Jong ouderschap naar aanleiding van het congres Jong en Ouder |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de taskforce Jong Ouderschap, Onbedoeld Zwanger (JOOZ)? Werkt u hiermee samen in het vormgeven van uw beleid om tienerzwangerschappen te voorkomen en om te borgen dat er voldoende gespecialiseerde ondersteuning en zorg beschikbaar komt om tienermoeders te begeleiden?
Ja. De Taskforce is een initiatief dat voortkomt uit de impulsmiddelen die voor tienerzwangerschappen zijn ingezet. Vooralsnog lijkt de taskforce zich met name te richten op de verbeteringen, die de verschillende betrokken professionals kunnen behalen door hun werkprocessen op elkaar af te stemmen. Ik juich deze invulling van harte toe.
Herkent u de vier belangrijkste knelpunten die naar voren komen in het bieden van de juiste zorg en ondersteuning van jonge ouders, te weten: 1. schotten in de lokale financiering, 2. tekort aan huisvesting, 3. onvoldoende afstemming 18- en 18+ en 4. onvoldoende integrale aanpak?
Het klopt dat het nog niet in alle gemeenten lukt om de mogelijkheden die de decentralisatie biedt maximaal te benutten. Dat kost ook enige tijd. Om die reden ben ik ook actief in het ondersteunen van vernieuwende initiatieven waarmee voor gemeenten zichtbaar wordt hoe dit wel kan worden gerealiseerd. Ook de VNG speelt daarin een ondersteunende rol. Omgang met financiering en huisvesting, afstemming 18- en 18+ en integrale aanpak maken hier allen onderdeel van uit, ook waar het om jonge ouders gaat. We zien ook dat voor een integrale aanpak professionals elkaar nu meer opzoeken, van elkaar leren en doorverwijzen. De taskforce JOOZ speelt hierin voor deze zorg en ondersteuning een nuttige rol.
Herkent u de signalen dat de financiering van de zorg en ondersteuning voor jonge ouders nu versnipperd is, waarbij bijvoorbeeld lokale middelen voor huisvesting van jonge ouders en geld voor ondersteuning en zorg uit verschillende «geldpotjes» komt? Welke stappen wilt u, in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het zorgveld, zetten om ervoor te zorgen dat niet de systemen maar de vraag van de jonge ouder(s) en het bijbehorende noodzakelijke zorg- en ondersteuningsaanbod leidend zijn?
Gemeenten hebben juist de mogelijkheid om met middelen die uit verschillende bronnen komen te kijken op welke wijze integraal het beste maatwerk kan worden geleverd, passend bij de behoefte aan zorg en ondersteuning van jonge ouders. Deze behoefte van de jonge ouders dient inderdaad leidend te zijn bij vormgeving van het uiteindelijke zorg- en ondersteuningsaanbod. Ik verwacht dat de ruimte die de decentralisaties bieden aan gemeenten om vraaggericht te handelen en niet vanuit «geldpotjes» in de toekomst beter worden benut.
Herkent u de signalen dat het ontbreken van passende huisvesting (bij voorkeur in de wijk, met steun uit het netwerk en ambulante begeleiding) een belangrijk knelpunt is waar jonge ouders tegenaan lopen? Bent u bereid in gesprek te gaan met gemeenten over mogelijkheden om samen met wijkteams passende woonruimte beschikbaar te stellen? Hoe beoordeelt u in dit licht de ontwikkeling dat tienermoederhuizen momenteel worden gesloten in plaats van uitgebreid?
Het is een lokale opdracht voor gemeenten om te werken aan passende huisvesting voor hun inwoners en dat via een lokale woonvisie zichtbaar te maken. De benodigde huisvesting (verhouding vraag een aanbod), ook voor jonge ouders, zal per gemeente verschillen. Overigens hoeft het aanbod voor jonge ouders niet perse uit tienermoederhuizen te bestaan.
Herkent u de signalen vanuit het zorgveld dat de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Jeugdwet onvoldoende op elkaar aansluiten, bijvoorbeeld als jonge – meerderjarige – ouders behoefte hebben aan pedagogische ondersteuning terwijl dit valt onder de Jeugdwet? Herinnert u zich de motie Dik-Faber/Voordewind1 over de zorg aan jongeren van 18 tot 23 jaar? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is bij de uitvoering van deze motie?
Nu gemeenten verantwoordelijk zijn voor de maatschappelijke ondersteuning én de jeugdhulp zijn de mogelijkheden vergroot om over deze domeinen heen integrale hulp en ondersteuning te bieden. Het staat gemeenten in het kader van de regelgeving vrij om gezamenlijk integrale ondersteuningarrangementen in te kopen bij zorgaanbieders, afgestemd op de behoefte van bijvoorbeeld jonge, meerderjarige ouders. De Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn daarin, ook in hun onderlinge aansluiting, niet belemmerend. In de brief «voortgang nieuw jeugdstelsel» heb ik u geïnformeerd over de uitvoering van de motie Dik-Faber/Voordewind over de zorg aan jongeren van 18 tot 23 jaar.2
Herkent u de signalen dat, ondanks de decentralisatie, jonge ouders vastlopen in een wirwar van organisaties en instellingen? Bent u bereid om met gemeenten te overleggen over één integraal loket waar jonge ouders (in spé) worden doorverwezen naar (ervarings)deskundigen en gespecialiseerde professionele zorg en ondersteuning?
Nu de zorg na de decentralisaties sterk veranderd is, is het te meer belangrijk dat gemeenten hun burgers goed informeren over waar zij terecht kunnen voor hulp en ondersteuning. Bij signalen dat dit lokaal niet goed loopt, verwacht ik dat gemeenten hiervoor in overleg met cliënten en professionals verbeteringen inzetten. Ze kunnen daarbij tevens gebruik maken van de inspanningen die de VNG pleegt ter ondersteuning van hun leden.
Bent u bereid in overleg met de bewindspersoon van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het onderwijs- en zorgveld om te bezien op welke manier het onderwijs beter kan worden aangehaakt bij het voorkomen en begeleiden van tienerzwangerschappen?
In het pakket van scholen is het leerdoel seksuele gezondheid opgenomen. Scholen hebben de vrijheid dit in te vullen binnen de culturele context van hun eigen school. De lespakketten, die SANL, Rutgers, FIOM en Siriz ontwikkelen geven de scholen houvast om hier een invulling aan te geven. In de lespakketten wordt naast soa preventie en anticonceptie ook veel aandacht gegeven aan de seksuele weerstandsverhoging van jongeren in gezonde seksuele relaties. Ik acht het aanhaken van het onderwijs bij het voorkomen en begeleiden van tienerzwangerschappen hiermee voldoende gewaarborgd.
Herkent u signalen dat de samenwerking van huisartsen en verloskundigen met zorgaanbieders op het terrein van ondersteuning en zorg bij onbedoelde zwangerschap en jong ouderschap verbeterd kan worden? Op welke manier kunt u ervoor zorgdragen dat er een aangesloten netwerk van hulpverleners rond jonge ouders ontstaat?
Het is aan de professionals – vanuit zowel de eerste lijn als vanuit het sociale domein – om voor juiste afstemming te zorgen binnen het leveren van kwalitatieve zorg. De overheid (gemeente en Rijk) ondersteunen het netwerk. Gemeenten en professionals zijn hiermee druk doende, maar dat heeft ook tijd nodig. Centra voor Jeugd en Gezin kunnen hierin een nuttige rol vervullen.
Herkent u de signalen dat de hulpverlening vooral gericht is op meisjes en jonge vrouwen? Waar kunnen jonge vaders terecht?
Jonge vaders kunnen eveneens bij de hulpverlening terecht, gemeenten dienen zorg en ondersteuning in te kopen die noodzakelijk is. Wel herken ik dat het meestal alleen de jonge moeders zijn die hulp vragen en de vader buiten beeld is. Het initiatief voor het zoeken van hulp ligt echter wel bij jonge vaders zelf.
Is het u bekend dat meisjes en jonge vrouwen in de gesloten jeugdzorg relatief vaak te maken hebben met tienerzwangerschappen? Zijn hierover cijfers bekend? Bent u bereid in overleg met de jeugdzorg en gespecialiseerde aanbieders van ondersteuning en zorg bij onbedoelde zwangerschap en jong ouderschap een preventie- en ondersteuningsprogramma te ontwikkelen, speciaal gericht op jongeren in jeugdzorginstellingen?
Jeugdzorg Nederland registreert geen zwangere meisjes met een machtiging gesloten jeugdzorg, alleen het aantal plaatsingen in het Moeder Kind huis van Intermetzo. Het Moeder Kindhuis is een landelijke specialisatie binnen JeugdzorgPlus en richt zich specifiek op zwangere meisjes en tienermoeders met een machtiging gesloten jeugdhulp. Hier is geen toename te zien. De instellingen zelf herkennen ook geen toename. Zwangere meisjes krijgen standaard een gesprek over hun zwangerschap en de gevolgen daarvan. Indien specifieke kennis niet in huis is, wordt gebruik gemaakt van een ondersteunende organisatie als bijvoorbeeld FIOM.
Herkent u de signalen dat in gesloten jeugdzorg aangedrongen wordt op het uitvoeren van een abortus bij een onbedoelde zwangerschap? Op welke manier kunnen jonge vrouwen beter begeleid worden in het maken van een keuze, waarbij ook alternatieven voor een zwangerschapsafbreking aan de orde komen en welke middelen stelt u daarvoor beschikbaar?
De signalen over het aandringen op abortus worden door de sector geenszins herkend. Zoals bij het antwoord op vraag 10 is aangegeven krijgen zwangere vrouwen een gesprek met een gespecialiseerde instelling als FIOM. Daarbij worden alle opties besproken en ligt de keuze bij de vrouw zelf.
Herinnert u zich uw toezeggingen, gedaan op 9 maart 2016 in het Algemeen overleg Maatschappelijke opvang, om nog eens heel goed te kijken of het tot landelijke inkoopafspraken zou moeten komen met betrekking tot hulp en opvang van jonge moeders? Wat is hiervan de stand van zaken?
Zoals toegezegd kunt u een brief van de Minister van VWS en mijzelf voorafgaande aan de begrotingsbehandeling tegemoet zien.
Herinnert u zich uw toezegging dat u in een voortgangsbrief zult stilstaan bij de vraag hoe voorkomen kan worden dat de bovenregionale specialistische hulp en opvang van jonge moeders tussen wal en schip terecht komt? Wanneer kan die brief tegemoet worden gezien?
Zie het antwoord op vraag 12.
Herinnert u zich uw toezegging zeer bereid te zijn om te kijken naar de mogelijkheid van een onderzoek naar de vraagzijde van de voorlichting, hulp en opvang van jonge moeders? Wat is hiervan de stand van zaken?
Ja. Ik kom op deze toezegging terug in de eerdergenoemde brief die u voor de begrotingsbehandeling van VWS zal bereiken.
Het bericht ‘Gebrekkig ict-systeem apothekers vormt risico’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Gebrekkig ict-systeem apothekers vormt risico» en «Faxen om fouten te voorkomen»?1 2
Ja
Wat is uw reactie op deze berichtgeving en wilt u daarbij in het bijzonder ingaan op de constatering «artsen en ziekenhuizen delen nog slechts summier hun patiëntgegevens met andere zorgverleners»?
Ik hecht veel waarde aan een zorgvuldige uitwisseling van medische gegevens. Ik ben van mening dat elektronische gegevensuitwisseling bijdraagt aan de kwaliteit van zorg. Dat artsen en ziekenhuizen in het algemeen hun informatie slechts summier delen is op basis van het rapport van Nictiz «eHealth, de apotheker is er klaar voor» niet zonder meer te zeggen, wél dat het gestructureerd uitwisselen van informatie tussen openbare apothekers en artsen in de tweede lijn nog niet goed elektronisch gefaciliteerd wordt.
In het rapport is in de eerste plaats gekeken met welke partijen apotheken elektronisch informatie kunnen uitwisselen op gestructureerde wijze(dus afgezien van fax of e-mail). Uit het rapport blijkt dat 96% van de ondervraagde openbare apotheken elektronisch informatie kan uitwisselen met huisartsenpraktijken, en 86% met andere openbare apotheken. Gestructureerde uitwisseling binnen de eerste lijn wordt dus breed toegepast maar uitwisseling met andere organisaties is minder breed geïmplementeerd. Zo kan bijvoorbeeld maar 29% van de openbare apotheken elektronisch gegevens delen met ziekenhuisapotheken, en met medisch specialisten binnen ziekenhuizen is dit slechts 8%.
Er zijn reeds verschillende acties ter verbetering van de elektronische uitwisseling van gegevens ingezet, waar ik de komende periode ook positieve resultaten van verwacht:
Wat is uw oordeel over de constatering dat in 2016 nog 99% van alle communicatie over medicatie tussen apothekers en artsen via de fax verloopt? Kunt u aangeven welke risico’s hieraan zijn verbonden?
Ik lees in het rapport niet dat 99% van alle communicatie tussen apothekers en artsen verloopt via de fax, wel dat 99% van de apothekers nog gebruik maakt van de fax: «als gevolg van de nog onvoldoende andere uitwisselingsmogelijkheden wordt de fax veelvuldig gebruikt om informatie uit te kunnen wisselen.» De fax wordt voornamelijk ingezet wanneer elektronische uitwisseling van gestandaardiseerde informatie niet mogelijk is. Uit het rapport blijkt dat in de praktijk gestructureerde uitwisseling van informatie vooral goed mogelijk is binnen de eerste lijn, tussen huisarts en apotheek en tussen apotheken onderling.
