Het artikel 'Einde Co-Med zorgelijk voor artsen en patiënten: ’Niemand neemt me aan, want niemand heeft plek'' |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in NRC «Einde Co-Med zorgelijk voor artsen en patiënten: «Niemand neemt me aan, want niemand heeft plek»»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe het kan dat de overdracht van het patiëntendossier naar de vervangende huisarts niet is geregeld? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft op 24 juni een bevel opgelegd aan Co-Med Zorg B.V. om volledige medewerking te geven aan het noodplan van de zorgverzekeraars en te zorgen voor directe (tijdelijke) inzage in het patiëntendossier van patiënten die een andere, door de zorgverzekeraars aangewezen, zorgaanbieder willen. Vervolgens heeft de inspectie echter geconstateerd dat Co-Med Zorg B.V. niet of niet volledig aan het bevel heeft voldaan.
Om te bewerkstelligen dat alsnog wordt voldaan aan het bevel heeft de inspectie op 27 juni 2024 bestuursdwang opgelegd (https://www.igj.nl/actueel/nieuws/2024/07/03/inzage-in-patientendossiers-co-med-mogelijk). Dit heeft erin geresulteerd dat op dit moment inzage en overdracht van patiëntendossiers mogelijk is. De inspectie heeft daarnaast een aantal professionals aangewezen om inzage en overdracht mogelijk te maken binnen het noodscenario van de zorgverzekeraars. Door het grote aantal patiënten en structurele oplossingen die al zijn gerealiseerd op sommige locaties worden veel verzoeken tot overdracht gedaan. Daarbij dient een toestemmingsformulier van de patiënt te worden overgelegd. Er wordt hard gewerkt om de gevraagde dossiers zo spoedig mogelijk over te dragen. De IGJ heeft mij laten weten dat zij deze situatie dagelijks monitort om de toegang tot huisartsenzorg te garanderen.
Kunt u toelichten of de verplichte overdracht van patiëntengegevens inmiddels geregeld is? Zo nee, waarom niet en welke stappen kunt u ondernemen om dit alsnog te bespoedigen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat inmiddels voor iedere patiënt een vervangende huisarts is geregeld? Zo ja, hoe is dit momenteel ingeregeld? Zo nee, waarom niet?2
De NZa heeft mij laten weten dat in iedere regio met een Co-Med praktijk zorgverzekeraars, regionale huisartsenorganisaties en lokale huisartsen actief samenwerken aan de tijdelijke oplossing zodat zorg voor patiënten met een zorgvraag beschikbaar blijft. De oplossing verschilt per regio. In sommige regio’s wordt de oplossing geboden door lokale huisartsen, in andere regio’s wordt de oplossing geboden door Arene samen met lokale huisartsen. Er wordt op dit moment door betrokken partijen hard gewerkt aan een structurele oplossing in samenspraak met de curator.
Gaat u ervoor zorgen dat iedereen in Nederland fysiek bij een huisarts terecht kan en niet alleen afhankelijk is van een digitale huisarts? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland toegang heeft tot een huisarts in de buurt. Het aantal huisartsen is de afgelopen jaren toegenomen, maar deze toename zie ik niet terug in het aantal praktijk houdende huisartsen. Ik wil daarom stimuleren dat huisartsen zoveel mogelijk werken met een vaste patiëntenpopulatie, door onder andere het aantrekkelijker maken van het praktijkhouderschap. Daarnaast zet ik mij in lijn met het hoofdlijnenakkoord in op een sterke, brede eerstelijnszorg. Dit is belangrijk om bijvoorbeeld de administratieve lasten bij zorgaanbieders te verlagen zodat zij zich meer kunnen richten op de zorgverlening. Digitale levering van zorg biedt soms ook kansen, maar dit kan nooit het primaire en enige uitgangspunt zijn. Met de ruimte die ontstaat door het inzetten van digitale middelen kunnen we juist ook ruimte creëren voor een fysiek bezoek aan de huisarts wanneer dat nodig is.
Bent u bereid om met voorrang te kijken naar het stimuleren van het praktijkhouderschap voor huisartsen? Zo nee, waarom niet?
Een vaste arts-patiëntrelatie leidt tot de beste kwaliteit van (huisartsen)zorg, een hogere levensverwachting en minder doorverwijzingen naar de tweedelijnszorg. Daarom vind ik het belangrijk dat iedereen in Nederland een vaste huisarts heeft. Het praktijkhouderschap is een mooie vorm om een vaste arts-patiëntrelatie in te vullen, maar dit kan ook met een huisarts in loondienst. Ik zal mij inzetten om, samen met alle partijen in het veld, deze vaste relatie tussen huisarts en patiënt te bevorderen, door onder andere het praktijkhouderschap aantrekkelijker te maken.
Kunt u garanderen dat mensen zonder emailadres ook zorg kunnen krijgen? Zo ja, waaruit blijkt dit dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4 verschilt het tijdelijke noodplan per regio. Arene is daarbij een belangrijke partij die zorg op afstand biedt en samenwerkt met lokale huisartsen die fysiek onderzoek kunnen doen als dat nodig is. Arene maakt daarbij gebruik van een app waarbij het van belang is dat de zorgvrager over een e-mailadres beschikt. Het team van assistenten van Arene is echter ook telefonisch bereikbaar. Het telefoonnummer is te vinden op de speciale website die Arene heeft opgezet voor patiënten van Co-Med.
Deelt u de mening dat telefonische of digitale consulten geen vervanging mogen zijn van reguliere zorg? Zo nee, waarom niet?
In de eerstelijn kunnen digitale hulpmiddelen ingezet worden waar dit van meerwaarde is en op zo’n manier dat de kwaliteit en de kernwaarden van zorg geborgd blijven. Het is aan de zorgaanbieder, in overleg met de patiënt, in welke vorm zij zorg leveren. Een telefonisch of andere vorm van digitaal consult kan onderdeel zijn van dit arsenaal. Dit is ook in lijn met de afspraken in de visie eerstelijnszorg 2030 en in het IZA. Passende inzet van digitalisering kan in voorkomende gevallen de dienstverlening richting patiënten verbeteren en vergemakkelijken maar ook de druk op de huisarts verlichten, zeker bij laagcomplexe zorgvragen, maar het kan nooit het primaire en enige uitgangspunt zijn.
Het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als harde voorwaarde bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraken |
|
Geert Gabriëls (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dirk Beljaarts (minister economische zaken) (PvdV), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Chris Jansen (PVV) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten hoe de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers systematisch wordt meegenomen in de maatwerkafspraken, zoals staat omschreven in de brief van het kabinet (Kamerstuk 28 089, nr. 318) over de uitvoering van motie Thijssen c.s. over het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond een harde voorwaarde laten zijn in de onderhandelingen (Kamerstuk 28 089, nr. 307)?
De gezondheid van omwonenden, werknemers, en oud-werknemers is een integraal onderdeel van de maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland (TSN). Uitgangspunt hierbij is dat de impact van TSN op de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers, zowel in termen van schadelijke emissies als hinder, zo snel en zo ver mogelijk wordt geminimaliseerd1. Deze vermindering van schadelijke impact moet bovendien goed gemeten en gecontroleerd worden. Er is door het vorige kabinet dan ook specifiek gekozen om in te zetten op de verduurzamingsvariant met versnelde overlastreductie2. Bij het tot stand komen van het onderhandelingsmandaat zijn de aanbevelingen van de Expertgroep Gezondheid IJmond expliciet meegenomen in de afweging. Gezien de vertrouwelijkheid van het mandaat en de onderhandelingen is de Kamer tijdens de vertrouwelijke technische briefings van 16 mei en 2 juli jl. nader geïnformeerd over de onderhandelingsinzet.
In de Joint Letter of Intent zal een separate paragraaf over gezondheid opgenomen worden, waarin duidelijke afspraken over gezondheidsverbeteringen worden vastgelegd, onder andere op basis van het advies van de Expertgroep. De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen, middels vertrouwelijke technische briefings. Daarnaast zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat, en daarmee dus ook het resultaat op het gebied van de verbetering van de gezondheid, onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting.
Kunt u toelichten in hoeverre dit een aanvullende actie is naar aanleiding van de motie Thijssen c.s.?
Zoals aangegeven in de brief als reactie op de motie Thijssen c.s.3, vond het kabinet het advies van de Expertgroep al zodanig belangrijk dat zij de aanbevelingen van de Expertgroep Gezondheid IJmond al expliciet had meegenomen in de afweging bij het vaststellen van het mandaat. Op basis van dit mandaat worden momenteel de onderhandelingen gevoerd, waarbij de zaken die de Kamer van belang vindt zo goed mogelijk worden meegenomen.
Klopt het dat het voornemen uit de brief dat er een paragraaf over gezondheid wordt opgenomen in de Joint Letter of Intent, waarin duidelijke afspraken over gezondheidsverbeteringen worden vastgelegd, «onder andere op basis van het advies van de Expertgroep» al was toegezegd en dat dit dus geen aanvullende actie is naar aanleiding van de motie Thijssen c.s.?
Het vorige kabinet was op basis van het advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond al voornemens een paragraaf over gezondheid op te nemen. Ook het huidige kabinet voelt zich in dit voornemen gesteund door de motie-Thijssen c.s. en zal een dergelijke paragraaf dus ook als integraal onderdeel van de Joint Letter of Intent opnemen.
Klopt het dat het inzetten op «versnellingsopties» zodat ook ruim vóór 2030 verbeteringen optreden in luchtkwaliteit en gezondheidseffecten, het zo snel mogelijk sluiten van Kooksfabriek 2 en de realisatie van overkappingen al de inzet was van het kabinet en dat dit dus geen aanvullende maatregelen zijn op basis van de aangenomen motie?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat, nu het kabinet heeft aangegeven dat met de Gezondheidseffectrapportage(GER) begonnen is en de expertgroep gezondheid IJmond heeft aangegeven dat er het eerste kwartaal van 2025, de GER in het eerste kwartaal volgend jaar wordt opgeleverd?
Het kabinet spant zich in om de GER zo snel mogelijk uit te voeren, maar aangezien deze niet eerder is uitgevoerd en de methodiek momenteel wordt ontwikkeld, kan nog niet met zekerheid gezegd worden wanneer de GER wordt opgeleverd. Op dit moment wordt in overleg met de Expertgroep en het RIVM gewerkt aan een methodisch kader voor de GER. De volgende stap is het uitvoeren van de GER. Voor het uitvoeren van de GER zijn inzichten uit het milieueffectrapport (MER) nodig. Het MER zal naar verwachting eind dit jaar of begin volgend jaar worden opgeleverd. Afhankelijk van de methodiek en de kwaliteit en volledigheid van het MER zal de uitvoering van de GER hierna nog 3 tot 6 maanden duren waardoor oplevering op dit moment in de eerste helft van 2025 verwacht wordt.
Kunt u de opdracht aan de expertgroep gezondheid IJmond met de Kamer delen?
Het instellingsbesluit van de Expertgroep Gezondheid IJmond is openbaar te raadplegen4 en via de brief van 9 januari 2024 aan de Kamer gezonden5. Als bijlage bij deze beantwoording treft u de opdracht nogmaals aan.
U schrijft dat wordt «bezien» hoe de World Health Organization (WHO) 2021-advieswaarden «meegenomen kunnen worden»; betekent dit dat de aanbeveling van de Expertgroep, namelijk om vanuit het voorzorgprincipe de WHO-richtlijnen uit 2021 als leidend te beschouwen bij in de maatwerkafspraken, niet als harde voorwaarden wordt meegenomen?
De WHO-advieswaarden gaan over concentraties in de buitenlucht. De concentraties van stoffen in een specifieke omgeving worden bepaald door verschillende invloeden. In de IJmond zijn er naast verschillende lokale bronnen die bijdragen aan de concentraties ook bronnen (ver) buiten het gebied die de achtergrondconcentraties beïnvloeden. Naast de invloed van de lokale industrie (waaronder TSN), valt hierbij te denken aan onder andere weg- en luchtverkeer en houtstook. Om specifieke omgevingswaarden te bereiken is de invloed van al deze verschillende bronnen van belang. Het advies van de Expertgroep is dus ook niet om de omgevingswaarden aan één bedrijf op te leggen, maar deze als leidend te beschouwen in de te maken afspraken.
Eerder in de brief van 19 juli is al aangegeven dat het op korte termijn behalen van de WHO 2021 advieswaarden in de IJmond ingrijpende maatregelen zou vereisen6. Naar aanleiding van de motie-Thijssen c.s. heeft het RIVM gekeken of de WHO 2021 advieswaarden in 2030 of 2035 behaald zouden kunnen worden in de IJmond indien TSN in deze jaren nul fijnstof uitstoot zou hebben.
De conclusie van het RIVM is dat zelfs als TSN haar uitstoot van fijnstof tot nul zou kunnen terugbrengen, de advieswaarden alsnog niet gehaald zullen worden7. Onze inzet is om de fijnstofbijdrage van TSN fors te verlagen en daarmee een flinke stap richting het in de toekomst behalen van de WHO 2021 advieswaarden mogelijk te maken. Naast de acties bij TSN is het dus ook nodig om bredere inzet te plegen om in de toekomst de omgevingswaarden te behalen. In juli van dit jaar is de Kamer geïnformeerd over een onderzoek van CE Delft met mogelijke aanvullende maatregelen8.
Er worden dus geen aanvullende maatregelen genomen op basis van de aangenomen motie?
Zoals aangegeven in de brief als reactie op de motie Thijssen c.s.9, vond het kabinet het advies van de Expertgroep al zodanig belangrijk dat zij de aanbevelingen van de Expertgroep Gezondheid IJmond al expliciet had meegenomen in de afweging bij het vaststellen van het mandaat. Op basis van dit mandaat worden momenteel de onderhandelingen gevoerd, waarbij de zaken die de Kamer van belang vindt zo goed mogelijk worden meegenomen. Gezien de vertrouwelijkheid van het mandaat en de onderhandelingen bent u tijdens de vertrouwelijke technische briefings van 16 mei en 2 juli jl. nader geïnformeerd over de onderhandelingsinzet.
Op het moment dat er nieuwe adviezen van de Expertgroep zullen komen zal het kabinet bekijken of en hoe deze adviezen geïmplementeerd kunnen worden. Aangezien de inhoud van deze adviezen op dit moment nog niet bekend is, kan daar nu nog niet op vooruitgelopen worden.
Hoe gaat u precies invulling geven aan het advies van de expertgroep gezondheid IJmond, die aangeeft dat zij na het opstellen van de Gezondheidseffectrapportage adviezen kunnen geven om gezondheid een volwaardige plaats te even zodat er voldoende bescherming van de gezondheid van de bevolking van de IJmond zal zijn en dat dit meegenomen kan worden in de vergunningsverlening en de maatwerkafspraken?
Er worden afspraken gemaakt op basis van het mandaat en hierin wordt gezondheid integraal meegenomen. Of en hoe toekomstige adviezen daar binnen passen, dan wel of er op basis van die toekomstige adviezen bepaalde additionele acties nodig zijn, is nog niet te voorspellen omdat de inhoud van deze adviezen nog niet bekend is.
Gaat u dit wellicht doen door de expertgroep te vragen om eerder dit advies uit te brengen? Of door de maatwerkafspraken met vier maanden te vertragen? Of door in de maatwerkafspraken af te spreken dat na het sluiten van de maatwerkafspraken en na het uitbrengen van het advies van de expertgroep, dit advies alsnog zal worden overgenomen in de maatwerkafspraken en additionele afspraken gemaakt worden? Bent u het ermee eens dat dit additioneel is ten opzichte van eerdere Kamerbrieven en de toezeggingen van het kabinet?
Het kabinet doet meerdere dingen. We blijven voortdurend in contact met de Expertgroep om lopende zaken mee te nemen. In het najaar zal de Expertgroep met haar tweede advies komen. De expertgroep heeft aangegeven dat dit advies in elk geval een nadere toelichting op het door hun geadviseerde instrument GER zal bevatten. In vraag 5 is het proces om tot de uitvoering van de GER te komen toegelicht.
De suggestie om de maatwerkafspraken te vertragen is ook tijdens het debat van 28 mei jl. aan de orde gekomen. Daar is ook toegelicht waarom dit onwenselijk wordt geacht. Het standpunt daarop is niet veranderd. De onderhandelingen vinden nu plaats, en afwachten tot de GER is uitgevoerd is en de Expertgroep daaropvolgend een advies heeft uitgebracht zou vertraging van circa 6 maanden tot een jaar kunnen opleveren. De Expertgroep adviseert zowel in haar eerste verschenen advies als tijdens de technische briefing van 22 mei jl. om juist tempo te maken en op korte termijn gezondheidswinst te behalen (door het maken van een maatwerkafspraak met TSN). Door in te zetten op het zo spoedig mogelijk van een afspraak wordt uitvoering gegeven aan dit advies.
Uiteraard wordt tijdens de onderhandelingen de informatie die op dat moment bekend is waar mogelijk meegenomen. Daarnaast wordt ervoor gezorgd dat, mede op aandringen van de Kamer, er harde toetsbare afspraken met betrekking tot gezondheid gemaakt zullen worden. Met de maatwerkafspraak wordt ingezet op een eerste stap voor de verduurzaming en verbetering van de leefomgeving in de eerste fase tot 2030. Dat in de jaren daaropvolgend met de inzichten die dan beschikbaar komen wellicht vervolgafspraken nodig zijn, is denkbaar. Maar hierop kan nu nog niet vooruitgelopen worden.
Kunt u alle documenten en correspondentie over dit onderwerp tussen het Ministerie van Economische Zaken (EZK), het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), de expertgroep, omwonenden, de provincie Noord-Holland, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de omgevingsdiensten, zoals ook opgevraagd via de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat, delen? Kunt u die stukken ons per ommegaande doen toekomen?
Veel van de documenten en correspondentie bevatten informatie die de onderhandelingspositie van de Staat kunnen benadelen. Om die reden is de Kamer, in aanvulling op openbare kamerbrieven en openbare debatten, vertrouwelijk geïnformeerd tijdens vertrouwelijke technische briefings op 16 mei en 2 juli jl en zijn bepaalde stukken al eerder vertrouwelijk ter inzage gelegd.
Graag horen we van u hoe we invulling kunnen geven aan uw vraag, bijvoorbeeld door het verstrekken van specifieke informatie tijdens een volgende technische briefing of het vertrouwelijk ter inzage leggen van specifieke stukken.
Kunt u deze vragen zonder uitstel beantwoorden aangezien de onderhandelingen met Tata Steel in volle gang zijn?
Ten gevolge van het zomerreces heeft de benodigde afstemming met de Provincie Noord-Holland, het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport meer tijd in beslag genomen. Om die reden is het helaas niet gelukt om de vragen binnen de gebruikelijke tijd te beantwoorden.
Het nieuws dat omwonenden van zware industrie structureel hogere zorgkosten hebben |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Chris Jansen (PVV), Fleur Agema (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (PVV) |
|
|
|
|
Wat is uw eerste reactie op de uitkomsten van het RTL-onderzoek en de constatering dat zorgkosten 145 euro hoger zijn in de buurt van zware industrie?
Het is begrijpelijk dat de inwoners van deze gebieden erg kunnen schrikken van dit artikel. Het idee dat wonen in de nabijheid van industrie zo veel verschil kan uitmaken voor je gezondheid, is een naar idee en, voor de gemiddelde Nederlander gaat het niet om kleine bedragen. Toch zijn er ook enkele opmerkingen te plaatsen bij het artikel. Gezondheid wordt bepaald door een combinatie van persoonsgebonden factoren, leefstijl en gewoonten en leef-, woon- en werkomgeving. Zie hiervoor de factsheet «Impactvolle determinanten van gezondheid» van het RIVM1. De hogere zorgkosten zijn daarom, zoals het artikel zelf ook aangeeft, niet direct te koppelen aan de industrie. Dat de industrie invloed kan hebben op de gezondheid van omwonenden is echter wel bekend en blijkt onder andere uit het RIVM onderzoek over Tata Steel2. Dat is voor het kabinet dan ook een aansporing om te werken aan het verder verbeteren van de leefomgeving voor omwonenden van de industrie. Dit wordt onder andere gedaan met de Actieagenda Industrie en Omwonenden die specifiek ten doel heeft om de gezondheid van omwonenden van de industrie beter te beschermen3.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van dit onderzoek zeer zorgelijk zijn?
Ja en nee. Wij hadden deze vergelijking niet eerder gezien, maar wij wisten wel dat zorgkosten verschillen tussen gemeenten en regio’s, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Ziet u dit bericht ook als wederom een signaal dat omwonenden van zware industrie zich terecht zorgen maken om hun gezondheid?
Zie het antwoord op vraag 1.
Heeft u op dit moment landelijk inzicht in de gezondheid van omwonenden van zware industrie? Zo ja, kunt u dit zowel uitgedrukt in verloren levensjaren, verloren kwalitatief gezonde levens jaren en in zorgkosten met de Kamer delen? Zo niet, bent u bereid om aanvullend onderzoek te doen en op basis daarvan de Kamer te informeren over de drie eerdergenoemde punten?
Nee, dergelijk inzicht speciaal voor omwonenden van de industrie bestaat niet en dit eventuele verband is ook niet zomaar aan te tonen, omdat het afhangt van veel factoren.
Er is heel veel informatie beschikbaar over gezondheid en zorgkosten in Nederland, maar niet specifiek over de gebieden die RTL Nieuws gebruikt heeft voor haar onderzoek. Op de Volksgezondheid en Zorg Info-website (www.vzinfo.nl) is voor allerlei gezondheidsaspecten en zorgkosten inzichtelijk hoe gemeenten of GGD-regio’s daar relatief op scoren.
In antwoord op de vraag of er bereidheid is om aanvullend onderzoek te doen, er is naar aanleiding van het eerder gepubliceerde OVV-rapport al het nodige in gang gezet. Het RIVM is op verschillende manieren bij de Actieagenda Industrie en Omwonenden betrokken. Een dergelijk onderzoek is reeds uitgevoerd voor het gebied rondom Tata Steel4.
De Actieagenda kondigt een verkenning aan naar de behoeften en mogelijkheden van gezondheidsonderzoek bij Chemours en rond de Westerschelde en een vergelijkbaar onderzoek bij het bedrijfscluster Chemelot door het RIVM. Die verkenningen moeten beter inzicht geven in de mogelijkheden om vragen van omwonenden met betrekking tot hun gezondheid te beantwoorden. De resultaten van de verkenningen bij Chemours en de Westerschelde, en Chemelot worden verwacht in het najaar, respectievelijk volgend jaar. Hiernaast wordt door het Ministerie van IenW in samenwerking met het Ministerie van VWS onderzocht wat de mogelijkheden zijn om gezondheid een meer volwaardige plaats te geven bij beslissingen van de overheid, bijvoorbeeld bij het verlenen van vergunningen in het kader van de omgevingswet.
In dit kader is als eerste stap aan het RIVM gevraagd om een methodologie te ontwikkelen voor een GezondheidsEffectRapportage (GER) voor Tata Steel naar aanleiding van de discussie met de Kamer over het advies van de Expertgroep IJmond.5
Ook wordt het instrument van de GER als mogelijkheid voor het kunnen meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de omgevingswet onderzocht, in lijn met de hierover aangenomen motie van het lid Gabriëls.6
Hierbij wordt echter nog niet specifiek naar zorgkosten gekeken. Naar aanleiding van de berichtgeving van RTL is inmiddels aan het onderzoeksbureau gevraagd om in de mogelijkheden voor het meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de Omgevingswet ook een methode voor het meewegen van gezondheidskosten uit te werken. Op deze manier kunnen bevoegde gezagen mogelijk met behulp van een eenduidige onderzoeksmethode de gezondheidseffecten- en kosten in kaart brengen.
Bent u bereid om vervolgonderzoek te doen op basis van de uitkomsten van het RTL-onderzoek? Zo ja, wie zal dit onderzoek uitvoeren en wanneer zal de Kamer naar verwachting de resultaten ontvangen? Zo niet, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van alle ziektebeelden en aandoeningen die vaker voorkomen in gevallen van luchtvervuiling door zware industrie?
De bijdrage van industrie aan luchtvervuiling kan bestaan uit stoffen die zijn opgenomen in de Luchtkwaliteitsrichtlijn (o.a. fijnstof, stikstofdioxide en zwaveldioxide) en uit Zeer Zorgwekkende Stoffen (zoals PFAS, PAKs en bepaalde zware metalen). De mogelijke gezondheidsgevolgen verschillen per stof en mate en vorm van blootstelling. Eerder heeft het RIVM becijfert dat luchtvervuiling uit de industrie voor 12% bijdraagt aan de negatieve gezondheidseffecten uit binnenlandse bronnen7. Andere belangrijke bronnen zijn het verkeer, de landbouw en houtstook. Het is niet mogelijk om een overzicht te geven van alle ziektebeelden en aandoeningen die vaker zouden kunnen voorkomen bij de industrie, omdat deze per stof en blootstellingroute kunnen verschillen. Naast gezondheidsgevolgen van schadelijke emissies, kunnen mensen overigens ook gezondheidsgevolgen ondervinden als gevolg van langdurige overlast door geluid, geur, en trillingen. Bij de bescherming van de gezondheid moet daarom rekening worden gehouden met de stapeling van gezondheidsrisico’s.
Kunt u een overzicht geven van alle ziektebeelden en aandoeningen die vaker voorkomen in gevallen van PFAS-vervuiling?
De risico’s voor de gezondheid ten gevolge van PFAS worden beschreven op de website van het RIVM8. PFAS worden in verband gebracht met effecten op het immuunsysteem, cholesterol in het bloed, effecten op de lever en nier- en testiskanker.
Welke juridische mogelijkheden heeft u om bedrijven die voldoen aan hun vergunning te dwingen tot verlaging van hun uitstoot wanneer de luchtkwaliteit in een dat gebied niet voldoen aan de daarvoor vastgestelde normen voor de luchtkwaliteit?
Dit betreft de situatie dat er sprake is van een verleende vergunning en reeds bestaande rechten van bedrijven. De bevoegdheid tot ambtshalve wijziging van de vergunning ligt bij provincies en gemeenten. Zij zijn bevoegd gezag voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor bedrijven. Bij hun beoordeling toetsen zij zowel aan de (algemene) regels, als aan de omgevingswaarden.
Wanneer een omgevingswaarde dreigt te worden overschreden, moet het bevoegd gezag een programma opstellen. In dit programma zijn maatregelen opgenomen waarmee de omgevingswaarde gehaald kunnen worden.
Deelt u de mening dat het huidige stelsel van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving onvoldoende in staat is om omwonenden te beschermen tegen de schadelijke uitstoot van zware in industrie? Zo ja, welke concrete actie gaan we zien vanuit dit nieuwe kabinet? Zo nee, Waarom niet?
Naar aanleiding van het OVV-rapport Industrie en Omwonenden is aangegeven dat bedrijven steeds nadrukkelijker aandacht hebben voor een gezonde en veilige leefomgeving, maar dat dit nog niet volstaat. Om deze reden is de Actieagenda Industrie en Omwonenden opgesteld en op 15 maart 2024 aan uw Kamer gezonden. De achterliggende gedachte van deze agenda is dat gezondheid volwaardig en ook als sturend principe moet worden meegenomen bij het ontwikkelen en afwegen van industrie- en milieubeleid.
Daarnaast is recent de Richtlijn Industriële Emissies herzien die strengere eisen met zich meebrengt voor het verlenen van vergunningen aan de (zware) industrie. Deze Richtlijn zal zo snel mogelijk worden geïmplementeerd en daarna zullen bevoegde gezagen moeten werken conform deze eisen. In het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) wordt tot 1 oktober a.s. gewerkt aan de versterking van het VTH-stelsel. Ook na deze datum werken alle partijen in het VTH-stelsel samen om de producten van het IBP VTH te implementeren en borgen. In de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel van 27 juni jl. staat de meest actuele stand van zaken van de voortgang van de versterking van het VTH-stelsel9.
Heeft u inzicht in de totale effecten van de uitstoot door zware industrie voor onze natuur (water, bodem, lucht ect.), constaterende dat de aanwezigheid van zware industrie naast schade aan onze gezondheid ook schade aanbrengt aan de natuur?
Als het gaat over uitstoot met invloed op de natuur is een van de meest invloedrijke stoffen stikstof. Wanneer er sprake is van overbelasting met stikstof, kan natuurkwaliteit aangetast worden door de verzurende en vermestende werking. De stikstofdepositie in Nederlandse natuur wordt jaarlijks gerapporteerd in de «Monitor stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden».10 Daarin is te vinden dat, van de Nederlandse bronnen, het grootste deel van de depositie afkomstig is van de landbouw (44%), gevolgd door mobiliteit (10%) en de sectoren huishoudens, diensten, en bouw (6%). De industrie, inclusief de energiesector, levert een bijdrage van 2 procent. Daarnaast zijn er emissies en lozingen van andere stoffen die invloed hebben op de natuur, zoals de uitstoot van zware metalen en andere giftige stoffen. De regelgeving is er op gericht de uitstoot van deze stoffen te voorkomen (zoals het toelatingsregime voor chemische stoffen onder REACH), of, als dat niet kan, te minimaliseren.
Deelt u de mening dat een duurzame toekomst voor de industrie zowel inhoudt dat de industrie klimaatneutraal wordt, als dat de industrie stopt met het uitstoten van stoffen die schadelijk zijn voor de omwonenden? Zo ja, hoe neemt u dit mee in de maatwerkaanpak voor de industrie?
Ja. In Europees verband is afgesproken dat de industrie, net als andere sectoren zoals landbouw en mobiliteit op termijn ook moet bewegen naar een uitstoot van gevaarlijke stoffen die niet schadelijk is voor de gezondheid van omwonenden. Conform dat doel moet de lucht-, water- en bodemverontreiniging in Europa in 2050 teruggedrongen zijn tot niveaus die niet schadelijk zijn voor de gezondheid en natuurlijke ecosystemen. Het toewerken naar een gezonde leefomgeving is ook een onderdeel van de maatwerkaanpak en vindt derhalve ook zijn plek in de maatwerkafspraken. Uw kamer kan hierover meer lezen in het hiervoor gepubliceerde afwegingskader11.
In dit afwegingskader is aangegeven dat het van belang is dat met de maatwerkafspraken wordt gewerkt aan een groene, gezonde en toekomstbestendige industrie in de toekomst. Een gezonde leefomgeving is een schone en veilige leefomgeving waarin de druk op gezondheid door vervuiling en overlast zo laag mogelijk is, die als prettig wordt ervaren en die uitnodigt tot gezond gedrag. Per bedrijf wordt bekeken wat de belangrijkste knelpunten en mogelijkheden met betrekking tot de gezonde leefomgeving zijn die aan de orde zouden moeten komen bij het maken van maatwerkafspraken.
Op welke manier gaat u opvolging geven aan de motie-Hagen over in de maatwerkafspraken met Tata concrete en juridisch afdwingbare afspraken maken over het zo snel mogelijk uitfaseren van de meest vervuilende onderdelen en de motie-Hagen over in de maatwerkafspraken met Tata concrete juridisch afdwingbare eisen ten aanzien van gezondheidswinst opnemen?1, 2
Zoals recent met de Kamer is gedeeld, is het uitgangspunt dat alleen overheidssteun wordt gegeven aan Tata Steel Nederland als er harde afdwingbare prestatieafspraken zijn gemaakt over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies14. Op dit moment zijn de onderhandelingen met het bedrijf gaande. Uw Kamer is recent vertrouwelijk geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen.
Het bericht ‘Fysiotherapeuten rennen het vak uit’ en het onderzoek van Fysiovakbond FDV. |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Heeft u het bericht «Fysiotherapeuten rennen het vak uit» en het onderzoek van de Fysiovakbond FDV gelezen en wat is uw reactie hierop?1, 2
Ja. Paramedici, waaronder fysiotherapeuten, leveren een belangrijke bijdrage aan de zorg voor patiënten. In de beantwoording van de verdere vragen geef ik mijn uitgebreidere reactie.
