Het opschorten van de export van pvc-recyclaat |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de huidige juridische problemen bij de export van pvc-recyclaat na jarenlang toegestane export1?
Ja.
Hoe waardeert u de handelwijze van de Inspectie Leefomgeving en Transport in het licht van het Nationaal Programma Circulaire Economie en de ambities voor hergebruik van plastics en kunststof?
Nederlands, maar ook Europees, beleid voor een circulaire economie is erop gericht dat hergebruik van materialen veilig moet zijn voor mens en milieu. De handelwijze van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is eveneens hierop gericht. Een bedrijf dat afvalstoffen recyclet, moet voldoende duidelijk maken dat het gerecyclede materiaal geen stoffen bevat waardoor het materiaal schadelijk kan zijn voor mens of milieu. Ook moet kunnen worden uitgesloten dat er andere afval-gerelateerde risico’s aan het materiaal verbonden zijn.
Hoe kan het dat na jarenlange probleemloze export van pvc-recyclaat deze export nu opgeschort wordt?
Als we kijken naar de afvalstoffenwetgeving, dan volgt vanuit Europese wetgeving dat beoordelingen voor de einde-afvalstatus per geval dienen plaats te vinden. Er moet namelijk gekeken worden naar alle feiten en omstandigheden. Onder feiten en omstandigheden vallen onder andere het materiaal, de bewerking en toepassing, maar ook geldende wet- en regelgeving, beleid, jurisprudentie en de stand van wetenschappelijke kennis. Elke omstandigheid die afwijkt, hoe klein ook, kan een andere beoordeling opleveren. Wanneer een bepaalde afvalstof niet de status einde-afval bereikt, dan blijft dit materiaal een afvalstof. Op afvalstoffen is de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) van toepassing. Op 1 januari 2021 is de EVOA aangepast voor kunststofafval. Eén van de eisen waaraan voldaan moet worden is dat kunststofafval bestemd moet zijn voor milieuverantwoorde recycling. De ILT heeft onder andere naar aanleiding van deze wijziging de aandacht voor de export van pvc voor milieuverantwoorde recycling verscherpt.
Hoe gaat u voorkomen dat sprake blijft van onduidelijkheid rond de interpretatie van de criteria om stoffen als grondstof aan te merken?
Er zijn verschillende instrumenten om producenten te ondersteunen bij de vraag of een bepaald materiaal de afvalstatus heeft of niet. Zo is er onder andere een helpdesk bij Rijkswaterstaat WVL, is er uitgebreide schriftelijke uitleg over belangrijke begrippen en organiseert Rijkswaterstaat WVL informatiebijeenkomsten voor bevoegd gezag over dit thema. Bovendien is er de Leidraad Afvalstof of Product2 die zowel bedrijven als bevoegde gezagen ondersteunt in de beoordeling of een materiaal een afvalstof is of een niet-afvalstof. Deze wordt regelmatig herzien, om aan te sluiten bij actuele vragen en ontwikkelingen. Ook ben ik bezig met het opstellen van nationale einde-afvalcriteria, en handreikingen waarin uitleg over de afvalwet- en regelgeving wordt gegeven voor bepaalde materialen, denk aan cellulose uit afvalwater. Daarnaast wordt er onder leiding van ODNL gewerkt aan het oprichten van een Kennisplatform «Afval of niet». Dit platform is naar verwachting in 2024 operationeel. In het platform kunnen omgevingsdiensten overleggen over de afvalstatus van materialen in concrete gevallen en ze kunnen elkaars oordelen op vrijwillige basis overnemen. Dit om meer uniformiteit te krijgen in de oordelen en om het beoordelingsproces in het geval van meerdere bevoegde gezagen te versnellen. Tevens zal er een procedurebeschrijving komen die duidelijkheid verschaft over de verschillende stappen, rollen en verantwoordelijkheden ten aanzien van de beoordeling.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat pvc-recycling en bijbehorende export gefaciliteerd in plaats van opgeschort wordt?
Beleid op het gebied van circulaire economie is gericht op het hergebruik van materialen, maar zoals ook te lezen is bij de beantwoording van vraag 2, staat bescherming van mens en milieu hierin centraal. Dus ook gerecycled materiaal moet veilig toe te passen zijn. Het internationale afvaltransport is gebonden aan de regels van de EVOA en daarmee ook aan de beoordeling van de afvalstatus van een materiaal. Ik vind het belangrijk dat de ondersteuning en verduidelijking van de regels op orde is. In de beantwoording van vraag 4 heb ik u laten weten wat mijn inzet daarbij is.
De gebrekkige betrokkenheid bij de sanctiehandhaving |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Onderschrijft u de inhoud van het artikel «Ministerie van Wopke Hoekstra liet het in Brussel «afweten» na het uitbreken van de Oekraïne-oorlog»?1 Zo nee, welk onderdeel is feitelijk niet juist?
Ik onderschrijf de strekking van het artikel niet. Het kabinet, inclusief de Minister en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft zich sinds het uitbreken van de Oekraïne-oorlog dagelijks hard ingezet en blijft dat doen. Daarbij blijft het uitgangspunt dat Oekraïne onze steun verdient, voor zolang dat nodig is. Naast steun aan Oekraïne is de Nederlandse inzet erop gericht het vermogen van Rusland om de oorlog voort te zetten aan te pakken.
In de periode waarnaar verwezen wordt werd in EU-verband in veel vergaderingen over verschillende (deel)onderwerpen van sancties gesproken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was hierbij aanwezig, was hiervan op de hoogte en/of leverde input voor de Nederlandse deelnemer(s). De ingestelde sancties tegen Rusland zijn van dien aard dat ook onderdelen van de Rijksoverheid die daarvoor niet of in mindere mate met sancties te maken hadden, daar toen bij betrokken werden. Afhankelijk van het precieze onderwerp van de vergadering werd de Nederlandse delegatie vastgesteld.
Is het juist dat uw ministerie «tot vier keer toe» weigerde deel te nemen aan formele gesprekken over de uitvoering van sancties?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1, werd per geval bekeken op basis van de agenda en de gevraagde expertise de delegatie vastgesteld.
Waarom waren er onder uw leiding als coördinerend bewindspersoon voor het begin van de Russische invasie op 24 februari 2022 en in de eerste weken daarna geen adequate afspraken gemaakt tussen de betrokken ministeries over de sanctiehandhaving? Hoe rijmt u dit met het belang dat u publiekelijk toekende aan effectieve sancties?
In de eerste weken na de invasie is er een ongekende hoeveelheid aan nieuwe sanctiemaatregelen tegen Rusland van kracht geworden. De ingestelde sancties zijn van dien aard dat ook onderdelen van de Rijksoverheid die daarvoor niet of in mindere mate met sancties te maken hadden, daar toen bij betrokken werden. Afhankelijk van het precieze onderwerp van de vergadering werd de Nederlandse delegatie vastgesteld. Over de precieze inspanningen is in het Kamerdebat en de Kamerbrief van 31 maart/1 april 2022 een toelichting gegeven (Kamerstuk 36 045 nr. 59). Sindsdien is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de doorgevoerde verbeteringen en de versterkte interdepartementale coördinatie (Kamerstukken 36 000 V, nr. 56 en 36 045 nrs. 61, 104, 120 en 158).
Bent u het eens met de stelling dat u tussen 24 februari 2022 en 31 maart 2022 (het Kamerdebat over sanctiehandhaving) zodanige steken heeft laten vallen bij het coördineren van het sanctiebeleid, dat Russische oligarchen op de sanctielijst mogelijk de dans zijn ontsprongen? Welke bezittingen zijn als gevolg daarvan niet bevroren?
Zoals ook te lezen in het rapport van nationaal coördinator Blok zijn er geen aanwijzingen dat er bevriezingen zijn gemist (Kamerstuk 36 045 nr. 72). De rapportage hierover was destijds niet op orde maar is dat inmiddels wel. De Kamer is hierover regelmatig geïnformeerd.
Heeft u de Kamer wel juist geïnformeerd, als u stelde dat u «bepaald niet Laisser-faire» bent geweest? Erkent u dat een heel ander beeld uit de onthullingen naar voren komt?
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 heeft het kabinet, inclusief de Minister en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zich sinds het uitbreken van de Oekraïne-oorlog dagelijks hard ingezet en blijft dat doen. Deze inzet is regelmatig en uitvoerig aan uw Kamer gecommuniceerd.2
Hoe verloopt de implementatie van de aanbevelingen van Stef Blok? Erkent u dat veel van deze zaken simpelweg niet gebeuren of te traag? Hoe staat het met het verbod op de trustsector?2
Zoals gemeld in de Kamerbrief stand van zaken sanctienaleving van 4 november 2022 (Kamerstuk 36 045, nr. 120) waren op dat moment veertien van de negentien aanbevelingen gerealiseerd of naar hun aard doorlopend. De overige aanbevelingen worden op langere termijn gerealiseerd door de modernisering van sanctiewetgeving. Ook op 21 april 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang (Kamerstuk 36 045 nr. 158). Ten aanzien van de modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel is er op 19 april een technische briefing geweest en op 5 juli een commissiedebat.
Het onderzoek de Toekomst van de trustsector van juli 2022 concludeert dat een eventueel verbod niet efficiënt en doelmatig is om integriteitsrisico’s te beheersen. In de kabinetsreactie op het onderzoek (Kamerstukken II 2022/23, 32 545, nr. 180) neemt het kabinet deze conclusie over waardoor er geen verbod op de trustsector komt. Wel zijn in reactie op het onderzoek vervolgstappen aangekondigd zoals meer transparantie en informatie-uitwisseling van trustkantoren.
In verband met de Russische inval in Oekraïne is de spoedwet van de Minister van Financiën sinds 15 juli 2022 van kracht (ingediend op 19 april 2022). Deze wet verbiedt het verlenen van trustdiensten aan cliënten die in Rusland of Wit-Rusland wonen of gevestigd zijn.
Betekent de notie van «coördinatie van het Nederlands buitenlandbeleid» dat de Minister van Buitenlandse Zaken altijd eindverantwoordelijk is voor wat andere ministeries ten aanzien van het buitenland doen of nalaten? Zo nee, hoe gaat u de coördinatie verbeteren?
Een coördinerende taak houdt niet in dat verantwoordelijkheden worden overgenomen van eerstverantwoordelijke Ministers en/of ministeries. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 en vraag 6 is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de inspanningen omtrent het verbeteren van de coördinatie op het gebied van sanctienaleving.
Russische bedrijven die de oorlog financieren en tevens actief zijn in Europa |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Russische bedrijven financieren een-op-een de oorlog in Oekraïne»?1
De aanpak van financiële- en goederenstromen die gebruikt kunnen worden voor de oorlogsvoering is prioriteit om de druk op Rusland verder te verhogen. Het is echter niet aan het kabinet om berichtgeving van een recensie te voorzien.
Klopt het dat genoemde multinationals, namelijk Novatek, Rusal en Pik Group, huursoldaten werven die bij de Russische invasie in Oekraïne worden ingezet?
Op basis van de huidige informatie is dat niet te verifiëren door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Klopt het dat deze bedrijven niet onder de Europese sancties vallen? Hoe kan dit?
Het klopt dat de betreffende bedrijven momenteel niet op een sanctielijst van de EU staan.2 Het kabinet kan verder niet ingaan op casuïstiek aangaande specifieke bedrijven. Nederland blijft zich echter onverminderd inzetten om de druk op Rusland – waar mogelijk – verder op te voeren. Voor het kabinet liggen alle opties op tafel. Bij besluitvorming gelden uiteraard de algemene uitgangspunten van EU-eenheid, leveringszekerheid en juridische houdbaarheid. Het kabinet doet echter geen uitlatingen over specifieke nieuwe sancties. Dit ondermijnt mogelijk de effectiviteit van dergelijke maatregelen gelet op onder andere het verrassingseffect.
Binnen de Nederlandse rechtsstaat is confiscatie mogelijk op basis van een strafvorderlijke titel. Confiscatie kan plaatsvinden na een veroordeling voor een strafbaar feit en voor zover de goederen en financiële tegoeden door middel van of uit de opbrengst van een strafbaar feit zijn verkregen, bij het begaan van het strafbare feit behulpzaam zijn geweest of met betrekking tot de goederen en financiële tegoeden zijn begaan. Het is aan de rechter om in individuele gevallen te bepalen of hiervan sprake is en tot confiscatie moet worden overgegaan.
Klopt het dat deze bedrijven dochterondernemingen hebben die in Nederland zijn gevestigd?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u alsnog maatregelen nemen tegen de in Nederland gevestigde bedrijven, zoals het confisqueren van hun bezittingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u in Europees verband pleiten voor sancties jegens deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom komen er telkens berichten naar buiten over Russische bedrijven en oligarchen die nog altijd zaken kunnen doen in Europa, ondanks grote woorden over sancties?
Met sancties steunen we Oekraïne door de Russische oorlogscapaciteit technisch en financieel te raken. Daarnaast laten we zien dat NL, de EU en internationale partners pal staan voor het internationaal recht. De EU heeft vergaande maatregelen genomen die een grote impact hebben op de Russische oorlogscapaciteit en zal daarmee doorgaan om de effectiviteit te blijven verbeteren. Nederland blijft hierin een onverminderde voortrekkersrol spelen om – waar mogelijk – de druk verder op te voeren, inclusief door het toevoegen van personen en bedrijven aan de sanctielijst. Vanzelfsprekend geldt dat voor het plaatsen van personen op de EU-sanctielijsten dient te worden voldaan aan de desbetreffende listingscriteria, uitgangspunten van EU-eenheid en doelstellingen van de sancties.
Het bericht dat huurlingen voor het front op de loonlijst staan van Russische bedrijven waartegen nog geen sancties zijn ingesteld |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huurlingen voor het front op de loonlijst van Russische bedrijven», uit Trouw van 7 augustus 2023?
Ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat de Russische bedrijven Rusal, Novatek en PIK Group, die huurlingen rekruteren en betalen om in de illegale oorlog van Rusland tegen Oekraïne te vechten, daardoor het recht op export naar Europa verloren hebben?
Het is de inzet van het kabinet om de druk op Rusland waar mogelijk steeds verder op te voeren. De voornaamste aandacht gaat hierbij uit naar personen, bedrijven en organisaties die een bijdrage leveren aan de Russische oorlogsinspanning. Het is niet in het belang van de Nederlandse inzet in deze onderhandelingen om publiekelijk uitspraken te doen over specifieke personen en entiteiten.
De EU kent een sanctielijst waaraan personen en entiteiten kunnen worden toegevoegd die een bijdrage leveren aan de Russische schending van de territoriale integriteit van Oekraïne. Om een bedrijf toe te voegen aan deze lijst is een unaniem Raadsbesluit nodig alsmede een uitgebreid bewijspakket waarin op basis van openbaar beschikbare informatie wordt aangetoond dat dit bedrijf voldoet aan de hiervoor opgestelde criteria. Het toevoegen van nieuwe personen en entiteiten aan deze sanctielijst is onderwerp van voortdurende onderhandelingen die in EU-verband gevoerd worden.
Bent u bereid om in Europese Unie (EU)-verband te pleiten voor het invoeren van specifieke sancties tegen deze bedrijven in het algemeen en/of vooral tegen de leiding en eigenaren van deze bedrijven in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in sectoren die nu nog uitgezonderd zijn van EU-sancties er een toename valt waar te nemen van het inzetten van aan export verdiende middelen voor al dan niet directe steun aan Putin’s brute oorlog?
Het uitbreiden van de maatregelen tegen de Russische agressie in Oekraïne is onderwerp van voortdurende onderhandelingen binnen de EU. Voor het kabinet liggen alle opties op tafel en Nederland draagt actief bij aan de vormgeving van additionele maatregelen waarmee de Russische inkomsten en daarmee de mogelijkheden tot oorlogvoering geraakt kunnen worden. Daarbij worden ook de specifiek genoemde sectoren en overige sectoren die vooralsnog zijn uitgezonderd van EU sancties in overweging genomen. EU eenheid en energieleveringszekerheid zijn daarbij noodzakelijke randvoorwaarden. Tevens is effectiviteit en de aanpak van omzeiling van belang. Het kabinet kan verder geen uitlatingen doen over specifieke nieuwe sancties.
Wat is de actuele stand in de Europese discussies over een nieuw sanctiepakket?
Zie antwoord vraag 4.
Groeit er in Europa meer bereidheid om sancties toe te passen op andere terreinen zoals de nucleaire sector of de diamanthandel?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met het verder aanpakken van de Wagnergroep en hun verdienmodel; nopen de ontwikkelingen in Niger niet tot extra spoed als het gaat om een hardere aanpak van deze inmiddels direct onder leiding van Moskou staande «huurlingen»-groep?
De Europese Unie heeft reeds in december 2021 sancties opgelegd aan de Wagnergroep en verschillende hieraan verbonden personen en entiteiten in verband met mensenrechtenschendingen, destabiliserende activiteiten in Libië, Syrië en de Sahel regio en het bedreigen van de territoriale integriteit van Oekraïne (Raadsverordening 2021/2192–2199). In februari 2023 is dit uitgebreid met nog eens elf personen en zeven entiteiten die verband houden met de Wagnergroep. Het uitbreiden van het huidige sanctieregime is onderwerp van voortdurende EU-onderhandelingen.
Afgezien van sancties hanteert Nederland ten aanzien van de Sahel een brede inzet gericht op het wegnemen van grondoorzaken van conflict, instabiliteit en armoede, het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking in fragiele regio’s en het verbeteren van de relatie tussen burgers en staat. Dit kost echter tijd. Met deze aanpak proberen we samen met gelijkgezinde partners onder andere de invloed van actoren zoals Wagner tegen te gaan.
Kunnen zij nu ook snel op de lijst van terroristische organisaties worden geplaatst, of is die route nu niet meer mogelijk omdat zij rechtstreeks onder het commando van het Russische Ministerie van Defensie (lijken te) zijn geplaatst?
De Wagner-groep staat reeds op twee EU-sanctielijsten: het mensenrechtensanctieregime en het sanctieregime ten aanzien van de territoriale integriteit van Oekraïne. Ook zijn aan de Wagner-groep gelieerde personen en entiteiten onder diverse thematische en geografische sanctieregimes gelist, in lijn met de inzet van het kabinet. De toevoeging van de Wagnergroep aan de Europese terrorismelijst zou net als bij de twee reeds bestaande listings de bevriezing van haar financiële tegoeden en bezittingen binnen de Europese Unie behelzen en daarmee geen additioneel effect hebben. Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het opvoeren van de druk op Rusland en Wagner.