Het rapport benoemt als risico dat gegevens over medicatie niet altijd tijdig beschikbaar zijn en evenmin altijd alle benodigde informatie bevatten. Dit is een risico voor de kwaliteit van de zorgverlening en leidt tot inefficiency. Bij vraag 2 heb ik aangegeven welke acties reeds zijn ingezet om de elektronische uitwisseling van gegevens te verbeteren.
Hoe vaak komen communicatieproblemen rond medicatie tussen medisch specialisten, huisartsen, wijkverpleging, thuiszorg en apothekers voor? Wat zijn hiervan de consequenties en wat betekent dit voor de patiëntveiligheid?
Het rapport bevat geen onderzoek naar communicatieproblemen tussen verschillende zorgverleners. Wel brengt het rapport in kaart met welke partijen apothekers op gestructureerde wijze elektronisch gegevens kunnen delen (vooral met huisartsen en andere apothekers) en welke informatie in meer en mindere mate op deze wijze gedeeld kan worden. Als gegevens niet elektronisch worden uitgewisseld betekent dit niet dat er helemaal geen gegevens worden uitgewisseld, uitwisseling kan ook op andere wijze plaatsvinden. Wel is het in het kader van patiëntveiligheid van belang dat zorgverleners beschikken over relevante actuele gegevens. Structurele elektronische uitwisseling zal de patiëntveiligheid op dit vlak versterken.
Hoe kan het dat 95% van alle apothekers en 90% van de huisartsen zijn aangesloten bij het Landelijk Schakelpunt (LSP) en dat ziekenhuizen nog maar in een enkel geval zijn aangesloten? Is hiervoor een verklaring te geven? Welke concrete acties worden er ondernomen om dit percentage omhoog te krijgen?
Volgens de website van de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie is 89% van de ziekenhuizen aangesloten. Gezien de resultaten van het rapport blijkt aangesloten zijn nog geen garantie voor het daadwerkelijk elektronisch uitwisselen van informatie. In het rapport is aangegeven dat een deel van de ondervraagde apothekers aangeeft dat onder andere het vragen van toestemming aan patiënten tijdrovend is en dat patiënten niet altijd voldoende initiatief nemen om te reageren op de toestemmingsvraag.
Het LSP is een systeem voor elektronische gegevensuitwisseling. Zorgaanbieders zijn vrij om te bepalen of zij elektronisch uitwisselen, op welke manier en via welk elektronisch uitwisselingssysteem. Het is mijn verantwoordelijkheid om randvoorwaarden te stellen voor veilige gegevensuitwisseling en de rechten van de patiënt daarbij. Het gebruik van elektronische uitwisselingssystemen is de verantwoordelijkheid van de zorgverleners.
Vindt u het een gewenste situatie, zoals gesignaleerd door apothekers, dat ziekenhuizen wel medicatiegegevens opvragen, maar geen terugkoppeling geven van relevante laboratoriumuitslagen en eventuele medicijnen die tijdens de behandeling worden toegevoegd? Zo nee, welke concrete actie wordt ondernomen om dit te veranderen?
Nee, dit vind ik geen gewenste situatie. Het geven van een terugkoppeling van geneesmiddelen die tijdens de behandeling worden voorgeschreven, maakt onderdeel uit van medicatieoverdracht die veilig en zorgvuldig dient plaats te vinden door zorgverleners. Hiertoe is de «richtlijn Overdracht van medicatiegegevens in de keten» (2008) opgesteld die op dit moment wordt herzien. Ik heb hiervoor aan het Kennisinstituut Medisch Specialisten een opdracht verleend om samen met alle betrokken partijen (waaronder de beroepsverenigingen van de ziekenhuizen en van de medisch specialisten) de richtlijn te herzien. Deze herziening is naar verwachting dit najaar afgerond. De nadere toelichting op de huidige Richtlijn Overdracht van medicatiegegevens in de keten is reeds in 2015 herzien. Hiermee hebben de partijen uit de eerste en tweede lijn ingestemd en hierbij heeft VWS een stimulerende en faciliterende rol gespeeld. Deze nadere toelichting op de Richtlijn Overdracht van medicatiegegevens vormt de basis van het toezichtbeleid van de IGZ, welke zal gelden totdat de richtlijn zelf is herzien en in werking is getreden.
Sinds augustus 2013 zijn voorschrijvers die nader onderzoek laten uitvoeren naar de nierfunctie, verplicht een afwijkende nierfunctie door te geven aan de apotheker. Naleving van deze regeling zie ik als een primaire verantwoordelijkheid van partijen en beroepsbeoefenaren. Deze verplichting maakt ook onderdeel uit van het Generieke toetsingskader Rationele FarmacoTherapie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Dit najaar komt de IGZ met de resultaten van dit toetsingskader.
Onderstreept u het belang dat mensen zelf inzage moeten kunnen hebben in het eigen medicatiedossier, aangezien uit «onderzoek onder apothekers bleek dat bijna 80% van de patiënten fouten ontdekte in hun eigen medicatiedossier» na inzage? Zo ja, welke concrete acties worden ondernomen om dit te bevorderen?
Het is om verschillende redenen belangrijk dat patiënten makkelijk inzage krijgen in hun eigen medische gegevens. Door inzicht worden mensen in staat gesteld om regie te nemen over hun eigen gezondheid en om eventuele onjuiste informatie te signaleren. Het verhoogt de veiligheid van de zorg, zeker ook ten aanzien van medicatieoverdracht. In een breed samenwerkingsverband werken ActiZ, FMS, GGZ Nederland, KNMP, NFU, NHG, Patiëntenfederatie NPCF, NVZA, Nictiz en VWS samen aan het verbeteren van het medicatieproces. Dit programma Informatiestandaard Medicatieproces realiseert zorgbrede uniforme registratie en een informatiestandaard voor uitwisseling van medicatiegegevens. Een andere actie die inzicht bevordert, is het programma «Meer regie over gezondheid», waar Patiëntfederatie NPCF met zorgpartijen toewerkt naar een set van afspraken en eisen waaraan digitale persoonlijke gezondheidsomgevingen moeten gaan voldoen.
Daarnaast geeft het wetsvoorstel «Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens» (momenteel ter behandeling in de EK) patiënten het recht op elektronische inzage in hun gegevens. Inzage op papier is reeds een recht van de patiënt, maar ik verwacht dat elektronische inzage leidt tot een toenemend aantal patiënten dat zijn eigen gegevens zal raadplegen.
In hoeverre acht u het wenselijk en noodzakelijk dat alle zorgverleners in de eerste- en tweedelijnszorg vanuit eenzelfde standaard op het gebied van informatie en communicatietechnologie gaan werken? Welke concrete stappen worden hierin gezet en welke rol gaat het persoonlijk gezondheidsdossier hierin spelen?
In het Informatieberaad werken alle koepels van zorgaanbieders, de patiëntvertegenwoordiging, verzekeraars en overheden samen aan een verbeterde informatievoorziening in de zorg. In het Informatieberaad worden afspraken gemaakt over het gebruik van standaarden. Het onder vraag 7 al genoemde programma «Meer regie over gezondheid» is een andere concrete stap die gaat leiden tot standaardisatie en interoperabiliteit van gezondheidsgegevens.
In hoeverre wordt de gebrekkige praktijk rond elektronische gegevensuitwisseling in de zorg en de wens van diverse partijen om te komen tot een gezamenlijke standaard belemmerd door een nog niet afgeronde behandeling van het wetsvoorstel «Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens» dat op dit moment aanhangig is in de Eerste Kamer?3 Zo ja, zijn er mogelijkheden om hier versnelling in aan te brengen?
Ook nu al kunnen zorgverleners elektronisch gegevens uitwisselen binnen de kaders van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst. Het wetsvoorstel «Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens» regelt de aanvullende randvoorwaarden bij elektronische uitwisseling van gegevens. Ik verwacht dat het aannemen van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer een positief effect zal hebben op de elektronische gegevensuitwisseling, vooral omdat het zorgaanbieders en ICT leveranciers de duidelijkheid zal bieden die nodig is voor meerjarige investeringen in (aansluiting op) elektronische uitwisselingssystemen.
De topinkomens in de zorg |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Kwart zorgbestuurders verdient nog steeds boven de Balkenende-norm»1 en kent de zesde editie van de ActiZ50?2
Ja
Deelt u de mening dat, los van de juridische rechtmatigheid, het schrijnend is dat bestuurders in de zorg nog steeds een inkomen boven dat van een Minister hebben, terwijl banen en arbeidsvoorwaarden voor gewone medewerkers in de zorg onder druk staan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Normen voor bezoldiging zijn vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet, in het bijzonder de WNT, stelt, is het aan de instelling en de toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning is. Voor afspraken van voor inwerkingtreding van de wet, die meer bedragen dan de toepasselijke norm van maximaal een ministersalaris, geldt overgangsrecht. Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Deelt u de mening dat, los van de juridische rechtmatigheid, het pijnlijk is dat er torenhoge gouden handdrukken worden betaald aan bestuurders, terwijl medewerkers die ontslagen werden vanwege het faillissement van thuiszorgorganisatie TSN dat niet kregen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn dat budget dat voor de zorg is bedoeld daarvoor ook wordt uitgegeven? Zo ja, is daar bij het uitkeren van torenhoge salarissen of gouden handdrukken aan topbestuurders sprake van? Zo nee, waarom bent u het daar niet mee eens?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens met de zorgsector en zijn topbestuurders te overleggen om de mogelijkheden om op vrijwillige basis af te zien van inkomens en gouden handdrukken boven de WNT-norm (Wet Normering Topinkomens)? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen, en wanneer kan de Kamer de resultaten daarvan tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
De beloningen van topfunctionarissen zijn een terugkerend thema in de gesprekken met de werkgeversorganisaties van de zorg- en welzijnssector.
Kunt u bevestigen dat alle na inwerkingtreding van de WNT1, dan wel WNT2, in dienst getreden bestuurders conform de daarin respectievelijk genoemde normen worden betaald? Zo nee, bent u dan bereid een en ander in voorkomende gevallen af te dwingen?
Ik verwijs u naar de WNT-jaarrapportage die jaarlijks aan de Eerste en Tweede Kamer wordt verzonden. Hierin treft u alle gegevens over bezoldigingen van toezichthouders en topfunctionarissen. Het CIBG, de toezichthouder in de zorg, ziet toe op de naleving van de WNT en treedt, indien nodig, handhavend op.
Het bericht ‘Kwart zorgbestuurders boven Balkenendenorm’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het feit een kwart van de bestuurders in de ouderenzorg boven de Balkenendenorm verdient?1
Het kabinet wil ook voor bestuurders in de ouderenzorg een maatschappelijk acceptabel en verantwoord niveau van inkomens. Normen voor bezoldiging zijn daarom vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). De hogere salarissen van deze bestuurders zijn te verklaren doordat zij onder overgangsrecht vallen. Dit overgangsrecht vloeit voort uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het overgangsrecht houdt in dat bestaande bezoldigingsafspraken, boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum, gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging worden teruggebracht tot het voor die topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum.
Zodra er echter sprake is van een overtreding van de WNT treedt de toezichthouder in de zorg, het CIBG, handhavend op.
Kunt u uitleggen dat u enerzijds hard bezuinigt in de ouderenzorg (huishoudelijke zorg, wijkverpleging én instellingszorg), waardoor veel zorgverleners hun inkomen en/of baan verliezen, en dat anderzijds de bestuurders in de ouderenzorg met fluwelen handschoentjes wordt gevraagd of ze hun salaris willen minderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de ontslagvergoeding van 426.113 euro, wat ruim 5,5 keer zoveel is als het maximum in de Wet normering topinkomens, dat is betaald aan de voormalig directeur van zorginstelling Driezorg in Zwolle?2
Normen voor bezoldiging en ontslagvergoedingen zijn vastgelegd in de WNT. Voor afspraken van voor de inwerkingtreding van de wet, die meer bedragen dan de toepasselijke norm, geldt overgangsrecht. Deze afspraken zullen voor de duur van het overgangsrecht moeten worden gerespecteerd. Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders bij de toepassing van de wet overigens niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Vindt u het een goed signaal dat een bestuurder van een instelling die door de Inspectie voor de Gezondheidszorg voor langere tijd onder verscherpt toezicht is geplaatst, omdat de zorg op de elf locaties ernstig te kort schoot, een dergelijke ontslagvergoeding krijgt?3
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het aantal mensen dat zich aan de Balkenendenorm houdt snel genoeg bereikt wordt als een derde in 2014 en een kwart in 2015 er nog boven zat?4
Dit is het gevolg van het overgangsrecht dat voortvloeit uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders bij de toepassing van de wet overigens niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Wat is het beeld van de beloningen in andere zorgsectoren? Is het daar «beter» of «slechter» verdienen voor bestuurders?
In de sectoren zorg en jeugdhulp geldt sectorale regelgeving met verlaagde maxima, afhankelijk van de klasse waarin de instelling valt. Voor grotere, complexere rechtspersonen of instellingen is een hoger bezoldigingsmaximum van toepassing dan voor kleinere, eenvoudige rechtspersonen of instellingen. De maxima variëren tussen € 98.000 tot het algemene bezoldigingsmaximum van € 179.0005. Na afloop van het overgangsrecht zal de bezoldiging aan deze maxima moeten voldoen.
