Jordanië verkochte F-16’s |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel F-16’s heeft Nederland de afgelopen jaren aan Jordanië verkocht en zijn al deze toestellen inmiddels afgeleverd?1
Er zijn in totaal eenentwintig F-16’s aan Jordanië verkocht waarvan er zes zijn afgeleverd. Over de verkoop van de vijftien nog niet geleverde toestellen is de Kamer op 25 september 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 232). De levering van die F-16’s staat gepland voor eind 2017 zoals aan uw Kamer gemeld op 25 augustus 2015 (Kamerstuk 22 054, nr. 262).
Kunt u aangeven of de door Nederland aan Jordanië verkochte F-16’s nog operationeel zijn bij de Jordaanse luchtmacht? Zo neen, waarom niet?
Voor zover bekend zijn de zes geleverde F-16’s nog in gebruik bij de Jordaanse Luchtmacht.
Staat Jordanië open voor externe inspecties van de door Nederland aan Jordanië geleverde F-16’s? Zo ja, zijn deze inspecties al gehouden, waaruit bestonden deze inspecties en wat zijn de bevindingen? Zo neen, waarom niet?
In de contracten is een bepaling opgenomen dat geleverde F-16»s niet mogen worden doorverkocht zonder voorafgaande toestemming van zowel de Nederlandse als Amerikaanse overheid.
Controles na levering (post shipment controls) zijn een complexe zaak, omdat Nederland geen jurisdictie in het land van eindgebruik heeft. Daarbij lenen niet alle militaire goederen zich vanwege de aard voor controle, denk bijvoorbeeld aan munitie. Naar aanleiding van de berichtgeving in de media (over de eventuele verkoop van toestellen door Jordanië aan Pakistan) heeft het kabinet, via de Nederlandse ambassadeur in Jordanië, echter wel expliciet navraag gedaan bij de Jordaanse autoriteiten. Dit contact bevestigde dat de door Nederland aan Jordanië geleverde F-16’s niet aan Pakistan zullen worden verkocht.
Kunt u garanderen dat geen van de door Nederland aan Jordanië geleverde F-16’s aan Pakistan zijn doorverkocht?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Materieel Defensie voorzien op 29 juni 2016?
Ja.
Doelstelling van de International Labour Organisation (ILO) om uiterlijk in 2016 de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de ILO-doelstelling om in 2016 de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen? Kent u de motie Schouten/Voordewind1, die verzoekt om het Initiatief Duurzame Handel (IDH) expliciet de ILO-doelstelling voor het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid in 2016 te laten hanteren en de Kamer over de uitwerking te informeren? Bent u op de hoogte van de «World Day Against Child Labour» op 12 juni?
Ja. De motie Schouten/Voordewind uit 2011 (kamerstuk 26 485, nr 118) roept het IDH op om voortvarend aan de slag te gaan met complexe sociale onderwerpen zoals leefbaar loon en kinderarbeid.
Erkent u dat de ILO-doelstelling nog niet bereikt is, aangezien nog 168 miljoen kinderen arbeid verrichten en meer dan de helft van hen (85 miljoen) werkt onder gevaarlijke omstandigheden?
Ja, we zijn er helaas nog lang niet, al zijn er geen statistieken over het aantal kinderen wereldwijd dat in 2016 nog slachtoffer is van kinderarbeid. Het cijfer van 168 miljoen kinderen stamt uit het ILO-rapport «Global child labour trends 2008 to 2012». In de vier jaren die door dit rapport zijn onderzocht nam het aantal kinderen dat kinderarbeid vervult aanmerkelijk af, van 264 tot 168 miljoen. Het is nog niet duidelijk of die trend in de jaren sinds 2012 is doorgezet. De ILO werkt in een consultatief proces aan een nieuwe publicatie met cijfers over kinderarbeid. Deze publicatie zal in de loop van 2017 verschijnen.
Welke inspanningen heeft Nederland specifiek gedaan voor de genoemde ILO-doelstelling om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen binnen het tienjarige «2006 Global Action Plan»?
In 2016 heeft Nederland een aantal nieuwe stappen gezet in de strijd tegen kinderarbeid. Er is een Kinderarbeidfonds – in beheer bij RVO – met daarin EUR 5 miljoen bestemd voor matchingvan bijdragen uit het bedrijfsleven aan multi-stakeholderinitiatieven tegen kinderarbeid. De eerste financieringen kunnen naar verwachting na de zomer verstrekt worden. Er is belangstelling getoond vanuit de cacao-, goud- en textielsector. Het bestrijden van kinderarbeid is ook een belangrijk onderdeel van het textielconvenant, dat op 4 juli ondertekend is.
Nederland heeft het EU-voorzitterschap ingezet om kinderarbeid hoger op de agenda te zetten. Dit heeft geresulteerd in EU-raadsconclusies over de bestrijding van kinderarbeid.2 Hierin wordt de Europese Commissie aangespoord om te zorgen dat bestrijding van kinderarbeid behalve in de ontwikkelingsprogramma’s ook een plek krijgt in onderwijs-, landbouw-, MVO- en decent work-programma’s van de EU. Verder worden de Commissie en de Europese diplomatieke dienst (EDEO) opgeroepen extra stappen te nemen om kwetsbare vluchtelingenkinderen te beschermen tegen (arbeids)uitbuiting.
Deze ontwikkelingen in 2016 zijn een aanvulling op eerdere (meerjarige) initiatieven. Nederland heeft in de afgelopen jaren op veel manieren ingezet op de bestrijding van kinderarbeid. De kabinetsreactie3 van vorig jaar op de initiatiefnota van het lid Van Laar over het verbieden van producten gerelateerd aan kinderarbeid geeft een goed overzicht van Nederlandse inspanningen. De jaarlijkse mensenrechtenrapportages die sinds 2008 aan de Kamer worden gestuurd geven veel aanvullende informatie. De meest recente rapportage, over het jaar 2015, ging de Kamer toe op 21 juni.4
Hoe heeft het IDH de motiedoelstelling verwerkt in de programma’s en wat zijn de resultaten voor de bestrijding van kinderarbeid?
Het IDH werkt aan bestrijding van kinderarbeid op drie niveaus:
Kunt u een overzicht geven van de programma’s waarin het probleem van kinderarbeid speelt en waarin actie is ondernomen tegen de ergste, maar ook alle vormen van kinderarbeid onder de ILO-conventies C182 en C138?
De IDH-programma’s werken aan verduurzaming van de volgende sectoren: cacao, koffie, thee, katoen, palmolie, soja, kweekvis, textiel, tropisch hout, papier/pulp, groente/fruit en specerijen. Het tegengaan van kinderarbeid vergt aandacht in veel agro- en textielketens, met de grootste problemen in de cacao- en katoensector. In al deze programma’s vormt het tegengaan van kinderarbeid onderdeel van de standaarden die IDH binnen de sector wil afspreken.
IDH werkt daarnaast aan schaalbare aanpakken om leefbaar loon te bevorderen, bijvoorbeeld via een publiek-private coalitie in de theesector in Malawi. Bovendien is het bevorderen van de inkomenspositie en levensomstandigheden van boerenfamilies een belangrijke focus van de programma’s.
Wat zijn de resultaten per programma waar kinderarbeid een risicofactor is?
Zie antwoord vraag 5.
Welke lessen heeft het IDH geleerd op het gebied van de (ergste vormen van) kinderarbeid, waarvan ook andere initiatieven en organisaties kunnen leren?
Met de verhoogde inzet is de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan over het bestrijden van kinderarbeid. Dit zijn de belangrijkste lessen van het IDH:
Wat doet het IDH op dit moment om alle onder ILO-conventies verboden vormen van kinderarbeid te bestrijden? Welke resultaten hebben deze activiteiten tot op dit moment opgeleverd?
Zie antwoord vraag 5.
Het rapport 'Beauty and a Beast, Child labour in India for sparkling cars and cosmetics’ van SOMO en Terre des Hommes over kinderarbeid in mica-mijnen in India |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Beauty and a Beast» van Terre des Hommes en SOMO over kinderarbeid in mica-mijnen en de rol van Nederlandse bedrijven?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. SOMO heeft onderzoek gedaan naar kinderarbeid in de mica-mijnen in de regio Jharkhand en Bihar in India. De kinderen werken daar lange uren onder gevaarlijke omstandigheden. Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van kinderen. Het kabinet is van mening dat kinderarbeid in dit soort sectoren tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort en dat Nederlandse bedrijven hun due diligence moeten uitvoeren om te zorgen dat ze hieraan niet bijdragen.
Heeft u een verklaring voor de ogenschijnlijke stijging van het aantal kinderarbeiders in de mica-industrie van 18.000 in 2005 naar 20.000 in 2016, ondanks de inspanningen van de Indiase regering om kinderarbeid tegen te gaan en het feit dat een derde van de dorpen in de regio «kindvriendelijk» zijn verklaard? Heeft u overleg gehad met uw Indiase ambtsgenoot om te bezien welke verbeteringen hier mogelijk zijn? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet? Gaat u dat binnenkort doen?
Het kabinet heeft geen eenduidige verklaring voor de in het SOMO rapport geconstateerde grote toename van het aantal kindarbeiders in de micaindustrie. Het rapport van SOMO maakt melding van een schatting van het aantal kinderarbeiders in de mica-industrie van 20.000 in 2016, maar geeft tegelijkertijd aan dat niemand precies weet hoeveel kinderen er arbeid verrichten in de micamijnen. Tevens vermeldt het rapport dat de vraag naar mica met 75% is toegenomen ten opzichte van 2005. Dit zou de toename van het aantal kinderarbeiders kunnen verklaren.
De Indiase overheid voert een beleid om de armoedesituatie te verbeteren; zo zijn er sinds 2005 diverse scholen in het gebied opgezet, waar gratis maaltijden verstrekt worden. Daarnaast voorziet Indiase wetgeving in een verbod op kinderarbeid voor kinderen jonger dan veertien jaar in ondergrondse mijnen, zoals de micamijnen.2De Nederlandse overheid zoekt waar mogelijk de dialoog met India over mensenrechten, inclusief de rechten van kinderen, hetzij bilateraal, hetzij in EU-verband. De schrijnende situatie van kinderen in deze sector zal hierin worden meegenomen.
Bent u van mening dat de betrokken bedrijven voldoende inspanning leveren om hun productieketen te controleren?
Van Nederlandse bedrijven wordt verwacht dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen en deze moeten mitigeren. Als kinderarbeid in de ketens van de genoemde bedrijven als een risico naar voren komt, dan wordt van hen verwacht dat zij maatregelen nemen.
Naar aanleiding van het onderzoek is met Philips, Draka, A.S. Watson en HEMA door ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact geweest over hun reactie op de bevindingen van het rapport. De bedrijven zijn interne onderzoeken gestart naar de herkomst van de mica in hun productieproces. Voorts hebben zij contact opgenomen met hun leveranciers en zullen ze risico’s omtrent micawinning meenemen in hun monitoringsystemen. De genoemde bedrijven nemen de kwestie van kinderarbeid gerelateerd aan micawinning derhalve serieus. Positief is eveneens dat bedrijven zich realiseren hoe belangrijk het structureel doorlichten van de bedrijfsprocessen op onder meer kinder- en mensenrechtenschendingen (due diligence) – en transparantie daarover – is.
