Het declareren van yogalessen als psychiatrische behandeling |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe deze ggz-instelling uw yogalessen vergoed krijgt»?1
Door Vitalis worden yoga, massage, meditatie en personal training aangeboden in ambulante vorm onder de zorgactiviteit dagbesteding. Deze activiteiten kwalificeren volgens het Zorginstituut, zoals aangegeven in het artikel van de Volkskrant, als welzijnsactiviteiten. Om die reden vormen deze activiteiten dan ook geen onderdeel van het basispakket. Daarnaast geeft ook de beleidsregel van de NZa duidelijk aan dat welzijnsgerelateerde activiteiten niet mogen worden gedeclareerd onder de zorgactiviteit dagbesteding.
Anders dan het artikel lijkt te suggereren betekent dit dan ook dat yoga en massages niet gedeclareerd en vergoed zullen worden door de zorgverzekeraar.
Het doel van dagbesteding is: «het bevorderen, behouden, of compenseren van de zelfredzaamheid van de patiënt». Door de dagbesteding en het laten deelnemen aan activiteiten wordt structuur aangebracht in de dag van de patiënt. Voor zover sprake is van het bieden van een zinvolle dagbesteding aan patiënten die zijn opgenomen, maakt de dagbesteding onderdeel uit van «verblijf» zoals bedoeld in artikel 2.12 Besluit zorgverzekering (Bzv).
Bij de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beschreven dagbestedingsactiviteiten kan het echter ook gaan om begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel zonder opname. In dat geval is sprake van «geneeskundige zorg» (artikel 2.4 Bzv), waarvan «verblijf» dus geen onderdeel is. Dit wordt ook wel de ambulante behandeling genoemd.
In de Nadere Regel Gespecialiseerde GGZ van de NZa is aangegeven onder welke voorwaarden dagbesteding wordt vergoed. Dit zijn de volgende:
Daarnaast dient de dagbesteding onder één van de volgende categorieën te vallen: sociaal, activering, educatie, arbeidsmatig en overig. Bij ambulantebehandelingen moet het gaan om begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel. Dit is volgens het Zorginstituut dagbesteding educatief of arbeidsmatig.
De NZa heeft daarbij ook aangegeven dat een welzijnsactiviteit, waarbij als voorbeeld zang, bingo, uitstapjes worden genoemd, niet onder de dagbesteding vallen en niet worden vergoed.
Zijn yoga, massage, meditatie en personal training bewezen effectieve behandelingen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Het Zorginstituut heeft in 2013 een standpunt ingenomen over Mindfulness bij psychische stoornissen. Mindfulness maakt gebruik van meditatietechnieken. Er is geen bewijs van effectiviteit gevonden voor «Mindfulness» zonder cognitieve therapie-elementen. Mindfulness aangeboden als cursus of training voldoet daarmee niet aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk».
Yoga, massage, andere vormen van meditatie en personal training zijn niet door het Zorginstituut beoordeeld, omdat het om welzijnsactiviteiten gaat die niet onder het basispakket vallen. De effectiviteit van de behandelingen zijn dan ook niet door het Zorginstituut onderzocht.
Hoeveel yogalessen en massages zijn intussen via de genoemde «dagbesteding constructie» vergoed door zorgverzekeraars?
Bij Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) en de NZa is nagegaan of vastgesteld kan worden hoeveel yogalessen en massages zijn vergoed door zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar kan alleen nagaan of dagbesteding wordt gedeclareerd, maar het is niet mogelijk om de declaraties naar soort dagbesteding verder te specificeren. Yogalessen en massages zijn dus niet apart herkenbaar in de vergoedingssystematiek. Hierdoor is niet met zekerheid te zeggen of yogalessen en massages via de «dagbesteding constructie» bij zorgverzekeraars zijn gedeclareerd en mogelijk vergoed. Signalen dat dit daadwerkelijk het geval is, zijn niet bekend. ZN en GGZ Nederland geven in hun gezamenlijke reactie (Zorgvisie, 29 mei 20172) op het artikel in de Volkskrant aan dat er door Vitalis tot op heden geen zorg gedeclareerd is.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat Vitalis GGZ op deze wijze zorggeld bewust misbruikt en zich verrijkt over de ruggen van alle premiebetalers? Zo nee, waarom niet?
Dagbesteding wordt alleen vergoed indien voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals deze zijn genoemd in de Nadere Regel Gespecialiseerde GGZ van de NZa. In deze Regel is ook specifiek genoemd dat welzijnsactiviteiten niet onder dagbesteding vallen. Tegelijkertijd heeft het Zorginstituut in zijn rapport «Vaktherapie en dagbesteding in de geneeskundige GGZ» aanbevelingen gedaan om de terminologie/bekostigingsregels in lijn te brengen met de Zvw, zodat de regels omtrent het declareren van dagbesteding worden verbeterd. Deze aanbevelingen betrekt de NZa in de doorontwikkeling van de productstructuur ggz. Hierover heb ik de Tweede Kamer op 26 november 20153 geïnformeerd. De Nza is hiermee aan de slag.
Zoals bij vraag 3 reeds is aangegeven hebben (nog) geen declaraties plaatsgevonden door Vitalis. Het is de taak van de zorgverzekeraar om zorg die niet wordt vergoed uit de basisverzekering, hieruit ook niet te betalen. Om verzekeraars beter toe te rusten om deze controle goed uit te oefenen en daarmee verspilling van premiegelden tegen te gaan, is het wetsvoorstel VTO Wmg opgesteld dat momenteel ter behandeling ligt in de Eerste Kamer.
Bent u bereid per direct de regels aan te passen zodat «samen tv-kijken» en andere welzijnsactiviteiten niet meer gedeclareerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke sancties kunt u Vitalis opleggen en hoe worden dit soort graaiers en zakkenvullers in de zorg voortaan voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het contracteren van de Kindertelefoon |
|
René Peters (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met betrekking tot de financiering landelijke voorzieningen sociaal domein 2018 e.v.?1
Ja.
Klopt het dat medio mei nog slechts 29 gemeenten contracten met de Kindertelefoon, Luisterend Oor en Vertrouwenswerk Jeugd hebben afgesloten? Hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van de afspraak dat alle 388 gemeenten nog vóór 1 juni contracten met deze drie instellingen zouden afsluiten?
Op 1 juni 2017 heeft de VNG mij laten weten dat er nog geen financiële garantstelling is voor de drie organisaties per 2018. Dit omdat bij meer dan 100 gemeenten de besluitvorming niet voor 1 juni rond is. Ook blijkt uit een peiling van de VNG dat 78% van de gemeenten van mening is dat deze voorzieningen beter collectief gefinancierd kunnen worden. Het VNG-bestuur geeft per brief wel een garantstelling af voor 2018.
Ondanks de goede inspanningen van ruim 250 gemeenten die de getekende contracten wel op tijd geretourneerd hebben om zo zekerheid op continuïteit te bieden, acht ik de onzekerheid van de beschikbaarheid van de voorzieningen te groot evenals de lastendruk van de bestaande oplossing.
Met breed draagvlak bij gemeenten en de drie organisaties, concludeer ik daarom dat het beter is als deze voorzieningen onder landelijke verantwoordelijkheid komen te vallen. Ik zal dit zo snel als mogelijk wettelijk regelen.
Ik waardeer de garantstelling die het VNG-bestuur biedt voor 2018, maar geef er de voorkeur aan om zo snel als mogelijk een constructie in gang te zetten die langdurig houdbaar is. Daarom zal ik in 2018 zorg dragen voor continuïteit van de Kindertelefoon, AKJ en Sensoor. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor deze taken bij het Rijk komt te liggen en in de komende septembercirculaire van het gemeentefonds een uitname per 2018 zal worden verwerkt. Een en ander is uiteraard in nauw overleg met de VNG. Ik heb de drie organisaties hiervan ook op de hoogte gebracht.
Kunt u toelichten waarom het kabinet wel heeft besloten om de verschillende regelingen (en de uitvoering daarvan) voor de tolkentelefoon samen te voegen tot één landelijke regeling en het kabinet voor de Kindertelefoon, Luisterend Oor en Vertrouwenswerk Jeugd niet voor dezelfde oplossing kiest?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten waarom voor het landelijk telefoonnummer voor Advies- en Meldpunten Huiselijk geweld en Kindermishandeling (Veilig Thuis) gekozen is om met de centrumgemeente Den Haag te overleggen of die gemeente bereid is (via een decentralisatie-uitkering) de kassiersfunctie van de VNG over te nemen, en waarom voor een dergelijke oplossing niet gekozen wordt bij de financiering van de Kindertelefoon, Luisterend Oor en Vertrouwenswerk Jeugd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom een aantal andere activiteiten in het sociaal domein zoals Stichting Opvoeden.nl, Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating, Expertisecentrum Kinderopvang en Kenniscentrum Handhaving en Naleving vanaf 2017 gefinancierd kunnen worden door middel van subsidies van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), en dat voor een dergelijke oplossing niet wordt gekozen bij de financiering van de Kindertelefoon, Luisterend Oor en Vertrouwenswerk Jeugd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke andere wijze van financiering overweegt u zodat onder andere de Kindertelefoon niet met elke gemeente afzonderlijk een contract hoeven te sluiten?2 Waar hangt die keuze van af?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten, waarom u pas net voor de deadline van 1 juni in overleg gaat met betrokken partijen, terwijl al begin april de noodklok is geluid over de moeizame contractering van onder andere de Kindertelefoon?3
Gelet op de verantwoordelijkheden van de gemeenten moest vanzelfsprekend het resultaat van de gemeentelijke inspanningen worden afgewacht. Ik heb voortdurend contact gehouden met betrokken partijen.
Kunt u deze vragen, samen met de eerder gestelde vragen over dit onderwerp4, beantwoorden vóór het Algemeen overleg over jeugd voorzien op 8 juni a.s?
Ja.
Het nieuwbouw proefdiercentrum van het Erasmus MC |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de bouw van een groot nieuw proefdiercentrum (6.000 vierkante meter) door het Erasmus MC in Rotterdam, dat nu al ruim 30.000 dierproeven per jaar uitvoert?
Ja.
Is het waar dat u een renteloos krediet van 4,2 miljoen euro aan het Erasmus MC heeft toegewezen voor het nieuwe proefdiercentrum?1 2
Met de nieuwe regeling Toekomstfondskrediet (TOF) voor onderzoeksfaciliteiten wordt de bouw van hoogwaardige faciliteiten voor onderzoek gestimuleerd die van groot belang zijn voor het ontwikkelen van innovatieve producten en diensten in Nederland. Uw Kamer is op 9 juni 2016 geïnformeerd over alle projecten die zijn gehonoreerd in het kader van de regeling Toekomstfondskrediet inclusief de investeringsbedragen en leningen (Kamerstuk 31 288, nr. 543).
Deelt u de mening dat de bouw van dit nieuwe proefdiercentrum niet rijmt met de ambitie van het kabinet om Nederland in 2025 wereldwijd koploper te laten zijn met innovatief onderzoek zonder proefdieren?3 Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie is dat Nederland in 2025 internationaal voortrekker is op het gebied van proefdiervrije innovaties. De nieuwe onderzoeksfaciliteit van het Erasmus MC zal innovatief onderzoek met oog op medische vooruitgang stimuleren. Daarbij zullen ook veel methoden zonder proefdieren worden ontwikkeld en toegepast. Verder zal de nieuwe faciliteit meer mogelijkheden bieden voor ontwikkeling en implementatie van methoden die bijdragen aan vermindering en verfijning en vervanging van dierproeven. De bouw van deze onderzoeksfaciliteit betreft het samenvoegen van de bestaande faciliteiten op één plek. Deze nieuwe faciliteit zal volgens de laatste inzichten worden gebouwd wat betreft milieu en veiligheidsaspecten en dierenwelzijn. Het gaat daarbij niet om een uitbreiding van het aantal dierproeven maar om verbetering van de omstandigheden voor het onderzoek.
Deelt u de mening dat, gezien de hierboven genoemde ambitie van het kabinet, het niet langer gepast is om overheidsmiddelen in te zetten om proefdiergebruik stimuleren? Deelt u de mening dat overheidsmiddelen in plaats daarvan volledig dienen te worden besteed aan de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven? Zo nee, waarom niet?