Bent u bereid met noodwetgeving te komen om te zorgen dat de bestuurders volgend jaar allemaal hun salaris hebben «gematigd» tot aan de Balkendenorm?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht dat een groot ziekenhuis over een paar jaar achterhaald is |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Op basis van welk (wetenschappelijk) onderzoek en/of analyse beweert u dat een groot ziekenhuis over een paar jaar achterhaald is?1
In het desbetreffende interview heb ik beschreven welke ontwikkeling ik de komende jaren in de ziekenhuiszorg verwacht. Als we de komende jaren de zorg echt rond de patiënt willen organiseren, is een verandering van de ziekenhuiszorg nodig. Met zorg die georganiseerd is in netwerken die zich niet uitsluitend richten op het uitvoeren van verrichtingen, maar op het gezond houden en maken van patiënten. Met nieuwe ICT-toepassingen, zodat de patiënt een deel van zijn behandeling thuis kan ondergaan. Wanneer zorg dichtbij georganiseerd wordt waar dat kan, gaat een patiënt alleen naar een ziekenhuis als dat echt nodig is. Dit zal ontegenzeggelijk leiden tot een verandering van de ziekenhuisinfrastructuur en uiteindelijk tot de afbouw van het aantal bedden. Deze ontwikkeling is goed voor de patiënt, die echt centraal komt te staan, en voor de premiebetaler, die geen geld hoeft uit te geven aan onnodige ziekenhuiscapaciteit.
Als u niet begrijpt dat grote ziekenhuizen nog gefinancierd worden, vindt u dan dat wat in ziekenhuizen gebeurt onnodige en overbodige zorg is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind niet in algemene zin dat de zorg die in ziekenhuizen plaatsvindt onnodig of overbodig is. De ziekenhuizen in Nederland bieden kwalitatief hoogstaande zorg en dat moeten we koesteren. Dat neemt niet weg dat de in mijn antwoord op vraag 1 genoemde ontwikkelingen een verandering van de ziekenhuisinfrastructuur vergen, waar ziekenhuizen op zullen moeten inspelen. Financiering van ziekenhuizen zou dus in de toekomst niet alleen moeten gaan over financiering van «stenen» maar steeds meer over investeren in ICT-toepassingen, logistiek en in teams en professionals die niet per definitie binnen de ziekenhuismuren maar op locatie werken.
Erkent u dat het vreemd overkomt dat u in de krant zegt dat grote ziekenhuizen overbodig worden, terwijl u op geen enkele wijze de fusiegolf – en daarmee de schaalvergroting – in de ziekenhuiszorg een halt heeft toegeroepen in uw ambtstermijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan ziekenhuizen zelf om in overleg met zorgverzekeraars goed in te spelen op de ontwikkelingen die ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb toegelicht. Daarbij is het een optie om de samenwerking te zoeken met andere ziekenhuizen. De meest vergaande vorm van samenwerking is een fusie. Dit kan tot voordelen leiden maar kan ook leiden tot een toename van de grootte van een ziekenhuis en tot afname van de keuzemogelijkheden van patiënten. Gelet op het toekomstperspectief van de ziekenhuiszorg waarin de zorg dichter bij de patiënt wordt georganiseerd, acht ik het zeer van belang dat ziekenhuizen fusieplannen vooraf goed doordenken en relevante stakeholders goed betrekken. Hierop wordt door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) getoetst in het kader van de zorgspecifieke fusietoets, die in 2014 is geïntroduceerd. Daarnaast worden fusies getoetst op de gevolgen voor de concurrentie door de Autoriteit Consument en Markt (ACM), zodat er voor patiënten en zorgverzekeraars voldoende alternatieven zijn om ziekenhuizen te blijven stimuleren tot verandering. Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief «Kwaliteit Loont», neem ik maatregelen om het markt- en mededingingstoezicht te versterken.
Hoe kunt u op hetzelfde moment dat u (grote) ziekenhuizen overbodig noemt, verrast zijn dat ambulances niet terecht kunnen op spoedeisende hulpposten omdat ze in verband met drukte dicht zijn?2
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 heb aangegeven, vind ik niet dat (grote) ziekenhuizen overbodig worden, maar voorzie ik een verandering van de ziekenhuisinfrastructuur als gevolg van een aantal ontwikkelingen in de zorg. Niet alle zorg die nu in ziekenhuizen wordt geleverd zal naar mijn verwachting ook in de toekomst in ziekenhuizen geleverd worden, maar een deel (waaronder ook acute zorg) wel. Het eerder door het TraumaNet AMC afgegeven signaal dat spoedeisende hulpposten SEH’s in de regio Amsterdam de patiëntenstroom niet zouden aankunnen neem ik zeer serieus. Ik heb uw Kamer daar op 6 juni per brief nader over geïnformeerd.
Het oordeel van de IGZ inzake het mensgebonden onderzoek bij psychiatrische patiënten bij GGZ NHN |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ} over het experimenteren met psychiatrische patiënten openbaar (laten) sturen? Zo neen, waarom niet?1
Dit rapport is niet openbaar. Voordat ik informatie uit het rapport naar Uw Kamer kan sturen is de inspectie gehouden de belangen van de bij de aangelegenheid betrokkenen te wegen. De inspectie zal betrokkenen benaderen zodat zij hun reactie kunnen geven.
Wanneer heeft de IGZ de overtredingen gemeld bij het Openbaar Ministerie en wat geeft het OM er voor vervolg aan? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van het verdere verloop van deze zaak?
Op 17 mei 2016 is, conform het samenwerkingsprotocol OM-IGZ, over dit dossier contact geweest tussen de IGZ en het Openbaar Ministerie (OM). De IGZ maakt op dit moment het dossier compleet en legt vervolgens het dossier ter beoordeling aan het OM voor. Ik zal de Minister van VenJ vragen uw Kamer te zijner tijd op de hoogte te stellen van het verloop van deze zaak.
Erkent u dat noch de instelling noch de begeleidingscommissie van het mensgebonden onderzoek melding hebben gedaan bij de IGZ van mogelijke overtreding van de wet, maar dat dit pas in onderzoek is genomen na media-aandacht voor dit onderzoek?2
In februari 2015 informeerde de instelling de inspectie dat zij, naar aanleiding van een melding van een klokkenluider over vermoedens van misstanden bij de uitvoering van een studie, externe deskundigen hadden gevraagd onderzoek te doen naar de uitvoering van de studie. De IGZ ontving het onafhankelijk onderzoeksrapport naar deze zaak van de instelling op 10 maart 2015. Daarnaast ontving de inspectie op 23 maart 2015 informatie van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) over deze casus. De IGZ stelde een onderzoek in. De uitzending van Zembla was op 15 april 2015 en informatie uit deze uitzending is vervolgens onderdeel geworden van het onderzoek van de inspectie. De conclusie dat de meldingen van de CCMO en van de instelling direct te herleiden zijn naar de aandacht van Zembla voor deze casus is niet te trekken, maar het heeft vermoedelijk wel bijgedragen. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek van de inspectie3.
Ik betreur het dat een medewerker van de instelling en familieleden van de patiënt blijkbaar hebben gemeend dat het delen van informatie aan Zembla de enige manier was om deze situatie aan te kaarten en tot de bodem uit te zoeken. Dat is zorgelijk. De inspectie heeft de instelling gevraagd om een plan van aanpak hoe de geconstateerde bevindingen en overtredingen uit dit onderzoek bij toekomstige klinische studies voorkomen kunnen worden. In reactie op het conceptrapport heeft de instelling laten zien op een proactieve wijze aan de slag te zijn gegaan met het opstellen en implementeren van verbeteracties. De IGZ ziet hier op toe.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van een instelling en familieleden van de patiënten zich moeten wenden tot de media alvorens zij worden gehoord? Op welk moment had de IGZ dit op kunnen (en moeten) pakken om de gang naar de publiciteit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de melding van de klokkenluider en de omgang met de klokkenluider door GGZ Noord-Holland-Noord (NHN) geen onderdeel is geweest van het IGZ onderzoek? Hoe is dat te verklaren?3
Het onderzoek van de IGZ betrof de vermeende tekortkomingen op het gebied van de geneesmiddelenstudie met psychiatrische patiënten. Daar zijn de verschillende meldingen, zoals onder andere door de klokkenluider gedaan in april 2015, tevens in meegenomen. De overeenkomst tussen de klokkenluider en GGZ NHN is hierin destijds niet meegenomen.
In het Algemeen Overleg IGZ van 7 april 2016 heb ik nadrukkelijk verzocht om mogelijke contracten die openheid en transparantie belemmeren bij de IGZ te melden. De klokkenluider heeft zodoende ook dit aspect van de melding opnieuw bij de IGZ gemeld en dit onderzoek loopt nog. Over de meldingen die de IGZ heeft gekregen naar aanleiding van deze oproep zal ik u nog voor het zomerreces op basis van een tussenrapportage van de IGZ informeren.
Denkt u dat het uitnodigend is voor personeel in zorginstellingen om misstanden te melden als zij niet gehoord worden of monddood worden gemaakt met een zwijgcontract, en dat de IGZ bij onderzoek naar de situatie de positie van personeel niet meeneemt in het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het vervolgoptreden van de IGZ op de ernstige overtredingen adequaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is naar aanleiding van de melding een onderzoek gestart. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de IGZ de instelling opgedragen om een plan van aanpak op te stellen en de inspectie legt de casus voor aan het OM vanwege een mogelijke overtreding van de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek (WMO). Overtredingen van de WMO kunnen niet bestuursrechtelijk gehandhaafd worden, maar zijn wel strafbaar. Het OM gaat over de opsporing en vervolging ervan. Overigens ligt op dit moment bij de Tweede Kamer het voorstel wijziging Wet medisch wetenschappelijk onderzoek ter inwerkingtreding van de EU verordening 536/2014 op het gebied van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik, waarin een uitbreiding van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten voor de IGZ is opgenomen. De IGZ kan op basis daarvan ook bestuursrechtelijk handhaven.
Wie deed het onafhankelijk onderzoek waarbij geconcludeerd werd dat er geenszins sprake was van misstanden bij het onderzoek?4
Het onafhankelijke onderzoek naar de mogelijke misstanden zoals verwoord in de melding van de klokkenluider is uitgevoerd in opdracht van de GGZ instelling. Twee hoogleraren, niet in dienst van de instelling, op het terrein van de psychiatrie en openbare geestelijke gezondheidszorg hebben dat onderzoek uitgevoerd. In het kader van de bescherming van persoonsgegevens worden de namen van de beide onderzoekers niet openbaar gemaakt.
Kunt u een overzicht maken van alle betrokkenen bij deze zaak (onderzoekers, begeleiders van onderzoek, bestuurders, degenen die het onafhankelijk onderzoek in opdracht van GGZ NHN uitvoerden)? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat de IGZ de vervolgstudie ook onderzoeken op overtredingen van de wet? Zo neen, waarom niet?
De IGZ ziet uitsluitend toe op WMO-plichtig onderzoek. De IGZ heeft, naar aanleiding van eerdere Kamervragen, het protocol van de vervolgstudie opgevraagd bij de onderzoeker en voorgelegd aan de CCMO ter toetsing of het een WMO-plichtig onderzoek betrof. Dit bleek niet het geval.
Zijn de uitkomsten van het onderzoek met de psychiatrische patiënten al gepubliceerd? Mogen onderzoeksresultaten, die verkregen zijn door de wet te overtreden en waarbij onterecht gebruik is gemaakt van psychiatrische patiënten, überhaupt gepubliceerd worden?
Onlangs is het artikel gepubliceerd in Psychological Medicine. In het algemeen is er geen norm in de WMO die stelt dat als er tekortkomingen zijn bij (onderdelen van) het onderzoek, het onderzoek niet gepubliceerd mag worden.
Zijn er patiënten die op enigerlei wijze schade hebben ondervonden door dit mensgebonden onderzoek bij GGZ NHN? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo neen, waaruit blijkt dat?
Zoals ik ook in mijn brief6 aan uw kamer heb laten weten heeft de inspectie tekortkomingen geconstateerd in de uitvoering van de studie. De IGZ heeft in haar onderzoek met name gekeken of het onderzoek is uitgevoerd conform de daarbij geldende normen. De IGZ heeft daarbij directe schade aan patiënten niet kunnen vaststellen.
Een doppler echo om vast te stellen of foetale bloedvaten voor de geboorte-uitgang liggen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het verhaal van baby Luna, die binnen elf dagen overleed omdat pas tijdens de bevalling bleek dat er foetale bloedvaten voor de geboorte-uitgang lagen (vasa preavia)?1
Ja.
Heeft u actuele gegevens over het aantal baby’s dat jaarlijks overlijdt, dan wel blijvende schade oploopt door vasa preavia? Zo ja, wat zijn de aantallen? Zo nee, bent u bereid deze aantallen te verzamelen?
Vasa praevia is een hele zeldzame aandoening en komt voor op 0,6 per 1.000 zwangerschappen. De huidige registratiesystemen hebben de mogelijkheid om vasa praevia als zwangerschapscomplicatie te registreren. Ik heb bij Perined informatie over de registratie in 2014 opgevraagd. Vasa praevia is in 2014 48 keer geregistreerd. Eén van deze baby’s is overleden en twee baby’s hadden restverschijnselen van deze complicatie bij het verlaten van het ziekenhuis.
Wanneer wordt een doppler echo uitgevoerd, wie bepaalt dat en op basis waarvan? Welke rol speelt de samenwerking tussen verloskundigen en gynaecologen hierbij?
Er wordt niet standaard gescreend op deze aandoening omdat het een hele zeldzame aandoening betreft. Het huidige beleid is dat bij een laagliggende placenta, een voorliggende placenta of een placenta bilobata (2 lobben) de verloskundige doorverwijst naar de gynaecoloog om aanvullend onderzoek te doen; dit conform de richtlijn «bloedverlies in de 2e helft zwangerschap». Hierover bestaat geen verschil van mening tussen verloskundigen en gynaecologen; de lokale samenwerking is in het algemeen goed.