Het kabinet wil bovendien dat bedrijfssectoren tot concrete afspraken komen over de wijze waarop risico’s zoals kinderarbeid structureel worden weggenomen. Deze afspraken met het bedrijfsleven en stakeholders worden bij voorkeur vastgelegd in IMVO-convenanten. In sectoren waar genoemde bedrijven actief zijn – de technologische industrie, de chemische sector en de detailhandel – vinden verkenningen plaats om tot dergelijke IMVO-convenanten te komen. Als in deze sectoren onderhandelingen van start gaan, dan is het kabinet bereid om kinderarbeid bij de winning van mica als onderwerp op de agenda van de onderhandelingen te zetten. Bij eventuele totstandkoming van convenanten in de genoemde sectoren zouden de betrokken partijen een beroep kunnen doen op het Kinderarbeidfonds om bijdragen van bedrijven tegen kinderarbeid te verdubbelen.
Op welke wijze gaat u de betrokken bedrijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid om hun invloed binnen de wereldwijde mica-sector aan te wenden en het goede voorbeeld te geven aangaande kinderarbeid in mica-mijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of het invoeren van een effectief monitoringssysteem die de uitvoering van due diligence door bedrijven controleert en sancties verbindt aan onvoldoende naleving, een mogelijkheid is die tot verbetering zou kunnen leiden?
Indien er IMVO-convenanten tot stand komen in de sectoren waar genoemde bedrijven onder vallen, dan zullen ook afspraken worden gemaakt over monitoring van de uitvoering van due diligence. Het is aan partijen die betrokken zijn bij de convenanten om daar onderling afspraken over te maken, zoals het SER-advies over IMVO-convenanten stelt. Het kabinet verwijst hiervoor tevens naar de Kamerbrief (Kamerstuk 2016–26485) over zorgplicht Nederlandse bedrijven.
Op welke wijze biedt de Nederlandse regering (financiële) ondersteuning aan lokale organisaties die zich inzetten voor het bestrijden van kinderarbeid in mica-mijnen?
Nederland ondersteunt verschillende projecten in India die gericht zijn tegen kinderarbeid in brede zin. India is één van de landen waar de Coalitie Stop Kinderarbeid actief is met het Child Labour Free Zones-programma, waarbij in afgebakende regio’s de gehele gemeenschap wordt gemobiliseerd om kinderarbeid uit te bannen en kinderen naar school te sturen. Verder steunt de Nederlandse ambassade in India een project van Global March against Child Labour, de organisatie van Nobelprijswinnaar Kailash Satyarthi. Er zijn nu 105 dorpen in de deelstaat Jharkand aangemerkt als kindvriendelijke dorpen, waar geen sprake is van kinderarbeid.
Welke andere mogelijkheden ziet u om kinderarbeid in de mica-mijnen tegen te gaan?
Ook buiten de convenanten om bestaat de mogelijkheid voor ngo’s en bedrijven om multi-stakeholderinitiatieven op te zetten tegen kinderarbeid in de mica-mijnen. Bijdragen van het bedrijfsleven aan een dergelijk initiatief kunnen door het Kinderarbeidfonds verdubbeld worden.
De voorlopige toepassing van het vrijhandelsverdrag met Canada (CETA) |
|
Jasper van Dijk (SP), Elbert Dijkgraaf (SGP), Raymond de Roon (PVV), Rik Grashoff (GL), Agnes Mulder (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de Minister van Buitenlandse Zaken geantwoord heeft dat unanimiteit nodig is voor Raadsbesluiten om het associatieverdrag tussen Oekraïne, de EU en haar lidstaten voor een groot deel voorlopig van toepassing te verklaren?1
Ja.
Klopt het dat Nederland dus effectief een vetorecht had bij de twee besluiten over de voorlopige toepassing van het associatieverdrag met Oekraïne?
Ja.
Klopt het dat Nederland dus ook effectief een vetorecht heeft bij een eventueel besluit over voorlopige toepassing van CETA?
Besluitvorming over associatieakkoorden geschiedt met unanimiteit in de Raad. Daarom had Nederland een vetorecht bij de besluitvorming over ondertekening en voorlopige toepassing door de EU van het associatieakkoord met Oekraïne. CETA is geen associatieakkoord maar een handels- en investeringsakkoord. Of besluitvorming over ondertekening en voorlopige toepassing van CETA zal geschieden met unanimiteit of gekwalificeerde meerderheid is afhankelijk van de rechtsgrondslag. Omdat de Commissie nog geen voorstel heeft gedaan en de onderhandelingen in de Raad nog niet zijn begonnen, is nog niet bekend wat de rechtsgrondslag van het besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van CETA gaat worden. Ongeacht de rechtsgrondslag is het goed gebruik in de Raad dat besluitvorming op basis van consensus tussen alle lidstaten geschiedt.
Welke juridische adviezen over voorlopige toepassing van EU-verdragen heeft de Nederlandse regering of de Europese Raad het afgelopen jaar ontvangen?
Het kabinet is niet bekend met enig schriftelijk juridisch advies dat de Nederlandse regering of de (Europese) Raad afgelopen jaar heeft ontvangen over voorlopige toepassing van EU-akkoorden met derde landen.
Kunt u deze juridische adviezen over voorlopige toepassing zo spoedig mogelijk openbaar maken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over CETA, dat volgende week wordt gehouden?
Ja.
De indirecte Nederlandse steun aan de Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS)-beweging |
|
Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Is het waar dat NGO’s (non-gouvernementele organisaties) die gesteund worden met Nederlands belastinggeld vervolgens andere NGO’s steunen met een uitgesproken BDS-agenda? Zo ja, hoe verhoudt deze steun zich tot de subsidiecriteria voor organisaties werkzaam in Israël en de Palestijnse gebieden?
Het kabinet financiert geen BDS-activiteiten tegen Israël en ondersteunt de internationaal georganiseerde oproep van de beweging niet. Het kabinet is tegenstander van een boycot van Israël en streeft naar versterking van de bilaterale economische betrekkingen met dit land binnen de grenzen van 1967. Het kabinet is voorstander van een onderhandelde twee-statenoplossing voor het Israëlisch-Palestijns conflict.
De beweging die oproept tot «Boycott, Divestment and Sanctions» (BDS-beweging) wordt door een groot aantal NGO’s ondersteund. Het feit dat zij dat doen is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Het kabinet is niet bekend met de genoemde uitspraak zonder bronvermelding die aan het Mensenrechtensecretariaat wordt toegeschreven. Het kabinet verwijst naar de antwoorden van 17 mei jl. op Kamervragen over Nederlandse subsidies aan de Israëlische NGO Breaking the Silence (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2573), waarin de voorwaarden en waarborgen worden uiteengezet bij financiering van organisaties door het secretariaat. Bij de beoordeling van financieringsaanvragen wordt gekeken of financiering van het donorconsortium niet gebruikt wordt voor activiteiten die in strijd zijn met internationaal recht. Ontvangers van financiering mogen zich niet schuldig maken aan discriminatie of aanzetten tot haat en/of geweld. Indien geconstateerd zou worden dat er sprake is van schending van de subsidievoorwaarden door een organisatie kunnen maatregelen worden getroffen, waaronder de mogelijkheid de bijdrage op te schorten of te beëindigen.
Acht u het wenselijk dat Nederlands belastinggeld indirect een bijdrage levert aan het bevorderen van de BDS-agenda? Deelt u de mening dat de BDS-agenda haaks staat op de Nederlandse beleid ten aanzien van Israël en de Palestijnse gebieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerder gestelde vragen waarin u stelt dat de organisatie Human Rights and Humanitarian Law International Secretariat, gesteund door onder meer Nederland, «een zorgvuldige selectieprocedure hanteert» en dat betrokken organisaties «zich dienen te houden aan de strenge voorwaarden die het secretariaat stelt»?1 Is het waar dat deze organisatie Israël omschrijft als een «racistisch regime» en juridische acties tegen Israël ondersteunt en aanmoedigt? Klopt het tevens dat deze organisatie andere organisaties, zoals Badil, financieel ondersteunt terwijl deze organisaties een uitgesproken BDS-agenda propageren? Kunt u aangeven hoe dergelijke uitlatingen zich verhouden met een zorgvuldige selectieprocedures en strenge voorwaarden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht verschaffen van de NGO’s die door Nederland gesteund worden en indirect of direct een bijdrage leveren aan de BDS-agenda?
Het kabinet stelt zeker dat het geen BDS-activiteiten tegen Israël financiert. Voor het overige houdt het kabinet geen overzicht bij van organisaties die al dan niet BDS onderschrijven, aangezien dit onder de vrijheid van meningsuiting valt, zoals aangegeven in het antwoord op vragen 1–3.
De plofkipfabriek in Veenendaal |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oekraïense «plofkipfabriek» strijkt neer in Veenendaal»?1
Ja.
Bent u bekend met het voornemen van het Oekraïense kippenfokbedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) volgende maand een kippenfabriek in Veenendaal te openen?
Ik ben bekend met de uitsnijderij die MHP bij en met Jan Zandbergen BV te Veenendaal heeft opgezet. In deze uitsnijderij wordt pluimveevlees in kleinere delen gesneden. De invoer van levend pluimvee vanuit Oekraïne is niet toegestaan.
Worden in deze fabriek levende kippen geslacht of alleen dode dieren verwerkt? Indien er levende dieren worden geslacht, hoe lang is de reistijd van Oekraïne naar Nederland voor deze kippen?
Zie antwoord vraag 2.
Moet bij het houden in Oekraïne en het vervoeren van deze dieren (dood of levend) voldaan worden aan de Nederlandse of Oekraïense regels? Kunt u een vergelijking geven van de Oekraïense en Nederlandse regels?
Op het houden en vervoeren van pluimvee in Oekraïne is de daar geldende wet- en regelgeving van toepassing.
Om producten te mogen invoeren in of doorvoeren door de Europese Unie moeten derde landen, waaruit de import plaatsvindt en die zijn vermeld in de tabel in bijlage I, deel 1 van Verordening (EG) nr. 798/2008 voldoen aan de veterinaire voorschriften van de Europese Unie inzake de invoer van vleesproducten en vlees van pluimvee. Oekraïne staat in deze tabel. De bepalingen ten aanzien van dierenwelzijn bij de slacht maken hier onderdeel van uit. De bevoegde autoriteit van de Oekraïne biedt door middel van een veterinair invoercertificaat garanties voor naleving van deze voorschriften. Alleen door de Europese Unie erkende slachthuizen in Oekraïne mogen exporteren naar de EU. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3 is de invoer van levend pluimvee vanuit Oekraïne niet toegestaan.
Wat is uw reactie op het feit dat MHP eerder dit jaar een overeenkomst met het Nederlandse certificeringsbedrijf Gezondheidsdienst voor Dieren tekende, dat ervoor moet zorgen dat de kippen een bestaan krijgen dat meer in lijn ligt met de Europese regels? Wat houdt «meer in lijn liggen» precies in? Op welke vlakken voldoet het ondanks deze overeenkomst niet aan de volledige Nederlandse regelgeving? Wat is de juridische waarde van deze overeenkomst? Kan MHP de toezegging tot Nederland, de Nederlandse markt en het gebruik van «Nederlandse kip» op zijn product worden ontzegd indien het zich niet aan deze overeenkomst houdt?
