Het bericht dat gemeenten subsidie krijgen om overlastgevende asielzoekers bezig te houden |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat overlastgevende asielzoekers niet moeten worden gepamperd met allerlei projectjes en overheidssubsidies en het behoud van hun eigen buslijn, maar juist Nederland moeten worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?1
Nederland biedt bescherming aan mensen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging. Er is draagvlak voor de opvang van asielzoekers in Nederland, maar dit wordt ondermijnd door een kleine groep asielzoekers die zorgt voor overlast en criminaliteit. Deze overlastgevers zijn een zware belasting voor onder meer omwonenden, winkeliers, openbaar vervoerders, medewerkers van de migratieketen en medebewoners van opvanglocaties. Dit is onaanvaardbaar en de aanpak van deze groep overlastgevende en criminele asielzoekers heeft mijn absolute prioriteit. Ik zet dan ook in op een harde, integrale aanpak van overlast in samenwerking met organisaties in de migratieketen (COA, DT&V, IND), gemeenten, politie en het OM. Bij crimineel gedrag wordt aangifte gedaan, zodat de strafrechtketen strafrechtelijke maatregelen kan treffen.
Ik heb uw Kamer bij brief van heden geïnformeerd over de maatregelen die ik tref in de aanpak van overlastgevende asielzoekers. Bij die aanpak ben ik gebonden aan (inter)nationale wet- en regelgeving, maar daarbinnen zoek ik de grenzen op om de overlast terug te dringen. Gezien het feit dat iedereen recht heeft op een eerlijke asielprocedure, is het niet mogelijk asielzoekers in afwachting van hun asielprocedure Nederland uit te zetten op grond van het veroorzaken van overlast. Bij overlastgevers die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben wordt altijd gekeken of gedwongen vertrek mogelijk is.
Samen met alle betrokken partijen zoek ik voortdurend naar mogelijkheden om de bestaande maatregelen uit te breiden of aan te scherpen.
Deelt u de mening dat de ongein met al die gelukszoekers die u Nederland heeft binnen gelaten wel lang genoeg geduurd heeft en het tijd wordt voor echte oplossingen in plaats van pappen en nathouden ten koste van de Nederlanders en hun zuurverdiende belastingcenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wringt u zich in allerlei bochten, bedenkt u allemaal projectjes en smijt u met belastinggeld om overlastgevende asielzoekers vooral in Nederland te blijven opvangen, terwijl het toch echt véél goedkoper is (en rechtvaardiger) om ze de grens over te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Ja.
Het bericht 'Radboud Universiteit en Radboudumc in Nijmegen mogen zich niet langer 'katholiek' noemen' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het NOS-artikel 'Radboud Universiteit en Radboudumc in Nijmegen mogen zich niet langer «katholiek» noemen»?1
Ja.
Hoe vaak heeft de Bisschoppenconferentie een voordracht voor een benoeming in de raad van toezicht van de Radboud Universiteit en de Radboudumc – via het benoemingsrecht ten aanzien van het bestuur van de Stichting Katholieke Universiteit (SKU) – in de afgelopen jaren afgewezen?
Uit de informatie die ik heb verkregen van de Stichting Katholieke Universiteit blijkt dat de Bisschoppenconferentie in totaal vijf benoemingsvoordrachten heeft afgewezen.
Op welke wijze wordt toegezien op de naleving van de wettelijke eis dat «de samenstelling, taken en bevoegdheden van de raad van toezicht zijn zodanig dat de raad een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan uitoefenen» zoals bepaalt in artikel 9.7, eerste volzin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)?
Het doel van de Stichting Katholieke Universiteit is onder meer het houden van toezicht op het door het college van bestuur respectievelijk de raad van bestuur gevoerde bestuur en beheer over de universiteit respectievelijk het umc. Het bestuur SKU heeft de governancecodes van beide sectoren waarin zij actief is onderschreven en gedraagt zich dienovereenkomstig. Voorts zijn de bepalingen van Boek 2 BW van toepassing op de rechtspersoon.
Zijn de regels die de Bisschoppenconferentie heeft opgesteld om in Nederland de apostolische constitutie over de katholieke universiteiten Ex Corde Ecclesiae (ECE) toe te passen – zoals de bepaling dat in een meerderheid van de beschikbare plaatsen voor wetenschappelijk personeel en staffuncties rooms-katholieken benoemd moeten worden en de bepaling dat een meerderheid van het college van bestuur van de universiteit bestaat uit rooms-katholieken – niet in strijd met artikel 1 van de Grondwet en de Algemene wet gelijke behandeling?
Ik wijs hier op de uit artikel 23 van de Grondwet volgende inrichtingsvrijheid. Om de richting in de praktijk waar te kunnen maken, heeft een instelling ruimte nodig om de organisatie en het onderwijs naar eigen inzicht vorm te geven. De Grondwet heeft het expliciet over de vrijheid van het aanstellen van personeel. Maar er valt meer onder. Hierbij is de betreffende instelling wel gebonden aan de Algemene wet gelijke behandeling. Uit artikel 5, tweede lid, deze wet volgt dat een instelling op godsdienstige grondslag ten aanzien van personen die voor haar werkzaam zijn onderscheid mag maken op grond van onder andere godsdienst of levensovertuiging, voor zover deze kenmerken vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgeoefend een wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd beroepsvereiste vormen, gezien de grondslag van de instelling. Een zodanig onderscheid mag niet verder gaan dan passend is, gelet op de houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de instelling die van de voor haar werkzame personen mag worden verlangd, en mag niet leiden tot onderscheid op een andere in artikel 1 van die wet genoemde grond.
Zijn de regels die de Bisschoppenconferentie in de praktijk aan leden van de raad van toezicht stellen – te weten «(i) de kandidaat moet geloven; (ii) de kandidaat moet praktiserend rooms-katholiek zijn en regelmatig de kerk bezoeken; (iii) de kandidaat moet – indien gehuwd – kerkelijk gehuwd zijn; (iv) de kandidaat mag niet gescheiden zijn; en (v) de kinderen van de kandidaat moeten gedoopt zijn» – niet in strijd met artikel 1 van de Grondwet en de Algemene wet gelijke behandeling en mogen dergelijke regels gelden voor benoemingen van toezichthouders bij publiek gefinancierde organisaties?2
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de bezittingen van de Radboud Universiteit en Radboudumc, zoals de gebouwen en ict-infrastructuur, in deze juridische constructie eigendom van de Radboud Universiteit en Radboudumc of kan de Rooms-Katholieke Kerk daar aanspraak op maken?
De onroerende zaken die ter beschikking staan aan de Radboud Universiteit en het Radboudumc zijn in eigendom van de Stichting Katholieke Universiteit.
Betekent het besluit van de Bisschoppenconferentie om het predicaat «katholiek» in te trekken en het oordeel van de Ondernemingskamer dat de raden van toezicht van de Radboud Universiteit en Radboudumc voortaan onafhankelijk zijn, en dat de benoemingen van toezichthouders, behoudens één lid, niet langer afhankelijk zijn van de instemming van de Bisschoppenconferentie?3
De uitspraak van de Ondernemingskamer d.d. 21 juli 2020 en het besluit van de Bisschoppenconferentie om het predicaat «katholiek» in te trekken d.d. 19 oktober 2020 betekenen dat de Bisschoppenconferentie niet langer betrokken is bij de benoeming van leden van het stichtingsbestuur Stichting Katholieke Universiteit noch bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht.
Bij hoeveel onderwijsinstellingen spelen de Bisschoppenconferentie of andere kerkelijke instanties een rol bij het benoemen van bestuurders en toezichthouders?
In ons onderwijsstelsel zijn er meerdere universiteiten en hogescholen die uitgaan van een stichting die gericht is op onderwijs vanuit een bepaalde religieuze identiteit. In welk van deze gevallen de Bisschoppenconferentie of andere kerkelijke instanties een rol spelen bij het benoemen van bestuurders en toezichthouders is mij niet bekend.
Welke rol en bevoegdheden hebben studenten en medewerkers bij het benoemen van leden van een raad van toezicht bij hogescholen en universiteiten?
De universiteitsraad (universiteiten) dan wel medezeggenschapsraad (hogescholen) – bestaand uit leden die door en uit personeel worden gekozen en leden die door en uit de studenten worden gekozen – hebben adviesrecht met betrekking tot de (vooraf openbaar gemaakte) profielen voor de benoeming van de leden van de raad van toezicht van de universiteit of hogeschool. Bij de bijzondere universiteiten geldt dit adviesrecht ook, tenzij deze universiteit naar het oordeel van de Minister naar redelijkheid heeft kunnen aantonen dat het met een beroep op de eigen aard zich tegen inachtneming van dit adviesrecht kan verzetten. Hiervan is in de praktijk echter geen sprake.
Vind u het van deze tijd dat kerkelijke instanties goedkeuring moeten verlenen bij het benoemen van bestuurders en toezichthouders van grote publiek gefinancierde organisaties? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ook hier wijs ik op de in de Grondwet verankerde vrijheid van onderwijs, waaronder de (wijze van) benoeming van bestuurders en toezichthouders door een instelling valt.
Bent u bereid om de Inspectie van het Onderwijs te vragen onderzoek te doen naar de onafhankelijkheid en de samenstelling van de raden van toezicht van hogescholen en universiteiten?
Ik heb op grond van de onderhavige casus, maar ook in zijn algemeenheid, geen aanleiding om de onafhankelijkheid en samenstelling van de raden van toezicht van universiteiten en hogescholen ter discussie te stellen. Een onderzoek hiernaar door de Inspectie van het Onderwijs is dan ook niet aan de orde.
Het bericht ‘NOS haalt na aanhoudende bedreigingen logo van satellietwagens’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat de NOS na aanhoudende bedreigingen de logo’s van de satellietwagens moet halen?1
Ja.
Wat zegt het over de staat van onze democratie en samenleving dat journalisten incognito hun werk moeten doen uit angst om belaagd te worden?
De afgelopen jaren is er een verharding van het maatschappelijke debat zichtbaar, zowel in Nederland als in vele andere landen. Deze verharding raakt onder andere zorgpersoneel, politie en politici, en ook onze pers.
De NCTV wijst in het Dreigingsbeeld dat op donderdag 15 oktober jl. is gepubliceerd2 erop dat in onze samenleving steeds meer mensen «gevoelens van onrechtvaardigheid, groot onbehagen of een andere werkelijkheidsbeleving» ervaren. Een aantal van deze mensen richt deze gevoelens op de pers. De dreiging die uitgaat van dergelijke uitingen heeft de NOS bewogen om de logo’s van hun satellietwagens te halen.
Als kabinet nemen wij zowel de gevoelens die spelen als de acties gericht tegen de pers heel serieus. In onze democratische samenleving is het van cruciaal belang dat de pers haar werk in vrijheid, veiligheid en onafhankelijkheid kan uitoefenen. Het is onacceptabel als de pers gehinderd wordt in deze uitoefening. Het kabinet ondersteunt de persvrijheid door het bijdragen aan PersVeilig en door het protocol dat politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben opgesteld, met onder andere een verzwaarde strafeis en lik-op-stukbeleid.
Wat gaat het kabinet doen om de agressieve tendens tegen de NOS en andere journalistieke organisaties te keren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen treffen andere landen om intimidatie en agressie tegenover de vrije pers tegen te gaan?
In internationaal en Europees verband wordt er veel gesproken en afgesproken over de bescherming van journalisten. Hierbij gaat het er echter voornamelijk om dat de politie zich terughoudend opstelt en zich onthoudt van inmenging in het werk van journalisten en andere mediavertegenwoordigers tijdens onder andere protesten en demonstraties.
De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa heeft in 2012 een handboek gepubliceerd met richtsnoeren voor de veiligheid van journalisten.3 En het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft in 2016 een aanbeveling aangenomen: «Recommendation on the protection of journalism and safety of journalists and other media actors».4
Uit onderzoek op het Platform voor veiligheid van journalisten5 blijkt dat enkele lidstaten zoals Duitsland, Frankrijk, Italië en Servië, strafrechtelijk onderzoek hebben ingesteld naar aanleiding van aanvallen op journalisten tijdens demonstraties en in Frankrijk is een aantal aanvallers veroordeeld voor aanslagen op journalisten tijdens protesten van demonstranten met gele hesjes.
In Zweden is een kennis- en servicecentrum opgericht om journalisten te adviseren en te ondersteunen bij het omgaan met dreigementen en haat. En de Zweedse politie is in contact getreden met journalisten en editors om de contacten met de politie te bevorderen.
In het Verenigd Koninkrijk, Oekraïne en Frankrijk zijn in de politieopleidingen trainingen met betrekking tot de relatie met media opgenomen en tijdens demonstraties en andere openbare evenementen voorziet Frankrijk in een 24/7 politiehulplijn (Service d'Information et de Communication de la Police) voor journalisten in moeilijkheden. Het Verenigd Koninkrijk heeft naar aanleiding van de Media Freedom Conference die zij vorig jaar samen met Canada hebben georganiseerd, recentelijk aangekondigd dat zij een «National Committee for the Safety of Journalists»6hebben opgericht. Dit Committee zal een actieplan opstellen gericht op het beschermen van journalisten tegen geweld en fysieke bedreigingen.
Heeft u contact met de Minister van Justitie en Veiligheid, veiligheidsinstanties en de veiligheidsregio’s om de aard en omvang van de specifieke bedreiging richting journalisten in kaart te brengen? Welke maatregelen worden in dit gremium getroffen om journalisten beter te beschermen?
Er is contact met het Ministerie van JenV over deze problematiek. De politie en het OM volgen de afspraken over opsporing en vervolging zoals overeengekomen in het protocol «agressie en geweld tegen journalisten». Zo wordt er bijvoorbeeld van iedere strafbare gedraging aangifte opgenomen, wordt de schade zoveel als mogelijk verhaald op daders en geldt de verhoogde strafeis van het OM conform de OM-Aanwijzing.
Deelt u de opvatting dat de politiek een normerende rol heeft ten aanzien van de vrije pers?
In een democratische samenleving hebben we journalisten nodig om het functioneren van gekozen volksvertegenwoordigers en bestuurders te controleren. Hierbij hoort een cultuur van open debat en kritiek. In de Grondwet is vastgelegd dat de vrijheid van meningsuiting beschermd dient te worden tegen inperking door de overheid. Het is daarom van groot belang dat politici deze rolverdeling respecteren en het belang ervan voor onze samenleving uitdragen.
Deelt u de grote zorgen dat de toename aan online desinformatie en polarisatie op sociale media steeds kwalijkere vormen aannemen? Wat bent u van plan hieraan te doen?