In hoeverre kan gesteld worden dat het te laat of niet vaststellen van vasa preavia leidt tot vermijdbare gezondheidsschade? Deelt u de mening dat ieder letsel door vasa preavia er één te veel is, omdat dit letsel te voorkomen is door een goede risico-inschatting en follow-up?
Ik ben met u van mening dat iedere vermijdbare schade of sterfte er één teveel is. Ik heb begrepen dat vasa praevia niet altijd zou hoeven te leiden tot problemen. Laat onverlet dat ik het van belang vind, dat indien signalen zich voordoen het gewenst is om conform de richtlijn te handelen en nader onderzoek bij de zwangere uit te voeren.
Bent u van mening dat een standaard-uitvoering van een doppler echo bij de 20-weken echo veel letsels door vasa preavia kan voorkomen? Zo ja, bent u bereid u hiervoor in te zetten, en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waaruit blijkt dat? Welke andere interventie stelt u voor om letsel door vasa preavia uit te bannen?
De beroepsgroepen zijn bezig met een revisie van de richtlijn «bloedverlies in de 2e helft zwangerschap» om de laatste wetenschappelijke inzichten daarin te verwerken. Ik heb begrepen dat die laatste inzichten niet zullen leiden tot een voorstel om standaard op deze zeldzame aandoening te screenen. Het is aan hen om deze inhoudelijke richtlijn op te stellen. Ik zie derhalve geen aanleiding hen te vragen de huidige praktijk aan te passen.
Wilt u bovenstaande vragen vóór het Algemeen overleg Zwangerschap en geboorte van 23 juni 2016 beantwoorden?
Ja.
De uitgave over E-health |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op welke wijze past de uitgave «E-health zoveel meer dan alleen techniek» in het voorlichtingsbeleid van het kabinet?1
E-health en innovatie zijn prioriteiten binnen het domein zorg en gezondheid van het kabinet. Vanuit die context is gekozen om ook in te zetten op extra aandacht in de communicatie over deze thema’s. Het kabinet heeft daartoe onder andere de mogelijkheid om advertenties te plaatsen. Deze kunnen in verschillende vormen worden geproduceerd. Van een enkele krantenpagina tot een bijlage die bij bestaande mediatitels kan worden gestoken. In alle gevallen moet het gekozen product herkenbaar zijn als communicatie vanuit de rijksoverheid. Onder andere door het gebruik van de rijkshuisstijl met het logo van het verantwoordelijke ministerie als duidelijke afzender. Daar is in de uitgave aan voldaan.
Wat kostte de ontwikkeling van de uitgave «E-health zoveel meer dan alleen techniek»» en wat kostte het meesturen van de uitgave met Medisch Contact?
De ontwikkeling van de uitgave en het meesturen ervan met diverse bladen (Medisch Contact, Nursing, Psychiater, WMO Magazine, ICT&health, Zorgvisie, Zorg+Welzijn, Zorg en Ziekenhuiskrant, Tijdschrift voor Verzorgenden) kostte in totaal 97.500 euro inclusief BTW. Door het katern mee te sturen met diverse vakbladen zijn ruim 200.000 zorgverleners bereikt.
Kunt u een overzicht geven van de kosten van vergelijkbare bijlagen die via kranten, tijdschriften of andere publicaties verschenen zijn sinds 1 januari 2016, en hoeveel dit het Ministerie van VWS heeft gekost?
Vanuit het ministerie zijn er sinds 1 januari 2016 geen soortgelijke uitgaven of publicaties als uitgave gedaan. Wel is het ministerie voornemens nog dit jaar een tweede uitgave te realiseren in het kader van e-health en innovatie.
Staat u achter de uitspraak dat «privacy niet langer een issue» is wanneer iemand ernstig ziek is, zoals op pagina 6 wordt gesteld? Bestaan er volgens u verschillende fasen van privacy en privacybescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wettelijk gezien bestaan er geen verschillende fasen van privacy. Wettelijk wordt er wel onderscheid gemaakt in persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens. Wanneer er bijzondere persoonsgegevens verwerkt worden, gelden er extra waarborgen. Dit neemt niet weg dat, zoals op pagina 6 van de uitgave wordt gesteld, patiënten minder belang kunnen hechten aan hun privacy wanneer zij ziek zijn.
Daar kan verschillend over worden gedacht. De uitspraken die door externen zijn gedaan komen voor rekening van de externen. Het is niet aan de orde geweest om de interviews te censureren. Wel om verschillende experts te vragen naar hun visie.
Erkent u dat het opnemen van een uitspraak dat «privacy meer hordes opwerpt dan wenselijk» is, in een publicatie van uw ministerie, suggereert dat u ook vindt dat dit zo is? Zo neen, kunt u uitleggen waarom dit desondanks in deze publicatie staat?
De uitgave vermeldt duidelijk dat het gaat om citaat van een van de deelnemende zorgaanbieders en suggereert daarmee niet dat ik dat ook zou vinden. Als rijksoverheid gaan wij natuurlijk niet de uitspraken van derden in een interview redigeren. Doel van de uitgave is het onderwerp e-health en innovatie bij zorgverleners te agenderen en het gesprek hierover op de werkvloer op gang te brengen. Het naar voren brengen van een breed scala aan opvattingen draagt daar aan bij.
Kunt u uiteenzetten wat uw opvatting over privacy is op het vlak van E-health?
Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt, is het van belang dat de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Het juridische kader voor de bescherming van persoonsgegevens is momenteel neergelegd in de Europese Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en de Nederlandse uitwerking hiervan in de Wet bescherming persoonsgegevens (de Wbp). Deze wetgeving zal binnenkort vervangen worden door Verordening (EU) 2016/679 (de Algemene verordening Gegevensbescherming). Ook wanneer er op het gebied van eHealth persoonsgegevens worden verwerkt en privacy in het geding kan zijn, vind ik het van belang dat deze geldende regels worden nageleefd. Daarbovenop wil ik de rechten van patiënten versterken met het wetsvoorstel elektronische gegevensuitwisseling in de zorg, die momenteel in de Eerste Kamer ligt. Daarin staan verscherpte eisen ten aanzien van privacy en beveiliging van gegevens.
Kunt u aangeven om welke personen of groeperingen het gaat die in deze overheidspublicatie aangeduid worden met de term «privacy maffia»?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5. Het betreft een persoonlijke noot van één van de vijf zorgaanbieders die aan het gesprek deelnamen. Ik heb ervoor gekozen om de inbreng van de experts niet te censureren, maar het als bijdrage aan het debat te beschouwen.
Bent u het ermee eens dat deze aanduiding elke fatsoensnorm overschrijdt, en geen plaats dient te hebben in een officiële uitgave van de rijksoverheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze hebben Philips en het technologiebedrijf Focus Cura – die in de colofon genoemd worden – bijgedragen aan de uitgave? Is dat financieel geweest? Zo ja, om hoeveel geld gaat het hier? Is dat praktisch geweest? Zo ja, wat en hoe dan precies?
De bijdragen van Philips en Focus Cura hebben uitsluitend betrekking op het beschikbaar stellen van fotomateriaal. Zoals gebruikelijk is, zijn de bronnen van dit materiaal opgenomen in het colofon. De uitgave is zonder financiële bijdragen van derden tot stand gekomen. Er is geen sprake van enige vorm van sponsoring.
Was de uitgave zonder Philips en Focus Cura mogelijk geweest? Zo ja, waarom heeft u voor deze sponsoring gekozen, en niet voor andere technologiebedrijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het passend dat uw ministerie, waar heel veel geld in om gaat, zich laat sponsoren door belanghebbende partijen bij de ontwikkeling van E-health?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel 'Minister aanklagen vanwege miskramen' en het uitsluiten van belangenverstrengeling |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minister aanklagen vanwege miskramen»?1
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Wat vindt u ervan dat de directeur van Gendia, die een enorm commercieel belang heeft bij de introductie van de NIP-test in Nederland, u beschuldigt van het opleggen van medische wanpraktijken, en mensen ertoe aanspoort om u aan te klagen? Deelt u de mening dat hier sprake is van belangenverstrengeling?
Ik deel de mening van de directeur van Gendia niet en leg zijn onterechte beschuldigingen naast mij neer.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke manier, Gendia – danwel aan Gendia gelieerde personen of organisaties – betrokken worden bij het advies van de Gezondheidsraad? Kunt u garanderen dat hier geen sprake is van belangenverstrengeling?
Gendia wordt op geen enkele manier betrokken bij het advies van de Gezondheidsraad over de NIPT. Er is geen sprake van belangenverstrengeling.
Kunt u aangeven of, en zo ja, welke banden (leden van) het NIPT-consortium (Niet Invasieve Prenatale Test), direct danwel indirect, hebben (gehad) met Gendia, andere aanbieders van de NIP-test en/of de farmaceut die de NIP-test produceert?
De vergunningen voor het onderzoek naar NIPT als tweede test, na de combinatietest (TRIDENT2, zijn verleend aan de acht universitair medische centra die het onderzoek in Nederland uitvoeren. Ook de vergunningaanvraag voor het implementatieonderzoek naar NIPT als eerste test in de prenatale screening (TRIDENT-2) is ingediend door het VUmc namens de acht universitair medische centra. De groep leden van het NIPT-consortium is groter. Er is sprake van een kerngroep en een ruime groep daar omheen, wisselend van samenstelling, die fungeert als klankbordgroep voor de acht universitair medische centra. Er zijn mij op dit moment geen banden, die belangenverstrengeling kunnen veroorzaken, van de kerngroep van het NIPT consortium met commerciële partijen bekend.
Mij is wel bekend dat, om belangenverstrengeling te voorkomen, een lid van de kerngroep van het NIPT-consortium op 1 januari 2016 uit de kerngroep is gegaan na aanvaarding van een betrekking bij een commercieel bedrijf.
Daarnaast hebben enkele leden van de kerngroep meegewerkt aan de zogenaamde NEXT studie. Zij geven aan dat zij daarvoor niet zijn betaald en geen commercieel belang hebben bij het bedrijf dat bij deze studie betrokken was. In TRIDENT 1 en 2 wordt een andere test gebruikt dan de test in de NEXT studie.
Kunt u aangeven of er een directe, danwel indirecte betrokkenheid is van het NIPT-consortium bij het advies van de Gezondheidsraad? Als die betrokkenheid er is, hoe wordt die dan vormgegeven?
Waar het gaat om het inroepen van advies van deskundigen, wordt zorgvuldig en transparant omgegaan met de belangen die een deskundige kan hebben. De procedure is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/taak-werkwijze/onafhankelijkheid.
Bij de beslissing over deelname aan een Gezondheidsraadcommissie gelden sinds november 2015 de volgende uitgangspunten:
Op 29 september 2015 heeft het VUmc namens alle acht universitair medische centra een WBO-vergunningaanvraag bij VWS ingediend voor het implementatieonderzoek naar NIPT als eerste test in de prenatale screening (TRIDENT-2). Ik heb deze vergunningaanvraag voor advies voorgelegd aan de Gezondheidsraad. Voor de samenstelling van de Gezondheidsraadcommissie die deze advisering ter hand heeft genomen gelden bovenstaande procedure en uitgangspunten. De samenstelling van deze commissie is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/raad/vaste-commissies/commissie-bevolkingsonderzoek-bvo.
Daarnaast heb ik op 5 maart 2015 aan de Gezondheidsraad advies gevraagd over de stand van de wetenschap op het gebied van prenatale screening en de plaats die wetenschappelijke ontwikkelingen in de totale keten zouden kunnen innemen. De samenstelling van de commissie voor dit advies is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/de-raad/adhoc-commissie/commissie-prenatale-screening. Ook voor deze commissie gelden bovenstaande procedure en uitgangspunten.
De belangenverklaringen van de leden van deze commissies zijn opnieuw bekeken en, indien nodig aangepast, na aanpassing van de belangenverklaringprocedure in november 2015.
Driezorg in Zwolle en de Wet normering topinkomens |
|
Carla Dik-Faber (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het jaarverslag 2015 van Driezorg in Zwolle?
Ja.
Klopt het dat de directeur bij beëindiging van zijn contract vanwege een «verschil van mening» met de raad van toezicht ruim € 426.000 meekrijgt?
In het jaarverslag van Driezorg over 2015 staat aangegeven dat de oud-directeur een ontslagvergoeding meekrijgt van 426.113 euro wegens beëindiging van het dienstverband.
Hoe verhoudt dit zich tot de Wet normering topinkomens?
Dit bedrag is boven de grens die wordt gehanteerd in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Voor uitkeringen in verband met de beëindiging van het dienstverband geldt dat deze tot vier jaar na inwerkingtreding van de WNT (2013) moeten worden gerespecteerd. Na 2016 geldt dat een uitkering in verband met de beëindiging van het dienstverband niet meer mag bedragen dan € 75.000.
Bent u bereid het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) hiernaar onderzoek te laten doen?
De afspraken in het kader van het beëindigen van het dienstverband stammen van voor de inwerkingtreding van de WNT. Ook heeft de accountant gecontroleerd op naleving van de WNT en daarbij geen onrechtmatigheden geconstateerd. Desondanks zal het CIBG een onderzoek uitvoeren om zeker te stellen dat er geen sprake is van overtredingen.
Klopt het dat Driezorg in financieel zwaar weer zit? Hoe beoordeelt u in dit licht de vergoeding aan de directeur?
Het jaarverslag van Driezorg spreekt over een moeilijk jaar 2010. De WNT is niet voor niets ingevoerd. Exorbitante vergoedingen zijn hiermee aan banden gelegd.