Wat is uw verklaring voor het feit dat 65% van de fysiotherapeuten overweegt om de eerstelijnszorg te verlaten? Welke maatregelen lopen er nu om dit te voorkomen? En welke éxtra maatregelen gaat u nemen om deze hoge uitstroom helemaal te stoppen?»
Ik vind het ook zorgelijk dat een aanzienlijk deel van de groep fysiotherapeuten overweegt om de eerstelijnszorg te verlaten. Ik ga daarbij uit van het onderzoek van de fysiovakbond FDV en volg de verklaringen die daarin naar voren komen waarom fysiotherapeuten overwegen te stoppen met werken in de eerstelijnszorg. Daarmee constateer ik ook dat het zorgelijk is dat een aanzienlijk deel van de groep fysiotherapeuten overweegt om de eerstelijnszorg te verlaten. Dat mogen we niet laten gebeuren. We hebben alle zorgprofessionals hard nodig om de zorg nu en in de toekomst toegankelijk te houden.
Er is een samenhangend pakket van maatregelen nodig die eraan bijdragen dat fysiotherapeuten in de eerstelijnszorg willen en blijven werken. Dat heeft de toenmalige Minister voor Medische Zorg toegelicht in de Kamerbrief «Ontwikkelingen fysiotherapie en oefentherapie»3. In deze Kamerbrief is onder andere ingegaan op de ontwikkelingen rondom het Kwaliteitskader fysiotherapie en oefentherapie, meer fysiotherapie en oefentherapie vergoeden uit het basispakket, het verbeteren van de organisatiegraad in de eerstelijnszorg en de mogelijkheid van gezamenlijk contracteren. Via deze maatregelen werk ik gezamenlijk met de paramedische sector door aan het versterken van de eerstelijnszorg omdat ik dat van groot belang vind.
Ik benadruk dat paramedici, waaronder fysiotherapeuten, een belangrijke rol hebben in de (uitwerking van) de Visie eerstelijnszorg 2030. Met name als het gaat om het bevorderen van de dagelijkse kwaliteit van leven van patiënten, het ontlasten van de huisartsen en andere zorgverleners, en het overnemen van zorg uit de tweedelijnszorg. De aanspraak op fysio- en oefentherapie moet hierbij passen. Het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg heeft grote prioriteit. In het Hoofdlijnenakkoord staat dat ingezet wordt op het aantrekkelijker maken om in de zorg te werken. Bijvoorbeeld door de beperking van regeldruk en van administratieve lasten. Hoe dit concreet vorm gaat krijgen, wordt nader uitgewerkt in het Regeerprogramma.
Deelt u de mening dat het kabinet een verantwoordelijkheid heeft richting eerstelijnsfysiotherapeuten en dat daarbij hoort dat er moet worden gekeken naar wat nodig is om de hoge uitstroom te voorkomen? Zo ja, waarom blijkt dit vooralsnog niet?
Het kabinet heeft een verantwoordelijkheid om het aantrekkelijk te maken in de zorg werken. We hebben alle zorgprofessionals hard nodig om de zorg nu en in de toekomst toegankelijk te houden. Hoe de inzet van het kabinet hierop concreet vorm gaat krijgen, wordt nader uitgewerkt in het Regeerprogramma. Het is wel primair een verantwoordelijkheid van werkgevers om ervoor te zorgen dat zij voldoende personeel weten aan te trekken én te behouden. Een passende vergoeding en juiste arbeidsvoorwaarden zijn daar belangrijke elementen in. Arbeidsvoorwaarden zijn onderdeel van de cao-onderhandelingen waar het Ministerie van VWS geen partij in is (zie ook het antwoord op vraag 8). Waar het gaat om een passende vergoeding verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat fysiotherapeuten in de eerstelijnszorg 35% tot 42% minder salaris verdienen dan fysiotherapeuten buiten de eerstelijnszorg? Zo ja, wat bent u van plan om hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het niet wenselijk dat er grote verschillen zijn in de salarissen binnen en buiten de eerstelijnszorg, gezien het belang van een sterke eerstelijnszorg voor patiënten. Ik ken de redenen voor de salarisverschillen tussen fysiotherapeuten in en buiten de eerstelijnszorg niet. Salarisonderhandelingen zijn primair een kwestie zijn tussen werkgevers en werknemers. Ik heb daar als Staatssecretaris geen rol in of betrokkenheid bij. Het resultaat moet uiteraard eerlijk en redelijk zijn voor alle partijen, ook de eerstelijnsfysiotherapeuten, zodat de zorg een aantrekkelijke sector blijft om in te werken.
Wat vindt u een redelijk tarief voor eerstelijnsfysiotherapeuten, zonder dat u in het antwoord verwijst naar de «betrokken partners»? Wat is uw reactie op het onafhankelijk onderzoek dat is gedaan door Gupta waaruit blijkt dat het tarief 34 euro per behandeling zou moeten zijn, wat gecorrigeerd naar inflatiecijfers inmiddels 45 euro is, maar de tarieven in werkelijkheid 20% lager zijn?3
Ik vind het belangrijk dat er sprake is van een gezonde en toekomstbestendige sector. Passende contractering en binnen die afspraken ook de totstandkoming van redelijke tarieven helpen hierbij. In deze sector gelden vrije tarieven en is het dus aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om tot een redelijk tarief te komen. Wat een redelijk tarief is voor eerstelijnsfysiotherapeuten is niet aan mij om te bepalen. De zorgverzekeraars hebben zorgplicht voor de eerstelijnsfysiotherapie die onder het basispakket valt en moeten voldoende kwalitatief goede zorg inkopen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt hier toezicht op. Ik heb geen signalen van de NZa dat de zorgverzekeraars op dit moment niet voldoen aan hun zorgplicht.
Deelt u de mening dat de huidige tarieven voor eerstelijnsfysiotherapeuten te laag zijn waardoor het onmogelijk is om te zorgen voor goede arbeidsvoorwaarden voor fysiotherapeuten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan om hieraan te doen?
Ik ben van mening dat het onderhandelingsproces open en eerlijk moet verlopen en resulteren in een eerlijke afspiegeling van de wederzijdse belangen van beide partijen. De arbeidsvoorwaarden worden vervolgens vastgesteld door onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Of de huidige tarieven, die tot stand zijn gekomen uit het onderhandelingsproces met de zorgverzekeraars, te laag worden vastgesteld kan ik niet beoordelen. Het is aan mij om actie te ondernemen als de zorgverzekeraar niet voldoet aan zijn zorgplicht en daardoor verzekerde zorg onvoldoende toegankelijk is. De NZa houdt hier toezicht op. Zoals ik aangaf in de beantwoording op vraag 5, ontvang ik geen signalen van de NZa dat momenteel niet aan de zorgplicht wordt voldaan.
Ik vind het van belang dat er sprake is van een gezonde sector, waar het voor werknemers en praktijkhouders aantrekkelijk is om in te werken. Ik heb ook richting de zorgverzekeraars aangegeven dat ik belang hecht aan een toekomstbestendige paramedische sector en hierover graag ook met hen en alle partijen in gesprek blijf. Ik ga daarom met de NZa in overleg of het zinvol is om onderzoek te doen naar het functioneren van de markt voor fysiotherapie op de langere termijn. De uitkomsten van dit overleg zal ik betrekken bij de brief die door de toenmalige Minister voor Medische Zorg is toegezegd tijdens het commissiedebat Zorgverzekeringsstelsel van 19 juni 2024.
Bent u bereid extra geld uit te trekken voor de eerstelijnsfysiotherapeuten waarin een belangrijk gedeelte van dit tarief geoormerkt wordt? Zo nee, waarom niet?
Voor de basisverzekerde paramedische zorg5 is ruim € 1,1 miljard voor 2024 beschikbaar gesteld in het macrobudgettair kader paramedische zorg. Het beschikbare kader groeit daarbij elk jaar met beschikbare middelen voor volumegroei (groeiruimte) en loon- en prijsbijstelling. Verder gelden er voor de fysiotherapie, zoals eerder benoemd, vrije tarieven, ter onderhandeling tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Ik kan geen (gedeelte van dit) tarief oormerken.
Bent u betrokken bij de eerdere Cao-onderhandelingen? Met welke betrokken partijen heeft u contact gehad afgelopen tijd? Kun u alle onderliggende stukken hiervan naar de Kamer sturen?
Het Ministerie van VWS is niet betrokken (geweest) bij cao-onderhandelingen over een nieuwe cao voor eerstelijnsfysiotherapeuten en heeft geen contact gehad met betrokken partijen over de cao. Op grond van internationale verdragen6 mag het Ministerie van VWS zich ook niet bemoeien met deze cao-onderhandelingen. Er zijn dus ook geen onderliggende stukken om te verzenden naar uw Kamer.
Erkent u dat de eerstelijnsfysiotherapie duurdere en complexere ziekenhuiszorg ontlast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom worden fysiotherapeuten hier dan onvoldoende voor beloond?
Er zijn patiënten met zorgvragen voor wie de eerstelijnsfysiotherapie passender is dan tweedelijnszorg. Er zijn de afgelopen jaren meerdere onderzoeken gedaan naar het substitutiepotentieel van fysio- en oefentherapie.
Momenteel is de huidige aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapeutische zorg beperkt. Het Ministerie van VWS heeft het Zorginstituut Nederland verzocht te adviseren over een geschikte vormgeving van de aanspraak op eerstelijns fysio- en oefentherapie in de basisverzekering, daarbij rekening houdend met de uitgangspunten van passende zorg. Eind 2024 brengt het Zorginstituut het eindadvies uit van het traject «Naar en passende aanspraak fysio- en oefentherapie» (PAFOZ).
Daarnaast is passende contractering van belang. Het is, zoals gezegd, niet aan mij om te beoordelen of de huidige tarieven voor eerstelijnsfysiotherapeuten te laag zijn. De zorgverzekeraars hebben voor de eerstelijnsfysiotherapie die onder het basispakket vallen zorgplicht en moeten voldoende kwalitatief goede zorg inkopen. De NZa houdt hier toezicht op.
Wat zijn de kosten per jaar die door de goede zorg van eerstelijnsfysiotherapeuten «bespaard worden» door te voorkomen dat er bij patiënten later duurdere ziekenhuiszorg nodig is?
Een totaaloverzicht van deze kosten (of gegevens daarover) zijn mij niet bekend. Wel zijn mij kosten bekend voor specifieke aandoeningen. Voor patiënten met een gescheurde voorste kruisband of een gescheurde meniscus verwacht het Zorginstituut Nederland dat door de inzet van eerstelijns fysio- en oefentherapie maximaal € 34,7 miljoen per jaar bespaard kan worden als deze zorg wordt toegevoegd aan het basispakket7. In 2021 heeft het Zorginstituut Nederland geëvalueerd hoeveel kosten bespaard worden sinds gesuperviseerde oefentherapie bij perifeer arterieel vaatlijden in stadium 2 Fontaine per 2017 is toegevoegd aan het basispakket. Dit is € 21,5 miljoen per jaar8. Equalis heeft in 2021 het substitutiepotentieel van fysio- en oefentherapie onderzocht bij een vijftal aandoeningen, en schat het substitutiepotentieel van deze aandoeningen in tussen de € 14,– miljoen en € 71,– miljoen per jaar9. Zekerheidshalve geef ik aan dat de hier genoemde bedragen niet bij elkaar opgeteld kunnen worden, omdat zowel Equalis als het Zorginstituut Nederland deels dezelfde aandoeningen heeft onderzocht, zoals voorste kruisbandletsel en meniscusletsel.
Wat vindt u van het huidige proces van onderhandelen tussen zorgverzekeraars en fysiotherapeuten over de contracten? Bent u het met de Fysiovakbond FDV eens dat dit vaak neerkomt voor praktijkhouders op «tekenen bij het kruisje»?
Ik begrijp de problematiek van de onderhandeling tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars. De ideale situatie zou zijn dat er maatwerk in de contractering is, waarbij voldoende aandacht is voor de wensen van elke individuele zorgaanbieder. In de praktijk is het echter onmogelijk, gezien het aantal zorgaanbieders, voor een zorgverzekeraar om met elke afzonderlijke zorgaanbieder maatwerkafspraken te maken. Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat de markten die gekenmerkt worden door relatief veel kleine zorgaanbieders ook als volwaardige partner meedoen in de gesprekken over de waarden en toekomstbestendigheid van de eerstelijnszorg en dat dit ook vertaald wordt in de contracten. In dat kader heeft de NZa de «Handvatten Contractering en Transparantie gecontracteerde zorg» opgesteld waarin ook wordt ingegaan op digitale contractering. De NZa zal deze handvatten nog verder aanscherpen. Bovendien ga ik met de NZa in overleg of het zinvol is om onderzoek te doen naar het functioneren van de markt voor fysiotherapie op de langere termijn. Ook wordt, samen met de Autoriteit Consument en Markt (ACM), gekeken naar de mogelijkheden om gezamenlijk te contracteren binnen de kaders van de mededingingsregels. Daarnaast vind ik het van belang dat kleine zorgaanbieders goed vertegenwoordigd zijn op regionale en landelijke tafels. In dat kader is vanuit de Visie op de eerstelijnszorg 2030 aandacht voor de organisatiegraad van (kleine) zorgaanbieders in een gefragmenteerd zorglandschap en wordt ingezet op het versterken van samenwerking op wijk- en regioniveau.
Welke oplossingen ziet u om dit in de toekomst te voorkomen dat fysiotherapeuten onder druk worden gezet door zorgverzekeraars? Deelt u de mening dat een oplossing onmogelijk kan werken zonder de macht van zorgverzekeraars in te krimpen?
Eerlijke en scherpe onderhandelingen leveren het beste resultaat op voor de verzekerde, zowel in termen van toegankelijkheid, betaalbaarheid als kwaliteit. Zowel zorgverzekeraars, werkgevers als werknemers moeten hier hun best voor doen. Daarvoor is contractering met oog voor voldoende kwalitatieve zorg van belang. Als Staatssecretaris kan en zal ik geen van de partijen bevoordelen of beperken. Dit zou de dynamiek van de onderhandelingen verstoren en van invloed zijn op de resultaten van de contractonderhandelingen en daarmee de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de zorg niet verbeteren.
Erkent u dat deze problemen bij fysiotherapeuten onlosmakelijk verbonden zijn met ons huidige stelsel waarin zoveel mogelijk behandelingen wordt beloond in plaats van een systeem waar goede zorg voor de patiënt voorop staat? Bent u bereid om te kijken hoe dit kan veranderen?
Ik vind goede en passende zorgverlening van groot belang. Goede zorg voor de patiënt is een belangrijk uitgangspunt van ons zorgstelsel. Daar past zoveel mogelijk behandelen niet altijd bij. Daarbij erken ik dat de huidige bekostiging, waarin fysiotherapeuten beloond worden per behandeling, mogelijk niet de juiste prikkels bevat om altijd passende zorg te leveren. De NZa ziet bundelbekostiging10 als een veelbelovend alternatief voor de huidige bekostiging11 om passende zorg meer te faciliteren en stimuleren. Daarom heeft de NZa samen met het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), de Stichting Keurmerk Fysiotherapie (SKF), Vereniging van Oefentherapeuten, Cesar en Mensendieck (VvOCM), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Patiëntenfederatie (PFN) en het Longfonds de mogelijkheden verkend van een bekostigingsexperiment voor fysio- en oefentherapie bij COPD. Dit experiment heeft als doel om te onderzoeken of bundelbekostiging passende zorg meer stimuleert dan de huidige bekostiging. In de brief van 20 juni 202412 heeft de toenmalige Minister voor Medische Zorg aangekondigd voornemens te zijn om de NZa opdracht te geven voor een vijfjarig bekostigingsexperiment en deze per 1 januari 2025 te introduceren. Dit voornemen deel ik, want met dit experiment worden stappen gezet in het verder realiseren van passende fysio- en oefentherapeutische zorg. Op basis van de evaluatie van het experiment kan bekeken worden of bundelbekostiging voor meer fysio- en oefentherapeutische zorg een passendere bekostigingsvorm dan de huidige bekostiging kan zijn.
Vindt u het wenselijk dat fysiotherapeutwerknemers gemiddeld 9% van hun tijd (3.6 uur per week) onbetaald werken? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het is aan werkgevers en werknemers om samen een passende oplossing voor dit probleem te vinden. Als Staatssecretaris is het niet mijn taak om mij hierin te mengen. Volgens de wet (artikel 8 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml)) dient een werknemer per gewerkt uur ten minste het minimumuurloon te ontvangen. Ook per gewerkt overuur dient minimaal het wettelijk minimumuurloon betaald te worden (artikel 13a Wml). Hierop kan de Arbeidsinspectie handhavend optreden. In de cao kunnen afwijkende of aanvullende afspraken gemaakt worden over de verloning van overwerk.
Welke sancties zijn er wanneer blijkt dat eerstelijnsfysiotherapeuten onder het wettelijk minimum verdienen? Heeft u – net als de fysiovakbond FDV – berichten dat dit afgelopen jaar is gebeurd? Welk gevolg is hieraan gegeven?
Als werkgevers hun werknemers minder betalen dan het wettelijk minimumloon kan de Nederlandse Arbeidsinspectie een boete opleggen. De Arbeidsinspectie liet mij weten het afgelopen jaar geen meldingen te hebben ontvangen van betalingen onder het wettelijk minimumloon aan fysiotherapiewerknemers. In het geval van onderbetaling is het eveneens mogelijk voor de werknemer om zich tot de rechter te wenden.
Welke sancties zijn er wanneer blijkt dat van het loon van fysio-werknemers werkgeverslasten worden ingehouden, aangezien dit wettelijk niet is toegestaan? Heeft u – net als de fysiovakbond FDV – berichten dat dit afgelopen jaar is gebeurd? Welk gevolg is hieraan gegeven?
In de eerstelijns fysiotherapie komt het voor dat werknemers een variabel all-in-loon ontvangen. De loonkosten voor de werkgever bedragen dan een afgesproken deel van de door de werknemer gerealiseerde omzet. Werkgeverslasten kunnen bij de berekening van het all-in-loon worden ingehouden op deze omzet als dit zo is afgesproken in de arbeidsovereenkomst.
Het is op grond van de artikelen 20 en 125 van de Wet financiering sociale verzekeringen niet toegestaan om werkgeverslasten, voor zover deze betrekking hebben op premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, in te houden op het loon. Ieder contractuele bepaling waarin van het verhaalsverbod wordt afgeweken, is wettelijk gezien nietig. Daarnaast bevat de Wet financiering sociale verzekeringen een strafbepaling voor gevallen waarin in strijd met het verhaalsverbod wordt gehandeld op basis waarvan een hechtenis of een boete kan worden opgelegd.
De Nederlandse Arbeidsinspectie liet mij weten het afgelopen jaar geen meldingen te hebben ontvangen van onjuiste inhoudingen werkgeverslasten op loonbetalingen aan fysiotherapiewerknemers. Zelf heb ik hier ook geen berichten over ontvangen.
Vindt u het wenselijk dat fysio-werknemers hun vakantiedagen niet krijgen doorbetaald? Zo nee, wat bent u van plan hieraan te gaan doen?
Het is onwenselijk als werknemers niet het loon krijgen waar zij recht op hebben. Aangezien ik geen inzicht heb in de individuele arbeidsvoorwaarden van fysiotherapiewerknemers, ga ik bij de beantwoording in op de situatie waarbij er geen sprake is van een «all-in loon» en de situatie waarbij dit wel het geval is.
Wanneer er geen all-in loon is afgesproken, leidt het niet betalen van loon aan werknemers die opgebouwde vakantiedagen opnemen tot strijdigheid met artikel 7:639 van het Burgerlijk Wetboek. In dit artikel is kort gezegd geregeld dat werknemers recht op loon hebben wanneer zij opgebouwde vakantiedagen opnemen. Volgens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) dienen periodes waarover de werknemer geen arbeid verricht maar toch wettelijk recht heeft op loon, zoals het recht op loondoorbetaling tijdens (boven)wettelijke vakantiedagen, als arbeidsduur te worden aangemerkt (artikel 5a, eerste lid, Wml). De werknemer heeft dus ten aanzien van (boven)wettelijke vakantiedagen recht op ten minste het wettelijk minimumloon. Indien een werkgever over de vakantieperiode toch het loon inhoudt, is het aan de werknemer om hierin (juridische) stappen te ondernemen. Zo kan de werknemer de werkgever schriftelijk vorderen het achterstallige loon uit te betalen. Als betaling dan nog uitblijft, kan de werknemer een gerechtelijke procedure starten om betaling af te dwingen.
In het geval van «all-in loon» wordt het brutoloon, inclusief de vakantietoeslag en vakantiedagen maandelijks gezamenlijk uitbetaald. Uitgangspunt in de rechtspraak is dat, gelet op het belang van de recuperatiefunctie van vakantie, het in beginsel niet mogelijk is om loon gedurende vakantiedagen in een «all-in loon» op te nemen. Dit is enkel toegestaan indien de betalingen ter verrekening van het loon voor een bepaalde vakantieperiode op een transparante en begrijpelijke wijze worden uitgevoerd. De bewijslast hiervoor ligt bij de werkgever.13Zo moet de arbeidsovereenkomst expliciet benoemen dat de waarde van de vakantiedagen maandelijks (met het gebruikelijke salaris) wordt uitbetaald. Ook is het mogelijk dat in de arbeidsovereenkomst wordt opgenomen welk deel van het loon is bedoeld als (reservering voor) de uitbetaling van de vakantiedagen.14 Het is een onwenselijke situatie als de werkgever zich niet houdt aan de afspraken die zijn gemaakt rondom het betalen van het «all-in loon». Wanneer een dergelijke situatie zich toch voordoet kan de werknemer naar de rechter stappen en het achterstallige loon opeisen.
Wat vindt u ervan dat voor fysiotherapeuten een uitzondering geldt in de Wet Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden waardoor twee-derde van de fysiotherapeutwerknemers scholingskosten, die ze verplicht moeten maken om hun vak uit te kunnen oefenen, moet terugbetalen bij beëindiging van het contract? Bent u bereid te onderzoeken deze uitzondering ongedaan kan worden gemaakt?
Sinds de inwerkingtreding van de Implementatiewet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden kunnen werkgevers en werknemers alleen nog maar in bepaalde gevallen afspraken maken over het terugbetalen van scholingskosten bij beëindiging van het contract. Dit is alleen nog mogelijk indien het gaat om studiekosten die gemaakt zijn voor scholing die niet noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie. Dit volgt uit artikel 7:611a van het Burgerlijk Wetboek. Indien de scholing noodzakelijk is voor de functie, zijn afspraken over het terugbetalen van scholingskosten nietig. Van een uitzondering in de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden specifiek voor het beroep van fysiotherapeut is geen sprake.
Wel is het zo dat onder scholing die noodzakelijk is voor de functie in dit verband niet wordt verstaan beroepsopleidingen of opleidingen die verplicht zijn voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie. Voor deze beroepsopleidingen is de werkgever niet verplicht deze te betalen. Het gaat hier om de zogenoemde gereglementeerde beroepen waar ook het beroep fysiotherapeut onder valt.
Waarom is er niets opgenomen in het hoofdlijnenakkoord over fysiotherapie in het algemeen, en specifiek ook niets over de situatie van eerstelijnsfysiotherapeuten? Kunt u begrijpen dat – ondanks dat dit een hoofdlijnenakkoord is – het voor fysiotherapeuten voelt alsof het nieuwe kabinet deze problemen niet serieus neemt? Zo nee, waaruit zou dan blijkend dat dit kabinet fysiotherapeuten serieus neemt?
Het kabinet vindt een sterke eerstelijnszorg in de volle breedte van groot belang. Daarom is in het hoofdlijnenakkoord de versterking van de positie van de eerstelijnszorg opgenomen, waarbij ook de verbetering van de onderlinge samenwerking van onder meer de huisarts, wijkverpleging en van mantelzorgers belangrijk is. Dit vraagt om een brede aanpak in de eerste lijn, waarin ook de fysiotherapeut een onmisbare schakel is.
Problemen bij het aanvragen van de financiële ondersteuning voor zorgmedewerkers met post-COVID |
|
Jimmy Dijk , Julian Bushoff (PvdA) |
|
Conny Helder (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u net als de fracties van de SP en de PvdA signalen ontvangen dat mensen problemen ervaren bij het aanvragen van de financiële ondersteuning voor medewerkers met post-COVID? Zo nee, hoe verklaart u dat deze fracties deze signalen wel ontvangen?
Ik ben inderdaad op de hoogte van deze signalen. De meeste aanvragers hebben geen problemen ondervonden bij het indienen van hun aanvraag. Helaas geldt dat niet voor alle aanvragers en dat vind ik erg vervelend. De Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) heeft deze aanvragers zo goed mogelijk proberen te helpen door telefonisch ondersteuning te bieden. Daar waar het ging om aanvragers die minder digitaal vaardig waren heeft DUS-I zich extra ingezet. In de meeste gevallen lukte het de aanvrager toch een aanvraag in te dienen met behulp van een DUS-I medewerker of een derde (vriend, familie, begeleider). Aanvragers die er met de hulp van DUS-I of derde niet uitkwamen of grotere problemen ervaarden met hun DigiD, bijvoorbeeld omdat ze in het buitenland wonen, zijn in gelegenheid gesteld om in een beveiligde digitale omgeving alsnog stukken aan te leveren.
Wat is uw reactie op signalen van zorgmedewerkers met post-COVID over de uitvoeringsorganisatie Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) die afspraken niet nakomt, bijvoorbeeld door belafspraken niet na te komen of de termijnen waarop gereageerd zou moeten worden op bezwaren fors te overschrijden, terwijl aan de andere kant DUS-I wel van zorgmedewerkers verwacht dat ze alle stukken in een korte periode moeten opsturen en er voor hen helemaal geen mogelijkheden zijn om afspraken niet na te komen? Erkent u dat dit een oneerlijke verhouding is? Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Allereerst vind ik het jammer signalen te horen dat sommige zorgmedewerkers de uitvoering op deze manier ervaren hebben. Een gelijke persoonsgerichte behandeling is altijd het streven geweest evenals het handelen in het belang van de zorgmedewerker.
Ik erken dat er, zoals u ook benoemt, vragen zijn geweest die minder snel zijn afgehandeld dan andere vragen. De behandelaren bij DUS-I hadden, zeker in de eerste weken, te maken met veel vragen van aanvragers. DUS-I streeft dat de terugbelverzoeken zo snel mogelijk (binnen 24 uur, mits op werkdagen) worden afgehandeld. Indien de vraag complex van aard is, kan het zijn dat de beantwoording langer op zich laat wachten omdat de vraag in sommige gevallen intern besproken dient te worden. Transparantie hierover richting de aanvrager blijft echter belangrijk.
Op alle aanvragen heeft DUS-I binnen de wettelijke termijn van 13 weken besloten. Een aanvrager kan hier vervolgens tegen in bezwaar gaan. Tot mijn spijt is de behandeltermijn van deze bezwaarzaken in veel gevallen wel overschreden. Maar dit is een bewuste keuze geweest vanwege een wijziging van de Regeling tijdens de behandeltermijn. Op 26 april 20241 heeft het kabinet besloten om de Regeling uit te breiden voor zorgmedewerkers die ziek zijn gemeld in de periode van maart 2020 tot en met december 2020. Daarnaast is het bedrag verhoogd naar € 24.010. Deze aanpassingen zijn verwerkt in een wijziging van de Regeling. Deze wijziging van de Regeling bracht het positieve effect dat veel bezwaarzaken alsnog toegekend konden worden. Het had de voorkeur te wachten op de inwerkingtreding van de wijziging en deze bezwaarzaken in één keer af te ronden. Alternatief was geweest de bezwaarzaken ongegrond te verklaren, waarna de aanvrager na de inwerkingtreding van de wijziging opnieuw een aanvraag zou kunnen indienen. In het antwoord op vraag 3 licht ik de overige overschrijdingen graag toe.
De aanvraagperiode voor de vorige ronde was inderdaad kort met maar vier weken. De tweede aanvraagperiode is met twaalf weken een stuk ruimer. Een aanvrager mag ook een incomplete aanvraag doen. In beginsel krijgt een aanvrager twee weken de tijd om de aanvraag aan te vullen. De behandelaar bij DUS-I probeert telefonisch contact met aanvrager op te nemen om de aanvraag compleet te krijgen. Indien de aanvrager meer tijd nodig heeft om de benodigde stukken aan te leveren, wordt aanvrager hiertoe in gelegenheid gesteld. Ik deel dan ook niet uw mening dat er sprake is van een ongelijke verhouding.
Wat vindt u ervan dat het Ministerie van VWS meermaals de termijn overschrijdt waarin ze zouden moeten reageren op het bezwaar van zorgmedewerkers? Hoe gaat u dit in de tweede openstelling van de regeling voorkomen?
Ik betreur het dat het niet is gelukt tijdig te beslissen op alle bezwaarschriften die zijn binnengekomen. Mede gezien de schrijnende situaties waarin bezwaarden veelal verkeren. Daarom kan ik mij ook vinden in uw vraag. Ik span mij tot het uiterste in de nog resterende bezwaarschriften in overleg met bezwaarden zo spoedig mogelijk af te handelen.
De bezwaren worden op persoonlijke en zorgvuldige wijze door een bezwaarjurist afgehandeld en dat kost tijd. Er zijn 175 bezwaarschiften ontvangen van aanvragers. Deze bezwaarschriften zijn allemaal toegewezen aan een vaste behandelaar. Na de toewijzing aan een behandelaar is in alle gevallen telefonisch contact gezocht met de bezwaarmaker. Veelal is bezwaarmaker in die gesprekken meegenomen in de procedure en afhandeltermijn van het bezwaarschrift. Ik heb daarnaast bezwaarden in alle gevallen in de gelegenheid gesteld mondeling hun toelichting te geven in een hoorzitting. Daarbij hebben bezwaarden in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar in veel gevallen nadere stukken kunnen indienen. Daarnaast heb ik, zoals toegelicht bij vraag 2, bij de afhandeling van deze bezwaarschriften rekening willen houden met de gewijzigde Regeling die op 15 juni 2024 met terugwerkende kracht in werking is getreden. Tot slot is het
van belang dat bij de beoordeling voldoende aandacht is voor de evenredigheid en het uniform afdoen van bezwaren. Ook bij de tweede openstelling van de Regeling kies ik voor deze aanpak.
Vindt u het wenselijk dat zorgmedewerkers zelf juristen moeten inschakelen om bezwaar in te dienen? Zo nee, waarom gebeurt het dan?
Ik vind dat het aan de bezwaarde is om te bepalen of het wenselijk is zich bij te laten staan door een gemachtigde of zelf bezwaar in te dienen. Bij deze Regeling zie ik overigens dat het merendeel geen gebruik maakt van een gemachtigde. Waarom in sommige gevallen wel wordt gekozen voor een gemachtigde kan ik helaas niet beoordelen. Wel kan ik mij voorstellen, gezien de aard van deze Regeling, dat dit te maken kan hebben met het feit dat bezwaarden met langdurige post-COVID klachten zorgvuldig met hun energie moeten omgaan en de procedure om die reden liever uitbesteden.
Snapt u dat het voor zorgmedewerkers met post-COVID heel zwaar is om een juridisch traject in te gaan voor de financiële ondersteuning waar ze recht op hebben, maar steeds worden tegengewerkt door het Ministerie van VWS? Zo ja, waarom blijkt uw ministerie dan wel op deze manier te handelen?
Ja, ik begrijp heel goed dat het voor aanvragers zwaar kan zijn om een juridisch traject te starten en kan mij vinden in de scherpte van uw vraagstelling. Zeker omdat zij kampen met de grote gevolgen van hun langdurige post-COVID klachten. Ik deel uw mening alleen niet dat zij worden tegengewerkt door het Ministerie van VWS. Het is mijn streven om aanvragers zo goed als mogelijk te ondersteunen. In veel situaties is deze persoonlijke ondersteuning positief gewaardeerd. Ik weet alleen ook dat het in sommige situaties niet meteen goed is gegaan. Dat betreur ik ten zeerste. In deze beantwoording van uw Kamervragen zal ik ook aangeven hoe hiervan is geleerd.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om een specifieke groep zorgmedewerkers een eenmalige financiële ondersteuning te geven als gebaar ter erkenning van het ontstane leed. In de uitvoering wordt getoetst of een aanvraag voldoet aan de voorwaarden uit de Regeling. Bij een regeling voor een specifieke doelgroep is het onvermijdelijk dat aanvragen ook niet voldoen aan de voorwaarden. Het staat hen vrij om een juridisch traject te starten.