De overeenkomst is gericht op een nauwe en structurele samenwerking tussen de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) en MHP en is een overeenkomst tussen private partijen. De GD en MHP zijn voornemens om zich samen in te spannen voor het verder verbeteren van de gezondheid en het welzijn van de dieren op de lange termijn. De samenwerking heeft betrekking op:
De dierenartsen van MHP zullen deelnemen aan trainingen die de GD in Nederland organiseert en daarnaast zal er een educatietraject in Oekraïne worden opgezet waar naast theorie ook training on the job wordt aangeboden. Het niet nakomen van de bepalingen in de overeenkomst tussen MHP en de GD staat evenwel los van de afspraken en vereisten ten aanzien van de markttoegang van de MHP-pluimveeproducten tot de EU.
Deelt u de mening dat zowel tijdens het houden in Oekraïne als tijdens het vervoer naar Nederland op elk moment aan de volledige Nederlandse regels moet worden voldaan aangezien de dieren hier geslacht, verwerkt en (deels) verkocht zullen worden, en dat dat gebeurt als «Nederlands» kippenvlees?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3, 4. In de uitsnijderij in Veenendaal wordt gekoeld/bevroren pluimveevlees verder be- en verwerkt. De Europese wetgeving verbiedt dat bevroren pluimveevlees wordt ontdooid en als vers vlees wordt verkocht. Het vlees zou wel in bevroren staat kunnen worden verkocht; in dat geval moet worden aangegeven dat het vlees afkomstig is uit Oekraïne.
Wanneer het pluimveevlees in Nederland verwerkt wordt tot vleesproducten of vleesbereidingen gelden de volgende regels met het oog op herkomstvermelding:
Als pluimveevlees het hoofdbestanddeel is in een product kan dus niet de suggestie gewekt worden dat het een Nederlands product betreft.
Wie houdt toezicht op het welzijn van deze kippen en de hygiëne bij geslachte en levende dieren op de fokkerijen in Oekraïne en bij het vervoer naar Nederland? Is dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), of de Oekraïense instantie vergelijkbaar met de NVWA? Indien dit de Oekraïense Voedsel- en Warenautoriteit is, is u bekend of deze instantie in staat is deze opdracht naar behoren uit te voeren? Hebben deze inspecteurs de juiste opleiding, kennis, materialen en voldoende tijd? Zijn zij bekend met de Nederlandse regelgeving op dit gebied? Zo nee, hoe kunnen zij dan een goede controle uitvoeren? Indien de Nederlandse NVWA hier controle op houdt, beschikt zij over voldoende kennis om met de Oekraïense fokkers en vervoerders te communiceren? Zo nee, welke oplossing heeft u hiervoor? Heeft de Nederlandse NVWA hier voldoende middelen voor? Op welke andere controles moet bezuinigd worden om dit te betalen? Kan de kwaliteit en het dierenwelzijn in dat geval in deze andere sectoren nog wel gegarandeerd worden?
De Oekraïense overheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de productie van pluimveevlees in Oekraïne. De lidstaat waar het pluimveevlees de EU binnenkomt houdt namens de EU toezicht op de import in de EU (zie het antwoord op vraag 4). Het Directorate on Health and Food Audits and Analysis (Directorate F van
DG SANTÉ; voorheen Food and Veterinary Office (FVO)) voert namens de EU auditmissies uit in derde landen die exporteren naar Nederland en rapporteert over deze missies.
Dan worden ook erkende of te erkennen slachterijen en uitsnijderijen gecontroleerd op hygiënische productie en op welzijnsaspecten bij het slachten. Op basis van het laatste rapport van de FVO heeft de EU besloten import van pluimveevlees vanuit Oekraïne toe te staan. De invoer van levend pluimvee vanuit Oekraïne is overigens niet toegestaan.
Wordt er bij controles door de Nederlandse NVWA of de Oekraïense Voedsel- en Warenautoriteit gelet op de overeenkomst met het Nederlandse certificeringsbedrijf Gezondheidsdienst voor Dieren, of slechts op de officiële Oekraïense regels? Indien alleen op de officiële Oekraïense regels wordt gelet, wat is dan het nut van deze overeenkomst? Wat zijn de sancties indien niet aan de regels wordt voldaan?
De NVWA volgt bij invoer in de EU de Europese voorschriften voor de invoer uit derde landen. Dit is ook het geval bij invoer van pluimveevlees uit Oekraïne. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Is het waar dat de kippen die in Oekraïne gefokt zijn en in de Nederlandse fabriek verpakt worden als «Nederlands» vlees verkocht mogen worden? Wat is uw mening hierover? Deelt u de mening dat het vreemd is dat dit mag, omdat deze kippen het grootste deel van hun leven nooit in Nederland zijn geweest? Wat is uw mening over het feit dat de Nederlandse kwaliteits-naam hiermee op het spel staat?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat een bedrijf dat in zijn eentje meer dan de helft van de totale Nederlandse kippenproductie produceert (332 miljoen kippen per jaar door MHP, 574 miljoen door alle Nederlandse producenten samen) een veel grotere focus op kwantiteit legt dan op kwaliteit? Hoe rijmt u dit met uw eerdere uitspraken waarin u stelde «En er is meer focus nodig op kwaliteit, in plaats van kwantiteit»?2
Het toekomstperspectief van de veehouderijketens in Nederland is het produceren van onderscheidende, kwalitatief hoogwaardige en gewaardeerde producten met een toegevoegde waarde voor markt en consument.
Het Nederlandse kabinet staat een integrale aanpak voor waar het gaat om de veehouderij. Onderdeel daarvan is een begrenzing of beperking aan de groei van de veehouderij waar dit uit een oogpunt van volksgezondheid, milieu, natuur, kwaliteit van de leefomgeving (waaronder geurhinder) of landschappelijke inpassing noodzakelijk is.
Het is aan de regering van de Oekraïne of een dergelijke schaalomvang zoals van het genoemde bedrijf wenselijk is. Bedrijven dienen in ieder geval te voldoen aan de wettelijke voorschriften van het land en de richtlijnen van maatschappelijk verantwoord ondernemen van de OESO na te streven.
Welke stappen kunt u nog nemen om dit plan tegen te houden en de Nederlandse kwaliteitsnaam hoog te houden? Bent u van plan deze stappen te nemen? Zo ja, kunt u de Kamer zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor de geplande openingsdatum, op de hoogte brengen van de resultaten hiervan? Zo nee, waarom kunt u geen stappen meer nemen? Wat kunt u dan doen om soortgelijke gebeurtenissen in de toekomst te voorkomen?
Investeringen in Nederland moeten voldoen aan de in ons land geldende wet- en regelgeving. De uitsnijderij in Veenendaal voldoet op dit moment aan de wet- en regelgeving en daarmee is er geen grond of reden voor ingrijpen vanuit de Nederlandse overheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de opening van deze kippenfabriek?
Nee, de uitsnijderij in Veenendaal is reeds in bedrijf.
Een verbod op de anti-Israëlische Boycot, Desinvestering en Sancties (BDS)-beweging |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Antizionistische winkelpatrouilles neuzen bij AH»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de zorgen over de intimiderende winkelpatrouilles van onder meer Stichting Diensten Onderzoek Centrum Palestina (docP), die Israëlische producten willen (laten) boycotten?
Het kabinet heeft kennis genomen van berichtgeving over aanhangers van de BDS-beweging die in supermarkten op zoek zijn gegaan naar producten waar Israël op staat en waarvan zij vermoedden dat die uit een illegale nederzetting afkomstig zijn. Het staat consumenten in algemene zin vrij om onderzoek te doen naar de herkomst van producten. Indien er incidenten zouden plaatsvinden waarbij sprake is van discriminerende uitlatingen, haatzaaien, gebruik van of oproepen tot geweld en/of intimidatie, dan neemt het kabinet daar nadrukkelijk afstand van en is het strafrecht van toepassing.
Kunt u aangeven waarom een organisatie (docP), die zich actief inzet om de (economische) belangen van de bevriende staat Israël te ondermijnen (doelstelling van de zogenaamde BDS-beweging), gefaciliteerd wordt door de belastingbetaler middels de status van Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI)?2
De ANBI-status wordt door het ANBI-team van de Belastingdienst toegekend aan instellingen op aanvraag. Die aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van de doelstelling van de instelling en de wijze waarop die doelstelling door de instelling wordt nagestreefd. De instelling die de aanvraag doet moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Een van de voorwaarden voor de toekenning van de ANBI-status is dat de instelling zowel statutair als feitelijk het algemeen belang dient. Het begrip algemeen belang is neutraal vormgegeven. Er wordt hierbij bijvoorbeeld niet aan politieke en/of religieuze criteria getoetst. Het staat ANBI’s vrij om activiteiten te ondernemen binnen de grenzen van de wet. Hierbij wordt wel onder andere onderzocht of de instelling, een bestuurder van de instelling, een persoon die feitelijk leiding geeft aan de instelling of een voor die instelling gezichtsbepalende persoon door een Nederlandse rechter onherroepelijk is veroordeeld wegens het opzettelijk plegen van een misdrijf als bedoeld in 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Een eenmaal verleende ANBI status kan nadien worden ingetrokken, mocht nieuwe informatie daartoe aanleiding geven.
In hoeverre bent u bekend met het gegeven dat er een relatie bestaat tussen de internationale BDS-beweging en de antisemitische terreurorganisatie Hamas?3
Het kabinet heeft geen informatie over een mogelijke link tussen deze beweging en Hamas.
Kunt u aangeven hoeveel BDS-organisaties een ANBI-status hebben en bent u bereid deze zo spoedig mogelijk in te trekken?
De Belastingdienst houdt geen overzicht bij van organisaties die de BDS-beweging tegen Israël aanhangen. Indien een instelling is aangemerkt als ANBI is dat uiteraard te vinden op de openbare lijst op de website van de Belastingdienst. Het kabinet heeft geen bevoegdheid om een verleende ANBI-status in te trekken. Deze bevoegdheid berust uitsluitend bij de Belastingdienst. Deze kan de status intrekken als een instelling niet meer aan de voorwaarden voldoet.
Bent u bereid, in navolging van het Verenigd Koninkrijk en Canada, om publiek gefinancierde of gefaciliteerde instellingen, te verbieden om Israëlische producten (van de Westoever) te (laten) boycotten?4
Nee. Voor wat betreft de economische relaties met Israëlische nederzettingen in bezet gebied zijn het ontmoedigingsbeleid en de algemene uitgangspunten van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen van toepassing. Overigens is er in Canada en het Verenigd Koninkrijk geen sprake van specifieke regelgeving gericht op het verbieden van boycots van producten uit Israëlische nederzettingen. In het Canadese parlement werd op 18 februari jl. een motie aangenomen waarin de BDS-beweging wordt afgekeurd en de regering wordt opgeroepen om elke poging te veroordelen van Canadese organisaties, groepen of individuen om de beweging te steunen. De Canadese regering steunde de motie weliswaar maar is niet verplicht om wetgeving op te stellen en verdere opvolging te geven aan deze motie. Er is momenteel geen wetgeving in Canada die organisaties verbiedt om de BDS-beweging te steunen. De Britse regering bracht op 17 februari jl. een «Procurement Policy Note» uit, die in algemene zin duidelijk maakt dat boycots in openbare aanbestedingen ongepast zijn, tenzij er sprake is van formele juridische sancties, embargo’s en/of restricties van de zijde van de Britse regering. In een parlementair debat over deze kwestie op 15 maart jl. lichtte de Britse regering toe dat aanbestedende diensten van geval tot geval moeten bepalen of een bedrijf voldoet aan de regels voor openbare aanbestedingen.