Deelt u de mening dat deze beloningen in de zorgsector exorbitant zijn en niet getolereerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Toezichthouders in de zorg die hun vergoeding verhogen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Vindt u het ook moreel verwerpelijk dat toezichthouders in de zorg hun eigen vergoeding royaal verhogen, soms wel met 60%?1
Op grond van de Wet normering topinkomens (WNT) is de bezoldiging van voorzitters en leden van toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector genormeerd. Oorspronkelijk was de bezoldiging genormeerd op respectievelijk 7,5% en 5% van de voor de instelling geldende norm, overeenkomstig een ingeschatte tijdsbesteding van drie, respectievelijk twee dagdelen per maand. In 2013 bleek de daadwerkelijke tijdsbesteding circa het dubbele te zijn. Daarnaast heeft in 2013 de Commissie Behoorlijk Bestuur in het rapport «Een lastig gesprek» de toenemende verantwoordelijkheden en verwachtingen van de toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector benadrukt._ Bij de verlaging van de bezoldigingsmaxima is om deze redenen de bezoldigingsnorm voor voorzitters en leden van toezichthoudende organen verhoogd naar respectievelijk 15% en 10% van de (verlaagde) norm overeenkomstig de werkelijke tijdsbesteding._ Eventuele verhogingen van de bezoldiging moeten ook in het kader van deze verruiming van de rollen, verantwoordelijkheden en tijdsbesteding worden gezien. Bezoldigingen die de bezoldigingsmaxima te boven gaan zullen, met inachtneming van het overgangsrecht, teruggebracht moeten worden naar de norm.
Heeft u een overzicht hoeveel zorgpremie en geld voor onderwijs of geld opgebracht door huurders éxtra naar toezichthouders gaat? Zo nee, kunt u dit (laten) maken?
Met de WNT wordt gestreefd naar een verantwoord bezoldigingsniveau in de publieke en semipublieke sector. Een verantwoorde bezoldiging moet worden gezien in het licht van de in de sector toepasselijke norm en de tijdsbesteding van de functionaris aan zijn/haar werk. De WNT heeft geen bekostigings- of bezuinigingsdoelstelling als zodanig. Om deze reden houd ik niet bij, noch ben ik voornemens bij te houden, hoeveel publiek geld er aan bezoldigingen van topfunctionarissen wordt uitgegeven.
Heeft u voorzien dat de toezichthouders na de door u toegestane verruiming, per direct zo fors hun vergoeding zouden verhogen? Vindt u dit gepast?
Zie antwoord vraag 1.
Het faillissement van zorgorganisatie Diafaan |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het faillissement van zorgorganisatie Diafaan die 900 werknemers in dienst heeft, en zorg biedt aan 1.800 cliënten?1
Het faillissement van Diafaan is voor alle betrokkenen een hele nare situatie, met name voor de medewerkers en de cliënten. Net zoals bij het faillissement van TSN Thuiszorg, staan voor mij twee zaken voorop. De eerste is de continuïteit van goede zorg en ondersteuning aan mensen die dat nodig hebben en het tweede is het behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Over beide zaken laat ik mij op de hoogte houden door de curator van Diafaan (zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 t/m 7).
Voor wat betreft de oorzaak van het faillissement van Diafaan, geldt het volgende. De curator heeft mij laten weten dat de toenmalige bestuurder van Diafaan in het surseanceverzoek heeft opgenomen dat de organisatie kampte met overcapaciteit in intramurale huisvesting, waardoor de vaste lasten te hoog waren. Tegelijkertijd was er volgens de bestuurder sprake van een liquiditeitstekort en onvoldoende reserves om tekorten te kunnen opvangen. De curator onderzoekt momenteel of dit de (enige) aanleiding was voor het faillissement.
Wat is precies de reden waarom Diafaan failliet gaat? Is de reactie van Diafaan, die aangeeft onvoldoende in staat te zijn geweest om te reageren op veranderingen in de financiering van vastgoed en de zorg, waar?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u – net als bij TSN Thuiszorg – betrokken bij de afwikkeling van het faillissement van Diafaan? Zet u zich er bijvoorbeeld voor in dat personeel zijn arbeidsvoorwaarden behoudt, koppels van zorgverleners en cliënten bij elkaar blijven, en iedereen zijn of haar zorg behoudt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat bij het overnameproces koppels van thuiszorgmedewerkers en cliënten verbroken worden door belangen van zorgaanbieders en gemeenten?
De curator heeft mij laten weten dat de betrokken gemeenten hebben besloten de activiteiten van Diafaan op het terrein van huishoudelijke hulp onder te brengen bij de overige door hen gecontracteerde aanbieders. De cliënten konden zelf, desgewenst in overleg met hun hulp, kiezen naar welke van deze gecontracteerde aanbieders zij overstapten. De betrokken gemeenten hebben mij laten weten dat er geen koppels van cliënten en hulpen verbroken zijn als gevolg van belangen van zorgaanbieders en gemeenten. Bij de curator zijn dergelijke voorbeelden niet bekend.
Klopt het dat zorgaanbieders verlaging van salaris (loondump) en arbeidsvoorwaarden voorstellen bij overname van thuiszorgmedewerkers? Gaat u hiertegen optreden? Zo neen, waarom niet?2
De curator heeft mij laten weten dat het overnameproces inmiddels is afgerond. De continuïteit van zorg en ondersteuning is niet in gevaar gekomen. De curator geeft aan dat niet alle medewerkers van Diafaan één op één over zijn gegaan naar de partijen die Diafaan hebben overgenomen (er zijn nog geen definitieve aantallen bekend). Hij geeft aan dat hem daarbij gevallen bekend zijn van medewerkers die er uitdrukkelijk voor hebben gekozen elders te gaan werken dan bij één van deze partijen. Er zijn ook medewerkers waarvoor geldt dat zij er qua salaris en arbeidsvoorwaarden op achteruit zijn gegaan na het faillissement. Ik betreur dat voor deze medewerkers. Ik ben geen partij in de salarisonderhandelingen tussen werknemers en werkgevers.
Hoe verloopt de overname van de instellingszorg van Diafaan? Gaat personeel één op één over, met behoud van arbeidsvoorwaarden en salaris? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de Kamer informatie toen toekomen hoe het overnameproces precies is geregeld voor cliënten die gecombineerde zorg krijgen van persoonlijke verzorging en huishoudelijke verzorging? Wat betekent dit precies voor het personeel, en het behouden van koppels met zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Diafaan leverde zowel intramurale zorg vanuit de Wlz, als extramurale zorg vanuit de Zvw en ondersteuning vanuit de Wmo. De failliete organisatie is overgenomen door drie organisaties (Liemerije, Sensire en Pleyade) die de Wlz- en de Zvw-zorg van Diafaan voortzetten. Voor de huishoudelijke hulp geldt dat dit wordt overgenomen door vijf partijen die door de betrokken gemeenten al gecontracteerd waren. Voor cliënten die eerder via Diafaan zowel persoonlijke verzorging als huishoudelijk hulp ontvingen, geldt dat zij nu mogelijk zorg/ondersteuning ontvangen vanuit meerdere organisaties. Zie verder mijn antwoorden op vraag 4 en 5/6.
Bent u voornemens in de algemene maatregel van bestuur die u naar de Kamer gaat sturen op te nemen dat loondump strikt verboden wordt, en arbeidsvoorwaarden altijd behouden blijven als er sprake is van faillissementen, of als een zorgorganisatie besluit te stoppen met het bieden van zorg? Zo neen, waarom niet?
Momenteel wordt door mij een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wmo 2015 voorbereid. Deze maatregel heeft tot doel dat gemeenten maatschappelijke ondersteuning inkopen op basis van inhoud en kwaliteit en concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt tegen gegaan. De met de FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) overeengekomen uitgangspunten voor de langdurige zorg en ondersteuning vormen het kader voor de algemene maatregel van bestuur. In het kader van de voorhangprocedure wordt het voorstel voor de algemene maatregel van bestuur op korte termijn door mij aan uw Kamer toegezonden.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat Diafaan al jarenlang verlies leed, maar ondertussen wel tonnen euro's uitbetaalde aan zijn bestuurders? Vindt u dit gerechtvaardigd nu de banen van 900 mensen, en de zorg aan 1.800 cliënten op het spel staat? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Over hoogte van beloningen en ontslagvergoedingen zijn regels vastgelegd in de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dat neemt niet weg dat de onzekerheid voor medewerkers als gevolg van het faillissement zeer te betreuren is. Het is heel goed dat de continuïteit van zorg en ondersteuning aan cliënten niet in gevaar is gekomen, mede dankzij de inspanningen van de medewerkers van Diafaan en de curator.
Erkent u dat het van belang is dat er onderzoek wordt gedaan of bestuurders van Diafaan bestuurlijk en juridisch juist gehandeld hebben in de periode voor het faillissement? Zo ja, bent u bereid te bewerkstelligen dat er een onderzoek naar wanbeheer en wanbeleid bij de Ondernemingskamer wordt aangevraagd? Zo neen, waarom niet?
De curator doet momenteel onderzoek naar de oorzaak van het faillissement van Diafaan en kijkt daarbinnen (zoals gebruikelijk is) ook naar het handelen van de bestuurders. Na afronding van dat onderzoek is het aan de curator om te besluiten of de resultaten hem aanleiding geven tot vervolgstappen.
Het artikel 'Griffierecht hoort in het medisch tuchtrecht niet thuis' |
|
Michiel van Nispen (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u nog steeds van plan een griffierecht van € 50 in te voeren voor het tuchtrecht in de gezondheidszorg? Zo ja, wat zijn hiervoor precies uw redenen?
Ja, dit is kabinetsbeleid. Het invoeren van griffierecht voor het tuchtrecht in de gezondheidszorg is in navolging van de juridische beroepen (advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen). Het griffierecht voor advocaten is al ingevoerd (artikel 46e, eerste lid, Advocatenwet) en het wetsvoorstel dat dit ook voor notarissen en gerechtsdeurwaarders voorstelt wordt nu in de Eerste Kamer behandeld (Kamerstuk 34 145). Ook de accountants kennen overigens een griffierecht (van 70 euro) voor tuchtzaken (artikel 23, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants).
Vindt u dat er buitensporig veel tuchtklachten worden ingediend waar iets tegen gedaan moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) blijkt dat er veel tuchtklachten worden ingediend die niet bij het tuchtcollege thuis horen. In de periode 2007–2013 zijn jaarlijks gemiddeld tweederde van alle klachten in raadkamer afgewezen omdat de klager niet-ontvankelijk was (de klacht was bijvoorbeeld ingediend tegen een – tijdens de gedragingen waarover werd geklaagd – niet-geregistreerde beroepsbeoefenaar), omdat de klacht kennelijk ongegrond was (de klacht was bijvoorbeeld van onvoldoende gewicht om te leiden tot een tuchtmaatregel) of omdat de klager de klacht introk. Slechts een derde van alle klachten bleek van voldoende gewicht om te kunnen leiden tot een mondelinge behandeling ter zitting. Het totaal percentage gegrond bevonden klachten (in raadkamer en op zitting) ligt in de periode 2007–2013 jaarlijks op gemiddeld 15% van het aantal klachten dat de regionale tuchtcolleges jaarlijks afhandelt.
Wat is uw reactie op het artikel «Griffierecht hoort in het medisch tuchtrecht niet thuis»?1
Ik deel de mening dat het tuchtrecht in de gezondheidszorg het algemeen belang van het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg dient. Een laagdrempelig griffierecht bevordert dat de klager een afweging maakt om een tuchtklacht in te dienen of gebruik te maken van andere mogelijkheden. Zo kan voorkomen worden dat de tuchtcolleges onnodig worden belast met lichte klachten die sneller en beter elders kunnen worden afgehandeld, bijvoorbeeld via het klachtrecht. Door de tuchtcolleges op die manier te ontlasten kunnen zij zich bezig houden met de (zwaardere) klachten waarvoor het tuchtrecht bedoeld is. Enerzijds leidt invoering van het griffierecht tot een drempel. Anderzijds krijgt de klager ondersteuning bij het formuleren/wijzigen van de klacht (via advies door een onafhankelijke functionaris). Tevens geldt dat bij gegronde klachten het griffierecht wordt terugbetaald aan de klager.
Deelt u de mening dat het tuchtrecht in de gezondheidszorg niet het belang van de klager dient, maar het algemeen belang van het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt het invoeren van een griffierecht zich hiertoe?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw plannen om griffierecht in te voeren in het medisch tuchtrecht terug te trekken? Zo niet, waarom niet?
Ik ben voornemens om een wetsvoorstel voor te leggen aan het parlement om het griffierecht op te nemen in de Wet BIG. Zie mijn antwoord op de vragen 2 t/m 4.
Alfahulpen in de thuiszorg |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerder gestelde vragen over «Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de gemeente Oude IJsselstreek op de door u gegeven antwoorden? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, ik heb kennis genomen van de persverklaring die de gemeente Oude IJsselstreek als reactie op eerder genoemde Kamervragen heeft gepubliceerd. 2 De gemeente heeft mij geïnformeerd dat zij naar aanleiding van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de rechtbank Midden-Nederland heeft besloten een pas op de plaats te maken met de plannen voor de algemene voorziening en in het licht van deze rechterlijke uitspraken en het voorgenomen wetsvoorstel eerst alternatieven zal onderzoeken. Dit vind ik een verstandig besluit.
Wat vindt u van de opmerking van de gemeente Oude IJsselstreek dat men «nog moet zien of de (door u) aangekondigde wetgeving er ooit komt»? Is het niet zo dat de afspraken van 4 december 2015 over onder meer het verbieden van alfahulpen ook gemaakt zijn door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), die daarbij ook de gemeente Oude IJsselstreek vertegenwoordigde?