Bent u bereid de tweede openstelling van de regeling die start op 1 juli en stopt op 23 september 2024 te verlengen omdat dit zeer ongelukkig valt in verband met de zomerperiode? Zo nee, waarom niet?
De aanvraagperiode is met twaalf weken fors ruimer dan de vorige keer. Ook hoeft een aanvraag op 23 september 2024 niet compleet te zijn. Mocht een aanvrager problemen ondervinden met de deadline van 23 september 12:00 uur, dan adviseer ik om contact op te nemen met DUS-I. Zij zullen adviseren om het aanvraagformulier op de website van DUS-I in te sturen met de persoonsgegevens. Een zogenaamde pro-forma aanvraag. Op die manier is de aanvraag tijdig verstuurd en kan DUS-I de aanvraag verder in behandeling nemen. Een beoordelaar zal dan contact opnemen met de aanvrager om de aanvraag verder in behandeling te nemen en de mogelijkheid te geven de aanvraag aan te vullen.
Bent u op de hoogte van het feit dat documenten worden verwijderd uit dossiers van zorgmedewerkers of in sommige gevallen zelfs hele dossiers (tijdelijk) lijken te zijn verdwenen? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, hoe verklaart u dat zorgmedewerkers dit wel ervaren? Bent u bereid onderzoek te doen naar de oorzaak hiervan en ervoor te zorgen dat dit niet meer gebeurt?
Met het verwijderen van of het verdwenen zijn van dossiers ben ik niet bekend. De situatie die hier wordt geschetst lijkt betrekking te hebben tot een nieuw burgerportaal dat onder grote tijdsdruk ingericht moest worden. Om het portaal optimaal te laten werken, werd er gaandeweg het proces verbeterd en getest. Op sommige momenten betekende dit dat een dossier tijdelijk niet zichtbaar was. Maar er is nooit een dossier kwijtgeraakt of een document verwijderd. Ik betreur dat sommige aanvragers hier last van hadden. Het portaal is inmiddels, in het kader van de heropening van het aanvraagloket, op al deze vlakken verbeterd en werkt naar behoren. Er zijn geen klachten meer bij DUS-I bekend.
Bent u ermee bekend dat sommige zorgmedewerkers de officiële reden van afwijzing telefonisch te horen krijgen, en deze reden niet in het online DUS-I dossier te vinden is vanwege «ICT-problemen»? Hoe verklaart u dit? Is dit volgens de afgesproken richtlijnen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik ben op de hoogte dat sommige aanvragers niet de gehele beschikking in het portaal konden zien. Dit hebben meerdere aanvragers telefonisch teruggegeven aan medewerkers van DUS-I. Het bleek uiteindelijk te liggen aan verouderde software van de aanvragers. Het probleem is uiteindelijk opgelost door aanvragers te adviseren om het document eerst op te slaan. Indien dit niet lukte, werd de beschikking per post verzonden.
Herkent u de signalen dat het voor veel zorgmedewerkers lastig is om een medische verklaring te ontvangen voor hun diagnose? Wat is volgens u de reden dat veel huisartsen dit weigeren of dit moeizaam verloopt? Bent u bereid het makkelijker te maken voor huisartsen om post-COVID vast te stellen zodat patiënten niet maanden bezig zijn om deze verklaring te ontvangen, bijvoorbeeld met ondersteuning vanuit C-support? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal en ik begrijp uw vraag. Het ging om enkele aanvragers die moeite hadden met het verkrijgen van een verklaring van hun arts. Dat kwam deels doordat artsen niet bereid waren om dergelijke verklaringen in te vullen. In die gevallen heeft DUS-I gezocht naar andere aangrijpingspunten in het dossier om te kunnen beoordelen of inderdaad sprake was van langdurige post-COVID klachten. Enkel in het geval dat een arts nadrukkelijk aangaf dat geen sprake was van langdurige post-COVID klachten, is een aanvraag afgewezen. Daarvoor waren onvoldoende gronden om toch toe te kennen.
De verklaring van de arts is overigens alleen noodzakelijk als uit het medisch onderzoeksverslag van het UWV niet blijkt dat er sprake is van langdurige post-COVID klachten. Veel aanvragers hadden daarom geen verklaring van hun arts nodig. Indien dat toch het geval was, dan had DUS-I op hun website een standaard format gepubliceerd en bevat de website informatie specifiek voor artsen. Op die manier wordt het voor aanvragers en artsen zo makkelijk mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt in de Regeling enkel de eis gesteld dat een arts BIG-geregistreerd moet zijn. Indien een aanvrager dat wenselijk vindt, dan kan hij of zij zich wellicht richten tot een arts bij C-support. Deze werkwijze heeft het Ministerie van VWS niet afgestemd met C-support.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er ook post-COVID specialisten komen die deze medische verklaring kunnen afgeven? En wat is de rol van de nog op te richten post-COVID klinieken hierin?
Zoals gezegd wordt in de Regeling alleen de eis gesteld dat een arts BIG-geregistreerd is. In de toekomst is het daarom denkbaar dat een aanvrager zich wendt tot de behandelend arts in de nog op te zetten post-COVID expertisecentra.
Waarom is er gekozen voor de begindatum van 1 maart 2020 om recht te hebben op de financiële ondersteuning, ondanks dat er gevallen bekend zijn van zorgmedewerkers die al eerder ziek zijn geworden, bijvoorbeeld op 29 februari? Kunt u aangeven of deze begindatum heeft geleid tot afwijzingen van compensatie? Zo ja, hoeveel afwijzingen? Kan er bij de beoordeling rekening worden gehouden met de incubatietijd waardoor medewerkers al eerder ziek zijn geworden?
De Afdeling Advisering van de Raad van State wijst nadrukkelijk op het belang van objectieve gronden voor de afbakening. Deze zijn in eerste instantie gevonden op basis van de afbakening van de eerste golf van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Uw Kamer heeft het amendement van het lid Bushoff c.s.2 aangenomen met het verzoek om de periode uit te breiden naar 1 maart 2020 tot en met december 2020. Dit verzoek tot afbakening is door het kabinet overgenomen.
Er zijn circa 5 aanvragen afgewezen met een ziektedatum vóór 1 maart 2020. De afwijzingen berustten niet alleen op de eerste ziektedag vóór het tijdvak. Andere redenen waren onder andere een werkgever of een functie die niet in de regeling was opgenomen.
Als laatste is het meenemen van de incubatietijd niet mogelijk, omdat deze verschilt van 2 dagen tot 14 dagen. De incubatietijd kan dus bij iedereen verschillend zijn.
Hoeveel aanvragen voor de financiële ondersteuning zijn er in totaal ingediend (de 434 toekenningen zijn ons bekend)? Hoeveel daarvan zijn er afgewezen? Hoeveel zorgmedewerkers zijn er daarna in bezwaar gegaan? Wat is de gemiddelde duur van het Ministerie van VWS waarin zij hebben gereageerd op het bezwaar? Hoe vaak is de maximale duur van 6 weken overschreden? Waarom lukt het niet om dit op tijd af te ronden?
Van de 806 aanvragen in de eerste ronde zijn er 372 afgewezen. Er zijn 175 bezwaarschiften ontvangen van zorgmedewerkers. De helft van deze bezwaren is inmiddels afgehandeld binnen de wettelijke termijn. Voor het resterende deel is veelal de termijn aangehouden in overleg met bezwaarde. De bezwaren worden op persoonlijke en zorgvuldige wijze door een bezwaarjurist afgehandeld en dat kost tijd. Ik heb dit nader toegelicht in mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Klopt het dat het team van DUS-I die de aanvragen beoordeeld de afgelopen tijd is teruggebracht van 30 naar 12 personen? Zo ja, wat is hiervoor de reden? Bent u van plan om dit team uit te breiden? Zo nee, waarom niet en hoe voorkomt u dat zorgmedewerkers straks lang op hun beoordeling moeten wachten?
Dat klopt. DUS-I heeft aanvankelijk een inschatting van 4.000 aanvragen gemaakt. Hier is de werving op gebaseerd. Met 806 aanvragen lag het werkelijk aantal ingediende aanvragen fors lager. Dit was de reden dat de uitvoering snel is overgegaan tot afschalen gelet op de uitvoeringskosten. Desalniettemin beschikte DUS-I over voldoende capaciteit om de aanvragen tijdig af te handelen. Alle aanvragen zijn binnen de wettelijke termijn van 13 weken behandeld. Voor de tweede aanvraagperiode is DUS-I wederom tijdig begonnen met de werving. Er is voldoende capaciteit om de aanvragen te behandelen.
Klopt het dat elke dossieraanvraag door vier personen wordt beoordeeld? Zo nee, hoe verklaart u dat wij deze signalen ontvangen? Zo ja, vind u dat dit vertrouwen uitstraalt richting zorgmedewerkers die buiten hun schuld om ziek zijn geworden? Erkent u dat het lijkt alsof dit voorkomt uit een angst voor «overcompensatie» terwijl zorgmedewerkers hier recht op hebben?
Het klopt dat het proces is ingericht dat er meer mensen naar een aanvraag kijken alvorens de beschikking wordt verzonden. Dit is inherent aan het subsidieproces en is noodzakelijk voor rechtmatige besteding van subsidiegelden. Uiteraard wordt de privacy van de aanvrager voldoende geborgd. Met deze inrichting streeft DUS-I naar hoge mate van zorgvuldigheid. Daarnaast is het beoordelen door meerdere personen ook in het belang van de aanvrager. In specifieke situaties en onder bijzondere omstandigheden mag afgeweken worden van de Regeling. Met deze inherente afwijkingsbevoegdheid moet zorgvuldig worden omgegaan met het oog op het gelijkheidsbeginsel. Daarom wordt dit door meerdere personen beoordeeld. De insteek is altijd om het maximale uit een aanvraag te halen. Door de toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid zijn meerdere aanvragen alsnog toegekend. Ik kan mij dan ook niet vinden in uw opmerking over angst voor overcompensatie.
Wat vindt u ervan dat er bij de aanvraag alleen om bepaalde pagina’s van het UWV-dossier wordt gevraagd, terwijl op die pagina’s niet altijd de benodigde informatie staat? Klopt het dat dat ook de reden van afwijzing kan zijn?
Het document dat in uw vraag naar voren komt is vermoedelijk het medisch onderzoeksverslag van het UWV. In eerste instantie is alleen de voorpagina en de pagina met de diagnose opgevraagd, omdat alleen deze informatie noodzakelijk was voor de beoordeling. In het medisch onderzoeksverslag staan bijzondere persoonsgegevens, namelijk medische gegevens. Volgens de Algemene verordening gegevensbescherming moet met deze bijzondere persoonsgegevens extra zorgvuldig worden omgegaan. Daarbij zijn noodzakelijkheid en zorgvuldigheid de uitgangspunten. Omdat alleen de eerste pagina relevant werd geacht voor de beoordeling van de aanvraag is ervoor gekozen de aanvrager op te roepen de resterende pagina’s achter wegen te laten. Dit was de meest zorgvuldige werkwijze.
In de uitvoering bleek dat er gevallen waren die in eerste instantie niet aan de voorwaarden van de Regeling voldeden, maar waarbij wel een indicatie aanwezig was dat deze binnen de doelgroep van de Regeling vielen. In die gevallen is de aanvrager gevraagd om extra informatie, die wellicht ook opgenomen was op de andere pagina’s van het medisch onderzoeksverslag.». Op basis van die extra informatie, e» met expliciete toestemming van de aanvrager om die informatie in te zien, kon de aanvraag dan alsnog worden toegekend. Deze oplossing heeft dan ook tot veel toekenningen geleid.
Uw redenering sluit dan ook aan op mijn eigen opvatting. DUS-I is, naar aanleiding van het meermaals voorkomen van deze situatie, alle dossiers langsgegaan om na te gaan of er een aanleiding was om extra informatie op te vragen. Helaas is er ten minste één casus bekend waarin deze aanvullende informatie niet is opgevraagd. De aanvraag is in eerste instantie helaas onterecht afgewezen. In bezwaar is gebleken dat in deze casus alsnog aan de voorwaarden van de Regeling werd voldaan.
Wat vindt u ervan dat aanvragen worden afgewezen omdat in de aanvraagprocedure niet wordt gevraagd wanneer men COVID heeft opgelopen en de pagina’s van het UWV-dossier waarin staat dat zorgmedewerkers besmet zijn geraakt in de eerste golf niet kunnen worden aangeleverd bij de aanvraagprocedure, ondanks dat zorgmedewerkers deze wel hebben? Wat vindt u ervan dat als blijkt dat dit de reden is tot afwijzing en door zorgmedewerkers onmiddellijk wordt aangegeven dat deze stukken er wél zijn, maar er niet naar werd gevraagd, deze niet meer kunnen worden aangeleverd?
Deze casus is bekend en ik betreur het verloop ten zeerste. In mijn antwoord op vraag 15 heb ik toegelicht waar dit is misgegaan. Voor de tweede aanvraagperiode is hiervan nadrukkelijk geleerd en onder andere naar aanleiding hiervan is de Regeling ook gewijzigd Aanvragers kunnen bij het indienen van hun aanvraag zelf aangeven dat de datum van de COVID-besmetting afwijkt van de eerste ziektedatum volgens het UWV. DUS-I zal contact opnemen met de aanvrager om de aanvraag dan verder in behandeling te nemen.
Hoe verklaart u dat zorgmedewerkers die de financiële tegemoetkoming aanvragen zich totaal niet herkennen in de passage uit uw brief «Uitvoeringsorganisatie DUS-I heeft zich tot het uiterste ingespannen om zoveel mogelijk ondersteuning en maatwerk te bieden richting aanvragers. Onderdeel van deze aanpak was onder andere veelvuldig telefonisch contact met de aanvrager om te begeleiden bij het aanleveren van de benodigde documenten»?
Allereerst betreur ik het te lezen dat zorgmedewerkers aan hebben gegeven zich niet te herkennen in de passage uit de brief. Over het algemeen is de persoonlijke aanpak van DUS-I door veel aanvragers nadrukkelijk wél gewaardeerd. Er zullen ongetwijfeld aanvragers zijn die een minder positieve ervaring hebben gehad. Dit hangt waarschijnlijk samen met de tijdsdruk waaronder de Regeling moest worden uitgevoerd. Het is tijdens de uitvoering altijd het streven geweest om telefonisch contact op de nemen met de zorgmedewerker als er meer informatie nodig was voor het compleet maken van een dossier en te begeleiden daar waar wenselijk. DUS-I streeft ernaar om de aanvrager zoveel mogelijk mee te nemen in de beoordeling van de aanvraag. DUS-I blijft hun werkwijze verder verbeteren met als doel de aanvrager persoonlijk en gericht te benaderen.
Deelt u de mening dat uit deze verhalen blijkt dat zorgmedewerkers zelf slecht contact krijgen met DUS-I en er onzorgvuldig wordt omgegaan met hun dossiers, maar zodra DUS-I iets nodig heeft, van hen wel verwacht wordt alles paraat te hebben op korte termijn? Wat zegt dit over de houding richting zorgmedewerkers die financiële compensatie aanvragen?
Nee, die mening deel ik niet. De aanvrager had op werkdagen de mogelijkheid om contact op te nemen met de behandelaar. In veel gevallen was er een directe lijn tussen de behandelaar en aanvrager. Daarnaast wat het algemeen telefoonnummer van DUS-I altijd bereikbaar. Indien wenselijk of noodzakelijk, werd de vraag van de aanvrager doorgezet naar de behandelaar. Alle schriftelijke vragen kwamen direct bij de behandelaren terecht.
Klopt het dat medewerkers die post-COVID op hebben gelopen tijdens hun werkzame leven maar inmiddels met pensioen zijn, geen recht hebben op de financiële compensatie? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Bent u bereid de compensatie ook mogelijk te maken voor deze groep?
In de recent verstuurde Commissiebrief waarin ik mijn reactie geef op een afwijzing van een aanvraag ga ik uitgebreid in op de situatie van aanvragers die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt binnen het verstrijken van hun wachttijd voor de WIA. Het klopt dat aanvragen zijn afgewezen als gevolg van het ontbreken van een WIA-beslissing of een vergelijkbaar document. In de situatie waarin een aanvrager binnen de wettelijke wachttijd van 104 weken de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, kan immers geen aanvraag voor een WIA-beoordeling worden gestart.
Dit eerder genomen besluit staat haaks op mijn bedoeling van de Regeling. Ik waardeer het dat u aandacht vraagt voor hun situatie. De voorwaarde uit de Regeling met betrekking tot de beoordeling van arbeidsongeschiktheid pakt voor aanvragers die tijdens de wachttijd de pensioengerechtigde leeftijd bereiken onevenredig uit. Vanuit de WIA is het voor hen niet mogelijk om zich te laten beoordelen op de eerdergenoemde voorwaarden uit de Regeling. Dat ligt buiten hun macht. Daarom pas ik om deze reden het evenredigheidbeginsel toe. Dit kan in deze specifieke omstandigheid waarin het besluit voor een of meer belanghebbenden haaks staat op het doel van de Regeling. Daarmee ben ik dus bereid om ook deze groep in aanmerking te laten komen voor de eenmalige financiële ondersteuning.
Waarom stelt u in antwoorden op Kamervragen dat DUS-I elke werkdag klaar staat om zorgmedewerkers te helpen met het indienen van een aanvraag, terwijl dat afgelopen periode niet is gebeurd? Welke signalen heeft u ontvangen dat dat tijdens de tweede openstelling beter gaat?
De afgelopen periode, en dan heb ik het over de periode van het sluiten van het aanvraagloket van de eerste aanvraagronde tot de heropening van het aanvraagloket op 1 juli 2024, was het niet mogelijk om een aanvraag in te dienen. Begeleiding hierbij heeft dan ook niet plaatsgevonden. Eventuele vragen over de wijzigingsregeling zijn, waar dat kon, per mail of telefonisch beantwoord en up-to-date informatie over de regeling en wijzigingsregeling was te vinden op de website van DUS-I.
Per 1 juli is het aanvraagloket weer opengesteld. Indien de aanvrager hulp nodig heeft bij de indiening van de aanvraag, kan contact worden opgenomen met een DUS-I. Ook staat veel informatie vermeld op website. Tot op heden zijn nog geen klachten binnengekomen over het indienen van aanvragen.
Het bericht ‘Zorginnovaties sneuvelen door financieringsregels’ |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Conny Helder (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zorginnovaties sneuvelen door financieringsregels» en wat uw reactie hierop?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat er in de toekomst een steeds belangrijkere rol voor preventie en E-health is weggelegd om de toenemende, en tevens veranderende, zorgvraag hoofd te kunnen bieden?
Ja, passende inzet van digitale zorg is cruciaal om zorg toegankelijk, van goede kwaliteit en betaalbaar te houden. Het voorkomen van zorg hoort daar ook bij.
Deelt u de mening dat e-health, dat zowel effectief is gebleken voor patiënten als kostenbesparend voor het collectief, zoals Vertigo Training en URinControl, gratis beschikbaar gesteld dienen te worden? Zo nee, wat is de redenering om dit niet gratis beschikbaar te stellen?
De apps Vertigo Training en URinControl zijn voorbeelden van digitale zorg waarvan het wenselijk lijkt dat deze breed beschikbaar is voor consumenten en breed worden gebruikt in het zorgveld. Over hoe te bereiken dat ontwikkelde effectieve digitale of hybride zorg sneller wordt opgeschaald zijn in het IZA afspraken gemaakt. Eén daarvan is de oprichting van Digizo.nu, dat is ingericht om samen opschaling en structurele implementatie te versnellen. Digizo.nu helpt bij het anders inrichten van (zorg)processen om efficiënter te werken door integratie van digitale en hybride toepassingen. Door zorgprocessen aan te passen met inzet van digitale toepassingen komt er meer tijd voor cliënten en patiënten en/of kunnen er meer mensen geholpen worden. Digizo.nu prioriteert, toetst en evalueert digitale toepassingen binnen deze getransformeerde processen. Bij het toetsen van de toepassingen wordt ook gekeken welke knelpunten voor opschaling er zijn. Dat kan ook bekostiging zijn, bijvoorbeeld omdat een toepassing als zelfzorg wordt gebruikt en het niet mogelijk is om de zorg te koppelen aan een individuele gebruiker en mede daardoor niet mogelijk om deze zorg vanuit de Zorgverzekeringswet te bekostigen. Voor die toepassing zal dan worden gekeken hoe bekostiging wel mogelijk is.
Voor systeemknelpunten kan de IZA-ondersteuningstructuur worden benut, waar geobjectiveerde knelpunten aangekaart en uitgewerkt kunnen worden. VWS, NZA, ZiNL, IGJ en ZonMw zijn als overheidspartijen betrokken bij deze structuur.
Initiatieven zoals Vertigo Training en URinControl kunnen zich bij Digizo.nu melden. URinControl heeft dat ook al gedaan, zo begrijp ik van Digizo.nu, Vertigo Training nog niet.
Kunt u de kostenbesparing van het gratis beschikbaar stellen van Vertigo Training en URinControl in kaart brengen? En dus ook welke kosten zijn gemoeid met het niet beschikbaar stellen van Vertigo Training en URinControl?
Ik beschik niet over de benodigde informatie daarvoor.
Kunt u in kaart brengen of er soortgelijke schrijnende gevallen als bij Vertigo Training en URinControl zijn? Dus of er andere effectieve hulpmiddelen zijn waar structurele implementatie ontbreekt?
Nee, ik heb geen compleet beeld van digitale toepassingen die niet structureel worden geïmplementeerd. Zoals aangegeven kunnen initiatiefnemers van digitale toepassingen zich bij Digizo.nu melden voor een toetsing van de zorgprocessen met digitale toepassingen. De 14 IZA partijen, waaronder de brancheverenigingen van de patiënten, zorgaanbieders en zorgprofessionals en de zorgverzekeraars/zorgkantoren en gemeenten (ZN/ VNG) zullen vervolgens een prioritering aanbrengen in de aangemelde processen. Zij selecteren die processen die optimaal bijdragen aan de toegankelijkheid van de zorg en ondersteuning in Nederland, met behoud van kwaliteit en betaalbaarheid.
Gaat u, gezien de effectiviteit, het kostenbesparende karakter en het belang van het breken van het taboe betreffende vrouwspecifieke aandoeningen, stappen ondernemen om Vertigo Training en URinControl in het bijzonder en soortgelijke behandelingen in het algemeen gratis beschikbaar te stellen? Zo ja, hoe gaat u het hoofdknelpunt, dat dat behandeling niet altijd volgt uit een behandelcontact met een zorgverlener, wegnemen?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven wordt op dit moment per geval gekeken worden hoe geobjectiveerde knelpunten voor opschaling kunnen worden opgelost.
Hoe kijkt u tegen de toegankelijkheid van E-health in het algemeen en die van Vertigo Training en URinControl in het bijzonder aan als het niet meer gratis beschikbaar is, vooral in het licht van de grote sociaaleconomische gezondheidsverschillen die in Nederland bestaan? Deelt u de zorg dat het dan niet meer toegankelijk is voor mensen met een kleine beurs die vaak al problemen heb?
Meer inzet van digitale zorg is nodig om de zorg toegankelijk, kwalitatief goed en betaalbaar te houden en het onbeheersbare arbeidstekort in 2033 af te wenden. Dit is des meer nodig voor mensen met een kleine beurs.
Hoe ziet u het niet gratis beschikbaar stellen van URinControl licht van de green deal duurzame zorg, gezien het feit dat deze tool kan voorkomen dat mensen incontinentie materiaal nodig hebben en zodoende veel afval bespaard? Druist het niet gratis beschikbaar stellen van URinControl niet in tegen de doelen van het kabinet om grondstofgebruik en restafval in de zorgsector terug te dringen?
URinControl sluit inderdaad aan bij de duurzaamheidsdoelen van de Green Deal Samen werken aan duurzame zorg (GDDZ 3.0), die zich richt op het terugdringen van grondstofgebruik en restafval in de zorgsector. VWS heeft via de Green Deal afspraken gemaakt met diverse partijen, waaronder zorgverzekeraars en ActiZ. Het is aan de ondertekenaars om te bepalen hoe ze de afgesproken doelen gaan halen.
Naast dit artikel ontvangt de GroenLinks-PvdA-fractie geluiden dat als er advies gevraagd wordt bij het adviesloket zorgvoorinnoveren.nl naar reeds uitgebreide wetenschappelijke onderzochte effectieve apps er geen antwoord komt of wordt teruggekoppeld wat recht doet aan het al reeds uitgevoerde effectiviteitsonderzoek, kunt u dit verklaren? En welke ruimte is er voor verbetering?
Zorgvoorinnoveren (een samenwerking tussen het Zorginstituut, Nza, Rvo, ZonMw en VWS) ondersteunt in opdracht van VWS zorginnovatoren en ontwikkelaars die vragen hebben over het zorginnovatieproces dat zij doorlopen. Zorgvoorinnoveren informeert, adviseert en verbindt. Zorgvoorinnoveren heeft niet als taak een inhoudelijke toetsing te doen, een oordeel te geven over wetenschappelijke toetsing of uitspraken te doen over toelating tot het pakket. Het inbedden van apps in processen van zorg en ondersteuning draagt bij aan het daadwerkelijk transformeren van deze processen. Daarvoor is Digizo.nu ingericht (zie vraag 5), waar gezamenlijk beoordeeld wordt of digitale zorgprocessen en de daartoe behorende apps bewezen effectief zijn. Ik zal met Zorgvoorinnoveren uw signaal bespreken zodat zij dit signaal kunnen gebruiken in de evaluatie en het verbeteren van hun ondersteuning passend bij hun taak.
Bij reclame van incontinentiemateriaal van commerciële partijen wordt niet gewezen op de mogelijkheid incontinentieklachten te stoppen of te verminderen, ziet u dit ook? Ziet u nog mogelijkheden om bedrijven te verplichten ook te wijzen op toegankelijke preventiemaatregelen? Hoe gaat u dit vorm geven?
Ik ben met u eens dat anders dan het behandelen, het voorkomen van incontinentie klachten de voorkeur verdient. Tegelijkertijd is het niet aan mij als Minister van VWS om in het huidige stelsel leveranciers van hulpmiddelen op enige wijze te verplichten in reclame uitingen aandacht te besteden aan preventie van in dit geval incontinentie. Wel vind ik het fijn om te zien dat verschillende leveranciers van incontinentiemateriaal, bijvoorbeeld TENA, Molicare, Seni, Attends, Absorin, op hun websites wel degelijk aandacht besteden aan preventie van en leefstijladviezen bij incontinentieklachten. Daarnaast is in de module incontinentie hulpmiddelen van het generiek kwaliteitskader hulpmiddelenzorg door partijen afgesproken dat patiënten extramuraal incontinentiemateriaal vergoed krijgen na contact met een continentieverpleegkundige van de leverancier. Deze kan patiënten ook doorverwijzen naar bijvoorbeeld een bekkenbodemfysiotherapeut.
Het bericht dat inspecties signaleren dat criminele netwerken de zorg hebben ontdekt |
|
Sarah Dobbe |
|
Robbert Dijkgraaf (D66), Conny Helder (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Criminele netwerken hebben de zorg ontdekt, signaleren inspecties»?1
Het bericht gaat over de verkenning «Er is meer aan de hand» van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO), de Inspectie van de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in samenwerking met de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)2. Het beeld dat uit die verkenning is gekomen, waaronder de toenemende verwevenheid met criminaliteit, vind ik zorgelijk.
Hoe bent u van plan om het toezicht op deze malafide bemiddelingsbureaus te verbeteren, gezien het feit dat uit de verkenning van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) blijkt dat er sprake is van een «toezichtsvacuüm»?2
Het klopt dat in de verkenning is gemeld dat toezicht niet in alle gevallen toereikend is. Op dit moment worden naar aanleiding van de verkenning en bijgevoegde notitie met diverse partijen gesprekken gevoerd over vervolgacties in bredere zin. Ik kan niet op de uitkomsten van deze gesprekken vooruitlopen. Uw Kamer zal hier dit najaar over worden geïnformeerd4. Het is overigens van belang dat zorgaanbieders zelf alert zijn op valse diploma’s, certificaten, erkenningen en ook Verklaringen omtrent het gedrag (VOG’s). Zij zijn immers eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Bij vermoedens van valsheid in geschrifte dienen zij aangifte te doen bij de politie en/of een melding te doen bij de IGJ.
In hoeverre zijn criminele netwerken ook betrokken bij het bepalen van indicaties?
Het is lastig hier met zekerheid iets over te zeggen. De Opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie heeft recent in haar jaarverslag 20235 aangegeven dat het strafrechtelijk onderzoeken van mogelijke valse indicaties complex is. De ontwikkelingen rondom het verschoningsrecht zijn daar mede debet aan en kunnen tot vertraging leiden in strafrechtelijke onderzoeken. Gesteld kan wel worden dat niet integere zorgaanbieders hierin willen en kunnen manipuleren. De Opsporingsdienst voert in opdracht van het Ministerie van VWS strafrechtelijke onderzoeken uit naar fraude met zorggelden. Ze ontving de afgelopen jaren veel signalen en meldingen over onterecht en onnodig hoge indicatiestellingen door wijkverpleegkundigen. Dan gaat het met name over zorgaanbieders in de wijkverpleging zonder contract bij een zorgverzekeraar of PGB-zorg in de wijkverpleging.
Zorgverzekeraars proberen vooral via de verzekeringsvoorwaarden risico’s op dit gebied te verkleinen door extra eisen te stellen bij indicatiestelling zoals bijvoorbeeld een machtigingsprocedure voordat een declaratie Wijkverpleging kan worden vergoed. Ook kennen we voor PGB-houders in de wijkverpleging een PGB Reglement per zorgverzekeraar en heeft de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland een normenkader opgesteld voor de indicatiestelling. Die wordt in het machtigingsproces ook als toetsingskader gehanteerd. Voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders wordt bijvoorbeeld kort gezegd geëist dat de indicatie wordt vastgesteld door een verpleegkundige die niet in dienst is bij de betrokken zorgaanbieder. Een zorgverzekeraar kan op afstand echter niet bepalen in hoeverre een dergelijke indicatiesteller volledig onafhankelijk van de zorgaanbieder opereert.
Bent u het ermee eens dat de grote afhankelijkheid van zzp’ers in de zorg (waarvan het grootste deel zich wel integer inzet voor de zorg) er ook voor zorgt dat dit soort criminele netwerken makkelijker kunnen opereren binnen de zorg?
Ik kan dit verband niet zo stellig leggen. Uit de verkenning blijkt dat de Inspecties een toenemende verwevenheid zien van zorg met criminaliteit en fraudenetwerken. De inspecties zien bijvoorbeeld het risico dat bemiddelingsbureaus die (al dan niet doelbewust) ongekwalificeerde en onbevoegde/onbekwame zzp’ers uitzenden bij zorgaanbieders en het risico dat diploma’s worden vervalst. Richting zorgaanbieders wordt dan ook benadrukt dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor zorgverleners die namens hen aan het werk zijn en dat het belangrijk is om diploma’s van zorgverleners te controleren in het diplomaregister van DUO. Blijft er ondanks de controle van diploma’s twijfel bestaan over de bekwaamheid van zorgverleners, dan is het belangrijk dat dit wordt gemeld bij de IGJ.
