor de instelling geldende bezoldigingsmaximum op grond van die regeling. Toezicht op de naleving hiervan vindt achteraf plaats door de toezichthouder op de WNT in de zorg, het CIBG.
Is het op grond van die wet, en dan met name artikel 2.2, toegestaan dat ook vicevoorzitters van een raad van toezicht een bezoldiging van maximaal 15% van 178.000 euro krijgen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoeveel vicevoorzitters mogen er zijn? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het bericht dat de vicevoorzitter van Patyna bijna 25.000 euro verdient?
Nee. Voor een vicevoorzitter geldt evenals voor leden van de raad van toezicht een norm van 10% van het voor de instelling geldende bezoldigingsmaximum. Zie ook het antwoord onder 4.
Deelt u de mening, er vanuit gaande dat de in het bericht genoemde bezoldigingen conform de WNT zijn, dat uit niets blijkt dat thuiszorginstellingen ook verplicht zijn om bezoldigingen te verhogen laat staan meer dan te verdubbelen?
De WNT en de regeling voor de zorg bevatten maximumbedragen, geen minimumbedragen. Uit de WNT kan dus geenszins een verplichting worden afgeleid om een bezoldiging te verhogen.
Deelt u de mening dat verdubbelingen van bezoldigingen voor toezichthouders volstrekt onwenselijk zijn? Zo ja, wat kunt u doen om dergelijke verdubbelingen te voorkomen? Zo nee, waarom vindt u dat niet onwenselijk?
Verhogingen van de bezoldiging zijn mogelijk binnen de grenzen van de wet. Men mag de grenzen van de wet opzoeken, maar niet overschrijden. Binnen die grenzen moet men binnen de sector en de desbetreffende instelling eigen afwegingen maken.
Bij hoeveel thuiszorgorganisaties zijn er, sinds de maximumpercentages die toezichthouders mogen verdienen verhoogd zijn, beloningen daadwerkelijk verhoogd of gaan die binnenkort verhoogd worden?
De maximumpercentages voor toezichthouders zijn met ingang van 2015 verhoogd. De jaarrekeningen van de thuiszorgorganisaties van 2015 zijn nog niet opgesteld. Deze gegevens zijn dus nog niet beschikbaar.
Is er sprake van dat, door de verhoging van de genoemde percentages, er bij toezichthouders in de thuiszorg een «race to the top» is begonnen om zo hoog mogelijke bezoldigingen binnen te halen? Zo ja, wilt u dan met deze organisaties of hun koepelorganisatie gaan overleggen om matiging af te spreken?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8. Overigens verwijs ik u naar de WNT-jaarrapportage die jaarlijks aan de Kamer wordt verzonden. Hierin treft u alle gegevens over bezoldigingen van toezichthouders.
In hoeverre is het een thuiszorgorganisatie toegestaan om bij vaststelling van topinkomens vertegenwoordigers van het personeel en klanten te raadplegen?
Het is aan de instelling zelf om te bepalen wie men raadpleegt voor de vaststelling van de hoogte van de bezoldiging van bij de instelling werkzame topfunctionarissen.
Deelt u de mening dat dit wenselijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Raadplegen van vertegenwoordigers van personeel en klanten kan naar mijn idee bijdragen aan het maatschappelijk draagvlak voor de hoogte van de bezoldiging.
Deelt u de mening dat dergelijke inspraakmogelijkheden wettelijk verankerd zouden moeten worden? Zo ja, waarom, en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is een verantwoordelijkheid van de instelling. Overigens is een wijziging van de Wet op de Ondernemingsraden in voorbereiding die de positie van de ondernemingsraden met betrekking tot beloningsverhoudingen binnen (grote) ondernemingen expliciteert.
Het bericht 'Zorgadviseur strijkt 368.000 euro op' |
|
Grace Tanamal (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgadviseur» strijkt 368.000 euro op»1 en herinnert u zich eerdere vragen over een oud-topman van een zorginstelling die na zijn vertrek nog 235.000 bij dezelfde instelling verdiende?2
Het bericht is mij bekend. Ja, ik herinner mij die vragen nog.
Is het waar dat, na zijn vertrek in 2013 als bestuursvoorzitter bij zorginstelling Reinier van Arkel, deze oud-topman in 2013 en 2014 van dezelfde instelling, als adviseur, in totaal nog € 368.000 ontving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Blijkens de openbare jaarrekening 2013 van de Stichting Reinier van Arkel bedroeg de bezoldiging van betrokkene in 2013 € 190.835. Blijkens de jaarrekening 2014 bedroeg de bezoldiging van betrokkene in 2014 € 184.668. Betrokkene is volgens de jaarstukken tot 1 februari 2013 voorzitter van de Raad van Bestuur geweest. Daarna is hij tot en met 31 december 2014 adviseur van de Raad van Bestuur geweest.