Ik heb de gemeente geconsulteerd en dit blijkt een onjuist citaat. De gemeente heeft in dit kader geschreven: «Van Rijn heeft aangekondigd een conceptversie van de nieuwe wetgeving ter consultatie voor te zullen leggen aan betrokken partijen. Dit heeft nog niet plaatsgevonden.» Op het moment van deze uitspraak was het concept wetsvoorstel nog niet ter consultatie aan de gemeenten voorgelegd. Inmiddels zijn de gemeenten geconsulteerd en heeft de gemeente Oude IJsselstreek zowel in haar persverklaring als in contact met het ministerie aangegeven dat zij zich bij een wetswijziging aan de wet zal houden en haar voorziening inricht binnen de wettelijke kaders.
Wat vindt u van de opvatting van de gemeente Oude IJsselstreek dat het niet haar taak is informatie te verschaffen over de arbeidsrechtelijke aspecten van het fenomeen alfahulp? Bent u van mening dat gemeenten zich, in het kader van de voorbeeldfunctie van de overheid, terdege rekenschap dienen te geven van bedoelde aspecten en daarover ook hun burgers (als die bijvoorbeeld moeten kiezen voor het al dan niet gebruikmaken van alfahulp) moeten informeren?
Ja, dat ben ik van mening. De gemeente Oude IJsselstreek geeft aan mij aan dit ook te doen.
Heeft u kennisgenomen van de bewering van de gemeente Oude IJsselstreek dat alfahulpen zich voor een laag bedrag prima zouden kunnen verzekeren voor zulke zaken als ziekte en werkloosheid? Bent u bereid een overzicht te verschaffen van de mogelijk- en onmogelijkheden om als alfahulp via verzekeringen of anderszins recht te kunnen doen gelden op alle arbeidsvoorwaarden die men zou hebben als sprake zou zijn van een dienstverband onder de op werknemers in de thuiszorg van toepassing zijnde cao, de daarmee gepaard gaande kosten en het vervolgens voor de alfahulpen in kwestie resterende netto inkomen? Wat vindt u een fatsoenlijk netto inkomen per uur voor een thuiszorgmedewerker na aftrek van de hiervoor genoemde kosten?
De gemeente heeft mij geïnformeerd dat zij raadsvragen heeft beantwoord over de mogelijkheden voor een alfahulp om zich vrijwillig te verzekeren voor langdurige ziekte en werkloosheid.
Ik kan u informeren dat dienstverleners aan huis die werken op basis van de Regeling dienstverlening aan huis zich vrijwillig kunnen verzekeren tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Dienstverleners aan huis kunnen alleen een WW-verzekering afsluiten in combinatie met een Ziektewetverzekering. Het dagloon van de verzekering voor de WW moet gelijk zijn aan dat van de Ziektewetverzekering. De premie van de Ziektewetverzekering en de premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WIA-verzekering) kunnen worden afgetrokken van de aangifte inkomstenbelasting.
De Regeling dienstverlening aan huis is bedoeld voor particulieren die een dienstverlener willen inhuren voor huishoudelijk werk in en om het huis voor minder dan vier dagen per week. De particulier moet zorg dragen voor een veilige en gezonde werkplek, minimaal het wettelijk minimumloon en 8% vakantiegeld betalen, betaalt de dienstverlener door bij vakantie en betaalt de dienstverlener door bij ziekte voor een periode van maximaal zes weken.
De arbeidsvoorwaarden voor thuiszorgmedewerkers in dienst bij thuiszorginstellingen die huishoudelijke hulp verlenen zijn door werkgevers en werknemers vastgelegd in de cao Verpleging, Verzorging en Thuiszorg. Voor medewerkers die werken op basis van de Regeling dienstverlening aan huis is geen algemeen verbindend verklaarde cao van toepassing. De arbeidsvoorwaarden komen in dat geval tot stand in overleg tussen de pgb-houder en de alfahulp, met als ondergrens het wettelijk minimumloon.
Het bericht ‘Cyber security van apparatuur in ziekenhuizen kwetsbaar’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cyber security van apparatuur in ziekenhuizen kwetsbaar»?1
Ja
In hoeverre zijn er bij u besmettingsgevallen met malware bij Nederlandse ziekenhuizen bekend?
Bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn geen concrete meldingen van cyber incidenten bekend. Bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) zijn er in het afgelopen jaar twee vrijwillige meldingen van malware besmettingen geweest. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Pia Dijkstra en Kees Verhoeven (d.d. 11 mei 2016) betreffen deze meldingen aanvallen op kantoorautomatisering en zijn er bij het NCSC geen signalen bekend dat deze aanvallen hebben geresulteerd in grootschalige uitval of verstoring.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u zei dat «het de eigen verantwoordelijkheid van ziekenhuizen is om de informatiebeveiliging op orde te hebben»? Kunnen ziekenhuizen de expertise van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) inroepen om hun informatiebeveiliging op orde te krijgen? Zo nee, waarom niet?2
Ja
In eerdere beantwoording is aangegeven dat informatiebeveiliging een eigen verantwoordelijkheid van de zorginstelling is, ongeacht de mate van ondersteuning die het NCSC een partij biedt. In de EU richtlijn inzake Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB) wordt de zorgsector overigens wel aangewezen als sector waarbinnen moet worden bepaald welke specifieke organisaties aanbieders van essentiële diensten zijn en in verband hiermee onder bepaling van de richtlijn komen te vallen. Over de implementatie van de NIB-richtlijn en verdere acties wordt de Tweede Kamer door de Minister van Veiligheid en Justitie geïnformeerd.
Er is sprake van een omvangrijk aantal activiteiten op het gebied van cybersecurity in de zorg, die met betrokkenheid van het NCSC, worden ontplooid. Allereerst heeft het NCSC in samenwerking met de sector een Information Sharing and Analysis Centre (ISAC) voor de zorg opgezet. Een ISAC is een publiek-privaat sectoraal samenwerkingsverband, waarbinnen op tactisch niveau deelnemers van verschillende ziekenhuizen onderling informatie en ervaringen uitwisselen over cybersecurity en kwetsbaarheden in de sector («situational awareness»).
Daarnaast wordt gewerkt aan de inrichting van een Computer Emergency Response Team (CERT) voor de zorg (Z-CERT). Tot slot publiceert het NCSC openbare kennisproducten (o.a. het Cybersecurity Beeld Nederland (CSBN) en Factsheets) die zorginstellingen kunnen gebruiken bij het verbeteren van hun informatiebeveiliging.
Binnenkort verschijnt ook de tweede druk van het «Convenant Veilige toepassing van medische technologie». Het convenant is een veldnorm voor de instellingen voor medisch-specialistische zorg en biedt handvatten voor de totale levenscyclus van een medisch hulpmiddel. Daarin wordt het aspect «cybersecurity» aangemerkt als onderdeel van de risicoanalyse.
Bent u bereid onderzoek te doen onder Nederlandse ziekenhuizen en andere zorginstellingen, naar het voldoen van apparatuur aan de privacyregelgeving, het gebruikmaken van versleutelde verbindingen bij op het netwerk aangesloten apparaten en beleid rondom het dichten van kwetsbaarheden in software van medische apparatuur?
Informatiebeveiliging is een eigen verantwoordelijkheid van een zorginstelling. De NEN 7510 (en NEN 7512) – waar de ziekenhuizen nu al aan moeten voldoen – geven allerlei technische en organisatorische normen hoe informatiebeveiliging en privacy kan worden bereikt. Deze normen zijn zowel gericht op het voorkómen van incidenten als op het voorbereid zijn wanneer ze optreden. Ziekenhuizen zullen zelf moeten nagaan of nieuwe apparatuur voldoet aan de beveiligingseisen die in deze normen zijn gesteld. Ziekenhuizen kunnen hun informatiebeveiligingsbeleid en de beveiligingsmaatregelen ook periodiek laten auditen.
Informatiebeveiliging van medische hulpmiddelen, waaronder medische apparatuur, maakt deel uit van het ontwikkel (design) proces. In de essentiële eisen die de huidige Europese Medische Hulpmiddelen Richtlijn voorschrijft staat dit weliswaar nog niet expliciet zo genoemd, maar in de tekst van de aankomende verordening wel. Onder Nederlands Voorzitterschap is op 15 juni jl. over deze verordening politiek akkoord bereikt.
De IGZ ziet toe op de naleving van relevante wet- en regelgeving op het gebied van informatiebeveiliging in de zorg, voor zover die raakt aan kwaliteit en veiligheid van zorg. Het genoemde convenant bij het antwoord op vraag 3 valt hier ook onder.
In het Algemeen Overleg van woensdag 29 juni heb ik de TK geïnformeerd over mijn aangekondigde onderzoek, een quickscan, dat ik uitvoer naar de praktijk rond de privacybescherming en omgang met informatiebeveiliging in de ziekenhuizen en GGZ-instellingen. Hierin zal ik onder meer kijken naar de omgang met medische gegevens, de vindbaar- en toegankelijkheid daarvan en voor wie, hoe groot de rol is die privacy en informatiebeveiliging speelt in de eigen dienstverlening en bij uitbesteding van bijvoorbeeld het digitaliseren van patiëntendossiers, of er in de instelling specifiek mensen zijn die verantwoordelijk zijn voor de informatiebeveiliging en hoe deze verantwoordelijkheid is belegd in de Raad van Bestuur en of er geoefend wordt in de organisatie met informatiebeveiligingsincidenten (bijvoorbeeld een hack).
Deelt u de mening dat de maatschappelijke acceptatie van medische innovaties afhangt van het vertrouwen dat patiënten hebben in de (cyber)veiligheid van het apparaat en de veilige omgang met gegenereerde (persoons)gegevens? Zo ja, op welke manier draagt u daaraan bij? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid van medische hulpmiddelen is een belangrijke voorwaarde voor het gebruik. Medische hulpmiddelen dienen, voordat zij tot de markt worden toegelaten, beoordeeld te worden om te bepalen of zij geproduceerd zijn conform de essentiële eisen van de Europese Medische Hulpmiddelen Richtlijn. Cyberveiligheid vormt een groeiend onderdeel van deze beoordeling, gezien de toegenomen verbondenheid van medische apparatuur met de lokale zorginformatiesystemen en de data die deze apparaten verzamelen en verwerken. Er wordt veelal gewerkt volgens de privacy en security by design principes3, waarbij de apparaten niet zonder reden verbonden zijn met openbare netwerken en data niet zonder reden beschikbaar wordt gesteld aan anderen. De beoordeling en certificering van medische hulpmiddelen gebeurt aan de hand van internationale normen, waarin privacy en cyberveiligheid ook meegenomen worden.
Er is een groeiend bewustzijn rondom de risico’s van de steeds meer verbonden medische apparaten. Tevens wordt gewerkt aan het vergroten van het risicobewustzijn bij zorgverleners en instellingen op het gebied van cyberveiligheid en privacy. Zo heeft de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) een Netwerk Informatiebeveiliging waar kennis en ervaring wordt uitgewisseld, is er een 4-daagse cursus informatieveiligheid ontwikkeld en wordt dit jaar voor het zesde jaar een bewustwordingsweek georganiseerd waar zorgverleners in ziekenhuizen worden gewezen op de risico’s van cyberveiligheid en privacy, en de maatregelen die zij daartegen kunnen nemen. Voor meer informatie daarover verwijs ik u naar http://www.zorgzekeren.nl/. Ik steun dit initiatief van harte.
Bent u bereid, gezien het belang van medische innovaties voor de kwaliteit van de zorg, om een landelijke aanpak te organiseren om de cyber veiligheid van ziekenhuizen en andere zorginstellingen te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De eerder genoemde Z-CERT is een landelijk georganiseerde aanpak om cyberveiligheid in de ziekenhuizen te verhogen. De ISAC, heeft eveneens als doel om de cyberveiligheid door de uitwisseling van kennis en informatie te verhogen en is reeds landelijk georganiseerd.
Daarnaast zal ik, zoals eerder ook al in antwoorden op Kamervragen heb aangegeven, met de leden van het Informatieberaad (ondermeer de zorgkoepels, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Zorgverzekeraars Nederland) bespreken of het noodzakelijk is om aanvullende maatregelen te nemen om extra waarborgen te realiseren en «privacy en security by design4» te stimuleren.
Tot slot verwijs ik naar het aangekondigde onderzoek, een quickscan, rond de privacybescherming en omgang met informatiebeveiliging binnen de ziekenhuizen en GGZ-instellingen, waarover ik u voor eind van dit jaar informeer. Ik zal aan de hand van de bevindingen bezien wat nog extra nodig is.
De inzet van drugshonden in scholen |
|
Joyce Vermue (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «School schoonvegen met drugshonden»?1
Ja.
Wat is uw mening over het plan van de gemeente Steenwijkerland om het drugsprobleem (uit een GGD onderzoek blijkt dat het drugsgebruik van meerdere jongeren van 13 tot 16 jaar in deze gemeente fors is) aan te pakken door controles op hangplekken, politieonderzoek en het inzetten van drugshonden in schoolgebouwen?
De uitvoering van drugspreventie is een zaak van de gemeente, die immers het beste zicht heeft op aard en omvang van het lokale drugsgebruik. Ik zie het als mijn taak er voor te zorgen dat modellen voor goede drugspreventie beschikbaar zijn, zoals via de Handreiking Gezonde gemeente van het Centrum gezond Leven (CGL) van het RIVM, de Leidraad Alcohol en Drugs bij Evenementen van het Trimbos-instituut, en de diverse voorlichtingsprogramma’s voor scholen. Een gemeente bepaalt uiteindelijk zelf welke instrumenten zij wil inzetten.