Zorginstellingen hebben behoefte aan een flexibele schil, bijvoorbeeld voor «piek, ziek en uniek» momenten. Echter in de praktijk zie ik dat zorginstellingen vaak noodgedwongen flexwerkers inzetten om de roosters gevuld te krijgen. Om deze vicieuze cirkel te doorbreken en de flexibele schil weer van toepassing te laten zijn voor «piek, ziek en uniek», heb ik diverse acties in gang gezet. De acties zijn gericht op het terugdringen van schijnzelfstandigheid van zzp’ers en een bewustwording rondom de gevolgen van de keuze voor zzp-schap. Met de acties rondom schijnzelfstandigheid en de bewustwordingscampagne wordt beoogd werkgevers en werkenden meer inzicht te geven in de diverse wettelijke verplichtingen met bijbehorende (financiële en fiscale) verantwoordelijkheden en de gevolgen voor personeel en organisatie, waarna zij beter in staat zijn om in gesprek tot de juiste inrichting van de arbeidsrelatie te komen. De verwachting is dat hierdoor het aantal schijnzelfstandigen in de zorg zal afnemen.
Koepelorganisaties van intermediairs erkennen dat voor hen ook een rol is weggelegd in de juiste inzet van zzp’ers in de zorg, en zijn bezig met de inrichting van een gedragscode die intermediairs sturing geeft in het inzetten van bekwame zzp’ers waardoor het risico op fraude zal afnemen.
Zorgaanbieders kunnen er voor kiezen om een flexpool in te richten zonder de inzet van intermediairs, zoals bijvoorbeeld bij het samenwerkingsverband FAIR Brabant. De samenwerkende zorginstellingen in Zuidoost-Brabant hebben in eigen beheer een coöperatie opgezet met een centraal, fysiek servicebureau. Om deel te kunnen nemen dienen zzp’ers hun CV, diploma’s, VOG en uittreksel van de KVK aan te leveren voor een controle, waardoor het risico op fraude wordt geminimaliseerd.
Zo ja, hoe bent u van plan deze overmatige afhankelijkheid terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat de mogelijkheden om winst te maken in de zorg ook de aantrekkingskracht van zorgfraude vergroot?
Nee, ik zie in het algemeen geen directe relatie tussen de mogelijkheid om winst uit te keren en de aantrekkingskracht van zorgfraude. Tegelijkertijd zie ik wel risico’s wanneer aan het realiseren van uitkeerbare winst een groter belang wordt gehecht dan aan de maatschappelijke belangen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg. Zorgaanbieders die frauduleus omgaan met zorggeld horen niet in de zorg thuis. Ik vind het daarom van belang dat zorgaanbieders in het kader van integere bedrijfsvoering verantwoord omgaan met keuzes rondom winstuitkering. Met het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel «Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders» wil ik de mogelijkheid creëren om voorwaarden aan winstuitkering te stellen voor die categorieën van zorgaanbieders die zijn uitgezonderd van het verbod op winstuitkering.
Zo ja, bent u bereid om de mogelijkheden om winst uit te keren dat is verdiend met geld dat bedoeld is voor de zorg fors terug te dringen?
In ons zorgstelsel is het de rol van zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten om bij de afspraken die zij met zorgaanbieders maken rekening te houden met de gevolgen voor overmatige winstuitkeringen. Het wettelijk terugdringen van de mogelijkheden tot winstuitkering, dan wel een wettelijke maximering zou ook juridisch zeer kwetsbaar zijn, onder meer gezien de inbreuk op het recht op eigendom op grond van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens6. Ik vind het wel wenselijk de mogelijkheid te creëren om voorwaarden aan winstuitkering te stellen middels het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel «Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders». Ik acht een dergelijke benadering meer in balans dan het beperken/maximaliseren van winstuitkering in de zorg.
Hoe bent u van plan de rol van marktwerking mee te nemen in de aanpak van deze zorgfraude, aangezien die onder andere leidt tot een onoverzichtelijke wildgroei aan zorgaanbieders, financiële prikkels voor zorgfraude door de mogelijkheid tot winstuitkering en een overmatige afhankelijkheid van uitzendbureaus en bemiddelingsbureaus?
Ongeacht hoe het zorgstelsel is ingericht, moeten we zorgfraude zo effectief mogelijk tegengaan. Iedere zorgaanbieder, ongeacht de financieringsvorm, dient zich te houden aan geldende wet- en regelgeving rondom kwaliteit en toegankelijkheid. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zien toe op naleving van deze regulering en kunnen handhaven als partijen zich niet aan de regels houden. Daarnaast zijn ook zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten verantwoordelijk voor het borgen van de toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van zorg door enerzijds hier inkoopafspraken over te maken, en anderzijds door rechtmatigheidscontroles uit te voeren. Dat neemt niet weg dat de aanpak van zorgfraude een belangrijk aandachtspunt is. Aanbieders die frauduleus omgaan met zorggeld horen niet thuis in de zorg. De afgelopen tijd is daarom samen met partijen in het veld gewerkt aan diverse maatregelen die de aanpak van zorgfraude moeten verbeteren, zoals het verbeteren van screening van zorgaanbieders, de effectievere aanpak van complexe netwerken in de wijkverpleging, de proeftuinen in Twente en Hart van Brabant, en de inzet van de IGJ en het OM op het gebied van diplomafraude en het vergroten van het bewustzijn bij werkgevers hoe ze daar zelf wat aan kunnen doen.
Wat is uw reactie op het nieuws dat inwoners van gebieden met zware industrie jaarlijks tot wel 315 euro meer dan gemiddeld kwijt zijn aan zorgkosten?1
Het is begrijpelijk dat de inwoners van deze gebieden erg kunnen schrikken van dit artikel. Het idee dat wonen in de nabijheid van industrie zo veel verschil kan uitmaken voor je gezondheid, is een naar idee en, voor de gemiddelde Nederlander gaat het niet om kleine bedragen. Toch zijn er ook enkele opmerkingen te plaatsen bij het artikel. Gezondheid wordt bepaald door een combinatie van persoonsgebonden factoren, leefstijl en gewoonten en leef-, woon- en werkomgeving. Zie hiervoor de factsheet «Impactvolle determinanten van gezondheid» van het RIVM2. De hogere zorgkosten zijn daarom, zoals het artikel zelf ook aangeeft, niet direct te koppelen aan de industrie. Dat de industrie invloed kan hebben op de gezondheid van omwonenden is echter wel bekend en blijkt onder andere uit het RIVM onderzoek over Tata Steel3. Dat is voor het kabinet dan ook een aansporing om te werken aan het verder verbeteren van de leefomgeving voor omwonenden van de industrie. Dit wordt onder andere gedaan met de Actieagenda Industrie en Omwonenden die specifiek ten doel heeft om de gezondheid van omwonenden van de industrie beter te beschermen4.
Wat gaat u doen om een halt toe te roepen aan deze ziekmakende industrie en de omwonenden hiervan beter te beschermen?
De Actieagenda Industrie en Omwonenden is specifiek opgezet om de gezondheid van omwonenden beter te beschermen naar aanleiding van de aanbevelingen in het gelijknamige rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV). Uiteraard lopen er ook andere initiatieven. Zo is het streven naar een gezonde leefomgeving bijvoorbeeld ook onderdeel van de maatwerkafspraken bij het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) om de grote industriële bedrijven sneller te laten verduurzamen en additionele CO2-reductie te bewerkstelligen. Verder wordt binnen het Impulsprogramma Chemische Stoffen een impuls gegeven aan het chemische stoffenbeleid en de uitvoering daarvan, en wordt in het kader van het interbestuurlijk programma versterking Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving-stelsel (IBP VTH) het VTH-stelsel versterkt. Ook provincies en gemeenten dragen bij aan het verbeteren van de leefomgeving bij bedrijven door het uitvoeren van hun vergunningverlenings-, toezichts- en handhavingstaken. Verder is een gezonde fysieke leefomgeving onderdeel van de beleidsagenda Health in all Policies die voor het einde van het jaar naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Hoe wordt de aanpak van vervuilende industrie verwerkt in de aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen?
Voor het bevorderen van gezondheid kijkt het kabinet breed naar mogelijke oorzaken. Mensen met een lager inkomen en een lagere opleiding leven gemiddeld korter en minder lang in goede gezondheid. Daar zijn verschillende oorzaken voor, zoals schulden, een ongezondere leefstijl en een ongezondere leefomgeving. Vaak gaat het bij gezondheidsachterstanden om een stapeling van meerdere oorzaken. Om die reden bevordert het kabinet Health in all Policies zodat er ook aandacht is voor gezondheid en gezondheidsverschillen op andere beleidsterreinen dan volksgezondheid, zoals ruimtelijke ordening, bestaanszekerheid en milieubeleid.
Verrast het u dat de zorgkosten bij omwonenden van industrie zeven procent hoger zijn dan gemiddeld?
Ja en nee. Wij hadden deze vergelijking niet eerder gezien, maar wij wisten wel dat zorgkosten verschillen tussen gemeenten en regio’s. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kan dit verschillende oorzaken hebben.
Welke lessen heeft u getrokken uit het onderzoek «Industrie en omwonenden»2 en hoe zijn deze volgens u van toepassing op de 13 gebieden uit het RTL-onderzoek?
Uit het OVV-rapport blijkt dat overheden er op basis van de huidige (milieu)wetgeving via het bestaande stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de praktijk nog onvoldoende in slagen om de gezondheid van omwonenden te beschermen. De OVV heeft een aantal aanbevelingen gedaan die zijn gericht op de bedrijven zelf, decentrale overheden en het Rijk. In de Kabinetsreactie op het rapport6 en in de Actieagenda Industrie en Omwonenden die op 15 maart is toegezonden aan uw Kamer, heeft het Kabinet aangegeven hoe de aanbevelingen van de Onderzoeksraad worden opgevolgd7.
Kunt u de reeds beschikbare informatie over de volksgezondheid in de betreffende gebieden delen met de Kamer en daarbij aangeven in hoeverre deze afwijkt van het landelijk gemiddelde?
Er is heel veel informatie beschikbaar over gezondheid en zorgkosten in Nederland, maar niet specifiek over de gebieden die RTL Nieuws gebruikt heeft voor haar onderzoek. Op de Volksgezondheid en Zorg Info-website (www.vzinfo.nl) kan voor allerlei gezondheidsaspecten en zorgkosten worden teruggevonden hoe gemeenten of GGD-regio’s daar relatief op scoren. Bijvoorbeeld de gemiddelde ervaren gezondheid, sterfte aan hart- en vaatziekten en het voorkomen van astma en kanker. Op deze website staat ook informatie per gemeente over onder andere luchtverontreiniging en geluidsoverlast. Meer informatie hierover staat ook in de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl). Specifiek voor kanker heeft het Instituut voor Kankeronderzoek Nederland (IKNL) overigens ook de Kankeratlas (www.kankeratlas.nl) gelanceerd waarmee op driecijferig postcodeniveau en per kankersoort teruggevonden kan worden hoeveel kanker daar gediagnosticeerd wordt.
Bent u bereid om snel breed gezondheidsonderzoek te starten onder omwonenden van deze dertien industriële zones?Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hier de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Gezondheidsraad (Gr) bij betrekken?
Er is naar aanleiding van het eerder gepubliceerde OVV-rapport al het nodige in gang gezet. Het RIVM is op verschillende manieren bij de Actieagenda Industrie en Omwonenden betrokken. Een dergelijk onderzoek is reeds uitgevoerd voor het gebied rondom Tata Steel8.
De Actieagenda kondigt een verkenning aan naar de behoeften en mogelijkheden van gezondheidsonderzoek bij Chemours en rond de Westerschelde en een vergelijkbaar onderzoek bij het bedrijfscluster Chemelot door het RIVM. Die verkenningen moeten beter inzicht geven in de mogelijkheden om vragen van omwonenden met betrekking tot hun gezondheid te beantwoorden. De resultaten van de verkenningen bij Chemours en de Westerschelde, en Chemelot worden verwacht in het najaar, respectievelijk volgend jaar. Hiernaast wordt door het Ministerie van IenW in samenwerking met het Ministerie van VWS onderzocht wat de mogelijkheden zijn om gezondheid een meer volwaardige plaats te geven bij beslissingen van de overheid, bijvoorbeeld bij het verlenen van vergunningen in het kader van de omgevingswet.
In dit kader is als eerste stap aan het RIVM gevraagd om een methodologie te ontwikkelen voor een GezondheidsEffectRapportage (GER) voor Tata Steel naar aanleiding van de discussie met de Kamer over het advies van de Expertgroep IJmond.9
Ook wordt het instrument van de GER als mogelijkheid voor het kunnen meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de omgevingswet onderzocht, in lijn met de hierover aangenomen motie van het lid Gabriëls.10
Hierbij wordt echter nog niet specifiek naar zorgkosten gekeken. Naar aanleiding van de berichtgeving van RTL is inmiddels aan het onderzoeksbureau gevraagd om in de mogelijkheden voor het meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de Omgevingswet ook een methode voor het meewegen van gezondheidskosten uit te werken. Op deze manier kunnen bevoegde gezagen mogelijk met behulp van een eenduidige onderzoeksmethode de gezondheidseffecten- en kosten in kaart brengen.
Kunt u samen met de betreffende gemeenten werken aan een plan om bewoners beter te beschermen tegen uitstoot en overlast afkomstig van deze industrie?
In de Actieagenda Industrie en Omwonenden die in maart 2024 naar de Kamer is gestuurd, heeft het Kabinet aangeven hoe zij wil werken aan een betere bescherming van de gezondheid van omwonenden van industrie. Daarvoor werkt de rijksoverheid onder andere samen met onder andere provincies, gemeenten en omgevingsdiensten, gegeven hun verantwoordelijkheid binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Hoe gaat u de industrie dwingen om omgevingshinder te verkleinen en productieprocessen te verduurzamen?
Hiervoor wordt een aantal opties verkend in de Actieagenda Industrie en Omwonenden. Zo worden momenteel beleidsopties in kaart gebracht om financiële prikkels in te zetten ter vermindering van luchtvervuilende uitstoot; de invoering van Europese luchtkwaliteitsnormen voor een gezondere lucht te versnellen; en de mogelijkheid om Best Beschikbare technieken in algemene regels te implementeren.
Maar daarnaast lopen er veel trajecten om de industrie te laten verduurzamen in Nederland. Bedrijven moeten hun CO2-uitstoot verminderen vanuit Europa (middels het EU-ETS) en vanuit de Nederlandse CO2-heffing. Ook zijn de Staatssecretaris van IenW en de Minister van KGG in het kader van de maatwerkafspraken met bedrijven in gesprek om de grootste industriële uitstoters sneller te laten verduurzamen. Een onderdeel hiervan is het verbeteren van de leefomgeving. Tevens is recent de EU Richtlijn Industriële Emissies herzien. Hierin zijn aangescherpte eisen opgenomen voor industriële installaties.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat aantoonbaar vervuilende bedrijven bijdragen aan de hogere zorgkosten van omwonenden?
De financiering van zorgkosten in Nederland is georganiseerd via premies (nominale Zvw-premie, inkomensafhankelijke bijdrage Zvw- en Wlz-premie), belastingmiddelen vanuit de begroting (rijksbijdrage voor de financiering van de verzekering voor jongeren onder de 18 jaar, bijdragen in de kosten van Kortingen (BIKK) en rijksbijdrage Wlz), de eigen betalingen in de Zvw en de eigen bijdragen in de Wlz. Er is begrip voor de wens om bedrijven verantwoordelijkheid te laten nemen, indien ze schade aanrichten. Echter, het idee om specifieke partijen een extra bijdrage te laten betalen in het zorgstelsel past niet in het solidaire systeem dat er nu is. Het is niet gewenst bedrijven afzonderlijk bij te laten dragen aan zorgkosten van omwonenden via het zorgstelsel. Daarnaast toont het RTL artikel, zoals aangegeven in vraag 1, geen directe koppeling tussen hogere zorgkosten en de industrie. In de Actieagenda Industrie en Omwonenden is wel opgenomen dat het Rijk nader onderzoek gaat doen doen naar de effectiviteit en wenselijkheid van combinaties van financiële instrumenten om zowel de uitstoot te verlagen als bedrijven te behouden, bijvoorbeeld door maatwerkafspraken of beprijzing van emissies.
Zijn de bestaande meetnetwerken voor bijvoorbeeld Luchtkwaliteit uitgebreid en geavanceerd genoeg om alle zones met zware industrie te controleren en de mogelijke gezondheidseffecten in kaart te brengen?3
Het huidige stelsel van luchtmetingen, gecombineerd met modelleringen is geschikt om grootschalige concentraties van bepaalde componenten zoals fijnstof en stikstofoxiden op een relatief nauwkeurige schaal te bepalen. Ten aanzien van specifieke emissies van industriegebieden en de controle van de uitstoot van de industrie zijn er mogelijkheden tot verbetering van het meten van emissies en de bijbehorende gezondheidseffecten. In de Actieagenda Industrie en Omwonenden, onder de actielijn «Meten en Weten» zijn verschillende onderzoeken naar de mogelijkheid om dit te doen aangekondigd.
Is het gebruikelijk dat provincies externe deskundigen nodig hebben om de luchtkwaliteit bij hun grootste industrieconcentraties te meten, zoals het geval was bij Delfzijl?4
Ja. Niet alle provincies beschikken over de benodigde specialistische kennis om metingen uit te voeren. Deze kennis is geconcentreerd bij de GGD-en, enkele omgevingsdiensten, researchinstituten, en bij -diverse commerciële meetbureaus. Dit levert normaal gesproken ook geen problemen op, omdat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn om metingen uit te (laten) voeren en hierover te rapporteren. Op het moment dat een provincie een extra meting uit wil voeren, kan deze, zoals Delfzijl heeft gedaan, aanspraak doen op externe deskundigen.
Welke mogelijkheden ziet u om de bestaande meetnetwerken en het milieutoezicht verder te versterken en wat heeft u daarvoor nodig?
Met de Actieagenda Industrie en Omwonenden wordt een aantal onderzoeken gestart die hieraan kunnen bijdragen. Zo wordt gekeken naar het openbaar maken van milieu en meetgegevens, het versterken van de informatiepositie van het bevoegd gezag en het intensiveren van controlemetingen. Ook wordt een brede kennisagenda opgesteld. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken kunnen vervolgstappen worden bepaald.
Bent u bekend met het bericht «145 euro meer kwijt aan zorg bij zware industrie in de buurt: grote bezorgdheid bij experts»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat inwoners in de buurt van zware industrie jaarlijks meer dan 145 euro meer kwijt aan zorg, zowel wat betreft de mogelijke gezondheidsrisico’s als de financiële impact?
Het is begrijpelijk dat de inwoners van deze gebieden erg kunnen schrikken van dit artikel. Het idee dat wonen in de nabijheid van industrie zo veel verschil kan uitmaken voor je gezondheid, is een naar idee en, voor de gemiddelde Nederlander gaat het niet om kleine bedragen. Toch zijn er ook enkele opmerkingen te plaatsen bij het artikel. Gezondheid wordt bepaald door een combinatie van persoonsgebonden factoren, leefstijl en gewoonten en leef-, woon- en werkomgeving. Zie hiervoor de factsheet «Impactvolle determinanten van gezondheid» van het RIVM2. De hogere zorgkosten zijn daarom, zoals het artikel zelf ook aangeeft, niet direct te koppelen aan de industrie. Dat de industrie invloed kan hebben op de gezondheid van omwonenden is echter wel bekend en blijkt onder andere uit het RIVM onderzoek over Tata Steel3. Dat is voor het kabinet dan ook een aansporing om te werken aan het verder verbeteren van de leefomgeving voor omwonenden van de industrie. Dit wordt onder andere gedaan met de Actieagenda Industrie en Omwonenden die specifiek ten doel heeft om de gezondheid van omwonenden van de industrie beter te beschermen4.
Hoe verklaart u deze significant hogere zorgkosten van bijna 700 miljoen euro in tien jaar? Welke factoren dragen hier allemaal aan bij? In hoeverre gaat het om de impact van de industrie? En in hoeverre dragen andere factoren bij aan deze hogere kosten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 omschreven, hangen de zorgkosten onder andere samen met levensstijl, sociaaleconomische status, en een groot aantal (omgevings)factoren. De invloed van de industrie is voor de betrokken gebieden niet apart in kaart gebracht.
Wat is uw reactie richting de inwoners van deze dertien gebieden? En ook specifiek richting inwoners van Delfzijl, waar de zorgkosten het hoogst zijn en het gemiddelde inkomen relatief laag? Zijn de hogere gezondheidskosten ook deels te verklaren door het structurele probleem dat mensen met een lagere sociaaleconomische klasse een slechtere gezondheid hebben dan mensen met een hogere sociaaleconomische status?
Het is begrijpelijk dat de inwoners van deze gebieden kunnen schrikken van dit artikel, maar er is hier ook een opmerking naast te zetten. Uit het artikel van RTL Nieuws blijkt dat de journalisten de zorgkosten hebben gecorrigeerd voor leeftijd en sekse, maar niet voor andere factoren. Uit eerder onderzoek blijkt dat mensen met een lager inkomen en een lagere opleiding gemiddeld een groter aantal ongezonde levensjaren hebben en eerder overlijden. Daarin spelen meerdere verklaringen een rol waaronder armoedestress, een gemiddeld ongezondere leefstijl en een gemiddeld ongezondere leefomgeving. Het is aannemelijk dat al die factoren ook van invloed zijn op de zorgkosten in de dertien gebieden uit het artikel van RTL Nieuws.
Ook is uiteraard bekend dat industrie ook een impact kan hebben op de gezondheid van omwonenden, zie bijvoorbeeld het recente RIVM-onderzoek bij Tata Steel5. Daarom zet het Kabinet zich in om de acties uit de actieagenda Industrie en Omwonenden uit te voeren, met het doel om de kwaliteit van de leefomgeving van omwonenden te verbeteren.
Waarom is er ondanks eerdere signalen van gezondheidsrisico’s uit deze regio’s nog geen grootschalig onderzoek gedaan naar de impact van industrie op de gezondheid van omwonenden?
Er is naar aanleiding van het eerder gepubliceerde OVV-rapport al het nodige in gang gezet. Het RIVM is op verschillende manieren bij de Actieagenda Industrie en Omwonenden betrokken. Een dergelijk onderzoek is reeds uitgevoerd voor het gebied rondom Tata Steel6.
De Actieagenda kondigt een verkenning aan naar de behoeften en mogelijkheden van gezondheidsonderzoek bij Chemours en rond de Westerschelde en een vergelijkbaar onderzoek bij het bedrijfscluster Chemelot door het RIVM. Die verkenningen moeten beter inzicht geven in de mogelijkheden om vragen van omwonenden met betrekking tot hun gezondheid te beantwoorden. De resultaten van de verkenningen bij Chemours en de Westerschelde, en Chemelot worden verwacht in het najaar, respectievelijk volgend jaar. Hiernaast wordt door het Ministerie van IenW in samenwerking met het Ministerie van VWS onderzocht wat de mogelijkheden zijn om gezondheid een meer volwaardige plaats te geven bij beslissingen van de overheid, bijvoorbeeld bij het verlenen van vergunningen in het kader van de omgevingswet.
In dit kader is als eerste stap aan het RIVM gevraagd om een methodologie te ontwikkelen voor een GezondheidsEffectRapportage (GER) voor Tata Steel naar aanleiding van de discussie met de Kamer over het advies van de Expertgroep IJmond.7
Ook wordt het instrument van de GER als mogelijkheid voor het kunnen meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de omgevingswet onderzocht, in lijn met de hierover aangenomen motie van het lid Gabriëls.8
Hierbij wordt echter nog niet specifiek naar zorgkosten gekeken. Naar aanleiding van de berichtgeving van RTL is inmiddels aan het onderzoeksbureau gevraagd om in de mogelijkheden voor het meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de Omgevingswet ook een methode voor het meewegen van gezondheidskosten uit te werken. Op deze manier kunnen bevoegde gezagen mogelijk met behulp van een eenduidige onderzoeksmethode de gezondheidseffecten- en kosten in kaart brengen.
Hoe kan het zo zijn dat inwoners met industriële activiteiten in de omgeving hogere zorgkosten hebben? Komt dat omdat het kabinet de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-advieswaarden voor luchtkwaliteit uit 2021 weigert op te nemen in nationaal beleid en zich daar ook niet hard voor heeft gemaakt gedurende de herziening van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijn? Geeft dit onderzoek aanleiding om dat besluit te heroverwegen en sneller te voldoen aan de WHO-advieswaarden?
Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2 en vraag 4 verwacht het kabinet dat er meerdere factoren een rol spelen in de gemiddelde zorgkosten. De leefomgeving, inclusief de uitstoot van de industrie, speelt daar ook een rol in. Nederland volgt het Europees beleid. Nederland heeft zich ingezet voor een ambitieuze maar haalbare herziening van de luchtkwaliteitsnormen in Europa.
Het op korte termijn overal voldoen aan de aangescherpte WHO-advieswaarden zou ingrijpende en deels onhaalbare maatregelen vergen. Daarom kiest het kabinet daar niet voor. Het halen van die advieswaarden hangt daarnaast ook af van de inzet van onze buurlanden, want luchtvervuiling kent geen grenzen. Dat betekent wel dat bij besluiten in de leefomgeving bewust moet worden afgewogen aan welke stapeling van gezondheidsrisico’s mensen worden blootgesteld.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Gabriëls die verzoekt om te onderzoeken of een gezondheidseffectrapportage een zelfde plek kan krijgen als een milieueffectrapportage in de besluitvorming over omgevingsvergunningen voor industriële bedrijven?
In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden wordt naar aanleiding van de aangenomen motie9 onderzocht of het mogelijk is om gezondheid meer expliciet mee te nemen bij vergunningverlening. Bijvoorbeeld door een hoofdstuk gezondheidseffecten te introduceren bij de MER waarbij de gezondheidseffecten op de omwonenden worden gekwantificeerd zoals dat ook in de RIVM studie gedaan is voor Tata Steel. Aan de basis hiervan ligt het onderzoek naar een motie en een toezegging die vragen naar inzicht naar de gezondheidseffecten van cumulatie en immissie10. Aan het onderzoeksbureau is gevraagd diverse opties in kaart te brengen, waaronder het opstellen van een losse gezondheidseffectrapportage in lijn met de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond11. De uitkomsten hiervan zijn naar verwachting beschikbaar worden in 2025. Hiernaast is het onderzoeksbureau gevraagd om een onderzoek te doen naar een gezondheidskosten-component zoals omschreven in het antwoord op vraag 5.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de versterking van het VTH-stelsel? Zijn provincies en omgevingsdiensten tevreden over de huidige verbeterplannen voor versterking van het VTH-stelsel? Waarom wel of niet? Is er voldoende capaciteit beschikbaar binnen de omgevingsdiensten om de toegenomen milieuproblematiek het hoofd te bieden?
Op 27 juni jl. is door de toenmalige IenW bewindspersoon een brief aan de Kamer gestuurd over de voortgang versterking VTH-stelsel12. In deze brief staat de meest actuele stand van zaken van de voortgang van de versterking van het VTH-stelsel. In het najaar wordt u geïnformeerd over de afronding van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH). Om deze afronding te markeren, de balans op te maken van de versterking van het VTH-stelsel en vervolgafspraken te maken, werken alle partijen deze zomer aan het opstellen van een bestuursakkoord versterking VTH-stelsel dat in het najaar afgesloten moet worden.
Voor wat betreft de capaciteit bij de omgevingsdiensten wijst het op grond van de Omgevingswet verplichte tweejaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH uit 2023 uit dat in 2022 in totaal 5086 fte werkzaam is bij een omgevingsdienst13. Dit betekende een stijging van 8,6% ten opzichte van de cijfers van 2020. Deze groei was vooral zichtbaar in een toename van het aantal toezichthouders (6,6%), bijzondere opsporingsambtenaren (22%) en juristen (18%). In 2025 wordt het volgende tweejaarlijkse onderzoek uitgevoerd en worden de cijfers geactualiseerd. Net als andere sectoren is het voor omgevingsdiensten een uitdaging om voldoende gekwalificeerd personeel te vinden. Om die reden is binnen het IBP VTH in pijler 4 (kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt) gewerkt aan een naamsbekendheidcampagne over de omgevingsdiensten (www.werkenbijdeomgevingsdiensten.nl). Deze campagne wordt ook in 2025 voortgezet.
Deelt u de mening dat schone industrie van de toekomst, zonder milieuschade en gezondheidsschade voor omwonenden, essentieel is voor de strategische autonomie en werkgelegenheid in de maakindustrie van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Een schone industrie is van belang voor onze economie en werkgelegenheid. De industrie maakt producten die we nu en in de toekomst blijven gebruiken. De industrie moet wel verduurzamen en daarmee toekomstbestendig worden. Op deze manier kan de industrie ook een vliegwielfunctie vervullen en verduurzaming in andere sectoren aanjagen. Zo loopt Nederland vooruit en kan onze kennis naar andere landen geëxporteerd worden. Vanuit het kabinet is het belangrijk dat de juiste marktcondities gecreëerd worden zodat investeren in verduurzaming gepaard gaat met een gezond verdienmodel.
In hoeverre gaat u subsidiestromen die bedoeld zijn om de Nederlandse industrie klimaatneutraal en circulair te maken, zoals de maatwerkafspraken, gebruiken om gezondheidswinst rondom industrie te bereiken? Bent u bereid om korte termijn gezondheidswinst onderdeel te maken van al deze subsidiestromen en van de maatwerkafspraken, zoals recent ook in meerderheid door de Kamer aan de regering is verzocht inzake de maatwerkafspraken met Tata Steel Nederland?
Als het gaat om de maatwerkafspraken, dan wordt wat betreft de financiële ondersteuning altijd eerst gekeken naar de mogelijkheden binnen het bestaande generieke instrumentarium. Daarvoor gelden de voorwaarden van het desbetreffende instrument. Als het gaat om maatwerkfinanciering, dan wordt er een zorgvuldige afweging gemaakt van de beoogde opbrengsten van de projecten en de noodzakelijke randvoorwaarden om deze technisch, financieel en juridisch te realiseren. Uw kamer kan hierover meer lezen in het hiervoor gepubliceerde afwegingskader14.
In dit afwegingskader is aangegeven dat het van belang is dat met de maatwerkafspraken wordt gewerkt aan een groene, gezonde en toekomstbestendige industrie in de toekomst. Een gezonde leefomgeving is een schone en veilige leefomgeving waarin de druk op gezondheid door vervuiling en overlast zo laag mogelijk is, die als prettig wordt ervaren en die uitnodigt tot gezond gedrag. Per bedrijf wordt bekeken wat de belangrijkste knelpunten en mogelijkheden met betrekking tot de gezonde leefomgeving zijn die aan de orde zouden moeten komen bij het maken van maatwerkafspraken.
Gaat u tegemoet komen aan de wens van een meerderheid van de Kamer om naar aanleiding van dit RTL-onderzoek een grootschalig onderzoek in te stellen naar de oorzaken van de hoge zorgkosten in de dertien gebieden en de impact van de industrie daarop? Zo ja, op welke termijn gaat u een onderzoek instellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u van plan om net als bij Tata uitgebreide onafhankelijke metingen uit te voeren naar de uitstoot van de industrie op de genoemde industrieclusters? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat betrouwbare gegevens beschikbaar zijn voor het voor goede en tijdige handhaving; daarmee kan een bijdrage worden geleverd aan het beschermen van de gezondheid van omwonenden te beschermen, ook rond Tata Steel. Als onderdeel van de actieagenda Industrie en Omwonenden wordt mede naar aanleiding van de motie Bamenga15 een onderzoek uitgevoerd dat in kaart brengt wat nodig is om onafhankelijke emissiemetingen de standaard te maken binnen het VTH-stelsel, welke verbeteringen er mogelijk zijn ten aanzien van het meten en controleren van schadelijke emissies bij bedrijven die de gezondheid van omwonenden nadelig kunnen beïnvloeden en wat hiervan de voor- en nadelen zijn. Dit betreft zowel metingen bij de bedrijven zelf als specifieke metingen in de omgeving van bedrijven. Ook wordt gevraagd te onderzoeken welke verbeteringen er mogelijk zijn ten aanzien van de transparantie van de meetdata.