Verschillende partijen, waaronder de World Health Organization, hebben gewezen op een toename in de verspreiding van desinformatie sinds het uitbreken van de Covid-19 pandemie. Als het gaat om tegengaan van online desinformatie voert het kabinet een beleid van preventie, verstevigen van de informatiepositie en indien nodig reactie. Over de stand van zaken is uw Kamer per brief van 12 oktober jl. geïnformeerd.7
Zijn er kort geleden mensen vervolgd vanwege intimidatie of geweld naar de vrije pers?
Ja. Kort geleden zijn 25 verdachten vervolgd bij de rechtbank Amsterdam wegens opruiing, belediging en het discrimineren van een journaliste/columniste.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor 26 oktober aanstaande?
Zoals u heeft aangegeven, hebben wij de vragen als aanvulling op de Kamervragen van de coalitie gelezen en besloten deze in samenhang te beantwoorden. Daarbij is besloten om de beantwoordingstermijn van de coalitievragen aan te houden, te weten voorafgaand aan het WGO Media van 30 november a.s.
Het bericht dat de NOS na aanhoudende bedreiging van journalisten de logo’s van de auto’s haalt |
|
Jan de Graaf (CDA), Harry van der Molen (CDA), Zohair El Yassini (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «NOS verwijdert logo's om bedreigingen van journalisten: «Dit voelt als zwichten voor terreur en geweld»«?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat NOS de logo's van de auto's heeft laten verwijderen als gevolg van aanhoudende bedreigingen jegens medewerkers?
Bedreiging en intimidatie van journalisten is onacceptabel. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn in een democratische rechtsstaat als Nederland een groot goed en een belangrijke pijler van onze samenleving. Journalisten moeten ongestoord en ongehinderd hun werk kunnen doen. Dat de NOS zich genoodzaakt voelt om logo’s van hun auto’s te laten verwijderen uit angst voor agressie is schandalig, en past geenszins in onze democratische rechtsstaat. Ik sluit mij aan bij wat de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (BVOM) hierover heeft gezegd: het signaal van de NOS wordt heel serieus genomen. We zwichten niet voor dreigementen. De vrije pers is van cruciaal belang, en waar het kan zullen wij onze pers ondersteunen om te zorgen dat zij door kunnen gaan met hun werk.
Bent u het ermee eens dat dergelijke bedreigingen een directe aanval zijn op de persvrijheid van Nederland en onafhankelijke journalisten op deze manier ernstig beperkt worden in hun voor onze democratie essentiële werk?
Agressie en geweld tegen journalisten is onacceptabel. Persvrijheid is een groot goed in Nederland en onafhankelijke journalistiek is noodzakelijk voor een democratische rechtstaat. Agressie en geweld mag daarom nooit en te nimmer leiden tot ondermijning van het democratisch gehalte van de rechtstaat.
Welke verantwoordelijkheid en mogelijkheid ziet u om naar aanleiding van deze treurige consequentie van aanhoudende dreigingen stappen te ondernemen om deze praktijken tegen te gaan?
In 2019 is PersVeilig in werking getreden, waarin de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, politie en het Openbaar Ministerie (OM) samenwerken om de positie van journalisten te versterken. PersVeilig bevat enerzijds preventieve maatregelen die ertoe moeten leiden om journalisten beter te beschermen en anderzijds repressieve maatregelen om daders harder aan te pakken. Het Protocol «agressie en geweld tegen journalisten», dat geldt sinds oktober 2019, bevat een aantal opsporings- en vervolging afspraken die een hardere daderaanpak bewerkstelligen.
Tijdens het mondelinge vragenuur op 27 oktober jl. heb ik uw Kamer toegezegd om u per brief te informeren over de werking van dit beleid, zoals de eenduidige registratie en opvolging van de afspraken die in het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» zijn gemaakt. Zodra zicht is op de huidige werkwijze kan bekeken worden of, en zo ja, welke vervolgstappen nodig zijn.
Welke concrete stappen zijn sinds het rapport «Een dreigend klimaat» en het gesloten akkoord door de Stuurgroep agressie en geweld tegen journalisten genomen om het werkklimaat voor journalisten werkelijk veiliger te maken?
Zoals hiervoor aangegeven is het project «PersVeilig» gelanceerd dat tezamen met het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» de positie van journalisten moet versterken.
Het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» bevat een aantal opsporings- en vervolgingsafspraken die een heldere, eenduidige en harde aanpak van daders bewerkstelligt2. Het protocol geeft helder weer welke stappen er worden ondernomen zodra er een aangifte gedaan wordt. Zo wordt er bijvoorbeeld van iedere strafbare gedraging aangifte opgenomen, wordt de schade zoveel als mogelijk verhaald op daders en geldt de verhoogde strafeis van het OM conform de OM-Aanwijzing.
Wanneer journalisten te maken krijgen met agressie en geweld dat leidt tot een onveilige situatie en de maatregelen door de journalist zelf en de werkgever niet voldoende zijn om hier weerstand aan te bieden, zal de politie ter plaatse komen om op te treden tegen de agressie en het geweld.
De Minister voor BVOM stelt een deel van de regeerakkoordmiddelen voor onderzoeksjournalistiek beschikbaar voor het versterken van de positie van journalisten tegen geweld, agressie en/of bedreiging. Deze middelen zijn de afgelopen jaren ten goede gekomen aan o.a. PersVeilig. Als redacties vragen hebben omtrent bedreiging of intimidatie, dan kunnen zij zich wenden tot PersVeilig. Via de website van PersVeilig kunnen journalisten incidenten melden (monitorfunctie) en hulp vragen (helpdesk). Op de site is onder andere informatie te vinden over wat te doen bij intimidatie en/of bedreigingen. Ook biedt PersVeilig de training «Omgaan met agressie» aan waarin journalisten leren omgaan met agressieve mensen op straat. PersVeilig adviseert tevens werkgevers over de te nemen stappen tegen agressie en geweld.
Daarnaast is PersVeilig aangesloten bij de werkgroep »brede aanpak beroepsgroepen» onder voorzitterschap van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Hierin zijn verschillende beroepsgroepen, waaronder journalisten, betrokken die weerbaarheidstrajecten in gang zetten. Hiervoor heb ik financiële middelen beschikbaar gesteld. Door samenwerking en het breder delen van best practices worden beroepsgroepen in staat gesteld hun eigen weerbaarheid te vergroten en wordt de werkgever in staat gesteld om zijn rol op dit terrein goed te vervullen. Wanneer de aard en omvang van de dreiging dermate groot is dat de persoon en de werkgever daar zelf geen weerstand tegen kunnen bieden dan kan de overheid aanvullende maatregelen treffen.
De veiligheid van journalisten in Nederland wordt op verschillende manieren gewaarborgd. Persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting zijn vastgelegd in de Grondwet en in internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Voor de audiovisuele sector wordt dit nader uitgewerkt in de Mediawet 2008.
Welke effecten zijn zichtbaar in opsporing en vervolging naar aanleiding van de 8 afspraken in het Stuurgroep-akkoord met politie en Openbaar Ministerie? Is het aantal opsporings- en vervolgingszaken na bedreiging van journalisten verhoogd sinds hieraan hoge prioriteit is gegeven? Hoeveel mensen zijn sindsdien veroordeeld voor het bedreigen van, of geweld gebruiken tegen, journalisten? Is hierbij inderdaad een hogere strafmaat toegepast?
Zoals ik hierboven aangaf, zal de politie ter plaatse komen om op te treden wanneer journalisten te maken krijgen met agressie en geweld dat leidt tot een onveilige situatie en de maatregelen door de journalist zelf en de werkgever niet voldoende zijn om hier weerstand aan te bieden. De politie heeft mij gemeld dat aangiftes door journalisten met prioriteit worden opgepakt, conform het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» en dat dit eenduidig wordt geregistreerd.
Het OM heeft in haar systemen ook voorzieningen getroffen om zaken waarin journalisten slachtoffer zijn geworden van agressie en geweld eenduidig te labelen, wat sinds september 2019 mogelijk is. Omdat deze registratiemogelijkheid nog maar relatief korte tijd beschikbaar is, kan nog niet worden vastgesteld of er sprake is van een toename van het aantal zaken waarin vervolging is ingesteld wegens agressie tegen journalisten. In de eerste zes maanden van 2020 zijn tien zaken van agressie en geweld tegen journalisten door de politie ingezonden naar het OM. In vier zaken is besloten de verdachte te dagvaarden, een verdachte heeft een strafbeschikking gekregen, een zaak is geseponeerd en vier zaken moeten nog worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat journalisten altijd veilig hun werk moeten kunnen doen? Bent u bereid om daarom, ongeacht de hoek waar deze bedreigingen vandaan komen of welke journalisten worden bedreigd, u hier consequent tegen uit te spreken? Welke andere concrete opties ziet u om uitvoering te geven aan deze steun voor de vrije pers?
Ja. Journalisten moeten altijd veilig hun werk kunnen doen. Hoewel een onderdeel van (onderzoeks-)journalistiek de verslaglegging van gevaarlijke of risicovolle situaties is, mag de aanwezigheid van een journalist of iemand werkzaam bij een journalistieke organisatie op zichzelf nooit aanleiding voor een gevaarlijke situatie zijn. Op het moment dat agressie, intimidatie en geweld zich richt op de journalistieke organisatie zelf is dat iets wat ik altijd sterk zal veroordelen. Daarbij blijven de Minister voor BVOM en ik met de verschillende sleutelfiguren (te weten journalistieke organisaties, politie, OM) in nauw contact over wat er speelt in de samenleving en op welke wijze dat van invloed is op het werk van journalisten. De afspraken die in het kader van PersVeilig en het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» zijn gemaakt, zijn daarbij een belangrijke basis.
Deelt u de mening dat het dreigende klimaat voor journalisten verder wordt versterkt door een breder klimaat van maatschappelijk ongenoegen, zoals de NCTV stelt?2 Op welke concrete wijze maakt het kabinet werk van de aanpak hiervan?
De NCTV wijst in het laatste Dreigingsbeeld (15 oktober jl.) erop dat in onze samenleving steeds meer mensen «gevoelens van onrechtvaardigheid, groot onbehagen of een andere werkelijkheidsbeleving» ervaren.4 Een aantal van deze mensen richt deze gevoelens op de pers. Mede door handelingen die uit dergelijke gevoelens voortkomen heeft de NOS het besluit heeft genomen om de logo’s van hun satellietwagens te halen.
In 2017 is onderzoek gedaan naar het werkklimaat van journalisten, wat onder de titel «Een dreigend klimaat» is gepubliceerd.5 Er is geen verband bekend tussen beide onderzoeken.
Eén van de aanbevelingen van het onderzoek «Een dreigend klimaat» was het oprichten van een stuurgroep waarin ondersteuning wordt geboden aan journalisten. Een andere aanbeveling is het maken van opsporings- en vervolgingsafspraken tussen politie en het OM. Dit is gebeurd onder de naam «PersVeilig» en het protocol «agressie en geweld tegen journalisten». Verdere maatregelen die het kabinet genomen heeft, worden beschreven in het antwoord op vraag 5.
Waar kan een journalist zich melden, indien hij te maken krijgt met ondermijning in het uitoefenen van zijn beroep? In hoeverre acht u de werking van Persveilig.nl gezien de recente ontwikkelingen in dezen als doeltreffend? Op welke manier ondersteunt de overheid journalisten om ervoor te zorgen dat ze ten alle tijden hun beroep vrij en veilig kunnen uitoefenen?
Een journalist die te maken krijgt met agressie en geweld in uitoefening van zijn beroep kan melding maken op de website www.persveilig.nl. Als er sprake is van een strafbare gedraging kan aangifte worden gedaan. Deze aangifte wordt met prioriteit opgepakt en er geldt een verhoging van de strafeis door het OM.
Helaas maakt het doen van meldingen en het doen van aangiftes tegen strafbare gedragingen de maatschappij niet veiliger, ook niet voor journalisten. Het geeft wel inzicht in de heersende problematiek.
Zie verder het antwoord op vraag 5 over de stappen die door het kabinet in samenwerking met de journalistieke sector zijn gezet om journalisten te ondersteunen in de uitoefening van hun werk.
Is er de laatste tijd sprake van een stijging van het aantal meldingen van journalisten die zich onveilig voelden in het uitoefenen van hun beroep? Zo ja, welke rol spelen hierbij de uitkomsten van het NCTV rapport, dat stelt dat dit toegeschreven kan worden aan gevoelens van onrechtvaardigheid, groot onbehagen of een andere werkelijkheidsbeleving van individuen?
In de Persvrijheidsmonitor 2019, die jaarlijks wordt gedaan in opdracht van het Persvrijheidsfonds, valt te lezen dat media in 2019 te maken kregen met incidenten op het gebied van veiligheid, bronbescherming, beschuldigingen en privacy en vrijheid van nieuwsgaring.6 Volgens de monitor zijn er in 2019 in totaal 39 meldingen binnengekomen bij het meldpunt van PersVeilig.7 Hierbij ging het in 25 gevallen om bedreigingen en 8 keer om fysiek geweld. In 13 gevallen hebben journalisten hiervan aangifte gedaan.
In 2020 zijn er tot nu toe 72 meldingen binnengekomen bij PersVeilig. Hierbij ging het in 46 gevallen om bedreiging en in 15 gevallen om fysiek geweld.8 In 27 gevallen hebben journalisten aangifte gedaan.
De cijfers lijken aan te tonen dat er een stijging in het aantal meldingen is. Hierbij moet de kanttekening geplaatst worden dat er vanaf april 2019 meldingen konden worden gedaan bij PersVeilig. Hiermee zijn de cijfers tussen beide jaren dan ook niet een op een te vergelijken. PersVeilig schat in dat het aantal niet-gemelde bedreigingen in beide jaren naar alle waarschijnlijkheid hoger ligt.
Er is geen verband bekend tussen de in het laatste NCTV Dreigingsbeeld geschetste ontwikkelingen en het aantal meldingen bij PersVeilig. Niettemin is het belangrijk om in gesprek te blijven met de verschillende partijen om te bezien welke ontwikkelingen in de samenleving van invloed zijn op de veiligheid van journalisten.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het WGO over de Mediabegroting op 30 november?
Ja.
De beslissing om Holland Casino en de automatenhallen open te houden gedurende de fase van zwaardere coronamaatregelen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Holland Casino en de speelautomatenhallen gevrijwaard zijn van sluiting, terwijl bijvoorbeeld de horeca nu wél dicht moet en het dringende advies is om zoveel mogelijk thuis te blijven en dus niet uit te gaan?1
Ja.