De Europese Unie kent een terrorismelijst waaraan op basis van een besluit van de Europese Raad personen, groepen of organisaties kunnen worden toegevoegd wanneer die voldoen aan bepaalde criteria. Een persoon of entiteit kan worden toegevoegd wanneer deze door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties is aangemerkt als verband houdend met terrorisme, en wanneer deze sancties tegen de betrokken persoon of entiteit heeft opgelegd. Hier is op dit moment geen sprake van. Een tweede grond om een persoon of entiteit op de Europese terrorismelijst te plaatsen is een veroordeling of onderzoek ingesteld door een bevoegde autoriteit in verband met het plegen van, het pogen tot het plegen van of het faciliteren van een terroristische daad. Ook deze grond is op dit moment niet aanwezig.
De oorzaken van Inflatie en het feit dat volgens een recente IMF studie stijgende bedrijfswinsten de grootste oorzaak zijn |
|
Pieter Omtzigt |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het paper «Euro Area Inflation after the Pandemic and Energy Shock: Import Prices, Profits and Wages», geschreven door Niels-Jakob H. Hansen, Frederik G.Toscani en Jing Zhou van het Internationale Monetaire Fonds (IMF)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat (bijna) de helft van de inflatie wordt veroorzaakt door hogere winsten?
Het kabinet deelt de conclusie dat een gedeelte van de inflatie wordt veroorzaakt door hogere winsten, zoals ook eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen. De mate waarin dit het geval is in Nederland, kan echter op dit moment niet eenduidig worden vastgesteld. Zo zijn er meerdere onderzoeken verschenen de laatste weken, waarin verschillende conclusies naar boven komen.2 Het is door deze verscheidenheid aan onderzoeken en cijfers op dit moment voor het kabinet niet mogelijk om eenduidige conclusies te trekken over de precieze bijdrage van stijgende winsten aan inflatie.
Acht u dit onderzoek representatief voor Nederland? Zo nee, bent u dan bereid aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) te vragen om voor het eind van de zomer een vergelijkbare studie over Nederland te hebben?
Het onderzoek laat de resultaten zien van de Eurozone als geheel, waarbij het onduidelijk is of deze precieze percentages representatief zijn voor de Nederlandse situatie. Het fenomeen dat stijgende brutowinsten bij hebben gedragen aan inflatie komt voor in meerdere ontwikkelde economieën, en daar kunnen verschillende verklaringen voor zijn. De Nederlandse situatie kan verschillen van de situatie in andere Eurozonelanden, bijvoorbeeld vanwege een hogere invoerafhankelijkheid van energie, een andere situatie op de arbeidsmarkt of verschillen in concurrentie tussen bedrijven.
Er zijn de afgelopen tijd verschillende onderzoeken gepubliceerd die kijken naar de bijdrage van lonen en winsten aan de bbp-deflator, zoals ook in de IMF-studie. Het betreft bijvoorbeeld de eerder aangehaalde DNB-studie en een recent gepubliceerde CBS-analyse3. Daarnaast heeft het CPB ook onderzoek gedaan naar het collectieve welvaartsverlies in de Macro-Economische Verkenningen 2023. Uit deze onderzoeken blijkt dat hogere winsten een deel van de hoge inflatie in 2022 verklaren, net als hogere lonen. Het kabinet begrijpt de vraag, maar heeft op deze korte termijn nog niet na kunnen gaan of het CPB hier aandacht zal besteden in een van zijn publicaties.
Welke lessen voor het beleid trekt u uit het feit dat stijgende winsten de grote drijver zijn van stijgende prijzen en dus niet import prijzen, niet lonen en niet belastingen?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke beleidsopties wilt u verkennen om ervoor te zorgen dat de winsten niet langer de drijver zijn van inflatie? Kunt u daarover voor op of Prinsjesdag rapporteren?
Het is voor het kabinet van belang dat dat winsten en lonen zich op termijn op een evenwichtige manier ontwikkelen. Het is daarom belangrijk dat de lonen een inhaalslag maken, zoals we nu ook in de cijfers zien.
Tijdens de augustusbesluitvorming zal het kabinet het brede vraagstuk van lastenverdeling en koopkracht integraal bezien.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die andere EU-landen (zoals Frankrijk) genomen hebben om de graaiflatie te beteugelen? Kunt u elk van de maatregelen zo goed mogelijk beschrijven en aangeven wat de voor- en nadelen zijn?
Allereerst vindt het kabinet het momenteel niet gepast om te spreken van «graaiflatie», zoals eerder aangegeven in verschillende antwoorden op Kamervragen en tijdens het debat over de Voorjaarsnota.
Een aantal Europese landen heeft maatregelen genomen om verdere prijsstijgingen van bedrijven in te perken. Zo zijn er in Frankrijk recent informele afspraken gemaakt met 75 grote voedselbedrijven om vanaf juli de prijzen verschillende producten te verlagen. In Hongarije zijn er tijdelijk verplichte prijsverlagingen opgelegd aan grote supermarktketens. Daarnaast zijn er voor verschillende producten prijsplafonds ingevoerd. Ook in Kroatië zijn er prijsplafonds ingevoerd.
Verder is in Spanje en Polen het btw-tarief op voedsel verlaagd. Tot slot heeft de Italiaanse regering toegezegd prijzen beter te monitoren, maar is er aangegeven geen prijslimieten op te leggen. Specifiek voor deze maatregelen, die ingaan op het verlagen van de btw-tarieven, verwijzen wij naar de recent verschenen evaluatie van het verlaagde btw-tarief, waaruit blijkt dat een verlaging van het btw-tarief op voedingsmiddelen geen doelmatig instrument is om fiscale druk op minder koopkrachtigen te verminderen.
Het voordeel van de overige maatregelen is dat ze op de korte termijn de kosten die huishoudens ervaren als gevolg van gestegen inflatie kunnen verlichten. Tegenover deze baten op korte termijn staan echter ook kosten: ingrijpen in prijsvorming en marktprocessen heeft forse nadelen. Het verstoort namelijk toeleveringsketens, en verhoogt kunstmatig schaarste en oververhitting – wat weer leidt tot prijsstijgingen. Ook neemt het de prikkel weg bij bedrijven om te investeren in het vergroten van hun aanbod, terwijl dat er juist aan bijdraagt om vraag en aanbod beter in evenwicht te brengen en inflatie remt. Daarnaast zijn met name ketens in de voedselindustrie zeer complex, wat ervoor zorgt dat de impact van zulke ingrepen lastig te overzien is. Ingrijpen in prijsvorming schept bovendien een onwenselijk precedent, waarbij er onzekerheid en wispelturigheid wordt gecreëerd bij voedselproducenten- en aanbieders, waar ook huishoudens geen baat bij hebben.
Wilt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Het bericht ‘België verbiedt aankoop van Chinese röntgencamera’s voor de douane, Nederland (nog) niet’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Nilüfer Gündoğan (Volt), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «België verbiedt aankoop van Chinese röntgencamera’s voor de douane, Nederland (nog) niet»?1
Ja.
Hoeveel Nuctech-veiligheidsscanners zijn momenteel in gebruik bij de Nederlandse douane voor het controleren van goederen? Klopt het dat deze scanners onder andere worden ingezet in onze mainports, zoals in de Rotterdamse haven? Worden alleen Nuctech-scanners gebruikt om deze taken uit te voeren? Zo nee, worden ook veiligheidsscanners van andere fabrikanten ingezet? Zo ja, welke?
Douanebreed wordt op dit moment gewerkt met ca. 100 scanners. Daarvan zijn er ruim 70 van leverancier Nuctech. Het gaat daarbij om verschillende soorten scanners – groot en klein – die worden ingezet op verschillende locaties. Van de 8 grote containerscans die de Douane heeft in de mainports Rotterdam (7) en Schiphol (1) is de helft van Nuctech. Er wordt door de Douane ook gewerkt met scanners van andere leveranciers, zoals Rapiscan, Leidos, Bavak/AS&E en Seceurtronics.
Bent u bekend met het arrest van 31 mei jongstleden, waarin de Belgische Raad van State bepaalde dat de Belgische overheid het Chinese bedrijf Nuctech mag uitsluiten van deelname aan een aanbestedingsprocedure voor de levering van scanners, omdat die een «veiligheidsrisico» zouden vormen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraak in het kader van de aanwezigheid en het gebruik van Nuctech-scanners in Nederlandse mainports?
Ja, ik ben bekend met het arrest van de Belgische Raad van State. België heeft besloten om bij de aanschaf van nieuwe scanners twee leveranciers uit te nodigen, waartegen een leverancier in beroep is gegaan. De rechterlijke uitspraak stelt dat België dit heeft mogen doen, waarbij meegewogen is dat de scanners niet meer in een stand alone situatie zullen worden gebruikt maar zullen worden opgenomen in een meer omvattend netwerk. De aanschaf van nieuwe scanners ziet op de toekomst en tot die tijd blijft België de huidige scanners gebruiken. De relevantie van deze uitspraak voor de Nederlandse Douane ziet op twee elementen, namelijk het proces rondom de aanschaf van scanners en de (technische) inrichting van de scanprocessen. Ik zal eerst ingaan op het proces rondom de aanschaf van scanners en vervolgens de inrichting van scanprocessen.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond de scan- en detectiesystemen. In het eerste deel van het onderzoek is aangegeven dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe. Bij de aanbesteding van scanapparatuur wordt, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd t.a.v. de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
Met uw Kamer zie ik de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma. Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
Hoe beoordeelt u bovenstaande uitspraak van de Belgische Raad van State mede in het licht van eerdere constateringen en waarschuwingen van onze inlichtingendiensten dat China een offensief cyberprogramma voert tegen Nederlandse belangen, waarbij digitale spionage en sabotage inmiddels een reëele dreiging vormen voor de Nederlandse economie en dat de afhankelijkheid van Chinese producten en diensten binnen de vitale infrastructuur een risico vormt voor onze nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de Voorzitter van de Europese Commissie in een brief aan het lid Groothuis van het Europees Parlement heeft bevestigd dat de veiligheid van Chinese scanningmaterialen en -diensten in ernstige twijfel wordt getrokken?2
Ik ben bekend met de door u genoemde de brief van de Voorzitter van de Europese Commissie aan de leden van het Europees Parlement. De brief is een reactie op een brief waarin meerdere leden van het Europees Parlement hun zorgen hebben geuit over gebruik van apparatuur van leverancier Nuctech. In de antwoordbrief geeft de Commissievoorzitter geen oordeel over gebruik van Nuctech apparatuur, maar benadrukt dat lidstaten in aanbestedingsprocedures de relevante overwegingen van (data-)veiligheid en cybersecurity moeten betrekken en dat deze overwegingen zwaarder moeten wegen dan andere selectiecriteria, zoals prijs. Dit doen we in Nederland en bij de Douane.
Nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur dient rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe.
Bij de aanbesteding van scanapparatuur wordt, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
In deze brief worden EU-lidstaten opgeroepen Europese veiligheid – dus ook die van de individuele burgers – voorrang te geven boven financiële overwegingen, bent u voornemens aan deze oproep gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
Scanapparatuur wordt door de Douane aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van nationale aanbestedingswetgeving.
Nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe en volgt de procedures van de Aanbestedingswet 2012.
Wel worden er bij de aanbesteding van scanapparatuur, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek door PWC naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen. Indien een leverancier hier niet aan voldoet, dan wordt deze uitgesloten.
Is het u bekend dat de Chinese leverancier van de materialen en diensten aan Nederlandse grenzen op veiligheidsgebied samenwerkt met Rusland? Heeft dit invloed op de positiebepaling van de Nederlandse regering? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat Chinese bedrijven belangrijke spelers op de private veiligheidsmarkt zijn, maar het kabinet heeft geen zicht op alle wereldwijde activiteiten van Chinese partijen die in Nederland actief zijn.
De Douane richt zich op het treffen van passende en effectieve beveiligingsmaatregelen rond de scan- en detectieprocessen. Mogelijke risico’s in de toeleveranciersketen worden daar in brede zin aan de hand van de eerder genoemde onderzoeken bij betrokken.
Hoe beoordeelt u het feit dat andere landen zoals de Verenigde Staten, Canada en Litouwen al eerder hebben besloten om Nuctech-scanners te weren vanuit vergelijkbare veiligheidsoverwegingen? Hoe reflecteert u op deze besluiten, gelet op het Nederlandse gebruik van Nuctech-scanners en de bijkomende veiligheidsrisico’s?
Ik ben bekend met de besluiten van deze landen. Scanapparatuur wordt door de Douane aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van nationale aanbestedingswetgeving. Zoals hierboven aangegeven, worden nationale veiligheidsoverwegingen meegenomen in de aanbesteding. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe en volgt de procedures van de Aanbestedingswet 2012. Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond de scan- en detectiesystemen. In het eerste deel van het onderzoek is aangegeven dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast. De Douane stelt wel meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
Gelet op eerdere waarschuwingen van inlichtingendiensten en genomen besluiten van andere landen, heeft u in de afgelopen jaren actie ondernomen om over te stappen op alternatieve leveranciers van vergelijkbare scanapparatuur? Zo ja, welke stappen heeft u gezet om dit voor te bereiden? Zo nee, waarom niet?
Aanbestedingen van Douane worden binnen de kaders van nationale aanbestedingswetgeving gegund op basis van een combinatie van prijs en kwaliteit, waarbij expliciet gekeken wordt naar risico’s vanuit het perspectief van nationale veiligheid gebruikmakend van het instrumentarium zoals eerder aangegeven.
Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
Hoe staat het met het toegezegde aanvullende vervolgonderzoek naar de kwetsbaarheden van specifieke onderdelen van de scan- en detectie infrastructuur in het kader van risico’s voor de nationale veiligheid en de rol die statelijke actoren hierin spelen? Is het onderzoek al afgerond? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, wanneer kunnen we de uitkomsten van het onderzoek verwachten?
Met mijn brief aan uw Kamer van 23 december 2022 heb ik u de onderzoeksrapporten aangeboden van het onderzoek dat onder regie van TNO is uitgevoerd naar risico’s rond het gebruik van scan- en detectieprocessen bij de Douane vanuit het oogpunt van nationale veiligheid en breder. In het onderzoek staat dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast. Het onderzoek concludeert verder dat het van belang is deze conclusie te heroverwegen als de (technische) inrichting van de scanprocessen verandert en op het moment dat scanapparatuur bij de Douane nadrukkelijker wordt ingezet voor controletaken die aan de nationale veiligheid appelleren.
Om het hoofd te kunnen blijven bieden aan de grote opgave op het gebied van ondermijning onder sterk groeiende goederenvolumes, werkt de Douane aan slimme techniek (algoritmiek) om de effectiviteit van de handhaving te vergroten. Daarvoor kan in de toekomst een koppeling nodig zijn tussen scanapparatuur en het netwerk van de Douane. Dit kan alleen als het veilig en verantwoord gebeurt. Voordat dat gebeurt, wordt onderzocht of dit op een veilige manier kan.
Concreet betekent dit dat de Douane dit najaar in kaart brengt hoe de inrichting op dataveiligheid rond scanapparatuur eruit zou moeten zien als er in de toekomst gebruik wordt gemaakt van slimme techniek die connectiviteit vereist. Dit wordt vervolgens zorgvuldig extern, met betrokkenheid van de veiligheidsketen, getoetst aan de conclusies van het eerder uitgevoerde onderzoek van TNO naar de risico’s rond het digitale domein van scan- en detectieapparatuur bij de Douane. Tot die tijd wordt er geen koppeling tot stand gebracht met het Douane netwerk.
Bent u het ermee eens dat, gelet op de evidente veiligheidsrisico’s en bovenstaande rechterlijke uitspraak, de aanwezigheid en het gebruik van Nuctech-scanners door de Nederlandse douane dienen te worden heroverwogen langs de meetlat van de huidige regels, voorwaarden en normen die gelden voor aanbestedingen van het Rijk? Zo ja, hoe beoordeelt u de Nederlandse overheidsaanbestedingen van Nuctech scanners naar de maatstaven van het huidige aanbestedingsinstrumentarium van het rijk en de eisen en voorwaarden die hiervoor gelden ten aanzien van de nationale veiligheid? Zo nee, waarom niet? Indien een heroverweging van het gebruik van Nuctech-scanners zou aangeven dat gebruik hiervan niet tegen te houden is op basis van huidige regelgeving rond aanbestedingen, kunt u dan aangeven welke regel dit is?
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond de scan- en detectiesystemen. In het onderzoek is aangegeven dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur dient rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe.
Per wanneer wordt de geïntegreerde lijst statelijke dreigingen zoals door de Kamer gevraagd (motie-Brekelmans, Kamerstuk 36 200-V, nr. 26) uitgebracht? Hoe verhoudt het gebruik van apparatuur uit deze landen binnen de vitale infrastructuur zich tot plaatsing van een land op deze lijst?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het Commissiedebat China toegezegd om de Kamer voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken een uitwerking van de Motie Brekelmans (Kamerstuk 36 200 V, nr. 26) toe te sturen. Dit gebeurt in samenwerking met de Minister van Justitie en Veiligheid.
Deelt u de mening dat het uit nationaal veiligheidsoogpunt onwenselijk is dat de Nederlandse douane Nuctech-scanners inzet op strategische plekken voor het uitvoeren van haar taken? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de inzet van het kabinet om risicovolle strategische afhankelijkheden binnen de vitale infrastructuur te verminderen als onderdeel van de bredere Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden? Zo ja, bent u bereid om een overgangsperiode in te stellen waarin Nuctech-scanners worden uitgefaseerd en worden vervangen door veiligere alternatieven? Zo nee, waarom niet?
Met uw Kamer zie ik de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma en onderschrijf ik het belang om scanprocessen veilig in te richten. Tevens is het gebruik van kwalitatief goede scanapparatuur door de Douane van essentieel belang voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Vanwege deze redenen zijn de eerdere onderzoeken gedaan. Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond de scan- en detectiesystemen. In het onderzoek is aangegeven dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Mogelijke spionage via Chinese röntgencamera’s voor de douane |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «België verbiedt aankoop van Chinese röntgencamera’s voor de douane, Nederland (nog) niet»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over dit onderwerp van het lid Kuiken (PvdA)?2
Ja.