Deelt u de mening dat de inzet van drugshonden op scholen in beginsel ongewenst is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat een school eerst met goede voorlichting, een duidelijk schoolreglement met heldere regels en sancties over drugsgebruik en -bezit op school, betrokkenheid van ouders e.d. moet proberen drugsproblemen te voorkomen. Scholen zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij hun veiligheidsbeleid vormgeven. De aanwezigheid van politie en drugshonden kan enerzijds een signaal zijn aan leerlingen dat drugs niet worden geduld en daardoor een preventieve werking hebben. Anderzijds kan deze vorm van opsporing een tegenstrijdig effect hebben op het veiligheidsklimaat van scholen en tot verkeerde beeldvorming en onveiligheidsgevoelens bij leerlingen leiden. E.e.a. is sterk afhankelijk van de specifieke problematiek van een school en de manier waarop het instrument wordt gemotiveerd en ingezet.
Volgens informatie van de gemeente Steenwijkerland is de inzet van drugshonden ook daar onderdeel van een bredere aanpak, die bestaat uit preventie op scholen voor leerlingen, ouders en leraren, opsporing, controle en handhaving. (http://www.steenwijkerland.nl/Over_Steenwijkerland/Nieuws/Actualiteiten/Actualiteiten_mei_2016/Gezamenlijke_aanpak_tegen_drugsgebruik_door_jongeren).
Op hoeveel scholen wordt er gewerkt met controles met drugshonden en wat is de aanleiding van deze controles? Is er sprake van een toename van de inzet van drugshonden op scholen? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waar blijkt dit uit?
Er bestaat geen registratie van of onderzoek naar de inzet van drugshonden op scholen. Ik weet dus niet op hoeveel scholen dit gebeurt, noch of er sprake is van een toe- of afname.
Mogen scholen particuliere bedrijven inzetten voor controles met drugshonden? Zo ja, onder welke voorwaarden? Gelden daarbij bijvoorbeeld de eisen van noodzaak en gerechtvaardigd belang zoals bij cameratoezicht op scholen zodat de privacy van leerlingen en personeel wordt gewaarborgd?
Ja dat mag. Scholen zijn sinds 1 januari 2006 verplicht een (school)veiligheidsplan op te stellen. Hierin beschrijft een school hoe zij de fysieke en sociale veiligheid in en om het schoolgebouw waarborgt. De controle op drugs is in wezen vergelijkbaar met controle op wapens. Daarvoor heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie in 2015, in samenwerking met het Ministerie van OCW, het OM, de politie en scholen, een checklist voor scholen opgesteld. Deze checklist geeft een aantal randvoorwaarden voor een goed veiligheidsbeleid, waaronder controles op school. Het gaat dan onder meer om het opstellen van regels over (wapen)bezit, het opnemen van het veiligheidsplan in de schoolgids, het aanstellen van een persoon binnen de school die verantwoordelijk is voor (sociale) veiligheid, het aanstellen van een persoon binnen de politie als aanspreekpunt voor de school, afspraken met gemeente en OM, en facultatief het opstellen van een veiligheidsconvenant met lokale partners. Tot slot is instemming van de medezeggenschapsraad vereist voor de vaststelling of wijziging van regels op het gebied van het veiligheids-, gezondheids- en welzijnsbeleid, voor zover niet behorend tot de bevoegdheid van de vertegenwoordigers van docenten en onderwijs ondersteunend personeel.
Overigens moet een school het beleid met betrekking tot de veiligheid in de schoolgids opnemen, waardoor het bijvoorbeeld mogelijk is een leerling te vragen zijn of haar kluisje te openen in het geval van vermoed drugsbezit.
De inzet van particuliere opsporingsbedrijven is toegestaan, als dit onderdeel uitmaakt van het veiligheidsplan waar de medezeggenschapsraad mee heeft ingestemd. Uiteraard moet er bovendien aan de geldende wet- en regelgeving zoals de Wet persoonbescherming voldaan worden, hoewel in dit geval geen opnames of beelden worden gemaakt zoals bij cameratoezicht.
Deelt u de mening dat jongeren preventief goed moeten worden voorgelicht over drugs en dat deze voorlichting meer dient te omvatten dan het benoemen van de risico’s van drugs en de jongeren wijzen op het feit dat drugs verboden is? Zo ja, hoe wordt er momenteel zorg gedragen voor een goeie voorlichting die mede inspeelt op de drugsproblemen die gemeenten zoals Steenwijkerland hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er voorstander van dat alle jongeren op de middelbare school goede voorlichting krijgen over drugs. Daarom heeft het Trimbos-instituut voor het voortgezet onderwijs een voorlichtingsprogramma ontwikkeld (De Gezonde School en Genotmiddelen), dat onlangs helmaal is aangepast aan de laatste wetenschappelijke inzichten. Het programma wordt op zo’n 75% van de middelbare scholen gebruikt. Ook voor het MBO-onderwijs en het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) zijn voorlichtingsmodules ontwikkeld. Tot slot start komend studiejaar een voorlichtingsaanbod voor HBO-scholen en universiteiten.
Onlangs heb ik in een brief aan alle gemeenten toegelicht welke instrumenten er allemaal beschikbaar zijn voor drugspreventie op lokaal niveau: van voorlichtingsprogramma’s op scholen tot filmpjes ter ondersteuning van ouders in het gesprek over drugs, een model voor een ouderavond op school e.d. Gemeenten kunnen daarin hun eigen keuze maken, naar gelang hun lokale behoefte.
De bezettingsnorm voor zorg aan ernstig zieke baby's op de afdeling neonatologie |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van gespecialiseerde verpleegkundigen over de personeelsbezetting op de afdeling neonatologie?1
Ik heb kennis genomen van het door u meegestuurde bericht van een verpleegkundige. Ik kan uit dit bericht niet afleiden of dit breder leeft onder verpleegkundigen.
Welke bezettingsnormen gelden er overdag, 's avonds en 's nachts voor gespecialiseerde verpleegkundigen die op de afdeling neonatologie voor ernstig zieke baby's zorgen? Op welke wijze zijn deze bezettingsnormen tot stand gekomen, en van wanneer dateert deze norm?
De veldnormen zijn als volgt: De normen voor personele bezetting op een «level 3»2 intensive care neonatologie zijn vastgelegd in het Gezondheidsraad rapport «Intensive care rond de geboorte» (april 2000). Daarbij is uitgegaan van de norm van 2 verpleegkundigen op 3 patiënten (verpleegkundige/patiënt ratio 1:1.5). Voor de HC (high care) zorg wordt in het rapport van de Gezondheidsraad uitgegaan van een 1:3 ratio. Dit zijn gemiddelde ratio’s die sterk kunnen wisselen aan de hand van de zorgzwaarte van de patiënten en het tijdstip op de dag. Over het algemeen is meer personeel aanwezig overdag dan ’s nachts omdat gedurende de daguren meer zorgactiviteiten plaatsvinden (bijvoorbeeld extra onderzoeken). Daarnaast is er vaak sprake van piekdrukte binnen de neonatale zorg. Het is aan de sector om hier invulling aan te geven.
Wat is uw inhoudelijke oordeel over deze bezettingsnormen? Zijn er naar uw mening altijd voldoende gespecialiseerde verpleegkundigen aanwezig om voor een relatief groot aantal ernstig zieke baby's te zorgen, ook bij accumulatie van medische problemen?
Ik ga er vanuit dat de normen een goede richtsnoer vormen voor het inplannen van de capaciteit op een neonatologie afdeling. Er zal ongetwijfeld variatie bestaan in de personele bezetting tussen de verschillende ziekenhuizen en deze zal ook niet altijd constant zijn. Als er, om wat voor reden dan ook, op enig moment te weinig personeel beschikbaar is om de kwaliteit en veiligheid van zorg te garanderen betekent dit dat neonatale bedden (tijdelijk) gesloten zullen moeten worden.
Welke taken van de gespecialiseerde verpleegkundige op de afdeling neonatologie kunnen bij drukte overgenomen worden door andere zorgverleners? Welke zorgverleners zijn dat, en waaruit blijkt dat zij voldoende bekwaam zijn voor deze taakherschikking?
Binnen de «level 3» neonatale zorg gaat het om zeer specifieke en gespecialiseerde taken die niet goed overdraagbaar zijn naar andere zorgverleners. Binnen de «level 2» zorg kan ondersteuning door gekwalificeerde kinderverpleegkundigen geleverd worden. In sommige ziekenhuizen wordt gewerkt met zogenaamde zorgassistenten. Deze ondersteunen verpleegkundigen op zaal met onder andere het ondersteunen van de kinderen bij de verzorging als ouders niet aanwezig zijn. Zij dragen zorg voor de voedingen en ondersteunen en informeren moeders bij het kolven van moedermelk. Verder brengen ze bloedmonsters naar het lab en helpen met het schoonhouden van de couveuses en de omgeving daarom heen. Deze zorgassistenten krijgen een interne opleiding en dragen een ander uniform zodat het voor ouders duidelijk is dat het geen verpleegkundigen zijn.
In hoeverre vindt u het verdedigbaar dat gespecialiseerde verpleegkundigen op de afdeling neonatologie overdag voor minimaal 3 à 4 ernstig zieke baby's zorgen, en bijvoorbeeld crècheleid(st)ers per 2018 overdag voor 3 kerngezonde baby's zorgen? Wat vindt u van deze verhouding? Wat vindt u ervan dat gespecialiseerde verpleegkundigen op de afdeling neonatologie 's nachts voor minimaal 6 à 7 ernstig zieke baby's zorgen?
Ik ben dit bij de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) nagegaan. Voor alle niveaus van neonatale zorg lijkt een ratio van 1:6 of 1:7 ongewenst. Een oordeel over een ratio van 1 op 3 à 4 zieke pasgeboren kinderen kan alleen worden gegeven als ook de mate van ziek zijn en de complexiteit van zorg daarin kan worden meegenomen. Deze informatie ontbreekt. Uitgaande van zieke en instabiele pasgeborenen is een ratio van 1:3 of 1:4 te krap. Een vergelijking met een crèche is niet aan de orde aangezien het in een crèche om een heel andere vorm van verzorging gaat.
Hoe kan het dat er voor een gezonde baby op de crèche (gelukkig) uitstekende extra begeleiding geregeld is, maar deze zorg en begeleiding voor ernstig zieke baby's in het ziekenhuis in verhouding sterk achterblijven?
Ik kan de stelling dat de zorg en begeleiding voor ernstig zieke baby’s in het ziekenhuis sterk achterblijft, niet onderschrijven. Bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg zijn geen andere signalen bekend over onvoldoende bezetting op een afdeling neonatologie met risico’s voor kwaliteit en veiligheid van zorg tot gevolg.
Wat gaat u doen om de intensiteit van zorg die gespecialiseerde verpleegkundigen met de huidige bezettingsnorm aan ernstig zieke baby's kunnen leveren verantwoord te houden, dan wel te intensiveren? Hoe garandeert u dat ernstig zieke baby's altijd voldoende en goede zorg krijgen? Hoe ziet u hierop toe?
Het is niet aan het Ministerie van VWS maar aan het betreffende ziekenhuis of afdeling zelf om binnen het kader van geldende wet- en regelgeving een zorgaanbod te organiseren met voldoende gekwalificeerd personeel dat in hoeveelheid en verhouding staat tot de beddencapaciteit. Het is ook een verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om een goed opleidingsbeleid te voeren. VWS heeft het Fonds Ziekenhuis Opleidingen in het leven geroepen om ziekenhuizen daarbij behulpzaam te zijn. De inspectie ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van zorg, dus óók van de neonatologie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zal ingrijpen als zij van mening is dat de kwaliteit van zorg onvoldoende is, of dat de veldnorm wordt overschreden. Mochten er signalen zijn dat dit aan de orde is, dan is het melden daarvan bij het Landelijk Meldpunt Zorg de weg om de IGZ daarvan op de hoogte te stellen.
Gezinshuizen in Gouda |
|
Joël Voordewind (CU), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe plek nodig voor uit huis geplaatste kinderen» in AD Groene hart van 30 mei 2016?1 Bent u daarnaast bekend met het bericht van een van de betrokken gezinshuisouders2, dat al na één dag 6.000 keer is gedeeld?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op het voornemen van Horizon Jeugdzorg om te stoppen met de woonvorm «Projectgezinnen» en de gevolgen hiervan voor de zorg continuïteit voor deze kwetsbare groep kinderen?
Ik heb kennis genomen van het voornemen van Horizon Jeugdzorg en Onderwijs om te stoppen met de woonvorm «projectgezinnen». Kennelijk is voor Horizon de combinatie van kwaliteit en kosten van de projectgezinnen onvoldoende duurzaam in de toekomst.
Horizon heeft in haar voorgenomen besluit aan de projectouders aangegeven dat er met hen wordt gezocht naar passende hulp voor de kinderen. Bij voorkeur wordt er een oplossing gevonden waarbij de huidige hulpverleners en de kinderen die zij opvangen bij elkaar kunnen blijven.
Deelt u de mening dat het wegvallen van de projectgezinnen haaks staat op het oogmerk van de Jeugdwet om kinderen juist in een gezinssituatie op te vangen?3
De Jeugdwet heeft inderdaad het oogmerk om kinderen zoveel mogelijk is een gezinssituatie op te vangen, indien zij niet meer thuis kunnen wonen. Projectgezinnen zijn niet de enige vorm waarin kinderen in een gezinssetting kunnen verblijven. Alternatieve vormen van hulp in gezinnen of in gezinsvormen, zijn gezinshuizen en pleegzorg.
Hoe ziet u het voornemen van Horizon Jeugdzorg in het licht van de sterke toenemende behoefte aan pleeggezinnen4, temeer omdat het hier gaat om kinderen die niet tot hun recht komen in een pleeggezin of een jeugdinstelling?