Overheidsmiddelen worden ingezet om hoogwaardig innovatief onderzoek te stimuleren, bij voorkeur zonder dierproeven. Echter, om medische innovatie te realiseren kunnen dierproeven helaas nog niet volledig worden vervangen. Voor deze nog steeds nodige dierproeven zijn goede en moderne voorzieningen onmisbaar ook om een hoge standaard van dierenwelzijn te kunnen waarborgen.
Bent u bereid om in de toekomst subsidie-aanvragen om proefdiercentra uit te breiden en/of nieuwe proefdiercentra te bouwen, te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Alle subsidieaanvragen voor verbetering van de onderzoeksinfrastructuur in Nederland worden zorgvuldig getoetst op economische en maatschappelijke waarde en op de wetenschappelijke kwaliteit. Daarbij worden ook waarden zoals duurzaamheid en de 3Vs in beschouwing genomen. Goede voorstellen zullen ook in de toekomst worden gehonoreerd indien blijkt dat deze kunnen bijdragen aan de 3Vs.
Het bericht dat de huisartsenpraktijk uit Woerden verdwijnt |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de huisartsenpost die verdwijnt uit Woerden?1
Ja
In hoeverre bent u van mening dat een huisartsenpost in Leidsche Rijn volstaat voor de inwoners van Woerden in de avond, nacht en weekenden, terwijl deze op 17 minuten afstand ligt?2
Het is aan huisartsen en zorgverzekeraars om de zorg op lokaal niveau zo in te richten dat kwaliteit en bereikbaarheid voldoende zijn gewaarborgd. Primair Huisartsenposten heeft mij aangegeven dat de gemaakte keuze de uitkomst is van een al langer lopend proces. Samen met betrokken organisaties zoals het Zuwe Hofpoort ziekenhuis, het Antonius Ziekenhuis en de preferente verzekeraar Zilveren Kruis zijn, gegeven de sluiting van de SEH in Woerden, meerdere scenario’s in kaart gebracht en onderzocht. Hierbij is ook een reistijdenanalyse gemaakt. Vervolgens zijn de verschillende opties met de gemeente Woerden besproken. In de opinie van een meerderheid van de betrokken huisartsen die aangesloten zijn bij ZorgNU is de kwaliteit en patiëntveiligheid het meeste geborgd door het verplaatsen van de spoedzorg naar de huisartsenpost bij de spoedeisende hulp van het Antonius Ziekenhuis in Leidsche Rijn.
Kunt u aangeven waarom is afgezien van een huisartsenpraktijk-plus vorm, dichtbij de mensen in de gemeente?
Ik heb van Primair Huisartsenposten begrepen dat zij verwachten een hogere kwaliteit te kunnen garanderen met aansluiting bij de huisartsenpost in Leidsche Rijn ten opzichte van een aparte huisartsenpost in Woerden. Reden hiervoor is dat een deel van de patiënten op een huisartsenpost vanwege de ernst van hun aandoening of voor aanvullende diagnostiek wordt doorgestuurd naar een spoedeisende hulp. In Leidsche Rijn zit de huisartsenpost naast de spoedeisende hulp waardoor de tijd tussen huisartsenpost en spoedeisende hulp minimaal is. In Woerden zou dit niet het geval zijn.
Deelt u de mening dat het opmerkelijk en onwenselijk is dat deze vorm van eerstelijnszorg verdwijnt voor een gemeente waarin 50.000 inwoners wonen? Zo ja, hoe gaat u dit besluit veranderen? Zo nee, waarom niet?
Bewoners van de gemeente Woerden hebben nog steeds toegang tot eerstelijnszorg in avond-, nacht- en weekenduren. Weliswaar neemt de reistijd toe maar door aansluiting bij de huisartsenpost in Leidsche Rijn verwachten de huisartsen kwalitatief betere huisartsenzorg te kunnen bieden. Zie ook mijn antwoord op vragen 2 en 3.
In hoeverre kunt u aangeven of deze situatie zich mogelijkerwijs ook op andere plaatsen in Nederland voordoet of lijkt te gaan voordoen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, kunt u dit (laten) inventariseren?
Er wordt niet bijgehouden waar in Nederland huisartsenposten besprekingen voeren over het al dan niet veranderen van locatie. Wel weten we uit onderzoek van het RIVM dat er een beweging gaande is waarbij huisartsenposten en spoedeisende hulpen steeds vaker op één locatie gevestigd zijn en gebruik maken van één balie voor de triage van patiënten.3 Dit is overigens conform de beleidsmatige inzet, die politiek breed is gesteund.
Het niet vergoeden van een hoopgevend maar peperduur geneesmiddel |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medicijn zes keer te duur voor basispakket»?1
Ja.
Bestaat er twijfel over de werkzaamheid en effectiviteit van het geneesmiddel Eculizumab (Soliris)?
Het Zorginstituut heeft eculizumab beoordeeld bij twee indicaties. Op 13 mei 2016 heeft het Zorginstituut geadviseerd over de indicatie paroxismale nachtelijke hemoglobinurie (PNH). Op 22 november 2016 heeft het Zorginstituut een advies uitgebracht over de indicatie atypisch Hemolytisch Uremisch Syndroom (aHUS). Eculizumab voldoet zowel bij transfusieafhankelijke PNH-patienten als bij de behandeling van aHUS aan de stand van wetenschap en praktijk en is dus effectief in de behandeling van deze indicaties.
Kunt u toelichten hoe het leven van aHus-patiënten (Atypisch Hemolytisch Uremisch Syndroom) eruit ziet met en zonder dit geneesmiddel?
De beoordeling van de indicatie aHUS is op 22 november 2016 al afgerond. De indicatie waar de ACP 12 mei jl. over gesproken heeft is PNH. Het betreft hier een herbeoordeling van eculizumab bij PNH.
De meest voorkomende symptomen van aHUS zijn: vermoeidheid, bloedarmoede, diarree, misselijkheid, kortademigheid en nierfalen. Patiënten met PNH hebben last van ernstige bloedarmoede door versterkte afbraak van rode bloedcellen, infecties en trombose. Eculizumab is de enige medicamenteuze behandeling voor aHUS en PNH patiënten en is effectief gebleken in de behandeling van de symptomen en geeft een verbeterde kwaliteit van leven.
AA&PNH, de patiëntenorganisatie van patiënten met PNH heeft onderzoek gedaan naar de maatschappelijke waarde onder PNH-patiënten in Nederland. De organisatie geeft aan dat de kwaliteit van leven van eculizumab-gebruikers bijna gelijk blijkt te zijn aan die van de gemiddelde Nederlander, de arbeidsparticipatie is hetzelfde als het Nederlands gemiddelde. Patiënten worden momenteel behandeld met eculizumuab en het middel wordt vergoed.
Klopt het dat Eculizumab is ontwikkeld op een universiteit in Amerika en niet door de huidige farmaceut Alexion? Zo ja, bewijst dit niet dat de farmaceut absurde winsten nastreeft ten koste van doodzieke patiënten?
Alexion claimt op hun website eculizumab te hebben ontdekt en ontwikkeld. Er is bij mijn weten geen bewijs dat dit niet het geval is. Ook stel ik vast dat Alexion de klinische studies met eculizumab heeft gefinancierd. Alexion heeft vooralsnog geen informatie verstrekt over de prijsopbouw of de winstmarge voor eculizumab.
Welke alternatieve geneesmiddelen zijn momenteel in ontwikkeling voor aHus-patiënten, op welke termijn zullen deze beschikbaar komen en welke maatregelen neemt u om dit proces te bespoedigen?
Eculizumab is op dit moment de enige medicamenteuze behandelmogelijkheid voor patiënten met aHUS of PNH. Patiënten worden hier momenteel mee behandeld en het middel wordt ook vergoed.
Er zijn biosimilars van eculizumab in ontwikkeling. Daarnaast zijn verschillende farmaceutische bedrijven internationale klinische studies gestart waarin de effectiviteit en veiligheid wordt onderzocht van moleculen die mogelijk van waarde zijn voor patiënten met aHUS of PNH. Informatie over deze trials is te vinden op www.clinicaltrials.gov. Voor geen van deze moleculen is tot op heden een aanvraag tot registratie ingediend bij de Europese Commissie. Het is niet op voorhand te voorspellen of en wanneer deze nieuwe stoffen beschikbaar komen als geneesmiddel. De Nederlandse overheid heeft geen invloed op de tijdspanne van het klinische onderzoek naar deze nieuwe moleculen.
Over vier jaar vervalt het patent op Eculizumab; bent u bereid tot die tijd het geneesmiddel te vergoeden voor de ongeveer 100 patiënten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn er ongeveer 60 patiënten met PNH en 40 patiënten met aHUS. Eculizumab wordt op dit moment voor deze beide patiëntgroepen volledig vergoed.
Ik herhaal wat in de kamerbrief van 22 december 2016 is aangekondigd. Het advies van het Zorginstituut over aHUS zal opgevolgd worden en eculizumab voor aHUS zal voorlopig in het pakket blijven, mede om de voortvarende inzet van de beroepsgroep en de patiëntenvereniging om tot gepast gebruik afspraken te komen te ondersteunen.
Verder heb ik aangegeven dat er onderhandelingen gestart zullen worden over de prijs van eculizumab op het moment dat de herbeoordeling voor de indicatie PNH is afgerond en het Zorginstituut een nieuw advies heeft uitgebracht. Dit advies verwacht ik zeer binnenkort. Ik neem mijn besluit over het al dan niet blijven vergoeden van eculizumab nadat ik de onderhandelingen voor eculizumab voor beide indicaties heb afgerond. Ik zal u hier te zijner tijd over informeren.
Kunt u een overzicht geven in welke landen dit geneesmiddel wel vergoed wordt en tegen welke prijzen?
De Europese Commissie heeft op 20 juni 2007 marktautorisatie verleend voor het gebruik van eculizumab voor de behandeling van PNH. Op 24 november 2011 heeft de Europese Commissie marktautorisatie verleend voor de behandeling van patiënten met aHUS. Sindsdien is in verschillende Europese landen door de autoriteiten besloten het middel te vergoeden, waaronder in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië en België. De vergoeding en prijsstelling van dit intramurale geneesmiddel kan binnen één land verschillen per regio. De besluitvorming in deze landen gaat vaak gepaard met (vertrouwelijke) prijsafspraken. Om deze redenen kan ik geen volledig en actueel overzicht geven van de internationale vergoedingsstatus en prijsstelling van eculizumab.
De hoge werklast van huisartsen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de toenemende ambulantisering van de ouderenzorg heeft geleid tot een verzwaring van de werklast van huisartsen? Zo ja, wanneer wilt u dit onderzoek verrichten? Zo nee, waarom niet?
Het NIVEL heeft in opdracht van de LHV en VWS onderzoek gedaan naar de effecten van de stelselwijzigingen in 2015 op de tijd die huisartsen nodig hebben om zorg te bieden aan ouderen (70+). Deze heb ik u op 18 april 2017 toegestuurd (Kamerstuk 33 578, nr. 40). Daaruit blijkt dat de tijd die huisartsen besteden aan ouderen (70+) is toegenomen. Tegelijkertijd blijkt uit een aanvullende enquête dat huisartsen ervaren dat zij sinds de overhevelingen beter in staat zijn adequate zorg te leveren voor ouderen.
Bent u het met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) eens dat huisartsen voldoende tijd en ruimte moeten hebben met hun patiënt om goede zorg te kunnen leveren en dus minder patiënten per praktijk moeten hebben?1
Huisartsen moeten goede zorg kunnen leveren. Daarom krijgen huisartsen net als in voorgaande jaren ook in 2018 extra groeiruimte in het budgettaire kader ten opzichte van andere sectoren. Hiermee kunnen zij de toenemende druk op de huisartsenpraktijk opvangen. Er zijn verschillende manieren om de zorg adequaat in te richten en zo de toenemende druk op te vangen. Dit kan door de samenwerking te zoeken met andere zorgaanbieders in de eerste lijn of door meer ondersteuning in te zetten in de praktijk. Ook kan er extra tijd voor de patiënt vrij worden gemaakt – zoals in de pilot in de uitzending van nieuwsuur op 2 mei aangegeven – door minder consulten met de zorgverzekeraar af te spreken. De huidige regelgeving en de extra financiële middelen bieden deze mogelijkheden. Het is aan de zorgverzekeraars en de huisartsen welke afspraken zij hierover maken.