Zijn de genoemde betalingen aan de ex-topman van Reinier van Arkel geheel conform de Wet Normering Topinkomens, met name die ten aanzien van interimmers? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Blijkens de jaarstukken was betrokkene van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2014 adviseur Raad van Bestuur. In de door de accountant gecontroleerde jaarstukken wordt hij in die periode als gewezen bestuurder aangemerkt. De bezoldiging en ontslaguitkering van een gewezen topfunctionaris worden niet genormeerd door de WNT. Wel moeten de gegevens over de bezoldiging en ontslaguitkering op naam openbaar gemaakt worden. De regels ten aanzien van topfunctionarissen zonder dienstbetrekking (ook wel interim--bestuurders genoemd) zijn niet van toepassing, omdat betrokkene een dienstverband had bij de Stichting Reinier van Arkel. De toezichthouder van de WNT voor de zorgsector, het CIBG, zal deze casus in het kader van het reguliere toezicht op de WNT onderzoeken. Jaarlijks wordt in de maand december aan de Kamer verslag gedaan van de handhaving in de gevallen waarin als resultaat van het toezicht op de naleving van de WNT overtredingen zijn vastgesteld.
Heeft de genoemde persoon na zijn vertrek als bestuursvoorzitter een vertrekpremie ontvangen? Zo ja, hoe hoog was die en hoe verhoudt zich dat, mede gezien zijn inkomen als adviseur, tot de Wet Normering Topinkomens?
Blijkens de jaarrekeningen van 2013 en 2014 heeft betrokkene geen uitkering wegens beëindiging van het dienstverband ontvangen.
Deelt u de mening dat het inhuren van een ex-topman als adviseur, en die vervolgens op hoog niveau doorbetalen, de indruk kan wekken dat een topman helemaal de desbetreffende zorginstelling niet heeft verlaten, maar als interimmer een topfunctie blijft bekleden? Zo nee, waarom niet?
Blijkens de jaarstukken heeft betrokkene zijn taken als bestuursvoorzitter per 1 februari 2013 neergelegd en is hij daarna tot en met 31 december 2014 in dienst gebleven als adviseur. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat een zorginstelling die al een topman heeft niet ook nog daarnaast een ex-topman voor een dito salaris moet inhuren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de verliezen die Reinier van Arkel maakt?
De WNT normeert alleen de bezoldiging van topfunctionarissen.
Deelt u de mening dat de door Reinier van Arkel gebruikte constructie met de ex-topman/adviseur, onder andere bij het personeel van die instelling, de indruk kan wekken dat er iets verzonnen moest worden om een topfunctionaris vorstelijk door te kunnen betalen? Zo ja, waarom, en bent ook u dan van mening dat organisaties er verstandig aan doen die indruk te vermijden? Zo nee, waarom niet?
Van een schijnconstructie is sprake als een topfunctionaris formeel zijn taken neerlegt, maar feitelijk belast blijft met de leiding van de organisatie met als doel de WNT te omzeilen of indien deze voortzetting van het dienstverband in een functie als adviseur onderdeel uitmaakt van de afspraken die met het oog op de beëindiging van het dienstverband als topfunctionaris zijn gemaakt. Dit soort constructies zijn niet toegestaan. Er staat hier niet vast dat sprake is van een schijnconstructie. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
De ingrediënten die aan wijn worden toegevoegd |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over wijn van 3 december 2015?1
Ja.
Klopt de uitspraak dat 95% van de wijnen niet natuurlijk is?
Wijn is een product dat volgens Europese regelgeving (Verordening (EU) nr. 1308/2013) uitsluitend wordt verkregen door gehele of gedeeltelijke alcoholische vergisting van al dan niet gekneusde verse druiven of van druivenmost. Deze vergisting van druiven en druivenmost is een natuurlijk proces, maar om dit natuurlijke proces in goede banen te leiden en te komen tot een zuiver, gezond en stabiel product worden bepaalde wijnbereidingstechnieken toegepast. Deze zogenaamde oenologische procedés zijn beschreven in de EU-Verordening 606/2009 en kunnen met zich meebrengen dat bepaalde hulpstoffen worden toegevoegd. Deze procedés mogen slechts worden toegepast om een goede bereiding, een goede bewaring of een goede ontwikkeling van het product te waarborgen en worden binnen de EU toegestaan op grond van gedane experimenten en bewezen effectiviteit.