Op grond waarvan is de afgelopen dagen het besluit genomen dat speelautomatenhallen en casino’s open mochten blijven, terwijl bijvoorbeeld de hele horeca gesloten is en het idee toch is dat mensen zo min mogelijk contact hebben?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 oktober van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport blijkt uit het OMT-advies en het BAO dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de verdere verspreiding van het virus weer in te dammen.2 Het OMT heeft in dit geval niet geadviseerd sectoren zoals casino’s en speelautomatenhallen te sluiten. Het kabinet heeft het overgrote deel van de maatregelen overgenomen waarover het OMT adviseert. Bij de samenstelling van het maatregelenpakket is gekozen voor maatregelen die concreet bijdragen aan minder contactmomenten, zonder dat cruciale maatschappelijke functies in het gedrang komen. Zoals altijd is daarbij het uitgangspunt dat het virus zo hard mogelijk geraakt wordt en de maatschappij zo min mogelijk.
Dit maatregelenpakket gold uiteraard ook voor casino’s en speelautomatenhallen. Ik merk daarbij op dat zij net als theaters, bioscopen en poppodia, casino’s hun horecagedeeltes hebben moeten sluiten.
Het kabinet heeft op 3 november 2020 extra maatregelen aangekondigd om versneld het aantal besmettingen terug te dringen.3 Eén van deze maatregelen is het sluiten voor het publiek toegankelijke gebouwen, waaronder casino’s en speelautomatenhallen, gedurende twee weken.
Door welke belanghebbenden of organisaties is formeel of informeel geprobeerd invloed uit te oefenen op dit besluit?
Naar mijn weten is noch formeel of informeel invloed geprobeerd uit te oefenen op dit besluit. In het algemeen is er vanuit mijn departement contact met de sector over protocollen en de uitwerking van maatregelen.
Kan Holland Casino in deze tijden nog wel goed aan zijn zorgplicht voldoen in het kader van preventie ter voorkoming van kansspelverslaving? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe volgens u gewaarborgd is dat probleemgevallen, met inachtneming van alle voorschriften en maatregelen, de juiste hulp krijgen?
Uw vragen over het voldoen aan de zorgplicht heb ik aan Holland Casino voorgelegd. Holland Casino geeft met haar preventiebeleid invulling aan haar zorgplicht richting haar gasten. Desgevraagd geeft Holland Casino aan dat alle maatregelen die verband houden met de zorgplicht en het preventiebeleid met inachtneming van de coronaregels regulier doorgang kunnen vinden. De sector heeft in haar coronaprotocol aanvullende maatregelen getroffen om de continuïteit van haar zorgplicht nog verder te borgen. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op het naleven van de zorgplicht. Lokale en regionale autoriteiten controleren partijen regelmatig op het naleven van de maatregelen ter bestrijding van COVID-19.
Kan in alle vestigingen te allen tijde 1,5 meter afstand worden gehouden? Zo nee, welke consequenties zijn hier aan verbonden?
De sector is gehouden aan de noodverordeningen waarin de maatregelen ter bestrijding van COVID-19 zijn vastgelegd. Hierop wordt de sector regelmatig gecontroleerd door de lokale en regionale autoriteiten. Bij niet naleving van de maatregelen kan worden ingegrepen worden door de Veiligheidsrisico’s. Zij kunnen bijvoorbeeld overgaan tot waarschuwen, strafrechtelijk optreden of het sluiten van (delen van) een locatie.4
De sector heeft een protocol opgesteld waarin onder andere wordt uiteengezet hoe partijen kunnen voldoen aan de maatregel om 1,5 meter afstand te houden. Hierover is branche-overstijgende afstemming geweest met VNO-NCW, MKB-Nederland en de schoonmaakbranche (OSB). Over het protocol is positief geadviseerd door een interdepartementale werkgroep onder leiding van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, waarin vertegenwoordigers van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV) en de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Infrastructuur en Waterstaat (I&W), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Financiën zitting hebben.
Hoeveel bezoekers mogen tegelijk binnen zijn op één locatie; hangt dit van het aantal zalen af en zo ja, hoe wordt een zaal gedefinieerd?
De regel voor samenkomsten uit het maatregelenpakket van 13 oktober 2020 is als volgt: samenkomsten in voor het publiek toegankelijke gebouwen en in besloten plaatsen zijn alleen toegestaan als het aantal aanwezigen per zelfstandige ruimte is beperkt tot ten hoogste 30 personen, mits hierbij voldoende afstand kan worden gehouden. Dit is exclusief personeel.6 Het aantal bezoekers dat binnen mag zijn op één locatie hangt dus af van het aantal zelfstandige ruimtes op de locatie. Bezoekersstromen dienen gescheiden te blijven.
Op naleving van de maatregelen ter bestrijding van COVID-19 worden casino’s en speelautomatenhallen regelmatig gecontroleerd door lokale en regionale autoriteiten.
Klopt het dat casino’s van Holland Casino vanwege de Covid-19-maatregelen verdeeld zijn in verschillende zones en dat per zone 30 mensen aanwezig mogen zijn? Is een zone iets anders dan een zaal en klopt het dat mensen tijdens hun bezoek van zone mogen wisselen? Zo ja, acht u dat wenselijk?2
Zie antwoord vraag 6.
Het gemaakte onderscheid binnen topsport |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat sport bijdraagt aan de weerstand en gezondheid en bovendien voor veel jongeren en jongvolwassenen een goede uitlaatklep is tijdens de huidige crisis en dat de doorgang van sport daarom zo veel als mogelijk doorgang moet vinden om zowel gezondheids- als financiële problemen op lange termijn te voorkomen?
Ja, sport kan een belangrijke bijdrage leveren aan de weerstand en gezondheid van jongeren en jongvolwassenen. Ik vind het dan ook belangrijk dat zij, zo lang als de omstandigheden het toelaten, kunnen blijven sporten. De manier waarop zij kunnen sporten, is afhankelijk van de noodzakelijke maatregelen om de verspreiding van het coronavirus terug te dringen.
Waarop baseert u het besluit om competities binnen de topsport stil te leggen, terwijl die van de Eredivisie doorgang kunnen vinden?1
Deze maatregel is onderdeel van een pakket aan coronamaatregelen en bedoeld om het aantal sociale contacten te minimaliseren en het aantal reisbewegingen te beperken. Daarom zijn alle competities stilgelegd, ongeacht het niveau. Voor het betaald voetbal is een uitzondering gemaakt.
Hoe verhoudt het aantal opgelopen besmettingen in de topsport zich tot het totaal aantal besmettingen? Hoe verhouden deze cijfers zich tot die van andere Europese landen waar topsportcompetities doorgang vinden?
Ik heb zelf geen inzicht in het precieze aantal besmettingen in de topsport. Navraag bij NOC*NSF en KNVB geeft als indicatie dat het van 1 t/m 27 oktober over minder dan 100 besmettingen gaat. Het totaal aantal besmettingen in Nederland lag in oktober (peildatum 27 oktober) op bijna 195.000. Daarbij moeten we er ook rekening mee houden dat de cijfers niet precies vergelijkbaar zijn. In de topsport wordt vaker getest en hebben de sporters veelal geen klachten, terwijl in het algemeen in principe alleen wordt getest als mensen juist wel klachten hebben.
Ik heb geen gegevens over besmettingen bij topsporters in andere Europese landen.
Deelt u de mening dat hier sprake is van discriminatie en dat alle topsporters net zo veel besmettingsgevaar lopen als voetballers in de Eredivisie? Zo ja, waarom wordt er dan onderscheid gemaakt? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Als de hoeveelheid reisbewegingen reden is voor dit onderscheid tussen de Eredivisie en andere takken binnen de topsport, waarom wordt er dan niet ingezet op enkel een verbod van publiek zodat alle topsportcompetities op het hoogste niveau doorgang kunnen blijven vinden?
Het verbod op het spelen met publiek was al van kracht. Helaas heeft de verdere toename in het aantal coronabesmettingen ertoe geleid dat op vele fronten extra maatregelen nodig waren. Het beperken van het aantal reisbewegingen is hier één van. Het stopzetten van de alle sportcompetities levert een belangrijke bijdrage aan het verminderen van het aantal reisbewegingen.
Bent u bereid mogelijkheden te verkennen waarmee topsportcompetities op het hoogste niveau doorgang kunnen blijven vinden in deze fase? Hoe kan dit opgenomen worden in de routekaart?
In deze fase is dat niet mogelijk. Wel ben ik in overleg met de topsportsector om te bezien hoe en wanneer de topsportcompetities kunnen herstarten, op basis van de routekaart2.
Het gebruik van NOW in de eredivisie |
|
Jasper van Dijk (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel van Follow The Money «De coronaspagaat in de eredivisie: clubs in het nauw besteden 74 miljoen aan transfers»?1
Ja.
Wat is uw mening over de uitgaven door de Eredivisieclubs van in totaal 74 miljoen euro aan nieuwe spelers, terwijl er tegelijkertijd 23 miljoen euro afkomstig van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) aan steun is ontvangen?
De NOW kent een omzetdrempel. Als een onderneming in vergelijking met de referentieperiode uit 2019 een omzetverlies van minimaal 20% heeft geleden, kan de werkgever een NOW-subsidie aanvragen. Voor de vraag of een werkgever recht heeft op een subsidie is daarmee niet de omvang van de omzet maar het verlies van omzet ten opzichte van 2019 relevant.
Klopt het dat er in Nederland dit jaar zelfs 4 miljoen euro meer is uitgegeven aan transfers, dan gemiddeld de afgelopen 5 jaar, terwijl in rest van Europa 1,6 miljard euro minder is uitgegeven?
Navraag bij de KNVB leert dat de voetbalbond de hiervoor genoemde bedragen niet kan herleiden. In het algemeen geldt dat niet alleen inkomsten en uitgaven aan transfers een rol spelen, maar ook de (afschrijvings-)kosten en opbrengsten (zijnde de transfersom minus de resterende boekwaarde van de getransfereerde speler). Aangezien het hier bedrijfsgevoelige informatie betreft, is het niet mogelijk om de genoemde bedragen te verifiëren.
Zijn er gesprekken gevoerd of is er anderszins contact geweest met Eredivisie CV, de Eredivisieclubs afzonderlijk of met de KNVB over verzoeken tot extra steun naast de NOW oplopend tot 140 miljoen euro? Zo ja, wat is hiervan het resultaat?
Hierover zijn sinds mei 2020 contacten met het Ministerie van VWS. In het Deltaplan betaald voetbal heeft de sector berekend dat er steun nodig is à € 140 mln, in een scenario waarin het gehele seizoen 2020–2021 zonder publiek moet worden gevoetbald. In de gesprekken is aangegeven dat elke betaald voetbal organisatie (bvo) er eerst alles aan moet hebben gedaan om de schade die is gerelateerd aan de coronamaatregelen, zelf op te lossen. Indien er bij een bvo nog financiële schade als gevolg van coronamaatregelen resteert, kan de rijksoverheid als laatste loket een rol gaan spelen. Op dit moment is daarvan nog geen sprake.
Klopt het dat Klaas Dijkhof een rol heeft gespeeld en advies heeft gegeven bij het opstellen van het Deltaplan? Zo ja, wat was zijn rol en welk effect heeft dit gehad? Zijn er naast de gesprekken over het Deltaplan nog andere contacten en/of adviezen geweest door Klaas Dijkhof met Eredivisie CV, afzonderlijke eredivisieclubs en/of de KNVB?
Dat weet ik niet. Ik geef u ter overweging dit aan Klaas Dijkhof zelf te vragen.
Klopt het dat dat Ajax, PSV, Feyenoord en AZ samen 44 procent hebben ontvangen van het hele steunpakket dat de eredivisie is toebedeeld, terwijl deze clubs in het Deltaplan van de KNVB hebben aangegeven geen, of maar beperkt, steun nodig te hebben in het scenario dat dit seizoen zonder publiek moet worden gespeeld?
Uit de eerste ronde van de NOW-regeling blijkt inderdaad dat Ajax, PSV, Feyenoord en AZ samen 44 procent hebben ontvangen van het totaal dat door betaald voetbal organisaties is aangevraagd. In het Deltaplan staat dat zij aanvullend op de NOW-regeling geen, of maar beperkt steun zullen aanvragen.
Klopt het dat er clubs zijn die meer geld hebben uitgegeven aan transfers dan er binnen kwam, waarbij deze clubs ook gebruik maken of hebben gemaakt van de NOW? Zo ja, welke clubs betreffen dat?
Met inachtneming van het antwoord op vraag 3 is het mogelijk dat er clubs zijn waarbij de uitgaven aan transfers hoger zijn dan de inkomsten uit transfers. Het kan ook zo zijn dat clubs, waarbij dat het geval is, gebruik hebben gemaakt van de NOW.
Kunt u bevestigen dat de grafiek uit het artikel, dat het «Transferoverzicht per eredivisieclub, afgezet tegen NOW-steun» laat zien, correct is? Zo ja, wat is uw kijk op deze cijfers?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw mening over de ontvangen NOW vergoeding, als blijkt dat een club onder aan de streep, dus na transferbedragen, winst heeft gemaakt?
Als een onderneming winst maakt, zal bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag (voor NOW 1 vanaf oktober 2020, voor NOW 2 vanaf april 2021) worden vastgesteld dat de drempel van 20% omzetverlies niet is gehaald. Eventueel betaalde voorschotten zullen dan terugbetaald moeten worden.
Wordt een BVO als geheel gezien voor de NOW, of kan een club aanspraak maken op de NOW voor een onderdeel dat verlies lijdt, terwijl de organisatie als geheel winst maakt?
In de NOW is bepaald dat voor ondernemingen die onderdeel uitmaken van een groep of concern, bij de NOW aanvraag naar het geheel van de groep of het concern gekeken wordt. De achtergrond hiervan is dat op het hoge aggregatieniveau van groep of concern de omzet(daling) en de inzet van het personeel samenkomen. Bij een betaald voetbalorganisatie wordt ook op het niveau van groep gekeken of aan de voorwaarden van de NOW-subsidie is voldaan.