Bent u bereid de onderzoeksresultaten van de twee pilots van Zorgverzekeraar VGZ, waaruit naar voren komt dat wanneer de huisarts 15 minuten in plaats van 10 minuten per patiënt heeft het aantal verwijzingen daalt met 5 tot 6 procent, met de Kamer te delen? Wat gaat u doen met deze uitkomsten?
Het is aan VGZ om te kiezen of zij dergelijke onderzoeksresultaten willen delen. Indien VGZ ervoor kiest om de resultaten te delen, kunnen andere zorgaanbieders en zorgverzekeraars bezien of ze hier een voorbeeld aan willen nemen.
Bent u met huisarts Coenen uit de Nieuwsuur-uitzending eens dat door meer tijd voor de patiënt, onnodige doorverwijzingen kunnen worden voorkomen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit verwezenlijkt kan worden?
Er lopen in Nederland verschillende pilots om te kijken of het aantal onnodige doorverwijzingen kan worden teruggedrongen en de kwaliteit van de zorg kan worden verhoogd. Hier zit een aantal veelbelovende projecten bij zoals bijvoorbeeld de pilot «Eenmalige consultatie medisch specialist» in Twente, het project «Kwaliteit als Medicijn» in Gorinchem en zeker ook de pilots van VGZ ten aanzien van de duur van een consult. Zoals ik eerder ook heb aangegeven kan meer tijd voor de patiënt en het bieden van adequate zorg op meerdere manieren worden bewerkstelligd. De huidige regelgeving en bekostiging, en de extra financiële middelen bieden deze mogelijkheden. Het is aan de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder welke afspraken zij hierover maken, zoals nu in veel pilots ook al gebeurt.
Wat is uw reactie op het pleidooi van Nienke Nieuwenhuizen, voorzitter Verenso en specialist ouderenzorg, om meer oudergeneeskundigen in te zetten in de wijk en huisartsenpraktijken? Hoe gaat u deze inzet van ouderspecialisten bevorderen?
Ik zie grote toegevoegde waarde van specialisten ouderengeneeskunde bij de zorg voor ouderen in de wijk. Om de inzet van de specialist ouderengeneeskunde te stimuleren zijn daarom de mogelijkheden voor de inzet van deze specialist ouderengeneeskunde onder de tijdelijke subsidieregeling extramurale zorg verruimd. Deze hoeft niet meer in dienst te zijn van een instelling om door een zorgkantoor gecontracteerd te kunnen worden.
Wat vindt u ervan dat in 2016 139 miljoen euro overbleef van het huisartsenbudget, terwijl dit geld goed gebruikt kan worden om de werklast van huisartsen omlaag te brengen? Bent u bereid hierover met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan? Kunt u dit toelichten?2
Op 1 juni hebben de LHV, InEen, ZN, de patiëntenfederatie en het Ministerie van VWS samen het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2018 getekend. Hierin wordt door alle partijen erkend dat de zorgvraag die op de huisartsen afkomt toeneemt. Partijen spreken het voornemen uit om in de huisartsenzorg en de organisatiekracht van de eerste lijn te investeren om de toenemende vraag te beantwoorden en de samenwerking te bevorderen.
Bent u het eens met de LHV dat meer substitutie alleen mogelijk is als er wordt geïnvesteerd in meer dokters en ondersteunend personeel, voldoende ruimte en meer tijd voor de patiënt? Gaat u ervoor zorgen dat deze extra investeringen plaatsvinden?3
Om substitutie van de tweede lijn naar de eerste lijn mogelijk te maken is voldoende capaciteit in de eerste lijn nodig. In het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg en in het bestuurlijk akkoord medisch specialistische zorg is voor 2018 extra budgettaire ruimte gereserveerd van maximaal € 75 miljoen voor substitutie. Binnen deze € 75 miljoen kunnen afspraken worden gemaakt over de zorg die verplaatst wordt, maar ook over de capaciteit die daarvoor nodig is. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om daar afspraken over te maken. Op basis van de contractueel vastgelegde afspraken over daadwerkelijke verschuivingen van zorg van tweede naar eerste lijn, zal het budgettair kader huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg worden verhoogd met een gelijktijdige en identieke verlaging van genoemde reservering in het budgettair kader voor de medisch specialistische zorg met een maximum van € 75 miljoen.
Daarnaast heb ik besloten het advies van het Capaciteitsorgaan om het aantal opleidingsplekken voor huisartsen naar beneden bij te stellen niet te volgen. Ik kies ervoor het aantal beschikbare opleidingsplekken voor 2018 stabiel te houden op 750.
De verdubbeling van het aantal datalekken door ziekenhuizen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nog veel datalekken in ziekenhuizen»?1
Patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gewaarborgd door de zorginstellingen. Ziekenhuizen dienen zelf zorg te dragen voor passende technische en organisatorische maatregelen om datalekken te voorkomen. Naar aanleiding van het PBLQ rapport2 over beveiliging van patiëntgegevens ben ik gestart met het opstellen van een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» (zoals aangegeven in mijn brief van 15 december 20163). VWS stelt samen met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), GGZ Nederland en Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) dit actieplan op. De activiteiten uit het plan moeten leiden tot een structurele verbeteringen in de dagelijkse werkpraktijk bij ziekenhuizen voor wat betreft informatiebeveiliging en privacybescherming daadwerkelijk verbeteren. Het streven is om het actieplan voor de zomer naar de Tweede Kamer te verzenden. Informatiebeveiliging is een doorlopend punt van aandacht en is een onderwerp waar alle partijen zich voor moeten blijven inzetten.
Hoe verklaart u de verdubbeling van het aantal datalekken bij ziekenhuizen?
Ik heb begrepen dat de Autoriteit Persoonsgegevens in 2016 in totaal 451 meldingen van datalekken bij ziekenhuizen heeft ontvangen. In het eerste kwartaal van 2017 kreeg de Autoriteit Persoonsgegevens 161 meldingen van ziekenhuizen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te verklaren wat de oorzaken zijn van de groei van het aantal datalekken.
Overigens hebben om de awareness te vergroten de Autoriteit Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in maart 2016 per brief4 en later ook in verschillende gesprekken de ziekenhuizen geïnformeerd over en geattendeerd op de meldplicht datalekken. Ook hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) met verschillende communicatiemiddelen hun leden gewezen op de meldplicht datalekken.
Deelt u de mening dat medische gegevens uiterst gevoelige informatie bevatten die nooit in verkeerde handen mogen vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u optreden tegen menselijke fouten, nonchalance en nalatigheid, waarover de meeste meldingen gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Valt het verliezen van een usb-stick met medische gegevens of het sturen van een medisch dossier naar een verkeerd adres onder ernstige nalatigheid? Zo nee, waarom niet?
Onder «het gevolg van ernstig verwijtbare nalatigheid» wordt verstaan (Kamerstuk 33 662, nr. 16): de overtreding is het gevolg van grof, aanzienlijk onzorgvuldig, onachtzaam dan wel onoordeelkundig handelen.
Of er bij verlies van een USB-stick of het sturen van een medisch dossier naar een verkeerd adres hiervan sprake is hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval en is aan de beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u de mededeling van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens toelichten dat er alleen waarschuwingen kunnen worden gegeven als er medische gegevens op straat komen te liggen?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder. Het is niet aan mij om een toelichting te geven op de uitspraken van de voorzitter van de AP.
Na een datalek kan de AP een waarschuwing geven, daarnaast heeft de AP op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de bevoegdheid een boete of een last onder dwangsom opleggen, dit geldt voor alle persoonsgegevens. Voor het opleggen van een boete moet eerst opzet of ernstig verwijtbare nalatigheid worden aangetoond.
Wat is het nut van de verhoging van de boetebevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens vorig jaar naar maximaal 900.000 euro, als van deze boetebevoegdheid geen gebruik gemaakt wordt?
Vorig jaar is de boetebevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens verhoogd voor telecombedrijven, voor de overige organisaties is dit onveranderd en maximaal € 820.000,–. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beslissen wanneer deze haar bevoegdheden, waaronder de boetebevoegdheid, inzet.
Welke maatregelen gaat u treffen om het aantal datalekken nog dit jaar drastisch terug te dringen?
Zorgaanbieders zijn op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens zelf verantwoordelijk voor het voldoende nemen van passende technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking.
Ik ben bereid initiatieven op dit terrein te ondersteunen, zoals ik al doe met het bij vraag 1, 3 en 4 genoemde actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens en met het ondersteunen van de oprichting van de sectorale CERT (Computer Emergency Response Team) voor de zorg, de stichting Z-CERT. De Zorg-CERT is een voorziening om bij cyberincidenten snel in actie te kunnen komen, om detectie te versnellen en kennisdeling over informatiebeveiligingsincidenten te vergroten en hiermee de impact van dergelijke incidenten te beperken.
De internetconsultatie rondom het wetsvoorstel beroepenregulering |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de datum voor opening van de internetconsultatie rondom het wetsvoorstel beroepenregulering, zoals aangegeven in uw brief van...... niet is gehaald conform de voorgestelde tijdperiode (het najaar van 2016)? Kunt u de toelichten waarom dit niet is gebeurd? Welke stappen bent u voornemens te zetten om dit alsnog in gang te zetten?1
Met de brief2 van 13 december 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen voorjaar 2017 een wetsontwerp over beroepenregulering in internetconsultatie te brengen. Het wetsontwerp heeft betrekking op beroepenregulering in de gezondheidszorg en beslaat de volgende onderwerpen: invoering van het beroep van orthopedagoog-generalist en het beroep van regieverpleegkundige in de Wet BIG, het actualiseren van het deskundigheidsgebied van de verpleegkundige, het uitbreiden van de eisen tot herregistratie en tot slot het actualiseren van de deskundigheidsgebieden van de apotheker, de psychotherapeut en de gezondheidszorgpsycholoog. Omdat deze wijzigingen op een zeer grote groep van invloed zijn, staat zorgvuldigheid voorop. Dat is dan ook de reden dat ik de komende maanden wil gebruiken om uitgangspunten bij de sector te sonderen. Vervolgens zal ik het wetsontwerp aanscherpen en in internetconsultatie brengen.
Deelt u de constatering dat implementatie van de twee beroepsprofielen voor verpleegkundigen op MBO- en op HBO (Bachelor) niveau, die aan u zijn overhandigd in januari 2016, wenselijk is? Zo ja, hoe ver staat het met de implementatie van deze profielen? Zo nee, waarom niet
Ja. Dit is dan ook de reden dat ik, na overhandiging van het rapport toekomstbestendige beroepen in de verpleging en verzorging3, ben gestart met het schrijven van dit wetsvoorstel rondom de beroepenregulering. Daarnaast zie ik dat de sector ook gestart is met verschillende initiatieven om de implementatie van de beroepsprofielen te bewerkstelligen. Zo is het hbo-onderwijs gestart met het opleiden van studenten volgens het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 en zijn verschillende ziekenhuizen gestart met proeftuinen om het onderscheid de mbo- en hbo-opgeleide verpleegkundigen ook in de praktijk te implementeren.
Op welke wijze wordt het advies van Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)(1090066–160865-MEVA) over de zelfstandige bevoegdheden van de bachelor opgeleide verpleegkundige overgenomen bij de wijzigingen van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG)? Op welke wijze wordt deze groep verpleegkundigen in twee beroepstitels geregistreerd? Kunt u aangegeven hoe de overgangsregeling er uit komt te zien? Wanneer komt u met deze overgangsregeling?
In het wetsvoorstel rondom de beroepenregulering zal worden ingegaan op o.a. de verschillende beroepstitels, de deskundigheidsgebieden en de overgangsregeling voor de huidige groep BIG-geregistreerde verpleegkundigen. Zoals hierboven vermeld, streef ik er naar om onze uitgangspunten bestuurlijk te sonderen en vervolgens in internetconsultatie te brengen.
Wat gaat er gebeuren met de in-service opgeleide verpleegkundigen die veelal een vervolgopleiding op HBO niveau hebben gevolgd? Welke beroepstitels krijgen de verpleegkundigen op zowel MBO als HBO niveau?
Zie antwoord vraag 3.