Bent u bekend met het arrest van 31 mei jongstleden, waarin de Belgische Raad van State bepaalde dat de Belgische overheid het Chinese bedrijf Nuctech mag uitsluiten van deelname aan een aanbestedingsprocedure voor de levering van scanners, omdat die een «veiligheidsrisico» zouden vormen? Heeft u enige reden om te denken dat deze uitspraak ook van toepassing zou kunnen zijn in Nederland om dit bedrijf uit te sluiten van een aanbestedingsprocedure?
Ik ben bekend met het arrest van de Belgische Raad van State en met het besluit van de Belgische autoriteiten. België heeft besloten om bij de aanschaf van nieuwe scanners twee leveranciers uit te nodigen, waartegen een leverancier in beroep is gegaan. De rechterlijke uitspraak stelt dat België dit heeft mogen doen, waarbij meegewogen is dat de scanners niet meer in een stand alone situatie zullen worden gebruikt maar zullen worden opgenomen in een meer omvattend netwerk. De aanschaf van nieuwe scanners ziet op de toekomst en tot die tijd blijft België de huidige scanners gebruiken.
De relevantie van deze uitspraak voor de Nederlandse Douane ziet op twee elementen, namelijk het proces rondom de aanschaf van scanners en de (technische) inrichting van de scanprocessen.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond scan- en detectiesystemen. In het eerste deel van het onderzoek is aangegeven is dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur dient rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe. Bij de aanbesteding van scanapparatuur wordt, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
Om scanleveranciers te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen wil de Douane samen met andere Europese Douane-organisaties optrekken, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane.
Vindt u het van belang om in dit soort kwesties gelijk op te trekken met Europese partners? Zo ja, hoe rijmt u dan het gevoerde beleid met de uitspraak van de Raad van State in België?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de leveranciersrelatie tussen Nederland en Nuctech te heroverwegen, mede in het licht van de waarschuwing in het Jaarverslag 2022 van de AIVD omtrent de belangen van China bij economische spionageactiviteiten en de oproep van de VS en Canada om in dit verband geen Nuctech apparatuur te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Allereerst verwijs ik naar het antwoord op de 2 en 3. Met uw Kamer zie ik de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma en onderschrijf ik het belang om scanprocessen veilig in te richten. Tevens is het gebruik van kwalitatief goede scanapparatuur door de Douane van essentieel belang voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Vanwege deze redenen zijn de eerdere onderzoeken gedaan. Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
In hoeverre speelt de veiligheidscomponent een rol bij een aanbestedingsprocedure voor apparatuur die mogelijke andere gevoelige gegevens kan registreren? Bent u van mening dat dit voldoende gebeurt?
Nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden.
Een belangrijk middel ter ondersteuning hiervan is het in 2018 ontwikkelde instrumentarium om nationale veiligheidsrisico’s bij inkoopopdrachten en aanbestedingen te identificeren en mitigeren. Dit instrumentarium biedt organisaties onder andere handvatten om per casus een risicoanalyse te maken en mitigerende maatregelen te bepalen. De Douane past dit instrumentarium sinds 2021 toe in het kader van alle aanbestedingen.
Daarnaast besteedt de Douane structureel aandacht, onafhankelijk van welke leverancier apparatuur levert, aan de bescherming en beveiliging van gegevens.
Deelt u de mening dat het beleid rondom strategisch kwetsbare processen/infrastructuur meer ad hoc lijkt te gebeuren in plaats van dat dit getoetst wordt op basis van een duidelijk strategisch autonomiekader? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. De bescherming van de vitale infrastructuur is al langere tijd onderdeel van het kabinetsbeleid. Het dreigingslandschap verandert als gevolg van actuele ontwikkelingen en wordt veelzijdiger. In de Kamerbrief over de Aanpak vitaal heeft het kabinet u geschetst op welke manier er structureel wordt gewerkt aan een aanpak ter bescherming van de vitale infrastructuur.3 Onder andere door versterking van de wet- en regelgeving en het actualiseren en toekomstbestendiger maken van, het huidige beleidsinstrumentarium. Veilig inkopen van producten en aandacht voor risicovolle strategische afhankelijkheden, sector-overstijgende risico’s en cascade-effecten is hier nadrukkelijk onderdeel van. Daarnaast vormt het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden binnen de vitale infrastructuur ook onderdeel van de Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden4. Het bredere nationale beleid ten aanzien van economische veiligheid is uiteengezet in de Kamerbrief Aanpak Statelijke Dreigingen5.
Daarnaast werkt het kabinet actief mee aan Europese trajecten over het vormgeven van Europese open strategische autonomie en economische veiligheid. Dit eerste begrip voorziet in een EU die niet met economische middelen onder druk kan worden gezet (zie kamerbrief van 8 november 2022), het tweede aspect wordt uitgewerkt in de recent uitgekomen EU mededeling over Economische Veiligheid. Deze mededeling wordt nog nader geapprecieerd in het kader van het reguliere BNC traject.
Aanvullend hierop werkt het kabinet tevens aan het ontwikkelen van beveiligingseisen ten aanzien van haar leveranciers. Hiertoe wordt een regeling opgezet voor aanbestedingen van de rijksoverheid en de Nationale Politie die de nationale veiligheid raken: de ABRO (Algemene beveiligingseisen rijksoverheid Opdrachten). Voor een toelichting over de opzet van de ABRO verwijs ik naar een eerdere brief aan uw Kamer.6
Nederlandse bilaterale investeringsakkoorden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek «Dutch Bilateral Investment Treaties» van SOMO, TNI en Both ENDS dat op 23 mei is gepubliceerd?1
De conclusie van het rapport, te weten dat Nederland de bestaande investeringsbeschermingsovereenkomsten (hierna: IBO(s)) zo snel mogelijk moet beëindigen, deelt het kabinet niet. Het is belangrijk om zorgen over het oude investeringsbeschermingssysteem te adresseren (zie ook het antwoord op vraag 2 hieronder). Dat laat onverlet dat blijft gelden dat IBOs een belangrijke rol spelen bij de bescherming van grensoverschrijdende investeringen, inclusief duurzame investeringen. IBOs kunnen bijdragen aan een aantrekkelijk investeringsklimaat, juist in landen die investeringen hard nodig hebben. Voldoende rechtszekerheid is een belangrijke voorwaarde voor het scheppen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en het aantrekken van buitenlandse investeringen.
Bovendien beziet Nederland de IBO heronderhandelingen ook in het licht van het versterken van de banden met landen buiten de EU. Het eenzijdig opzeggen van bestaande IBOs past niet bij een inzet gericht op het versterken van de bilaterale relaties.
Bent u van plan om een einde te maken aan de doorgeslagen investeringsbescherming, waaronder toegang voor brievenbusmaatschappijen en zo goed als geen bescherming van publieke belangen, zoals nu nog vastgelegd in 75 bilaterale investeringsverdragen? Binnen hoeveel jaar denkt u afscheid te kunnen nemen van het laatste achterhaalde akkoord, hetzij door te heronderhandelen op basis van de nieuwe modeltekst, hetzij door akkoorden op te zeggen?
Het kabinet zet in op hervorming van het investeringsbeschermingssysteem. Dit gebeurt zowel op internationaal niveau, in multilaterale fora zoals de United Nations Commission on International Trade Law (UNCITRAL) en de OESO, als op EU niveau, bij de inzet voor moderne en ambitieuze EU handels- en investeringsakkoorden met derde landen.
Op bilateraal niveau zet het kabinet in op de heronderhandeling van de bestaande IBOs. De vernieuwde IBO inzet bestaat uit een aantal pijlers. Eén van de belangrijkste pijlers van de IBO heronderhandelingsinzet van het kabinet is het tegengaan van misbruik van de Nederlandse IBOs. In de modeltekst van 2019 zijn daarom bepalingen opgenomen die brievenbusmaatschappijen de toegang tot de IBO bescherming ontzeggen. Een andere belangrijke pijler van de inzet is het blijven waarborgen van het evenwicht tussen enerzijds investeringsbescherming en anderzijds het behoud van beleidsruimte van overheden. Daarnaast zijn de hervormingen gericht op een transparant en onafhankelijk geschillenbeslechtingsmechanisme.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat oude investeringsakkoorden blijven bestaan, gezien de risico’s voor regelgeving in het publieke belang, voor zowel Nederland als de 75 landen die tegenpartij zijn bij de akkoorden?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 2 is het kabinet van mening dat het belangrijk is dat de oude investeringsakkoorden vervangen worden door gemoderniseerde IBOs. Daarom zet het kabinet in op het heronderhandelen van IBOs.
Het kabinet deelt niet de inschatting dat de bestaande IBOs een negatief effect hebben of kunnen hebben op de beleidsruimte van Nederlandse overheden om te reguleren in het publiek belang.
Hoe kan het dat er sinds het vaststellen van de nieuwe modeltekst voor investeringsakkoorden in 2019, nog geen enkel investeringsakkoord op basis van dat model is aangepast? Wat is de reden voor de stilstand, nu in de meeste landen geen coronareisbeperkingen meer gelden, wat volgens de NOS in maart 2021 nog de oorzaak was?2
Na de vaststelling van de nieuwe modeltekst zijn in 2019 verkennende gesprekken gevoerd met een aantal landen over de heronderhandeling van bestaande IBOs. Deze initiatieven zijn inderdaad door de covid-crisis stil komen te liggen. Inmiddels is het heronderhandelingsproces weer hervat, en voert Nederland gesprekken met Ghana en Nigeria, met het doel om daarna ook met andere verdragspartners het heronderhandelingsproces te starten dan wel voort te zetten.
Deelt u de mening dat het sneller is om alle bilaterale investeringsakkoorden op te zeggen, al dan niet met een afspraak met de tegenpartij om desunset clause buiten werking te stellen, dan om alle 75 akkoorden te heronderhandelen?
Het kabinet is niet voornemens om de bestaande IBOs op te zeggen, zoals ook toegelicht in antwoord 1 hierboven. IBOs zijn één van de instrumenten voor een actief en ambitieus internationaal handelsbeleid. IBOs bieden meer rechtszekerheid en dragen bij aan de bescherming en bevordering van grensoverschrijdende investeringen, en daarmee aan een aantrekkelijker investeringsklimaat. Dit is voor bepaalde (ontwikkelings)landen essentieel voor het aantrekken van de benodigde investeringen. Bovendien bieden IBOs een platform voor het versterken van de dialoog en de band met landen buiten de EU.
Welke akkoorden zijn op de oude leest verlengd, al dan niet stilzwijgend, sinds de nieuwe modeltekst is vastgesteld?
Het is gebruikelijk dat IBOs conform de bepalingen van het verdrag automatisch stilzwijgend verlengd worden. Op 19 oktober 2018 heeft de Rijksministerraad de nieuwe modeltekst vastgesteld. Sinds deze datum zijn 39 IBOs automatisch verlengd. Een overzicht van de IBOs die automatisch zijn verlengd vindt u in bijlage 1
Welke landen hebben sinds 2019 gevraagd om heronderhandeling of beëindiging van hun verdrag met Nederland te bespreken? Hoe heeft u gereageerd op die verzoeken?
Sinds 2019 heeft Nederland van enkele landen een verzoek ontvangen om bestaande IBOs te heronderhandelen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is Nederland momenteel met twee landen – Ghana en Nigeria – actief in gesprek. Sinds 2019 zijn drie IBOs buiten werking getreden die door partnerlanden eenzijdig zijn opgezegd, namelijk de IBOs met Burkina Faso, Ecuador en Tanzania. Daarnaast is ook een aantal IBOs met EU-lidstaten beëindigd, zowel bilateraal als via de Overeenkomst tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie 3.
Klopt het dat Oeganda het akkoord met Nederland wilde opzeggen? Hoe heeft Nederland daarop gereageerd? Wat is de status van dat akkoord?
Het is mij niet bekend dat Oeganda het akkoord met Nederland zou willen opzeggen.
Wat is het nut van investeringsakkoorden met landen met een degelijk rechtssysteem, zoals de landen die goed scoren op de Bertelmann Transformation Index of andere landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), als u tegelijkertijd stelt dat investeringsakkoorden geen ruimere bescherming bieden dan degelijk nationaal recht zoals in Nederland?
Investeringsakkoorden in bredere zin zien op het scheppen, bevestigen en waarborgen van de voorwaarden voor wederzijdse private investeringen, waaronder investeringsbescherming. Afspraken specifiek over investeringsbescherming, zoals de Nederlandse IBOs, zijn belangrijk om een veilig investeringsklimaat voor investeerders te waarborgen. In landen met een degelijk rechtssysteem zijn deze afspraken inderdaad meer een bevestiging van de stand van zaken en een garantie dat het rechtssysteem ook in de toekomst degelijk blijft. Voor het aantrekken en behouden van wederzijdse investeringen is het van belang om de beginselen van rechtsbescherming in een bilateraal akkoord te hebben vastgelegd.
Wegen de onzekere en hooguit beperkte effecten op investeringsstromen op tegen de risico’s van miljardenclaims ter beoordeling van ad hoc arbiters in een systeem zonder goedechecks and balances?
IBOs zijn voor het kabinet één van de instrumenten voor een actief en ambitieus internationaal handelsbeleid. Zij kunnen bijdragen aan een aantrekkelijker en veiliger investeringsklimaat. Zowel in Nederland, als in ontwikkelingslanden, waar grote behoefte is aan omvangrijke investeringen die nodig zijn voor het behalen van de Sustainable Development Goals. Hoewel de effecten op investeringsstromen moeilijk te kwantificeren zijn, zijn er onderzoeken die concluderen dat IBOs kunnen leiden tot significante stijgingen in de directe investeringsstromen tussen verdragspartijen.4
Onder IBOs kunnen claims worden gehonoreerd wanneer sprake is van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 deelt het kabinet niet de inschatting dat de bestaande IBOs een risico vormen voor de beleidsruimte van de Nederlandse overheid om te reguleren in het publiek belang.
Welke reden kan er zijn om investeringsakkoorden te behouden met landen met een degelijk rechtsysteem, of met OESO-landen als Zuid Korea, Costa Rica en Mexico?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft Nederland inmiddels kenbaar gemaakt aan het secretariaat van het Energy Charter Treaty dat het zich terugtrekt uit het verdrag? Zo ja, op welke datum is die notificatie gegeven?
Nederland heeft de notificatie ter uittreding nog niet bij de depositaris van het Energiehandvestverdrag (Portugal) kenbaar kunnen maken. Reden hiervoor is dat de nationale procedure ten aanzien van de opzegging nog niet is voltooid. Het voornemen tot opzegging van het Energiehandvestverdrag is inmiddels ter advies aanhangig gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Na het afronden van de goedkeuringsprocedure zal een brief naar de depositaris van het Energiehandvestverdrag worden verstuurd met het verzoek om het Nederlandse lidmaatschap te beëindigen. Vanaf dat moment treedt de opzegging een jaar later in werking. Afhankelijk van hoe de procedure en termijnen worden doorlopen, is het de verwachting dat het Nederlandse lidmaatschap bij het Energy Charter Treaty (ECT) eind 2024 kan worden beëindigd.
Klopt het dat Nederland zich uit het Energy Charter Treaty terugtrekt, omdat lidmaatschap de energietransitie kan hinderen?
De toelichting voor het opzeggen van het ECT door Nederland is aan uw Kamer gegeven middels de Kamerbrief Appreciatie Energy Charter Treaty (22518683) van 22 november 2022. Nederland heeft niet besloten tot uittreding omdat het lidmaatschap bij het ECT de Nederlandse energietransitie zou hinderen. Nederland voert haar beleid voor de energietransitie uit, het ECT (en andere investeringsbeschermingsakkoorden) staat daar niet aan in de weg.
Deelt u de mening dat ook de 75 bilaterale investeringsakkoorden risico’s met zich mee brengen voor de energietransitie in Nederland en voor de 75 landen die tegenpartij zijn bij deze akkoorden? Waarom wel of niet?
Nederland treft de maatregelen die zij nodig acht om de klimaatdoelen te behalen, ongeacht het risico op eventuele claims onder ISDS. De zaken die door UNIPER en RWE onder het ECT zijn aangespannen vanwege de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie zijn voor het kabinet geen reden om bepaalde beslissingen uit of af te stellen. Het indienen van claims betekent niet per definitie dat deze ook worden toegewezen. Er moet daarvoor sprake zijn van een schending door een verdragspartij van de investeringsbeschermingsafspraken zoals neergelegd in het desbetreffende investeringsverdrag, zoals bijvoorbeeld onrechtmatige onteigening.
Wat vindt u van de waarschuwing in het zesde IPCC-rapport van werkgroep 3 dat investeringsakkoorden ertoe kunnen leiden dat landen van klimaatbeleid, zoals het uitfaseren van fossiele brandstoffen, afzien of het vooruitschuiven?3
Het zesde IPCC-rapport geeft onder andere aan dat het doel van moderne IBOs is om de regelgevende ruimte van verdragspartijen nog beter te waarborgen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zet het kabinet in op het moderniseren van bestaande IBOs, waarin het herbevestigen en duidelijk expliciteren van het «right to regulate» een van de belangrijkste pijlers is. Nederland treft de maatregelen die zij nodig acht om de klimaatdoelen te behalen en de aanwezigheid van investeringsbeschermingsakkoorden zijn voor het kabinet geen reden om bepaalde beslissingen uit of af te stellen.
Bent u bereidt om net als Denemarken, Nieuw Zeeland en Frankrijk toe te geven dat het risico op claims onder Investor State Dispute Settlement (ISDS) beslissingen over het te voeren klimaatbeleid in Nederland hebben beïnvloed, bijvoorbeeld bij de kolenexit, of in de toekomst kunnen beïnvloeden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat het negatieve effect op de energietransitie genoeg reden is om deze 75 akkoorden zo snel mogelijk te beëindigen?
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 1 en 2 is het kabinet niet voornemens de IBOs te beëindigen.
Kunt u een overzicht geven van investeringen in Nederlandse fossiele bedrijvigheid afkomstig uit de 75 landen met wie wij een investeringsakkoord hebben?
De rijksoverheid en de Nederlandsche Bank (DNB) publiceren geen cijfers over binnenkomende en uitgaande investeringen uitgesplitst naar zowel land als sector. DNB rapporteert wel data over investeringstransacties aan Eurostat, die deze online publiceert.6 Wat betreft aan fossiele brandstof gerelateerde bedrijfsactiviteiten is alleen data beschikbaar over netto investeringsstromen voor een beperkt aantal landen.