De geldende wetgeving legt de verantwoordelijkheid voor het (laten) uitvoeren van geaccrediteerde metingen bij bedrijven zelf. Daarmee is op voorhand al duidelijk dat het aanpassen van de systematiek een groot aantal technische, financiële, juridische en operationele uitdagingen kent. Daarom is het van belang eerst bovengenoemde onderzoeksuitkomsten af te wachten.
Bent u bereid om een expertgroep, vergelijkbaar met de expertgroep gezondheid IJmond, op te zetten om met adviezen te komen hoe deze verschillen in gezondheidsbelasting en daarmee zorgkosten kunnen worden verminderd op de korte termijn?
Nee. Zoals eerder in deze beantwoording, onder andere bij vraag 1 van de SP aangegeven is het bekend dat industrie een impact heeft op de gezondheid. Hiervoor zijn onder de actieagenda Industrie en Omwonenden al verschillende onderzoeken van start gegaan om hierin specifieke beleidsopties te verkennen. Hiernaast werkt het RIVM aan het opstellen van een kennisagenda met een bijbehorend samenwerkingsverband op het gebied van Industrie en Omwonenden. Er is dus geen toegevoegde waarde van een dergelijke expertgroep.
Bent u het eens dat de gezondheidsrisico’s voor omwonenden door industriële activiteiten zo snel mogelijk verminderd dienen te worden? Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om de gezondheid van omwonenden van deze dertien gebieden beter te beschermen? Houdt u daarbij rekening met de werkgelegenheid in deze regio’s?
Ja. Het Kabinet heeft aandacht voor een gezonde en veilige leefomgeving. Het is belangrijk om stapsgewijs tot verbetering te komen, en daarbij ook oog te houden voor het belang van de industrie in Nederland. Dit gebeurt momenteel op verschillende sporen, bijvoorbeeld in het programma Gezonde Leefomgeving, de Maatwerkafspraken, de implementatie van de Richtlijn Industriële Emissies, het Impulsprogramma Chemische Stoffen, het Schone Luchtakkoord en de Actieagenda Industrie en omwonenden.
Het bericht 'Artsentekort Zeeland groeit, ook huisartsenspoedpost Oostburg dicht' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Artsen tekort Zeeland groeit, ook huisartsenspoedpost Oostburg dicht» en bent u op de hoogte van deze situatie? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg heeft grote prioriteit. Voor alle zorginstellingen geldt dat zij, al dan niet in samenwerking in een regio, de uitdaging hebben om met het beschikbare personeel zo optimaal mogelijk zorg te verlenen. In het Hoofdlijnenakkoord staat beschreven dat ik het daarom aantrekkelijker ga maken om in de zorg te werken, door middel van meer autonomie, loopbaanperspectief en goede arbeidsvoorwaarden. Ik ga de werkdruk verlagen door minder registratietijd en door slim gebruik te maken van innovaties. Ik geef medewerkers de regie terug over hun roosters, over hun loopbaan en over hoe en waar ze hun werk het beste kunnen doen. Hoe dit concreet vorm gaat krijgen, wordt nader uitgewerkt in het Regeerprogramma.
Welke maatregelen worden er genomen om de onderliggende problematiek van het groeiende artsentekort, met name in de provincie Zeeland, aan te pakken?
Iedere regio, waaronder ook Zeeland, heeft een gezamenlijk regiobeeld opgesteld. Op basis van de opgaven die uit dit beeld naar voren komen is een regioplan opgesteld. In Zeeland heeft de Zeeuwse Zorg Coalitie (ZZC) een plan voor de toekomst van de zorg in Zeeland ontwikkeld: «De Zeeuw Zorgt 2030. Samen houden we Zeeland én de Zeeuwse Zorg en Welzijn gezond». Een van de thema’s hierbinnen is toekomstbestendige huisartsenzorg. Dit thema is uitgewerkt in een integraal transformatieplan en positief beoordeeld door de betrokken verzekeraars, waardoor dit plan nu uitgevoerd kan worden.
Voor het toegankelijk houden van de huisartsenzorg wordt onder meer gewerkt aan digitalisering, het verminderen van registratielast en de versterking van de samenwerking met het sociaal domein (uit de regiovisie).
Daarnaast wordt in Zeeland vanuit het Deltaplan gewerkt aan het terugdringen van de personeelstekorten. Het Deltaplan is een meerjarige samenwerking van 27 zorginstellingen en 3 onderwijsinstellingen waarbij als gezamenlijke organisaties gewerkt wordt aan een evenwicht tussen zorgvraag en arbeidsmarkt, zodat betrouwbare en kwalitatief goede zorg geboden kan blijven worden aan de inwoners van Zeeland en de maatschappelijke functies vervuld kunnen blijven worden. Het Deltaplan heeft activiteiten op het gebied van2 leren en ontwikkelen,3 netwerkzorg en innovatie en4 HR-samenwerking.
Deze activiteiten worden deels gefinancierd via de werkgeversorganisatie vanuit het programma Samen Regionaal Sterk en door de betrokken zorgorganisaties zelf. Drie interventies, te weten digitaal leerplatform, leerweg medewerker in transitie en regionaal werkgeverschap zijn interventies die behoren bij het integrale transformatieplan van de ZZC en zijn vooralsnog afgewezen voor financiering via de IZA-transformatiemiddelen, omdat de substantiële impact (nog) niet voldoende duidelijk is volgens de beoordelende verzekeraar conform het beoordelingskader impactvolle transformaties. Gesprekken over het beter inzichtelijk maken van de impact tussen zorgaanbieders, werkgeversorganisatie, data coalitie in Zeeland en verzekeraar zijn opnieuw opgestart.
Kunt u toelichten hoe de continuïteit van zorg voor de patiënten in Oostburg, Terneuzen en omliggende gebieden gewaarborgd blijft, aangezien de spoedpost in Oostburg en afdeling Neurologie in Terneuzen sluit?
Allereerst dient bij wijzigingen in het acute zorgaanbod de procedure uit het Uitvoeringsbesluit Wkkgz (AMvB acute zorg) en Uitvoeringsregeling Wkkgz gevolgd te worden. Daarin is onder andere de verplichting opgenomen om een continuïteitsplan op te stellen en te bespreken in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). Nucleuszorg, de zorgaanbieder van de huisartsenpost, heeft mij laten weten dat aan de sluiting van de huisartsenspoedzorg in Oostburg een uitgebreid plan van aanpak en een continuïteitsplan ten grondslag ligt. Uit de bij het RIVM gevraagde bereikbaarheidsanalyse komt naar voren dat 92% van de totale bevolking in Zeeuws Vlaanderen binnen een half uur huisartsenspoedzorg kan ontvangen (op de post zelf of middels een visite) waarmee aan de norm van 90% voldaan blijft. Door te concentreren in Terneuzen kan de beschikbare capaciteit efficiënter worden ingezet, juist zodat de toegankelijkheid en goede kwaliteit van de acute zorg in deze regio geboden kan blijven worden. Ik heb van Nucleuszorg begrepen dat er voor patiënten niets in de telefonische bereikbaarheid, ontvangen van consulten, een visite van de huisarts of de beschikbaarheid van een ambulance verandert.
Over de beschikbaarheid van neurologie heeft ZorgSaam mij het volgende laten weten. De poliklinische zorg blijft in Terneuzen doorgang vinden. Voor de acute neurologie (zie hiervoor ook het antwoord op vraag5 heeft ZorgSaam gezocht naar een tijdelijke oplossing omdat zij de beschikbaarheid niet kan borgen. Hiervoor is samenwerking gezocht met Universitair Ziekenhuis (UZ) Gent. Concreet betekent dit dat vanaf 1 september geen neurologische patiënten opgenomen kunnen worden, maar dat zij bij UZ Gent of andere ziekenhuizen in de regio terecht kunnen. Hiervoor is een continuïteitsplan in voorbereiding.
Bent u bereid om te investeren in specifieke stimuleringsmaatregelen om artsen naar krimpgebieden zoals Zeeland te trekken?
Het aantal opleidingsplaatsen voor huisartsen wordt de komende jaren verhoogd op advies van het Capaciteitsorgaan. Via de landelijke verdeling van opleidingsplaatsen is er al stimulering om ook in krimpgebieden voldoende artsen op te leiden. Binnen de plaatsingsprocedure van huisartsen in opleiding wordt (zo veel als mogelijk) rekening gehouden met de plaatsingsvoorkeur van de kandidaten en regionale spreiding van de kandidaten over het land. De Huisartsenopleiding Nederland (HON) spant zich met haar samenwerkingspartners in voor voldoende toekomstbestendige huisartsen voor iedereen en alle regio’s in Nederland. De landelijk wervings- en selectieprocedure is hierop ingericht. Voor specifieke stimuleringsmaatregelen voor Zeeland verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Welke invloed heeft de sluiting van de huisartsenspoedpost in Oostburg en afdeling Neurologie in Terneuzen op de werkdruk, wachtlijsten en bereikbaarheid van omliggende huisartsenspoedposten en ziekenhuizen? Welke omliggende huisartsenspoedposten en ziekenhuizen blijven nog over?
Het ziekenhuis heeft laten weten dat ZorgSaam een al langer bestaand samenwerkingsverband met UZ Gent in België heeft. Op basis van deze samenwerking worden alle acute neurologische patiënten, gedurende de tijdelijke opschorting van de acute neurologische zorg in ZorgSaam, in principe door de ambulance naar het UZ Gent gebracht. Verder heeft ZorgSaam afspraken met UZ Gent gemaakt over de (tijdelijke) inzet van neurologen van UZ Gent in ZorgSaam. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat een groter deel van de patiënten uit het verzorgingsgebied van ZorgSaam dan al gebruikelijk, tijdelijk gebruik kan maken van de neurologische zorgvoorzieningen in andere Belgische ziekenhuizen die grenzen aan het verzorgingsgebied van ZorgSaam. ZorgSaam en deze Belgische ziekenhuizen hebben hierover overleg.
Een tijdelijke sluiting van de verpleegafdeling neurologie en tijdelijke opschorting van de acute zorg voor neurologische patiënten per 1 september a.s., heeft naar verwachting verder tot gevolg dat in het ADRZ-ziekenhuis in Goes een lichte toename te verwachten is van de poliklinische neurologische zorgvraag en mogelijk ook een lichte toename van de acute zorg voor neurologische patiënten afkomstig uit het verzorgingsgebied van ZorgSaam. ZorgSaam en ADRZ hebben hierover overleg en onderzoeken verder de mogelijkheden om de zorg voor neurologische patiënten Zeelandbreed op lange termijn toekomstbestendig te maken.
De invloed van de sluiting van de huisartsenpost in Oostburg op de overige huisartsenspoedposten is naar verwachting beperkt. Meer dan 75% van de consulten huisartsenspoedzorg vindt reeds plaats op de post in Terneuzen. De daaropvolgende dichtstbijzijnde huisartsenspoedpost bevindt zich in Goes. Maar vanwege de natuurlijke barrière (Westerschelde) is dit voor inwoners van Zeeuws-Vlaanderen geen veelgebruikt alternatief. Met name in het westen van Zeeuws-Vlaanderen wordt gebruik gemaakt van de (dag)zorg in het nabijgelegen ziekenhuis in Knokke (België).
Is alleen het personeelstekort de reden dat deze spoedpost in Oostburg en de afdeling Neurologie in Terneuzen sluit, of zijn er nog andere redenen? Welke maatregelen hebben de besturen getroffen om personeel te behouden of nieuw personeel aan te trekken?
Volgens Nucleuszorg zijn er naast het personeelsprobleem ook andere redenen om de huisartsenspoedzorg anders te organiseren. De sluiting van de huisartsenspoedpost in Oostburg is namelijk ook onderdeel van een breder plan om de spoedzorg in Zeeuws-Vlaanderen toegankelijk en van goede kwaliteit te houden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de samenwerking met de spoedeisende hulp (SEH), de intensivering van de samenwerking met de verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (onder meer door middel van zorgcoördinatie) en de crisisinterventie van de GGZ.
ZorgSaam geeft aan dat het tekort aan neurologen de reden is om de afdeling Neurologie tijdelijk te sluiten. Dit is een probleem waar niet alleen ZorgSaam mee te maken heeft, maar dit speelt ook landelijk en in België. Zelf heeft het ziekenhuis meerdere maatregelen getroffen en acties uitgezet: een langdurige werving, ook internationaal, mogelijkheden van taakherschikking, samenwerking met andere Nederlandse ziekenhuizen en contact met de beroepsvereniging en ROAZ-regio.
Wat was het neurologentekort in Terneuzen waardoor de afdeling moest sluiten? Klopt het dat een aantal neurologen zelf zijn vertrokken en zo ja, wat was hun reden en welke lessen kunnen hieruit worden getrokken?
ZorgSaam heeft mij geïnformeerd dat het hier inderdaad een tekort aan neurologen betreft om verschillende redenen (onder andere pensionering en persoonlijke redenen).
Klopt het dat neurologie een basisspecialisme is en dat ziekenhuizen 24/7 neurologische zorg moeten kunnen bieden? Zo ja, wat voor impact heeft de sluiting van de neurologische afdeling op de spoed en intensive care zorg, want ook die moeten kunnen rekenen op neurologische zorg? Wordt het ziekenhuis in Terneuzen hierdoor niet per saldo een buitenpoli?
Het klopt dat neurologie een belangrijk specialisme in de spoedeisende geneeskunde is. In het Kwaliteitskader Spoedzorgketen zijn daarom normen over de bereikbaarheid van neurologen opgenomen. Het tijdelijk sluiten per 1 september a.s. van de afdeling neurologie betreft een klein deel van de acute zorg, namelijk alleen de neurologische zorg uit het totale palet aan zorg dat het ziekenhuis aanbiedt. De poliklinische afdeling neurologie en overige spoedeisende zorg blijven beschikbaar. In het continuïteitsplan van ZorgSaam, dat in voorbereiding is, worden de eventuele risico’s op de acute as zoveel mogelijk in kaart gebracht en maatregelen genomen om deze te beperken. Dit plan is door het ziekenhuis opgesteld in overleg met en conform AMvB afgestemd met het ROAZ, huisartsen, ambulancedienst, meldkamer, vereniging neurologie, inwoners, veiligheidsregio en zorgverzekeraars. Het ziekenhuis heeft een concept continuïteitsplan voorgelegd aan de IGJ waaruit blijkt dat het ziekenhuis zicht heeft op mogelijke risico’s als gevolg van de tijdelijke opschorting van de acute neurologische zorg.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) meldingen ontvangen over enige onregelmatigheden op de afdeling neurologie in Terneuzen?
De IGJ heeft mij laten weten dat zij hierover geen meldingen heeft ontvangen. De IGJ is door de bestuurder tijdig en adequaat geïnformeerd over het verloop in de vakgroep neurologie en dat de zoektocht naar een toekomstbestendige oplossing voor het behoud van kwalitatief goede neurologische zorg in Zeeland.
Op 24 juni 2024 heeft de IGJ wel de «Vooraankondiging concentratie huisartsenspoedzorg in Zeeuws-Vlaanderen met als gevolg sluiting van de HAP in Oostburg vanaf 1 oktober 2024» ontvangen.
Hoe beoordeelt u de mogelijke risico's voor patiëntveiligheid nu deze huisartsenspoedpost in Oostburg en afdeling Neurologie in Terneuzen zijn deuren sluit?
Partijen in de regio kunnen zelf goede afwegingen maken over de inrichting van het spoedzorglandschap en kennen de lokale situatie het best. Zoals ik in antwoord op vraag 3 al aangaf, dienen zij de daarvoor bestemde procedures goed na te leven en daarvan hebben partijen aangegeven dit te doen. Ook heeft Nucleuszorg aangegeven dat de risico’s voor de patiëntveiligheid door dit besluit niet in het geding zijn. De mogelijke risico’s voor de patiëntveiligheid dienen in de besluitvormingsprocedure te zijn meegenomen. Door middel van onder meer een continuïteitsplan dient de IGJ op de hoogte gebracht te worden van de wijze waarop de besluitvormingsprocedure heeft plaatsgevonden. De IGJ monitort het verdere verloop van de besluitvormingsprocedure en kan zolang de stukken nog niet door de inspectie zijn ontvangen, geen uitspraak doen over de patiëntveiligheid
De electieve neurologische zorg in ZorgSaam blijf beschikbaar. Het betreft een tijdelijke sluiting van de verpleegafdeling neurologie en tijdelijke opschorting van de acute zorg voor neurologische patiënten per 1 september a.s.
ZorgSaam heeft voor de neurologie een concept continuïteitsplan opgesteld en dit concept onder andere voorgelegd aan de IGJ. Uit dit continuïteitsplan blijkt dat het ziekenhuis, op basis van een eerste prospectieve risico-inventarisatie (PRI) die het ziekenhuis heeft uitgevoerd, zicht heeft op de mogelijke risico’s als gevolg van de tijdelijke opschorting van de acute neurologische zorg. Om de risico’s zo veel als mogelijk te beperken, neemt het ziekenhuis maatregelen. Het ziekenhuis zal vervolg PRI’s uitvoeren.
Zoals ik bij vraag 5 ook heb aangegeven heeft ZorgSaam afspraken gemaakt met UZ Gent, huisartsen en de ambulancedienst en wordt dit vastgelegd in een continuïteitsplan om risico’s te beperken. Voor de acute zorg betekent dit dat een groter gedeelte van de Zeeuws-Vlaamse inwoners voor acute neurologische zorg tijdelijk moet uitwijken naar Belgische ziekenhuizen.
Hoe beoordeelt u het feit dat nieuwe patiënten voor neurologie worden doorverwezen naar een ziekenhuis in Gent en dat vermoedelijk veel patiënten naar Knokke zullen gaan, over de Belgische grens dus? Wat voor impact heeft dit op de toegankelijkheid van de zorg?
Ik hecht er waarde aan om te benoemen dat niet allenieuwe patiënten verwezen zullen worden naar een ziekenhuis in België. Zoals ik noemde kunnen (nieuwe) poliklinische patiënten nog steeds terecht in ZorgSaam. Ook heeft het ziekenhuis aangegeven dat er voor huisartsen de mogelijkheid blijft bestaan om in overleg te treden met een neuroloog over poliklinische of semi-spoed vraagstukken. Het betreft dus de patiënten met een (sterke verdenking op) acuut neurologisch beeld die naar UZ Gent moeten voor zorg. Het ziekenhuis heeft mij ook laten weten dat zij een al lang bestaande samenwerking heeft met UZ Gent en op meerdere gebieden samenwerken en UZ Gent ziet als een belangrijke en betrouwbare partner.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 ook heb aangegeven zijn de genomen maatregelen en afspraken erop gericht om de toegang tot zorg, zowel huisartsenzorg en ziekenhuis zorg (neurologie) zo goed als mogelijk te garanderen.
Kunt u toezeggen om in gesprek met lokale zorgaanbieders en overheden om het artsentekort in Zeeland op te lossen en zo ja, welke oplossingen worden er voorgesteld? Bent u bereid om de conclusies en aanbevelingen uit deze gesprekken met de Kamer te delen?
Ja, ik ben bereid het gesprek aan te gaan met lokale zorgaanbieders en overheden om te zien hoe we de ingeslagen weg in Zeeland via het transformatieplan van de ZZC en de samenwerking met het sociale domein verder kunnen ondersteunen.
Hoe ziet de langetermijnvisie van de regering eruit met het oog op het waarborgen van spoedeisende hulp en ziekenhuisafdelingen in dunbevolkte gebieden zoals Zeeland, mede in het licht van het recente rapport «Elke regio telt»?
In het hoofdlijnenakkoord van 16 mei 2024 is de volgende passage opgenomen:
«Voor nu en voor de langere termijn wordt ingezet op (...) goede regionale afspraken tussen ziekenhuizen over bereikbaarheid bij acute zorg in de buurt en van streekziekenhuizen; de insteek wordt dat streekziekenhuizen behouden blijven.» Deze passage zal verdere invulling krijgen in het regeerprogramma voor de regeerperiode van het kabinet Schoof. Ik ben bekend met het rapport «Elke regio telt». Op de inhoud van het nog vast te stellen regeerprogramma kan ik niet vooruit lopen.
Met partijen in het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn daarnaast afspraken gemaakt over de manier waarop partijen zich inzetten om de zorg toekomstbestendig te organiseren. De in het kader van de afspraken uit het IZA ontwikkelde regiobeelden en regioplannen, die ik voor Zeeland al noemde in mijn antwoord op vraag 2, kunnen daar goed bij helpen. Daar moeten passende oplossingen voor verschillende vraagstukken in samenhang gevonden worden. Het is aan de zorgaanbieder van medisch specialistische zorg, het ziekenhuis, om met betrokkenheid van ander partijen in de zorgketen een besluit te nemen over de toekomstbestendige inrichting van de medische specialistische zorg in de regio.
De berichten 'Problemen Ommelander Ziekenhuis waren te voorspellen en 'Miljoenenverlies voor ziekenhuis Viecurie financiële hulp nodig' |
|
Jimmy Dijk |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Wat zijn de onderliggende oorzaken dat de afgelopen maanden meerdere (streek)ziekenhuizen in de problemen zijn gekomen?1, 2 Wat kan het kabinet hieraan doen, zonder dat nog meer (streek)ziekenhuizen gesloten worden?
De oorzaken waardoor ziekenhuizen problemen ervaren zijn divers. Ommelander ziekenhuis geeft aan te maken hebben gekregen met forse prijsstijgingen en loonontwikkelingen, stijging van het ziekteverzuim en krapte op de arbeidsmarkt. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt het openhouden van streekziekenhuizen wordt. De komende periode gebruik ik om met alle betrokkenen te spreken en tot een gezamenlijk gedragen oplossing te komen.
Heeft u het artikel «Problemen Ommelander Ziekenhuis waren te voorspellen» gelezen en wat is uw reactie hierop? Bent u op de hoogte van de problemen bij het Ommelander Ziekenhuis? Waar ligt wat u betreft de oorzaak?
Ik heb kennisgenomen van het artikel en er is contact geweest met het Ommelander Ziekenhuis. Als oorzaken van het financiële verlies noemt Ommelander forse prijsstijgingen en loonontwikkeling, stijging van het ziekteverzuim en krapte op de arbeidsmarkt. Dit zorgde voor zowel hogere kosten als minder omzet. Het ziekenhuis geeft aan tijdig herstelmaatregelen in gang te hebben gezet om de toegankelijkheid van zorg te kunnen garanderen. De herstelmaatregelen, die worden gesteund door de banken en verzekeraars, hebben als doel om het ziekenhuis financieel gezond te maken. Hoewel dit tijd vergt, zijn er inmiddels3 in 2024 7% meer verwijzingen naar het ziekenhuis ten opzichte van 2023.
De door het ziekenhuis genoemde oorzaken zijn herkenbaar, meerdere ziekenhuizen en zorgaanbieders hebben hiermee te maken. Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen) te komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de Early Warning System (EWS)-afspraken waardoor er tijdig gehandeld kan worden. Ik heb over Ommelander Ziekenhuis geen EWS-melding gehad en ook geen informele signalen ontvangen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Dit betekent dat naar oordeel van de NZa en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd financiële problemen niet leiden tot een onbeheersbare situatie met risico’s voor de patiëntveiligheid en continuïteit tot gevolg.
Wat vindt u van de uitspraak van de accountant van het Ommelander ziekenhuis: «Eén procent rendement is wel een ondergrens. Je zag over 2022 dat kleine ziekenhuizen daar maar net boven zaten. Dat maakt ze kwetsbaar, want tegenvallers kunnen dan snel tot verliessituaties leiden en dat blijkt bij het Ommelander Ziekenhuis nu ook»? Herkent u deze situatie? Vindt u het gepast dat vitale publieke voorzieningen, zoals ziekenhuizen, in deze situatie verkeren? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het is evident dat een (langdurig) beperkt financieel rendement een zorginstelling kwetsbaar kan maken. Cijfers uit jaarrekeningen van afgelopen jaren4 hebben laten zien dat ziekenhuizen er (gemiddeld gezien) financieel goed voor staan. Wel zijn er verschillen: een aantal ziekenhuizen staan er niet goed voor.
Alle patiënten in Nederland hebben recht op kwalitatief goede zorg. Daarbij moet het niet uitmaken waar je woont. Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om hier goede afspraken over te maken.
Wat vindt u van het feit dat het bestuur van het Scheemder ziekenhuis de financiële problemen wijt aan personeelstekort, waardoor ze minder patiënten kunnen behandelen en dus minder verdienen dan gepland? Denkt u dat met de huidige beloning voor verpleegkundig personeel en de werkdruk het personeelstekort zal afnemen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
Als Minister ga ik niet over de uitspraken van het bestuur.
Het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg heeft zeer grote prioriteit. Zorg is mensenwerk. Voor alle zorginstellingen geldt dat zij, al dan niet in samenwerking in een regio, de uitdaging hebben om met het beschikbare personeel zo optimaal mogelijk zorg te verlenen. In het Hoofdlijnenakkoord staat beschreven dat ik het daarom aantrekkelijker ga maken om in de zorg te werken. Dit zal ik de komende tijd uitwerken. Ik ga de werkdruk verlagen door minder registratietijd en door slim gebruik te maken van innovaties. Ik geef medewerkers de regie terug over hun roosters, over hun loopbaan en over hoe en waar ze hun werk het beste kunnen doen.
Onderdeel van de herstelmaatregelen van het Ommelander Ziekenhuis is het aantrekkelijker maken van het werk in het ziekenhuis. Hiervoor is een samenwerking met het UMCG opgezet waarbij SEH-artsen een gecombineerde functie hebben waarbij ze zowel in het universitair centrum (UMCG) als in het regionale ziekenhuis (Ommelander Ziekenhuis) werken. Er blijkt veel interesse in deze gecombineerde functie. Ik zie deze samenwerking als een mooi voorbeeld om – ondanks de personeelskrapte – hoogwaardige en toegankelijke zorg te kunnen blijven bieden.
Wanneer heeft u voor het laatst contact gehad met het Ommelander Ziekenhuis? Kunt u alle onderliggende stukken van dit contact naar de Kamer sturen?
Naar aanleiding van deze Kamervragen is er telefonisch contact geweest met het Ommelander ziekenhuis, er zijn daarbij geen onderliggende stukken uitgewisseld.
Wanneer heeft u voor het laatst met bezorgde patiënten uit Scheemda, Oldambt en omstreken gesproken over het verschralen van de ziekenhuiszorg in hun regio? Indien u dit niet heeft gedaan, waarom niet? Bent u bereid dit te gaan doen?
Er is (nog) geen gesprek gevoerd met de patiënten uit de regio Scheemda en Oldambt, ik ben daar zeker toe bereid en zal een bezoek inplannen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Miljoenenverlies voor het ziekenhuis Viecurie financiële hulp nodig»? Wat is uw reactie hierop? Hoe is dit miljoenenverlies wat u betreft ontstaan?
Ik heb kennisgenomen van het bericht en er is contact geweest met het VieCuri Medisch Centrum. Als oorzaken van het verlies noemt VieCuri de fors gestegen kosten van energie, inflatie (waardoor inkoop duurder werd) en hogere loonkosten als gevolg van de vernieuwde CAO ziekenhuizen. Deze hogere kosten konden niet volledig gedekt worden met hogere inkomsten. Zoals aangegeven bij vraag 2 hebben meerdere ziekenhuizen en zorgaanbieders hiermee te maken.
Wat vindt u van de oorzaken van het verlies die door de directie worden genoemd zoals de forse inflatie waardoor inkoop duurder werd, de stijging van energiekosten en hogere loonkosten als gevolg van de vernieuwde CAO ziekenhuizen?
De hoge inflatie van de voorbije jaren is niet veroorzaakt door de zorg, maar de zorg voelt de gevolgen daarvan wel. De voorbije jaren is er sprake van een hoge prijsstijging die is ontstaan door de hogere gasprijzen. Deze hogere prijsstijging leidt ook voor veel ziekenhuizen en andere zorgaanbieders tot fors hogere uitgaven. Zorginstellingen hebben naast de inflatie ook rekening moeten houden met hogere lonen (die mede omhoog zijn gegaan ter compensatie van de hogere inflatie). Van de uitgavenstijging in de Zvw tussen 2020 en 2024 van bijna 25% hangt ruim 90% samen met loon- en prijsstijging. In de cao ziekenhuizen is voor de jaren 2023 en 2024 een salarisverhoging van totaal 15% afgesproken. Door het beschikbaar stellen van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) draag ik bij aan deze salarisontwikkeling. Ik ben zelf echter geen partij in de cao-onderhandelingen. De gemiddelde loon- en prijsstijging in de economie is de afgelopen jaren verwerkt door de NZa in haar vastgestelde tarieven en zit in de vergoeding die VWS aan verzekeraars beschikbaar stelt om contractafspraken te maken met zorginstellingen. Het is mogelijk dat (individuele) zorginstellingen zwaarder dan gemiddeld zijn/worden getroffen door inflatie/loonstijging. Het is allereerst aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om met elkaar goede financiële afspraken te maken waarbij tevens aan de zorgplicht wordt voldaan.
Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen) te komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de Early Warning System (EWS)-afspraken waardoor er tijdig gehandeld kan worden. Op 1 mei 2024 hebben we een melding ontvangen over VieCuri, die op 27 juni 2024 weer is beëindigd omdat er voldoende financiële steun is toegezegd door betrokken zorgverzekeraars en banken.
In algemene zin kan worden opgemerkt dat de geldende macrokaders en de door de NZa vastgestelde tarieven rekening houden met de stijging van prijzen en lonen. Specifiek ten aanzien van de stijgende energiekosten is relevant dat het Ministerie van VWS en de NZa in najaar 2022 hebben besloten de gereguleerde tarieven 2023 vroegtijdig op te hogen in verband met de sterk stijgende inflatie.
Erkent u dat dit een gevolg is van uw eigen beleid? Zo nee, waarom denkt u dat deze uitkomst niet het gevolg is van beleid?
Antwoord vraag 9.
Als Minister ga ik niet over de individuele bedrijfsvoering van een ziekenhuisorganisatie.
Hoe gaat u voorkomen dat er net zoals in Venlo andere ziekenhuizen – zie bijvoorbeeld in Heerlen – ontmanteld gaan worden waardoor de toegankelijkheid voor patiënten verslechtert en de gezondheidsrisico’s toenemen?
De toegankelijkheid van de (ziekenhuis)zorg voor alle patiënten in alle regio’s in Nederland is voor mij heel belangrijk en een speerpunt in het hoofdlijnenakkoord. De komende periode wordt dit verder uitgewerkt in het Regeerprogramma.
Welke verantwoordelijkheid hebben de zorgverzekeraars volgens u wat betreft het openhouden van ziekenhuizen? Deelt u de mening dat hun belang: de kosten zo laag mogelijk houden door ziekenhuizen te sluiten, haaks staat op het belang van patiënten om goede zorg dichtbij te hebben?
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de insteek wordt dat streekziekenhuizen behouden blijven. Dit zullen we de komende periode uitwerken. De zorgverzekeraars hebben in het geval van een naturapolis de zorgplicht om ervoor te zorgen dat hun verzekerden tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen.
De NZa houdt toezicht op deze zorgplicht en heeft hiervoor handvatten opgesteld. In deze handvatten staat hierover: «Je bent verantwoordelijk voor het tijdig leveren van passende zorg aan de individuele verzekerde. Is er sprake van een (dreigende) sluiting van een zorgaanbieder, bijvoorbeeld door faillissement? Dan zorg je ervoor dat de verzekerde tijdige en passende zorg kan blijven ontvangen. Blijft de verzekerde zorg ontvangen van de onder druk staande zorgaanbieder? Dan moet de verzekerde ervanuit kunnen gaan dat er maatregelen worden getroffen waardoor de zorg doorgang blijft vinden. Sluit de zorgaanbieder, bijvoorbeeld door faillissement? Dan moet de verzekerde terecht kunnen bij een andere aanbieder. Verzekerden behouden altijd tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg.»
Daarnaast zetten zorgpartijen waaronder Zorgverzekeraars Nederland (ZN) zich binnen het Integraal Zorg Akkoord – Onderdeel D. Regionale samenwerking, in voor een toekomstbestendig zorglandschap met het uitgangspunt «nabij als het kan, veraf als het moet». Zorg die vaak voorkomt en laagcomplex is, moet voor iedereen dicht(er)bij beschikbaar zijn.