Ik zie niet een direct verband tussen het voorgenomen besluit van Horizon en de toename in behoefte aan pleeggezinnen. Pleeggezinnen zijn voor het ene kind passend, voor het andere niet. Horizon zal, samen met gemeenten, een passende oplossing vinden voor de kinderen die het hier betreft.
Deelt u de mening dat hulpverlening in een gezinsvervangende situatie iets anders is dan het alternatief binnen Horizon Jeugdzorg; het begeleiden van acht jongeren onder begeleiding van één hulpverlener in een locatie op het terrein van de zorgaanbieder?
Er is uiteraard verschil in residentiële opvang en opvang in een gezinssituatie. Residentiële opvang is één van de alternatieven wat betreft hulp aan een kind. Zoals eerder gezegd: voor ieder kind wordt passende hulp gezocht.
Deelt u de mening dat overplaatsing voor deze kinderen grote gevolgen heeft, dat langdurige relaties worden verbroken en dit ingaat tegen hun behoefte aan stabiliteit en een veilige plek?
Deelt u de mening dat de zorg die aan kinderen in gezinshuizen wordt gegeven een duidelijk ander zorgaanbod is dan die in de reguliere pleegzorg? Is de Staatssecretaris tevens van mening dat aan deze kinderen, die een complexe hulpvraag hebben, in een regulier pleeggezin onvoldoende professionele hulp kan worden geboden?
Ik deel de mening dat de hulp aan kinderen in een gezinshuis anders is dan het zorgaanbod in een pleeggezin, wat veelal met de complexiteit van de hulpvraag te maken heeft. Het voornaamste verschil zit hem in de professionele hulp van de gezinshuisouders versus de vrijwillige hulp van pleegouders. Ik ken de individuele specifieke casuïstiek van de kinderen die in de projectgezinnen worden opgevangen niet. Horizon zal per kind en per projectgezin passende overwegingen maken.
Bent u bereid in gesprek te treden met de gemeente Gouda, alsook met andere gemeenten waar soortgelijke problemen spelen, en de bestuurders van Horizon Jeugdzorg, om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om deze vorm van jeugdhulp te behouden?
Het voorgenomen besluit van Horizon om te stoppen met projectgezinnen is onderdeel van een bredere exercitie waarin Horizon haar totale jeugdhulpaanbod tegen het licht houdt. Horizon geeft aan dat dit niet alleen ten doel heeft om een afdeling af te stoten, maar ook om te komen tot nieuwe zorgvormen die beter aansluiten bij de huidige praktijk.
Horizon is bekend met de mogelijkheid dat de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) ondersteuning kan bieden bij het ombouwen van het jeugdhulpaanbod zodat het aanbod inhoudelijk aansluit bij de passende zorg voor de kinderen en de wensen van gemeenten. Verder heb ik Horizon op de mogelijkheid gewezen dat de TAJ kan bemiddelen tussen gemeenten en jeugdhulporganisaties indien er sprake is van een impasse bij de inkoop van de jeugdhulp. Zelf zie ik geen aanleiding om in gesprek te gaan met de gemeente Gouda of andere betreffende gemeenten.
Kunt u in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) inventariseren of dit een probleem betreft wat breder speelt?
Ik heb hierover contact opgenomen met de VNG. De VNG is bereid om samen met VWS te inventariseren of dit probleem breder speelt.
Het feit dat er veel meer doden door Q-koorts zijn gevallen dan gedacht |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Veel meer doden door Q-koorts dan gedacht»?1
Ja, ik ken het bericht.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ben mij terdege bewust van de grote gevolgen van de Q-koorts-epidemie. Wij voelen erg met de patiënten en hun naasten mee en zijn ons bewust van de indringende gevolgen van de epidemie. Q-koorts heeft grote gevolgen gehad: mensen zijn overleden met Q-koorts of ernstig ziek geworden, en de impact op hun leven en dat van hun naasten is logischerwijze enorm. Daarom hebben we ook de € 10 miljoen beschikbaar gesteld om initiatieven te ontplooien die ten goede komen aan Q-koorts patiënten. Eén van de activiteiten van Q-support is het doen van onderzoek en daarover publiceren. Dat is wat nu gebeurt. Het belang daarvan wordt eens te meer duidelijk nu uit deels door Q-support gefinancierd onderzoek is gebleken dat er in de afgelopen jaren als gevolg van Q-koorts 74 mensen zijn overleden. We zijn er altijd vanuit gegaan dat het aantal sterfgevallen gemeld bij het RIVM een onderschatting was. Met het publiceren van het onderzoek bereiken zij ook dat alle betrokkenen alert blijven, waaronder ook de artsen. Ook nu nog zijn er mensen die als gevolg van chronische Q-koorts levensbedreigende ontstekingen hebben aan vaten en hartkleppen, voor wie een juiste diagnose van groot belang kan zijn. Ik ben daarom blij dat we nu betere cijfers hebben dan voorheen, en dat dit onderzoek de aandacht krijgt die het verdient.
Welke extra maatregelen zullen genomen worden om de mensen die lijden aan chronische Q-koorts te helpen? Wordt naar aanleiding van het grote aantal doden uitgezocht of alle patiënten de juiste behandeling krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zowel het onderzoek, dat gefinancierd is uit het ZonMw programma rond Q-koorts, als het onderzoek dat de stichting Q-support financiert, gaan voor een belangrijk deel ook over diagnostiek en behandeling van patiënten met chronische Q-koorts. Het is van groot belang dat de beste behandelingen onder de aandacht van de behandelaars worden gebracht. Daar werkt Q-support hard aan, het volledige rapport zal door hen tijdens een bijeenkomst op 20 juni gepresenteerd worden. Ik heb geen reden om aan te nemen dat mensen nu niet de juiste behandeling krijgen.
Is verder onderzoek naar de (dodelijke) gevolgen van en de behandeling van chronische Q-koorts naar uw mening nodig? Zo ja, door wie laat u dit onderzoek uitvoeren met welke opdracht, op welke termijn moeten de resultaten bekend zijn, en kunt u deze resultaten met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek waaruit deze resultaten naar voren zijn gekomen, zal ook uitsluitsel geven of er vervolgonderzoek nodig is. Ik zal de resultaten met uw Kamer delen.
Hoe rijmt u het feit dat er veel meer doden dan eerder gedacht zijn gevallen met uw antwoorden op eerdere vragen waarin u het volgende stelt: «De eerste resultaten wijzen niet op een grote groep gemiste patiënten»?2 Is het naar uw mening alsnog nodig verder onderzoek te doen naar eventuele gemiste patiënten? Zo ja, door wie laat u dit onderzoek uitvoeren met welke opdracht, op welke termijn moeten de resultaten bekend zijn? Kunt u deze resultaten met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De patiënten die zijn overleden, zijn over het algemeen geen gemiste patiënten maar patiënten die onder behandeling waren. Waar we met het onderzoek in Herpen naar op zoek waren, zijn patiënten die geen klachten van acute Q-koorts hebben en geen bekende hart- en vaataandoeningen. Uit het onderzoek in Herpen is gebleken dat die niet effectief door middel van een bevolkingsonderzoek opgespoord kunnen worden.
Zingeving in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het ZonMw-signalement «Zingeving in zorg: de mens centraal», waarmee ZonMw het debat over zingevingsvraagstukken een extra impuls wil geven, en kennisontwikkeling wil stimuleren?1
Ja.
Deelt u de mening dat zingeving een wezenlijk aspect van het menselijk functioneren is, en een integraal onderdeel van goede, op de persoon afgestemde gezondheidszorg behoort te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met opstellers van het signalement eens dat, aangezien niet iedereen alle aspecten van zingeving (even) belangrijk vindt, het noodzakelijk is om individuele behoeften bespreekbaar te maken, waarmee een zorgaanbod ontstaat dat op maat is gesneden.
Wat is uw reactie op de bevindingen uit het NPCF-rapport (Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie) dat een ruime meerderheid (83%) van de patiënten het belangrijk vindt dat zorgverleners naast medisch handelen aandacht hebben voor zingeving, waarbij bijvoorbeeld aandacht wordt besteed aan het leren omgaan met de ziekte, aan het verwerken van het hebben van een ziekte, en aandacht gegeven wordt aan gevoelens van onzekerheid en angst?2
In het onderzoek van de NPCF wordt met zingeving in de zorg bedoeld «een zorgverlener die aandacht heeft voor zingeving kijkt niet alleen naar het medische deel. Deze zorgverlener heeft ook aandacht voor de mens. Bijvoorbeeld voor de gevolgen van een ziekte/aandoening op het leven, hoe mensen omgaan met een ziekte/aandoening en of hoe het leven zinvol ingericht kan worden ondanks een ziekte/aandoening.»
83 procent van alle deelnemers aan het onderzoek van de NPCF geeft aan het belangrijk te vinden dat een zorgverlener naast medisch handelen hiervoor ook aandacht heeft. Bijna de helft van de deelnemers aan het onderzoek van de NPCF, die in 2014 of 2015 bij een zorgverlener is geweest, heeft ervaring met zorgverleners die aandacht hadden voor zingeving. Dit betekent dat de andere helft van de deelnemers aan het onderzoek van de NPCF, die in 2014 of 2015 bij een zorgverlener is geweest, geen ervaring heeft gehad met zorgverleners die aandacht hadden voor zingeving3. Dit is jammer. Goede zorg betekent voor mij dat dokter en patiënt, op basis van alle relevante kenmerken van de patiënt, het samen zo veel mogelijk eens zijn over welke behandeling of welk onderzoek het meest passend is. Dit is voor elke patiënt anders.
Verder vind ik het belangrijk dat elke patiënt kan meebeslissen over zijn behandeling, op voet van gelijkwaardigheid. Dit betekent dus ook dat er naast de aandacht voor de medische aspecten, aandacht zou moeten zijn voor de begeleiding bij de verwerking en het omgaan met ziekte en behandeling, aangezien dit een onlosmakelijk onderdeel is van de behandeling. Dit zou dan ook in elke spreekkamer, behandelkamer of woonkamer door de huisarts, medisch specialist, (wijk)verpleegkundige of zorgprofessional, moeten worden meegenomen in de behandeling. Hier zie ik nog ruimte voor verbetering in de praktijk.
Deelt u de mening dat er op dit gebied nog ruimte voor verbetering is, aangezien minder dan de helft van de patiënten aangeeft daadwerkelijk ervaring te hebben met zorgverleners die aandacht hadden voor zingeving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ZonMw-signalement aanleiding geeft om in nauwe samenwerking met stakeholders uit onderzoek, onderwijs, praktijk en beleid, diverse waardevolle en wetenschappelijk kansrijke kennisvragen op het gebied van (impact van) zingeving in de zorg te adresseren?
Met het signalement hoopt ZonMw het debat over zingeving in de zorg een extra impuls te geven. Ik verwacht dat dit signalement allereerst zorgt voor een extra impuls bij de zorgaanbieders zelf, die vandaag al kunnen beginnen met meer aandacht voor zingeving in de dagelijkse zorgverlening. De praktijkverhalen die ZonMw heeft verzameld laten zien dat dit mogelijk is en bieden dus concrete handvatten hoe dit te doen.
In het ZonMw Programma «Palliantie. Meer dan Zorg» dat in 2014 van start is gegaan, wordt veel aandacht besteed aan kennisontwikkeling over zingeving in de zorg. Het programma gebruikt een programmatische aanpak met een breed en open karakter. Breed omdat er wordt geïnvesteerd in projecten waarin zorgpraktijk, onderwijs en onderzoek hand in hand gaan, waarbij er aandacht is voor het ontwikkelen van producten voor praktijk en onderwijs. Open, omdat in het programma mensen in de laatste levensfase, hun naasten, vrijwilligers en zorgverleners een belangrijke rol krijgen in het bepalen van prioriteiten in het programma en in het beoordelen van de maatschappelijke relevantie van aanvragen. In de subsidieronde voor 2016 zijn indieners specifiek uitgenodigd om projectideeën in te dienen die aanvullend zijn op de gehonoreerde projecten in 2015 en onderbelichte onderwerpen of doelgroepen. Zodoende is er extra aandacht gevraagd voor onder andere het spirituele en sociale domein.
Vorig jaar heb ik de wetenschapsagenda van de Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)4 in ontvangst genomen. Eén van de vragen die zij gaan onderzoeken is of «advanced life care planning» in de vorm van gezamenlijke besluitvorming in de diagnostische fase, leidt tot een betere kwaliteit van leven (gevoel van grip op eigen leven en/of stresservaringen) voor de patiënt, omdat hij/zij meer regisseur wordt van zijn/haar eigen leven in een fase dat dit nog redelijk mogelijk is. Ook dit vind ik onderdeel van zingeving, waarbij de zorgverlener aandacht heeft voor de mens achter de medische diagnose.
Op dit moment wordt er al op verschillende plaatsen extra aandacht besteed aan zingeving in de zorg en ik zal het belang hiervan waar dat nodig is blijven uitdragen.
Als uw antwoord op vraag 5 bevestigend is, bent u dan bereid in te zetten op kennisontwikkeling over zingeving in de zorg, waarbij wordt ingezet op: nader inzicht verkrijgen in het belang en de impact van zingeving voor gezondheid en zorg; nader inzicht krijgen in de hedendaagse denkbeelden en betekenissen van zingeving; explicitering, wetenschappelijke onderbouwing en toerusting van het professioneel handelen (met name van artsen en verpleegkundigen)?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te bevorderen dat er een kennisagenda «Zingeving in zorg» komt, bijvoorbeeld gepositioneerd als onderdeel van, dan wel aansluitend bij een groter ZonMw-programma zoals Palliantie, Langdurige zorg, BeterOud of Kwaliteit van leven en gezondheid van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.