Het meewerken aan illegaal commercieel draagmoederschap uit Cambodja door de Nederlandse ambassade |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten over het met hulp van de Nederlandse ambassade «halen» van een baby uit Cambodja?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat draagmoedertoerisme ongewenst is?
Internationaal (commercieel) draagmoederschap kan gepaard gaan met risico’s voor de draagmoeder, het (toekomstig) kind en de wensouders. In de reactie op het rapport van de Staatscommissie Herijking ouderschap van 7 december jl.2 heeft het kabinet daarom gesteld het van belang te achten dat bestaande knelpunten worden opgelost en rechtszekerheid kan worden geboden aan alle betrokkenen, in het bijzonder het kind.
Het rapport van de Staatscommissie is door uw Kamer controversieel verklaard. Een beslissing over de opvolging van de aanbevelingen van de Staatscommissie, waaronder die over draagmoederschap, laat ik mede in dat licht graag aan een volgend kabinet.
Op welke wijze werkt Nederland mee aan het naar Nederland halen van een kind uit het buitenland dat voortkomt uit een draagmoederschapsconstructie? Hoe verhoudt dit zich tot de terughoudendheid die het kabinet nastreeft vanwege de grote risico’s?2 Werkt Nederland op geen enkele manier mee aan het omzeilen van de regels in andere landen?
De Nederlandse rol beperkt zich tot het beoordelen van een eventuele paspoortaanvraag en het daarbij vaststellen van het Nederlanderschap. Wanneer een Nederlands staatsburger zich tot een ambassade wendt om met een kind (al dan niet ontstaan uit een draagmoederschapsconstructie) naar Nederland te reizen, zal in ieder afzonderlijk geval aan de hand van de specifieke feiten en omstandigheden worden vastgesteld of naar Nederlands recht bij of na de geboorte familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan tussen de Nederlandse wensouders en het kind (bijvoorbeeld door erkenning van de ongeboren vrucht, erkenning van de reeds geboren minderjarige of door adoptie) en of het kind bij of na de geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien dit het geval is kan een Nederlands reisdocument worden afgegeven en kan het kind naar Nederland reizen.
Een in het buitenland geboren Nederlands kind zal desgevraagd een Nederlands paspoort verstrekt krijgen indien aan de voorwaarden zoals omschreven in de Nederlandse Paspoortwet wordt voldaan. Waar nodig en gewenst (en een eventuele andere nationaliteit dit mogelijk maakt) zal consulaire bijstand verleend worden.
Is het wel gewenst dat een kind afkomstig uit een land waar sprake is van commercieel draagmoederschap eenvoudig de Nederlandse nationaliteit kan krijgen?
Ik begrijp de vragen 4 en 5 zo dat in essentie wordt gevraagd naar de wenselijkheid van internationaal commercieel draagmoederschap en de wijze waarop wordt omgegaan met kinderen die na dergelijke praktijken worden geboren. Zoals onder het antwoord op vraag 2 reeds is gesteld, laat ik een beslissing over de opvolging van de aanbevelingen van de Staatscommissie graag aan een volgend kabinet. Dat geldt daarmee ook voor het door u gevraagde oordeel over de wenselijkheid van het huidige wettelijk kader voor de erkenning van en nationaliteitsgevolgen voor kinderen na draagmoederschap.
Is het wel gewenst dat het kind al voor de geboorte erkend kan worden door de Nederlandse wensouder(s)? Wordt op deze manier commercieel draagmoederschap niet sterk bevorderd?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn er op dit moment mogelijkheden om (strafrechtelijk) op te treden tegen het doen van betalingen vanwege draagmoederschap die hoger zijn dan een onkostenvergoeding?
De huidige strafbepalingen op het gebied van draagmoederschap (art. 151b en 151c Wetboek van Strafrecht) hebben tot doel te voorkomen dat een klimaat ontstaat waarin het verschijnsel commercieel draagmoederschap zich kan ontwikkelen. Het doen van betalingen vanwege draagmoederschap is (op dit moment) niet strafbaar gesteld in Nederland.
Is het gewenst dat een ambassademedewerker langs gaat bij een vrouw die draagmoeder is geweest om te vragen of zij vrijwillig afstand van haar kind heeft gedaan? Hoort dit bij de normale taakopvatting van ambassademedewerkers, ook als er sprake is van activiteiten die in een land illegaal zijn? Maakt het hierbij nog uit dat een dergelijk activiteit ook in Nederland illegaal is?
Nederlandse ambassades en consulaten hebben voor wat betreft de paspoortverstrekking slechts een inname-rol die vervuld wordt binnen de kaders die de Paspoortwet en Paspoortuitvoeringsregeling buitenland aan die inname stellen. De dienstverlening van de ambassade bestaat uit het innemen van een paspoortaanvraag waarbij de moeder van het kind haar toestemming voor de indiening van de paspoortaanvraag dient te verlenen. Voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in de Nederlandse Paspoortwet is een voorwaarde voor de verstrekking van een Nederlands paspoort.
Hoe wordt voorkomen dat ambassadepersoneel activiteiten ontplooit die (onbedoeld) te beschouwen zijn als medewerking aan kinderhandel? In hoeverre is dit strafbaar?
Zie antwoord vraag 7.
Is het juist niet de taak van ambassades om te rapporteren als er signalen zijn dat Nederlanders betrokken zijn bij illegale draagmoederconstructies?
Het is niet aan de Nederlandse ambassade om onderzoek te verrichten naar illegale draagmoederconstructies in het buitenland en naar eventuele betrokkenheid van individuele Nederlanders daarin. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert Nederlanders in de BZ-reisadviezen zich aan de lokale wetten, regels en gebruiken van het land te houden. Indien er signalen zijn dat Nederlanders betrokken zijn bij illegale handelingen in het buitenland is het aan de buitenlandse autoriteiten, in het kader van hun soevereiniteit, om daar opvolging aan te geven. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt vast of documenten voortvloeiend uit een draagmoederconstructie, die als onderbouwing voor een consulaire dienstverlening worden aangeboden, rechtmatig werden opgesteld en verkregen. Deze vaststelling wordt meegenomen in de beoordeling van de aanvraag voor consulaire diensten.
Bent u van mening dat een dergelijke draagmoederconstructie geaccepteerd moet worden, terwijl het betrokken land juist zoekt naar mogelijkheden om commercieel draagmoederschap te voorkomen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de antwoorden die zijn gegeven op vragen 2, 4 en 5.
Hoe verhoudt dit meewerken zich tot het steeds strenger wordende beleid rond interlandelijke adoptie, waarbij terecht de risico’s van kinderhandel zoveel mogelijk worden uitgesloten? Is hier geen sprake van meten met twee maten?
Illegale opneming van kinderen in een gezin dan wel kinderhandel is uitermate onwenselijk. Om die reden draagt het kabinet er zorg voor dat er zorgvuldige procedures zijn met betrekking tot interlandelijke adoptie en heeft het kabinet zich positief uitgelaten over het advies van de Staatscommissie om onder strikte voorwaarden een regeling voor draagmoederschap in te stellen.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse regering om andere landen, zoals Cambodja, bij te staan in de strijd tegen commercieel draagmoederschap en kinderhandel?
Zoals uit de onderhavige casuïstiek blijkt, is Cambodja zelf actief bezig met de aanpak van (commercieel) draagmoederschap. In internationaal verband vindt in het kader van de «Expertgroup International Parentage and International Surrogacy» van de Haagse Conferentie (waarvan Cambodja overigens geen lid is) kennisuitwisseling over dit thema plaats.
Is Nederland verplicht mee te werken aan uitlevering, mocht Cambodja wensouders willen vervolgen vanwege uitbuiting of kinderhandel? Zo ja, wat zijn hierbij de randvoorwaarden?
Welk gevolg Nederland aan een uitleveringsverzoek geeft, hangt af van de inhoud daarvan. Zo moet het verzoek betrekking hebben op strafbare feiten die ook naar Nederlands rechts met een vrijheidsstraf zijn bedreigd. Wanneer het gaat om een verdachte met de Nederlandse nationaliteit, dan kan een overname van de strafzaak door Nederland in overweging worden genomen als alternatief voor uitlevering, waartoe Nederland ten aanzien van Cambodja niet verplicht is.
Het bericht dat zorgketens voor kwetsbare ouderen aan alle kanten kraken |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ketenzorg kwetsbare ouderen kraakt aan alle kanten»?1
Ja.
Hoe kan het dat de situatie nog steeds nijpender wordt, terwijl de Stichting Samenwerkende Instellingen Gezondheidszorg Regio Amsterdam (SIGRA) al in april 2015 waarschuwde voor knelpunten in de doorstroming van patiënten die (soms tijdelijk) niet langer thuis kunnen wonen na een voorval thuis of een ziekenhuisopname?
SIGRA constateert dat sinds 2015 al gewerkt wordt aan het verbeteren van de samenwerking rondom kwetsbare ouderen in Amsterdam. De aandacht die dit onderwerp sindsdien regionaal en landelijk heeft gekregen heeft al tot veel verbetering geleid. Toch staat men in deze regio nog voor een grote uitdaging.
SIGRA heeft de problematiek in de regio Amsterdam grondig geanalyseerd, waar ik de regio’s in mijn Kamerbrief «aanpak acute zorg» van 5 oktober jl. ook om heb gevraagd, en biedt met dit document handvatten voor de individuele zorgverleners en aanbieders om de zorg verder te verbeteren. Ik vind het belangrijk dat partijen er alles aan doen om te zorgen dat de patiënt op de juiste plek terecht komt. SIGRA levert daar naar mijn oordeel een belangrijke bijdrage aan met het document dat de organisatie heeft opgeleverd. Hierin staan handvatten voor verbetering van de zorg in de regio Amsterdam. Ik vind het document ook zeer waardevol voor andere partijen in de keten van de acute zorg en ouderenzorg en zal het document daarom ook breder verspreiden.
Welke acties zijn er sindsdien genomen en waarom blijft het resultaat van die acties onvoldoende?
Ik verwijs voor het antwoord op de vraag naar mijn brief «Voortgang aanpak drukte in de acute zorg».
Bent u bereid uit te zoeken hoeveel ouderen momenteel niet op de juiste plek verblijven? Zo nee, waarom niet?
Dit wordt niet landelijk geregistreerd. Er zijn hiervoor ook geen criteria. De situaties van individuele patiënten verschillen van elkaar. Het is van groot belang dat alle energie wordt gezet op de omslag die nodig is in de verschillende organisaties om de patiënt de zorg te geven op de juiste plek. Daarop zijn alle acties ook gericht. Zie verder de brief «Voortgang aanpak drukte in de acute zorg».
Deelt u de mening dat de verzorgingshuizen nooit gesloten hadden mogen worden omdat dit een ook goede plek was voor tijdelijke opname na een ziekenhuisopname?
Het kabinet heeft belangrijke stelselwijzigingen doorgevoerd, zoals de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw, de decentralisaties naar de gemeenten en de invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz). Dit om mensen juist in staat te stellen zoveel mogelijk kwaliteit van leven te behouden en zo lang als het gaat thuis, in hun eigen vertrouwde omgeving, te blijven wonen. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten had vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Dit sloot aan op de trend dat mensen langer thuis willen wonen. Een belangrijke ontbrekende schakel in de zorg dicht bij huis was de mogelijkheid tot kortdurende opname bekostigd vanuit de Zvw. Per 2017 heeft het kabinet daarom het eerstelijns verblijf ondergebracht in de Zvw. Het eerstelijns verblijf heeft een andere functie dan de verzorgingshuizen. Het eerstelijns verblijf is een essentiële voorziening die bijdraagt aan het zo lang als mogelijk thuis kunnen wonen, het voorkomen van onnodige ziekenhuisopnames en tijdig ontslag uit het ziekenhuis.
Zie voor meer informatie de brief » Voortgang aanpak drukte in de acute zorg».
Problemen met hygiëne in een ggz instelling |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het schokkende bericht dat kwetsbare patiënten in een kliniek voor verslavingsproblematiek de noodklok hebben geluid vanwege problemen met hygiëne in de kliniek?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze kwetsbare patiënten klagen over zeer gebrekkige hygiëne en zich vervolgens niet gehoord voelen door de directie, noch door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?