De gevolgen van budgetplafonds in de ggz |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
In hoeverre heeft u zicht op de effecten van de budgetplafonds die zorgverzekeraars hanteren in de ggz?
In beginsel ben ik niet op de hoogte van de afspraken die individuele zorgverzekeraars en individuele zorgaanbieders in contracten met elkaar maken. Zorgverzekeraars moeten ervoor zorgen dat hun verzekerden zorg krijgen en dat zij zelf invulling geven aan de afspraken die zij maken.
Heeft u zicht op de hoeveelheid tijd die zorgverleners en zorgaanbieders kwijt zijn aan de bureaucratische rompslomp rondom budgetplafonds in de ggz, zoals overleggen met de zorgverzekeraar wanneer het plafond dreigt te worden bereikt? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 ben ik niet op de hoogte van de afspraken die individuele zorgverzekeraars en individuele zorgaanbieders in contracten met elkaar maken. Daarmee heb ik ook geen exact zicht op de tijd die partijen besteden aan de contractering of, in het bijzonder, aan het proces van bijcontracteren wanneer een omzetplafond (bijna) bereikt is. In het IZA zijn ten behoeve van het verbeteren van het proces rondom de contractering uitgebreide afspraken gemaakt over het tijdig afronden van het inkoopproces, het proces rondom bijcontractering wanneer het omzetplafond is bereikt, en wordt door de zorgverzekeraars in samenwerking met zorgaanbieders gewerkt aan het verlagen van de administratieve lasten en verdere uniformering van inkoopvereisten.
Heeft u zicht op de hoeveelheid/het aantal cliënten in de ggz die nu minder kunnen worden geholpen, doordat er gebruik wordt gemaakt van budgetplafonds? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Het is erg ingewikkeld om het precieze effect van omzetplafonds in kaart te brengen zo lang er ook andere factoren zijn die van invloed zijn op de wachtlijsten, zoals bijvoorbeeld een tekort aan personeel ten opzichte van de totale zorgvraag. Ik deel daarbij overigens niet uw verwachting dat er door omzetplafonds minder patiënten in de ggz geholpen worden. Als omzetplafonds op de juiste manier worden ingezet kunnen deze namelijk ook bijdragen aan de doelmatigheid van de zorg, wat de toegankelijkheid juist ten goede komt. Zo kunnen zorgverzekeraars ruimere omzetplafonds afspreken met zorgaanbieders die passende zorg leveren dan met zorgaanbieders die minder passende zorg leveren. Dat omzetplafonds worden gehanteerd, mag niet betekenen dat er onvoldoende beschikbare zorg wordt ingekocht door de verzekeraar ten opzichte van zijn verzekerden.
Ook is de zorgverzekeraar, wanneer het zorgplafond eenmaal is bereikt, verplicht om de verzekerde te bemiddelen naar een plek binnen de treeknorm. Als dit niet bij andere aanbieders kan, dan moet er worden bijgecontracteerd bij de oorspronkelijke aanbieder.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen die zorg nodig hebben momenteel niet geholpen kunnen worden, vanwege de budgetplafonds, terwijl er ook nog bijna 100.000 mensen op ggz-wachtlijsten staan? Zo ja, bent u bereid om deze budgetplafonds af te schaffen?
Ik deel niet uw analyse dat er door omzetplafonds minder patiënten in de ggz geholpen kunnen worden en ben daarom ook niet van mening dat budgetplafonds door zorgverzekeraars moeten worden afgeschaft. Zoals ik in antwoord op de eerste vraag al aangaf, kunnen omzetplafonds juist ook helpen om schaarse capaciteit optimaal in te zetten en er daarmee voor zorgen dat de zorg bij de patiënten terecht komen die de zorg het hardst nodig hebben. Wel ben ik actief in gesprek met het veld, waaronder zorgverzekeraars, om te bekijken hoe we de toegankelijkheid voor de ggz kunnen verbeteren, bijvoorbeeld in het kader van de cruciale ggz. Ook de werking van financiële instrumenten, zoals het omzetplafond, neem ik mee in die gesprekken.
Bent u bekend met het artikel «Onderzoek naar klachten over evangelist Tom de Wal, hij geeft intussen Mercedes CLA en Audi A6 weg»?1
Ja.
Kunt u – naar aanleiding van de beantwoording van de mondelinge vraag over deze gebedsgenezer2 – aangeven welke stappen worden ondernomen om artikel 2, lid 3 van de Wet, kwaliteit, klachten en geschillen zorg door te lichten en om informatie en inspectierapporten over deze zelfbenoemde genezers bij elkaar te brengen én beter vindbaar te maken voor patiënten?
Gebedsgenezers vallen onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) wanneer zij handelingen verrichten die ertoe strekken een persoon van een ziekte te genezen. Het is aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de IGJ) om in individuele gevallen te beoordelen of daarvan sprake is. Als een gebedsgenezer onder de Wkkgz valt, is sprake van een alternatieve zorgaanbieder. Deze alternatieve zorgaanbieder moet zich houden aan de norm dat geen zorg wordt verleend die buiten noodzaak kan leiden tot (een aanmerkelijke kans op) schade voor een cliënt.
Bij overtreding van deze norm, bijvoorbeeld als blijkt dat cliënten worden weggehouden bij reguliere zorg, of als er sprake blijkt te zijn van andere praktijken die schadelijk zijn voor de gezondheid van cliënten, kan de IGJ maatregelen nemen6. De IGJ heeft op dit moment geen signalen dat sprake is van structurele praktijken door gebedsgenezers die schadelijk zijn voor de gezondheid van cliënten.
Sinds de inwerkingtreding van de Wkkgz in 2016 vallen de alternatieve zorgaanbieders daaronder. ZonMw heeft de Wkkgz in 2021 geëvalueerd7. De regels over alternatieve zorgaanbieders maakten deel uit van deze evaluatie. Het evaluatierapport bevat geen aanbevelingen tot aanpassing van deze regels voor alternatieve zorgverleners en geeft daartoe ook geen aanleiding. Vanwege het gebrek van signalen bij de IGJ zie ik nu geen aanleiding om artikel 2, derde lid, van de Wkkgz opnieuw te evalueren.
Ook wordt het verzoek gedaan om informatie en inspectierapporten over deze zelfbenoemde genezers bij elkaar te brengen én beter vindbaar te maken voor patiënten. Op de website van de inspectie staat vermeld welke informatie zij conform de wet openbaar maakt. Zie https://www.igj.nl/onderwerpen/openbaarmaking. Deze informatie is dan vindbaar op de website van de IGJ.
Deelt u de mening dat de titel «gebedsgenezer» een valse belofte tot genezing impliceert en daarmee patiënten met een ongeneeslijke of dodelijke ziekte op het verkeerde been kan zetten? Zo ja, wat is er nodig aan wet- en regelgeving om te kunnen voorkomen dat deze titel misbruikt wordt?
Ik vind het van groot belang dat cliënten niet worden weggehouden bij reguliere zorgverlening. Als zou blijken dat dat gebeurt, dan is dat zeer onwenselijk en acht ik dat in strijd met de verplichtingen op grond van de Wkkgz. Ik heb echter geen concrete signalen dat hiervan sprake is in de praktijk.
Tegelijk heeft iedereen het recht om te geloven in alternatieve geneeswijzen en om hoop of troost te zoeken in gebedsgenezing. Dit is onderdeel van de vrijheid van godsdienst en ook als onderdeel van het recht op zelfbeschikking. Behandelingen die niet-wetenschappelijk zijn bewezen, zijn in beginsel toegestaan.
Bent u bekend met verslagen van bijeenkomsten geleid door Tom de Wal?3, 4 Zo ja, deelt u de mening dat het op zijn zachtst gezegd onwenselijk is dat er druk ontstaat op bezoekers om (het liefst) hoge bedragen te doneren?
Ik ben ermee bekend dat Tom de Wal de inhoud van zijn bijeenkomsten deelt via onder meer You Tube filmpjes. Ik vind het niet wenselijk dat bezoekers bedragen doneren omdat ze zich onder druk gezet voelen. Of dat het geval is, kan ik niet beoordelen.
Bent u van mening dat de werkzaamheden van Stichting Frontrunners voldoet aan de «kernvoorwaarde» voor de ANBI-status?
Om als ANBI te kunnen worden aangemerkt moet een instelling (onder meer) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut beogen. Het begrip algemeen nut is in de wet neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Dit is een belangrijke eigenschap van de ANBI-regelgeving, maar kan soms ongemakkelijk voelen als sprake is van gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Dit is echter inherent aan het neutrale karakter van de ANBI-regelgeving.
Omdat de Belastingdienst gehouden is aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen.
In hoeverre vindt u dat het weggeven van auto’s het «algemeen belang dient» zoals aangegeven in de belastingvoordelen van een ANBI?5 Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat de ANBI-status misbruikt wordt voor dit soort praktijken? Zo ja, welke zijn dat en op welke termijn kan de Kamer daarover nadere informatie verwachten?
De grens van de vrijheid van ANBI’s om hun doelen na te streven ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling in beeld komt) of daar waar een instelling door de rechter verboden wordt. Verdenkingen, niet-vervolgbare activiteiten of handelingen die simpelweg niet aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut» zijn geen redenen een instelling de ANBI-status te ontnemen.
Naar aanleiding van zorgen van Tweede Kamerleden de afgelopen jaren over zulk gedrag van ANBI’s, is in 2021 door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst een raadgevende commissie van deskundigen ingesteld om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het algemeen nut karakter beter tot uitdrukking te laten komen. Het rapport «Toezicht op algemeen nut» van deze raadgevende commissie biedt een waardevol inzicht in de maatschappelijke waarde van ANBI’s en de wijze waarop toezicht kan worden gehouden op ANBI’s zodat zij het algemeen nut (blijven) uitdragen. Het rapport bevat een lijst met 25 sets Kamervragen over gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Wat de zaken uit de Kamervragen gemeen hebben, is dat het doorgaans gaat om zaken waar de Belastingdienst niet op kan ingrijpen. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport «Toezicht op Algemeen Nut» vindt het kabinet het belangrijk dat burgers die zich voor maatschappelijke doelen willen inzetten, voldoende keuze hebben en ook kunnen bepalen welke activiteiten van ANBI's zij wenselijk vinden. Tegelijkertijd vindt het kabinet het belangrijk om zich uit te spreken over wat het kabinet als wenselijk maatschappelijk gedrag ziet en dit uit te dragen. Daarom wordt langs verschillende lijnen gewerkt aan het bestrijden van ongewenst gedrag door maatschappelijke organisaties, zoals middels het wetsvoorstel Wet transparantie maatschappelijke organisaties.
Wat is uw reactie op het bericht dat het Regionaal Autisme Centrum (RAC) in Helmond en Tilburg stopt met behandeling en het stellen van diagnoses bij 18-plussers?1
Personele schaarste en een groeiende vraag naar zorg leiden er toe dat het knelt in de ggz. Dit is zorgelijk, maar helaas de realiteit. Het besluit van het Regionaal Autisme Centrum (RAC) om zorg af te bouwen is het gevolg van de personele krapte. Ik vind het ontzettend vervelend voor mensen die door dit besluit hun behandeling moeten afbouwen of langer op een wachtlijst moeten staan. Mochten er cliënten zijn die naar hun mening geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een andere zorgaanbieder.
Deelt u de analyse dat de toegang tot zorg voor mensen met (vermoedens van) autisme in deze regio hierdoor nog verder achteruit gaat?
Het wegvallen van het RAC zal voor de mensen die in behandeling waren of op de wachtlijst stonden nadelige gevolgen kunnen hebben. Het is aan aanbieders en zorgverzekeraars om in de regio te zorgen voor voldoende ggz-aanbod passend bij de zorgvraag van mensen in de regio. Dit geldt voor de gehele ggz en dus ook voor de zorg voor mensen met autisme. Ik verwacht dat zorgverzekeraars bij de inkoop van zorg in deze regio ook specifiek aandacht hebben voor de zorg voor mensen met (vermoedens van) autisme.
Deelt u de mening dat de zorgverzekeraars op dit gebied hun zorgplicht niet nakomen?
Het is aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om te beoordelen of zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen. De coördinerend zorgverzekeraar in de regio (CZ) heeft aangegeven dat zorgverzekeraars direct nadat de aanbieder de sluiting bij hen bekend maakte, alle stappen die zij als zorgverzekeraar konden zetten, gezet hebben. Hierbij gaat het om het wijzen van cliënten op zorgbemiddeling, het informeren van de NZa, en het benaderen van andere zorgaanbieders.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de zorgaanbieders in deze regio en de zorgverzekeraars over hoe de toegankelijkheid van de zorg voor mensen met (vermoedens van) autisme weer op orde kan worden gebracht?
Nee, dat is aan partijen in de regio zelf. Zoals ik heb aangeven in het antwoord op vraag 2 zijn aanbieders en zorgverzekeraars samen verantwoordelijk om in de regio te zorgen voor voldoende toegankelijk aanbod voor mensen met (vermoedens van) autisme.
Speelt deze problematiek op meer plekken? Zo ja, op welke plekken en wat doet u eraan om de zorg voor mensen met (vermoedens van) autisme toegankelijk te houden?
Het is mij niet bekend dat het stoppen van de behandeling voor mensen met autisme speelt op meerdere plekken. In het Integraal Zorgakkoord zijn diverse afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten, zoals het versterken van de samenwerking tussen huisarts, ggz en sociaal domein en het stimuleren van hybride en digitale zorg om de behandelcapaciteit te vergroten.
Hulp aan jongeren en volwassenen met eetstoornissen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (CU), Conny Helder (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de opmerkingen van uw ambtsvoorgangers die diverse keren in Kamerdebatten, schriftelijke vragen, media-optredens en het vragenuur aangeven dat de hulp aan mensen met een eetstoornis vele malen beter moet en dat er zelfs door een van uw voorgangers is gezegd dat het «code zwart» is?1
Ja.
Wat is er sinds deze duidelijke kwalificatie in 2021 gedaan om het hulpaanbod te verbeteren? Kunt u dit zo concreet mogelijk beschrijven?
In 2020 is op initiatief van partijen in het veld gestart met de ketenaanpak eetstoornissen (hierna: K-EET) voor jongeren, gesubsidieerd door het Ministerie van VWS. In deze aanpak werken kinderartsen, psychologen en psychiaters samen met ouders en jongeren om de zorg rondom eetstoornissen voor jongeren te verbeteren. In de afgelopen jaren is het netwerk van K-EET steeds verder uitgebreid.
Met behulp van K-EET zijn acht bovenregionale landelijk dekkende netwerken opgezet waarin zorgprofessionals intensief samenwerken, kennis uitwisselen en casuïstiek bespreken. Inmiddels zijn deze acht netwerken geborgd in de bovenregionale expertisenetwerken jeugd (zie vraag 5). Vanuit deze netwerken worden ook scholingsbijeenkomsten georganiseerd om de zorgstandaard eetstoornissen beter onder de aandacht te brengen bij professionals.
K-EET heeft daarnaast actief geïnvesteerd in voorlichting en het laagdrempelig delen van kennis op het gebied van eetstoornissen. Zo is de website First Eet Kit2 opgezet. Hier kunnen jongeren, hun ouders en naasten en zorgprofessionals informatie vinden over eetstoornissen, tips om een eetstoornis te herkennen en hoe je iemand het beste kan ondersteunen, en uitleg over hoe je hulp kan vinden. Daarnaast is er een advieslijn die eerstelijnsprofessionals, zoals bijvoorbeeld huisartsen, dagelijks kunnen bellen om direct met een specialist op het gebied van eetstoornissen te overleggen wanneer zij een vraag hebben over een patiënt met een (mogelijke) eetstoornis. En er is een interactieve kaart gemaakt waar zorgaanbieders – zowel op het gebied van behandeling als begeleiding – hun aanbod zichtbaar kunnen maken voor professionals die passende hulp zoeken.3
Ook heeft K-EET ingezet op het ontwikkelen van pilots. VIBES, vroeginterventie bij eetstoornissen, is daarvan een voorbeeld en biedt een handvat om kinderen met een beginnende eetstoornis zo snel mogelijk te ondersteunen. Door bovenstaande activiteiten wordt ook samenwerking tussen professionals gestimuleerd.
Daarnaast is op basis van signalen over toename van het aantal crisismeldingen en escalerende problematiek als gevolg van corona, waaronder eetstoornissenproblematiek, in 2021 € 50 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de acute jeugd ggz. Doel van deze middelen was het realiseren van tijdelijke uitbreiding van ambulante en klinische crisiscapaciteit en het verminderen van de druk op de acute jeugd-ggz. Deze middelen zijn via acht coördinerende gemeenten uitgekeerd aan 28 aanbieders en konden tot einde 2023 ingezet worden. U bent met de Kamerbrief van 21 juni 2024 geïnformeerd over de besteding van deze middelen.4
Hoeveel extra behandelaren voor eetstoornissen zijn er gekomen? Hoeveel extra behandelcentra of -plekken? Hoeveel meer jongeren (onder de 18) en volwassenen (boven de 18) worden jaarlijks extra geholpen ten opzichte van 2019 en 2021?
Deze cijfers worden niet landelijk bijgehouden. Het is dan ook niet bekend hoeveel jongeren worden geholpen voor een specifieke stoornis of aandoening, en evenmin hoeveel behandelaren of plekken er zijn voor jongeren met een eetstoornis. Dit geldt ook voor volwassenen.
Bent u tevreden met wat er de afgelopen jaren is gedaan en is bereikt?
De afgelopen jaren zijn veel stappen in de goede richting gezet, maar eetstoornissen betreffen hardnekkige en complexe problematiek. Voor de meerderheid van de jongeren en volwassenen met een eetstoornis is de beschikbare zorg passend. Voor een kleiner deel van de jongeren en volwassenen blijkt het ingewikkeld tijdig passende zorg te bieden. Dit kan komen omdat een eetstoornis soms pas laat wordt herkend of erkend. Maar ook omdat een deel van deze jongeren en volwassenen met meerdere problemen tegelijkertijd te maken hebben, zoals bijvoorbeeld suïcidaliteit, trauma, somatische problemen, of autisme. Deze aandoeningen kunnen elkaar versterken of afwisselen, waardoor behandeling vanuit meerdere expertises en zorgprofessionals nodig is.
Wat is er concreet gedaan met het gespecialiseerde hulpaanbod, waaronder betere hulp aan eetstoornissen in de expertisecentra/netwerken die door het amendement Klaver-Westerveld opgericht zouden worden?
Mijn voorganger heeft op 21 juni jl. een voortgangsbrief Jeugd naar de Tweede Kamer gestuurd waarin hij is ingegaan op de stand van zaken rond de bovenregionale expertisenetwerken (hierna: BENs). Als bijlage bij deze brief was de voortgangsrapportage over de BENs toegevoegd, met daarin een groot aantal voorbeelden van wat concreet gedaan is met het gespecialiseerde hulpaanbod. Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar die brief.5
Wat is er concreet gedaan met de bevindingen en aanbevelingen uit het rapport «Preventie en vroege behandelingen van eetstoornissen» van de Gezondheidsraad? Kunt u dit per aanbeveling uiteen zetten?
Mijn voorganger heeft u in september 2022 een uitgebreide beleidsreactie6 gestuurd op het advies van de Gezondheidsraad en daarin ook aangegeven dat een aanzienlijk deel van de adviezen vorm moet krijgen door zorgprofessionals en aanbieders. Zij zijn het beste in staat om te beoordelen hoe zij de zorg het beste kunnen leveren en wat aansluit bij de behoeften van jongeren en ouders.
Het rapport kende drie hoofdadviezen:
Een goede mentale gezondheid is belangrijk en verkleint de kans op (psychiatrische) aandoeningen. In het vorige kabinet is daarom de aanpak «mentale gezondheid: van ons allemaal» tot stand gekomen7. Daarin is ook specifiek aandacht voor de mentale gezondheid voor jongeren. U heeft eind december 2023 een voortgangsbrief ontvangen over deze aanpak8.
Een mooi voorbeeld is ook de aanpak STORM waar op scholen in verschillende regio’s mee gewerkt wordt9. In deze aanpak leren jongeren dat zij zelf invloed hebben op hun gevoelens, stemmingen en emoties en leren ze negatieve gevoelens om te buigen naar positieve.
Ook met K-EET is ingezet op preventie, zoals met de hierboven genoemde website First EET Kit, de pilot over vroeg interventies, scholingsbijeenkomsten en recent met een artikel over K-EET in het magazine van Jeugdartsen om ook professionals te ondersteunen signalen over eetstoornissen vroegtijdig te herkennen.
De Gezondheidsraad geeft aan dat nog weinig wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van behandelingen wanneer sprake is van comorbiditeit (één of meer andere aandoeningen) naast een eetstoornis. De Gezondheidsraad adviseert het veld om te werken met een transdiagnostisch model wanneer van één of meerdere (psychische) stoornissen naast een eetstoornis sprake is. Ook adviseert de Gezondheidsraad deskundigheidsbevordering te stimuleren in bovenregionele netwerken.
Dit zijn adviezen die primair aan het veld zijn gericht. Vanuit K-EET waren al landelijk dekkende bovenregionale netwerken opgezet in acht regio’s, financieel ondersteund door VWS. In deze netwerken wordt actief samengewerkt en kennis uitgewisseld en daarmee wordt de deskundigheid rondom eetstoornissen verder bevorderd.
Het doen van onderzoek naar prevalentie en effectiviteit van behandelen is een taak die primair ligt bij zorgaanbieders, universitaire centra, professionals en andere betrokkenen. De Verenging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) stimuleert ook onderzoek. Alle instellingen binnen het landelijk transitie arrangement (LTA) doen onderzoek naar effectieve jeugdhulp. Een aantal topklinische ggz-instellingen houdt zich specifiek bezig met onderzoek naar de behandeling van jongeren met een eetstoornis. Ook subsidieert de VNG de een viertal academische instellingen bij hun kennisfunctie. Hier wordt o.a. onderzoek gedaan naar de effectiviteit van behandelingen.
Daarnaast houden verschillende netwerken zich bezig met onderzoek, bijvoorbeeld het Topreferente eetstoornissen netwerk (TEN) en de Nederlandse Academie van Eetstoornissen (NAE).
Tenslotte is met de Hervormingsagenda Jeugd een brede werkorganisatie Kwaliteit en Blijvend Leren (KBL) ingericht. In KBL wordt door partijen uit het veld gewerkt aan een gezamenlijke onderzoeks- en leeragenda.
Is het volgens u gelukt om eetstoornissen bij kinderen en jongeren in een eerder stadium te herkennen en te behandelen zoals de bedoeling was? Zo nee, hoe kan dit?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangaf, zijn de afgelopen jaren goede stappen gezet. In de acht bovenregionale netwerken wordt casuïstiek besproken en is veel meer kennis beschikbaar om eetstoornissen bij kinderen en jongeren eerder te herkennen en te behandelen. De samenwerking tussen professionals rondom een jeugdige is daarmee ook verbeterd, bijvoorbeeld tussen specialisten en huisartsen of poh-ggz. Tenslotte worden regio bijeenkomsten die door K-EET worden georganiseerd voor professionals zeer goed bezocht. Daarmee wordt de kans dat een eetstoornis eerder wordt (h)erkend vergroot.
Hoe verklaart u het dat ondanks de alarmerende berichten en de heldere taal van bewindspersonen in de afgelopen jaren de wachttijd in de GGZ alleen maar is toegenomen en volgens de informatiekaart2 van de NZA van 11 weken in december 2022 naar 14 weken in mei 2023 naar zelfs 15 weken in december 2023 is gestegen? Is de wachttijd sinds eind 2023 verder gestegen of gedaald?
De geestelijke gezondheidszorg staat voor een aantal grote uitdagingen. Het psychisch welbevinden van mensen blijft afnemen11 en daarmee ook de behoefte aan psychische zorg of ondersteuning. Dit laten ook de cijfers van de NZa zien. Tegelijkertijd is sprake van personele krapte en een daarmee samenhangend structureel capaciteitstekort12. Dit alles maakt dat het terugdringen van de wachttijden geen simpele oplossing kent maar vraagt om een brede aanpak en een lange adem. Met het Integraal Zorgakkoord (IZA), het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) en de Aanpak Mentale gezondheid van ons allemaal zijn daartoe de eerste stappen gezet.
De meest recente wachttijdcijfers komen uit de informatiekaart die de NZa op 4 april jl. heeft gepubliceerd13. Dit zijn cijfers tot en met december 2023. Na de zomer komt de NZa met nieuwe cijfers.
Wat is er concreet gebeurd toen duidelijk werd dat de wachttijd alleen maar verder toenam? Wat is uw kwalificatie aangezien uw ambtsvoorganger in 2021 al zei dat het «code zwart» was?
Dat mensen te lang moeten wachten op de hulp die zij nodig hebben is zorgelijk en onwenselijk. Tegelijkertijd zie ik ook dat er niet één pasklare oplossing voor dit probleem is. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 is het oplopen van wachttijden een resultaat van een veelheid aan factoren. Het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz vergt een brede aanpak, waar ik mij – evenals mijn ambtsvoorganger – hard voor maak met onder andere het IZA, het GALA, de Hervormingsagenda Jeugd en de Aanpak Mentale gezondheid van ons allemaal14.
Wat gebeurt er specifiek om ouders en anderen in het directe netwerk te ondersteunen? Krijgen organisaties die zich hiermee bezig houden voldoende hulp vanuit het Ministerie van VWS?
Vanuit K-EET is op de website First Eet Kit informatie aanwezig voor ouders en naasten van jongeren met een eetstoornis. Daar worden ook tips gegeven en verwijzingen naar relevante organisaties en websites gedeeld. Ook vanuit (ervaringsdeskundige) organisaties wordt ondersteuning aangeboden aan ouders. Een voorbeeld hiervan is de webinar «eerste hulp bij eetstoornissen» die georganiseerd wordt door stichting Kiem.
Het is belangrijk dat behandelaren ouders goed betrekken bij een behandeling. Zowel in de zorgstandaard eetstoornissen, als de richtlijn samen met ouders en jeugdigen beslissen over passende hulp, wordt dit benadrukt. De zorgstandaard en richtlijn dienen als handvat voor professionals bij het uitvoeren van de zorg.
Tot slot wordt de patiëntenvereniging voor eetstoornissen, WEET, financieel ondersteund door VWS via de subsidieregeling voor patiënten en gehandicaptenorganisaties.
Wat zijn uw specifieke plannen om de hulp aan jongeren en volwassenen met een eetstoornis substantieel te verbeteren de komende jaren? Welke concrete maatregelen en doelen gaat u stellen? Hoe kan de Kamer dit controleren?
In 2023 is opnieuw een subsidie verstrekt aan K-EET. Deze loopt tot 2026 zodat kan worden doorgebouwd op de eerdere resultaten. K-EET wil de komende jaren de netwerkaanpak verder door ontwikkelen, herkenning van eetstoornissen verder verbeteren en vroege behandeling van eetstoornissen stimuleren, en nog meer kennis ontwikkelen, benutten en beschikbaar stellen.15
Welk aanbod is er voor cliënten die op een wachtlijst staan? Wat kunnen zelfregiecentra op basis van ervaringsdeskundigheid hierin bieden? Kunt u in de uitwerking van onze motie (Kamerstuk 25 424, nr. 691)3 over structurele financiering van zelfregiecentra, ook het hulpaanbod voor mensen met een eetstoornis meenemen?
Er zijn verschillende initiatieven om mensen gedurende de periode dat zij op een wachtlijst staan te begeleiden of ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn het initiatief van de «Wachtverzachter» in Dronten, de wachttijdondersteuning van Kompassie in Den Haag, de eerder genoemde website First Eet Kit, websites van ervaringsdeskundigen, verschillende zelfregie- en herstelhuizen, de pilot van GGNet in Zutphen om de wachttijden terug te dringen en webinars van Stichting Kiem. Ook bieden steeds meer ggz-aanbieders e-health aan tijdens het wachten, zoals de app Superbrains van Parnassia. De POH-ggz kan ook kortdurend cliënten met (lichte) psychische klachten begeleiden of ondersteunen. In de brief van mijn ambtsvoorganger naar aanleiding van het SO over het MIND onderzoek wachttijden ggz wordt nader op deze voorbeelden in gegaan (Kamerstuk 25 424, nr. 678).
Ook verwijs ik naar de brief van 19 juni 2024 van mijn ambtsvoorganger17. Daarin is aangegeven dat de «Stuurgroep Toegankelijkheid en wachttijden» is verzocht om, in afstemming met de regionale versnellers, te kijken naar mogelijkheden mensen bij verwijzing naar de ggz meer informatie te bieden over waar men in de regio terecht kan voor ondersteuning tijdens het wachten op behandeling in de ggz. Daarbij is het streven eind 2024 te starten met het aanbieden van deze informatie bij de verwijzing. Tegelijk bieden veel gemeenten een sociale kaart aan waar aanbod op het gebied van zorg en welzijn zichtbaar is. Zelfregie centra kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de ondersteuning van mensen die op een wachtlijst staan. In het IZA is afgesproken om in vijf jaar toe te werken naar een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten en e-communities, waar iedere inwoner zonder indicatie toegang tot heeft en waar je kunt werken aan je herstel. Gemeenten kunnen voor het realiseren van deze IZA afspraak financiële middelen aanvragen. De steunpunten zijn voor een brede groep mensen toegankelijk, in de opzet en financiering van de steunpunten wordt daarom niet gestuurd op specifieke doelgroepen.
Het bericht ‘Eén op twintig ouderen wordt mishandeld: ‘We zien het topje van de ijsberg’’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (CU) |
|
|
|
|
Heeft u het artikel «We zien het topje van de ijsberg» gelezen?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak dat één op de twintig ouderen wordt mishandeld en dat we slechts het topje van de ijsberg zien?
Ouderenmishandeling is net als andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling een ernstig maatschappelijk probleem. Het meest recente prevalentieonderzoek (Regioplan, 2018) schat inderdaad in dat 1 op de 20 ouderen ooit slachtoffer is geworden van ouderenmishandeling. Dat zijn schrikbarende cijfers. Het is wel zo dat er jaarlijks bij Veilig Thuis minder meldingen worden gedaan (ongeveer 2.400 meldingen op jaarbasis). Dit kan samenhangen met gevoelens schaamte bij ouderen en taboe, de afhankelijkheid van de pleger en onvoldoende herkenning door ouderen zelf, professionals en vrijwilligers. Het aantal meldingen bij Veilig Thuis schetst hierin dan ook niet het volledige beeld van ouderenmishandeling in Nederland.
Deelt u de mening van Veilig Thuis Midden-Brabant dat er nog steeds een taboe rust op ouderenmishandeling en dat ouderen zich schamen om dit te vertellen of om hulp te vragen?
Ja, helaas signaleer ik ook dat er nog steeds een taboe rust op ouderenmishandeling en dat schaamte een rol speelt. Ik vind het belangrijk dat ouderenmishandeling wordt voorkomen en teruggedrongen. Daarom zet het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zich met onder andere het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Veilig Thuis in op bewustwording en voorlichting.
Welke landelijke projecten lopen er op dit moment om ouderenmishandeling bekend en bespreekbaar te maken?
VWS en JenV hebben in de zomer en het najaar van 2023 de campagne «Ik vermoed huiselijk geweld» gelanceerd. Dit betreft onder andere video’s op social media, posters en TV commercials. Binnen de campagne is – mede op verzoek van de Kamer – aandacht voor drie vormen van huiselijk geweld, waaronder specifiek ouderenmishandeling. Vanaf 28 augustus 2024 wordt deze campagne opnieuw vertoond.