De beperkte toegankelijkheid van de websites van Nederlandse ambassades voor het maatschappelijk middenveld in Senegal, Mozambique en Burundi |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de websitepagina’s van de Nederlandse ambassades in Senegal, Mozambique en Burundi over fondsen voor lokale organisaties alleen beschikbaar zijn in de Nederlandse taal? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
De ambassades in Dakar (Senegal) en Bujumbura (Burundi) hebben zowel een Nederlandstalige als een Franstalige website met identieke informatie over ontwikkelingssamenwerking en fondsen. De ambassade in Maputo (Mozambique) heeft zowel een Nederlandstalige als een Engelstalige website.
Deelt u de mening dat de toegankelijkheid en participatiemogelijkheid voor lokale organisaties hiermee in het gedrang komen?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten of er wordt bijgehouden hoeveel aanvragen voor financiering van lokale organisaties in het Nederlands ten opzichte van het Engels en Frans worden gedaan? Zo niet, bent u bereid dit te gaan bijhouden met als doel de toegankelijkheid van dergelijke instrumenten voor lokale organisaties, ook zonder Nederlands of internationale consultants en werknemers, te optimaliseren?
Het aantal financieringsaanvragen van lokale organisaties wordt door ambassades niet standaard bijgehouden. Ambassades staat het vrij om informatie over financieringsmogelijkheden naar eigen inzicht te delen via websites of anderszins, waarbij lokale afwegingen voor effectiviteit worden meegewogen. Gezien deze diversiteit is het bijhouden van aantallen weinig informatief.
Kunt u toelichten hoeveel lokale organisaties de afgelopen periode aanvragen via de drie betreffende ambassadewebsites hebben ingediend?
De drie genoemde ambassades hebben tot heden geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden van aanvragen via hun website. Aanvragen voor fondsen worden per email, per post of in persoon ingediend.
Bent u bereid om alle informatie over fondsen voor lokale organisaties op websites van ambassades ook in het Engels en Frans aan te bieden?
Ja, zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om ambassadewebsites op het terrein van instrumenten voor lokale organisaties naast het Engels en Frans, ook toegankelijk te maken in lokale talen? Zo ja, bent u bereid hiervoor een pilot op te zetten, en daarmee te bezien of dit tot meer participatie en kwalitatief hoogwaardigere aanvragen van lokale organisaties leidt?
In de meeste landen is de Engelse of Franse taal voldoende om lokale organisaties te bereiken. Waar dat niet het geval is, kunnen ambassades gebruik maken van andere officiële talen. Er is geen reden om een pilot op te zetten.
De etikettering van Israëlische producten |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de actie van de etiketterings-shariapolitie in Nederlandse winkels?1
De regering heeft kennis genomen van berichtgeving over aanhangers van de BDS-beweging die in supermarkten op zoek zijn gegaan naar producten waar Israël op staat en waarvan zij vermoedden dat die uit een illegale nederzetting afkomstig zijn. Het staat consumenten in algemene zin vrij om onderzoek te doen naar de herkomst van producten, ongeacht welke effecten ermee worden beoogd. Indien er incidenten zouden plaatsvinden waarbij sprake is van discriminerende uitlatingen, haatzaaien, gebruik van of oproepen tot geweld en/of intimidatie, dan neemt het kabinet daar nadrukkelijk afstand van en is het strafrecht van toepassing.
Deelt u de mening dat deze actie van antisemitisme getuigt?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook dat deze actie vrede in Israël geen stap naderbij brengt?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u afstand nemen van deze antisemitische actie?
Zie antwoord vraag 1.
Is de regering bereid om, net als andere Europese landen, de «interpretative notice»2 van de Europese Commissie die de etikettering van Israëlische producten uit Judea en Samaria wil belemmeren, links te laten liggen?
Overeenkomstig het internationaal recht heeft Israël geen soevereiniteit over de gebieden die het sinds juni 1967 bezet. De EU en Nederland beschouwen deze gebieden dan ook niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. De EU en Nederland beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht. De interpretatieve mededeling, die de Europese Commissie op 12 november 2015 publiceerde, maakt concreet wat correcte herkomstaanduidingen zijn voor producten uit Israëlische nederzettingen en voor producten uit de Palestijnse gebieden die niet uit Israëlische nederzettingen afkomstig zijn. Daarmee geeft de interpretatieve mededeling uitleg over de toepassing van bestaande EU-wetgeving; het zorgt niet voor nieuwe juridische verplichtingen voor de overheid. De bestaande EU-wetgeving moet in alle landen worden nageleefd; dit is niet veranderd door publicatie van de interpretatieve mededeling. Het bedrijfsleven is er verantwoordelijk voor dat informatie over de herkomstaanduiding op producten juist is en niet-misleidend voor consumenten. Op het gebied van handhaving geldt de verplichting die voortvloeit uit de relevante EU-wetgeving. Handhaving wordt in Nederland door de NVWA verricht op basis van staand interventiebeleid. Indien de Commissie constateert dat lidstaten Europese richtlijnen niet of niet goed implementeren, is een inbreukprocedure mogelijk.
Nederlandse steun verwerving voor ISDS |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Probeert Nederland inderdaad steun te verwerven voor ISDS (het omstreden Investor-State-Dispute-Settlement) in de gehele EU, opdat ook Europese bedrijven toegang krijgen tot private arbitrage, waarmee de nationale rechter omzeild kan worden?1
Nee, integendeel. Het bewuste artikel in de NRC verwijst naar een discussie over de toekomst van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen EU-lidstaten onderling (zogenaamde intra EU-IBO’s). In deze discussie onderzoekt Nederland samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie manieren om de intra-EU IBO’s op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van investeerders. Daartoe hebben Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Finland en Nederland bijgevoegde notitie2 opgesteld, waarin een aantal alternatieven voor intra-EU IBO’s worden uitgewerkt. In geen van deze alternatieven wordt het oude Investor-State Dispute Settlement (ISDS) genoemd. Sterker nog, alle opties richten zich op investeringsgeschillenbeslechting via een permanente instantie, volgens de basisprincipes van het Investment Court System, dat het oude ISDS-model heeft vervangen. Dat betekent onder andere dat het recht om regelgeving in het publieke belang te maken gewaarborgd is, procedures transparant zijn, zaken door onafhankelijke rechters behandeld worden en er een mogelijkheid voor beroep is. De drie alternatieve opties zijn zo ingericht dat deze passen binnen de EU-rechtsorde: het overdragen van jurisdictie aan het Europese Hof van Justitie, de versterking van investeringsbescherming in nationale rechtssystemen (zoals het eengemaakt octrooigerecht, zie Kamerstuk 34 411), of het deponeren van een zogenaamd «Compromis» bij het Permanent Hof van Arbitrage, waardoor het mogelijk wordt om een Investment Court Systembinnen de EU op te zetten.
Heeft dit te maken met de verwachting dat binnenkort middels de vrijhandelsverdragen met Canada (CETA) en de Verenigde Staten (TTIP) ook Canadese en Amerikaanse bedrijven zich bij investeringsgeschillen niet tot onze rechterlijke macht hoeven te wenden, maar zich direct op private arbitrage kunnen beroepen en zo hoge claims kunnen eisen?
De discussie of de rechtsbescherming van investeerders voldoende is, loopt al sinds de toetreding van Midden-en Oost Europese landen tot de EU en staat dus los van EU-verdragen met derde landen. Nederland heeft bijvoorbeeld samen met Frankrijk in 2011 voorgesteld een Ombudsman in te stellen om de intra EU-IBO’s te vervangen. In de notitie worden drie aanvullende alternatieven aangedragen.
Klopt het dat volgens de Europese Commissie de intra-EU BIT's (bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten) met ISDS voorzieningen strijdig moeten worden geacht met Europese regelgeving en de Commissie onder meer Nederland heeft verzocht deze intra-EU BIT's te beëindigen?
Ja, dat klopt. De Europese Commissie is onder meer van mening dat de zekerheden die intra EU-IBO’s bieden tot discriminatie leiden van EU-lidstaten die geen intra-EU IBO’s met elkaar hebben. Daarom stelt de Europese Commissie dat deze verdragen in strijd zijn met het EU-recht en is de Europese Commissie tegen een vijftal lidstaten, waaronder Nederland, een ingebrekestellingsprocedure gestart en tegen 21 lidstaten een zogenaamde pilotprocedure. Zowel de Europese Commissie3 als de meeste lidstaten zijn evenwel van mening dat investeringsbescherming op de interne markt gewaarborgd moet blijven. Dat is nodig omdat de interne (kapitaal)markt nog niet volledig functioneert. Dit wordt bijvoorbeeld onderstreept door het EU-scorebord 20164 en de Global Competitiveness Index 2015–20165. De notitie benoemt een aantal opties waarop de rechtszekerheid binnen de EU kan worden gegarandeerd. ISDS is daarbij geen optie.
Waarom verzet juist Nederland zich met vier andere landen (Finland, Oostenrijk, Frankrijk en Duitsland) tegen het opzeggen van intra-EU BIT's met ISDS?
Nederland verzet zich niet tegen opzegging, maar onderzoekt juist samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie mogelijkheden om de intra-EU IBO’s op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van investeerders. Volgens gegevens van UNCTAD stond Nederland in 2014 op de achtste plaats van investeerders in het buitenland.6 Nederland zet zich daarom in voor adequate rechtsbescherming van Nederlandse investeringen in het buitenland. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.
Als ISDS in intra-EU BIT's strijdig is met het EU-recht en ISDS voor alleen niet-Europese (zoals Amerikaanse) bedrijven onwenselijke ongelijke behandeling oplevert, waarom bepleiten we dan niet het schrappen van ISDS uit TTIP en CETA, in plaats van nieuwe ISDS-voorzieningen voor de hele EU te bepleiten?
Nederland bepleit geen nieuwe ISDS-voorzieningen. Integendeel. Veel van de intra-EU IBO’s dateren uit de jaren negentig van de vorige eeuw, dus vóór de uitbreiding van de EU met landen in Midden- en Oost Europa. Na de val van de Muur transformeerden deze landen naar een markteconomie en om voldoende buitenlandse investeringen aan te kunnen trekken was het belangrijk om rechtszekerheid te bieden via deze verdragen. In de bij vraag 3 aangehaalde ingebrekestellingsprocedure die de Europese Commissie tegen onder andere Nederland is gestart, draait het onder andere om de vraag of de zekerheden die door de intra-EU IBO’s worden geboden in strijd zijn met de interne markt.
Dit staat los van de betrekkingen tussen de EU en derde landen, waarmee we geen interne markt hebben.
Als het volgens de Nederlandse argumentatie gaat om het tegengaan van ongelijke behandeling, is het dan niet logisch om ISDS ook voor Nederlandse bedrijven in te voeren en daarna private arbitrage voor iedereen, zodat ook burgers de rechter kunnen passeren? Zo nee, waarom niet?