Ik kan mij goed voorstellen dat patiënten klagen als zij onhygiënische toestanden in een verslavingskliniek aantreffen. De beelden uit de uitzending laten zien dat de reiniging in deze verslavingskliniek op de getoonde plekken te wensen overlaat.
De instelling is verantwoordelijk voor hygiëne in de instelling. Patiënten die hier klachten over hebben, kunnen zich in eerste instantie wenden tot de zorgaanbieder zelf en vervolgens gebruik maken van de klachten- en geschillenregeling van de instelling zelf. Op die manier kan de instelling direct aangesproken worden om er iets aan te doen. Als dat niet tot verbetering leidt kan dit worden gemeld bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Hygiëne is hier een onderdeel van. Omdat de IGZ niet iedere dag in iedere instelling aanwezig kan zijn wordt dit toezicht vormgegeven op basis van risico- en incidententoezicht. Het is daarom van belang dat wanneer een beroep op de klachten- en geschillenregeling niet leidt tot een verbetering, patiënten hun klacht melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Op deze manier kunnen deze signalen in het toezicht worden betrokken.
Wat vindt u ervan dat de IGZ aangeeft geen tijd te hebben om de hygiëne bij verslavingsklinieken te inspecteren? Is dit in overeenstemming met de taakomschrijving van de IGZ?
Zie antwoord vraag 2.
Is de IGZ volgens u voldoende toegerust om de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de hygiëne in de Nederlandse gezondheidszorg aan te kunnen?
Reiniging en desinfectie, als onderdeel van hygiëne en infectiepreventie, gaan de verspreiding van micro-organismen tegen. Samen met andere voorzorgsmaatregelen kunnen zo zorginfecties bij patiënten en de verspreiding ervan worden voorkomen. Dit is van groot belang voor de patiëntveiligheid en is daarom een van de speerpunten van de IGZ. De inspectie focust hierbij op die zorginstellingen waar het risico voor de patiënten om een zorginfectie op te lopen het grootst zijn. Het gaat dan om zorginstellingen waar de meest kwetsbare (somatische) patiënten verblijven en waar veel invasieve handelingen gebeuren zoals in ziekenhuizen, verpleeghuizen, privéklinieken, eerste lijn en mondzorg.
Hygiëne en infectiepreventie is een speerpunt van de inspectie. Er is een specialistisch team binnen de inspectie aangesteld voor het toezicht hierop. Ik acht de inspectie hiermee voldoende toegerust om toezicht te houden op de hygiëne in de Nederlandse gezondheidszorg.
Bent u op de hoogte van soortgelijke problemen met hygiëne bij andere ggz-instellingen? Zo ja, kunt u de Kamer berichten bij hoeveel instellingen dit soort problematiek speelt? Zo neen, kunt u onderzoeken of dit bij meerdere instellingen speelt?
De inspectie komt soortgelijke problemen in de ggz nauwelijks tegen. In voorkomende gevallen waar de inspectie tijdens een inspectiebezoek voorbeelden van slechte reiniging of hygiëne aanloopt wordt dit aangekaart bij de instelling.
Gaat u ingrijpen om ervoor te zorgen dat de problemen met hygiëne in de verslavingskliniek per direct opgelost worden?
De inspectie heeft de raad van bestuur van de instelling de opdracht gegeven te rapporteren op welke wijze de instelling zorg draagt voor goede hygiëne binnen de gehele instelling en de manier waarop dat wordt geborgd. De inspectie gaat hierover op korte termijn spreken met de raad van bestuur. Op basis van het totale beeld wordt door de IGZ beoordeeld of verdere maatregelen noodzakelijk zijn.
Het al dan niet verplicht aanbesteden in de zorg |
|
Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tegenstrijdige berichtgeving over het aanbesteden van zorg in het sociale domein?1 2
Kunt u aangeven in hoeverre en waar openbare aanbesteding in het sociale domein wel of niet verplicht is?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onduidelijkheid bestaat over het al dan niet verplicht aanbesteden, en dat dit mogelijkerwijs leidt tot onnodige keuzes? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In hoeverre bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de kennis over het al dan niet aanbesteden en eventuele andere opties te vergroten bij gemeenten? Kunt u toelichten op welke termijn, en op welke wijze, u dit van plan bent? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
Het bericht 'Opa Penning overlijdt door inschattingsfout' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Opa Penning overlijdt door inschattingsfout»?1
Ja.
Waarom zijn (exact dezelfde) verbeterpunten na het eerdere sterfgeval niet gelijk doorgevoerd? Vindt u dat niet wrang voor de nabestaanden van meneer Penning?
De IGZ heeft bij deze meldingen de gebruikelijke procedure gevolgd. De instelling heeft op verzoek van de IGZ de sterfgevallen onderzocht, onder leiding van een onafhankelijk externe voorzitter van de onderzoekscommissie. De verbetermaatregelen naar aanleiding van het onderzoek naar het eerdere sterfgeval waren nog niet geformuleerd en doorgevoerd toen de heer Penning overleed. Inmiddels zijn de onderzoeken afgerond. Bij beide onderzoeken zijn verbeterpunten geformuleerd om in de toekomst dergelijke ongevallen met tragische gevolgen zo veel mogelijk te voorkomen. De omstandigheden en verbetermaatregelen blijken niet hetzelfde te zijn.
De IGZ heeft deze onderzoeken beoordeeld en geoordeeld dat de geformuleerde verbetermaatregelen voldoende waren. Daarnaast heeft de IGZ ook de praktijk getoetst door inspectiebezoeken te brengen, de rapporten hiervan zijn te vinden op de website van de IGZ. De inspectie concludeerde op basis van deze bezoeken dat de instelling voldoende heeft laten zien de verbetermaatregelen op te pakken. Zo maakt de zorgaanbieder afspraken met het ziekenhuis om de overdracht van zorg kwalitatief verder te verbeteren.
Ik zie nu geen aanleiding om het handelen van de IGZ in deze casus te onderzoeken.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gefaald in haar toezichthoudende taak? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de inschattingsfout bij meneer Penning mede een gevolg van de hoge werkdruk en het tekort aan (goed opgeleide) medewerkers?
Uit het onderzoek van de instelling is gebleken dat het gaat om lacunes in het opnameproces en niet dat de werkdruk en tekort aan gekwalificeerd personeel een rol speelde. Uit de toezichtbezoeken die de inspectie uitvoerde bleek daarnaast dat de bezetting en deskundigheid van zorgverleners op orde was.
Zo nee, denkt u niet dat de kans groter is dat een dodelijke aanval door een medebewoner, zoals meneer Penning vermoedelijk overkomen is, beter te voorkomen is, als er op dit moment wel al een bezettingsnorm van minimaal 2 medewerkers op 8 bewoners zou zijn?
De gedwongen verhuizing van ouderen bij zorginstelling Aafje |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u het ook zo schandalig dat 35 hoogbejaarde ouderen tussen de 90 en 102 jaar oud van de zorginstelling Aafje, vestiging Boekenrode, gedwongen worden te verhuizen?1
De cliënten van Aafje op wooncomplex Boekenrode (voor 2013 verzorgingshuis Zuidwijk) huren hun woning van woningcorporatie Vestia. Voor Boekenrode is een nieuwe huisvesting gebouwd, locatie Slinge. Een deel van de bewoners is in 2013 niet verhuisd naar de nieuwbouw, maar bleef liever op de oude locatie Boekenrode wonen. Zij maken gebruik van een restaurant en de 24-uurs aanwezigheid van Aafje. Per 1 oktober staakt Aafje deze diensten. Hiervoor in de plaats komen 24 uurs beschikbare zorg, personenalarmering en maaltijdverzorging.
Aafje verandert dus het dienstenpakket, omdat het aantal cliënten terugloopt en er weinig belangstelling is voor het ontmoetingsplein en restaurant (slechts 10 tot 15 bezoekers per dag). Het restaurant is daarmee niet de sociale schakel geworden die Aafje voor ogen stond. Tevens veranderde de leefomgeving op Boekenrode, omdat andere bewoners in het complex kwamen wonen. Volgens Aafje is het niet langer mogelijk een kwalitatief verantwoorde leef- en werkomgeving te bieden.
Aafje heeft de bewoners geïnformeerd en persoonlijke gesprekken met hen gevoerd. Gezien de verandering in het dienstenpakket en de veranderende woonomgeving, heeft Aafje met de bewoners besproken of de woonomgeving nog voldeed. Uit de gesprekken is gebleken dat vier bewoners willen blijven wonen met zorg en diensten van Aafje. De overige 25 bewoners willen liever verhuizen. De verhuisde bewoners zijn volgens Aafje tevreden met hun nieuwe huis. De wijze waarop bewoners worden geïnformeerd en de begeleiding bij de verhuizing door Aafje vindt het zorgkantoor zorgvuldig.
Een verhuizing kan verdrietig zijn en een bewoner kan daar tegen opzien, zeker als hij op leeftijd is. Verhuisbewegingen zijn echter ook in de ouderenzorg soms onvermijdelijk. Appartementen worden gerenoveerd, voor andere doeleinden gebruikt of er komen andere bewoners in de buurt te wonen, waardoor bewoners zich er niet meer thuis voelen.
Wat vindt u ervan dat zorginstelling Aafje er niet voor kiest om de 35 bewoners in hun appartement te laten blijven wonen met de benodigde 24-uurszorg en geen nieuwe mensen meer te huisvesten die langdurige zorg nodig hebben? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het bevorderlijk voor het welzijn van hoogbejaarde mensen tussen de 90 en 102 jaar dat ze uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald, een verhuizing moeten doormaken en vervolgens in een nieuwe omgeving moeten aarden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de directie van Aafje de langdurige zorg bij vestiging Boekenrode afstoot, omdat dit niet rendabel genoeg is? Mag een zorginstelling dit zomaar doen? Graag een toelichting.
Het is niet vreemd dat een zorginstelling haar dienstverlening verandert als deze niet aansluit op de vraag. Als een zorgaanbieder diensten of voorzieningen niet meer kan aanbieden, treedt hij van tevoren in overleg met de cliënt en/of het zorgkantoor en de gemeente. Aafje heeft de bewoners geïnformeerd en is met hen in gesprek gegaan over hun woonwensen. Aafje begeleidt de verhuizing.
De gemeente is door Aafje in april geïnformeerd over de stopzetting van de genoemde dienstverlening. Het zorgkantoor overlegt regelmatig met Aafje over de toekomst van locaties.
Vindt u het wenselijk dat door de bezuinigingen die u heeft ingezet, zorginstellingen langdurige zorg afstoten omdat ze de plekken niet opgevuld krijgen met het argument dat langdurige zorg niet rendabel is?
Het is verstandig het aanbod van dienstverlening aan te passen als er onvoldoende vraag naar is. Het is daarom begrijpelijk dat Aafje haar dienstenpakket wijzigt van 24-uurs aanwezigheid en een restaurant naar zorgdiensten met 24-uurs beschikbaarheid, personenalarmering en maaltijdverzorging.
Overigens kunnen bewoners voor woonzorg bij Aafje of een andere aanbieder terecht. De zorg wordt niet «afgestoten». Iemand met een indicatie blijft recht op zorg houden.
Is u bekend hoeveel zorginstellingen locaties van verzorgingshuizen hebben gesloten, omdat het verlenen van de de zorg volgens hen niet meer rendabel is? Zo ja, om hoeveel zorginstellingen gaat het? Zo neen, bent u bereid om dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Er wordt geen landelijke lijst bijgehouden van locaties van verzorgingshuizen die sluiten of een andere bestemming krijgen, al dan niet met zorg. Evenmin wordt bijgehouden wat de redenen daarvan zijn. In het onderhavige wooncomplex huren de bewoners sinds 2013 van de woningcorporatie Vestia. Tegelijkertijd is op een ander locatie, Slinge, nieuwbouw gekomen.
In zijn algemeenheid kan de reden voor de sluiting of verandering van de bestemming van een locatie zeer divers zijn. Het kan gaan om renovatie, nieuwbouw, een andere wijze van dienstverlening (thuiszorg met alarmering en maaltijdverzorging) of afstoting van een gebouw, al dan niet voor andere zorg. Gelet op het bovenstaande is er voor mij geen aanleiding hiernaar onderzoek te doen.