Kunt u een overzicht geven van investeringen in fossiele bedrijvigheid in de 75 landen die tegenpartij zijn (direct of via een brievenbusmaatschappij), afkomstig uit Nederland?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u uitsluiten dat het Nederlandse klimaatbeleid in de toekomst wordt gehinderd of vertraagd als gevolg van de investeringsakkoorden of handelsverdragen met investeringsbescherming waar Nederland partij bij is?
Ja, dit kan het kabinet uitsluiten.
Het mislukken van het textielconvenant |
|
Jan de Graaf (CDA), Alexander Hammelburg (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe duidt u het klappen van het overleg om te komen tot een opvolger voor het Nederlandse akkoord voor Duurzame Kleding en Textiel1? Kunt u daarin meenemen wat het effect van het ontbreken van de overheid als partij is geweest?
Het kabinet ziet sectorale samenwerking als belangrijk element binnen de doordachte IMVO-beleidsmix, het is daarom jammer dat de onderhandelingen tussen het bedrijfsleven, vakbonden en ngo's over een nieuwe sectorale overeenkomst voor verantwoorde toeleveringsketens in de kleding- en textielsector zijn beëindigd. In het nieuwsbericht van de Sociaal Economische Raad (SER), die het proces heeft begeleid, staat aangegeven dat partijen het niet eens konden worden over de scope van de mogelijke overeenkomst.2 In het nieuwsbericht waar in de vraag naar wordt verwezen, wordt aangegeven dat de ambitie van Solidaridad om een flinke stap te zetten in het verduurzamen van de textielsector, niet wordt gedragen door de bedrijven.
Bent u bereid de deelname van de overheid als partij bij convenanten voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en specifiek het textielconvenant te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 28 februari 2023 (Kamerstuk 26 485, nr. 408) heb ik aangegeven dat ik bij het aflopen van de eerste openstelling van de subsidieregeling voor sectorale samenwerking in september 2023, de balans zal opmaken om te beoordelen of de regeling de juiste vorm heeft of dat een aangepaste vorm hiervoor in de plaats moet komen. Daarbij zal ik uiteraard de rol van de overheid evalueren, ook in relatie tot inwerking treden van wetgeving in de toekomst. Bij dit onderzoek worden in ieder geval (de leden van) VNO-NCW, waaronder de kleding- en textielsector, (de leden van) MVO-Platform, MVO Nederland, de vakbonden en de SER geconsulteerd. Ik zal de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek en betrekken bij het voorziene weegmoment.
Welke gevolgen heeft het uitblijven van een vrijwillig initiatief om te komen tot een eerlijkere en betere kledingindustrie voor mensen in kleding producerende landen?
Zoals aangegeven bij het beantwoorden van vraag 1, ziet het kabinet sectorale samenwerking als belangrijk element binnen de doordachte IMVO-beleidsmix. Sectorale samenwerking beoogt het toepassen van IMVO in sectoren te vergemakkelijken en de invloed van deelnemers te vergroten om risico’s in productielanden aan te pakken. Als de kleding- en textielsector geen sectoraal samenwerkingsverband ontwikkelt, missen bedrijven in de sector een mogelijkheid om met elkaar en met maatschappelijke organisaties samen te werken bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid.
Het kabinet blijft daarom sectorale samenwerking faciliteren, en kijken waar verbetering van dit beleidsinstrument mogelijk is. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 heb ik in de Kamerbrief van 28 februari 2023 (Kamerstuk 26 485, nr. 408) aangekondigd om de balans op te maken om te beoordelen of de huidige regeling voor sectorale samenwerking de juiste vorm heeft of dat aanpassingen nodig zijn. Dit zodat de kleding- en textielsector evenals andere sectoren nog beter gebruik kunnen maken van het beleidsinstrument sectorale samenwerking.
Deelt u de mening dat de werkomstandigheden in de producerende landen (zowel op de werkvloer als op het gebied van vervuiling) vragen om daadkrachtig optreden door landen als Nederland? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Nederland onderschrijft de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UN Guiding Principles) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen). Het kabinet vindt het dan ook van groot belang dat Nederlandse bedrijven in lijn met deze principes en richtlijnen risico’s in hun internationale ketens in kaart brengen, deze risico’s voorkomen, aanpakken of stoppen en hierover communiceren. Daarom heeft het kabinet gekozen voor een mix van elkaar versterkende maatregelen die moet leiden tot een effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en bedrijven in het peloton. Naast een gepaste zorgvuldigheidverplichting zijn daarin ook maatschappelijk verantwoord inkopen, het steunpunt voor bedrijven en sectorale samenwerking van belang.
Complementair aan de IMVO-beleidsmix helpt de Nederlandse OS-inzet producenten en stakeholders in textielproducerende landen bij het verduurzamen van de textielindustrie. Deze inzet bestaat uit verschillende programma’s. De belangrijkste is het Power of Voices programma Sustainable Textile Initiative: Together for Change (STITCH). STITCH is een samenwerking tussen verschillende organisaties die zich richten op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden en mensenrechten in de textielindustrie in landen als Bangladesh en India. Daarnaast zijn ook andere door Nederland gefinancierde organisaties en programma’s zoals IDH, Solidaridad en het Vakbondsmedefinancieringsprogramma (FNV, CNV) actief op het gebied van verduurzaming van de textielsector. Verder werkt Nederland o.a. samen met de International Labour Organisation, International Finance Corporation en andere gelijkgestemde donoren aan het Better Work programma. Dit programma werkt wereldwijd om de arbeidsomstandigheden en -rechten van fabrieksarbeiders te verbeteren, met name in de kleding- en textielindustrie.
Deelt u de mening dat bedrijven duidelijkheid verdienen over de toekomstige regelgeving op het gebied van IMVO-wetgeving? Zo ja, hoe bent u van plan deze duidelijkheid te bieden?
Ik deel deze mening. Voor het kabinet staat voorop dat Nederland in de EU IMVO-wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Op dit moment zijn de onderhandelingen over een EU-richtlijn in volle gang.3 Op nationaal vlak ben ik in gesprek met de initiatiefnemers van het wetsvoorstel «Verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen» om de mogelijkheden voor een gedragen voorstel te verkennen. Informatie over IMVO-wetgeving en hoe deze zich ontwikkelt, wordt onder andere gedeeld via het IMVO-steunpunt.4 Op deze manier helpt het steunpunt bedrijven om te voldoen aan toekomstige wetgeving. Ook is in de Kamerbrief van 22 mei 2023 een overzicht gedeeld van IMVO-wetgeving.5
Deelt u de mening dat als de textielsector niet zelf tot verbetering komt, alleen IMVO-wetgeving de broodnodige verbetering kan brengen?
De bovengenoemde IMVO-beleidsmix is ontwikkeld om te bevorderen dat bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zoals afgesproken in het coalitieakkoord zet ik mij daarom in voor de bevordering van Europese IMVO-wetgeving en de invoering van nationale IMVO-wetgeving die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Het rapport van Bureau Hoffman, inzake het onderzoek van recherchebureau Interludium |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u aangeven of Bureau Hoffman op enigerlei wijze onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van eventuele transacties van Stichting Open Nederland (SON) via/naar buitenlandse bankrekeningen, die worden genoemd in het rapport van Interludium en zo ja, op welke manier Bureau Hoffmann dat heeft gedaan? Kunt u de discrepanties die Bureau Hoffmann eventueel heeft geconstateerd en de analyses daarvan ook (vertrouwelijk) delen?
Ja, Hoffmann Recherche heeft administratief onderzoek gedaan bij SON. Voor de methode van het administratief onderzoek en de resultaten hiervan verwijs ik naar het vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche. Het onderzoek heeft plaatsgevonden volgens de kaders van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr), de Regeling en Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Rpbr en Bpbr) en de Privacygedragscode.
Kunt u (vertrouwelijk) transcripties/notulen overleggen van eventuele overleggen die Bureau Hoffman heeft gevoerd met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen notulen gemaakt van deze overleggen.
Kunt u wel (vertrouwelijk) openbaren wie binnen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken waren bij overleggen met Bureau Hoffmann en op welke manier?
Zie het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Kunt de conclusie van Bureau Hoffmann over het rapport van Interludium (vertrouwelijk) toelichten?
De belangrijkste bevindingen zijn dat de in het Interludium rapport aangegeven overboekingen en afschrijvingen niet blijken te bestaan c.q. niet hebben plaatsgevonden. Ook acht het rapport tal van andere beweringen zoals het bestaan van offshore vennootschappen en buitenlandse bankrekeningen niet bewezen en niet geloofwaardig. Zie voor verdere details op bovenstaande punten het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Zijn de verklaringen en de informatieverstrekking van personen die Bureau Hoffman heeft gebruikt voor het onderzoek geverifieerd en zo ja, op welke manier en door wie? Kunt u de bewijslast hiervoor (vertrouwelijk) overleggen?
Het doel van het onderzoek van Hoffmann Recherche was vaststellen of de informatie uit het Interludium rapport betrouwbaar was. Voor informatie over de door Hoffmann gedane verificatie verwijs ik u naar het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Weet u op welke manier Bureau Hoffman onderzoek heeft gedaan naar de rollen van personen in deze kwestie? Hoe moeten deze rollen geïnterpreteerd worden? Kunt ook de onderzoeksanalyse op basis waarvan de conclusies over personen in het Hoffmann-rapport zijn getrokken (vertrouwelijk) delen?
Voor een beschrijving van de reikwijdte van het onderzoek van Hoffmann Recherche, verwijs ik u naar het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Maakten onderzoek / interviews bij bepaalde bedrijven, naast SON zelf, die in het onderzoek van Interludium worden genoemd, deel uit van het onderzoek van Bureau Hoffman?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de transscripties/notulen van de gesprekken die ten behoeve van dit onderzoek door Bureau Hoffman met verscheidene personen, zijn gevoerd (vertrouwelijk) delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op basis waarvan komt Bureau Hoffman tot de conclusie van haar rapport, als Bureau Hoffman niet beschikt over alle informatie en informatie (deels) niet heeft kunnen verifiëren? Hoe kan dan toch een conclusie worden getrokken?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier is de informatie die Bureau Hoffmann heeft vergaard voor het onderzoek geverifieerd en door wie?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom de inhoud van het rapport van Bureau Hoffman geheim moet blijven en alleen op aanvraag voor Kamerleden in te zien is, aangezien het rapport geen dusdanig gevoelige informatie bevat dat openbaarmaking de betrokken personen en/of de Nederlandse staat zou kunnen schaden? Kunt u concreet en beargumenteerd onderbouwen wat de redenen zijn om dit onderzoeksrapport geheim te verklaren?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u niet dat een onderzoek naar de financiële gangen van een organisatie die is ingezet ter bestrijding van een landelijke crisis, waarbij de overheid nauw betrokken was en waarmee veel gemeenschapsgeld gemoeid was, in verband met (maatschappelijke en politieke) twijfels en vragen die zijn gerezen bij het opereren en de integriteit van deze organisatie en de Nederlandse overheid, te allen tijde openbaar zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Mijn conclusie, op basis van juridisch advies is, dat hier wel sprake is van gevoelige informatie die betrokken personen kunnen schaden. Er is sprake van het herhaaldelijk en opzettelijk in diskrediet brengen en beschadigen van de eer en goede naam van deze individuen. Daarom is het belangrijk zorgvuldig om te gaan met de persoonlijke levenssfeer van de in het Interludium rapport genoemde individuen. Om die reden is na zorgvuldige overweging besloten het onderzoeksrapport alleen vertrouwelijk met uw Kamer te delen.
Bent u bereid om dit onderzoek alsnog openbaar te maken? Zo nee, op basis van welke juridische gronden blijft u bij geheimhouding van dit onderzoek?
De financiële gang van zaken bij SON is reeds beoordeeld door een externe accountant die hierover verslag heeft gedaan bij het jaarverslag van SON en deze informatie is openbaar.
Het onderzoek naar het rapport van Interludium door Hoffmann Recherche betreft geen onderzoek naar de financiële gangen van een organisatie. Gezien de bevindingen van Hoffmann Recherche (zie antwoord vraag 4 voor een samenvatting) heb ik het rapport van Hoffmann Recherche vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeeld.
De houding van Nederland wat betreft Europese strategische autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten |
|
Simone Kerseboom (FVD), Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikelCharles Michel: Europe warming up to Macron’s «strategic autonomy» push away from US d.d. 11 april jl.?1
Ja.
Kunt u een definitie geven van het begrip «strategische autonomie»? Indien u geen definitie kunt geven, hoe zou u het begrip «strategische autonomie» dan willen omschrijven?
Het kabinet hanteert de term «open strategische autonomie (OSA)» van de EU en definieert dit als het vermogen van de EU om als mondiale speler, in samenwerking met internationale partners, op basis van eigen inzichten en keuzes haar publieke belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling verbonden wereld. Zie ook de Kamerbrief OSA van 8 november 2022.2
Wat is, volgens u, het verschil tussen de begrippen «soevereiniteit» en «strategische autonomie»?
Soevereiniteit heeft betrekking op onafhankelijkheid in machtsuitoefening. Voor de definitie van Open Strategische Autonomie van de EU verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2.
Kan een land niet soeverein zijn, maar toch voldoende strategisch autonoom, en vice versa? Indien dit het geval is, kunt u van beide gevallen een voorbeeld geven?
Voor de visie van het kabinet op de open strategische autonomie van de EU verwijs ik naar de hierboven genoemde Kamerbrief. Daarin staat ook dat een sterke Unie zowel sterke lidstaten als stevige instellingen vergt.
Wanneer heeft een land in uw ogen onvoldoende strategische autonomie? Kunt u daar enkele concrete voorbeelden van geven?
Nederland en de Europese Unie hebben onvoldoende open strategische autonomie als ze niet genoeg weerbaarheid en handelingsvermogen hebben om publieke belangen te kunnen borgen of risicovolle strategische afhankelijkheden te mitigeren. Zoals reeds genoemd in de Kamerbrief OSA, zijn hier meerdere voorbeelden van, waaronder de afsluiting van de EU van Russisch gas, maar ook onvoorziene omstandigheden zoals de verstoringen van leveringsketens tijdens de COVID-19 crisis.
Hoe strategisch autonoom is Nederland in uw ogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De genoemde Kamerbrief biedt een kabinetsbrede visie op open strategische autonomie. In de brief staat onder andere dat wederzijdse afhankelijkheden de ruggengraat vormen van het open handelssysteem en de internationale samenwerking waar Nederland en de EU veel profijt van hebben en die ons een sterkere geopolitieke positie opleveren. Echter, de huidige geopolitieke context laat zien dat risico’s voortvloeiend uit strategische afhankelijkheden potentieel verstrekkende gevolgen voor onze economie en maatschappij hebben.
Kan een vergroting van de Nederlandse strategische autonomie ten koste gaan van de Europese strategische autonomie, en vice versa? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet kiest bewust voor nadruk op een Europees handelingsperspectief. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van de uitdagingen, de verwevenheid van de interne markt en de slagkracht van de EU als geheel zijn we gezamenlijk beter in staat de Nederlandse en Europese belangen te borgen.
Wat houdt Europese strategische autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten in uw ogen in? Kunt u uw antwoord toelichten?
In een toenemend gepolariseerde geopolitieke dynamiek, moet Europa meer verantwoordelijkheid nemen voor de eigen veiligheid en veiligheidsbelangen. De behartiging van die belangen zal echter ook voor een groot deel in samenwerking met internationale partners vorm moeten krijgen. Samenwerking met de Verenigde Staten blijft daarbij van onverminderd belang voor de veiligheid op het Europese continent.
Wat is uw standpunt ten aanzien van Europese strategische autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten? Kunt u in uw antwoord ingaan op de balans tussen de verschillende economische en geopolitieke belangen van Nederland, de Europese Unie en de Verenigde Staten?
Een meer open strategisch autonome Europese Unie, maakt de EU zowel een sterkere speler op het wereldtoneel en beter in staat tot het behartigen van de eigen belangen, alsook een sterkere partner voor bondgenoten als de Verenigde Staten. Hiermee zijn de economische en geopolitieke belangen van Nederland het best gediend.
Hoe verhoudt dit standpunt zich tot de uitspraak van premier Rutte tijdens zijn bezoek aan de Atlantic Council d.d. 17 januari jl., namelijk dat «als Rusland grote delen van Europa onder controle zou kunnen krijgen, zou finlandiseren, dit onmiddellijk gevolgen zou hebben voor de collectieve veiligheid en zekerheid van de Verenigde Staten»2? Kunt u uw antwoord toelichten?
Collectieve verdediging in NAVO-verband krijgt vorm in nauwe samenwerking tussen de Verenigde Staten en de Europese bondgenoten. Indien Europese landen een neutrale positie zouden innemen ten aanzien van de Russische agressie zou dit negatieve gevolgen hebben voor de collectieve veiligheid van zowel Europa als de Verenigde Staten.
Bent u het ermee eens dat deze woorden van onze premier Europa reduceren tot een «bufferzone» voor de Verenigde Staten en dat deze visie op Europa geen ruimte biedt voor strategische autonomie? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De Verenigde Staten en Europese staten hebben een gedeeld belang bij een veilig en vrij Europa. Deze collectieve veiligheid is een van de hoofdtaken van de NAVO, de hoeksteen van onze collectieve verdediging waarvan zowel de VS als een groot aantal Europese staten lid zijn. Dit neemt niet weg dat Europa meer verantwoordelijkheid moet nemen voor de eigen veiligheid en behartiging van Europese veiligheidsbelangen. Zodoende is er ook ruimte voor open strategische autonomie. Een sterk Europa kan beter verantwoordelijkheid nemen voor de eigen veiligheid en zo bijdragen aan de veiligheid van het bondgenootschap als geheel in Europa en daarbuiten.
Bent u het met premier Rutte eens dat Europa essentieel is voor de veiligheid van de Verenigde Staten? Zo ja, wat betekent dit voor de (hiërarchische) relatie tussen Europa en de Verenigde Staten?
Collectieve veiligheid in NAVO-verband heeft tot doel de veiligheid van alle bondgenoten te waarborgen. In dit licht is Europa essentieel voor de veiligheid van de Verenigde Staten en vice versa.