Wat is de argumentatie om op alcohol bevattende dranken niet verplicht alle ingrediënten te benoemen, maar slechts de ingrediënten waarvoor mensen allergisch zijn?
Het verplicht vermelden van ingrediënten is geregeld in de Europese Verordening Voedselinformatie voor consumenten (Verordening (EU) nr. 1169/2011). Tot dusver zijn alcoholische dranken met een alcoholpercentage van 1,2% of meer uitgezonderd van deze verplichte ingrediëntendeclaratie en verplichte voedingswaardevermelding. Op grond van deze verordening moet de Commissie een verslag opstellen (eventueel vergezeld van een wetgevingsvoorstel) of de vermelding van ingrediënten en voedingswaarde in de toekomst ook verplicht moet worden voor alcoholische dranken met meer dan 1,2% alcohol.
Deelt u de mening dat consumenten bewuste voedingskeuzes moeten kunnen maken en hiervoor moeten kunnen weten welke ingrediënten in producten zitten? Deelt u de mening dat dit dus ook voor wijn en andere alcoholische dranken zou moeten gelden?
Ik ben het met u eens dat consumenten bewuste voedingskeuzes moeten kunnen maken op basis van goede informatie. Voor wat betreft een eventuele toekomstige verplichte vermelding van de ingrediënten op alcoholische dranken wacht ik het verslag van de Commissie af (zie antwoord 3).
Kunt u een overzicht geven van de (Europese) regelgeving waarin geregeld wordt dat op wijn niet de volledige ingrediëntenlijst hoeft te staan?
Zie het antwoord op vraag 3. Dit is geregeld in de Verordening Voedselinformatie. Daarnaast bevatten de EU-verordeningen 1308/2013 (gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten) en 607/2009 (bijbehorende uitvoeringsbepalingen) specifieke etiketteringsvoorschriften voor wijnbouwproducten. Ook deze EU-verordeningen bevatten geen verplichting om de volledige ingrediëntenlijst te vermelden.
Zijn er nog andere voedingsproducten waarop een uitzondering van toepassing is, zodat niet alle ingrediënten op de ingrediëntenlijst hoeven te worden vermeld? Kunt u een overzicht van deze producten geven?
Ja, dat zijn niet-voorverpakte producten op grond van artikel 44 van de Verordening Voedselinformatie. Het is niet mogelijk om een uitputtende lijst te geven van deze producten, maar op de website van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) is een beslisboom beschikbaar op basis waarvan de ondernemer kan bepalen in welke categorie zijn producten vallen (voorverpakte dan wel niet-voorverpakte levensmiddelen).
Verder zijn op grond van Bijlage V van de Verordening Voedselinformatie specifieke producten (zoals zout) uitgezonderd van de voedingswaardedeclaratie.
Het artikel “Controle op medicijngebruik schiet tekort” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Controle op medicijngebruik schiet tekort»?1
Ja.
Hoe staat u tegenover het stimuleren van de uitvoering van medicatiebeoordelingen door middel van uitkomstbekostiging? Bent u bereid hier onderzoek naar uit te voeren?
Ik vind medicatiebeoordelingen bij kwetsbare groepen, zoals ouderen met polyfarmacie, van groot belang. Medicatiebeoordeling bij bijvoorbeeld ouderen die meerdere geneesmiddelen gebruiken, kan gezondheidsschade door bijwerkingen of verkeerd gebruik van geneesmiddelen voorkomen. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars om samen afspraken te maken over de (hoogte van de) vergoeding of de wijze van bekostiging van medicatiebeoordelingen. Het is dan ook aan hen om samen te beoordelen of uitvoering van medicatiebeoordelingen op basis van uitkomstbekostiging wenselijk is en of op die manier de uitvoering van medicatiebeoordelingen dient te worden gestimuleerd.
Echter, volgens de Unie KBO (seniorenorganisatie van Nederland) is er sprake van een impasse tussen zorgverleners en zorgverzekeraars over de hoogte van de vergoeding waardoor niet alle patiënten die een medicatiebeoordeling zouden moeten krijgen, deze ook daadwerkelijk ontvangen. Dit signaal neem ik serieus zal daarom op korte termijn samen met Unie KBO in overleg treden met zorgaanbieders en zorgverzekeraars over het rapport en de knelpunten die daarin beschreven staan.