Is het volgens de regels van de NOW toegestaan om in de periode of het boekjaar waarin een club NOW vergoeding krijgt, bonussen uit te keren aan de directie? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?2
Het is niet toegestaan om bonussen uit te keren over het boekjaar waarin de periode valt waarover de NOW-regeling is aangevraagd als het voorschot meer dan € 100.000 bedraagt en de vaststellingsaanvraag meer dan € 125.000 bedraagt, of wanneer een aanvraag op individuele werkmaatschappij wordt gedaan. Indien een onderneming wél een bonus uitkeert én NOW-subsidie aanvraagt, zal UWV bij de vaststelling de subsidieaanvraag afwijzen. Eventueel betaalde voorschotten zullen teruggevorderd worden.
Het wel of niet stilleggen van de eredivisie voor vrouwen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Was direct en op voorhand duidelijk dat ook de Vrouwen Eredivisie stilgelegd zou worden door de nieuwe coronamaatregelen? Was hier expliciet over nagedacht en welke overwegingen hebben daarbij een rol gespeeld?1
Het was niet op voorhand duidelijk dat ook de Vrouwen Eredivisie zou worden stilgelegd. Toen dit aan het licht kwam, heb ik besloten om de Vrouwen Eredivisie gelijk te stellen aan de Eredivisie mannen, mits daar dezelfde protocollen worden gehanteerd en de vrouwen kunnen rekenen op dezelfde medische begeleiding.
Waarom werd de Vrouwen Eredivisie aanvankelijk niet meegenomen met het besluit om de Eredivisie voor mannen en de Keuken Kampioen Divisie doorgang te laten vinden en bleek later gelukkig dat dit toch wel mogelijk was? Hoe is dit gegaan en welke argumenten hebben tot dit andere besluit geleid?
Het was niet op voorhand duidelijk dat de wijze waarop vrouwenvoetbal binnen de KNVB is gepositioneerd, als consequentie had dat de wedstrijden in de Vrouwen Eredivisie niet door konden gaan. Wat voor mannen geldt moet echter ook voor vrouwen gelden. Toen de KNVB garandeerde dat in de Vrouwen Eredivisie dezelfde veiligheidsmaatregelen tegen de verspreiding van het virus worden genomen als in het betaald mannenvoetbal, kon ook de Vrouwen Eredivisie doorgang vinden.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke vorm van ongelijkheid blootlegt?
Ik ben van mening dat gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen overal moet gelden, dus ook in het betaald voetbal. Helaas zie ik, zowel nationaal als internationaal, nog de grote verschillen tussen het vrouwen- en mannenvoetbal.
Daar moet snel structurele verandering in komen. Ik heb daar al eerder bij de KNVB op aangedrongen. Gelukkig is er steeds meer oog voor deze verschillen en is er steeds meer bereidheid om daar iets aan te doen. Daarbij is de ambitie van de KNVB om een volwaardige vrouwenvoetbalcompetitie neer te zetten met meer media-aandacht, sponsors en bovenal de mogelijkheid voor meer vrouwen om professioneel hun sport te beoefenen met daarbij behorende beloning.
Nu u gisteren in het Kamerdebat terecht heeft gezegd «wat voor mannen geldt, geldt ook voor vrouwen», welke consequenties moet dit volgens u hebben voor de toekomst? Kunt u verslag doen van uw gesprek met de KNVB hierover, niet alleen hoe op korte termijn met de juiste voorzorgsmaatregelen de eredivisie voor vrouwen alsnog door kan gaan, maar ook wat dit betekent voor status en beloning van het vrouwenvoetbal?2
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'De beladen bunker van Seyss-Inquart kwijnt weg' |
|
Peter Kwint (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De beladen bunker van Seyss-Inquart kwijnt weg. «Als er maar geen escaperoom in komt»»1
Ja
Deelt u de mening dat de Seyss-Inquart bunker, een Rijksmonument met een beladen verleden als gebouw uniek is? Deelt u voorts de mening dat deze bunker een belangrijke educatieve WO2 en Koude Oorlog erfgoedfunctie kan en moet vervullen?
De Commandobunker Clingendael, ook bekend als de Seyss-Inquart bunker, is een gebouw met hoge cultuurhistorische waarden dat om die reden is aangewezen als rijksmonument. Als belangwekkend erfgoed van de Tweede Wereldoorlog en de periode van de Koude Oorlog kan de bunker een rol vervullen in het vertellen van het verhaal van deze perioden.
Bent U bekend met het feit de oorspronkelijke bebouwingen van de vier Nationale herinneringscentra voor een groot gedeelte dan wel helemaal (99%) zijn afgebroken? Bent U van mening dat de «Muur van Mussert» en de Seyss-Inquart bunker de laatste tastbare grote bouwwerken zijn die specifiek gebouwd zijn voor de leiding van het Nationaal Socialisme en een belangrijke bijdrage kunnen leveren in het voorkomen van onverdraagzaamheid en haat? Zo ja, welke stappen gaat u zetten?
Ik ben ermee bekend dat een deel van de herinneringscentra is afgebroken. En ik vind het net als u belangrijk dat betekenisvol erfgoed uit deze periode goed wordt bewaard. Dat geldt zowel voor de herinneringscentra als voor het nationaal-socialistische erfgoed. De commandobunker Clingendael en het Nationaal Tehuis van de NSB («Muur van Mussert») in Lunteren zijn belangrijke getuigen van het nationaal-socialisme in Nederland. Zij herinneren ons aan donkere bladzijden uit onze geschiedenis. Door deze gebouwen te beschermen en in stand te houden, dragen zij bij aan de bewustwording dat een open en democratische samenleving, die gestoeld is op vredelievendheid en naastenliefde, het sterkste wapen is tegen haat en onverdraagzaamheid. Om deze reden is bijvoorbeeld ook de schuilbunker in Apeldoorn in 2000 aangewezen als rijksmonument en ben ik bezig met de aanvullende bescherming van wat nog niet beschermd is en wel bescherming verdient, zoals aangekondigd in mijn beleidsbrief van 28 april 2020.
Klopt het dat de bunker, ondanks het gedeeltelijk uitgevoerde herstel, steeds meer in verval raakt? Bent u van mening dat onderhoud aan de toekomstige eigenaar is of vindt u dat de huidige eigenaar – het Rijksvastgoedbedrijf – nu in moet grijpen om het verval te stoppen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten? Zo nee, klopt het dat de verkoopprocedure nog jaren kan duren, waarmee verder verval dreigt?
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) heeft de afgelopen jaren het nodige instandhoudingsonderhoud gepleegd en zal dit ook tot de overdracht aan een nieuwe eigenaar blijven plegen conform hetgeen in de Erfgoedwet is vastgelegd en ook in de Leidraad Afstoot Monumenten (bijlage bij Kamerstuk 32 820, nr. 351) is opgenomen. Ten aanzien van de verkoopprocedure heeft de Staatssecretaris in beantwoording van Kamervragen van de leden Geluk-Poortvliet en Van Dam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2772) vorig jaar de verkoopprocedure uiteengezet. Eerst zal het Rijksvastgoedbedrijf een participatietraject doorlopen met omwonenden en belangengroepen naar aanleiding van de concept Nota van Uitgangspunten (stedenbouwkundige, maar ook specifieke erfgoedaangelegenheden). Daarna zal de definitieve Nota van Uitgangspunten worden aangeboden aan de gemeenteraad van de gemeente Wassenaar. Vervolgens zal er een voorselectie plaatsvinden van kandidaten op basis van hun visie op het gehele complex. Deze visies zullen worden beoordeeld door een selectiecommissie bestaande uit onder andere RVB, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en gemeente Wassenaar. Het RVB streeft ernaar om de verkoop eind 2021 af te ronden.
Bent u bekend met het in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf gemaakte Bouwhistorisch Onderzoek Bunker Seyss-Inquart rapport (deel 1 en deel 2) uit 2016 en onderschrijft u de aanbevelingen? Zo ja, wanneer wordt dit uitgevoerd, Zo nee kunt u aangeven waarom niet?
Ja, dit onderzoek is bekend. De aanbevelingen in het onderzoek bestrijken een breed spectrum dat gaat van nader onderzoek en instandhoudingsopgave tot reconstructie. Ik onderschrijf de aanbevelingen voor zover ze niet op de planvorming vooruit lopen en niet in strijd zijn met de waardering voor de Koude Oorlogperiode. Er wordt nog aanvullend onderzoek uitgevoerd op het gebied van Koude Oorlog-erfgoed en archeologie. Door COVID-19 maatregelen loopt dit onderzoek enkele maanden vertraging op.
Bent u bekend met de definitieve Onderhoudsanalyse Bunker Seyss-Inquart uit 2017 en onderschrijft u de aanbevelingen? Zo ja, wanneer wordt dit uitgevoerd, Zo nee kunt u aangeven waarom niet?
De onderhoudsanalyse is door het RVB uitgevraagd om in algemene zin inzicht te krijgen in de bouwkundige staat. Het RVB heeft gebruik gemaakt van de adviezen en met inzet van de erfgoedexpertise binnen deze dienst om de onderhouds- en herstelwerkzaamheden, die vereist zijn voor een gedegen instandhouding conform de Erfgoedwet, te laten uitvoeren.
Klopt het dat zowel in de erfgoedwet als in de richtlijn (Leidraad, afstoot monumenten april 2020) van de rijksbouwmeester een eigenaar verplicht wordt zijn monument, inclusief interieuronderdelen en structuurbepalende elementen, zo te onderhouden dat het behoud ervan gewaarborgd is? Wat is in lijn met deze verplichting uw oordeel over de huidige stand van de Seyss-Inquart bunker? Wat zou er volgens de Minister tijdens de verkoopprocedure aan onderhoud moeten worden uitgevoerd?
Zie antwoord op vraag 4 en 6.
Bent u van mening dat de bunker nu voldoende beschermd is tegen kopers en toekomstige (vervolg) eigenaren zonder historisch besef? Zo ja, kunt u uitleggen hoe dat is geborgd? Zo nee kunt u aangeven wat u hieraan gaat doen?
Ja. Ons erfgoedstelsel is erop ingericht dat de bescherming van rijksmonumenten niet afhankelijk is van het type eigenaar. Voor iedere eigenaar gelden namelijk dezelfde regels. Op grond van de wet is voor het wijzigen van het monument of de bestemming een omgevingsvergunning noodzakelijk. De gemeente is hiervoor het bevoegde gezag. Deze beslist over de vergunning na advisering door de gemeentelijke monumentencommissie en (bij ingrijpende werkzaamheden) de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ik wijs erop dat in Nederland vele duizenden eigenaren op een uitstekende manier voor hun erfgoed zorgen.
Daarnaast geldt op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting voor gemeenten om bij de totstandkoming van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dat betekent dat een gemeente de mogelijkheid heeft om functies en bestemmingen die niet met deze waarden verenigbaar zijn, te verhinderen.
Bij verkoop van de bunker kunnen partijen een bod doen onder de voorwaarde dat zij een visie indienen voor de herontwikkeling van het complex dat goed past bij de bedoelingen van de Staat en de gemeente en de Nota van Uitgangspunten. De visies worden eerst getoetst voor akkoord door een selectiecommissie van experts van RVB, RCE en gemeente. Getoetst wordt op de inhoud van de Nota van Uitgangspunten. Integere omgang met gebouw en opgave is daarbij een zeer belangrijk aspect.
Deelt u de zorgen van de stichting WO2 sporen dat particulieren, vastgoedontwikkelaars en commerciële kwaadwillenden bij een verkoop altijd mogelijkheden hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet? Deelt u voorts haar zorg dat het na tien jaar makkelijker wordt om van de voorwaarden (eerste en vervolg schakel van een kettingbeding) van het Rijksvastgoedbedrijf af te komen en deze voorwaarden bij een faillissement van de koper zelfs helemaal verdwijnen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee waarom niet? Klopt het dat een escaperoom ook telt als gebouw met een educatieve functie? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die zorgen niet. Zie allereerst mijn antwoord op vraag 8.
De regels van ons erfgoedstelsel zijn niet tijdelijk, maar voortdurend van toepassing. Het zonder vergunning wijzigen of beschadigen van een monument is een misdrijf. Verder wordt overwogen te kiezen voor het opleggen van een kwalitatieve verplichting omdat dit juridisch een sterkere werking heeft dan een kettingbeding. Hoewel de Nota van Uitgangspunten nog niet definitief is vastgesteld kan ik op voorhand stellen dat een escaperoom niet hiermee strookt.
Naast de inbedding van de erfgoedzorg in het daarvoor ingerichte stelsel, neemt de rijksoverheid nog aanvullende stappen om historisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden door het verkoopproces ervan zorgvuldig in te richten en te begeleiden.
Bent u ook van mening dat wet- en regelgeving het niet mogelijk maken om aanvullende eisen te stellen aan een mogelijke nieuwe eigenaar? Zo ja, kunt u uitleg geven wat de gevolgen hiervan zijn bij toekomstig gebruik? Zo nee, kunt u uitleggen wat de Leidraad afstoot monumenten april 2020 hiermee bedoelt?
Nee, op grond van het bestemmingsplan kunnen regels worden gesteld ten aanzien van functie van een monument. De huidige wet- en regelgeving (Erfgoedwet en wetten en regels op het gebied van bouwen en de ruimtelijke ordening) biedt voldoende handvatten om eisen te stellen aan het uiterlijk en gebruik van de bunker. De Leidraad Afstoot Monumenten van april 2020 is ervoor bedoeld dat de bij afstoting, wijziging en herbestemming van rijksmonumenten betrokken rijkspartijen gezamenlijk en in overleg met mede-overheden bijdragen aan een goede uitgangspositie voor dit erfgoed in andere handen.
Bent u van mening dat de «Visie Erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog» en de Leidraad (afstoot monumenten) heldere criteria en randvoorwaarden omschrijven voor wat het Rijk wel – en vooral niet – wil verkopen? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Bent u van mening, ook al is het minder lucratief voor het Rijk, dat maatschappelijke baten een grotere rol moeten vervullen voor het verzekerd in stand houden op de lange termijn van afwijkende en beladen monumenten? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 8 en 9. De Visie Erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog en de Leidraad Afstoot Monumenten hebben als doel bij te dragen aan de zorgvuldige omgang met waardevol erfgoed (in het geval van de Visie: het erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog).
Deelt u de mening dat de bunker van Seyss-Inquart in handen zou moeten komen van een (nationale) monumentenorganisatie en daarmee gewaarborgd is voor de toekomstige generaties? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen oordeel over welke partij de commandobunker zou moeten bezitten en beheren. De verkoopprocedure is er niet op gericht om zomaar degene met de hoogste prijs te selecteren. Eerst worden alleen die partijen geselecteerd die een zorgvuldig plan hebben passend binnen de kaders van de Nota van Uitganspunten. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 8, 9 en 10.