In investeringsverdragen worden afspraken gemaakt over een minimum bescherming voor buitenlandse investeerders. Dat betekent niet dat buitenlandse investeerders in Nederland extra rechten krijgen of een hogere bescherming genieten: de rechten die in investeringsverdragen worden opgenomen zijn basisregels. Bijvoorbeeld dat onteigening is toegestaan, mits dit gebeurt in het publieke belang, met rechtswaarborgen omkleed, zonder discriminatie wordt toepast en een redelijke schadevergoeding wordt betaald. Deze minimum bescherming is diep verankerd in de Nederlandse wet. Investeringsverdragen geven dus niet meer bescherming, want Nederlandse bedrijven genieten dezelfde bescherming onder het nationale recht. Overigens is onder Nederlands recht arbitrage niet voorbehouden aan investeerders en kunnen ook andere partijen gebruik maken van arbitrage. De regels om een arbitrageprocedure te starten zijn sinds 1 december 1986 opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Massale illegale vogelvangst en vogelhandel in Nederland en over het ontbreken van toezicht hierop |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag van 16 mei 2016, die laat zien dat er jaarlijks tienduizenden vogels uit de Nederlandse natuur worden geroofd en illegaal worden verhandeld en dat controle en handhaving hierop ontbreekt?
Zoals is in mijn beantwoording van recente vragen van het lid Van Gerven1 heb aangegeven, wordt er door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) risicogericht controle en handhaving uitgevoerd bij grote vogelmarkten in Nederland. Daarbij wordt gecontroleerd op de legaliteit van de handel en op welzijns- en diergezondheidsbepalingen. Daarnaast verrichten de politie en de NVWA verschillende strafrechtelijke onderzoeken naar wildvang van vogels uit de Nederlandse natuur en de illegale handel die daarmee samenhangt.
Wat is uw reactie op het feit dat de bepaling in de Flora- en faunawet, die regelt dat alle Nederlandse vogels – mits geboren in gevangenschap – gehouden mogen worden, in de praktijk leidt tot het vangen van wilde vogels en tot het vals ringen van deze vogels? Deelt u de mening dat deze bepaling niet handhaafbaar is? Zo nee, waarom niet?
De vrijstelling op het houden van beschermde inheemse vogels, mits deze legaal zijn verkregen en gefokt in gevangenschap, leidt op zichzelf niet tot het vangen van wilde vogels.
Juist omdat deze vogels veel in gevangenschap worden gefokt en daarmee gemakkelijk legaal verkrijgbaar zijn, wordt de prikkel weggenomen om deze vogels in het wild te proberen te bemachtigen. Desondanks wordt er mee gefraudeerd en worden wilde vogels illegaal op het nest geringd, zoals uit de onderzoeken van politie en NVWA blijkt.
Deelt u de visie van de Verenigde Naties dat illegale handel in wilde dieren moet worden beschouwd als een ernstige vorm van criminaliteit en deelt u de mening van de criminoloog uit de uitzending dat de wildvang van de vogels vergelijkbaar is met de handel in ivoor; dat beide delicten grote gevolgen hebben voor de natuur? Zo ja, deelt u de mening dat de wildvangst van vogels nog onvoldoende en met te lage straffen bestraft wordt, dat er weinig prioriteit aan gegeven wordt en dat er weinig diepgaand rechercheonderzoek plaatsvindt, waardoor inzicht in omvang en de netwerken van deze illegale handel beperkt is? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit mij aan bij de visie van de Verenigde Naties dat internationale illegale handel in wilde dieren en hun producten gezien moet worden als een ernstige vorm van criminaliteit. Ik maak mij zorgen over de internationale illegale handel in zaken als ivoor en neushoornhoorn, die in Afrika leiden tot gewelddadige stroperijactiviteiten, die voor olifanten en neushoorns een grote bedreiging vormen voor hun voortbestaan in de natuur. Daarbij speelt een grote rol dat in het zwarte circuit enorme bedragen worden neergeteld voor ivoor en neushoornhoorn.
De wildvangst en illegale handel in inheemse vogels in Nederland is van een andere orde, maar desondanks vind ik het roven van vogels uit de Nederlandse natuur net zo goed een ernstige zaak. Dat blijkt uit de handhavings- en opsporingsonderzoeken die in Nederland plaatsvinden. Bij dergelijke onderzoeken worden ook criminele activiteiten aangetroffen die bestraft worden door de rechter. Zoals aangegeven in eerdere beantwoording van vragen van het lid Van Gerven2 is de strafmaat in Nederland behoorlijk hoog in vergelijking met andere EU-lidstaten en wordt hieraan in Nederland voldoende prioriteit gegeven.
Bent u na het zien van deze beelden bereid uw antwoord op eerdere vragen te herzien en u in te spannen voor een verbod op vangmiddelen, bestemd voor beschermde vogels als wildzang, mussen, lijsters, reigers en merels?1
In het kader van de uitvoeringsregelgeving bij de nieuwe Natuurbeschermingswet is aan de provincies gevraagd welke vang- en dodingsmethoden voor beschermde vogels nodig zijn bij het toepassen van schadebestrijding en populatiebeheer.
Op basis van de informatie van de provincies en een advies hierover van de Raad voor Dierenaangelegenheden is de huidige lijst op enkele punten aangepast en opgenomen in de uitvoeringsregelgeving. Uw Kamer is hierover geïnformeerd bij de voorhang van de ontwerp uitvoeringsregelgeving Wet natuurbescherming4, waarover tevens een schriftelijk overleg is gevoerd met uw Kamer.5
Bent u na het zien van deze beelden bereid uw eerdere reactie op eerdere vragen te herzien en zich in te spannen voor intensivering van toezicht en handhaving in het buitengebied? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?2
Ik blijf van mening dat binnen de bestaande capaciteit en ruimte van de NVWA voldoende aandacht wordt besteed aan de handhaving van en het toezicht op de natuurregelgeving in Nederland.
Bent u bereid deze beelden mee te nemen in uw reactie op eerdere vragen waarin u wordt verzocht tot het sluiten van vogelmarkten? Zo nee, waarom niet?3
De resultaten van controle en handhaving op vogelmarkten geven mij geen aanleiding tot het sluiten van deze markten. Sluiting van deze vogelmarkten zou de handel in vogels het illegale circuit in drijven, waardoor controle en handhaving nog veel lastiger wordt.
De voorlopige inwerkingtreding van het handelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA) |
|
Rik Grashoff (GL), Jasper van Dijk (SP), Jan Vos (PvdA), Raymond de Roon (PVV), Elbert Dijkgraaf (SGP), Eppo Bruins (CU), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Malmström: half juni besluit over handelsakkoord met Canada»1 en «Brussel wil handelsakkoord met Canada in oktober ondertekenen»2 in het Financieel Dagblad en met het artikel «Row over parliamentary approval overshadows EU-Canada free trade deal» in het Europe Online Magazine van 13 mei 2016?3
Ja.
In hoeverre is de uitspraak van Eurocommissaris voor Handel, Malmström, juist, zeker en betrouwbaar dat het Europees parlement wordt geraadpleegd nadat de Commissie op 20 juni a.s. CETA heeft voorgelegd aan de Raad van regeringsleiders met een voorstel voor voorlopige inwerkingtreding?
Commissaris Malmström heeft deze toezegging op meerdere momenten gedaan, recentelijk nog tijdens de Raad Buitenlandse Zaken voor handelsvraagstukken op 13 mei 2016. Verdragsrechtelijk is raadpleging van het Europees parlement in dit stadium niet verplicht. Het kabinet vindt de toezegging van Commissaris Malmström verstandig gelet op de maatschappelijke en politieke discussie, en zal haar daar dan ook aan houden.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan de motie Grashoff/Jan Vos4 waarin de Tweede Kamer de regering verzoekt een parlementair voorbehoud te maken in het geval de Commissie een voorstel doet voor voorlopige toepassing van CETA en waarin de Kamer de regering verzoekt dat voorstel eerst voor te leggen aan de Tweede Kamer alvorens een standpunt in te nemen? Op welke wijze, wanneer en waar heeft u dit parlementair voorbehoud gemaakt?
Als de Commissie een voorstel heeft gedaan voor een Raadsbesluit voor ondertekening en voorlopige toepassing, zal het kabinet formeel uitvoering geven aan de motie door in de Raad kenbaar te maken dat Nederland niet kan instemmen met het voorstel voordat het voorstel is besproken met de Tweede Kamer. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld wanneer de Commissie het voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing indient.
Welke andere landen hebben al een parlementair voorbehoud gemaakt? Waar, wanneer en hoe gebeurde dit?
Er zijn voor zover bekend geen andere lidstaten die al hebben aangegeven een parlementair voorbehoud in Brussel te zullen maken wanneer het voorstel voor het Raadsbesluit wordt voorgelegd aan de Raad.
Hebt u in uw overleggen reeds een standpunt ingenomen inzake het voornemen om CETA voor te leggen aan de Raad van regeringsleiders met een voorstel voor voorlopige toepassing van CETA? Zo ja, welk standpunt?
Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat CETA een gemengd akkoord wordt. Aangezien de Commissie nog geen voorstel heeft ingediend voor een besluit aan de Raad Buitenlandse zaken voor handelsvraagstukken voor ondertekening en voorlopige toepassing, is nu nog niet bekend welke delen er onder de voorlopige toepassing gaan vallen. Nederland heeft hier dus nog geen standpunt over ingenomen.
Welke delen van het akkoord zullen wel en niet in werking treden voordat nationale parlementen zich hebben uitgesproken over CETA, nu de EU-ministers willen dat CETA een gemengd akkoord is?
Zie antwoord vraag 5.
Volgens eerdere antwoorden van de regering verhoudt voorlopige toepassing zich niet tot het gegeven dat een verdrag niet in werking zal treden, «Voorlopige toepassing is immers gericht op de verwachting dat ratificatie zal geschieden»5, hoe verhoudt deze uitspraak zich met het huidige standpunt en de houding van de regering tegenover CETA, in het licht van het gemaakte parlementair voorbehoud?
Het kabinet is van mening dat CETA inhoudelijk een goed akkoord is. Een voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing zal voorafgaand aan besluitvorming in de Raad worden voorgelegd aan de Tweede Kamer.
Op welke wijze gaat u in de komende weken verder invulling geven aan de motie Grashoff/Jan Vos?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk drie weken voordat CETA en het voorstel voor voorlopige inwerkingtreding worden voorgelegd aan de Raad van regeringsleiders?
Ja, met dien verstande dat een dergelijk voorstel wordt voorgelegd aan de Raad Buitenlandse zaken voor handelsvraagstukken, en niet de Europese Raad.
Het gebruik van in Nederland geregistreerde postbusfirma’s voor de ontwijking van internationale sancties door het Assad-regime |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Shell Compagnies: Helping Assad’s War»?1
Ja.
Klopt het dat bedrijven die in Nederland geregistreerd staan of stonden via de in Panama geregistreerde bedrijven Maxima Middle East Trading, Pangates International Corporation en de Abdulkarim Group hebben bijgedragen aan olieleveringen aan het Assad-regime?
Voor zover bekend is er één Nederlands bedrijf dat in olieproducten heeft gehandeld met Pangates International Corporation en Maxima Middle East Trading, beide gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten. Abdulkarim Group uit Syrië trad daarbij op als tussenpersoon. De handel betrof meerdere transacties in de periode 2012–2013.
Genoemde feiten zijn al geruime tijd bekend en er is destijds ook over bericht in de media. Het kabinet heeft door de Douane onderzoek laten doen naar in Nederland geregistreerde ondernemingen die genoemd worden in de Panama papers. Daar is geen aanwijzing uit voortgekomen dat er andere Nederlandse bedrijven handelden met Syrië en/of met bovengenoemde entiteiten.