Overigens is sinds de jaren »80 de vraag naar het verzorgingshuis aanzienlijk gedaald, ondanks de sterke stijging van het aantal 80-plussers (zie onderstaande figuur). Mensen maken andere keuzes.
Gaat u ingrijpen om te voorkomen dat deze ouderen, die niet langer de benodigde zorg kunnen krijgen van Aafje op locatie Boekenrode, gedwongen moeten verhuizen?
Het belangrijkste vind ik dat Aafje en de bewoners in goed overleg afspraken maken over de toekomst. Van Aafje ontving ik de informatie dat 25 bewoners wilden verhuizen. Vier bewoners willen blijven wonen. Dat kan volgens Aafje met de 24-uurs bereikbaarheid, maaltijdservice en personenalarmering.
Op een verhuizing zit een deel van de bewoners niet te wachten en dat begrijp ik goed. Dat neemt niet weg dat het onvermijdelijk is dat een zorgaanbieder aanpassingen moet doen in geval van te weinig vraag naar zijn dienstverlening.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er in toekomstige situaties op deze manier met ouderen in verpleeghuizen wordt omgegaan?
Verhuizen is ook in de ouderenzorg, van alle tijden. Renovatie, nieuwbouw of een veranderende omgeving kunnen verhuizing noodzakelijk maken. In dit geval verandert de woonomgeving. Daarom wilden 25 bewoners verhuizen en vier bewoners willen blijven.
Het zorgkantoor meldt mij verder dat zij regelmatig overlegt met Aafje over het perspectief op de lange termijn van de verschillende locaties. Het zorgkantoor vindt de opening van een nieuwe locatie Slinge in Charlois en de aanpassingen op de locatie van Boekenrode passend.
Hoe lang sluit u nog de ogen nog voor de tekortschietende zorg die Aafje biedt, gelet op de op handen zijnde gedwongen verhuizing en de forse kritiek die de Inspectie voor de gezondheidszorg recent heeft geuit? Wanneer is volgens u de grens bereikt?2
De IGZ heeft Aafje voor de locaties met cliënten die WLZ-zorg ontvangen op 10 februari 2017 een aanwijzing gegeven, vanwege structurele tekortkomingen binnen de thema’s cliëntdossier en sturen op kwaliteit en veiligheid.
De aanwijzing geldt zes maanden en de IGZ volgt de voortgang van de noodzakelijke verbeteringen gedurende die tijd nauwgezet. Zo nodig neemt zij aanvullende maatregelen.
Het toch niet beschikbaar komen van canules voor de heer Vercoutre, waarmee hij kan praten en hij minder benauwd is |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht over het toch niet beschikbaar komen van canules voor de heer Vercoutre, waarmee hij kan praten en hij minder benauwd is?1 2
Ik moet u helaas mededelen dat de heer Vercoutre op donderdag 4 mei jl. aan de gevolgen van nierproblemen is overleden in het Rotterdams Erasmus MC.
Ik heb aan de nabestaanden mijn deelneming betuigd.
Bent u ervan op de hoogte dat dit probleem nog helemaal niet opgelost is en de situatie van de heer Vercoutre met de dag nijpender wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het nu niet lang genoeg geduurd? Waarom zet u de deskundigen niet samen met de patiënt om de tafel, zodat er op korte termijn een passende oplossing komt voor de heer Vercoutre?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat men wel een kunstarm kan aansturen via de hersenen maar een canule op maat maken niet lukt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat kunt u voor de heer Vercoutre regelen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u voor de heer Vercoutre doen, zodat zijn kwaliteit van leven niet slechter wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat gehandicapten een verklaring van een (onafhankelijk) arts nodig hebben om in attractiepark De Efteling gebruik te kunnen maken van de voorzieningen voor mensen met een beperking |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het AD: Boosheid om nieuw beleid Efteling: «Ik moet bewijzen dat ik gehandicapt ben.»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het beleid van de Efteling om mensen met een handicap te vragen om een doktersverklaring te overleggen om gebruik te kunnen maken van de voorzieningen die het attractiepark aanbiedt voor mensen met een beperking?2 Acht u dit proportioneel? Hoe verhoudt dit beleid zich tot het onlangs geratificeerde VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
Uit navraag bij de Efteling blijkt dat zij, na een gesprek met mensen met een beperking, haar beleid inmiddels heeft aangepast. Het is niet langer verplicht voor mensen met een beperking om een doktersverklaring te overleggen. De Efteling beoogde met het vragen van een doktersverklaring misbruik van speciale faciliteiten voor bezoekers met een beperking door derden te voorkomen. Ook speelden veiligheidsaspecten een rol. Zo moet de Efteling waarborgen dat mensen met een beperking inclusief een begeleider, bijvoorbeeld in geval van een ontruiming, snel in en uit een attractie kunnen komen. Onbedoeld effect van dit beleid was dat de Efteling juist een drempel creëerde voor bezoekers met een beperking.
Het is terecht dat maatschappelijke organisaties zoals «Wij staan Op» dit onder de aandacht hebben gebracht. Het laat het van belang zien dat bedrijven en organisaties aan de voorkant, bij de ontwikkeling van beleid, het gesprek voeren met mensen met een beperking. Dit voorkomt dat onbedoelde effecten van beleid aan de achterkant moeten worden gerepareerd. Ik vind het positief dat de Efteling dit signaal snel heeft opgepakt en in korte tijd haar beleid heeft aangepast.
Dit soort praktijkvoorbeelden tonen de essentie van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap nogmaals aan. Uw Kamer heeft recent het implementatieplan ontvangen dat een gezamenlijke aanpak is van overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties om het hiertoe noodzakelijke leerproces in de samenleving vorm te geven.
Kunt u reageren op de uitspraak van een arts: «De KNMG, de beroepsvereniging van alle artsen, heeft er hele duidelijke richtlijnen voor geschreven. De verklaringen mogen niet uitgeschreven worden. Het brengt namelijk het beroepsgeheim in gevaar. Er zijn uitzonderingen, maar daar is in dit geval geen sprake van» zoals geciteerd in het AD-artikel?
De KNMG stelt zich op het standpunt dat medische verklaringen niet door de eigen behandelend arts mag worden afgegeven, waarbij hij/zij een oordeel geeft over de (medische) (on)geschiktheid van een patiënt om bepaalde dingen wel of niet te doen (3). Dergelijke verklaringen mogen wel door een onafhankelijke arts, dus niet-zijnde de behandelende arts, worden afgegeven.
Is bij u bekend welke kosten het verkrijgen van een dokterverklaring met zich meebrengt? Zo ja, hoe hoog zijn deze kosten? Worden artsen op deze wijze niet met onnodig extra werk opgezadeld?
De kosten van de dokterverklaring hangen samen met de tijd die ermee gemoeid is om de gestelde vragen te beantwoorden. Bepaalde verklaringen, zoals voor een invalidenparkeerkaart, worden frequent gevraagd. Voor een dergelijke verklaring zijn door de Nederlandse zorgautoriteit verschillende tarieven vastgesteld die uiteenlopen van circa 25 tot 50 euro. In het door de KNMG opgestelde «weigeringsbriefje» dat artsen ter uitleg aan hun eigen patiënten kunnen meegeven (4), staat een simpele en duidelijke suggestie hoe het ook anders kan: «U kunt navragen bij de instantie die een geneeskundige verklaring vraagt of u niet kunt volstaan met een verklaring van uzelf over uw gezondheidstoestand, eventueel in de vorm van een in te vullen vragenlijst.» Als een eigen verklaring ook bruikbaar is voor het gestelde doel, is een doktersverklaring niet nodig en hoeven geen onnodige kosten voor betrokkene worden gemaakt.
Is bij u bekend of ook andere pretparken of bedrijven een doktersverklaring vragen voor het gebruikmaken van voorzieningen voor mensen met een beperking? Bent u van mening dat het onwenselijk is dat pretparken, of andere bedrijven, hiervoor eigen beleid opstellen en (verschillende) eisen stellen aan mensen met een handicap?
Er is voor de beantwoording van deze vraag contact opgenomen met de vereniging van grote dagattractie bedrijven in Nederland (de Club van Elf). Zij hebben laten weten dat er vanuit de branche geen algemene richtlijn bestaat voor het vragen van een doktersverklaring voor het gebruikmaken van voorzieningen voor mensen met een beperking. Sommige leden doen het wel, anderen doen dat niet. Leden die een doktersverklaring vragen, maken hiervan melding op hun website. De vereniging heeft benadrukt dat de faciliteiten die gecreëerd worden voor mensen met een beperking maximaal beschikbaar moeten zijn voor mensen met een beperking en dat zij misbruik door derden willen voorkomen. Gelet op de recente aandacht voor dit thema, vindt binnenkort overleg plaats in het bestuur van de vereniging over de wenselijkheid van een algemene richtlijn voor de gehele branche. Dit is een goede ontwikkeling zolang daarbij ook afstemming plaats vindt met mensen met een beperking. Ik heb daar bij de vereniging ook op aangedrongen.
De Alrijne ziekenhuizen die verlies draaien |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis in de rode cijfers: Alrijne neemt bijna niemand meer aan»?1
Alrijne heeft mij laten weten dat zij de afgelopen periode is geconfronteerd met financiële tegenvallers. De raad van bestuur neemt daarom maatregelen om de exploitatie van de ziekenhuizen weer in lijn te krijgen met de begroting. Dit past bij de verantwoordelijkheid die de raad van bestuur heeft voor een financieel gezonde bedrijfsvoering. Wel mag de kwaliteit en veiligheid van de zorglening daarbij nooit in het geding komen. De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft mij laten weten de ontwikkelingen bij Alrijne te volgen en heeft de raad van bestuur van Alrijne inmiddels om een reactie gevraagd.
Komt er extra toezicht op de Alrijne ziekenhuizen nu deze in financiële moeilijkheden verkeren? Zo nee, waarom niet?
Financiële signalen kunnen voor de IGZ reden zijn om nadere vragen te stellen met betrekking tot de borging van de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
De IGZ heeft dit ook hier gedaan.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de tegenvallende resultaten en daarin de fusie van 2015 mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek. Het is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van Alrijne om passende maatregelen te nemen en de organisatie financieel gezond te houden.
Bent u nog steeds voorstander van de constructie van het Medisch Specialistisch Bedrijf of bent u inmiddels ook van oordeel dat specialisten in loondienst een beter alternatief zijn?
De Minister heeft eerder richting uw Kamer aangegeven het loondienstmodel en het participatiemodel als stip op de horizon te zien. Beide modellen scheppen condities voor gelijkgerichtheid – en dus samenwerking – tussen ziekenhuisbestuur en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling en zodoende goede en doelmatige patiëntenzorg. Het is aan ziekenhuizen en medisch specialisten samen om te overwegen welk besturingsmodel zij willen hanteren.
Deelt u de mening dat het uitblijven van investeringen risicovol kan zijn voor de patiëntveiligheid? Zo ja, wat kunt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit het persbericht van Alrijne Ziekenhuizen maak ik op dat enkel investeringen die niet strikt noodzakelijk zijn worden uitgesteld. Indien de patiëntveiligheid en/of kwaliteit van zorg naar oordeel van de IGZ op enig moment in het geding komen, zal de IGZ onverwijld maatregelen nemen.
De stijging van het aantal naaktfoto’s en filmpjes onder jongeren |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag van 24 april 2017 en het daarin gepresenteerde onderzoek over sexting?1
Ja.
Wat is uw algemene reactie op dit onderzoek en het feit dat jongeren sexting steeds «normaler» vinden?
Het is goed dat er op een laagdrempelige manier onder jongeren onderzoek wordt gedaan naar hun beleving ten aanzien van dit soort onderwerpen. Het 1V-jongerenpanel is daarvoor een op zichzelf staand instrument. De respondenten in het onderzoek zijn lang niet alleen scholieren/schoolgaande kinderen maar ook 18+. Het gaat om een relatief kleinschalig onderzoek. Wij vinden het belangrijk dat scholen aandacht geven aan seksuele vorming, waar de gevolgen van sexting ook onderdeel van uitmaken. De themarapportage van de Inspectie van het Onderwijs van 2016 «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit door scholen» geeft wat ons betreft een accurater beeld.