Het bericht ‘Geen voetbalwedstrijden voor jonge asielzoekers door strenge FIFA-regels’ |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geen voetbalwedstrijden voor jonge asielzoekers door strenge FIFA-regels»?1 Hoe duidt u deze berichtgeving?
Ja, ik heb het bericht «geen voetbalwedstrijden voor jonge asielzoekers door strenge FIFA-regels» gelezen.
Wat ik lees is dat sinds 1 juli de internationale voetbalbond FIFA haar regels aangescherpt met betrekking tot transfers. Voorheen hoefden alleen overschrijvingen – het verhuizen van de ene naar de andere club – in het betaald voetbal in een wereldwijd digitaal systeem te worden ingevoerd, maar nu is dat ook verplicht voor alle overschrijvingen in het amateurvoetbal. Gevolg is dat de FIFA-regel die internationale overschrijvingen van kinderen tussen de 10 en 18 jaar oud verbiedt, nu ook voor amateurclubs geldt. Hierdoor kunnen in sommige gevallen jonge asielzoekers niet meedoen met voetbalwedstrijden.
Bent u van mening dat uitsluiting van jonge vluchtelingen onwenselijk is en de schijn wekt van discriminatie op basis van afkomst?
Het uitsluiten van jonge vluchtelingen is onwenselijk. Ik sta echter wel achter het doel van de regels die de FIFA stelt, namelijk het reguleren van transfers voor jonge voetballers en de internationale handel van jonge spelers. Dit om mensenhandel en uitbuiting van minderjarige spelers in de sport tegen te gaan.
Ik ben dus ook niet van mening dat dit de schijn wekt van discriminatie op basis van afkomst. Dit is een administratief probleem wat de KNVB samen met haar sportclubs en de FIFA probeert op te lossen.
Bent u zich ervan bewust dat sommige minderjarige vluchtelingen niet over de juiste papieren beschikken of hun ouders hebben verloren waardoor zij zich, nu de FIFA een nieuw digitaal overschrijfsysteem hanteert, niet kunnen inschrijven?
Ik heb mij laten informeren over de consequenties van de FIFA-regels en begrijp dat sommige vluchtelingen door het niet hebben van de juiste papieren zich niet kunnen inschrijven in het digitaal systeem.
Deelt u de mening dat participatie van asielzoekers in de samenleving, bijvoorbeeld in het amateurvoetbal, bijdraagt aan de integratie van deze doelgroep? Zo ja, wat gaat u doen om deze jongeren toch een plaats te geven binnen het amateurvoetbal?
Ik ben zeker van mening dat participatie van asielzoekers in de samenleving belangrijk is voor de integratie. Juist het meedoen aan sport speelt een belangrijke rol bij integreren in de Nederlandse samenleving. Ik ben al met de KNVB in gesprek om na te gaan hoe we ervoor kunnen zorgen dat deze jonge vluchtelingen toch mee kunnen blijven doen in het amateurvoetbal.
Klopt de mededeling van de KNVB dat het aantal jonge asielzoekers dat wordt uitgesloten van amateurvoetbalwedstrijden 300 spelers, bedraagt? Bent u bekend met het aantal sportclubs dat geen minderjarige asielzoekers kan inschrijven?
Uit cijfers van de KNVB blijkt dat er 300 geparkeerde spelers zijn. Geparkeerde spelers zijn spelers die een verzoek moeten indienen voor een internationale overschrijving of een eerste registratie (die bijv. niet in bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit en voor het eerst zich moeten laten registreren). Voor een aantal van deze spelers is al een verzoek ingediend en is de KNVB bezig om toestemming te krijgen. Ik ben niet bekend met het aantal sportclubs die een verzoek moeten indienen voor een internationale inschrijving van minderjarige asielzoekers.
Bent u bekend met signalen van dergelijke structurele uitsluiting binnen andere sporten? Zo ja, welke disciplines betreft dit en kunt u dit nader toelichten?
Nee.
Bent u bereid met de KNVB in gesprek te gaan teneinde Nederlandse voetbalclubs de mogelijkheid te geven hun minderjarige asielzoekers te laten deelnemen aan amateurvoetbalwedstrijden zonder al te veel administratieve lasten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer te zijner tijd informeren over de voortgang en resultaten van dit gesprek?
Ja, deze gesprekken zijn al gaande. Van de KNVB begrijp ik dat ze in gesprek zijn met de FIFA en alles in het werk stelt om een uitzonderingspositie te krijgen voor de internationale overschrijving en eerste registratie van minderjarige spelers (voor zover het om asielzoekers gaat). Dit heet een Limited Minor Exception. Indien zij deze uitzonderingspositie verkrijgen, is toestemming van de FIFA niet meer nodig voor de internationale overschrijving (en eerste registratie) van minderjarige spelers naar amateurverenigingen. Het is echter onzeker of de KNVB deze uitzonderingspositie krijgt. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang en resultaten.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het wetgevingsoverleg Sport op 30 november?
Ja.
Het bericht ‘Culturele instellingen in chaos na coronamaatregelen. “Dit is een onmogelijke keuze”’ |
|
Peter Kwint (SP), Niels van den Berge (GL), Lodewijk Asscher (PvdA), Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Culturele instellingen in chaos na coronamaatregelen. «Dit is een onmogelijke keuze»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de nieuwe coronamaatregelen met betrekking tot ontheffingen voor culturele instellingen tot ontzettend veel onduidelijkheid hebben geleid en dat deze onduidelijkheden zo snel mogelijk verholpen moeten worden? Wat gaat u daaraan doen?
Wat vindt u ervan dat culturele instellingen in regio’s met extreem veel besmettingen (bijvoorbeeld Haaglanden) meer mogen dan in regio’s met een stuk minder besmettingen (bijvoorbeeld IJsselland)? Kunt u dit uitleggen? Wat vindt u in bredere zin van alle verschillen in ontheffingen tussen verschillende regio’s, soms zelfs binnen veiligheidsregio’s, en dat sommige regio’s zeggen «het nog even aan te kijken»? Vindt u dit wenselijk en logisch? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin cabaretier Henry van Loon op 12 en 13 oktober niet meer mag optreden in het Zaantheater voor 240 personen vanwege de opgelegde beperking van maximaal 30 personen, terwijl hij in plaats daarvan 40 kilometer verderop in Hoorn op diezelfde avonden wel mag optreden? Leidt dit niet tot oneerlijke concurrentie?2
Hoe komt het dat de veiligheidsregio’s niet waren voorbereid op deze nieuwe maatregelen? Bent u het eens dat zij in de toekomst beter voorbereid moeten worden, om te voorkomen dat het voor culturele instellingen volstrekt onduidelijk is of zij diezelfde avond hun programma nog doorgang kunnen laten vinden?
Bent u het met de indieners eens dat het wenselijk zou zijn om in overleg met veiligheidsregio’s en de culturele sector te komen tot een routekaart voor wat er wel mogelijk is bij verschillende besmettingsscenario’s om zo de voorspelbaarheid van maatregelen voor de sector te vergroten?
Wat vindt u ervan dat de voorzitters van veiligheidsregio’s verschillende afwegingen maken waardoor er een soort willekeur ontstaat die veel onduidelijkheid creëert? Zou een uniforme set van regels voor de sector niet beter zijn, zodat er geen willekeur optreedt?
Wat vindt u ervan dat door de verschillen tussen regio’s, mensen die in een regio wonen met strengere regels, zich verplaatsen naar regio’s waar men wel naar een culturele instelling kan? Is er nagedacht over het feit dat hierdoor juist meer risico’s ontstaan doordat er sneller een verspreiding van het coronavirus kan plaatsvinden?
Wat is de definitie van «instellingen met regionaal belang»? Bent u het eens dat dit niet per se grote theaters hoeven te zijn, maar juist ook kleine buurttheaters die een belangrijke rol spelen bij de sociale cohesie van kwetsbare wijken? Hoe gaat u voorkomen dat deze kleine theaters nu buiten de boot gaan vallen waardoor zij alsnog een grote kans hebben failliet te gaan?
Wat vindt u ervan dat instellingen die overduidelijk meer dan 30 personen binnen kunnen laten met in achtneming van RIVM-voorschriften, zoals bijvoorbeeld de Ziggodome of Afas Live, niet in aanmerking komen voor een ontheffing?3 Zou het mogelijk zijn in overleg te treden met de veiligheidsregio’s om gelijke richtlijnen te hanteren van vrijstellingen voor culturele instellingen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid op korte termijn proefopstellingen in de culturele sector, zoals de proefopstelling van theater Markant in Uden, te laten testen op veiligheid door het RIVM? Bent u voorts bereid de adviezen die het RIVM hierover zou geven mee te nemen in het beleid?
Sinds de uitbraak van Covid-19 is het kabinet intensief met de brede eventindustrie (sportevents, zakelijke congressen, theater, kermissen, festivals, etc.) in gesprek over de wijze waarop veilig en verantwoord evenementen georganiseerd kunnen worden die commercieel haalbaar zijn. De gesprekken hebben geleid tot een toezegging aan de sector om te kunnen starten met het zogenaamde Fieldlab-programma, waarin de gezamenlijke evenementenorganisaties samenwerken met diverse belangenorganisaties, universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen. Dit Fieldlab-programma heeft tot doel wetenschappelijke kennis te combineren met innovaties uit de sector om inzichtelijk te maken hoe de gezondheidsrisico’s en de druk op de openbare ruimte kunnen worden beperkt. Een belangrijk onderdeel van de aanpak om te komen tot een veilige en verantwoorde manier organiseren van evenementen is het uitvoeren van een aantal testevents waarvoor zij testlocaties zoeken. Hierbij is het Fieldlab-programma verantwoordelijk voor de keuze van de testlocaties. Hierbij houden zij rekening met de verschillende type events die zij hebben geïdentificeerd. Het Fieldlab is op de hoogte van de proefopstelling van theater Markant in Uden en zal deze ook meenemen in hun afwegingen voor de keuze van de testlocaties. Het onderzoeksplan dat de evenementenbranche in samenwerking met wetenschappers heeft ontwikkeld voor de testevents, is recent voorgelegd ter beoordeling aan het RIVM. Dit onderzoeksplan is gericht op het organiseren van testevents voor de gehele branche. Het RIVM komt op basis van dit plan tot een advies. Op basis van dit advies en het epidemiologisch beeld zal het kabinet een besluit nemen over het starten van de testevents. De resultaten van de testevents kunnen meegenomen worden bij de beleidsvorming.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, uiterlijk binnen een week?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
Het bericht ‘Omroepen voor het karretje misdaad’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omroepen voor het karretje misdaad»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met de reactie van het openbaar ministerie (OM) op de TV-serie Cannabis?2
Ja, ik ben bekend met de reactie van het Openbaar Ministerie (OM).
Deelt u de analyse van het OM ten aanzien van de TV-serie Cannabis?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 ben ik bekend met de reactie van het OM. Het is aan het OM om zelfstandig een standpunt over de televisieserie Cannabis in te nemen.
Wat is uw reactie op het feit dat een rechercheur als meinedig wordt weggezet en op de heimelijke opname van een telefoongesprek tussen een officier van justitie en een advocaat?
Ik verwijs naar de aangehaalde reactie van het OM en het antwoord op vraag 3. Daarnaast past het mij niet inhoudelijke mededelingen over een lopende strafzaak te doen.
Bent u bekend met de aanscherpingen die de NPO heeft doorgevoerd met betrekking tot de betalingen die zijn bedoeld om de onafhankelijkheid van de publieke omroep verder te borgen? Klopt het dat deze aanscherpingen zijn doorgevoerd om een herhaling van betalingen te voorkomen die door omroep Powned zijn gedaan aan motorclub «No Surrender» voor de webserie Captain Henk? Zo ja, welke aanscherpingen zijn er gedaan en vanaf wanneer gelden die aanscherpingen?
Ja, de meest recente versie van de Governancecode Publieke Omroep 2018 door de Raad van Bestuur van de NPO is in werking getreden op 1 januari 2018.3 In deze versie is, mede naar aanleiding van de webserie Captain Henk, een aangescherpte paragraaf opgenomen over de betaling voor medewerking aan programma’s. Daarin is opgenomen dat een omroep te allen tijde haar redactionele onafhankelijkheid dient te bewaken en te handhaven. Gasten van een programma van een publieke omroep kunnen in aanmerking komen voor vergoeding van gemaakte onkosten. Personen die in een (journalistiek) televisieprogramma figureren, bijvoorbeeld in een portret of een documentaire, worden niet voor hun verhaal betaald.
Heeft de drugscrimineel John van L. betalingen en/of vergoedingen ontvangen voor zijn medewerking met de televisieserie Cannabis? Zo ja, hoeveel?
Volgens KRO-NCRV is door zowel de omroep als de producent geen betaling gedaan en/of vergoeding betaald voor de medewerking van Van L. aan de televisieserie Cannabis.
Hoe verhouden de aanscherpingen van de NPO met betrekking tot het doen van betalingen aan gasten en deskundigen voor hun medewerking aan programma’s zich met de betalingen en/of vergoedingen die zijn gedaan aan drugscrimineel John van L.? Is hier in feite niet sprake van eenzelfde situatie zoals bij de webserie «Captain Henk»? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Archief deltapionier verkwanseld’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Archief deltapionier verkwanseld»?1
Ja.
Klopt het dat het grootste deel van de rapporten uit de kast van deltapionier Johan van Veen over de totstandkoming van de Deltawerken niet meer terug te vinden is?
In september 2005 is het archief dat op dat moment aanwezig was bij het Rijksinstituut voor Kust en Zee (onderdeel van Rijkswaterstaat) overgedragen aan het Nationaal Archief. Volgens de «Getekende verklaring van overbrenging collectie Van Veen Stroband» ging het in totaal om 501 stukken in 68 dozen. Door het Nationaal Archief is dat materiaal in 2020 ontsloten (https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/2.16.102).
Uit dit document blijkt tevens dat bij de overdracht in 2005 een selectie is gemaakt: «De collectie Van Veen Stroband is een selectie uit een veel omvangrijker bestand. De selectie is gemaakt door de bibliothecaris van het RIKZ. De criteria op grond waarvan de selectie is gemaakt, zijn niet meer te achterhalen. Men mag er echter van uitgaan dat alleen die documenten zijn bewaard die door de bibliothecaris van wezenlijk belang werden geacht voor de waterstaatsgeschiedenis van Nederland, en dan met name voor die van de Zeeuwse Delta (voorgeschiedenis Deltawerken).» Aangezien een deel van «de kast van de heer Van Veen» niet gearchiveerd was, is onduidelijk wat daar verder mee is gebeurd. Volgens betrokkenen uit die tijd, waaronder medewerkers van Rijkswaterstaat, is ongeveer twee derde van «De kast van Van Veen» bewaard gebleven en nu dus ontsloten.