Daarnaast werkt VWS samen met JenV, de VNG, Veilig Thuis, banken, ouderenorganisaties en Movisie binnen de Brede Alliantie Financieel Veilig Ouder Worden. De Brede Alliantie werkt samen aan speerpunten als preventie (vaker voorkomen), signalering (eerder en beter in beeld) en versterking van de aanpak (slachtoffers ondersteunen en misbruik eerder doen stoppen). Op lokaal niveau maken verschillende lokale partners zich ook samen hard tegen ouderenmishandeling. Dit gebeurt in de zogeheten Lokale Allianties, waar onder andere gemeenten, Veilig Thuisorganisaties, banken, notarissen en zorg- en welzijnsorganisaties samenwerken. Momenteel bestaan er ongeveer 42 lokale allianties verspreid door het land heen. VWS heeft in 2022/2023 opdracht gegeven voor het oprichten van een tijdelijke expertpool. Dit betrof de inzet van ervarings- en kennisdeskundigen om gemeenten en Lokale Allianties te ondersteunen. Dit jaar zal er worden gestart met een vervolg aan de expertpool en het ondersteuningsaanbod. Op basis van de ervaringen van afgelopen jaren is het doel om een handreiking te maken voor gemeenten en andere lokale samenwerkingspartners, zodat deze partners lokaal de handen in één kunnen slaan om de lokale aanpak te versterken.
Daarnaast zijn er verschillende maatschappelijke partijen en veldorganisaties die zich ook landelijk ontplooien en inzetten tegen ouderenmishandeling. Zo is er het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling, waar verschillende medewerkers van de Veilig Thuis organisaties in Nederland samenwerken aan het versterken van kennis en delen van ervaringen.
Klopt het dat in 2018 één op de 50 ouderen mishandeld werden en dit in 2024 is gestegen naar één op de twintig ouderen?
Nee. De prevalentiestudie uit 2018 heeft onderzocht hoeveel ouderen ooit te maken hebben gehad met ouderenmishandeling en heeft daarnaast gekeken naar het aantal ouderen dat jaarlijks slachtoffer wordt. Jaarlijks geldt dat 1 op de 50 ouderen slachtoffer wordt van ouderenmishandeling, 1 op de 20 ouderen heeft ooit te maken met ouderenmishandeling.
In 2024 is er in Nederland geen nieuw landelijk prevalentieonderzoek naar ouderenmishandeling uitgevoerd. Momenteel is VWS aan het verkennen of een nieuw onderzoek kan worden uitgevoerd naar de huidige aard en omvang van ouderenmishandeling in Nederland.
Deelt u de mening van Veilig Thuis Midden-Brabant, dat het aantal meldingen van ouderenmishandeling stijgt omdat ouderen langer thuis wonen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Momenteel zijn er verschillende ontwikkelingen in onze maatschappij die ouderen kwetsbaarder kunnen maken voor ouderenmishandeling. Het langer thuis wonen van ouderen is één van de factoren die hier een rol in kunnen spelen. Blijvende aandacht en ondersteuning voor veilig ouder worden is dan ook van onverminderd belang. Ik vind het ook belangrijk dat mensen op tijd nadenken over hun toekomst. In gezamenlijkheid met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is in 2022 het programma Wonen, Zorg en Ondersteuning voor ouderen gestart. Met dit programma wordt ingezet op dat mensen langer zelfstandig thuis blijven wonen. Eerder dit jaar is zo de publiekscampagne «praat vandaag over morgen» gelanceerd. Onderdeel daarvan is om op tijd na te denken over een geschikte woonvorm en een stevig sociaal netwerk.
Denkt u dat het voldoende bekend is dat ouderen die mishandeld worden zich kunnen melden bij een organisatie als Veilig Thuis? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Op landelijk niveau is er bij Veilig Thuis geen zicht op wie welke vorm van huiselijk geweld meldt (beroepsmatig of niet-beroepsmatig, zoals bijvoorbeeld een oudere zelf). Ditzelfde geldt ook voor de adviezen. Zoals eerder genoemd bij vraag 2 en 3 is het wel bekend dat er een taboe heerst op ouderenmishandeling. Ouderen kunnen een hoge mate van afhankelijkheid hebben van de pleger en/of is er nog niet altijd herkenning door ouderen zelf of omstanders. Dit alles kan de bereidheid om een melding te doen bij een organisatie als Veilig Thuis doen afnemen.
De bekendheid van ouderenmishandeling en het vragen van advies, of het maken van een melding door ouderen en omstanders, is van essentieel belang om ouderenmishandeling te voorkomen, te stoppen en op te lossen. Daarom zet VWS zich in om de bewustwording te vergroten, onder andere via de landelijke campagne «Ik vermoed huiselijk geweld», genoemd in vraag 4. Verder stelt VWS de gratis informatiebox «Financieel veilig ouder worden» beschikbaar, zowel fysiek als digitaal, met daarin ook handelingsperspectief voor ouderen zelf en hun naasten. Bij vraag 11 wordt hier verder op in gegaan.
Op landelijk niveau is Veilig Thuis bezig met de opzet van een wervingscampagne en wordt bij media-optredens aandacht gegeven aan wanneer (en hoe) mensen terecht kunnen bij Veilig Thuis. Veilig Thuisorganisaties zetten zich ook zelf in om de bekendheid van hun meld- en adviesfunctie te vergroten. Zo hebben een aantal organisaties expliciet aandacht besteed aan de internationale dag tegen ouderenmishandeling.
Is voldoende bekend bij thuiszorgmedewerkers dat zij Veilig Thuis kunnen inschakelen bij een vermoeden van mishandeling of misbruik? Hoe weten zij wat de signalen van ouderenmishandeling zijn?
Op landelijk niveau wordt er niet apart geregistreerd of thuiszorgmedewerkers een melding doen of om advies vragen bij Veilig Thuis.
Thuiszorgmedewerkers zijn in Nederland gebonden aan de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. De Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling verplicht professionals die werkzaam zijn binnen de gezondheidszorg en maatschappelijke ondersteuning om een besluit te nemen over het melden van signalen (van vermoedens) van fysiek, psychisch of seksueel geweld. Voor het gebruik en de kennis hieromheen draagt de werkgever verantwoordelijkheid.
Zijn er verschillen tussen de vijfentwintig Veilig Thuisorganisaties qua meldingen/adviezen over ouderenmishandeling? Zijn de meldingen de afgelopen jaren gestegen?
Ja, er zijn verschillen tussen de 25 Veilig Thuisorganisaties in het aantal meldingen en adviezen over ouderenmishandeling. Het aantal meldingen en adviezen per Veilig Thuis zijn terug te vinden op de website van CBS: StatLine - Huiselijk geweld; aard geweld, aanvullende informatie, regio (cbs.nl). De range in 2023 betreft 245 meldingen bij Veilig Thuis Rotterdam-Rijnmond, tot 25 meldingen bij Veilig Thuis Gooi en Vechtstreek. Het landelijk aantal meldingen bij Veilig Thuis voor ouderenmishandeling is redelijk stabiel: met 2.495 meldingen in 2019, 2.595 meldingen in 2020, 2.395 meldingen in 2021, 2.460 meldingen in 2022 en 2.310 meldingen in 2023. Mogelijke redenen voor deze verschillen en wat met deze informatie kan worden gedaan, is onderwerp van gesprek binnen het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling van Veilig Thuis.
Klopt het dat er in de meeste gevallen van ouderenmishandeling sprake is van financieel misbruik? Hoe groot is dat percentage ten opzichte van overig misbruik?
Het meest recente prevalentieonderzoek van Regioplan (2018) concludeert inderdaad dat financieel misbruik de meest voorkomende vorm is van ouderenmishandeling. In totaal rapporteert 5,5% van de respondenten slachtoffer te zijn geweest van een vorm van ouderenmishandeling. Van alle respondenten rapporteert 3,0% specifiek slachtoffer te zijn geweest van financiële benadeling.
Hoe staat het met de veilig ouder worden box? Wordt deze box nog actief uitgedeeld om financieel misbruik tegen te gaan?
De informatiebox financieel veilig ouder worden is nog steeds gratis fysiek en online beschikbaar. De box is te bestellen op Informatiebox Financieel Veilig Ouder Worden | Publicatie | Huiselijk Geweld. De informatiebox wordt actief uitgedeeld om ouderen te informeren en ondersteunen in het regelen van hun geldzaken. In 2023 is de informatiebox ruim 6.450 keer besteld. In de eerste helft van 2024 is de informatiebox al bijna 4.000 keer besteld en het aantal bestellingen blijft toenemen. De partijen die de box bestellen en uitdelen zijn voornamelijk banken of zorgorganisaties, maar ook gemeenten en lokale allianties financieel veilig ouder worden. Momenteel wordt de informatiebox voorzien van een inhoudelijke update. De vernieuwde informatiebox zal voor 2025 beschikbaar zijn, op bovengenoemde website.
Hoe vaak wordt er bij de politie aangifte gedaan van ouderenmishandeling of financieel misbruik? Hoe vaak leidt een aangifte tot vervolging?
De politie en het Openbaar Ministerie registreren niet in hoeveel zaken aangifte is gedaan en vervolging wordt ingesteld naar aanleiding van aangiftes van financieel misbruik van ouderen en geweld tegen ouderen. Om deze vraag te beantwoorden is nader dossieronderzoek nodig.
Van strafbare feiten kan aangifte worden gedaan bij de politie. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens de beslissingsbevoegdheid om te vervolgen. Vormen van financiële uitbuiting zoals diefstal, verduistering, valsheid in geschrifte of oplichting vallen onder de vermogensdelicten en zijn strafbaar op grond van het Wetboek van Strafrecht. Ouderenmishandeling is een vorm van huiselijk geweld dat zich ook kan manifesteren in psychisch, fysiek en/of seksueel geweld, dat eveneens strafbaar is op grond van het Wetboek van Strafrecht.
In hoeverre zijn er afspraken gemaakt met notarissen en banken om financiële uitbuiting van ouderen te herkennen, op te sporen en vervolgens tegen te gaan?
De Brede Alliantie financieel veilig ouder worden zet zich hiervoor in (zie vraag 4). Binnen deze alliantie zijn ook banken vertegenwoordigd (Rabobank, ING, ABNAmro en de Volksbank), waarbij deze partijen met elkaar afstemmen, krachten bundelen en zich inzetten voor het aanpakken van ouderenmishandeling. De Brede Alliantie kent een diverse samenstelling waarbij oog is voor relevante (zakelijke) partners, waaronder dus ook banken en notarissen.
VWS heeft in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Banken (NVB) de voorlichtingsbrochure Financieel veilig ouder worden ontwikkeld. De NVB is momenteel bezig met het vernieuwen van de brochure. Deze is digitaal beschikbaar via de website van de NVB en ook een onderdeel van de informatiebox Financieel veilig ouder worden.
Naast mishandeling of misbruik door familie of bekenden kunnen zorgprofessionals ook grensoverschrijdend gedrag vertonen, is bekend hoe vaak dit voorkomt?
In het onderzoek van Regioplan (2018) dat zich richt op ouderenmishandeling geeft 1 op de 55 slachtoffers aan dat de pleger een (beroeps)hulpverlener was. Verdere cijfers van grensoverschrijdend gedrag vanuit zorgprofessionals naar ouderen is helaas niet bekend. Zoals ook genoemd bij vraag 5 is VWS momenteel aan het verkennen of er een onderzoek naar de aard en omvang van ouderenmishandeling kan worden uitgevoerd. Hierbij wordt er ook gekeken naar de mogelijkheid om mishandeling of misbruik door verschillende plegers mee te nemen, zoals zorgprofessionals.
Wat kan een oudere of diens familie doen als er sprake is van misbruik en of mishandeling in een oudereninstelling? Hebben instellingen een stappenplan?
Een oudere of diens familie kan, ongeacht of een oudere verblijft in een oudereninstelling of niet, advies vragen of een melding maken bij Veilig Thuis. Veilig Thuis beantwoordt vragen, kan meedenken over vervolgstappen en daar zelf ook bij ondersteunen. Daarbij geldt voor professionals in de zorg de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder ouderenmishandeling. Bij (vermoedens van) fysiek, psychisch of seksueel geweld en verwaarlozing volgen de professionals een stappenplan die hen ondersteunt bij het signaleren van geweld, het bespreken van deze signalen en de beslissing tot het al dan niet maken van een melding bij Veilig Thuis. Voor verschillende beroepsgroepen is er een afwegingskader opgesteld (onder andere voor verpleegkundigen en verzorgenden), om binnen het stappenplan gericht te kijken vanuit het perspectief van de beroepsgroep.
Het bericht 'Ingrijpen zorgverzekeraars duwt huisartsenketen Co-Med nog dieper in de problemen' |
|
Jimmy Dijk |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Heeft u het bericht «Ingrijpen zorgverzekeraars duwt huisartsenketen Co-Med nog dieper in de problemen» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ik ben bekend met het bericht en ik wil nogmaals benadrukken dat ik het een uiterst vervelende en onwenselijke situatie vind voor de patiënten en het personeel van Co-Med. Bij een (tijdelijke) sluiting van een huisartsenpraktijk staat continuïteit van zorg voor mij voorop. Zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa zitten bovenop de situatie en houden deze nauwlettend in de gaten. Zij stellen alles in het werk om de continuïteit van zorg te waarborgen.
Is deze zeldzame ingreep van zorgverzekeraars die nooit eerder voorkwam voor u reden om alsnog in te grijpen bij praktijken van Co-Med? Zo nee, waarom niet?
Het huidige continuïteitsbeleid – dat is aangescherpt na de faillissementen van het MC Slotervaart en het MC IJsselmeerziekenhuizen – houdt in dat zorgaanbieders, zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa als eersten aan zet zijn bij mogelijke continuïteitsrisico’s. Centrale regie is in het uiterste geval noodzakelijk wanneer het betrokken partijen zelf niet lukt om een goede oplossing te vinden, en naar oordeel van de NZa en IGJ leiden tot een onbeheersbare situatie met risico’s voor de patiëntveiligheid tot gevolg. Het Ministerie van VWS zal in dat geval alle betrokken partijen bij elkaar roepen en aanspreken op hun verantwoordelijkheden2.
Op dit moment stellen partijen alles in het werk om de continuïteit van zorg te waarborgen en laat ik mij bijna dagelijks bijpraten door de toezichthouders en zorgverzekeraar CZ over de ontwikkelingen rondom Co-Med.
Wat zijn de gevolgen voor patiënten van deze «ingebrekestelling» en het eventueel beëindigen van het contract met de zorgverzekeraars?
Op 20 juni 2024 hebben de vier grote zorgverzekeraars hun overeenkomst met Co-Med opgeschort om deze vervolgens op 25 juni 2024 te beëindigen. Zorgverzekeraars hebben de conclusie getrokken dat Co-Med de continuïteit van goede zorg niet kan garanderen. Daarom bieden zij een alternatieve oplossing voor patiënten die ingeschreven staan bij een huisartsenpraktijk van Co-Med. De zorgverzekeraars adviseren hun verzekerden om hier per direct gebruik van te maken.
Alle patiënten van Co-Med, ongeacht wie hun zorgverzekeraar is, kunnen via www.cz.nl/co-med per praktijk zien wat het alternatieve aanbod is. Alle patiënten van Co-Med zijn vorig week ook schriftelijk op de hoogte gebracht en geadviseerd gebruik te maken van het alternatieve aanbod.
Het nu beschikbare alternatieve aanbod is een tijdelijke oplossing. Per praktijk liggen ook plannen klaar voor een structurele oplossing. Wanneer de structurele oplossing van kracht kan gaan verschilt per praktijk en is ook afhankelijk van hoe de situatie rondom Co-Med zich ontwikkelt.
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten ook het alternatieve aanbod dagelijks te controleren op de gestelde kwaliteitseisen zoals bereikbaarheid en beschikbaarheid van (huis)artsen voor de patiënten.
Wat is de «zeer korte termijn» waarin Co-Med de tijd heeft om genoeg personeel te vinden? Op welke manier bent u hierbij betrokken?
Het is mij niet bekend wat de exacte termijn is die gesteld is door de zorgverzekeraars. Ik ben hier niet bij betrokken geweest. Inmiddels is bekend geworden dat de overeenkomst met Co-Med door zorgverzekeraars is beëindigd per 25 juni 2024.
Heeft u contact gehad met de zorgverzekeraars over hun beslissing? Zo ja, kunt u alle onderliggende stukken van dit contact naar de Tweede Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Sinds 18 juni 2024 ben ik meerdere keren bijgepraat door zorgverzekeraar CZ over de situatie bij Co-Med. Ik zal uw Kamer de gevraagde ambtelijke stukken over de ontwikkelingen bij Co-Med na het faillissement op 16 april 2024 van PCC Tele-Services Amsterdam, een dochteronderneming van Co-Med, zo spoedig mogelijk sturen. In het kader van zorgvuldigheid zal ik een zienswijze vragen aan de belanghebbenden bij de te openbaren stukken.
Kunt u de scenario's die verzekeraars klaar hebben liggen als de keten omvalt naar de Tweede Kamer sturen en toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds benoemd bij vraag 2 zijn de zorgverzekeraars en de toezichthouders NZa en IGJ als eersten aanzet bij een mogelijk faillissement. Zorgverzekeraars hebben vanuit hun zorgplicht maatregelen getroffen om te voorkomen dat de continuïteit van zorg in het geding komt. Deze maatregelen heb ik benoemd in mijn antwoord op vraag 3. Ik beschik niet over deze structurele plannen per praktijk.
Vind u het acceptabel dat medewerkers tegen hun eigen wens in taken moeten verrichten waarvoor ze niet bevoegd zijn waardoor de veiligheid van patiënten in het geding komt? Zo nee, op welke manier gaat u voorkomen dat dit vaker gaat gebeuren?
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het heel pijnlijk vind voor alle patiënten en hun naasten die niet tijdig de juiste zorg hebben gekregen. Maar ook voor medewerkers die in situaties terecht zijn gekomen waar zij niet voor zijn opgeleid.
Het specifieke geval, zoals dat beschreven staat in het artikel in de Volkskrant van 15 juni jl3. was bij de IGJ niet bekend. Dat was voor de IGJ dan ook aanleiding om hierover opheldering te vragen aan de zorgaanbieder. Over de uitkomst kan ik u niet informeren. Dat is lopend toezicht. De NZa en de IGJ hebben mij laten weten, dat zij gezamenlijk blijven optrekken en intensief toezicht houden op Co-Med. Dit om de veiligheid, continuïteit en kwaliteit van de zorg voor de patiënten te borgen. Het is belangrijk dat de NZa en de IGJ nauwkeurig en zorgvuldig onderzoek kunnen doen naar de situatie en hun maatregelen daarop kunnen afstemmen.
Wat is uw reactie op het sterfgeval waarbij een huisarts te laat werd betrokken en dat mogelijk verband houdt met een fout in de praktijk in Zwolle? En wat vind u ervan dat Co-Med dit incident niet meldde bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) terwijl het daar wel toe verplicht is? Welke consequenties zitten hieraan voor Co-med?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u het feit dat commerciële zorgverzekeraars nu moeten ingrijpen door de ernstige situatie bij Co-Med, terwijl u afgelopen maanden weigerde en wegkeek?
Ik deel uw mening niet. Zoals al eerder uiteengezet bij mijn antwoord op vraag 2 houdt het huidige continuïteitsbeleid in dat zorgaanbieders, zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa als eersten aan zet zijn bij mogelijke continuïteitsrisico’s. Centrale regie is in het uiterste geval noodzakelijk wanneer het betrokken partijen zelf niet lukt om een goede oplossing te vinden en naar oordeel van de NZa en IGJ leiden tot een onbeheersbare situatie met risico’s voor de patiëntveiligheid tot gevolg. Het Ministerie van VWS zal in dat geval alle betrokken partijen bij elkaar roepen en aanspreken op hun verantwoordelijkheden4.
De zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa stellen in de huidige situatie bij Co-Med alles in het werk om de continuïteit van zorg te waarborgen en houden mij hier van op de hoogte.
Deelt u de mening dat deze beslissing van de zorgverzekeraars eigenlijk een motie van wantrouwen is richting u als Minister omdat u weigerde in te grijpen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Dijk over zo snel mogelijk een verbod op private-equitypartijen in de huisartsenzorg tot stand brengen en uiterlijk voor het zomerreces wetgeving naar de Tweede Kamer sturen? Bent u alsnog bereid deze uit te voeren in plaats van naast u neer te leggen?2
Op 7 juni 2024 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) uw Kamer de brief «Private equity in de zorg» gestuurd6. Met deze brief heeft zij ook gereageerd op de motie Dijk over zo snel mogelijk een verbod op private-equity partijen in de huisartsenzorg tot stand te brengen en uiterlijk voor het zomerreces wetgeving naar uw Kamer sturen7.
Op basis van de overwegingen in de brief, gecombineerd met de resultaten uit het onderzoek van EY naar de rol van private equity in de zorg8, is er geen gegronde reden om zorgaanbieders specifiek te verbieden om hun kapitaalbehoefte te dekken met investeringsmiddelen van private equity partijen. Een dergelijke maatregel, die ook het recht op eigendom en het verbod van discriminatie raakt, maakt inbreuk op het vrije verkeer van kapitaal (EU). De noodzaak en proportionaliteit van een dergelijke maatregel vraagt een stevige onderbouwing om juridisch houdbaar te zijn. Daarvoor ziet het kabinet nu onvoldoende aanknopingspunten9.
Vind u dat deze wanpraktijken van Co-Med een gevolg zijn van de moeilijke omstandigheden waarin reguliere huisartsen zitten, bijvoorbeeld door de lage tarieven, de hoge administratielast en het moeilijk kunnen vinden van betaalbare praktijkruimten? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals benoemd in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg10 zijn in het afgelopen jaar al verschillende acties ondernomen om het werken met een vaste patiëntenpopulatie aantrekkelijker te maken. Onderdeel van de aanpak is het stimuleren van het praktijkhouderschap. Zo wordt het praktijkhouderschap aantrekkelijker door uitvoering te geven aan de IZA-afspraken zoals Meer Tijd voor de Patiënt; het anders inrichten van avond-, nacht-, en weekenddiensten van huisartsen en de handreiking huisvestingsproblematiek voor huisartsen en gezondheidscentra.
Verder versterk ik, samen met de veldpartijen, de eerstelijnszorg door middel van de visie eerstelijnszorg 203011. Met deze visie zet het kabinet duidelijk in op langetermijnbeleid voor de eerstelijnszorg, waaronder huisartsenzorg.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor zondag 23 juni, gezien de ernstige situatie en de grote gevolgen voor patiënten?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Opnieuw fors financieel tekort Gelre Ziekenhuizen’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Heeft u het artikel «Opnieuw fors financieel tekort Gelre Ziekenhuizen» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u van de uitspraak van ziekenhuisbaas Pier Eringa: «Dat als je 20 mensen op een ochtend op het spreekuur zou kunnen hebben, en je weet dat bijna iedere dag wel een paar patiënten op het laatste moment afhaken, om dan te plannen voor 23 mensen in plaats van 20. Dat zijn kleine dingen, maar als je dat op iedere poli elke dag doet, levert dat het ziekenhuis veel op.»? Vindt u dit een gepaste uitspraak van een ziekenhuisbestuurder? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u Pier Eringa hiervoor als Minister op het matje roepen? Welke consequenties kan dit voor hem hebben?
Als Minister ga ik niet over de uitspraken van individuele ziekenhuisbestuurders. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om te beslissen over de inrichting van de eigen zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is, én op voorwaarde dat de kwaliteit en continuïteit van zorg geborgd zijn.
Bent u het eens met Pier Eringa dat er in ziekenhuizen zoveel mogelijk «productie» moet worden gedraaid? Zo nee, waarom staat u toe dat ziekenhuisbestuurders op deze manier over onze ziekenhuizen spreken alsof het bedrijven zijn?
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Wanneer heeft u voor het laatst contact gehad met het Gelre Ziekenhuis? Kunt u alle onderliggende stukken van dit contact naar de Kamer sturen?
Mijn ambtsvoorganger, de toenmalige Minister voor Medische Zorg, heeft op woensdag 6 maart 2024 gesproken met de bestuursvoorzitter van Gelre Ziekenhuizen. Tijdens dit overleg is onder andere gesproken over het
langetermijnperspectief van de (ziekenhuis)zorg in de regio, en de betrokkenheid van het lokaal openbaar. Er was enkel een interne nota ter voorbereiding voor de toenmalige Minister. Deze is bijgevoegd.
Daarnaast is er voor de beantwoording van deze Kamervragen feitelijke informatie ontvangen vanuit Gelre Ziekenhuizen over de stand van zaken en de context waarin de uitspraken zijn gedaan.
Wanneer heeft u voor het laatst met bezorgde patiënten uit Zutphen en omstreken gesproken over het verschralen van de ziekenhuiszorg in hun regio? Indien u dit niet heeft gedaan, waarom niet?
Ik heb (nog) geen gesprek gevoerd met patiënten uit de regio Zutphen.
Bent u bereid om een onderzoek te starten naar de gevolgen van het sluiten van de verloskamers en de beperkte openingstijden van de Spoedeisende Hulp (SEH) in Zutphen? Zo nee, waarom niet?
Voorafgaand aan de invoering van de maatregelen zijn alle benodigde stappen uit de AMvB en ministeriële regeling acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, hoofdstuk 8a en Uitvoeringsregeling Wkkgz, hoofdstuk 3a) gevolgd door Gelre Ziekenhuizen. De AMvB en de regeling borgen de betrokkenheid van onder meer burgers en gemeenten tijdens het besluitvormingsproces. Gelre Ziekenhuizen heeft onder andere de cliëntenraad van het Gelre, diverse regionale (zorg)partners en belanghebbende gemeenten geconsulteerd en betrokken bij de besluitvorming. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft hierop meegekeken.
Daarnaast heeft een uitgebreide toetsing plaatsgevonden binnen het netwerk acute zorg. Ook zijn er twee continuïteitsplannen gemaakt en vastgesteld in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). Via diverse regionale overleggen worden de effecten gemonitord. Naast de IGJ kijkt ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) mee in dit reorganisatieproces vanuit hun toezichthoudende rol.
Wat zou het gevolg kunnen zijn voor het Gelre ziekenhuis als het ziekenhuis in de loop van 2025 het maximale bedrag dat het «rood» mag staan bereikt heeft? Kunt u aangeven of dit mogelijk kan leiden tot het volledig sluiten van het Gelre Ziekenhuis? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het is allereerst aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om met elkaar goede financiële afspraken te maken. Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen) te komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de Early Warning System (EWS)-afspraken. Hierdoor kan er op tijd ingegrepen worden. Ik heb geen EWS-melding ontvangen over Gelre Ziekenhuizen. Dit betekent dat de financiële problemen niet hebben geleid tot een onbeheersbare situatie met risico’s voor de patiëntveiligheid en de continuïteit van de zorg.
Ik heb geen gedetailleerd inzicht in de financiële situatie van Gelre Ziekenhuizen. Daarnaast valt de financiële huishouding van een individuele ziekenhuisorganisatie niet onder mijn verantwoordelijkheid. Ik kan daarover dan ook geen uitspraken doen.
Wat is uw reactie op de argumenten die het ziekenhuis aandraagt waarom dit financieel tekort ontstaat, zoals de inhuur van ZZP’ers en het tekort aan verpleeghuisbedden? Erkent u dat dit een gevolg is van uw eigen gefaalde beleid?
Als Minister ga ik niet over de individuele bedrijfsvoering van een ziekenhuisorganisatie. Deze Minister zit net 8 weken op deze post.
Ten aanzien van inhuur van ZZP’ers geldt in algemene zin dat zorginstellingen een behoefte hebben aan een flexibele schil, bijvoorbeeld voor «piek, ziek en uniek». Echter in de praktijk is te zien dat zorginstellingen ook noodgedwongen flexwerkers inzetten om de reguliere roosters gevuld te krijgen. In 2023 zijn er in de sector zorg en welzijn smal (exclusief kinderopvang) 130.000 zzp’ers en 25.000 uitzendkrachten als flexwerkers ingezet. In deze sector betreft dat 10,2% van de totale werkzame bevolking.
Het aanpakken van personeelskrapte in de zorg heeft zeer grote prioriteit. Zorg is mensenwerk. Voor alle zorginstellingen geldt dat zij, al dan niet in samenwerking in een regio, de uitdaging hebben om met het beschikbare personeel zo optimaal mogelijk zorg te verlenen. In het Hoofdlijnenakkoord staat beschreven dat ik het daarom aantrekkelijker ga maken om in de zorg te werken. Daarnaast staat in het Hoofdlijnenakkoord dat er geïnvesteerd wordt in betere ouderenzorg door bijvoorbeeld zorg-/verpleegplekken voor ouderen. Deze punten zal ik de komende tijd uitwerken. Het is geen gemakkelijke opgave.
Hoe gaat u voorkomen dat er net zoals in Zutphen andere ziekenhuizen – zoals bijvoorbeeld in Heerlen – ontmanteld gaan worden waardoor de toegankelijkheid voor patiënten verslechtert en de gezondheidsrisico’s toenemen?
De toegankelijkheid van de (ziekenhuis)zorg voor alle patiënten in alle regio’s in Nederland is voor mij heel belangrijk. Dit is een speerpunt in het hoofdlijnen akkoord. De komende periode wordt dit verder uitgewerkt in het Regeerprogramma.
Gelre Ziekenhuizen heeft mij laten weten dat zij na het doorvoeren nieuwe locatieprofielen en het sluiten van de Acute Verloskunde afdeling in Zutphen nog steeds veel zorg leveren op locatie Zutphen. Zo worden er veel planbare operaties uitgevoerd in Zutphen en wordt zorg geleverd op de poliklinieken (alle poliklinieken blijven in Zutphen), de verpleegafdelingen, de Intensive Care en de Eerste Hart Hulp. De Spoedeisende Hulp is open tussen 8.00 en 21.00 uur en er is een spoedplein waar huisartsen, specialisten en verpleegkundigen nauw met elkaar samenwerken om spoedzorg te leveren in de avond en nacht.
Welke verantwoordelijkheid hebben de zorgverzekeraars volgens u betreft het openhouden van ziekenhuizen? Deelt u de mening dat hun belang, de kosten zo laag mogelijk houden door ziekenhuizen te sluiten, haaks staat op het belang van patiënten om goede zorg dichtbij te hebben?
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de insteek wordt dat streekziekenhuizen behouden blijven. Dit zullen we de komende periode uitwerken. De zorgverzekeraars hebben in het geval van een naturapolis de zorgplicht om ervoor te zorgen dat hun verzekerden tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen.
De NZa houdt toezicht op deze zorgplicht en heeft hiervoor handvatten2 opgesteld. In deze handvatten staat hierover: «Je bent verantwoordelijk voor het tijdig leveren van passende zorg aan de individuele verzekerde. Is er sprake van een (dreigende) sluiting van een zorgaanbieder, bijvoorbeeld door faillissement? Dan zorg je ervoor dat de verzekerde tijdige en passende zorg kan blijven ontvangen. Blijft de verzekerde zorg ontvangen van de onder druk staande zorgaanbieder? Dan moet de verzekerde ervanuit kunnen gaan dat er maatregelen worden getroffen waardoor de zorg doorgang blijft vinden. Sluit de zorgaanbieder, bijvoorbeeld door faillissement? Dan moet de verzekerde terecht kunnen bij een andere aanbieder. Verzekerden behouden altijd tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg.»
Daarnaast zetten zorgpartijen waaronder Zorgverzekeraars Nederland zich binnen het Integraal Zorg Akkoord – Onderdeel D. Regionale samenwerking, in voor een toekomstbestendig zorglandschap met het uitgangspunt «Nabij als het kan, veraf als het moet». Zorg die vaak voorkomt en laagcomplex is, moet voor iedereen dicht(er)bij beschikbaar zijn.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen moties van de Tweede Kamer, zoals de motie-Dijk over het geven van instemmingsrecht aan gemeenten, personeel en patiënten bij fusies en sluitingen van ziekenhuizen en de motie-Van Nispen/Dijk over een stop instellen op het sluiten van essentiële onderdelen van ziekenhuizen tot een nieuw kabinet hierover heeft beslist? Hoe gaat u zich hier de komende tijd voor inzetten?2 3
De Kamer is op 22 april 20245 geïnformeerd over de opvolging van de motie Nispen/Dijk. Daarnaast heeft de Kamer op 18 juni 20242 een brief ontvangen met betrekking tot de opvolging van de motie Dijk over het creëren van instemmingsrecht aan gemeenten, personeel en patiënten bij fusies en sluitingen van ziekenhuizen. Voor de vraag over mijn inzet de komende tijd verwijs ik naar het antwoord bij vraag 9.