Bent u van mening dat het in het belang van Nederland is om, wat betreft ons buitenlands beleid, meer autonoom te worden ten opzichte van de Verenigde Staten? Zo ja, hoe moet Nederland deze autonomie realiseren? Zo nee, bent u van mening dat de belangen van Nederland dezelfde zijn als die van de Verenigde Staten?
Nederland en de EU voeren een autonoom buitenlandbeleid. Dit krijgt echter niet vorm in een vacuüm; uitvoering daarvan wordt juist versterkt door coördinatie met internationale partners en gelijkgestemden zoals de Verenigde Staten.
Bent u van mening dat de internationale conflicten van de Verenigde Staten ook Nederlandse conflicten zijn? Zo ja, waarom; en hoe worden de Nederlandse belangen met deze houding gediend? Zo nee, kunt u garanderen dat er geen Nederlandse militaire steun zal worden geleverd wanneer er weer een (proxy)oorlog door de Verenigde Staten wordt gevoerd buiten het eigen grondgebied of dat van een ander NAVO-lid?
Internationale conflicten gaan de gehele internationale gemeenschap aan en bedreigen eenieders veiligheid. De Nederlandse veiligheidsbelangen worden het beste gediend door nauwe samenwerking met gelijkgestemden. De NAVO is en blijft de hoeksteen van onze collectieve verdediging.
Behoort Nederland tot de door Michel genoemde landen in de Europese Raad die de Verenigde Staten niet meer blind lijken te willen volgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is niet in de positie om deze door de voorzitter van de Europese Raad gedane uitspraken nader te duiden. Verder wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 8 t/m 14.
Hoe zou u de positie van Nederland willen vergelijken met die van Frankrijk, als het gaat om de verhouding met de Verenigde Staten en diens internationale conflicten? Onderschrijft u de in het artikel aangehaalde woorden van de Franse president Macron, namelijk dat Europa geen «volgeling van Amerika» moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is niet in de positie om deze door president Macron gedane uitspraken nader te duiden. Verder wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 13.
Heeft u contact gehad met (vertegenwoordigers van) de Amerikaanse overheid over de uitspraken van president Macron en voorzitter van de Europese Raad Charles Michel?
Nee.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar, zo spoedig en zo volledig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo afzonderlijk van elkaar, spoedig en volledig als mogelijk beantwoord.
De levering van chipmachines aan China |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden dat u in uw brief aan de Kamer van 8 maart 2023 specifiek niet «China» benoemde met betrekking tot de uitgebreide exportcontrole van halfgeleiders?
Het Nederlands exportcontrolebeleid is landenneutraal. Bij de beoordeling van een exportvergunningaanvraag wordt per geval een afweging gemaakt en getoetst op het aanvullend strategisch kader voor exportcontrole (Kamerstuk 22 054, nr. 376), waarbij gekeken wordt naar onder meer de eigenschappen van het te exporteren product, de toepasbaarheid van het product, de eindgebruiker en het land van bestemming.
Is er een mogelijkheid dat Nederlandse productieapparatuur van halfgeleiders via tussenhandelaren en tussenlanden alsnog in handen kan komen van China? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het risico op doorgeleiding naar een andere eindgebruiker is onderdeel van de beoordeling voor een vergunningaanvraag. Als hierover gerede twijfels zijn, kan de aanvraag worden afgekeurd. Bovendien geldt bij geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleidertechnologie dat gebruikers deze systemen niet zomaar op een andere plek kunnen installeren. Dit is onder meer vanwege de omvang en complexiteit van de systemen en de technische vereisten voor de installatielocatie. Ook zullen er te allen tijde medewerkers uit Nederland betrokken zijn om de machine in te regelen en te laten werken. Daar zijn exportvergunningen voor benodigd.
Hoe gaat u voorkomen en controleren dat Nederlandse chipmachines niet via-via alsnog in handen komen van China, bijvoorbeeld via andere landen en bedrijven waarmee China een vriendschappelijke band heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorstander van het opzetten van een internationale samenwerking tussen gelijksoortige landen die chipmachines produceren, bijvoorbeeld gelijkvormig aan de Organization of the Petroleum Exporting Countries (OPEC)? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds een internationaal forum voor het bespreken van exportcontrole op (opkomende) technologie in multilateraal verband: het Wassenaar Arrangement. Nederland is hier lid van. Daarnaast spreekt Nederland uitvoerig met diverse landen die een sterke positie hebben in de halfgeleiderwaardeketen en/of specifieke productieapparatuur hiervoor, zoals de Verenigde Staten, Japan, Zuid-Korea en EU-lidstaten.
Lopen andere chipproducerende landen zoals Duitsland gelijk met Nederland wat betreft exportbeperking van chiptechnologie aan China?
De Nederlandse industrie maakt unieke producten in de halfgeleiderwaardeketen en daarom speelt Nederland hier een leidende rol. De exportcontrolemaatregel die Nederland op 8 maart aan uw Kamer heeft aangekondigd, ziet alleen op Nederlandse technologieën. Daarbij streeft Nederland, zoals ook in de brief genoemd, naar Europese inbedding van nationale besluiten, dus er is intensief contact met Europese partners. Conform artikel 9 en 10 van de Dual Use Verordening zal Nederland de Europese Commissie en de lidstaten over de nationale controlemaatregel informeren, waarna andere lidstaten deze kunnen overnemen.
Waarom gaat Nederland «per geval» exportvergunningaanvragen beoordelen? Creëert een heldere scheidslijn niet meer duidelijkheid en zorgt een beoordeling «per geval» niet juist voor veel grijze gebieden waardoor Nederlandse chiptechnologie uiteindelijk op onwenselijke plekken kan eindigen?
Het Nederlandse exportcontrolebeleid is erop gericht om (inter)nationale veiligheid te waarborgen, maar de risico’s op ongewenst eindgebruik zijn niet gelijk bij elke transactie naar hetzelfde land. Daarom maakt de overheid altijd en voor iedere vergunningaanvraag een zorgvuldige afweging voorafgaand aan elke individuele uitvoer.
Betekent uw uitspraak dat u exportvergunningen «per geval» gaat verlenen dat elke vergunning een soort «internationale koehandel» wordt waarin ook per geval onderhandeld moet worden?
Nee. Elke aanvraag voor een exportvergunningaanvraag wordt op eigen merites en in nationaal verband beoordeeld.
Voor hoelang geldt deze exportbeperking?
Bij de aankomende ministeriële regeling is geen einddatum voorzien. In algemene zin kan worden gesteld dat het altijd mogelijk is om een ministeriële regeling in te trekken, indien de noodzaak voor de regeling is komen te vervallen.
Welke andere stappen kan Nederland nog nemen om de exportbeperking te verbreden, bijvoorbeeld door niet alleen geavanceerde chiptechnologie in te perken maar ook de meer gangbare technologie?
Bij exportcontrole van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleidertechnologie is het voor Nederland van belang dat onnodige verstoringen in de waardeketens voor gangbare technologie worden voorkomen. De keuze voor additionele controlemaatregelen wordt zo zorgvuldig en precies mogelijk (chirurgisch) gemaakt en is daarom gericht op specifieke apparatuur. Wanneer blijkt dat de export van meer gangbare technologieën mogelijk een negatieve impact heeft op (inter)nationale veiligheid, zal het kabinet overwegen om aanvullende maatregelen te nemen. Daarbij houdt Nederland wel rekening met een internationaal gelijk speelveld.
Kunt u deze vragen beantwoorden alvorens 4 april 17:00 (vanwege het ingeplande commissiedebat China op 5 april)?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Sanctie-ontwijking door Iran |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de uitzending van Zembla «Sluiproute Iran» van 16 maart jl.?1
Alhoewel het kabinet zich niet in het geschetste beeld herkent, wil het zich onthouden van een inhoudelijk oordeel over televisie-uitzendingen.
Zijn de activiteiten van dit Iraanse handelskantoor bij u bekend c.q. worden deze activiteiten in de gaten gehouden in het kader van sanctiehandhaving?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen. In zijn algemeenheid geldt dat het primair aan marktpartijen zelf is om naleving van sancties te waarborgen. Daarop wordt door de overheid toezicht gehouden en vindt handhaving plaats. Bedrijven moeten zelf onderzoek doen om te voorkomen dat zij meewerken aan sanctieomzeiling en mogelijk in overtreding kunnen zijn van de Wet op economische delicten (Wed). De verantwoordelijkheid van de overheid voor sanctietoezicht en -handhaving is belegd bij verschillende instanties.
Waarom heeft u deze misstand niet onderzocht en aan de Kamer gemeld?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen, noch aan de Kamer rapporteren. In de uitzending van Zembla wordt het beeld geschetst dat het Iraanse Revolutionaire Garde Korps (IRGC) geld zou verdienen met oliehandel via Nederland. In algemene zin geldt dat de IRGC sinds 26 juli 2010 door de EU gesanctioneerd is vanwege betrokkenheid bij het Iraanse nucleaire programma en het programma voor ballistische raketten. Het is daarmee in beginsel niet toegestaan om direct of indirect tegoeden of economische middelen ter beschikking te stellen aan de IRGC. Het zou uitermate onwenselijk zijn als via Nederland dergelijke sancties worden ontweken. Als er aanwijzingen zijn dat sancties niet worden nageleefd, wordt er onderzoek gedaan, en waar nodig wordt er handhavend opgetreden. Indien sprake is van een overtreding van de Wet op economische delicten, kunnen individuen ook strafrechtelijk worden vervolgd.
Klopt de bewering in deze uitzending dat vermoedelijke sanctie-ontwijking door een bedrijf in olie- en gasapparatuur in Zierikzee is gemeld aan het ministerie? Klopt de bewering dat met die melding niets is gedaan? Zo ja, waarom niet?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat er onderzoek wordt gedaan bij eventuele aanwijzingen dat sancties niet worden nageleefd. Waar nodig en voor zover mogelijk wordt er handhavend opgetreden. Indien sprake is van een overtreding van de Wet op economische delicten, kunnen en worden individuen ook strafrechtelijk vervolgd.
Klopt de bewering van de documentaire, dat Nederlandse sancties tegen Iran vaker niet worden gehandhaafd en dat handel met Iraanse bedrijven op de sanctielijst niet altijd bestraft wordt?
Het kabinet deelt de constatering niet dat sancties in Nederland niet goed zouden worden gehandhaafd. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 3. Als er aanwijzingen zijn dat sancties niet worden nageleefd, wordt er onderzoek gedaan, en waar nodig en voor zover mogelijk wordt er handhavend opgetreden. Indien sprake is van een overtreding van de Wet op economische delicten, kunnen en worden individuen ook strafrechtelijk vervolgd. Daarnaast kan het OM besluiten om lichtere overtredingen buitengerechtelijk af te doen, door middel van een transactie. Dergelijke transacties worden echter niet openbaar gemaakt.
Zijn er meer gevallen bekend van bedrijven in Nederland die meewerken aan het omzeilen van sancties tegen Iran?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat overtredingen van sanctiemaatregelen helaas voorkomen. Zoals ook uit het antwoord op vraag 5 blijkt, wordt daar op gehandhaafd en in sommige gevallen kan dit ook aanleiding zijn voor strafrechtelijke vervolging. De afgelopen jaren zijn er diverse strafrechtelijke onderzoeken ingesteld naar overtredingen van de sanctiemaatregelen.
Deelt u de mening dat er bij de harde woorden van Nederland over de wandaden van de Revolutionaire Garde ook daden gevoegd moeten worden? En dat we de Revolutionaire Garde dus moeten raken waar het pijn doet: door de olie-industrie waar zij financieel op leunen met sancties af te knijpen?
Ja. Dat is waarom Nederland een van de initiatiefnemers is geweest voor het grote aantal sancties ten aanzien van kopstukken van de IRGC die onder het EU-mensenrechtensanctieregime zijn aangenomen sinds het begin van de protesten in Iran. Daarnaast geldt dat de IRGC al sinds 26 juli 2010 door de EU is gesanctioneerd vanwege haar verantwoordelijkheid voor het Iraanse nucleaire programma en het programma voor ballistische raketten. Specifieke onderdelen van de IRGC zijn bovendien eigenstandig onder verschillende EU-sanctieregimes gesanctioneerd. De IRGC Qods Force, de buitenlandtak van de IRGC, is bijvoorbeeld op basis van het EU Syrië-sanctieregime gesanctioneerd en de IRGC luchtmacht is onder de Ruslandsancties gesanctioneerd in relatie tot de militaire steun aan Rusland ten behoeve van de oorlog in Oekraïne. In navolging van deze sancties is het in beginsel niet toegestaan om direct of indirect tegoeden of economische middelen ter beschikking te stellen aan de IRGC.
Bent u bereid om een serieus onderzoek in te stellen naar omzeilingsroutes van sancties in Nederland en de handhaving van het verbod op omzeiling? Bent u tevens bereid om over de voortgang van dit onderzoek te rapporteren aan de Kamer?
Het tegengaan van sanctie-omzeiling is volledig ingebed in de Nederlandse handhavingsaanpak. Verschillende uitvoeringsinstanties houden zich bezig met toezicht en handhaving op omzeiling van sanctiemaatregelen. Zo is de Douane extra alert op specifieke wijzigingen in de handelsstromen, en controleert zij op het risico van het gebruik van uitwijklanden. Recent heeft Nederland in de EU voorstellen gedaan om sanctie-ontwijking op verschillende niveaus nog actiever tegen te gaan. Deze voorstellen zijn met Uw Kamer gedeeld (bijlage bij Kamerstuk 36 045, nr. 151). Indien er informatie beschikbaar is dat er toch sancties worden overtreden, dan kan deze informatie worden gemeld en zal hier voor zover mogelijk altijd onderzoek naar worden gedaan. Over de uitkomsten van individuele zaken kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De samenwerking tussen Japan en Zuid-Korea als reactie op de Amerikaanse CHIPS-Act |
|
Ernst Boutkan (Volt) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u reflecteren op het artikel «Rapidus Official Calls US Semiconductor Regulations Too Aggressive, Calls for Cooperation between Korea, Japan» van Business Korea van 10 maart 2023?1
Dit Koreaanse krantenartikel betreft de halfgeleidermarkt in Azië. Mede gezien de geringe link met het Nederlandse beleid terzake, vind ik het niet op mijn pad liggen op dit Koreaanse krantenartikel te reageren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Yasumitsu Orii, senior bestuurslid van Rapidus (een joint venture dat vorig jaar is opgericht door acht Japanse conglomeraten, waaronder Toyota, Sony, Softbank, Kioxia en NTT, om een sterke lokale industrie voor geavanceerde halfgeleiders op te zetten gesteund door de Japanse overheid) dat «Amerikaanse regelgeving eerder de Japanse semiconductor-industrie heeft verzwakt. Maar nu de Verenigde Staten weer via regelgeving proberen om wereldwijd dominant in halfgeleiders te worden, moeten Korea en Japan wel samenwerken om te reageren op deze stappen van de VS»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe plaatst u deze opmerking in het licht van de onderhandelingen tussen de VS, Japan en Nederland over maatregelen om de export van geavanceerde chiptechnologie naar China te beperken?
Op 8 december 2022 en 8 maart 2023 heeft u vertrouwelijke briefings gehad met ambtenaren over dit onderwerp. Zoals ook gemeld in het antwoord van 8 november 2022 op Kamervragen van VOLT, kan ik niet in details treden over gesprekken over dit onderwerp met partnerlanden. Voor het overige verwijs ik graag naar mijn brieven aan uw Kamer op 8 maart jl. en 1 december 2022.
Welke garantie heeft u dat Japan meedoet met de maatregelen die de VS, Japan en Nederland hebben afgesproken?
Net als Nederland gaat Japan over zijn eigen beleid. Op 31 maart jl. heeft het Ministry of Economy, Trade and Industry (METI) een lijst van items gepubliceerd die het onder exportcontrole wil laten brengen. Het gaat hier om geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders.
Inhoudelijk is er veel gelijkgezindheid tussen Europa, VS en partnerlanden in de Indo-Pacific wat betreft het belang dat we onze nationale veiligheid schragen met passende maatregelen op halfgeleiderterrein. Tijdens mijn recente ontmoeting met Minister Nishimura in Japan heb ik het belang van samenwerking op het gebied van exportcontrole benoemd. Maar ook Japan maakt hier uiteindelijk een eigen afweging.
Eerder stond Japan achter de maatregel om de export van EUV-machines naar China te verbieden, omdat deze maatregel enkel ASML trof, de grote concurrent van Japanse lithografiebedrijven. Hoe treffen de nieuwe maatregelen Japanse bedrijven?
Door Nederland ingestelde exportcontrolemaatregelen zijn alleen gericht op export vanuit Nederland. Over de Nederlandse maatregelen bent u in de brief van 8 maart jl. geïnformeerd.
Is het mogelijk dat Japan enkel akkoord gaat met de maatregelen die haar Nederlandse concurrenten treffen en de maatregelen die Japanse bedrijven hard treffen, negeert?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke gevolgen heeft dat voor de concurrentiepositie van de Nederlandse chiptechnologiebedrijven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de exportmaatregelen voor Nederlandse chiptechnologiebedrijven in te trekken als de Japanse regering enkel de maatregelen invoert die de Japanse bedrijven nauwelijks raken?
Nee. Het kabinet maakt hierin een eigen afweging van belangen en in de Kamerbrief van 8 maart is deze afweging met uw Kamer gedeeld.
Het bericht dat de Europese Commissie parlementen buitenspel wil zetten inzake het Mercosur verdrag |
|
Christine Teunissen (PvdD), Jasper van Dijk (SP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Europese Commissie wil parlementen buitenspel zetten om export te beschermen»?1
Het artikel bevat een aantal verkeerde voorstellingen van zaken, in het bijzonder wat betreft besluitvorming over akkoorden waarbij alleen de EU partij wordt (zogenaamde EU-only akkoorden), zoals handelsakkoorden die enkel onderwerpen bevatten die tot de exclusieve bevoegdheid van de Unie behoren; de relatie tussen het advies van het EU-Hof van Justitie van 16 mei 2017 over het handelsakkoord met Singapore (Advies 2/152) en het onderhandelaarsakkoord EU-Mercosur; en de bevoegdheden van comités onder handels- en associatieakkoorden.