Naast het Nationaal Archief bevatten bijvoorbeeld ook het Zeeuws archief en de bibliotheek van de Technische Universiteit Delft materiaal van Johan van Veen. Niet al het werk van Johan van Veen is echter gearchiveerd. Van dat deel duikt af en toe nog wat op, bijvoorbeeld uit privécollecties en bibliotheken van andere instellingen. Als dit materiaal zich hiervoor leent vindt archivering plaats.
Indien dit klopt, kunt u verklaren waarom volgens u deze rapporten zoek zijn geraakt? Kunt u reflecteren op het commentaar uit het artikel dat de oorzaak lag in ««ambtelijke willekeur en desinteresse»»?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt klopt dit beeld niet. Evenmin wordt het beeld van «ambtelijke willekeur en desinteresse» dat in het artikel wordt geschetst, herkend. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de bewuste kast diverse keren is meeverhuisd met de RWS-onderdelen waar de kast na het overlijden van Johan van Veen in beheer was. Na een omweg via Delft is de kast bij het RIKZ in Den Haag beland. Medewerkers van RIKZ hebben uiteindelijk gezorgd voor archivering en overdracht aan het Nationaal Archief (zie het antwoord op vraag 2). Tevens zijn in 2005 ruim 80 rapporten door RWS gedigitaliseerd en op de publicatiebank van I en W geplaatst (http://publicaties.minienm.nl/).
Deelt u de mening dat het behoud van deze rapporten uit de kast van de heer Van Veen juist van groot belang is voor zowel de geschiedenis als de traditionele waterbouwkundige kennis van Nederland? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het schandalig is dat deze rapporten mogelijk door ambtelijke desinteresse verloren zijn gegaan?
Ja, ik deel de mening dat het behoud van de rapporten uit de kast van de heer Van Veen van groot belang is voor zowel de geschiedenis als de traditionele waterbouwkundige kennis van Nederland. Daarom is een groot deel van de stukken ook overgedragen aan het Nationaal Archief en gedigitaliseerd.
Bent u bereid verder onderzoek te laten verrichten naar de huidige locatie van deze rapporten? Zo nee, waarom niet?
Van een groot deel van de rapporten is, zoals aangegeven bij vraag 2, bekend waar die zich bevinden. Ook private partijen zoals de Stichting Blauwe Lijn en de Technische Universiteit Delft maken zich hard voor het waterbouwkundig erfgoed van Nederland, waaronder dat van Johan van Veen (zie onder andere www.kennisbank-waterbouw.nl/tresor/kast.php en https://www.kennisbank-waterbouw.nl/tresor/auteur.php?naam=vVeen).
Medewerkers van mijn ministerie hebben nauw contact met deze partijen, vanwege het grote belang van het waterbouwkundig historisch erfgoed van ons land.
Indien deze inderdaad definitief zijn kwijtgeraakt, bent u bereid de betrokken partijen aan te spreken op hun nalatigheid in de bewaring van deze belangrijke documenten?
Dit is niet aan de orde.
Bent u bereid deze rapporten, als zij gevonden zijn, digitaal beschikbaar te laten stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 5. Het materiaal bij het Nationaal Archief is sinds dit jaar ontsloten. Het grootste deel van de documenten uit de kast van Johan van Veen is digitaal beschikbaar via de website van mijn ministerie (http://publicaties.minienm.nl/) en de website van de TU Delft (https://repository.tudelft.nl/islandora/search/?collection=research).
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De onduidelijkheid die is ontstaan over het maximum aantal personen dat momenteel is toegestaan in culturele instellingen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Popzalen in de wachtkamer: mogen concerten nu doorgaan of niet»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met de oproep van de creatieve taskforce die vraagt om alle culturele gelegenheden vrijstelling te geven van de beperking om maximaal 30 personen tegelijk binnen te laten?2 Hoe oordeelt u over deze oproep?
Ja, ik ben bekend met deze oproep. Ik heb begrip voor deze oproep. Ik heb grote waardering voor de professionele wijze waarop de cultuursector zich inzet om de gezondheid van bezoekers en personeel te waarborgen. Ondanks alle inzet van zovelen moet het kabinet nu toch stevige maatregelen nemen om het aantal contacten terug te brengen en zo het virus onder controle te krijgen. Op 13 oktober heeft het kabinet deze maatregelen verder moeten aanscherpen. Hiermee is de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstellingen door de Veiligheidsregio’s komen te vervallen. Voor alle theaters, podia, concertzalen en bioscopen en filmtheaters geldt nu een maximum van 30 bezoekers per ruimte. Hierover is de Tweede Kamer middels brief van 13 oktober van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd. Helaas raken deze maatregelen opnieuw ook de cultuursector hard.
Hoe vindt u het dat er zoveel onduidelijkheid is bij poppodia, concertzalen, bioscopen en andere culturele instellingen over de vraag of zij vanaf 29 september 18 uur meer dan 30 bezoekers mogen ontvangen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op Vraag 2.
Kunt u toelichten wat wordt verstaan onder «zalen van groot cultureel belang»? Welke criteria worden gehanteerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op Vraag 2.
Heeft het Rijk een handreiking verstrekt voor het creëeren van uitzonderingsmogelijkheden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de culturele sector, die keihard is geraakt door de coronacrisis, hierdoor onnodig in onzekerheid wordt gehouden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op Vraag 2.
Vindt u ook dat willekeur moet worden voorkomen en dat snel heldere richtlijnen nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op Vraag 2.
Wordt er al gewerkt aan een additioneel steunpakket voor de culturele sector in verband met de nieuwe maatregelen?
De reeds beschikbaar gestelde 300 miljoen voor 2020 kunnen nu door de culturele instellingen worden ingezet. Ook is reeds 120 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeenten om de lokale culturele infrastructuur te ondersteunen.
Daarbovenop is onlangs 482 miljoen euro beschikbaar gekomen ter ondersteuning van de culturele sector in de eerste helft van 2021. Op dit moment wordt bezien op welke wijze het Rijk deze middelen aan de sector kan doen toekomen.
Kunt u deze vragen voor 1 oktober 2020 beantwoorden, zodat de culturele sector zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
De tv uitzending ‘Kees van der Spek Oplichters Aangepakt’ |
|
Dion Graus (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aflevering «Kees van der Spek Oplichters Aangepakt» van 29 september 2020?1
Ja.
Wat is u bekend over de fokindustrie van wilde katachtigen in Zuid-Afrika, waarbij ook onwetende toeristen worden betrokken middels «knuffelfarms» ter financiering van (illegale) handel in dieren of delen daarvan naar onder andere Azië om verwerkt te worden in «medicijnen» en/of mishandeling ten behoeve van (canned) trophyhunt?
In Zuid-Afrika worden grote katachtigen gefokt voor bijvoorbeeld toerisme en jacht. De Afrikaanse leeuw (Panthera leo) staat op bijlage II van CITES, waarbij gereguleerde handel is toegestaan. Deze legale handel is ingeperkt door CITES: botten, klauwen en tanden (en producten daarvan) afkomstig van dieren uit het wild mogen niet internationaal verhandeld worden. Daarnaast geldt dat Zuid-Afrika jaarlijks een quotum kan instellen voor het maximaal aantal internationaal commercieel te verhandelen botten, tanden, klauwen (en producten daarvan) afkomstig van gefokte dieren.
Er zijn helaas berichten over zogenoemde canned hunting waarbij gefokte dieren worden gebruikt voor jacht op grote omheinde ranches. De aard en omvang is mij niet bekend, maar mistanden met betrekking tot dierenwelzijn en illegale praktijken zijn altijd onacceptabel.
Klopt het dat Zuid-Afrika quota kent ten behoeve van deze misselijkmakende praktijken met toestemming van de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (Cites)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Dit quotum ziet toe op legale internationale handel van botten, klauwen en tanden of producten daarvan afkomstig van gefokte leeuwen. Echter, voor 2020 is er nog géén quotum ingesteld door Zuid-Afrika, waardoor deze internationale handel ook niet kan plaatsvinden.
Neemt u buiten de wilde leeuw ook de gefokte leeuw mee tijdens de Cites-conferenties, zonder dit af te doen met dooddoeners als «het betreft een interne aangelegenheid», aangezien u vorig jaar heeft toegezegd zich sterk te willen maken voor een betere bescherming van de leeuw in samenwerking met «Stichting SPOTS»?
In april 2019 is de motie Graus aangenomen: Verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat de Afrikaanse leeuw wordt opgenomen in Bijlage I van Cites (Convention on International Trade in Endangered Species) voor een optimale beschermingsstatus en harde aanpak van illegale handel naar voornamelijk Aziatische landen. Ik heb daarop uw Kamer toegezegd alle mogelijkheden in EU-verband te benutten met het oog op de volgende CITES Conference of the Parties (CoP) (Kamerstuk 31 379, nr. 22 van 2 mei 2019). Nederland heeft de «uplisting» van de Afrikaanse leeuw in het EU CITES Managementcomité voorgedragen. Dit wordt nu wetenschappelijk uitgewerkt in samenwerking met de Nederlandse CITES Wetenschappelijke Autoriteit. Daarna wordt dit binnen de EU Scientific Review Group besproken conform het EU-proces. De eerstvolgende CoP is vooralsnog gepland in 2022. De doelstelling van CITES is de instandhouding van de soort in het wild. Nederland en de EU zetten zich binnen CITES naast de zogenaamde listing proposals ook altijd in voor onderwerpen als «captive breeding», «illegal trade» en «disposal of confiscated live specimen».
Heeft Zuid-Afrika binnen Cites toestemming gekregen om jaarlijks een quotum van 800 skeletten van gefokte leeuwen te exporteren naar Azië? Zo ja, wat gaat u doen om dit ongedaan te maken binnen Cites?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wie controleert de vergunningen en quota? Worden er ook wilde leeuwen, cheetahs en tijgers onder het mom van «legale handel» geëxporteerd? Wat kan en gaat u doen ter controle en bestraffing bij overtredingen?
Het land van afgifte van de vergunning en het quotum controleert of de zending binnen het quotum valt en of er dus een exportvergunning afgegeven mag worden. Quotumgegevens dienen op de exportvergunning opgenomen te worden. Als het export betreft naar de EU moet er ook altijd een invoervergunning worden aangevraagd en wordt er een advies gevraagd van de Wetenschappelijke Autoriteit CITES. In EU-verband wordt bij twijfel de invoeraanvraag besproken. In CITES-verband worden gestelde quota en de omvang van internationale handel gemonitord.
De export van levende leeuwen, cheeta’s of tijgers is binnen CITES streng gereguleerd. In voorkomend geval vindt controle plaats bij export en import en wordt zo nodig gehandhaafd, ook op het gebied van dierenwelzijn (transport) en veterinaire regelgeving.
Welke gevolgen heeft de vraag naar delen van leeuwen voor het voortbestaan van de Koning der Dieren en voor de volksgezondheid?
De legale internationale handel wordt gereguleerd en gemonitord in CITES verband en zo nodig ingeperkt. Illegale handel in (delen of producten van) Afrikaanse leeuwen is onacceptabel en vormt een van de bedreigingen voor de instandhouding van de soort in het wild. De IUCN2 classificeert de Afrikaanse leeuw als «kwetsbaar», waarbij de aantallen afnemen in het wild. Daarbij moet wel aangemerkt worden dat er regionale verschillen zijn en human-wildlife conflict en habitatverlies ook grote bedreigingen vormen voor de instandhouding van de soort in het wild (bron: IUCN3 en WNF4).
Verder geldt ten algemene dat producten van dierlijke oorsprong risico’s met zich mee kunnen brengen voor de volks- en diergezondheid. Hierop vindt strenge controle plaats conform verordening EU 2017/625.
Bent u bereid niet alleen spoedig te handelen in het kader van dierenwelzijn maar ook van de volksgezondheid nu de huidige COVID-uitbraak direct te herleiden is naar (illegale) handel in wilde dieren? Zo neen, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 wordt er conform Europese regelgeving streng gecontroleerd op producten van dierlijke oorsprong. Er zijn geen aanwijzingen dat de huidige verspreiding van COVID-19 komt door de internationale handel in dieren en dierlijke producten, dat gaat van mens op mens. Onderzoekers hebben SARS-CoV-2 kunnen traceren tot een voedselmarkt in Wuhan, waar naast vis ook levende wilde dieren werden verhandeld. Het beeld is dat de besmetting van dier op mens lokaal heeft plaatsgevonden.
Zie ook de kamerbrieven «De dierlijke oorsprong van het nieuwe coronavirus en de falende aanpak van de handel in bedreigde diersoorten» (Kamerstuk 2019–2020 nr. 1625, 5 februari 2020) en «Een alomvattend aanvalsplan om het risico op toekomstige overspringende zoönotische infectieziekten drastisch te verkleinen» (Kamerstuk 2019–2020 Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3070, 4 juni 2020).
Wat heeft de Nederlandse regering ondernomen om de in- en doorvoer van trofeeën te stoppen?
Nederland geeft sinds mei 2016 geen importvergunningen meer af voor jachttrofeeën van diersoorten met de hoogste beschermingsstatus van CITES (soorten geplaatst op bijlage A bij verordening (EG) 338/97) en van de volgende soorten geplaatst op bijlage XIII bij verordening (EG) nr. 865/2006: Afrikaanse leeuw, Afrikaanse olifant, ijsbeer, moeflon, nijlpaard en witte neushoorn. Invoer van dergelijke trofeeën is hierdoor niet mogelijk. Dit zorgt er ook voor dat ruw ivoor – waarvoor een nationaal verkoopverbod geldt sinds 1 maart 2019 – niet op deze wijze Nederland ingevoerd kan worden.
Bent u bereid zich, al dan niet via Cites, in te zetten voor een internationaal verbod op de handel in trofeeën?
Indien in CITES-verband blijkt dat de handel in trofeeën van een specifieke soort de instandhouding van deze soort in het wild bedreigt in een bepaald gebied of populatie wordt dit in Europees- en in CITES-verband aangekaart en zal Nederland zich inzetten dat de juiste maatregelen worden genomen.