Heeft u stappen ondernomen tegen deze Nederlandse bedrijven omdat zij via één van de bovengenoemde bedrijven olie hebben geleverd aan het Assad-regime? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Douane heeft uitgebreid onderzoek gedaan. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat Nederlandse bedrijven destijds in strijd hebben gehandeld met de vigerende Europese of Nederlandse sanctiewet- en regelgeving, aangezien destijds de leveringen aan de genoemde eindgebruikers niet verboden waren onder deze sanctiewet- en regelgeving en de geleverde producten naar Syrië geëxporteerd mochten worden. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de Douane heeft het Openbaar Ministerie besloten om verder geen stappen te nemen met betrekking tot handhaving of vervolging.
Was de regering ervan op de hoogte dat de Amerikaanse regering in 2014 de bovengenoemde in Panama geregistreerde bedrijven op hun sanctielijst heeft gezet? Zijn deze bedrijven hierna ook op de Europese sanctielijst gezet? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit was bekend. De VS heeft de entiteiten respectievelijk in juli en december 2014 op hun eigen sanctielijst geplaatst en tegelijkertijd een persbericht gepubliceerd. In oktober 2014 zijn de entiteiten Pangates International Corporation en AbdulKarim Group ook door de Europese Unie op de lijsten bij de EU-sanctieverordening Syrië geplaatst.
Heeft u specifiek maatregelen genomen jegens het bedrijf Staroil B.V., dat in 2014 door de Amerikaanse regering op de sanctielijst is geplaatst omdat dit bedrijf het Assad regime van olie heeft voorzien? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?2
Nee, er zijn geen maatregelen genomen tegen dit bedrijf. Uit onderzoek van de Douane bleek dat er geen aanwijzingen zijn dat Europese of Nederlandse sanctiewet- en regelgeving door dit bedrijf was overtreden.
Welke stappen onderneemt u om zeker te stellen dat in Nederland geregistreerde bedrijven in de toekomst geen banden kunnen onderhouden met bedrijven die gesanctioneerde regimes en/of personen in staat stellen internationale sancties te ontwijken?
Het kabinet spant zich in om bedrijven goed te informeren over internationale sancties. Er zijn publicaties beschikbaar over handelsmogelijkheden met afzonderlijke sanctielanden (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ internationale-sancties). De ervaring leert dat bedrijven in Nederland zich over het algemeen goed op de hoogte stellen van sanctiewet en -regelgeving. In het najaar van 2015 heeft de EU de criteria voor het opnemen van personen op de sanctielijst Syrië verruimd om sanctie-ontwijking lastiger te maken. Internationale afstemming van sanctiemaatregelen, ook op handhavingsniveau, met partners binnen en buiten de EU blijft van groot belang. Het kabinet zet daar op in.
Herinnert u zich uw toezeggingen in het algemeen overleg wapenexportbeleid van 23 mei 2013 om te proberen te achterhalen of uit Nederland naar Syrië geëxporteerde chemische middel Glycol is gebruikt bij de ontwikkeling van chemische wapens? Kunt u aangeven of u hierover opheldering heeft gevraagd bij de Syrische permanente vertegenwoordiger bij de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPWC) in Den Haag? Zo nee, waarom niet?
De reactie op deze toezegging is opgenomen in Kamerbrief Opvolging Toezeggingen Exportcontrolebeleid (Kamerstuk 22 054, nr. 269) van 9 februari 2016:
TTIP Leaks |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat Transatlantic Trade & Investment Partnership (TTIP) Leaks de zorgen van miljoenen Europese burgers bevestigt, aangezien uit de gelekte onderhandelingsstukken blijkt dat het Amerikaanse bedrijfsleven vergaande invloed heeft op democratische besluitvorming, Europese standaarden op tal van terreinen onder druk staan en het voorzorgsbeginsel op geen enkele wijze geborgd wordt?1
Nee, want het Amerikaanse bedrijfsleven heeft geen «vergaande invloed op democratische besluitvorming» in de Europese Unie.
Hoe verhouden de uitgelekte stukken zich tot mijn twee aangenomen moties, waarin de regering wordt opgeroepen om ervoor te zorgen dat de Europese standaarden niet verlaagd worden?2
Zoals bekend, is het kabinet van mening dat TTIP niet mag leiden tot verlaging van standaarden.
Zijn er in de tussentijd aanpassingen geweest in de uitgelekte hoofdstukken? Zo ja, kunt u aangeven op welke terreinen?
Voor volksvertegenwoordigers staat de mogelijkheid open om de meest recente geconsolideerde teksten te lezen in de leesruimte.
Wat betekent het voor de onderhandelingen dat er momenteel «onverenigbare» («irreconcilable») verschillen bestaan op bepaalde terreinen tussen de EU en VS, zoals op het gebied van voedsel en dierproeven voor cosmetica? Verwacht u dat de onderhandelingspartners eruit gaan komen? Kunt u aangeven welke «rode lijnen» u trekt?3
Dit betekent dat de onderhandelingen ingewikkeld zijn. Het standpunt van het kabinet voor de inzet en «rode lijnen» voor TTIP is onder meer in de Kamerbrief van 22 april 2014 toegelicht (Kamerstuk 21 501–02 nr. 1372).
Zijn de regels omtrent voedselveiligheid, wijn, cosmetica, investeringsbescherming en corruptie inderdaad de «hete hangijzers» in TTIP? Kunt u per onderwerp aangeven wat de stand van zaken is in de onderhandelingen?4
Dit zijn inderdaad belangrijke discussiepunten. De Europese Commissie heeft recent nog een tekst gepubliceerd met de stand van zaken per onderwerp in de onderhandelingen.5
Wat is de stand van zaken in de onderhandelingen als het gaat om investeringsbescherming? Hoe staan de Amerikanen tegenover het voorstel voor een Investment Court System (ICS)?5
De EU heeft op 12 november 2015 het tekstvoorstel over investeringsbescherming met het Investment Court System voorgelegd aan de VS. Tijdens de 12e onderhandelingsronde in februari jl. is voor het eerst over die voorstellen gesproken. Dit betrof een eerste presentatie door de EU, waarbij de VS aangaf de voorstellen te zullen bestuderen. Tijdens de 13e onderhandelingsronde in april zijn de besprekingen voortgezet, zoals te lezen is in het verslag dat op 20 mei jl. is gepubliceerd door de Europese Commissie.7 De VS hecht net als de EU groot belang aan het verankeren en het bieden van waarborgen van het recht van overheden om in het publieke belang te reguleren. Wat betreft geschillenbeslechting delen de VS en de EU het belang van transparantie en de toegang van derde partijen tot de procesgang. Over de oprichting van het tribunaal van eerste aanleg en het beroepsmechanisme is de VS kritisch.
Klopt het dat bepaalde milieumaatregelen dreigen te worden geschrapt, omdat het «recht om te reguleren» niet is opgenomen in de hoofdstukken die gelekt zijn? Geldt het recht om te reguleren voor alle hoofdstukken? Op welke wijze wordt het recht om te reguleren in TTIP geborgd, en in welk hoofdstuk is dit terug te vinden?6
De afspraken die in TTIP worden voorgesteld, zijn geen belemmering voor het nemen van maatregelen ter bescherming van het milieu. Dit is onder meer te zien in het hoofdstuk over samenwerking op gebied van regelgeving. Het voorstel van de EU9 stelt dat deze samenwerking juist moet bijdragen aan het nemen van maatregelen ter bescherming van publieke belangen, zoals het milieu. Er staat ook expliciet dat de samenwerking niet mag leiden tot het ondermijnen of beperken van dergelijke maatregelen. Dezelfde expliciete bescherming van beleidsruimte staat in meerdere EU-tekstvoorstellen, waaronder die over sanitaire en fytosanitaire maatregelen10, good regulatory practices 11, duurzame ontwikkeling12, investeringsbescherming13, diensten14 en landbouw15.
Klopt het dat TTIP geen mogelijkheid biedt tot het terugdringen van de import van CO2-intensieve brandstoffen, zoals teerzandolie?7 Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere antwoorden over dit onderwerp?8
Zoals in de eerdere Kamervraagbeantwoording (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 620) is aangegeven, is teerzandolie een product dat legaal ingevoerd kan worden in de EU, zolang het voldoet aan de geldende EU-regelgeving. Dat verandert niet door TTIP.
Verder is in het antwoord op vraag 7 al aangegeven dat TTIP de beleidsruimte moet bevatten voor beide partijen om wetgeving op te stellen of aan te passen wanneer het gaat om klimaat- of milieuwetgeving.
Hoe oordeelt u over het feit dat het voorzorgsbeginsel in de gelekte hoofdstukken geen enkele keer wordt genoemd?9
Zoals het kabinet heeft aangegeven in de beantwoording op Kamervragen van het Kamerlid Thieme (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1970), staat het voorzorgsprincipe niet ter discussie. Dit principe is onderdeel van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en van de afspraken in de WTO. In het EU-tekstvoorstel voor het hoofdstuk over sanitaire en fytosanitaire maatregelen20 staat bijvoorbeeld het volgende als doelstelling:
In het EU-tekstvoorstel voor het hoofdstuk over samenwerking op gebied van regelgeving21 staat:
Op welke wijze kunt u de volgende uitspraak waarmaken, op basis van gelekte of andere hoofdstukken: «Conform uw Kamermotie (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1336) zet ik mij ervoor in dat de EU in de TTIP-onderhandelingen onverkort vasthoudt aan het voorzorgsprincipe»?10
Zie antwoord vraag 9.
Hoe oordeelt u over de volgende bewering: «Als de EU nieuwe vormen van regulering wil invoeren rond bijvoorbeeld gevaarlijke stoffen, dan zou het de Amerikaanse bedrijven daarover moeten consulteren. Zij zouden daarna op dezelfde manier betrokken moeten worden bij het tot stand komen van de regulering als hun Europese concurrenten»?11 Kunt u uw antwoord onderbouwen met verwijzingen naar passages uit de gelekte hoofdstukken?
Samenwerking op het gebied van regelgeving (regulatory cooperation) is één van de beoogde onderdelen van TTIP. Deze samenwerking kan veel voordelen opleveren door het tijdig voorkomen van onnodige handelsbelemmeringen. De inzet van de EU is ook online te vinden.27 Samenwerking is alleen van toepassing als beide partijen daar meerwaarde inzien en moet leiden tot verbetering van nieuwe wet- en regelgeving.
Overigens maakt de EU voor nieuwe wet- en regelgeving nu al gebruik van consultaties met belanghebbenden. Dit staat los van TTIP en is bedoeld om zo effectief mogelijke maatregelen te kunnen nemen ter bescherming van mens, dier, plant en milieu.
Zoals veelvuldig door het kabinet aangegeven, zal samenwerking op het gebied van regelgeving nooit in de plaats kunnen komen van de democratische besluitvormingsprocedures. Dit is onder meer aangegeven in verschillende Algemeen Overleggen, de Kamerbrief met het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel op 7 mei 2015 (Kamerstuk 21 501-02 nr. 1499) en in recente beantwoording van Kamervragen van het lid Klein (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2568).
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraak van Jorgo Riss, directeur van Greenpeace in de EU: «Before the EU could even pass a regulation, it would have to go through a grueling impact assessment process in which the bloc would have to show interested US parties that no voluntary measures, or less exacting regulatory ones, were possible»?12
Zie antwoord vraag 11.
Zijn de nieuwe artikelen die de VS voorstelt inzake «wetenschap en risico» volgens u te verenigen met uw standpunt over regulatory cooperation?13 14 Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe oordeelt u over het feit dat de VS op diverse terreinen aangeeft dat zij eerst het Amerikaanse bedrijfsleven moeten consulteren alvorens een reactie te kunnen geven op de Europese voorstellen?15
Zie antwoord vraag 11.