Het is een gegeven dat jongeren voor een groot deel van hun tijd online zijn. Des te belangrijker dat jongeren inzicht krijgen in de gevolgen van hun online gedrag. Zodat de over het algemeen positieve ervaringen met internet ook positief blijven. Het is daarom belangrijk dat jongeren worden voorgelicht over de gevolgen. Wij bevorderen via het programma mediawijsheid van Mediawijzer.net dat opvoeders, scholen en jongeren zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie over mediagebruik om zo bewust, kritisch en veilig mediagebruik te bevorderen. De (voorlichtings)programma’s die op ons verzoek zijn ontwikkeld ten aanzien van seksuele vorming gaan ook over sexting. Daar komt bij dat seksuele weerbaarheid niet alleen een taak van het onderwijs is, maar ook van opvoeders.
Wat is uw mening over het hoge percentage (74%) dat geen spijt heeft van het delen van een naaktfoto of -film?
Het leven van veel jongeren speelt zich in toenemende mate online af. Meestal zijn dat positieve ervaringen zoals kennismaken met nieuwe vrienden, flirten of zelfs verliefd worden. De risico’s van online gedrag worden dan ook niet altijd onderkend. Daarom zijn er specifiek op sexting gerichte voorlichtingsprogramma’s voor scholen ontwikkeld. Uit het onlangs verschenen rapport van ECP, het online platform voor de Informatiesamenleving, blijkt dat de bewustwording van het risico op verspreiding van «sexts» aanzienlijk is toegenomen. Uit de nieuwe cijfers blijkt dat 9 op de 10 jongeren verwacht dat de beelden verder verspreid worden, terwijl 64% dat zeker weet. Vorig jaar wist slechts 10% dit zeker.
Hoe kan de overheid sexting beter onder de aandacht van jongeren brengen, nu jongeren zelf aangeven dat zij niet voorgelicht worden over sexting en de gevolgen van sexting? Wat gaat de overheid doen om sexting en de gevolgen daarvan onder de aandacht van de jongeren te brengen?
Uit de met uw Kamer uitvoerig besproken themarapportage van de Inspectie van het Onderwijs «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit door scholen» komt een aanzienlijk positiever beeld over de mate van voorlichting door scholen naar voren dan het 1V-jongerenpanel. Scholen besteden aandacht aan de kerndoelonderdelen seksuele vorming en seksuele diversiteit. De Inspectie voor het onderwijs let hier ook op in het risicogericht toezicht. Sexting maakt deel uit van seksuele vorming. Voorgaande neemt niet weg dat er blijvende aandacht zal zijn voor de bewustwording over de mogelijke gevolgen van sexting voor jongeren. Er is momenteel een nieuw programma rond sexting in de maak. Ook in een van de meest gebruikte voorlichtingsmethodes op school, «Lang Leve de Liefde», van Soa Aids Nederland en Rutgers, is specifiek aandacht voor sexting. En er wordt een aanvullende «toolkit online risico’s» (waaronder sexting) ontwikkeld, die in het schooljaar 2017–2018 beschikbaar komt. Deze is gericht op het onderwijs, maar ook op signaleren, doorverwijzen naar hulp en de rol van ouders.
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie werkt in samenwerking met de ministeries van OCW en VWS aan een barrièremodel sexting ten behoeve van professionals zowel uit de zorg, het onderwijs en de justitiële keten. Daarin wordt inzichtelijk wat de rollen, verantwoordelijkheden en mogelijke interventies van de verschillende professionals zijn waar het gaat om normoverschrijdend gedrag door jongeren in de (digitale) sociale context. Het barrièremodel maakt inzichtelijk wie waar kan bijdragen aan het voorkomen van digitaal normoverschrijdend gedrag van jongeren.
Hoe groot is de rol van de (middelbare) scholen bij het voorlichten over sexting?
Scholen in het funderend onderwijs zijn verplicht aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. In december 2012 zijn de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit ingevoerd in het (speciaal) primair en het voortgezet (speciaal) onderwijs. Dat betekent dat scholen verplicht zijn in het curriculum aandacht te besteden aan een beter begrip van seksuele vorming en weerbaarheid. Om scholen te helpen invulling te geven aan deze thema’s heeft de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een leerplanvoorstel gemaakt. Daarin staat een uitwerking per schoolsoort en leeftijdsgroep, en een overzicht van het beschikbare les- en voorlichtingsmateriaal. De methoden voor het kerndoelonderdeel seksualiteit richten zich op weerbaarheid, het aangeven en respecteren van wensen en grenzen en het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Deze programma’s zijn (online) voor scholen beschikbaar via Stichting School en Veiligheid en de site van de Stichting Rutgers. Een veel gebruikt programma is de online game «Can you fix it» dat ook specifiek ingaat op sexting. Daarnaast worden ook de mediawijsheid programma’s genoemd in de voorgaande vragen gebruikt. In het mbo zijn deze programma’s ook beschikbaar en wordt er ook naar verwezen vanuit het Netwerk burgerschap mbo, dat als doel heeft om kennisdeling over het burgerschapsonderwijs te bevorderen. Seksuele weerbaarheid is ook onderdeel van het kwalificatiedossier loopbaan en burgerschap waarin de burgerschapseisen in het mbo zijn opgenomen en daarmee een verplicht onderdeel van het curriculum.
Bent u bekend met het feit dat tweederde van de scholieren geen voorlichting heeft gehad over sexting? Zo ja, wat heeft u met deze informatie gedaan? Zo nee, zijn alle scholen zich bewust van de belangrijke taak van voorlichting op het gebied van social media en sexting?
Wij herkennen het gegeven dat tweederde van de scholieren geen voorlichting heeft gehad over sexting niet. Mogelijk heeft dat onder andere te maken met de leeftijdsrange in dit panelonderzoek. Die is breder dan alleen scholieren/schoolgaande kinderen, ook 18+ jongeren zitten in het panel. Uit het thema-onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs komt namelijk een ander beeld naar voren. De Inspectie van het Onderwijs constateert wel dat de wijze van aandacht besteden aan de kerndoelonderdelen voor verbetering vatbaar is. Wij zijn hierover met scholen en de sectororganisaties in gesprek.
Wanneer kan de Kamer de nieuwe voorstellen over zedenwetgeving ontvangen?
Naar verwachting zal een wetsvoorstel tot modernisering van de zedenwetgeving in de zomer van dit jaar gereed zijn voor consultatie.2
De tekorten aan ambulancepersoneel |
|
Lilian Marijnissen (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het concept rapport dat voorstelt dat zorgverzekeraars de regie krijgen over de ambulancezorg omdat de onderzoekers vinden dat zorgverzekeraars de kwaliteit strenger bewaken en beter letten op de maatschappelijke kosten dan de overheid? Waarom heeft u verzuimd om alle scenario’s goed te laten onderzoeken?1
In opdracht van de Minister van VWS doet een adviesbureau momenteel onderzoek naar verschillende varianten voor de ordening van ambulancezorg. Het bureau definieert en onderzoekt negen varianten met vier verschillende regisseurs: de Minister van VWS, preferente zorgverzekeraar, GGD/GHOR en ROAZ. Die verschillende varianten worden onder meer getoetst op de vier punten zoals genoemd in de motie Wolbert2: hogere kwaliteit van ambulancezorg, betere samenwerking, snellere gegevensoverdracht en een stevigere borging van de positie van patiënten. Het rapport van het adviesbureau zal een expertadvies zijn.
Het onderzoek kent een begeleidingsgroep waarin Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), het Landelijk Platform Ondernemingsraden Ambulance Zorg (LPOAZ), het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) Patiëntenfederatie Nederland, AZN, KNV, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), LNAZ, GGD/GHOR, InEen en de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA) participeren. De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) maakte oorspronkelijk deel uit van de begeleidingsgroep, maar heeft zich daaruit begin april teruggetrokken.
Vanwege de demissionaire status van het kabinet zal ik niet ingaan op vragen over de wenselijkheid van marktwerking in de ambulancezorg. Zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot verlenging en wijziging van de Tijdelijke wet ambulancezorg aangegeven, kan het volgende kabinet een afgewogen keuze maken en een wetsvoorstel ter zake indienen, waarna het aan de Staten-Generaal is of dat wetsvoorstel aangenomen wordt.3
Ziet u nu naar aanleiding van alle schokkende berichten ook in dat naar aanleiding van de grote problemen die spelen in de ambulancezorg marktwerking hiervoor geen oplossing is en dat ambulancezorg een publieke dienst behoort te zijn en te blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het acceptabel dat er in de grote steden een groot tekort is aan ambulancepersoneel, waardoor de paraatheid in het geding raakt? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
De beschikbaarheid van kwalitatief goede acute zorg is van groot belang. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om goede zorg te leveren en daarbij de continuïteit te waarborgen. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om voldoende goede zorg in te kopen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit zien hierop toe.
De verantwoordelijkheid van zorgaanbieders voor het leveren van goede zorg is onafhankelijk van het soort dienstverband van het zorgpersoneel. Ook extern ingehuurd personeel moet bevoegd en bekwaam zijn. Ik heb kennis genomen van de mediaberichten van de FNV, waarin zij hun zorgen hebben geuit. Brancheorganisatie Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft mij verzekerd dat er in alle regio’s op dit moment voldoende ambulancepersoneel beschikbaar is om goede ambulancezorg te leveren. Sommige leden van AZN hebben daarbij wel aangegeven dat het moeilijker wordt om de roosters in te vullen vanwege krapte op de arbeidsmarkt.
Vindt u het acceptabel dat roosters worden ingevuld met uitzendkrachten, die niet altijd de regio, materialen, lokale procedures kennen en vaak moeten werken met een partner op de ambulance die zij niet kennen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het acceptabel dat ambulancemedewerkers onder een hoge werkdruk werken, niet altijd pauze krijgen en gedreigd is dat vakanties niet worden toegekend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanzelfsprekend dienen werkgevers en werknemers zich te houden aan de bestaande regelgeving rond pauzes en verlof. Beheersing van de werkdruk is een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers gezamenlijk. Als de werkdruk structureel te hoog is, moeten werkgevers hun verantwoordelijkheid nemen. De Inspectie SZW houdt toezicht op naleving van de regels rond arbeidstijden en arbeidsomstandigheden.
Vindt u het acceptabel dat ambulancemedewerkers achterblijven in loon in vergelijking met hun collega’s in het ziekenhuis? Heeft dit naar uw mening op enig manier consequenties voor de kwaliteit van het werk en de zorg?
De primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden zijn onderwerp voor het CAO-overleg tussen werknemers en werkgevers. Ik kan en wil mij daar niet in mengen.
Vindt u het wenselijk dat vast personeel zich vaker laten inhuren door uitzendbureaus, omdat ze op korte termijn meer loon verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat de arbeidsvoorwaarden voor vast personeel zo achterblijven dat het aanbod steeds verder achteruit gaat? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over de signalen dat de komende maanden er honderden uitgevallen (rooster)diensten zijn, dus uitgevallen ambulances? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zoals eerder aangegeven, heeft AZN mij verzekerd dat er voldoende ambulancepersoneel beschikbaar is om goede ambulancezorg te leveren. Daarbij wordt erkend dat sommige leden van AZN het moeilijker vinden om de roosters te vullen.
Wat vindt u ervan dat door diverse Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) een inleenbehoefte is uitgezet van zo’n 25 tot 40 ambulances op Koningsdag, dat neerkomt op 7% a 10% van de ruim 400 ambulances die op een dergelijke feestdag normaliter gepland staan? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Verder kan ik erop wijzen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op 26 april jl. via een persbericht aangaf dat er op Koningsdag voldoende ambulances beschikbaar zouden zijn en dat ervan een onverantwoorde situatie geen sprake zou zijn.
Hoe oordeelt u over de onderbezetting op de meldkamers? Wat gaat u hieraan doen, ook gelet op de tekorten die eraan komen tijdens de zomerperiode? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Uit navraag bij AZN is gebleken dat er bij haar geen signalen zijn over onderbezetting op de meldkamers. Verder heeft de directeur RAV Brabant MWN mij verzekerd dat de melding van een structurele onderbezetting op de meldkamer in Tilburg niet klopt.
Is u bekend hoe vaak het voorkomt dat er geen ambulances in regio’s beschikbaar zijn, terwijl dit wel noodzakelijk is? Zo ja, wilt u dit toelichten? Zo neen, bent u bereid in gesprek te gaan met ambulancemedewerkers en de meldkamer om hierover meer duidelijkheid te krijgen en de Kamer hierover te informeren?