Bent u ervan op de hoogte dat vanaf 1 juli van dit jaar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op het uitvoeren van medicatiebeoordelingen handhaaft? Zo ja, ligt de uitvoering voor dit jaar op het geplande schema? (Kamerstuk 29 477 nr. 332)
Vanaf 1 juli 2015 is de IGZ het inspectiebrede project «Voorwaarden voor verantwoord voorschrijven» gestart waarbij ook het uitvoeren van medicatiebeoordelingen wordt beoordeeld, wat betreft aantallen en inhoud. Hierbij hanteert de IGZ de multidisciplinaire richtlijn «Polyfarmacie bij ouderen» uit 2012 en de brief van de IGZ aan de koepels «Vastgestelde handhavingsnormen medicatiebeoordelingen» (8 mei 2015; zie website www.igz.nl). De IGZ vindt het belangrijk dat zorgverleners aantoonbaar gestart zijn met het uitvoeren van medicatiebeoordelingen volgens de richtlijn, waarbij begonnen wordt met de meest kwetsbare patiënten. De IGZ is op dit moment bezig met haar toezichtbezoeken inclusief rapportage van de bevindingen aan de bezochte zorgverleners. In het tweede kwartaal van dit jaar zal de IGZ de resultaten van het zorgbrede toezicht op de voorwaarden voor verantwoord voorschrijven met het veld communiceren tijdens een conferentie. Een geaggregeerde rapportage volgt in dit najaar.
Hoe beoordeelt u de stelling dat zorgverzekeraars te weinig betalen voor de uitvoering van een medicatiebeoordeling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Zorgverzekeraars Nederland en overige betrokken partijen over een mogelijke verhoging van de tariefstelling van de medicatiebeoordeling, en gezamenlijk te zoeken naar overige manieren om de uitvoering van de medicatiebeoordeling te bevorderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er op dit moment ondernomen om de mogelijkheid van een medicatiebeoordeling onder de aandacht van patiënten te brengen? Bent u bereid de voorlichting te intensiveren?
Er is en wordt nog steeds voorlichting gegeven over de mogelijkheid van medicatiebeoordelingen voor personen die meerdere geneesmiddelen gebruiken. Dit gebeurt zowel op landelijk niveau als ook op lokaal niveau. Op de consumentensite van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) www.apotheek.nl is informatie te vinden over medicatiebeoordeling. Ook is vanuit de Patiëntenfederatie NPCF (NPCF) materiaal in de vorm van patiëntveiligheidskaarten over medicatiebeoordeling beschikbaar (www.mijnzorgveilig.nl). Daarnaast wordt in apotheken informatie gegeven aan patiënten over de mogelijkheden van medicatiebeoordeling.
Verder heeft de IGZ in 2015 zowel richting de koepels, waaronder de NPCF en Unie KBO, als op haar website gecommuniceerd over haar toezicht op medicatiebeoordelingen. Het intensiveren van voorlichting hierover vanuit de rijksoverheid vind ik dan ook niet nodig.
Bent u bereid een meer ambitieuze planning dan u voorligt voor het uitvoeren van medicatiebeoordelingen op te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens een bijeenkomst in juli 2015 met de NPCF, de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), de KNMP en een vertegenwoordiging van zorgverzekeraars, heeft de IGZ aangegeven dat zij haar toezicht op medicatiebeoordelingen in de eerstelijnsgezondheidheidszorg zal uitvoeren, zoals aangekondigd in de brief van 8 mei 2015 (zie ook www.igz.nl). Daarin wordt verwezen naar een door partijen overeengekomen veldnorm, vastgelegd in «handhavingsnormen medicatiebeoordeling» inhoudende een groeimodel.
De IGZ heeft als standpunt dat medicatiebeoordeling een vast onderdeel is van verantwoorde zorg en dat iedere patiënt daar recht op heeft. Als de patiënt om een medicatiebeoordeling vraagt zal de patiënt deze dus ook moeten ontvangen. De IGZ heeft begrip voor de omstandigheid dat zorgaanbieders die omslag niet ineens voor alle patiënten tegelijkertijd kunnen maken. Om de beweging hierheen te stimuleren richt de IGZ haar toezicht op de zorg aan de meest kwetsbare groep en op het groeimodel.
Tijdens de bijeenkomst van juli 2015 heeft vooral de NPCF uitgesproken dat een versnelling in het uitvoeren van medicatiebeoordelingen wenselijk is. De IGZ onderschrijft en steunt dit. Het is echter de verantwoordelijkheid van veldpartijen (inclusief NPCF) om een eventuele aangescherpte veldnorm tot stand te brengen. Op dit moment heeft de IGZ nog geen voorstel voor aanpassing ontvangen van partijen en zal het toezicht voor 2016 vooralsnog gebaseerd blijven op het groeimodel uit de al eerder door partijen overeengekomen veldnormen die zijn neergelegd in de hiervoor vermelde «handhavingsnormen medicatiebeoordeling».