Ten eerste wordt in het artikel gesteld dat in geval van «splitsing», een handtekening van alleen de Commissie volstaat voor goedkeuring. Dat is niet juist. Wanneer de EU partij wenst te worden bij een akkoord, ook als dat een EU-only akkoord is, dient de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot ondertekening vast te stellen. Vervolgens dient de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot sluiting vast te stellen, en daar is vrijwel altijd ook de goedkeuring van het Europees Parlement voor vereist.3 Besluitvorming vindt dus plaats in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon, waarbij het de Raad is die via Raadsbesluiten instemt met zowel ondertekening van een akkoord, als sluiting ervan. Ook uw Kamer wordt betrokken in het geval van EU-only akkoorden. Het kabinet legt verantwoording af aan de Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad. Dat geldt zowel voor de fase van besluitvorming als de daaraan vooraf gaande onderhandelingen, waarover uw Kamer onder andere via de reguliere voortgangsrapportage handelsakkoorden op de hoogte wordt gehouden.
Voor wat betreft het tweede punt geldt dat het advies van het EU-Hof specifiek zag op de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten in relatie tot het handelsakkoord met Singapore (na het Verdrag van Lissabon). Het EU-Hof bepaalde dat slechts enkele onderwerpen van dat handelsakkoord – portfolio investeringen en het geschillenbeslechtingsmechanisme tussen investeerders en staten – niet onder de exclusieve EU-bevoegdheden vallen. De inhoud van het akkoord met Singapore zoals destijds voorgelegd aan de Raad door de Commissie is niet gelijk aan de inhoud van het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord, dat de twee hierboven genoemde onderwerpen niet bevat. Conclusies van het EU-Hof over de aard van het handelsakkoord met Singapore kunnen dan ook niet zonder meer worden doorgetrokken naar het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord. Verder ontneemt het advies van het EU-Hof de Commissie als onderhandelaar niet de mogelijkheid om voorstellen te doen (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) voor de architectuur van akkoorden, bijvoorbeeld door een voorstel te doen om een onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen aan de Raad.
Voor wat betreft het derde punt wordt in het artikel gesteld dat uit door Greenpeace gelekte teksten zou blijken dat een Associatieraad bindende aanbevelingen zou mogen doen aan lidstaten, en dat zulke aanbevelingen politiek vergaande voorstellen zijn waarover de Commissie niet in haar eentje mag beslissen. Een door een internationale overeenkomst van de Unie ingesteld lichaam, zoals een Associatieraad, kan besluiten en aanbevelingen aan de verdragspartijen vaststellen in onderlinge overeenstemming. Aan EU-zijde stelt de Raad voorafgaand aan die besluitvorming, op voorstel van de Europese Commissie, het namens de Unie in te nemen standpunt vast. Nederland heeft als lid van de Raad ook een stem in de besluitvorming hierover. Het Europees Parlement wordt geïnformeerd over het standpunt dat namens de EU wordt ingenomen. Er is dus geen sprake van besluitvorming waarbij de Commissie zonder voorafgaande interne besluitvorming in de EU een positie in kan nemen namens de EU.
Klopt het dat de Europese Commissie voornemens is het Mercosur verdrag te splitsen in een politiek gedeelte en een handelsgedeelte om de nationale parlementen (gedeeltelijk) te omzeilen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar zou zijn?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is op dit moment niet bekend in welke vorm de Europese Commissie een mogelijk EU-Mercosur akkoord zal aanbieden aan de Raad ter besluitvorming. Op dit moment wordt nog onderhandeld tussen de Europese Commissie en de Mercosurlanden over een aanvullend instrument bij het in 2019 uit onderhandelde handelsdeel van een mogelijk EU-Mercosur akkoord. De Europese Commissie heeft aangegeven geen besluitvorming over dit akkoord te voorzien vóór 2024. Ik verwijs u verder naar de kabinetsreactie op de gewijzigde motie 34 682, nr. 125 van het lid Ouwehand c.s. en de gewijzigde motie 21 501–02, nr. 2618 van het lid Teunissen c.s (Kamerstuk 21501–02, nr. 2636).
Deelt u de mening dat nationale parlementen het laatste woord moeten krijgen in de ratificatie van volledige handelsverdragen, conform de aangenomen motie Teunissen (Kamerstuk 21501-02, nr. 2618)? Zo ja, gaat u dit standpunt binnen EU verband uitdragen? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheidsverdeling tussen de Europese Unie en de lidstaten is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. Voor wat betreft een mogelijk EU-Mercosur akkoord zal het kabinet binnen de EU bepleiten dat dit een integraal associatieakkoord blijft, zoals verzocht in de motie Teunissen c.s. Het kabinet zal dit actief uitdragen richting de Europese Commissie en de andere lidstaten van de EU. Ik verwijs u verder naar de kabinetsreactie op de gewijzigde motie 34 682, nr. 125 van het lid Ouwehand c.s. en de gewijzigde motie 21 501-02, nr. 2618 van het lid Teunissen c.s (Kamerstuk 21501-02, nr. 2636).
Klopt het dat de regering nog steeds geen standpunt over het Mercosur-verdrag heeft ingenomen? Zo ja, waar komen uw uitspraak uit juni 2022 vandaan dat de commissie zo snel mogelijk moet overgaan tot het «voltooien en implementeren van de onderhandelde handelsovereenkomsten met Chili, Mexico en Mercosur»? Zo nee, wat is het standpunt van de regering?
Zoals bij ieder verdrag, zal het kabinet pas een positie bepalen ten aanzien van een mogelijk akkoord tussen de Europese Unie en de Mercosurlanden op het moment dat alle daartoe noodzakelijke stukken door de Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Het kabinet heeft eerder toegezegd uw Kamer nauwgezet te betrekken bij deze standpuntbepaling. Ten behoeve hiervan zal een integrale weging worden gemaakt waarbij alle voor- en nadelen, waaronder ook de in de motie Ouwehand c.s. genoemde zorgpunten, worden betrokken.
Het kabinet zal in de tussentijd binnen de EU bepleiten dat een mogelijk EU-Mercosur akkoord een integraal associatieakkoord blijft, zoals verzocht in de motie Teunissen c.s. Het kabinet zal dit actief uitdragen richting de Europese Commissie en de andere lidstaten van de EU.
Hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot de aangenomen motie Teunissen over het tegengaan van het splitsen van het Mercosur-verdrag (Kamerstuk 21501-02, nr. 2618)? Hoe gaat u deze motie uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u de motie Ouwehand (Kamerstuk 34 682, nr. 125) uitvoeren, in die zin dat de Kamer niet wil dat het Mercosur verdrag in zijn huidige vorm wordt overgenomen? Zo nee, waarom negeert u de democratie?
Zie antwoord vraag 4.
Woede van Afrikaanse leiders tegen Europa vanwege ‘koloniaal gedrag’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe Europa zich de woede van Afrikaanse leiders op de hals haalt: «Dit is koloniaal gedrag»»?1
Ja.
Komt het inderdaad voor dat Afrikaanse of andere derde landen, als onderdeel van het afsluiten van (handels)verdragen met Nederland en/of de EU,2 gevraagd of zelfs verplicht worden hun wet- en regelgeving over onder meer abortus en LHBTI aan te passen?
Voor zover bekend zijn er geen verzoeken, eisen en/of voorwaarden voor het aanpassen van wet- en regelgeving op het terrein van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTIQ+ als preconditie voor het afsluiten van (handels-)verdragen.
Kunt u voor elk van de hierboven bedoelde (handels)verdragen aangeven welke verzoeken, eisen en/of voorwaarden van Europese zijde direct of indirect (zoals via verwijzingen naar andere overeenkomsten) aan deze verdragen werden verbonden op terreinen als Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTI?
Er zijn, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, voor zover bekend geen verzoeken, eisen en/of voorwaarden voor het aanpassen van wet- en regelgeving op het terrein van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTIQ+ als preconditie voor het afsluiten van (handels-)verdragen.
Desondanks hecht ik eraan om aspecten uit het Post-Cotonou verdrag, wat genoemd staat in het artikel waar u naar verwijst, nader toe te lichten om mogelijke onduidelijkheden hierover weg te nemen. Daarbij wil ik aangeven dat Post-Cotonou nadrukkelijk geen handelsverdrag is.
In het Post-Cotonou verdrag zijn verwijzingen opgenomen naar de Decent Work Agenda (2008) van de International Labour Organisation (ILO), de Beijing Declaration and Platform for Action, The Programme of Action of the International Conference on Population and Development (ICPD), The Protocol to the African Charter on Human and Peoples Rights on the Rights of Women in Africa, The Maputo Plan of Action 2016–2030 en het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW). In het Post Cotonou verdrag verbinden ondertekenaars zich aan het gestalte geven van bestaande internationale afspraken als partijen van deze afspraken. De Nederlandse inzet voor de Post-Cotonou onderhandelingen en de kabinetsappreciatie van het Post-Cotonou verdrag is uw kamer respectievelijk op 24 januari 2018 en 2 juni 2021 toegestuurd3, 4.
Hoe verhoudt deze Europese inzet zich tot de wenselijkheid om rekening te houden met de religies, tradities en cultuur in onder meer Afrikaanse landen?
De onderhandelingen hebben plaatsgevonden op basis van gelijkwaardigheid (zie ook de beantwoording van vraag 6), waarbij elkaars waarden en normen gerespecteerd worden.
Is de Europese inzet op deze terreinen rechtvaardig en proportioneel in het perspectief van de (meestal) relatief grote economische afhankelijkheid van derde landen, zodat de noodzaak en druk om tot handelsafspraken of te komen voor hen vaak groter is?
Een akkoord tussen partijen vormt een uiting van de gezamenlijke afspraken die verdragspartijen willen aangaan, zo ook bij onderhandelingen tussen Afrikaanse of andere derde landen met de Europese Unie. Bij zulke akkoorden komt het inderdaad voor dat partijen verschillende afhankelijkheidsrelaties tot elkaar hebben. Het kabinet is zich hiervan bewust en staat achter de inzet zoals toegelicht onder vraag 3.
Daar u aan handelsafspraken refereert licht ik graag ook de inzet van de EU toe in het kader van haar handelspolitiek en buitenlandbeleid handelsakkoorden om gendergelijkheid te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bij nieuwe handelsakkoorden in te zetten op het verankeren van bepalingen over gender gelijkheid zoals implementatie van relevante fundamentele ILO-conventies met betrekking tot non-discriminatie en het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW). In dergelijke bepalingen bevestigen partijen dat ze hun verplichtingen onder dergelijke verdragen effectief zullen implementeren. Het kabinet steunt deze inzet.
Hoe verhoudt de Europese inzet zich tot de waarde van «gelijkwaardigheid» tussen Europa en landen op het Afrikaanse continent of in Latijns-Amerika of Azië?
Gelijkwaardigheid betekent dat op basis van wederzijds respect gesproken en geluisterd wordt met erkenning en afwegingen van wederzijdse en gewogen belangen van zowel Europese als Afrikaanse zijde. De verdragspartijen komen op grond van deze afwegingen en belangen gezamenlijk overeen welke afspraken ze in een verdrag aangaan.
Hoe verhoudt de Nederlandse en Europese inzet inzake SRGR en LHBTI-rechten, en met name abortusdiensten, zich tot de internationaalrechtelijke beginselen van soevereiniteit en non-interventie, en specifiek tot bijvoorbeeld de Beijing Declaration Platform for Action waarin staat dat abortusregelgeving «can only be determined at the national or local level according to the national legislative processes»?
Internationale afspraken en richtlijnen moeten inderdaad op nationaal en regionaal niveau door overheden vorm gegeven worden en geïmplementeerd. Het kabinet spreekt overheden aan op deze gemaakte afspraken en ondersteunt VN-partners, overheden en maatschappelijke organisaties met het vormgeven van beleid op het terrein van SRGR. Altijd binnen de kaders van het internationaal recht en de wetgeving van het betreffende land.
Begrijpt u de kritiek van Afrikaanse burgers en leiders dat de Europese inzet neerkomt op «koloniaal gedrag»?3 Als u dit anders ziet, kunt u dit toelichten?
Het Kabinet ziet dit anders. Tijdens de besprekingen en onderhandelingen zijn de artikelen niet eenzijdig opgelegd, maar gebaseerd op hetgeen de partijen overeen zijn gekomen.
Begrijpt u dat veel Afrikaanse burgers en leiders zich eveneens zorgen maken over VN-richtlijnen inzake seksualiteit en seksuele educatie,4 die veeleer gebaseerd zijn op progressieve, Westers-individualistische waarden dan hun eigen culturele en/of religieuze waarden?
De VN richtlijnen waar u naar verwijst zijn de Technical Guidance on Sexuality Education, gepubliceerd door UNESCO in 2018. Dit is een gespecialiseerde toolkit, heeft een adviserend karakter en is gebaseerd op feiten, wetenschappelijk bewijs en internationale best practices. De toolkit is ontwikkeld in samenwerking met experts en uitvoerders uit verschillende regio’s in de wereld en houdt rekening met de uiteenlopende nationale contexten waarin seksuele voorlichting wordt gegeven.
Het document biedt een kader om te werken aan de verbetering van seksuele voorlichting, rekening houdend met de lokale context. Dit gebeurt in samenwerking met lokale overheden, scholen en maatschappelijke organisaties. Het wordt internationaal gezien als een belangrijk instrument om bij te dragen aan het behalen van de Sustainable Development Goals (SDGs), zoals het terugdringen van moedersterfte.
Waarom kiest Nederland ervoor om juist SRGR en het non-discriminatiebeginsel zo sterk te prioriteren in internationale overeenkomsten, terwijl met name voor SRGR geldt dat dit zeer gevoelige thematiek is, die mensen in hun culturele en religieuze identiteit raakt, zodat sensitiviteit en terughoudendheid gepast is?
De rechten van LHBTIQ+-personen, vrouwen en meisjes en toegang tot SRGR staan wereldwijd onder toenemende druk. Het kabinet staat pal voor deze rechten en de internationale afspraken die daarover bestaan. Daarom is het van belang om ons juist nu in te zetten voor de rechten van gemarginaliseerde groepen.
Hierbij houdt het kabinet uiteraard rekening met culturele sensitiviteit en gelijkwaardigheid, en werkt het nauw samen met lokale partners om recht te doen aan de lokale context en behoeftes en sluit het aan bij internationale en regionale afspraken hierover. Het Maputo protocol7 over mensen- en volkenrechten over de rechten van de vrouw in Afrika opgesteld door de Afrikaanse Unie is hier een goed voorbeeld van. Het kabinet streeft naar gelijkwaardige partnerschappen met meer invloed van Zuidelijke organisaties en richt zich op een gelijkwaardige dialoog hierover met landen uit de Global South. Gevoeligheden, zij het in het kader van cultuur of religie, zijn nooit een reden om mensenrechten niet na te leven.
Vindt u het gepast om vanuit Nederland of Europa te bepalen dat onze Westers-individualistische waarden onderbelicht worden in bepaalde andere (Afrikaanse) landen en culturen, en daar stevig gepromoot dienen te worden? Waarom is dat niet «(neo)koloniaal»?
Universele mensenrechten en de mensenrechtenverdragen vormen de leidraad voor bilaterale en Europese contacten met derde landen. Het kabinet benadrukt dat universele mensenrechten zoals beschreven in de UVRM en gerelateerde verdragen8, geen westerse waarden zijn. Deze verdragen zijn wereldwijd ondertekend, ook door Afrikaanse landen. Dat mensenrechten worden vormgegeven met deelname van landen wereldwijd, blijkt ook uit de verschillende mensenrechtenverdragen die de afgelopen decennia geratificeerd en geïmplementeerd zijn, vaak op initiatief van landen uit de Global South. Dit blijkt ook uit de samenwerking tussen vele landen op het terrein van mensenrechten en de vele bedrijven en organisaties die zich verbinden aan gelijkheid- en non-discriminatieprincipes.
Zou u het wenselijk vinden wanneer derde landen aan (handels)verdragen met Nederland of de EU voorwaarden zouden verbinden rond het invoeren van hun, wellicht meer behoudende, waarden en normen op terreinen als gezin, huwelijk en seksualiteit? Zo nee, waarom is het andersom wel gepast of zelfs wenselijk?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 2 stellen de EU noch Nederland voorwaarden voor het aanpassen van wetgeving op het terrein van gezin, huwelijk en seksualiteit bij het afsluiten van verdragen. Een akkoord tussen twee partijen vormt een uiting van de afspraken die verdragspartijen willen aangaan. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen wat in de beantwoording van voorgaande vraag is opgemerkt, namelijk dat universele mensenrechten geen westerse waarden zijn. Universele mensenrechten en mensenrechtenverdragen vormen de leidraad voor bilaterale en Europese contacten met derde landen.
Hetgeen onverlet laat dat, zoals vermeld in vraag 3, de EU en Nederland heldere standpunten hebben op de benoemde onderwerpen en het hen vrij staat deze in dialoog uit te dragen. Daarbij is geen sprake van voorwaarden, maar van dialoog, waarbij ruimte is voor de standpunten van beide partijen. Afhankelijk van de situatie, kan een dialoog publiekelijk of in besloten overleg gevoerd worden.
Wilt u in internationaal en Europees verband bevorderen dat, in het licht van de gewenste «gelijkwaardigheid» en ter voorkoming van gedrag dat als «(neo)koloniaal» kan worden opgevat, voortaan bij onderhandelingen over handelsverdragen geen sprake meer is van verzoeken of directe of indirecte voorwaarden aan derde landen rondom gevoelige thema’s als abortusdiensten of LHBTI-rechten?
De Nederlandse inzet op de door u benoemde thema’s, in het kader van gelijkwaardigheid, is gebaat bij dialoog. Ook moeilijke thema’s dienen aan bod te kunnen komen. De manier waarop een dialoog gevoerd wordt, is bepalend voor de effectiviteit. Dit kan publiekelijk of in besloten overleg, afhankelijk van de situatie. Nederland stelt zich context-sensitief op en bepaalt telkens welke aanpak het meest effectief is. Hierbij staat voorop dat de effectiviteit vele malen groter is wanneer dit in coalitieverband gebeurt.
Zelfcensuur over de Nederlandse positie op die thema’s past evenmin in een gelijkwaardige relatie als de oplegging van Nederlandse standpunten. Vanwege de eerder benoemde redenen zal het kabinet aandacht blijven vragen voor SRGR en de gelijke rechten van LHBTIQ+-personen in internationale onderhandelingen. Het Kabinet zet zich bij onderhandelingen in om te luisteren naar standpunten en eventuele bezwaren van andere partijen en deze serieus in overweging te nemen en over in dialoog te treden. Ten aanzien van de inzet van het kabinet bij handelsverdragen verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 3.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, in elk geval voorafgaand aan de behandeling van de D66-initiatiefnota inzake abortus als mensenrecht?