Zoals reeds aangegeven, heb ik van AZN vernomen dat er in het gehele land voldoende ambulancepersoneel beschikbaar is om goede ambulancezorg te leveren. Het is de verantwoordelijkheid van de regionale ambulancevoorzieningen om goede zorg te leveren en daarbij de continuïteit te waarborgen. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om voldoende goede zorg in te kopen.
V&VN en FNV zijn gesprekspartners van VWS. Met de FNV is onlangs afgesproken dat er vervolgafspraken komen met medewerkers van mijn departement.
Hoe verhouden de aanrijtijden van 15 minuten zich tot de tekorten aan voldoende ambulancepersoneel, de inzet van uitzendkrachten en de concentratie van spoedeisende hulpposten? Kunt u garanderen dat de aanrijtijden nergens in het gedrang komen?
De afgelopen jaren is de productie van ambulanceritten gestegen en moet er dus ook extra (gespecialiseerd) personeel opgeleid worden. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft tien miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor de opleiding van nieuwe ambulanceverpleegkundigen in 2017.
De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars, zo ook op (de tijdigheid van) ambulancezorg. In 2016 heeft de NZa een onderzoek gedaan naar de normoverschrijdingen van de responstijden (ten minste 95% van de A1-meldingen moet binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse zijn). Op basis van dat onderzoek heeft de NZa geconcludeerd dat zorgverzekeraars zich nog onvoldoende realiseren dat het halen van de responstijden door de ambulance deel uitmaakt van hun zorgplicht. De NZa gaf daarbij aan dat er vooruitgang geboekt kan worden in de manier waarop zorgverzekeraars ambulancezorg inkopen en afspraken maken met de RAV’s. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars en de RAV’s. De zorgverzekeraar zal zich in het kader van haar zorgplicht een oordeel moeten vormen over de oorzaak van de normoverschrijdingen en samen met de RAV een plan moeten maken om te komen tot een verbetering van de responstijden.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het NZa-onderzoek hebben zorgverzekeraars verbeterplannen moeten aanleveren. In de verbeterplannen hebben de zorgverzekeraars onder andere aangegeven wat de oorzaken zijn van de normoverschrijdingen en welke acties zij samen met de ambulancediensten gaan ondernemen om de norm te verbeteren. De zorgverzekeraars leveren na de verbeterplannen ook voortgangsrapporten aan waarin zij rapporteren over de stand van zaken ten aanzien van de normtijden voor elke regio die onder de 95% presteert.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ambulancemedewerkers en maatregelen te treffen om de tekorten aan ambulancepersoneel op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 12.
Het bericht dat de helft van de Vlaamse promovendi kampt met psychische gezondheidsklachten |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
In hoeverre ziet u het Vlaamse onderzoek onder promovendi als een bevestiging van een eerder onderzoek van het UvA-promovendinetwerk UvAPro, waaruit blijkt dat 36,5 procent van de promovendi aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) mogelijk klinisch depressief is?1 2
Verschillende landen hebben enquêtes of studies uitgezet om werkgerelateerde gezondheidsproblemen bij promovendi te inventariseren. Wat dat betreft ligt het Vlaamse onderzoek in lijn met het eerdere onderzoek aan de UvA.
Sluit u uit dat ook in Nederland promovendi op grote schaal psychische gezondheidsklachten kunnen hebben en dat er een verband is met de ervaren hoge werkdruk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard zijn psychische gezondheidsklachten niet alleen te herkennen in Vlaanderen en kunnen ook in Nederland promovendi te maken hebben met spanningsklachten. Een hoge werkdruk die wordt ervaren, kan daarmee in verband staan. De ervaren werkdruk is het gevolg van de door de werkgever gecreëerde arbeidsomstandigheden, waarbij de verantwoordelijkheid voor het verbeteren van deze omstandigheden bij de werkgever zelf ligt. Daarnaast kunnen andere oorzaken geestelijke gezondheidsklachten als gevolg hebben. Zo kan een promovendus afkomstig uit het buitenland spanningen ervaren in relatie tot de noodzakelijke aanpassingen aan de Nederlandse samenleving of in relatie tot het leren van een vreemde taal tijdens de promotie.
Overigens lijkt voor veel promovendi te gelden, dat ze in hun leven – en hun onderzoek sterk gefocust zijn op het doel om carrière te maken binnen de academische wereld na hun promotie. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 11 januari 2017 (Kamerstuk 31 288, nr. 569) beschrijf ik ook dat de academische cultuur vooral gericht is op een wetenschappelijke loopbaan op basis van geboekte onderzoeksresultaten. De druk om zoveel mogelijk publicaties op naam te hebben kan een verkeerde prikkel opleveren. Het kan ertoe leiden dat veel universitaire medewerkers zich zo veel mogelijk op onderzoek richten. Soms vatten zij het onderwijs op als een verplichting die ten koste van hun onderzoek gaat, soms gaat onderwijs ze aan het hart maar zijn ze voor hun carrièreverloop min of meer gedwongen om het onderzoek te laten prevaleren. Dit leidt af en gaat ten koste van de goede verbinding tussen onderwijs en onderzoek. Ik kan me voorstellen dat dit ook kan leiden tot een te hoge werkdruk en psychische gezondheidsklachten.
Ik pleit er in mijn brief aan de Tweede Kamer voor aantrekkelijke loopbaanperspectieven door zinvolle combinaties van taken te ontwikkelen, bijvoorbeeld onderwijs met onderzoek of onderzoek met bestuurlijke taken. In deze context houdt dat ook in dat promovendi kunnen worden voorbereid op een loopbaan buiten de universiteit en dat ze daarin door de universiteit worden ondersteund in hun begeleiding. Ik onderschrijf dan ook in de Kamerbrief de wens van De Jonge Akademie en het Promovendi Netwerk Nederland dat instellingen goede afspraken maken over een verdere professionalisering van de begeleiding van promovendi, met een standaard begeleidingsplan waaraan zowel promovendi als begeleiders zich committeren. Daarin is een evenwichtige balans cruciaal met betrekking tot de toe te wijzen taken om te voorkomen dat een te hoge werkdruk kan leiden tot psychische gezondheidsklachten.
Deelt u de mening dat het Vlaamse onderzoek onder promovendi een aanleiding zou moeten zijn ook in Nederland versneld grootschalig landelijk onderzoek te doen naar psychische gezondheidsklachten onder promovendi? Zo ja, op welke termijn kan dat onderzoek plaatsvinden?
Het Vlaamse onderzoek kan als eye-opener dienen voor de Nederlandse instellingen. Ik zie het als de verantwoordelijkheid van de instellingen om te bepalen of een landelijk onderzoek nodig is naar eventuele werkgerelateerde psychische gezondheidsklachten onder hun werknemers in het algemeen en onder promovendi in het bijzonder.
Overigens heeft SoFoKles in januari 2017 het rapport «Werkdruk en prestatiedruk van wetenschappelijk personeel: Een nadere analyse op basis van de MTO’s» gepubliceerd.3 In dit rapport is op basis van gegevens uit de medewerkersonderzoeken aan elf universiteiten nagegaan hoe de resultaten van de eerdere verkenning over prestatiedruk nader zijn te onderbouwen en in te kleuren aan de hand van de begrippen werkdruk en werkstress. Uit de analyses blijkt dat hoogleraren, UHD’s en UD’s meer werkdruk ervaren dan de andere functiecategorieën (docenten, (contract)onderzoekers, postdocs en promovendi), maar bij de werkstress zijn het met name de promovendi die het hoogst scoren. Werkstress kan op langere termijn leiden tot psychische gezondheidsklachten, ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid, een verstoorde werk-privébalans en minder arbeidstevredenheid of -motivatie.
In de cao-onderhandelingen van de universiteiten is overeengekomen dat iedere universiteit vóór eind 2017 een werkplan over werkdruk en duurzame inzetbaarheid opstelt in samenspraak met het Lokaal Overleg. Ik ga ervan uit dat hierin ook aandacht wordt gegeven aan het voorkomen van psychische gezondheidsklachten als gevolg van een te hoge werkdruk.
In hoeverre wordt een dergelijk landelijk onderzoek «gehinderd door een gebrek aan urgentie en financiële dekking» en «gesteggel over wie de rekening betaalt», zoals het Promovendi Netwerk Nederland stelt?3 Deelt u de mening dat dit nooit redenen mogen zijn om een dergelijk onderzoek geen doorgang te laten vinden? Bent u bereid het voortouw te nemen om dit onderzoek uit te laten voeren?
Als zich onder werknemers werkgerelateerde psychische gezondheidsklachten voordoen, moeten die serieus worden genomen. In het antwoord bij vraag 3 zie ik het als de verantwoordelijkheid van de instellingen te onderzoeken of de werkdruk bij promovendi of andere groepen medewerkers leidt tot psychische gezondheidsklachten. Ook wordt in bovengenoemd antwoord verwezen naar de analyses die al zijn gemaakt en de afspraak die in het kader van de cao-onderhandelingen is gemaakt dat universiteiten een werkplan opstellen gericht op vermindering van de werkdruk. Daaruit blijkt dat instellingen zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid voor goed werkgeverschap en dat ze ook daarin willen investeren.
Bij de cao-afspraak is erop gewezen dat het van belang is dat universiteiten de faculteiten en diensten betrekken bij het opstellen van dit plan, zodat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de diverse omstandigheden op verschillende afdelingen. Bij de uitwerking van interventies gericht op werk- en prestatiedruk is het immers van belang dat optimaal rekening wordt gehouden met relevante lokale omstandigheden. Het werkplan dat in samenspraak met het Lokaal Overleg wordt opgesteld biedt ruimte aan faculteiten en diensten om zelf de plannen verder vorm te geven naar gelang de behoeften en omstandigheden binnen de faculteiten en diensten.
Kunt een uitgebreide reactie geven op de uitkomsten van het FNV en het onderzoek van de Vakbond voor de Wetenschap (VAWO) eerder dit jaar, waaruit blijkt dat bijna 7 van de 10 medewerkers van de Nederlandse universiteiten de werkdruk hoog tot zeer hoog ervaart?4 Kunt u daarbij ingaan of u de uitkomsten van dit onderzoek erkent of onderschrijft en wat uw concrete voorstellen zijn om deze door universiteitsmedewerkers ervaren werkdruk te verminderen?
FNV heeft dit onderzoek eind 2016 laten uitvoeren door onderzoeksbureau Totta Research. Ruim 2.500 medewerkers van alle universiteiten deden mee aan het onderzoek, zowel wetenschappelijk als ondersteunend personeel. Een werkbelevingsonderzoek van SoFoKles over werk- en prestatiedruk onder 6.478 medewerkers van zeven universiteiten, geeft een iets ander beeld. (Verkenning in het WO: Prestatiedruk onder wetenschappelijk personeel, januari 2016.) Van het wetenschappelijk personeel vindt 56,4 procent de werkdruk goed, 41,8 procent (veel) te hoog en minder dan 2 procent (veel) te laag. Vergeleken met hun jongere collega’s (<35 jaar) geven medewerkers in de leeftijd van 35 tot 60 jaar vaker aan dat de werkdruk (veel) te hoog is.
Ik erken uiteraard de uitkomsten van deze onderzoeken, maar ik zie het als de verantwoordelijkheid van de instellingen om voorstellen te ontwikkelen die de werkdruk bij hun medewerkers verminderen. Ik ben dan ook verheugd dat dit thema door hen is opgepakt. In de cao-onderhandelingen van de universiteiten is door alle partijen geconstateerd dat medewerkers ervaren dat de werk- en prestatiedruk de afgelopen jaren is toegenomen. Om die reden is ook afgesproken dat de universiteiten een werkplan opstellen om de werk- en prestatiedruk te verminderen. Ook is in dit verband afgesproken dat de aanbevelingen uit het SoFoKleS-rapport over werk- en prestatiedruk aan de universiteiten worden voorgelegd.
Verder heeft SoFoKleS aangekondigd in 2017 een stakeholdersmeeting te organiseren om meer inzicht te krijgen in deze materie en te bezien welke vervolgstappen nodig kunnen zijn.