Het bericht dat GGZ Friesland het Centrum voor Neuropsychiatrie uiterlijk per 1 juli 2024 sluit |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Conny Helder (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat GGZ Friesland het Centrum voor Neuropsychiatrie uiterlijk per 1 juli 2024 sluit?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met het bericht dat Altrecht per 1 januari 2024 de afdeling neuropsychiatrie Vesalius gesloten heeft?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u bevestigen dat beide instellingen aangeven dat de afdelingen onvoldoende rendabel waren, wat mede geleid heeft tot deze beslissingen?
Het klopt dat beide instellingen hebben aangegeven dat deze afdelingen onvoldoende rendabel waren. Dat is echter niet de enige reden waarom deze afdelingen gesloten zijn. Voor het Centrum voor Neuropsychiatrie (CNP) was er geen sprake van een continue zorgvraag. Er was ook geen wachtlijst voor dit aanbod. In het proces van sluiting van het CNP is naar verschillende factoren gekeken, waaronder het belang van huidige en toekomstige cliënten, ander aanbod in de regio en patiënten aantallen.
Voor Vesalius is jaren getracht om een hogere cliëntinstroom te realiseren en de ambulante afdeling (zonder bedden) rendabel te krijgen. Altrecht besloot tot afbouw en sluiting van dit ambulante zorgaanbod vanwege portfoliokeuzes, te lage instroom van cliënten en omdat het ondanks uitbreiding van het zorggebied (Amsterdam) niet mogelijk was om dit zorgaanbod als aparte kleine polikliniek (zonder bedden) rendabel te krijgen.
Kunt u een overzicht geven van de klinische en poliklinische afdelingen neuropsychiatrie in Nederland met de behandelcapaciteit van deze afdelingen? Kunt u hierbij ook aangeven of er bij deze afdelingen plannen zijn de afdeling te sluiten?
Bureau HHM heeft in 2023 een overzichtskaart van mogelijke cruciale ggz gemaakt op basis van een brede inventarisatie door de ggz-kerninstellingen van alle regio’s van het mogelijke cruciale zorgaanbod binnen de Zorgverzekeringswet. Deze is op 21 december 2023 ook naar uw Kamer verzonden.3 Op het moment dat deze kaart werd gemaakt waren er elf zorgaanbieders die hoogspecialistisch aanbod neuropsychiatrie leverden, verdeeld over twaalf zorgkantoorregio’s.4 Dit betreft alleen het hoogspecialistische aanbod en omvat niet al het aanbod van klinische en poliklinische afdelingen neuropsychiatrie. Zowel het CNP (GGZ Friesland) als Vesalius (Altrecht) is niet opgenomen op deze lijst. Dat betekent dat de ggz-kerninstellingen deze afdelingen in 2023 niet hebben aangemerkt als mogelijke cruciale hoogspecialistische ggz voor neuropsychiatrie.
Ik heb geen informatie over de behandelcapaciteit van alle klinische en poliklinische afdelingen van neuropsychiatrie in Nederland en ik kan niet aangeven of er plannen zijn om deze afdelingen te sluiten. Wel hebben zorgverzekeraars en zorgaanbieders mijn voorganger verzekerd dat waar het gaat om het borgen van de continuïteit van cruciale ggz, het onderlinge contact tussen de aanbieders en de zorgverzekeraars inmiddels goed verloopt. Dit betekent dat potentiële wijzigingen in aanbod vroegtijdig met elkaar worden besproken, zodat noodzakelijke zorg behouden blijft. Daarnaast is voor de inkoop voor 2025 met zorgaanbieders en zorgverzekeraars afgesproken dat de in december 2023 vastgestelde zorgvormen (acute zorg, outreachende zorg, beveiligde zorg, klinische zorg en hoogspecialistische zorg) in ieder geval voldoende aangeboden en ingekocht zullen worden, en er geen aanbod verdwijnt vanwege financiële redenen.5
Is er op de korte en lange termijn voldoende geografische spreiding en voldoende capaciteit om de zorg voor deze patiëntengroep te waarborgen? Kunt u hierbij uitleggen hoe dit gewaarborgd wordt?
In de Kamerbrief van 4 april 2024 heeft mijn voorganger aangegeven dat mijn voorganger samen met de Nederlandse ggz (deNLggz), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), Nederlandse Federatie voor Universitair medisch centra (NFU) en Nederlandse Verenging van Ziekenhuizen (NVZ) tot een aanpak voor de cruciale ggz gekomen ben.6 Ook MIND ondersteunt deze aanpak. In deze aanpak wordt de zorgvraag van patiënten in hun eigen sociale context (de regio) als vertrekpunt genomen, zodat op basis van deze vraag per regio bepaald kan worden wat er nodig is qua zorgaanbod. Partijen hebben aangegeven dat zij met deze invulling het cruciale ggz aanbod beter kunnen borgen en dat deze richting de patiënt met een complexe zorgvraag beter gaat helpen. In juli 2024 hebben partijen met elkaar een gespreksleidraad vastgesteld die in elke regio gebruikt gaat worden om de zorgvraag en het cruciale aanbod in kaart te brengen en klaar te zijn voor de contractering van 2026 en verder.7 Daarnaast gaat het Zorginstituut partijen begeleiden bij het komen tot een visie op spreiding en concentratie voor de ggz.
Is er voor patiënten die nu niet meer kunnen worden aangemeld ook een passende oplossing met een acceptabele reistijd, gezien beide instellingen aangeven dat voor de patiënten die nog in behandeling waren of zijn op het moment van sluiting een passende oplossing gezocht wordt?
Bij het CNP zijn de laatste 2 patiënten ruim voor de sluiting van 1 juli elders ondergebracht, conform de vaste afspraken en passend binnen het behandeltraject, dan wel door uithuisplaatsing dan wel door tijdelijk op een andere afdeling opgenomen te worden. Er stonden geen patiënten op de wachtlijst.
Bij Vesalius heeft een groot deel van de cliënten die bij deze afdeling in behandeling waren de behandeling voor de sluiting op 1 januari 2024 af kunnen ronden. Voor cliënten waarbij dat niet mogelijk was, is een passend alternatief binnen Altrecht of elders in de regio gevonden. Op dit moment is er nog een enkele patiënt die nog in afwachting van afronding van een diagnostiek traject en/of overdracht van behandeling. Deze patiënten worden behandeld of overbrugd binnen Altrecht. Altrecht blijft neuropsychiatrie als onderdeel van haar integrale behandelingen leveren, alleen niet meer als aparte afdeling.
Wie is er verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van passende zorg voor patiënten met neuropsychiatrische problematiek?
Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om samen te zorgen voor voldoende passend zorgaanbod voor mensen met neuropsychiatrische problematiek. Zorgverzekeraars moeten vanuit de wettelijke zorgplicht proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor verzekerden organiseren. Dit betekent dat zorgverzekeraars voldoende zorg moeten inkopen voor hun verzekerden.
Is het voor deze patiëntengroep met soms beperkt ziekte-inzicht, beperkt geheugen en beperkte leerbaarheid, in de praktijk een werkbare oplossing dat zij zichzelf moeten melden bij hun zorgverzekering voor zorgbemiddeling (gelet op uw opmerking dat patiënten die geen passende zorg kunnen krijgen zichzelf moeten melden bij hun zorgverzekering voor zorgbemiddeling)3
Het is de taak van zorgaanbieders om cliënten te wijzen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar (artikel 4 van de Regeling transparantie zorgaanbieders van de NZa). De zorgverzekeraar is vervolgens verplicht (beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw) om de verzekerde bij te staan bij het zoeken naar een zorgaanbieder die de cliënt eerder kan behandelen. Het is aan de professionaliteit van de zorgaanbieder om in te schatten hoeveel ondersteuning de cliënt bij zorgbemiddeling nodig heeft.
Is neuropsychiatrie cruciale zorg?
In de handreiking cruciale ggz, die op 26 januari 2023 is gepubliceerd, wordt de volgende werkdefinitie van cruciale ggz gegeven:
Ggz met een hoge logistiek (zorgaanbod) en een inhoudelijke (zorgvraag) complexiteit, waarbij cliënten/patiënten ernstige gezondheidsschade kunnen oplopen wanneer deze zorg (tijdelijk) niet meer beschikbaar is.9
Zoals mijn voorganger in de Kamerbrief van 21 december 2023 heeft aangegeven, zijn partijen daarnaast overeengekomen dat de volgende zes zorgvormen tot cruciale ggz worden gerekend: acute, outreachende, klinische, beveiligde zorg en hoogspecialistische zorg (vanuit ggz-instellingen en (academische) ziekenhuizen).10 In de Kamerbrief van 4 april 2024 is aangegeven dat partijen overeengekomen zijn dat het inzetten op een afgebakende lijst van cruciale ggz onhaalbaar en onwenselijk is, omdat grenzen niet bijdragen aan het verbeteren van het benodigde integrale zorgaanbod.11 In de aanpak cruciale ggz leggen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en (vertegenwoordigers) van patiënten in elke regio wat cruciaal zorgaanbod is. Hierbij gebruiken zij verschillende bronnen, waaronder de verwachte zorgvraag, regionale wachtlijsten, en de zes zorgvormen. In juli 2024 hebben partijen met elkaar een gespreksleidraad vastgesteld die in elke regio gebruikt gaat worden om de zorgvraag en het cruciale aanbod in kaart te brengen en klaar te zijn voor de contractering van 2026 en verder.12 Afhankelijk van de puzzel die (vertegenwoordigers van) zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiënten gezamenlijk leggen in de regio op grond van de (verwachte) zorgvraag, kan neuropsychiatrisch zorgaanbod dus behoren tot een cruciaal zorgnetwerk.
Kunt u een verklaring geven waarom twee afdelingen neuropsychiatrie in korte tijd sluiten omdat ze onvoldoende rendabel zijn? Is de financiering voor deze afdelingen onvoldoende?
Voor het CNP was er geen sprake van een continue zorgvraag. Er was geen wachtlijst voor dit aanbod. In het proces van sluiting van het CNP is gekeken naar het belang van huidige en toekomstige cliënten, ander aanbod in de regio en patiëntenaantallen. Voor Vesalius is jaren getracht om een hogere cliëntinstroom te realiseren en de ambulante afdeling (zonder bedden) rendabel te krijgen.
Bij beide afdelingen speelt dus aan de ene kant een gebrek aan voldoende zorgvraag naar deze zorgvorm binnen de regio, en aan de andere kant hangt de keuze ook samen met de bredere financiële situatie waar beide zorgaanbieders in verkeren. Hoewel financiering in beide gevallen een rol gespeeld heeft in de sluiting, speelt ook de zorgvraag voor dit type aanbod een rol in de sluiting.
Kan een beschikbaarheidsfinanciering voor GGZ Friesland een oplossing zijn, aangezien zij in hun berichtgeven aangeven dat de bedbezetting niet constant is?
Zoals u in de Kamerbrief van 21 december 2023 staat beschreven, is de NZa in haar verkenning naar de bekostiging en zorginkoop van de cruciale ggz tot de conclusie gekomen dat er op dit moment binnen de huidige bekostiging en zorginkoop afdoende mogelijkheden zijn voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars om goede afspraken te maken over de zorg voor hoogcomplexe patiënten.13 Daarom zie ik op dit moment geen noodzaak om de mogelijkheid van beschikbaarheidsfinanciering voor GGZ Friesland te onderzoeken.
Als de financiering voor deze afdelingen onvoldoende is, heeft u dan plannen om de financiering aan te passen of onderzoek in te stellen naar de oorzaak?
De sluiting van deze afdelingen had meerdere oorzaken, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Zoals ik in een eerder antwoord heb aangegeven, heeft de NZa geconstateerd dat er op dit moment binnen de huidige bekostiging en zorginkoop afdoende mogelijkheden zijn voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars om goede afspraken te maken over de zorg voor hoogcomplexe patiënten.14 Ik zie daarom geen noodzaak om de wijze van bekostiging te onderzoeken. Mijn voorganger heeft wel met partijen afgesproken dat de in de regio overeengekomen cruciale zorgnetwerken vanaf inkoopjaar 2026 waar nodig gelijkgericht ingekocht zullen worden.15 Dit draagt bij aan de toegankelijkheid van cruciale ggz in brede zin. Ik zie op dit moment geen reden om onderzoek te doen naar de sluiting van deze afdelingen.
Bent u bekend met de richtlijn Neuropsychiatrische gevolgen na niet aangeboren hersenletsel (NAH) bij volwassenen?4
Ja, ik ben bekend met deze richtlijn.
Kunt u aangeven of er ook klinische neuropsychiatrische afdelingen zijn waar opname met een zorgmachtiging of crisismaatregel op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) plaats kan vinden? Welke afdelingen betreft dit, hoe lang zijn de wachtlijsten en is de geografische spreiding van deze afdelingen naar uw idee voldoende?
Deze informatie is openbaar toegankelijk. Zorgaanbieders zijn op basis van de Wet verplichte ggz (Wvggz) verplicht om in het locatieregister Wvggz en Wzd aan te geven of opname of zorg op grond van de Wvggz plaatsvindt.17 Er kan in het locatieregister per individuele zorgaanbieders opgezocht worden of zij gedwongen zorg of opname uitvoeren binnen hun instelling en op welke locaties dit plaatsvindt. De wachtlijsten van deze aanbieders zijn niet openbaar.
Waar het gaat om of de spreiding van deze afdelingen voldoende is en of er voldoende aanbod is passend bij de vraag, is het nog te vroeg om daar zorgvuldig antwoord op te geven. De komende periode gaan zorgaanbieders, zorgverzekeraars en (vertegenwoordigers) van patiënten vanuit de aanpak cruciale ggz aan de slag in elke regio om op basis van o.a. de verwachte zorgvraag en regionale wachtlijsten te bepalen wat er nodig is aan cruciaal zorgaanbod. Daarnaast werkt het Zorginstituut aan een voorstel om te komen tot een visie op spreiding en concentratie in de ggz.
Leidt sluiting van de twee afdelingen neuropsychiatrie (en eventueel ook de beperkte geografische spreiding van de resterende behandelafdelingen) tot langere opnames op neurologische afdelingen in ziekenhuizen in de (sub)acute fase bij NAH en is dit voor deze patiënten die langer moeten wachten op overplaatsing dan passende zorg?
Ik heb navraag gedaan bij de koepels van ziekenhuizen, maar zij hebben geen concrete signalen dat de sluiting van deze twee afdelingen neuropsychiatrie heeft geleid tot langere opnames op neurologische afdelingen in ziekenhuizen.
Kunt u aangeven hoe het kan zijn dat er nu weer twee afdelingen kort na elkaar verdwijnen, aangezien u naar aanleiding van de beperking van een deel van de behandelcapaciteit door Altrecht van de afdeling de Eikenboom voor psychosomatiek heeft aangegeven dat specialistisch en unieke behandelaanbod met een bovenregionale functie niet zomaar mag verdwijnen, vanwege het grote belang voor de continuïteit en de toegankelijkheid van zorg op dat bovenregionale of landelijke niveau?5
De sluiting van het CNP en Vesalius is niet te vergelijken met de sluiting van de Eikenboom. Naar aanleiding van o.a. de sluiting van de Eikenboom hebben partijen afspraken gemaakt in het Integraal Zorgakkoord en zijn partijen tot een aanpak voor cruciale ggz gekomen. Bureau HHM heeft in 2023 een overzichtskaart van mogelijke cruciale ggz gemaakt op basis van een brede inventarisatie door de ggz-kerninstellingen van alle regio’s van het mogelijke cruciale zorgaanbod binnen de Zorgverzekeringswet. Zowel het CNP (GGZ Friesland) als Vesalius (Altrecht) is niet opgenomen op deze lijst. Dat betekent dat de ggz-kerninstellingen deze afdelingen in 2023 niet hebben aangemerkt als mogelijke cruciale hoogspecialistische ggz voor neuropsychiatrie.
Zijn de aanbevelingen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het rapport «Rode draden analyse» opgevolgd? Zijn zorgaanbieders, verzekeraars en patiëntenorganisaties bij de huidige twee sluitingen met elkaar in gesprek geweest? Zijn er naar aanleiding van deze gesprekken werkafspraken gemaakt (ook met mede-zorgaanbieders)? Was de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) betrokken? Hebben zorgverzekeraars een pro-actieve rol vervuld om te zorgen dat hun verzekerden ook na de sluiting goede zorg krijgen? En was ook het Zorginstituut betrokken?6
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben bij beiden sluitingen overleg gehad over de (voorgenomen) sluiting. Bij GGZ Friesland is er voor de patiënten in zorg een vervolg geregeld. Bij Altrecht zijn alle lopende onderzoeken afgerond, en alle aanvragen van patiënten op de wachtlijst zijn nog in behandeling genomen. Altrecht blijft het aanbod neuropsychiatrie als onderdeel van haar behandelingen leveren. Zowel de IGJ als de NZa zijn betrokken geweest bij deze twee sluitingen. Er is daarbij door de IGJ gelet op de zorgvuldigheid bij de afbouw en beëindiging van trajecten en op de continuïteit bij de overdracht van behandeling. De coördinerend zorgverzekeraar in beide regio’s, heeft mij laten weten dat zij onmiddellijk in gesprek zijn gegaan met de desbetreffende aanbieders nadat zij geïnformeerd waren over de (voorgenomen) sluitingen. Er is overleg geweest tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars over het besluit, mogelijke andere opties, en hoe het aanbod in de regio behouden kan worden. Het Zorginstituut is niet betrokken geweest.
Is de sluiting van de afdeling neuropsychiatrie door GGZ Friesland ook vroegtijdig besproken, gelet op het feit dat u in uw brief aan de Kamer van 4 april j.l aangeeft dat verzekeraars en zorgaanbieders u hebben verzekerd dat potentiële wijzigingen in aanbod vroegtijdig met elkaar worden besproken, zodat noodzakelijke zorg behouden blijft?7
Zowel GGZ Friesland als de betrokken zorgverzekeraar, Zilveren Kruis, hebben mij laten weten dat de sluiting van het CNP vroegtijdig is besproken. De definitieve besluitvorming over de sluiting dateert van begin 2024. Binnen GGZ Friesland was er al drie jaar sprake van mogelijke sluiting van het CNP, omdat er geen continue vraag was naar het type zorg wat het CNP leverde. Daarnaast speelde bij de sluiting van het CNP ook de brede situatie rondom de financiële gezondheid van GGZ Friesland.
Hoe verhoudt uw opmerking in dezelfde brief dat de in december 2023 vastgestelde zorgvormen (acute zorg, outreachende zorg, beveiligde zorg, klinische zorg en hoogspecialistische zorg) in ieder geval voor 2025 voldoende aangeboden en ingekocht zullen worden en er geen aanbod verdwijnt vanwege financiële redenen, zich tot de sluiting van deze afdeling – mede omdat hij niet rendabel zou zijn?
De sluiting van het CNP van GGZ Friesland valt niet onder de gemaakte afspraak in Kamerbrief van 4 april om te volgende redenen. Ten eerste speelde deze voorgenomen sluiting al drie jaar en is de beslissing om dit aanbod te sluiten genomen voordat deze bestuurlijke afspraak gemaakt werd. Ten tweede waren er, zoals ik in mijn antwoord op een eerdere vraag heb aangegeven, niet voldoende aanmeldingen voor het CNP en was er ook geen sprake van een wachtlijst. In 2023 heeft de ggz-kerninstelling dit aanbod ook niet aangemerkt als mogelijke cruciale ggz. Ik kan nu niet aangeven of regio’s op grond van de (regionale) wachtlijsten en verwachte zorgvraag dit aanbod zouden aanmerken als cruciaal.
Deelt u de mening dat een eenmaal gesloten afdeling neuropsychiatrie niet gemakkelijk weer geopend kan worden als gespecialiseerd personeel inmiddels ergens anders werk heeft gevonden?
Deze mening deel ik, maar ik vind het ook belangrijk om aan te geven dat een afdeling ook moet kunnen sluiten op het moment dat er geen/beperkte vraag is naar een bepaald aanbod. Alle medewerkers van het CNP hebben een nieuwe baan gevonden binnen GGZ Friesland. Altrecht heeft ondanks de sluiting van Vesalius stappen gezet om te zorgen dat de kennis en expertise over neurospychiatrie wel beschikbaar blijft voor cliënten die bij Altrecht in behandeling zijn. Op dit moment richt Altrecht een regionaal kennis- en expertisenetwerk neuropsychiatrie op, waar in Q3 een start mee zal worden gemaakt. Ketenpartners kunnen in de toekomst via een online portaal terecht met vragen over neuropsychiatrie. Daarmee wordt de expertise over neuropsychiatrie voortgezet, ook na het sluiten van de afdeling.
Als er bij deze sluitingen net als bij de eerdere sluitingen onvoldoende rekening is gehouden met de regionale en landelijke behandelcapaciteit waardoor tekorten ontstaan en langere wachtlijsten, kunt u dan aangeven hoe u dergelijke sluitingen in de toekomst gaat voorkomen?
Zoals ik in een eerder antwoord heb aangegeven, was er voor het CNP (GGZ Friesland) geen wachtlijst. Vesalius (Altrecht) geeft in reactie op deze vraag aan dat de organisatie van de afbouw en sluiting op een zorgvuldige manier is gebeurd in de tweede helft van 2023. Een groot deel van de cliënten die bij deze afdeling in behandeling waren, heeft de behandeling voor 1 januari kunnen afronden. Voor die cliënten, waarbij dat niet mogelijk was de behandeling af te ronden, is een passend alternatief binnen Altrecht of elders in de regio gevonden. Van de ongeveer 150 patiënten die in juni/ juli 2023 bij Vesalius in behandeling waren, is er nog enkeling in afwachting van afronding van een (diagnostiek)traject en/of overdracht van behandeling. Deze patiënten worden behandeld/ overbrugd binnen Altrecht.
Gezien de afhandeling van beide sluitingen is het niet aannemelijk dat er een tekort is ontstaan in behandelcapaciteit of dat er langere wachtlijsten ontstaan zijn. Zoals eerder aangeven zijn er vanuit de aanpak cruciale ggz afspraken gemaakt waarbij zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben afgesproken dat potentiële wijzigingen in aanbod vroegtijdig met elkaar worden besproken zodat noodzakelijke zorg behouden blijft.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen vier weken beantwoorden?
Ik heb alle vragen afzonderlijk beantwoord. Vanwege afstemming met verschillende partijen en de kabinetswissel is het niet gelukt om deze vragen binnen vier weken te beantwoorden.
Zelfstandig wonen met ADL hulp |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven hoeveel zelfstandig wonende mensen met een beperking hulp voor algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL hulp) ontvangen?
In 2023 ontvingen 1.441 cliënten zorg op basis van de subsidieregeling ADL-assistentie.
Krijgt u ook signalen over problemen met de ADL hulp? Wordt dit ergens bijgehouden? Zo ja, wat is het beeld van aantallen klachten en de aard ervan in de afgelopen jaren?
Bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kwamen het afgelopen jaar circa tien signalen binnen over problemen met ADL. Die signalen komen via cliënten zelf of via de media. De aard van de klachten zijn al enkele jaren hetzelfde. Dit beschreef mijn voorganger in de Stand van zakenbrief over Fokus1.
De signalen die mijn voorganger de afgelopen twee jaar bereikten hebben betrekking op vier zaken. Ten eerste gebrek aan voldoende personeel, waardoor de wachttijden oplopen, een cliënt veel verschillende assistenten over de vloer krijgt en de benodigde deskundigheid daarmee niet altijd is geborgd. Ten tweede gingen de signalen over de bejegening door het management van Fokus. Ten derde lukt het cliënten soms niet om de zorg buiten de woning goed in te richten via de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Tot slot hebben cliënten, die niet meer tot de doelgroep behoren, er soms moeite mee te moeten verhuizen en een geschikt alternatief te vinden.
Is bekend hoe vaak de zorg niet aan de wensen van de cliënt voldoet? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak dit leidt tot een klachtenprocedure? Zo nee, hoe wordt gemonitord of de hulp voldoet aan de behoefte van cliënten en wat de kwaliteit is?
Nee, dit is mij niet bekend. Het is aan de zorgaanbieder en cliënt om goede afspraken te maken over de zorg en te monitoren of de hulp voldoet aan de behoefte. Als de cliënt niet tevreden is over de zorg, kan hij een klacht indienen. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) schrijft voor waar een klachtenprocedure bij een zorgaanbieder aan moet voldoen. Ook kan een cliënt een klacht indienen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de naleving van de Wkkgz. Haar toezicht gaat dus onder andere over de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg en over een passende klachtenprocedure. De IGJ kan op basis van signalen op verschillende wijzen toezicht houden, bijvoorbeeld door een onderzoek in te stellen naar een locatie van een zorgaanbieder.
Welke beleidsinitiatieven lopen er op dit moment om de kwaliteit van ADL zorg te verbeteren en bewaken?
Als ik meerdere klachten over één zorgaanbieder ontvang, dan ga ik daarover in gesprek. Fokus (de grootste ADL-aanbieder) geeft aan dat de huidige subsidieregeling ADL-assistentie niet goed meer past bij de zwaardere zorgvraag en krapte op de arbeidsmarkt. Dat verklaart volgens Fokus een deel van de signalen. Ik vind het belangrijk dat de ADL-zorg van voldoende kwaliteit blijft. Daarom maak ik werk van een toekomstbestendige subsidieregeling ADL-assistentie. Mijn voorganger verhoogde per januari van dit jaar al de tarieven met een percentage van 6,9%, bovenop de reguliere prijsindexatie. In opdracht van VWS onderzocht een onafhankelijk bureau onlangs de tariefstelling voor de subsidieregeling ADL-assistentie. Met de resultaten uit dit onderzoek kan een definitieve herijking van de tarieven per 2025 plaatsvinden. Dit wordt nu uitgewerkt en gepubliceerd in de gewijzigde regeling eind dit jaar.
Kunt u aangeven hoeveel verschillende hulpverleners er bij een cliënt gemiddeld over de vloer komen?
Nee, ik beschik niet over deze gegevens.
Deelt u de mening dat het wenselijk is voor zowel de cliënt als de zorgverlener dat de hulp geleverd kan worden door een vast team van medewerkers? Wordt daarop gestuurd?
Ik begrijp de wens om zoveel mogelijk vaste gezichten te zien. Het gaat om zorgverleners die bij cliënten thuis over de vloer komen en bijvoorbeeld helpen bij douchen of toiletgang. Fokus merkt dat het uitdagend is om zorgverleners te behouden op de huidige arbeidsmarkt, maar geeft aan daarop wel te sturen.
Ook in de ADL hulpverlening zijn er personeelstekorten, kunt u aangeven hoeveel onvervulde vacatures er zijn?
Op dit moment zijn er circa 120 openstaande vacatures.
Wat is de arbeidsmarktprognose voor deze specifieke vorm van hulp op de korte en lange termijn?
Ik beschik niet over arbeidsmarktprognoses voor deze specifieke vorm van zorg.
Wat zijn de gevolgen van het hoofdlijnenakkoord voor specifiek deze vorm van hulp?
Het hoofdlijnenakkoord spreekt zich niet specifiek uit over deze vorm van hulp. Als nieuw bewindspersoon ga ik aan de slag met het vertalen van het hoofdlijnenakkoord naar mijn beleidsterrein.
Herkent u het signaal dat cliënten die eigenlijk 24-uurs zorg moeten krijgen nu te horen krijgen dat ze bijvoorbeeld tussen 22:00 uur en 7:00 uur niet om zorg kunnen vragen? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Bij het ministerie kwamen de afgelopen periode verschillende signalen binnen. Uit enkele signalen komt naar voren dat er soms minder ADL-assistenten beschikbaar zijn dan voorheen, bijvoorbeeld in de nacht. Ik vind het belangrijk dat er 24 uur per dag ADL assistentie mogelijk is. Naar aanleiding van deze vraag geeft Fokus aan dat cliënten ook in de nacht een oproep kunnen doen.
Waar kunnen cliënten terecht die zich op een ongepaste manier bejegend voelen en welke stappen moeten ze daarvoor ondernemen?
Cliënten kunnen met een klacht over bejegening gebruik maken van de klachtenprocedure van de aanbieder2. In de Wkkgz is vastgelegd waar de klachtenprocedure aan moet voldoen. De wet regelt dat er voor cliënten en medewerkers een interne werkwijze is waar klachten kunnen worden gemeld en worden opgepakt door een klachtenfunctionaris.
Wanneer de cliënt het niet eens is met het oordeel van de zorgaanbieder over de klacht is er sprake van een geschil. De cliënt kan dan contact opnemen met de geschilleninstantie. Ook als de zorgaanbieder de klacht niet beoordeelt binnen de wettelijke periode kan de cliënt naar de geschillencommissie gaan. Een geschilleninstantie behandelt klachten over de kwaliteit van zorg en de eventueel daaruit voortkomende claim. Een geschilleninstantie geeft een onafhankelijk oordeel over de klacht.
Tot slot kan een cliënt een klacht indienen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de geleverde zorg in zorginstellingen. Ook op de uitvoering van de Wkkgz. De IGJ kan op basis van signalen op verschillende wijzen toezicht houden gericht op verbetering van de kwaliteit en veiligheid van de zorg aan cliënten.
Indien cliënten ontevreden zijn over de geleverde diensten en een klachtenprocedure wil starten, hoe gaat dit dan in zijn werk? Kunt u deze stappen toelichten tot aan het moment dat een cliënt naar de rechter «moet» stappen?
Cliënten kunnen met een klacht over geleverde diensten terecht bij de klachtenprocedure van de aanbieder. In de Wkkgz is vastgelegd waar de klachtenprocedure aan moet voldoen. De wet regelt dat er voor cliënten en medewerkers een interne werkwijze is waar klachten kunnen worden gemeld en worden opgepakt door een klachtenfunctionaris. Wanneer de cliënt het niet eens is met het oordeel van de zorgaanbieder over de klacht is er sprake van een geschil. De cliënt kan dan contact opnemen met de geschilleninstantie. Ook als de zorgaanbieder de klacht niet beoordeeld binnen de wettelijke periode kan naar de geschillencommissie worden gestapt. Een geschilleninstantie behandelt klachten over de kwaliteit van zorg en de eventueel daaruit voortkomende claim. Een geschilleninstantie geeft een onafhankelijk oordeel over de klacht.
Ook kan een cliënt een klacht indienen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de geleverde zorg in zorginstellingen. Ook op de uitvoering van de Wkkgz. De IGJ kan op basis van signalen op verschillende wijzen toezicht houden gericht op verbetering van de kwaliteit en veiligheid van de zorg aan cliënten.
Wanneer een cliënt de klacht niet bij de geschillencommissie wil laten behandelen of wanneer een cliënt meent dat er schade is geleden door de behandeling van de zorgaanbieder dan kan de klacht worden ingediend bij de (civiele) rechter. Als de cliënt vermoedt dat de zorgaanbieder een strafbaar feit heeft gepleegd, kan de cliënt dat melden bij de politie. Het Openbaar Ministerie kan dan besluiten de zaak voor te leggen aan de strafrechter.
Zit er verschil tussen de stappen die cliënten moeten ondernemen op basis vanuit welke wet zij de zorg ontvangen? Zo ja, kunt u deze dan ook individueel toelichten?
De Wkkgz geldt voor alle zorgaanbieders die via de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurige zorg (Wlz) zorg verlenen. Zorg en ondersteuning op basis van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) valt niet onder de Wkkgz. Gemeenten kunnen hiervoor eigen regels stellen, deze kunnen vergelijkbaar zijn aan de eisen die de Wkkgz stelt. In de praktijk zijn veel Wmo zorginstellingen aangesloten bij de klachtenprocedures op basis van de Wkkgz.