Bent u bereid om waarschuwingen inzake de gevaren van interacties met wilde dieren zoals katachtigen, olifanten, dolfijnen, primaten et cetera (dieren die zeer gewild zijn in toeristische attracties) te publiceren op voorlichtingsites van betrokken ministeries, reisorganisaties en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), gelet op het feit dat op de informatiepagina van het RIVM tal van artikelen te vinden zijn die ingaan op gevaren van contacten tussen mens en dier maar geen informatie over dit soort interacties? Zo neen, waarom niet?
Ik zal in overleg treden met andere departementen en met WNF om te bezien wat hiervan past in de reguliere voorlichtingstaak t.a.v. wet- en regelgeving.
Wat gaat u ondernemen om de leeuw voor uitsterving te behoeden?
Nederland zal zich altijd inzetten om iconische soorten te beschermen. In EU-verband is Nederland actief binnen onder meer het CITES en CMS5 verdrag. Daarnaast kijkt Nederland hoe er aanvullend bijgedragen kan worden. Een voorbeeld hiervan is de financiële steun van de Nederlandse overheid aan African Parks Network voor de duurzame herintroductie van leeuwen en cheeta’s in Malawi (2017–2019) waar deze soorten niet meer voorkwamen. Ook kijkt Nederland momenteel hoe de CITES Big Cat Taskforce – die zich onder meer richt op het adequaat aanpakken van de illegale handel in grote katachtigen – ondersteund kan worden.
De betalingen voor de Jongeren Corona campagne van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan diverse artiesten |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Bent u op de hoogte van de factuur ter hoogte van het bedrag van € 66.574,20 die door uw ministerie betaald is aan Roorda Reclamebureau?1
Ja.
Hoe duidt u betreffende kosten? Waarom zijn deze kosten zo hoog in verhouding tot de bedragen die normaliter betaald worden voor dit soort campagnes?
De factuur ter hoogte van € 66.574,20 (inclusief BTW) is opgebouwd uit twee delen:
Door reclamebureau Roorda is aan artiestenmanagementbureau SPEC een bedrag van € 42.350 betaald voor zeven bijdragen: vier van rapper Boef en drie van Famke Louise.
De kosten voor de uitwerking en begeleiding van het concept uitgevoerd door Roorda bedragen € 24.224.
De kosten zijn, gezien het bereik van de twee artiesten – Boef: 1,4 miljoen en Famke Louise: 978.000 – lager dan wat meestal voor de inzet van artiesten met zo’n groot bereik wordt betaald.
Vindt u het niet vreemd dat er zulke hoge bedragen betaald worden aan artiesten teneinde het coronabeleid te promoten? Het zou toch niet nodig moeten zijn om zulke exorbitante bedragen uit te geven als u van mening bent dat uw beleid gegrond en logisch is?
De leeftijdsgroep 13–22 jaar laat zich moeilijk overtuigen door reguliere communicatiemiddelen van de rijksoverheid. Een andere benadering (in afzender, taal en boodschap) is dan essentieel.
Uit de gedragswetenschappen weten we dat het belangrijk is dat jongeren zich kunnen identificeren met de boodschapper, worden aangesproken in hun eigen taal en dat de inhoud van de boodschap aansluit bij wat hen bezighoudt (dus niet alleen over maatregelen, maar ook het waarom en de gevolgen daarvan).
Gezien het belang om jongeren te overtuigen zich aan de maatregelen te houden, is er gekozen voor de inzet van artiesten die impact hebben op de doelgroep.
Hoe groot acht u de kans dat een artiest die ruim betaald krijgt door de overheid, daadwerkelijk kritisch kan zijn, gelet op het feit dat de campagne onder andere het stellen van kritische vragen aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) inhield?
Uitgangspunt was het beantwoorden van vragen die onder jongeren leefden. Door Boef is een oproep gedaan aan zijn volgers om vragen te stellen die hij aan het RIVM kon voorleggen. In de live chat, van circa 30 minuten met een medewerker van het RIVM, heeft Boef persoonlijke, informatieve en kritische vragen van zijn volgers gesteld.
Waarom besteedt uw ministerie zulke hoge bedragen, betaald door de Nederlandse belastingbetaler, terwijl een groot deel van die Nederlandse belastingbetalers momenteel zo hard in de portemonnee wordt getroffen? Vindt u niet dat dit geld beter besteed had kunnen worden?
Zie antwoord bij vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat er vragen heersen in de samenleving met betrekking tot de hoge bedragen die betaald zijn aan het managementbureau (SPEC) van Ali B in samenhang met het feit dat diezelfde artiest enige tijd later een filmpje opneemt met het verzoek op u te stemmen inzake uw lijsttrekkersschap?
Nee. Er is geen relatie tussen de inzet van de twee artiesten die door reclamebureau Roorda zijn ingehuurd en de videoboodschap van Ali B.
Kunt u uitleggen op welke wijze u de schijn van belangenverstrengeling heeft geprobeerd te vermijden?
Vanuit het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC), onderdeel van de landelijke crisisstructuur, is in mei 2020 gebruik gemaakt van de inzet van influencers om een jongere doelgroep te bereiken met de coronacommunicatie. Reclamebureau Roorda heeft de opdracht van het NKC gekregen om met een campagnevoorstel hiervoor te komen. Roorda heeft voorgesteld live chatsessies over het onderwerp met artiesten in te zetten. Roorda heeft dit vervolgens in opdracht van het NKC verder uitgewerkt. Roorda heeft voorgesteld om rapper Boef en Famke-Louise daarvoor in te zetten. Het management van beide artiesten is in handen van SPEC. De gesprekken en onderhandelingen met artiestenmanagementbureau SPEC zijn via Roorda verlopen. Ook de betaling aan SPEC verliep via Roorda omdat zij het contract met deze partij had afgesloten.
Noch bij de uitvraag aan Roorda door het NKC, noch bij het voorstel om deze artiesten in te zetten door Roorda, noch bij de contractonderhandelingen ben ik betrokken geweest. Er is daarmee geen sprake van belangenverstrengeling.
Opleidingsvergoedingen voor transfers van vrouwenvoetballers |
|
Maurits von Martels (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat voetbalclubs die vrouwelijke spelers opleiden daar na een transfer niets aan overhouden, terwijl bij mannelijke spelers die worden verkocht wel een zogeheten opleidingsvergoeding wordt betaald?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening dat hier sprake is van discriminatie, aangezien de FIFA zelfs expliciet heeft vastgelegd dat het principe van opleidingsvergoedingen niet van toepassing is op vrouwenvoetbal? Zo ja, welke stappen zouden ondernomen kunnen worden om deze discriminatie aan te pakken?2
Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen in het algemeen en dus ook in de sport en daarmee het voetbal, staat voor mij voorop. Gelukkig is er zowel nationaal als internationaal steeds meer oog voor de grote verschillen tussen het vrouwen- en mannenvoetbal die er vandaag de dag nog zijn. Ik vind het dan ook uiterst belangrijk dat de KNVB er alles aan doet om ervoor te zorgen dat deze verschillen in ieder geval in Nederland in de nabije toekomst niet meer bestaan. De KNVB geeft aan dat zij zich blijven inzetten voor het verder ontwikkelen van het vrouwenvoetbal en dat dit een integrale aanpak vergt. Een belangrijke pijler hiervan is het professionaliseren van de opleidingsstructuur. Dit is nodig om te gaan werken met een systeem van opleidingsvergoedingen.
Deelt u de mening dat het een goede stimulans zou zijn voor de opleidingen bij amateurvoetbalverenigingen als ook voor vrouwen een opleidingsvergoeding zou worden betaald?
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat het verder professionaliseren van het vrouwenvoetbal een integrale aanpak vereist dat begint met het verstevigen van het fundament; het neerzetten van een volwaardige competitie. Vanuit een integrale aanpak kan het toepassen van een opleidingsvergoeding op een gegeven moment een goede stimulans zijn, mits het onderliggende fundament voldoende stevig is.
Bent u bereid om met de KNVB in gesprek te gaan om in ieder geval een nationale opleidingsvergoeding te regelen?
Ja, de KNVB heeft aangegeven dit momenteel al te onderzoeken en doet dit in samenhang met het verkennen van de mogelijkheden voor het betalen van spelers en speelsters in het amateurvoetbal. Dit is in lijn met de ambitie van de KNVB om een volwaardige vrouwenvoetbalcompetitie neer te zetten met meer media-aandacht, sponsors en bovenal de mogelijkheid voor meer vrouwen om professioneel hun sport te beoefenen.
Bent u bereid om in Europees verband aandacht te vragen voor deze discriminatie met als doel om ook internationaal opleidingsvergoedingen voor vrouwenvoetballers te regelen?
De verantwoordelijkheid voor veranderingen in internationale opleidingsvergoedingen in het vrouwenvoetbal ligt in eerste instantie bij de FIFA. Ik blijf hierover in gesprek met de KNVB om de ontwikkelingen te volgen.
Het advies van de Raad van Europa over aandacht voor de Limburgse taal |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Kelly Regterschot (VVD), Rens Raemakers (D66), Dion Graus (PVV), Gijs van Dijk (PvdA), Geert Wilders (PVV), Lilianne Ploumen (PvdA), Emiel van Dijk (PVV), Frank Wassenberg (PvdD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het advies van de Raad van Europa over aandacht voor de Limburgse taal?1
Ja.
Deelt u de mening van de Raad van Europa dat de Limburgse taal en andere streektalen meer aandacht dienen te krijgen van de regering?
Onlangs is de 6e monitoringscyclus voor het Europees Handvest afgerond. De evaluatie van de Raad van Europa (RvE) was overwegend positief. De RvE constateert op een aantal punten vooruitgang ten opzichte van de vorige cyclus, met name op het gebied van het promoten van het Limburgs, contact met sprekers van andere talen, wederzijds begrip tussen diverse taalgroepen en het in acht nemen van wensen vanuit de taalgroep.
De regering heeft ruime aandacht voor het Limburgs en de andere streektalen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft als coördinerend departement nauw contact met de provincie Limburg over het Limburgs en de lokale overheden betrokken bij de andere streektalen. In 2019 sloot ik met de provincie het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. De provincie heeft een voortrekkersrol met betrekking tot het ontwikkelen van Limburgs taalbeleid. Het ministerie schakelt indien nodig met andere betrokken departementen.
Naar aanleiding van de terugkerende aanbeveling van het comité van experts van de Raad van Europa, over het ontbreken van dialoog met de taalgroepen, organiseerde het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2017 bovendien een eerste Streektalensymposium. In 2019 heeft het symposium een vervolg gekregen. Doel van de symposia is om beleidsmakers, sprekers, taalinstituten en experts van de erkende, regio-gebonden talen (Fries, Nedersaksisch en Limburgs) om het jaar samen te brengen en kennis en ervaringen uit te wisselen over diverse thema’s. In 2021 vindt een volgend symposium plaats. Dit wordt in overleg met betrokken taalorganisaties, overheden en wetenschappers georganiseerd.
Wat doet de regering op dit moment voor de Limburgse taal?
De Wet op het primair onderwijs (artikel 9 lid 12 Wet op het Primair Onderwijs) maakt het mogelijk het Limburgs mede als voertaal, naast het Nederlands, in het primair onderwijs te gebruiken. Dit is eveneens het geval voor de kinderopvang (artikel 55, lid 1 Wet Kinderopvang). In het voortgezet onderwijs kan het Limburgs, in aanvulling op de verplichte lesstof, vakken en andere programmaonderdelen worden aangeboden.
In 2019 sloot het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met Provincie Limburg een convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. Het convenant erkent de Limburgse taal als een wezenlijke, volwaardige en zelfstandige regionale taal in Nederland. Deze erkenning is complementair aan de erkenning onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. In het convenant is afgesproken dat de provincie Limburg met betrekking tot het ontwikkelen van het Limburgs taalbeleid een voortrekkersrol heeft, waarbij de provincie zelf bepaalt waar op passende wijze aandacht gegeven kan worden aan de bescherming van het Limburgs. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vervult daar waar mogelijk een complementaire rol. Het ministerie heeft bij de ondertekening van het convenant een bedrag van € 25.000 beschikbaar gesteld aan de provincie voor de bevordering van de Limburgse taal.
Provincie Limburg is op verzoek van diverse taalorganisaties in Limburg gestart met de doorontwikkeling van het taalveld. Verjonging, modernisering en professionalisering zijn hierin belangrijke uitgangspunten. Dit wordt ondersteund door het Huis voor de Kunsten Limburg, dat hiervoor een plan van aanpak aan het ontwikkelen is. Inhoud en vormgeving vindt samen met taalorganisaties plaats, maar ook met partners uit verschillende domeinen zoals cultuur, bibliotheken en onderwijs. Voor een toekomstbestendig taalbeleid moet de rol van professional en vrijwilliger duidelijk zijn. Het streektaalveld moet gemoderniseerd worden en zich slagvaardig op partners, de jeugd én de toekomst van de Limburgse taal gaan richten.
Hoe is de regering van plan om het gebruik van de streektaal te bevorderen?
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal onderschrijft de wenselijkheid van het volwaardig bestaan van het Limburgs als regionale taal in levend gebruik, in gesproken zowel als in geschreven vorm, ten einde het gebruik van de taal te stimuleren. Het convenant moet bijdragen aan de verbetering van het imago van het Limburgs en de gebruiksmogelijkheden stimuleren zodat oudere generaties sprekers eerder gemotiveerd zijn hun taal door te geven aan jongere generaties en jongeren meer gemotiveerd raken het Limburgs te (blijven) gebruiken. In de beantwoording van vraag 3 is reeds aangegeven dat het primaat van de ontwikkeling van beleid met betrekking tot het Limburgs ligt bij de provincie Limburg. Daar waar een praktische of complementaire rol weggelegd kan of moet zijn voor de rijksoverheid ben ik bereid deze te vervullen of doen vervullen.
In welke mate werkt de regering aan het erkennen van het Limburgs als overheidstaal?
De regering werkt niet aan het erkennen van het Limburgs als overheidstaal. Dit is geen deel van de erkenning van de taal onder deel II van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden of het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. Het convenant is niet gericht op de totstandkoming van nieuwe verplichtingen, maar op het bevorderen van het gebruik van het Limburgs.
Welke tastbare resultaten heeft het door de Minister erkennen van het Limburgs als officiële streektaal opgeleverd?