Op welke eisen van Amerikaanse zijde zoals verwoord in de uitgelekte hoofdstukken, zou TTIP volgens u kunnen stranden, uitgaande van de Europese onderhandelingsinzet?
De inzet van het kabinet en van de Europese Commissie, zoals verwoord in het onderhandelingsmandaat28, is veelvuldig met uw Kamer gedeeld en besproken. De VS is daarvan uiteraard ook op de hoogte. Uiteindelijk moet het akkoord beoordeeld worden als de onderhandelingen zijn afgerond en er een concepttekst ligt.
Kunt u bevestigen dat de kans op een «TTIP-lite» verwaarloosbaar is?16
Ja. Nederland, de Europese Commissie en de Amerikaanse overheid delen de mening dat een beperkt akkoord, ook wel TTIP-lite genoemd, niet aan de orde is.
Kunt u inzicht geven in de samenstelling van de adviesgroepen waarmee de Europese Commissie spreekt in de context van TTIP?17
De Europese Commissie publiceert alle informatie over de TTIP-adviesgroep op haar website.31 Hier staan onder meer de agenda’s en verslagen van de bijeenkomsten, inclusief een lijst met leden van de adviesgroep. Het meest recente verslag is van 4 mei 2016.32
Kunt u aangeven in hoeverre regels met betrekking tot de financiële sector nog onderdeel uitmaken van de onderhandelingen over TTIP?
Financiële dienstverlening is onderdeel van de onderhandelingen. De Europese Commissie heeft hier eerder al een toelichting op gegeven.33 In het EU-voorstel voor diensten is ook een apart onderdeel over financiële dienstverlening opgenomen.34
Bent u bereid de onderhandelingen over TTIP te staken zolang er geen uitgebreid publiek debat heeft plaatsgevonden over TTIP?
Het eerste debat met de volksvertegenwoordiging over TTIP dateert van 16 april 2013. Sindsdien is het debat over TTIP ook buiten het parlement in toenemende mate gevoerd. Het kabinet vindt dit een positieve ontwikkeling en zet zich actief in om dit debat te bevorderen, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 8 juni 2015 over de dialoog met de samenleving (Kamerstuk 21501–02 nr. 1507).
Steunt u het voorstel om een referendum over TTIP te houden?
Het is niet aan het kabinet om te besluiten of zich uit te spreken over een mogelijk referendum.
Deelt u de mening dat de besloten leeskamers voor parlementariërs potsierlijk zijn geworden sinds TTIP Leaks? Bent u bereid hier een eind aan te maken?
De leesruimtes zijn een geschikte manier om, gegeven de balans tussen de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen en de democratische controle, de leden van de Eerste en Tweede Kamer toegang te geven tot de geconsolideerde teksten. Het kabinet heeft hiervoor lang gepleit bij de Europese Commissie en bij de VS.
Als de publiciteit rond TTIP Leaks een «storm in een glas water» zou zijn, bent u dan bereid om alle stukken over TTIP openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Iedere vorm van onderhandeling, of dit nu handelsakkoorden betreft of cao-onderhandelingen, gaat gepaard met enige mate van vertrouwelijkheid gedurende het proces. TTIP is daarin niet anders. Openbaarmaking schaadt de onderhandelingspositie van de EU en daarmee ook de belangen van Nederland.
Deelt u de mening van de Franse president Hollande, dat TTIP in deze fase onaanvaardbaar is? Zo nee, waarom niet?18
Op dit moment is er nog geen akkoord dat het Nederlandse kabinet kan beoordelen.
Deelt u de mening dat ingrijpende handelsverdragen zoals TTIP en CETA19 altijd «gemengde verdragen» moeten zijn, zodat ook de nationale parlementen hun goedkeuring moeten geven? Zo ja, bent u bereid de onderhandelingen te blokkeren indien TTIP en CETA geen gemengde verdragen zouden zijn?
Het kabinet is van mening dat handelsverdragen zoals CETA en TTIP onder de gedeelde competentie van de EU en van de lidstaten vallen en als zodanig gemengde verdragen zijn. Het heeft geen zin om de onderhandelingen te blokkeren, omdat deze kwestie pas ter tafel komt zodra de onderhandelingen afgerond zijn en de goedkeuringsprocedure gestart wordt. In het geval van CETA zal deze procedure beginnen zodra de Commissie met een voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing van het akkoord komt.
Het EU-Vietnam vrijhandelsverdrag |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat zijn de gevolgen van het EU-Vietnam verdrag voor de zeer succesvolle motorfietsenindustrie van Vietnam, gegeven het feit dat uit een studie van de Europese Commissie blijkt dat het verdrag de productie in Vietnam zal doen verschuiven van machines en motorfietsen naar de massaproductie van goedkope kleren en schoenen?1
De Europese Commissie heeft een Sustainability Impact Assessment laten uitvoeren naar de effecten van een mogelijk handelsakkoord tussen de EU en ASEAN, met daarin een specifieke annex voor Vietnam. Deze studie laat zien dat er een mogelijk negatief effect is van een handelsakkoord op de motorvoertuigen en -onderdelensector van Vietnam. Daartegenover staat bijvoorbeeld een verwachte groei in de kleding- en schoenenindustrie. Gemiddeld genomen laat de Sustainability Impact Assessment in verschillende scenario’s een positief effect zien op onder andere het Bruto Nationaal Product, lonen voor zowel geschoolde als ongeschoolde arbeid en de waarde van de export van Vietnam.
In hoeverre worden de mensenrechten nageleefd in de sectoren motorfietsen, machines, kleding en schoenen in Vietnam en welke toezichtsmechanismen en -instanties spelen daarbij een rol?
Mensenrechten in de genoemde sectoren zijn vastgelegd in de Arbeidswet. Deze wetgeving valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministry of Labour, Invalids and Social Affairs (MOLISA) in Vietnam. Alle bedrijven moeten zich houden aan de regels en richtlijnen die hierin vermeld zijn.
Op de werkvloer controleert de vakbond of deze regels worden gerespecteerd. Ook de rechten en plichten van vakbonden zijn vastgelegd in de bovengenoemde Arbeidswet. Punt van aandacht is de onafhankelijkheid van de vakbonden. Toezicht op naleving van de Arbeidswet wordt gehouden door inspecteurs van MOLISA. Zij inspecteren onafhankelijk via een willekeurige selectie of op basis van incidenten. De inspecteurs geven ook advies aan bedrijven om de arbeidsomstandigheden te verbeteren boven het wettelijk minimum. Daarnaast is er in sommige sectoren ook sprake van collectieve werkafspraken over arbeidsvoorwaarden op het niveau van werkgevers en vakbonden.
Verder zijn er diverse internationale instanties betrokken bij de monitoring van de mensenrechten in Vietnam. Naast de Verenigde Naties is meer specifiek de International Labour Organisation (ILO) actief in Vietnam. Vietnam heeft vijf van de acht fundamentele ILO-conventies geratificeerd. De EU ondersteunt de ILO met betrekking tot de ratificatie en implementatie van deze conventies door Vietnam. De «Decent Work»-agenda van ILO draagt bij aan de verbetering van arbeidsomstandigheden. Speerpunten van het programma zijn onder andere het bevorderen van de fundamentele rechten van werknemers, het verbeteren van de sociale bescherming en het versterken van de sociale dialoog.
Mensenrechten zijn een belangrijk thema in de Europese relatie met Vietnam. De EU ondersteunt diverse projecten en actoren om de verbetering van mensenrechten onder de aandacht te brengen. Ook in de dialoog zal Europa aandacht blijven vragen voor de verbetering en waarborging van mensenrechten. Naleving van afspraken specifiek op het terrein van arbeidsrechten kan worden besproken in het sub comité voor Handel en Duurzame Ontwikkeling dat de implementatie van afspraken in dit kader in het EU- Vietnam handelsakkoord monitort.
Klopt het dat banen in de kleding- en schoenenindustrie over het algemeen zeer slecht betaald zijn in Vietnam? In hoeverre houdt het EU-Vietnam verdrag daar rekening mee en hoe wordt er voorkomen dat dit verdrag een negatieve impact heeft voor bepaalde arbeidsgroepen?2
Zoals al eerder aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Jan Vos en Servaes (beiden PvdA) over het uitvoeren van mensenrechtenanalyses bij handelsverdragen (2016Z05244), deelt het kabinet de mening van Eurocommissaris Malmström dat het vrijmaken van handel en mensenrechten hand in hand kan en moet gaan. Op verschillende manieren legt het handelsverdrag EU-Vietnam de link tussen handel en mensrechten. Zo bevat het hoofdstuk «Handel en duurzame ontwikkeling» van het handelsakkoord afspraken om verder te werken aan o.a. arbeidsrechten en milieuafspraken, die in verschillende internationale gremia, zoals de ILO en het UN Framework Convention on Climate Change, zijn vastgelegd. In het duurzaamheidshoofdstuk wijzen de partijen op deze afspraken en op het belang van het boeken van vooruitgang op deze gebieden. Daarnaast besluiten de partijen een Subcomité Handel en Duurzame Ontwikkeling en een gezamenlijk forum met belanghebbenden in het leven te roepen. Beide initiatieven zijn erop gericht voortgang op de verschillende thema’s binnen het duurzaamheidshoofdstuk te monitoren. Tevens is het de verwachting dat met de recent afgesloten handelsakkoorden door Vietnam (zoals het Trans Pacific Partnership en met de EU) de keten zich verder upstream gaat ontwikkelen (o.a. door de afspraken over de regels van oorsprong). Dit betekent dat er meer waarde wordt toegevoegd in de industrie, wat ook doorwerkt in de lonen van de werknemers.
Deelt u de mening dat als gevolg van marktliberalisering in Vietnam er een neerwaartse druk is ontstaan op arbeidsrechten, het minimumloon en de slagkracht van vakbonden? Zo nee, hoe verklaart u dan de verslechterde arbeidsomstandigheden in Vietnam?3
Vietnam heeft de laatste jaren een indrukwekkende ontwikkeling laten zien in het reduceren van armoede en het garanderen van economische en sociale rechten voor zijn burgers4. Verandering gaat niet overal even snel, maar er zijn diverse ILO-initiatieven die gericht zijn op de verbetering van arbeidsrechten en -omstandigheden en ook de Europese Commissie ondersteunt diverse projecten. Het handelsakkoord geeft juist een extra handvat om hiervoor aandacht te vragen en instrumenten hiervoor in te zetten. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat mondiale regels voor buitenlandse handel ontwikkelingslanden ervan weerhouden om maatregelen in te voeren die rijke landen eerder troffen ten bate van nieuwe, welvarende sectoren en goedbetaalde banen? Zo nee, kunt u uw antwoorden onderbouwen?4
Het kabinet deelt deze mening niet. De akkoorden binnen de Wereldhandelsorganisatie geven ontwikkelingslanden speciale rechten, waarmee deze landen gunstiger behandeld kunnen worden dan niet-ontwikkelingslanden. Dit komt met name tot uitdrukking in de reikwijdte en het tempo van de onderlinge liberalisering van goederen en diensten, maar ook in vele andere bepalingen bijvoorbeeld ten aanzien van vrijwaring, opkomende industrieën en voedselzekerheid. Ook binnen de handelsakkoorden die de EU met derde landen afsluit, wordt op deze wijze rekening gehouden met het ontwikkelingsniveau van de Verdragspartij, waarbij ook handelsfacilitatie (zoals verbetering van de douaneprocedures en transparantie) een belangrijk onderwerp is.