Ja.
Het vermoeden van het afnemen van Russisch uranium door de Nederlandse kerncentrale in Borssele |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Exploitant kerncentrale Borssele ontkent Russische oorlogskas te spekken» van 11 januari jl.?1
Ja.
Deelt u de mening, gezien het gegeven dat de Elektriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) contractueel splijtstofelementen afneemt uit Lingen en opgewekt uranium uit Borssele voor hergebruik bewerkt wordt in Rusland, een sterk vermoeden doet creëren dat EPZ via deze weg de Russische oorlogskas ondersteunt? Zo ja, hoe apprecieert u deze gegevens en het ontstane vermoeden? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen doet het kabinet geen uitspraken ten aanzien van bedrijfsvertrouwelijke informatie. EPZ heeft echter via de pers kenbaar gemaakt op dit moment geen directe zaken meer met Rusland te doen. Met het oog op de ontwikkelingen aangaande de Russische agressie in Oekraïne evalueren zij nu de indirecte relatie met Rusland welke dateert van voor de start van de oorlog in de Oekraine.2 Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is op dit onderwerp in contact met EPZ.
Deelt u de opvatting dat al het mogelijke moet worden gedaan om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven, vaak met aandelen in publieke handen, op directe dan wel indirecte wijze handel in nucleaire brandstoffen verrichten met Rusland? Is er een alternatieve leveringswijze voor dergelijke stoffen mogelijk, zo ja welke?
Het kabinet is op doorlopende basis in gesprek met partners binnen en buiten de EU over het verhogen van de druk op Rusland met nieuwe sanctiemaatregelen. Wat het kabinet betreft liggen alle opties voor nieuwe sanctiemaatregelen op tafel. EU-eenheid en leveringszekerheid zijn belangrijk bij besluitvorming over nieuwe sancties. Rusland levert nog aan westerse kerncentrales, die zich nu nog gebonden weten aan leveringscontracten die zijn afgesloten voor 24 februari 2022; de start van de oorlog in Oekraïne. Opzeggen van deze contracten kan vaak niet zonder nadelige consequenties voor de energievoorziening. Urenco heeft via de pers laten weten te werken aan uitbreiding van de productiecapaciteit voor verrijkt uranium3, zodat op termijn alternatieven beschikbaar komen.
In hoeverre kunt u verifiëren of EPZ daadwerkelijk nog grondstoffen ontvangt van het bedrijf Framatome en/of uranium voor bewerking naar Rusland zendt, nu of in de toekomst? In hoeverre heeft u inzicht in de uit Rusland afkomstige vracht(schepen) voor nucleaire brandstoffen en de inhoud en bestemming van de ladingen hiervan?
Zoals blijkt uit de gepubliceerde vergunningen4, ontvangt EPZ verse splijtstofelementen van ANF Lingen (Duitsland), onderdeel van Framatome voor de productie van elektriciteit in de kerncentrale Borssele. Na gebruik gaan de splijtstofelementen naar de opwerkingsfabriek van Orano in La Hague (Frankrijk).
Op grond van de Kernenergiewet is het verboden om zonder vergunning nucleair materiaal van en naar een Nederlandse nucleaire inrichting te vervoeren. De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) is bevoegd gezag voor het verlenen van de vergunningen op grond van de Kernenergiewet. De vergunning wordt alleen verleend, indien het transport veilig kan plaatsvinden, de ontvanger gerechtigd is om het materiaal te ontvangen en er geen sprake is van sancties. De vergunning schrijft onder andere voor dat transporten 48 uur van tevoren gemeld dienen te worden bij een aantal instanties, waaronder de ANVS. In de melding dient de vergunninghouder onder andere te vermelden hoeveel materiaal er vervoerd gaat worden, met welk vervoermiddel het materiaal vervoerd gaat worden, de afzender en ontvanger van het materiaal en welke route wordt gevolgd. Er zijn momenteel geen vervoersvergunningen van kracht die het mogelijk maken om nucleair materiaal uit Rusland te vervoeren naar EPZ of vice versa.
Op welke manier draagt het toezicht uitgevoerd door Euratom / het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) al dan niet bij aan het verzwakken van de Russische oorlogskas?
Euratom en het IAEA houden toezicht op het treffen van maatregelen gericht op niet-verspreiding van splijtstoffen die kunnen worden gebruikt voor het ontwikkelen van een kernwapen. Het IAEA heeft in het kader van het Nucleaire Non-Proliferatieverdrag aanvullende afspraken gemaakt met lidstaten, onder andere gericht op het niet verspreiden van kennis die nodig is om een kernwapen te maken. Het geheel aan controle op maatregelen wordt nucleaire safeguards genoemd. Beide organisaties hebben echter geen rol in het beheersen van de inkomsten van de Russische nucleaire industrie.
Welke mogelijkheden ziet u om toezicht te versterken op de leveringsketen van nucleaire brandstoffen van en naar Borssele?
De ANVS is verantwoordelijk voor het toezicht op de veiligheid binnen nucleaire installaties in Nederland. Bij de ANVS zijn er geen signalen bekend over eventuele onregelmatigheden in de leveringsketen van nucleaire brandstoffen van en naar kerncentrale Borssele. Op dit moment bestaat er daarom geen aanleiding om het toezicht op de leveringsketen van nucleaire brandstoffen van en naar Borssele te versterken.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot de situatie uit 2020, toen bekend was dat er verarmd uranium via Nederland naar Rusland werd geëxporteerd en niet kon worden uitgesloten dat de nucleaire stof uitsluitend voor civiele doeleinden werd gebruikt?2 Wat verandert de huidige oorlogssituatie met Oekraïne aan de onzekerheid over de afkomst van het uranium voor Borssele en de levering van uranium voor hergebruik naar Rusland, aangezien het altijd moet gaan om vreedzaam gebruik zoals gesteld door het Non-Proliferatie Verdrag (NPV)?
Vanuit Nederland is sinds 24 februari 2022 geen uranium geëxporteerd naar of geïmporteerd uit Rusland. Er zijn wereldwijd voldoende uraniumvoorraden en er is diversiteit aan leveranciers. Hiernaast is het mogelijk om uranium geruime tijd op te slaan zonder degradatie van het materiaal.
In algemene zin is uranium onderworpen aan een uitgebreid stelsel van vergunningen en (internationaal) toezicht om veiligheid en civiel eindgebruik van het uranium te waarborgen en proliferatie te voorkomen. Dit is onverminderd van kracht.
Hoe garandeert u dat de verarmd uraniumtails, welke in Rusland achterblijven na het verrijken van opgewerkt uranium van EPZ, uitsluitend civiel, en niet militair worden ingezet?
Een exportvergunning voor (verarmd-)uranium kan alleen worden verleend ten behoeve van civiele doeleinden. De vergunningen worden slechts afgegeven onder strikte voorwaarden. Zo worden de vergunningen uitsluitend verstrekt nadat de overheid van het ontvangende land voorafgaand aan de export formele overheidsgaranties heeft gegeven omtrent dit civiel eindgebruik. Deze werkwijze vloeit voort uit de richtlijnen van het exportcontroleregime de Nuclear Suppliers Group (NSG) en uit de EU dual-useverordening. Deze overheidsgaranties zijn formeel bindend. Het materiaal valt bovendien onder het systeem van toezicht van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA).
In hoeverre is er wat dit bericht betreft inzicht in het rechtvaardig verlopen van het vergunningstelsel van het exportcontroleregime de Nuclear Suppliers Group (NSG)?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe apprecieert u het gegeven dat de levering van nucleaire brandstoffen nog niet onder de Europese sancties jegens Rusland valt? Welke positie neemt Nederland in Brussel in bij gesprekken over eventuele Europese sancties op Russisch nucleair?
Het kabinet is op doorlopende basis in gesprek met partners binnen en buiten de EU over het verhogen van de druk op Rusland met nieuwe sanctiemaatregelen. Voor maatregelen tegen de import van uranium uit Rusland is op dit moment onvoldoende draagvlak binnen de EU. Wat het kabinet betreft liggen alle opties op tafel, waarbij oog gehouden dient te worden voor leveringsze-kerheid en EU-eenheid. Het kabinet kan niet ingaan op de onderhandelingspositie van individuele lidstaten.
Acht u het wenselijk dat op grond van EU-verordening 833/2014 van 31 juli 2014 deze internationale sancties voor een exportverbod van en/of naar Rusland wel worden ingesteld, nu er daadwerkelijk sprake is van een oorlogssituatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Welke mogelijkheden ziet u om dergelijke sancties en/of sancties specifiek opgelegd aan het Russische Rosatom in te stellen?
Zie antwoord vraag 10.
Indien Europese sancties ervoor zouden zorgen dat EPZ / Framatome niet langer van de diensten van Rosatom gebruik zouden kunnen maken, zou er dan sprake zijn van «overmacht» waardoor EPZ / Framatome niet gehouden zouden zijn een schadevergoeding aan Rosatom te voldoen?
Indien er sprake is van een sanctiemaatregel en/of bedrijven die op de sanctielijst worden geplaatst waardoor het bedrijven in de EU niet langer toegestaan is gebruik te maken van bepaalde diensten, zijn bedrijven in de EU beschermd tegen boetes, schadeclaims en schadevergoedingen overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) nr. 833/2014 indien zij de relevante overeenkomsten opschorten, aanpassen of beëindigen. Dit zou ook het geval zijn indien Rosatom op de lijst geplaatst zou worden.
De aanwezigheid van de Nederlandse kabinetsdelegatie op het World Economic Forum in Davos |
|
Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Met welk doel gaat de Nederlandse kabinetsdelegatie naar het World Economic Forum 2023 in Davos?1
De jaarlijkse vergadering van het World Economic Forum biedt een goede gelegenheid om in gesprek te gaan met politici, academici, journalisten en vertegenwoordigers van internationale organisaties, ngo’s en het bedrijfsleven over belangrijke en actuele thema’s. De vergadering biedt een mooie kans om nieuwe inzichten te delen en ervaringen uit te wisselen bij de aanpak van wereldwijde vraagstukken.
Welke afweging heeft het kabinet gemaakt om überhaupt naar het World Economic Forum te gaan?
Het kabinet heeft de jaarlijkse vergadering bijgewoond omdat het World Economic Forum een nuttig platform is voor de uitwisseling van kennis en ideeën.
Welke afwegingen zijn er gemaakt om met deze kabinetsdelegatie te gaan?
De kabinetsleden die zijn afgereisd naar Davos hebben een uitnodiging ontvangen van het World Economic Forum om de jaarvergadering bij te wonen.
Op welke manier en tijdens welke momenten zijn deze afwegingen gemaakt? En door wie? Kunt u de stukken die ten grondslag liggen van deze afwegingen meesturen? Zo nee, waarom niet?
De uitgenodigde bewindspersoon beslist over het al dan niet aannemen van een uitnodiging van het WEF. Deze uitnodigingen zijn eerder met Uw Kamer gedeeld2.
Kunt u een overzicht geven welke bewindslieden tijdens welke sessies aanwezig zijn op het World Economic Forum?
In de bijlage treft u de volledige programma’s aan van de Nederlandse bewindspersonen die bij de vergadering van het World Economic Forum aanwezig waren.
Kunt u de verslagen van deze sessies toezenden inclusief een lijst van andere aanwezigen van de sessies waar een Nederlands bewindspersoon aanwezig was? Zo nee, waarom niet?
Van de programmasessies van het World Economic Forum worden in de regel geen verslagen gemaakt. De meeste sessies werden gelivestreamed en zijn terug
te kijken via de website van het World Economic Forum3. Daarop staat bij elke sessie ook de deelnemerslijst vermeld. Enkele sessies hadden een vertrouwelijk karakter. Het WEF deelt de inhoud en deelnemerslijst om die reden niet.
Kunt u een overzicht geven van de ontmoetingen van de Nederlandse bewindslieden met collega’s, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en economen?
In de bijlage treft u de volledige programma’s aan van de Nederlandse bewindspersonen die bij de vergadering van het World Economic Forum aanwezig waren.
Kunt u een overzicht geven van de totale kosten die de reis naar Davos van de Nederlandse kabinetsdelegatie met zich meebrengt? Gelieve uitgesplitst naar bewindspersoon.
In onderstaande tabel treft u de kosten voor verblijf van de delegatieleden aan. Voor de overige kosten, te weten de kosten omtrent de lijnvluchten van de Minister voor BHOS, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verwijs ik u naar de bestuurskosten.
Een deel van de kabinetsdelegatie heeft voor de heen- en terugreis gebruik gemaakt van het regeringstoestel. Alle departementen hevelen sinds 2014 budget over naar I&W om de kosten van het regeringstoestel te dekken. Deze kosten worden dan ook niet meegenomen in de beantwoording van deze vraag.
De Staatssecretaris van IenW is per dienstauto naar Davos afgereisd. De kosten hiervan zijn niet meegenomen. Op de terugweg vloog de Staatssecretaris mee met het regeringstoestel.
De Minister van SZW en de Minister voor BHOS waren vanwege hun verantwoordelijkheden en afspraken langer aanwezig in Davos en vlogen daardoor niet mee met het regeringstoestel. De Minister van Buitenlandse Zaken vertrok eerder dan de rest van de delegatie vanwege een parlementaire verplichting waardoor hij voor de terugweg een lijnvlucht heeft genomen.
Rutte (AZ)
Hotel (1 overnachting)
€ 594,00
Kaag (FIN)
Hotel (1 overnachting)
€ 594,00
Hoekstra (BZ)
Hotel (1 overnachting)
€ 594,00
Schreinemacher (BZ)
Hotel (3 overnachtingen)
€ 1.462,0
Ollongren (DEF)
Hotel (1 overnachting)
€ 594,00
Van Gennip (SZW)
Hotel (3 overnachtingen)
€ 1.137,94
Heijnen (IenW)
Hotel (2 overnachtingen)
€ 796,00
Heeft u kennis genomen van het nieuwe rapport van Oxfam Novib «Survival of the Richest»2 dat is gepubliceerd op dezelfde dag als de start van het World Economic Forum?
Ja.
Wat is uw reactie op dit nieuwe rapport «Survival of the Richest»?
We zien dat de wereld sterk verandert. In 2019 waren wereldwijde armoede, ongelijkheid, kindersterfte en analfabetisme al bijna dertig jaar aan het dalen, maar mede door de COVID-19 pandemie, de oorlog in Oekraïne en de gevolgen van klimaatverandering nemen bestaande ongelijkheden weer toe.
Rapporten zoals «Survival of the Richest», maar ook analyses van de Wereldbank en OESO onderstrepen dat beeld en zijn voor het kabinet een belangrijke bron van kennis om invulling te geven aan het beleid.
Het kabinet onderschrijft de conclusie dat belastingen een belangrijke rol spelen in het adresseren van ongelijkheid. Daarom is ons beleid ook gericht op het aanpakken van onwettige geldstromen en belastingontwijking.
Erkent u dat de groeiende ongelijkheid tussen aan de ene kant de rijkste 1% procent en aan de andere kant de rest van de wereldbevolking een probleem is? Zo nee, waarom niet?
Verminderen van armoede en ongelijkheid is één van de lange termijn hoofddoelen van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) van Nederland, zoals onder andere is vastgelegd in de beleidsnota «Doen waar Nederland goed in is» 5.
Ongelijkheid kent een grote diversiteit aan oorzaken en verschijningsvormen, denk aan ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, inkomensongelijkheid, ruraal-urbane verschillen, ongelijke toegang tot dienstverlening en digitale middelen/het internet (de «digital divide»). Als gevolg van COVID-19 zijn deze ongelijkheden op veel plaatsen toegenomen, en ontstaan nieuwe vormen, zoals ongelijke toegang tot vaccins. Het kabinet beoogt dergelijke ontwikkelingen gericht te adresseren.
Zo heeft Nederland bijvoorbeeld haar inzet vergroot op het versterken van sociaaleconomische weerbaarheid van mensen in lage en middeninkomenslanden. Dat doen we o.a. via cash transfer en safety net-programma’s.
Erkent u dat deze groeiende ongelijkheid een politieke keuze is? Zo ja, welke politieke keuze bent u bereid te nemen om deze groeiende ongelijkheid in Nederland tegen te gaan?
Ongelijkheid staat breed in de schijnwerpers, niet alleen wereldwijd maar ook in Nederland. Het heeft ook de nadrukkelijke aandacht van het kabinet. Kansengelijkheid is een van prioriteiten van het kabinet binnen de brede welvaart.
Qua inkomensongelijkheid constateert het rapport «Inkomen verdeeld»6 dat sinds 1990 de inkomensongelijkheid vrijwel gelijk is gebleven, terwijl de ongelijkheid in primaire inkomens (marktinkomens) groter is en is toegenomen. De politieke invloed op de primaire inkomensongelijkheid is beperkt, terwijl de invloed daarvan op de inkomensongelijkheid groot is. Het is een politieke keuze om de secundaire inkomensongelijkheid beperkt te houden. Overigens heeft een bepaalde mate van scheefheid van de verdeling ook positieve effecten voor de samenleving als geheel. De scheefheid biedt een prikkel; het is een stimulans om te werken, talenten te benutten en te investeren in je eigen ontwikkeling. Mensen die hard werken, risico nemen of mooie innovaties bedenken, mogen daarvoor ook worden beloond.
Qua vermogensverdeling is er meer ongelijkheid dan bij inkomens. Het IBO Vermogensverdeling dat op 8 juli naar uw Kamer is gestuurd heeft laten zien dat dit ten dele verklaarbaar is uit het feit dat vermogen gedurende de levensloop wordt opgebouwd: 40% van de scheefheid kan hiermee verklaard worden. Ook laat het rapport zien dat een scheve vermogensverdeling de negatieve effecten op kansenongelijkheid in onze samenleving kan versterken.