Naar aanleiding van de ondertekening van het Convenant Limburgse taal in november 2019 heeft Provincie Limburg besloten de bijdrage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van € 25.000 te verdubbelen. Het beschikbare budget van € 50.000 zal worden besteed aan initiatieven die het gebruik van de Limburgse taal stimuleren. Dit zal gebeuren door middel van een prijsvraag, van waaruit uiteindelijk vier initiatieven beloond zullen worden met een bijdrage van € 12.500. De provincie richt zich in deze prijsvraag op initiatieven voor de nieuwe, jonge, Limburgers (0–12 jaar). De provincie verwacht in maart 2021 de winnende initiatieven van de prijsvraag bekend te kunnen maken. Het Provinciebestuur maakt zich veel zorgen over het feit dat kinderen in peuterspeelzalen standaard vaak slechts Nederlandstalig toegesproken worden. Door partijen in de kinderopvangsector wordt gewerkt aan pilots om hier meer Limburgs toe te passen. Meertaligheid vanuit het Limburgs als eerste of tweede taal en de sociaal-emotionele veiligheid van kinderen staan hierbij centraal. De provincie wil al doende ervaren wat het toepassen van het Limburgs, naast het Nederlands, doet. Dit staat ook opgenomen in de beleidsbrief Erfgoed 2020–2021 «Erfgoed leeft!»2 van de provincie Limburg.
Kunt u deze vragen van de Limburgse Kamerleden, die dit advies van de Raad van Europa onderschrijven, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Gemeente Venlo zoekt naar andere locatie voor beachveld’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gemeente Venlo zoekt naar andere locatie voor beachveld»?1
Ja.
Waar kijkt u zelf liever naar: vrouwen die in bikini beachvolleybal spelen of bebaarde mannen in djellaba’s waar geheel bedekte personen twee meter achteraan sjokken?
Over mijn visuele voorkeuren doe ik geen uitspraken.
Als de bezwaarmakende moskee tegenover uw huis zou staan, wat zou dan uw advies aan het college van burgemeester en wethouders van Venlo zijn geweest inzake het zedengezever van het moskeebestuur?
Bij iedere lokale kwestie is het zaak goed te luisteren naar betrokken partijen en een besluit te nemen dat zoveel als mogelijk recht doet aan alle betrokkenen. Daarbij vind ik kwalificaties als «gezever» overigens niet passend.
Deelt u de mening dat onze vrije westerse cultuur zich nooit dient aan te passen aan islamitische eisen? Zo ja, waarom wel?
In onze democratische rechtsstaat staat het iedereen vrij zijn of haar mening te uiten en wordt eenieder gelijk behandeld, ongeacht zijn of haar godsdienst. Er is geen sprake van «eisen» wanneer burgers gebruik maken van hun recht bezwaar aan te tekenen tegen een genomen of te nemen besluit van een bestuursorgaan, in dit geval de gemeente Venlo.
Bent u bereid uw invloed ten volle aan te wenden teneinde zorg te dragen voor een verplaatsing van de moskee naar een ander land in plaats van verplaatsing van het beachvolleybalveld, zodat het gebouw waarin de moskee nu gehuisvest is omgevormd kan worden tot beachvolleybalhal? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft hier een lokale aangelegenheid.
Vragen van de leden Klaver en Ellemeet (GroenLinks) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de laatste ontwikkelingen betreffende COVID-19 |
|
Jesse Klaver (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de huidige testcapaciteit in Nederland? Hoeveel wordt er dagelijks getest per regio en hoeveel daarvan bestaat uit zorgverleners en onderwijspersoneel, uiteengezet per sector?
In week 46 zijn er door de GGD’en gemiddeld 32.600 Covid-19 testen per dag afgenomen, en zijn er in totaal 41.200 Covid-19 testen per dag afgenomen (dit zijn testen afgenomen via de GGD teststraten en voor overige en kritieke Covid-19 diagnostiek). In week 43 werden er nog 46.200 Covid-19 testen per dag afgenomen door de GGD’en, en 58.600 in totaal. In de eerste week van september werden er door de GGD’en nog 26.000 Covid-19 testen afgenomen gemiddeld per dag.
Er is momenteel meer testcapaciteit dan dat er wordt getest, er is momenteel geen schaarste in de testcapaciteit maar een daling in de vraag naar testen te zien.
Ik kan u niet precies vertellen hoeveel zorgverleners en onderwijspersoneel er afgelopen periode zijn getest. Ik kan wel aangeven dat gemiddeld gezien ongeveer 8–10% van GGD-teststraten via de prioritaire testlanen gaan. In dat geval zou het dus gaan om ca. 3300–4200 prioriteitstesten per dag. Dit zijn dus onderwijzers en zorgpersoneel. Personeel uit ziekenhuizen of andere zorginstellingen kan ook getest worden via de eigen ingerichte testfaciliteiten. Deze worden meegenomen in de kritieke/overige Covid-19 diagnostiek. Ik beschik niet over cijfers over welk deel van de kritieke/overige Covid-19 categorie uitgevoerd wordt voor personeel in de zorg.
Wat veroorzaakt de schaarste aan labcapaciteit? Kunt u de tekorten aan materiaal specificeren?
Er is op dit moment geen sprake meer van schaarste aan labcapaciteit.
Zoals in eerdere uitingen richting uw Kamer aangegeven kende het tekort aan labcapaciteit verschillende oorzaken, waaronder materiaaltekort. Het tekort aan materiaal verschilt per leverancier, per machine en per type materiaal. Er is een enorme mondiale vraag naar materiaal. Daarnaast bleken bepaalde nieuwe machines minder snel inzetbaar te zijn, bleken er meer operationele verliezen (o.a. suboptimaal gebruik van materiaal) dan voor geprognotiseerd op basis van de analyses, bleken bepaalde labs uit te vallen, of minder snel te kunnen opschalen, en bleek het gepoold analyseren van testen minder snel inzetbaar te zijn dan verwacht.
Kunt u beamen dat de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-richtlijnen voor persoonlijke beschermingsmaterialen in de ouderenzorg uit het voorjaar is ingegeven door zogenoemd «schaarste», zoals is aangetoond door Nieuwsuur?1
De uitgangspunten zijn steeds gebaseerd op de actuele kennis van deskundigen omtrent het virus en hun risico-inschatting van het besmettingsrisico’s ingeval van patiënten met (verdenking van) Covid-19. De uitgangspunten hebben als doel veilig te kunnen werken en de verspreiding van het virus tegen te gaan. Het RIVM heeft op 18 en 19 september persberichten uitgebracht met toelichting op de aanpassing op de uitgangspunten voor gebruik van mondmaskers waarin ze heeft aangegeven dat de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen geen rol heeft gespeeld bij de risico-inschatting en de formulering van de uitgangspunten. Ik heb u deze toegestuurd met mijn brief van 22 september 2020 waarmee ik reageer op het verzoek van de vaste commissie van VWS van 18 september 2020 om reactie op het nieuwsbericht «Mondkapjesrichtlijn RIVM voor ouderenzorg toch gebaseerd op schaarste».
Op welke datum was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van mening dat de schaarste aan medische mondkapjes voorbij was?
Het is niet op de precieze dag aan te geven wanneer niet langer kon worden gesproken over een tekort, omdat het tekort verschillende typen beschermingsmiddelen betrof met verschillende fabrikanten en leveranciers, aanvoerroutes en kwaliteitscontroles. In maart is het Landelijk Consortium Hulpmiddelen opgericht om te voorzien in de tijdelijke extra behoefte aan beschermingsmiddelen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Zij zijn direct gestart met de inkoop van grote hoeveelheden beschermingsmiddelen. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat er vanaf half mei grote hoeveelheden mondmaskers in Nederland aankwamen, die konden worden ingezet voor de zorg. In die periode kwamen ook vanuit verschillende koepelorganisaties geen signalen meer van tekorten aan beschermingsmiddelen, behalve voor isolatiejassen en handschoenen.
Wanneer is voor het eerst een landelijke inventarisatie gemaakt van hoeveel medische persoonlijke beschermingsmaterialen noodzakelijk zijn in de zorg? Wat was de uitkomst van die inventarisatie voor de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT)-sector?
VWS heeft op 30 januari nog geen signalen dat er sprake is van een tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm). Zorgpartijen kopen op dat moment nog zelf in voor de reguliere zorg. Er zijn dan nog geen COVID-19 patiënten in Nederland. Op 30 januari is VWS op advies van het Bestuurlijk Afstemmings Overleg (BAO) gestart met een inventarisatie van beschikbare persoonlijke beschermingsmiddelen, samen met het landelijk netwerk acute zorg (LNAZ) en de veiligheidsregio. Gevraagd is aan de brancheorganisaties van fabrikanten of zij tekorten zagen. Die waren er volgens de brancheorganisaties niet. In de maand februari is van enkele zorginstellingen, waaronder een verpleeghuis, een concreet signaal ontvangen van vertraagde leveringen of een incidenteel tekort. Hierbij heeft VWS actie ondernomen en bemiddeld richting de betreffende leverancier.
Op 25 februari heeft VWS opnieuw aan de brancheorganisaties (FME, Nefemed en FHI) gevraagd of er tekorten waren van andere medische hulpmiddelen die in China geproduceerd worden, te verwachten zijn. Leveranciers gaven aan dat ze de sterk toegenomen vraag nog aankonden en dat de productie in Europa al werd uitgebreid.
Op 28 februari heeft het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) geadviseerd over te gaan tot een centrale verdeling van beschermingsmiddelen, via de GGD-GHOR, in samenwerking met het ROAZ. Daarmee werd invulling gegeven aan de wettelijke taak van de directeur Publieke Gezondheid (DPG) om de continuïteit van (veilige) zorg te borgen. Begin maart heeft VWS de veldpartijen hierover geïnformeerd. Onderdeel van de aanpak was dat zorgaanbieders zich konden melden bij de ROAZ en dat de ROAZ een onderlinge verdeling van de beschikbare voorraden maakte op basis van de behoefte. Dit gold ook voor de partijen in de langdurige zorg. Toen is afgesproken dat ook deze partijen zich bij tekorten konden melden bij de ROAZ/GHOR en dan zo spoedig mogelijk PBM geleverd konden krijgen, meestal binnen enkele uren. Ontving VWS concrete signalen van tekorten aan PBM vanuit de brancheorganisaties of vanuit individuele verpleeghuizen, dan werd in contact met de betreffende ROAZ gezorgd dat (dreigende) tekorten zo goed mogelijk werden aangepakt. Vanaf dat moment hielp VWS de regionale inkopers met de centrale inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen. Samen met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), het LNAZ en de GGD-GHOR werd de inkoop centraal gecoördineerd (Kamerbrieven 2, 10 en 17 maart). Deze werkwijze is geformaliseerd met de oprichting van het Landelijke Consortium Hulpmiddelen op 23 maart.
Vanaf de start van het LCH medio maart is getracht een beter beeld te krijgen van de toekomstige vraag en het aanbod van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de toekomst. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de overheid geen centraal inzicht heeft in de beschikbare voorraden van zorginstellingen zelf, en de mate waarin zij in staat waren zelf te voorzien in hun beschermingsmiddelen via reguliere kanalen. Het LCH heeft in de afgelopen periode beschermingsmiddelen uitgeleverd op basis van de RIVM-richtlijnen op het gebied van gepast gebruik, waarbij het gebruik gebaseerd is op het besmettingsrisico van een zorghandeling. Op basis van deze risicohandelingen kon de behoefte aan beschermingsmiddelen nu grondiger in kaart worden gebracht, waar eerder vooral op basis van aannames inschattingen waren gemaakt, die nog niet gevalideerd waren. Dit geldt ook voor de VVT-sector. Het LCH heeft op dit moment voldoende voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen opgebouwd om aan de huidige vraag te voldoen. Ik heb een nadere analyse laten uitvoeren naar wat vraag en aanbod onder de verschillende scenario’s doet zoals ook het preventief gebruik in verpleeghuizen of andere sectoren in de zorg als het aantal besmettingen in de regio sterk stijgt. Ik heb u hierover op 12 oktober geïnformeerd.
Kunt u zich voorstellen dat uw antwoorden vragen oproepen over de beschikbare testcapaciteit? Zo geeft u aan op antwoorden van eerdere schriftelijke vragen (1 september) dat in augustus de GGD’en 459.037 tests hebben afgenomen. Hoe verklaart u het verschil (10.218) tussen deze afgenomen tests (14.807 per dag) en de op 28 augustus toegezegde testcapaciteit van «30.000 testen per dag»?2
De 459.034 testen bij de GGD’en zijn gebaseerd op de toen beschikbare cijfers van de GGD’en. Er zit echter vertraging in de rapportage, en omdat deze vragen beantwoord zijn op 1 september, klopt dit getal niet. In augustus zijn er 544.000 COVID-19 testen afgenomen door de GGD’en. Er worden echter ook testen afgenomen in ziekenhuizen, verpleeghuizen, bij huisartsen. Dit wordt de overige/kritieke COVID-19 diagnostiek genoemd. In augustus werden er in het kader van de overige/kritieke COVID-19 ca. 155.000 testen. In totaal werden er dus 699.000 COVID-19 testen afgenomen. Het is niet zinvol om dit aantal te delen door het aantal dagen in de maand vanwege de ontwikkeling door de tijd; begin van de maand lag het aantal testen gemiddeld nog rond de 20.000 per dag, in de laatste week van augustus echter rond de 30.000 COVID-19 (GGD’en kritieke/overige COVID-19) per dag.
Het tempo waarin de testvraag medio augustus begon te stijgen kon aanvankelijk wel, maar later niet meer duurzaam worden opgevangen door reeds aangesloten laboratoria. Op de piekdag van 31 augustus werden er meer dan 42.000 testafspraken gemaakt bij alleen al de GGD. Daardoor ontstond druk op de testketen, wat het noodzakelijk maakte om heel snel aanvullende laboratoriumcapaciteit aan te sluiten. Dit kostte inregeltijd.
Waarom is de beoogde testcapaciteit in twee weken tijd verschoven van 70.000 tests per dag in december (komt voort uit Kamerbrief 28 augustus), naar de doelstelling van 70.000 tests per dag eind oktober (komt voort uit Kamerbrief 11 september)? Op welk moment realiseerde u zich dat de beoogde testcapaciteit rap omhoog moest? Had u hier niet eerder op kunnen anticiperen?
De 70.000 per dag in december was gebaseerd op de RIVM-prognose op basis van luchtweginfectie ziekte klachten. Er zijn in de zomer een reeks acties in gang gezet om voldoende testcapaciteit te bereiken, deze waren gericht op de 70 k per dag in december. Vanwege de enorme toename in de vraag naar testen van eind augustus en september, en door de krapte in de laboratoriumcapaciteit die ontstond vond ik het van belang dat de ambities naar boven werden bijgesteld.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voorafgaand aan het plenaire coronadebat van 22 september?
Voor de beantwoording was meer tijd nodig waardoor dit niet is gelukt.