Het kabinet treft maatregelen om ongelijkheid in inkomens en vermogens tegen te gaan zoals door de ophoging van het wettelijk minimumloon met ruim 10%7 en het aanpakken van belastingconstructies.8
Het kabinet zet ook in op kansengelijkheid in de toekomst door het op peil houden en verbeteren van sociale voorzieningen, waarbij onder meer de kwaliteit van onderwijs wordt verbeterd via ondersteuning voor docenten en de onderwijsketen. Om ervoor te zorgen dat elk kind optimaal kansen kan pakken, trekt het kabinet de komende jaren in totaal € 1 miljard uit. Het kabinet werkt aan een reactie op de motie Van Baarle9 waarin de regering verzocht wordt om interdepartementaal de samenhang te bewaken in de aanpak om tot kansengelijkheid te komen, en tevens hierbij indicatoren te gebruiken waarmee de kansengelijkheid in de tijd kan worden gevolgd.
Heeft u – of andere leden van uw kabinet – deze ongelijkheid geagendeerd op het World Economic Forum? Zo ja, welke bewindspersonen hebben dit gedaan en op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het thema ongelijkheid is bij verschillende sessies waaraan ik heb deelgenomen aan de orde geweest. Ook in diverse bilaterale ontmoetingen van diverse bewindspersonen is het onderwerp besproken. Specifiek ging het daarbij onder meer over leefbaar loon, het creëren van een inclusieve arbeidsmarkt, de toegang tot schoon drinkwater en inclusieve handel en economische ontwikkeling.
Wat is uw reactie op het voorstel van Oxfam Novib om de rijkste 1% bijvoorbeeld tenminste 60% van hun inkomen aan belasting te laten betalen?
Het kabinet neemt de uitkomsten van het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) over fiscale onevenwichtigheden en de relatie met ongelijkheid tussen huishoudens serieus. Het kabinet heeft met het Belastingplan 2023 reeds een forse stap gezet en zet komende periode verdere stappen naar een evenwichtiger en neutraler belastingstelsel.
Een van de belangrijkste conclusies uit het IBO Vermogensverdeling is dat een onevenwichtig belastingstelsel bijdraagt aan ongelijkheid tussen huishoudens. Zo laat het IBO zien dat het inkomen uit vermogen relatief laag wordt belast ten opzichte van inkomen uit arbeid en op welke manier dit bijdraagt aan ongelijkheid tussen huishoudens. Het inkomen van de top 1% bestaat – anders dan het inkomen van andere huishoudens – voornamelijk uit inkomen uit vermogen.
Bij de voorjaarsbesluitvorming in 2022 heeft het kabinet reeds stappen gezet in het gelijker belasten van arbeid en vermogen en volgende stappen zijn gezet bij de besluitvorming richting Miljoenennota 2023. Dit heeft geleid tot een heel pakket aan maatregelen in het Belastingplan 2023, die de lasten op vermogen verzwaren, de lasten op arbeid verlichten, en daarmee de belastingdruk van verschillende type werkenden en type inkomen dichter bij elkaar brengen. Vanwege de samenstelling van het inkomen van de top 1% rijkste huishoudens ten opzichte van andere huishoudens is het zeer aannemelijk dat met de maatregelen van het Belastingplan 2023 de lastendruk van de top 1% meer toeneemt dan die van andere huishoudens.
Daarnaast zet het kabinet in op het aanpakken van belastingconstructies waarvan met name de rijkste huishoudens kunnen profiteren. Hiertoe heeft het kabinet een taakopdracht van € 550 miljoen structureel ingeboekt. In de Voorjaarsnota 2023 wordt de eerste invulling van de aanpak van belastingconstructies gepresenteerd. Daarnaast wordt er hard gewerkt aan het stelsel van werkelijk rendement voor het vermogen in box 3, wat er voor zorgt dat inkomen uit box 3-vermogen gelijker wordt belast met ander inkomen. In de kabinetsreactie op de evaluatie van de Bedrijfsopvolgingsregelingen (BOR) is vervolgonderzoek aangekondigd. Dit vervolgonderzoek loopt momenteel en wordt uiterlijk voor de zomer afgerond. Tussentijdse conclusies neemt het kabinet mee in de voorjaarsbesluitvorming.
Wat is uw reactie op het voorstel van Oxfam Novib om een eenmalige solidariteitsbelasting en belasting op excessieve winsten door bedrijven die profiteren tijdens wereldwijde crises in te voeren?
Winst is reeds belast met vennootschapsbelasting, waarbij bij een hogere winst ook meer vennootschapsbelasting is verschuldigd. In de huidige zeer uitzonderlijke omstandigheden heeft de Europese Commissie zich genoodzaakt gezien in te grijpen. Hiervoor was breed draagvlak onder de lidstaten. Het kabinet onderschreef deze noodzaak en heeft daarom voor de fossiele sector de Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage ingevoerd voor 2022 en in het Belastingplan 2023 de cijns in de Mijnbouwwet voor 2023 en 2024 verhoogd.
Een algemene wettelijke grondslag creëren voor een overwinstbelasting is niet mogelijk. Een belasting bestaat in de basis uit een subject (belastingplichtige), een object (de grondslag waarover wordt geheven) en een tarief. De grondslag voor een belasting is de formele wet waarin dit alles duidelijk staat. Dat volgt ook uit artikel 104 van de Grondwet, dat voorschrijft dat belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Zonder dat duidelijk is (1) welke doelgroep moet worden belast, (2) welke overwinst moet worden belast en vervolgens (3) tegen welk tarief het moet worden belast, is het niet mogelijk een wettelijke grondslag te creëren. Daarmee kent het creëren van een grondslag dezelfde bezwaren ten aanzien van de afbakening van belastingplichtigen, de vraag wat overwinst is en de uitvoerbaarheid, als eerder al uitgebreid toegelicht in brieven aan de Tweede Kamer op 29 september 2021 en 1 juli 2022 ten aanzien van een solidariteitsheffing.10
Heeft u kennis genomen van het volgende artikel uit de Volkskrant: «Samenzwering in de Alpen»: hoe de Great Reset een mondiale complottheorie over werelddominantie werd»?3
Ja.
Erkent u dat het World Economic Forum een broedplaats is voor neoliberale ideeën?
Het doel van het World Economic Forum is om kennis en ideeën uit te wisselen in de aanpak van wereldwijde problemen, zoals armoede, ongelijkheid, klimaatverandering of de Russische invasie in Oekraïne. De ideeën worden uitgewisseld tussen politici, academici, journalisten en vertegenwoordigers van internationale organisaties, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. Omdat de deelnemers verschillende achtergronden, kennis, en overtuigingen hebben, zijn de ideeën uiteenlopend en niet gebaseerd op één specifiek gedachtegoed.
Kunt u begrijpen dat de Nederlandse kabinetsdelegatie op het World Economic Forum veel ergernis oproept bij de Nederlandse bevolking, omdat het immers gaat om een willekeurig gezelschap dat zich met hoge (reis)kosten afzondert in een luxe Zwitsers resort?
Het is begrijpelijk dat mensen willen weten wat er bij de jaarlijkse vergadering van het World Economic Forum gebeurt en waarom een Nederlandse kabinetsdelegatie daaraan deelneemt.
Voor de reden waarom een kabinetsdelegatie aan de jaarvergadering van het World Economic Forum heeft deelgenomen, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
De meeste sessies waaraan leden van het Nederlandse kabinet hebben deelgenomen werden gelivestreamed en zijn terug te kijken via de website van het World Economic Forum (zie ook het antwoord op vraag 6).
In de bijlage treft u de volledige programma’s aan van de Nederlandse bewindspersonen die bij de vergadering van het World Economic Forum aanwezig waren.
Wat is democratische legitimiteit van deze top?
De jaarlijks vergadering van het World Economic Forum is bedoeld voor de uitwisseling van kennis en ideeën over actuele maatschappelijke vraagstukken tussen politici, academici, journalisten en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, internationale organisaties en ngo’s. Tijdens de jaarlijkse vergadering van het World Economic Forum vindt geen politieke besluitvorming plaats.
Het bericht ‘Covid raast door Peking: uitgestorven straten en volle crematoria’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat in China van diverse medicijnen en pijnstillers tekorten lijken te zijn ontstaan als gevolg van de huidige coronagolf?1
Ja.
Heeft u inzicht in welke medicatietekorten zijn ontstaan in China?
Ik heb geen gedetailleerd inzicht in alle specifieke geneesmiddelentekorten in China. Dit geldt overigens voor veel landen, dit type informatie wordt in de regel niet breed gedeeld. Uit signalen leid ik af dat er met name tekorten lijken te zijn (geweest) aan koortsverlagende- en pijnstillende medicatie zoals ibuprofen en paracetamol vanwege een verhoogd gebruik. Ook heb ik signalen ontvangen dat er tijdelijk tekorten waren van bepaalde geneesmiddelen die in China worden gebruikt bij de behandeling van Covid-19 patiënten.
Weet u of dit medicijnen zijn waarbij Nederland en/of de EU (grotendeels) afhankelijk is van de import uit China? Zo ja, welke medicijnen zijn dit? Zo nee, zou u hier een inventarisatie van kunnen laten maken?
Ik heb geen inzicht in de specifieke medicijntekorten in China en daarmee ook niet in de exacte afhankelijkheden van Nederland en/of de EU van de geneesmiddelen die daar in tekort zijn.
In algemene zin geldt dat Nederland en ook andere landen binnen de Europese Unie voor bepaalde producten afhankelijk kunnen zijn van een beperkt aantal toeleveranciers en producerende landen voor werkzame stoffen (zogenaamde active pharmaceutical ingredients, API’s) en hulpstoffen, zie ook mijn onlangs aan u toegezonden Kamerbrief² en bijbehorende onderzoeksrapporten hierover. Deze landen en toeleveranciers kunnen zich buiten Europa bevinden, zoals in China. Desbetreffende werkzame stoffen en hulpstoffen zijn nodig voor de productie van de eindproducten, het uiteindelijke geneesmiddel. Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd verken ik dit jaar of ik kan identificeren voor welke medische producten Nederland specifiek kwetsbaar is2. In dit kader zal ik ongewenste afhankelijkheid, bijvoorbeeld als grondstoffen afkomstig zijn uit een zeer beperkt aantal landen, zoals China en India, als criterium meenemen.
Is Nederland voorbereid op een eventueel Chinees exportverbod van medicatie? Zo ja, op welke wijze?
Ik heb op dit moment geen signalen dat er in China sprake zou zijn van een (gepland) exportverbod van geneesmiddelen. Op het gebied van tekorten wordt er op Europees niveau in diverse gremia overlegd en samengewerkt, waaronder in de Executive Steering Group on Shortages and Safety of Medicinal Products (MSSG3). In de MSSG van 11 januari jl. is de situatie in China besproken en daaruit volgde de conclusie dat er geen sprake lijkt te zijn van exportrestricties. Ook werd geconcludeerd dat de situatie in China voor nu geen kritische impact lijkt te hebben op de beschikbaarheid van geneesmiddelen in Europa. Afgesproken is dat de MSSG de situatie nauw blijft monitoren, onder andere door middel van overleggen met lidstaten, derde landen en industrie. Eventuele nieuwe bevindingen worden in de toekomstige MSSG ‘s besproken, waarbij dan besproken wordt of aanvullende acties nodig zijn.
Ook in Europa zijn er, los van de situatie in China, signalen van een verhoogde vraag naar koortsverlagende- en pijnstillende geneesmiddelen, zoals paracetamol en ibuprofen. In Nederland is er geen sprake van kritische tekorten aan koortsverlagende- en pijnstillende geneesmiddelen.
Mochten er concrete geneesmiddelentekorten dreigen, dan gelden de reguliere procedures rondom het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Handelsvergunninghouders zijn verplicht verwachte leveringsonderbrekingen hier van te voren te melden. Of er vervolgens daadwerkelijke tekorten optreden met impact voor patiënten wordt nauwlettend gevolgd door het CBG. Indien nodig worden oplossingsrichtingen verkend om deze tekorten te mitigeren.
Is het volgens u verstandig om van bepaalde medicijnen tijdelijk grotere voorraden aan te leggen als voorbereiding op een eventueel Chinees exportverbod van bepaalde medicijnen? Zo nee, waarom is dat volgens u niet nodig?
Zoals aangegeven in vraag 4 zijn er op dit moment geen signalen van een (gepland) exportverbod. Ik zie geen noodzaak om, aanvullend op het reeds geldende voorraadbeleid waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd4, op dit moment aanvullende noodvoorraden aan te gaan leggen. Hierbij wil ik ook benadrukken dat het nu plots gaan aanleggen van noodvoorraden ook juist voor onrust op de markt kan zorgen en eventuele beschikbaarheidsproblemen in andere landen kan veroorzaken.
Op welke termijn zou eigen productie van geneesmiddelen binnen Nederland of de EU opgeschaald kunnen worden in het geval dat China (tijdelijk) stopt met exporteren van medicijnen?
Dit is sterk afhankelijk van het type geneesmiddel waar een mogelijk tekort aan zou ontstaan. Daarbij is het niet realistisch om voor alles in Nederland en Europa volledig zelfvoorzienend te zijn. Op het moment dat er sprake zou zijn van (dreigende) tekorten zijn er primair andere oplossingsrichtingen die verkend worden en die naar verwachting ook sneller realiseerbaar zijn. Zoals het extra leveren door een ander bedrijf, het uitwijken naar een alternatief geneesmiddel of het nemen van een tekortenbesluit.
Ziet u mogelijkheden om – analoog aan artikel 12bis van de Belgische Wet op de geneesmiddelen – de mogelijkheden te verruimen voor apothekers om aan patiënten een apotheekbereiding ter hand te stellen als die apotheker niet zelf meer het middel kan bereiden? Zo ja, zou een dergelijke verruiming met spoed doorgevoerd kunnen worden om eventuele medicijntekorten op korte termijn tegen te kunnen gaan?
Ik heb uw Kamer naar aanleiding van het plenair debat Verzamelwet 2022 op 18 januari 2023 hierover een brief doen toekomen5. Hierin staat toegelicht waarom een dergelijke uitbreiding op basis van artikel 3 lid 1 en 2 van de Europese richtlijn 2001/83/EG niet mogelijk is. Het doorleveren van apotheekbereidingen van een bereidende apotheek naar een andere apotheek is – voor geneesmiddelen waarvoor geen geregistreerd alternatief beschikbaar is – op dit moment geborgd door middel van gedoogbeleid. Zo is er onder voorwaarden ook toegang voor patiënten die niet bij een bereidende apotheek zitten. Op dit moment verken ik, samen met de IGJ, of deze inrichting nog passend en toekomstbestendig is. Hier kan ik op dit moment niet op vooruitlopen.
Het bericht 'Akkoord over beperken export chiptech naar China' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat kabinet heeft ingestemd met exportbeperkingen van chipmachines en chiptechnologie aan China? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?1
Op de inhoud van gesprekken die Nederland voert met partnerlanden kan ik vanwege de vertrouwelijkheid niet ingaan. Zoals eerder gemeld, zal ik u uiteraard informeren in geval van beleidswijzigingen: deze zijn op dit moment niet aan de orde. Ik verwijs u graag naar de Kamerbrief van 1 december jl., en de vertrouwelijke technische briefing die 8 december plaatsvond.
Wilt u zo snel mogelijk met de Kamer delen welke afspraken er zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de effecten van de afspraken op Nederlandse bedrijven? Zijn deze bedrijven geconsulteerd in het proces?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de effecten op onze (economische) veiligheid?
In de Kamerbrief van 1 december bent u geïnformeerd over de overwegingen van exportcontrolebeleid in het algemeen, en halfgeleidertechnologie in het bijzonder. De bescherming van nationale veiligheid is het uitgangspunt. Op basis daarvan, heeft het kabinet drie strategische doelen gedefinieerd voor halfgeleidertechnologie: 1) Voorkomen dat Nederlandse goederen bijdragen aan ongewenst eindgebruik, zoals militaire inzet of in massavernietigingswapens. 2) Voorkomen van ongewenste strategische afhankelijkheden. 3) Behoud van Nederlands technologisch leiderschap en westerse standaarden. U bent op 8 december jl. tijdens een vertrouwelijke briefing hierover nader geïnformeerd. Indien van beleidswijzigingen sprake is, zal ik uw Kamer informeren. Dat is nu niet het geval.
Wat zijn de effecten op de veiligheid van Europa?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u de veiligheidsaspecten met uw Brusselse collega’s besproken? Zo ja, wat kwam hieruit en zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 1 december, is internationale samenwerking een essentieel onderdeel van exportcontrolebeleid. Europese wetgeving is de basis van het Nederlandse exportcontrolebeleid, en Nederland streeft naar eensgezinde uitvoering hiervan. Nederland voert doorlopend gesprekken hierover. Primaire partners zijn de EU lidstaten en de Europese Commissie. Op de inhoud van die gesprekken kan ik niet in het openbaar ingaan.
Welke veiligheidsrisico’s waren er voor Nederland geweest als deze afspraken niet waren gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat staat er tegenover het moeten beperken van onze export? Bent u van mening dat dit proportioneel is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw verwachting van de klacht die China tegen de VS heeft ingediend bij de WTO? Verwacht u een gelijke klacht aan het adres van Nederland?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de klacht die China heeft ingediend tegen de VS in het kader van WTO geschillenbeslechting. Het gaat om een klacht over exportcontrole maatregelen voor halfgeleidertechnologie die de VS heeft aangekondigd op 7 oktober jl. ter bescherming van de nationale veiligheid. China claimt dat deze motivatie niet consistent is met WTO-regels. In het kader van deze klacht zullen China en de VS eerst bilaterale consultaties houden. Op de uitkomst hiervan kan ik niet vooruitlopen. Wel merk ik op dat de WTO regels uitzonderingsgronden kennen, waaronder ten behoeve van nationale veiligheid, op basis waarvan exportcontrole maatregelen worden genomen. Zoals ik eerder heb aangegeven, maakt Nederland een eigen afweging als het gaat om exportcontrole. Ik ga niet speculeren over mogelijke klachten die Nederland zou kunnen ontvangen.
Verwacht u nog verdere reacties vanuit China, zowel economisch als diplomatiek? Welke impact denkt u dat de exportbeperkingen hebben op de technologische ontwikkeling in China en daarmee op militaire macht van China en de mensenrechtenschendingen binnen China zelf?
Ik ga niet speculeren over mogelijke reacties vanuit het China. In de brief die u heeft ontvangen op 1 december jl. en in het antwoord op vragen 4, 5, 7 en 8 staan de uitgangspunten voor exportcontrolebeleid van halfgeleidertechnologie.
Op welke manier heeft u de mogelijkheden voor exportbeperkingen besproken met uw collega’s in Brussel?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Wapenexportbeleid op 21 december?
Ja.