Deelt u de oproep van Alfred de Zayas, onafhankelijk expert van de Verenigde Naties, die pleit voor het afschaffen van het investeringsbeschermingsmechanisme ISDS en voor brede impact assessments, zowel ex-ante als ex-post, op het gebied van mensenrechten, zorg en milieu?5
In principe zouden investeringsverdragen niet nodig moeten zijn. Helaas bieden nationale wetgeving en instituties niet overal afdoende bescherming en dienen investeringsbeschermingsovereenkomsten als alternatief voor het bieden van effectieve rechtsbescherming, zodat buitenlandse investeringen lokaal werkgelegenheid kunnen creëren. Hierbij is wel de inzet om het traditionele mechanisme van investeringsbescherming te moderniseren. De EU heeft daartoe een nieuw mechanisme ontwikkeld met het Investment Court System.
Conform de mededeling «Handel voor Iedereen»7 zal de Europese Commissie voortaan mogelijke effecten op mensenrechten expliciet meenemen in de Sustainability Impact Assessments die worden uitgevoerd voor alle nieuwe handelsakkoorden. Het kabinet steunt deze inzet.
In hoeverre is het Investment Court System (ICS) model in het EU-Vietnam verdrag afwijkend van het ICS-model, zoals voorgesteld in de onderhandelingen over TTIP (het vrijhandelsverdrag tussen de EU en VS)?
Het Investment Court System in de EU-Vietnam FTA bevat alle elementen van het EU-voorstel voor het Investment Court System in TTIP, zoals een hof in eerste aanleg met onafhankelijke, door de verdragspartijen benoemde rechters die worden toegewezen op een zaak, de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen, een gedragscode voor de arbiters, de incorporatie van de UNCITRAL-Transparantieregels en het uitsluiten van parallelle claims. De inrichting van het Investment Court System wordt toegesneden op de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde rechters in Vietnam. Zo bestaat het hof in eerste aanleg uit negen in plaats van vijftien door de Verdragspartijen benoemde rechters (in principe drie met een EU-nationaliteit, drie met de Vietnamese nationaliteit en drie met een andere nationaliteit). Vietnam is ook de mogelijkheid geboden om rechters met een andere nationaliteit te benoemen. De EU zal Vietnam ook helpen bij de opleiding van de rechters en een groter deel van de kosten van het systeem dragen.
Kunt u een reactie geven op de studie van TNI over ICS getiteld «Investment Court System put to the test» en daarbij specifiek ingaan op de claim dat de vijf onderzochte ISDS-casus ook plaats hadden kunnen vinden onder ICS, en tevens op de vijf belangrijkste bevindingen?6
De nieuwe EU-standaard voor investeringsbescherming is gericht op het voorkomen van onredelijke claims tegen maatregelen die overheden in het publieke belang nemen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de claims die in de TNI-studie worden aangehaald onder de nieuwe-EU standaard succesvol zouden zijn. In tegenstelling tot wat het rapport stelt, wordt in de nieuwe EU-standaard beleidsvrijheid voor overheden duidelijk vastgelegd en worden de standaarden van investeringsbescherming duidelijk gedefinieerd. Daarmee wordt voorkomen dat algemene, non-discriminatoire maatregelen die genomen zijn om een publiek belang te beschermen, zoals volksgezondheid of milieu, een vorm van onteigening kunnen vormen.
Volgens de TNI-studie is de standaard van redelijke en billijke behandeling losjes gedefinieerd. De standaard van redelijke en billijke behandeling in de vernieuwde EU-benadering is juist duidelijk en nauw gedefinieerd, en laat geen ongewenste discretionaire duiding over aan leden van het hof. Deze sterk afgebakende en gedefinieerde standaard van de EU is uniek.
Ook stelt de TNI-studie dat het recht van staten om legitieme maatregelen te nemen in het publieke belang nauwelijks is gedefinieerd en open staat voor interpretatie. De nieuwe EU-benadering bevat een effectief en operationeel artikel waarin expliciet het recht van staten om legitieme maatregelen te nemen in het publieke belang wordt vastgelegd. In tegenstelling tot de bevinding uit de TNI-studie, geeft die bepaling de leden van het hof richting bij de interpretatie van andere standaarden in het investeringshoofdstuk. Hiermee wordt bereikt dat het bevorderen en beschermen van investeringen niet de mogelijkheid van de EU en lidstaten aantast om publieke beleidsdoelen te blijven nastreven.
De TNI-studie beweert tevens dat de in de EU-standaard opgenomen notie van bescherming van legitieme verwachtingen van investeerders alleen maar tot meer geschillen zal leiden. Legitieme verwachtingen vormen een integraal onderdeel van het beginsel van juridische zekerheid, één van de kernbeginselen van de EU en internationaal recht. Onder de nieuwe EU-standaard is het begrip van «legitieme verwachtingen» beperkt tot situaties waarbij een specifieke belofte door de staat is gedaan, op basis waarvan de investeerder zijn besluit om de investering daadwerkelijk te doen mede heeft gebaseerd. Deze factor kan alleen worden aangevoerd in combinatie met één van de andere factoren die van belang zijn om een schending van de standaard van redelijke en billijke behandeling vast te stellen. Dit is een beperktere toepassing van het begrip «legitieme verwachtingen» vergeleken met de meeste investeringsakkoorden. Het kabinet ziet dan ook niet in waarom dit zou leiden tot nog meer geschillenprocedures, zoals de studie stelt.
De TNI-studie geeft verder aan dat investeerders onder de nieuwe EU-standaard nog steeds recht krijgen op compensatie van toekomstige winsten. De mogelijkheden in de nieuwe EU-standaard om compensatie toe te kennen zijn beperkt tot de marktwaarde van de investering op het moment van de onteigening en de reguliere rente vanaf het moment van onteigening. Dit is een internationaal geaccepteerde standaard en komt overeen met de praktijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Deze standaard geldt ook ten aanzien van schadevergoeding voor onrechtmatig overheidshandelen onder Nederlands recht.
Tot slot geeft de TNI-studie aan dat het nieuwe Investment Court System nog steeds geen onpartijdig mechanisme is. De leden van het hof worden benoemd door Verdragspartijen. De standaardvereisten voor een lid van het investeringshof zijn dezelfde als die gelden voor een rechter van het Internationaal Gerechtshof. Ook het risico van belangenverstrengeling wordt voorkomen, nu de leden van het hof geen investeerders of staten mogen vertegenwoordigen of mogen optreden als experts of getuigen in andere investeringsgeschillen gedurende de benoemingstermijn. Verder worden de leden van het hof en het hoger beroepshof betaald met een maandelijkse provisie om hun onafhankelijkheid en beschikbaarheid te verzekeren. Dit wordt betaald door Verdragspartijen. Die provisie wordt verhoogd met een dagvergoeding per gewerkte dag. Dit komt overeen met andere internationale hoven en geschillenbeslechtingsorganen, zoals het International Tribunal for the Law of the Sea en het WTO Appellate Body. Indien de werkbelasting een zeker niveau zou bereiken, bestaat de mogelijkheid om een volledig regulier salaris van de leden van het hof vast te stellen wat de dagvergoeding zal vervangen. Die ruimte is bijvoorbeeld ook open gelaten in CETA.
Kunt u een reactie geven op het SER-advies over TTIP?7
Het kabinet zal spoedig een reactie op het SER-advies geven.
Deelt u de mening dat investeringsbescherming, inclusief ICS, strijdig is met de wens van een groeiend aantal landen wereldwijd, dat hun investeringsverdragen, onder andere die met Nederland, in verregaande mate wil herzien? Kunt u uw antwoord motiveren en daarbij ingaan op het nieuwe model bilateraal investeringsbeschermingsverdrag (BIT) dat in de maak is in Indonesië?
De herziening komt voort uit zorgen over de balans tussen rechten en plichten van investeerders en staten, het functioneren van het investeerder-staat geschillenbeslechtingsmechanisme en het complexe, versnipperde landschap van de verschillende investeringsverdragen.10 Indonesië heeft om die reden haar investeringsverdragen opgezegd en ontwerpt een nieuwe modeltekst.11 In het nieuwe model worden uitzonderingen opgenomen op de «nationale behandeling» om natuurlijke bronnen uit te sluiten en nationale bedrijven te beschermen, worden portfolio investeringen uitgesloten, moeten investeringen bijdragen aan de economische ontwikkeling van Indonesië en kan een investeerder alleen gebruik maken van internationale arbitrage indien Indonesië hiermee expliciet instemt via een zogenaamde «consent letter».
Nederland zet zich ook in om het traditionele regime van investeringsbescherming te verbeteren en te vernieuwen, te beginnen bij het nieuwe EU-voorstel in TTIP. Het nieuwe-EU voorstel in TTIP voldoet aan de Nederlandse inzet, zoals uiteengezet in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397). Op dit moment wordt bestudeerd hoe de modeltekst aangepast kan worden aan de nieuwe EU-standaard. Daarnaast werkt de Europese Commissie aan haar model dat van belang is om autorisatie voor heronderhandeling door een lidstaat te kunnen verlenen. In dat model stelt de Commissie bepaalde eisen waaraan de bilaterale investeringsverdragen die lidstaten onderhandelen moeten voldoen. De Commissie zal hier gedurende de komende maanden ook besprekingen met de lidstaten over voeren. Als de modeltekst, na consultaties met relevante stakeholders, gereed is, zal gestart worden met heronderhandeling.
Hoe is het gesteld met de herziening van de Nederlandse BITs?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw gevoel bij de wens van het maatschappelijk middenveld om bindende verplichtingen op te nemen in verdragen ten aanzien van buitenlandse investeerders als het gaat om zaken van maatschappelijk belang, zoals de belastingmoraal, arbeids- en milieunormen, mensenrechten, etc.?
Voorop staat dat een investeerder is gebonden aan het nationale recht van het gastland waar hij zich vestigt. Bij schending daarvan kunnen de autoriteiten van het land van vestiging hem daarop aanspreken conform dat nationale recht. Landen die Verdragspartij zijn bij verdragen om mensenrechten, het milieu, arbeidsnormen en belastingmoraal te beschermen zijn onder internationaal recht ook verplicht hier uitvoering aan te geven in hun nationale wetgeving.
Daarnaast worden in de EU-handels- en investeringsakkoorden specifieke afspraken gemaakt over het bevorderen van duurzame ontwikkeling, waaronder respect voor arbeidsrechten, milieu en maatschappelijk verantwoord ondernemen door bedrijven.
Hoe oordeelt u over de mogelijkheid om investeringshoofdstukken in vrijhandelsverdragen periodiek te herzien, zoals dat in BITs reeds het geval is?
Partijen bij een EU-handelsverdrag kunnen altijd overeenkomen aanpassingen op het verdrag te maken, inclusief het investeringshoofdstuk. Daarnaast kunnen verdragspartijen volgens de nieuwe EU-standaard op elk moment bindende interpretaties geven aan bepalingen uit het investeringshoofdstuk.
Hoe oordeelt u over de wens van BUSINESSEUROPE om een EU-breed investeringsmechanisme te ontwikkelen? In hoeverre is dit streven compatibel met uw ambities inzake ICS en uw opmerking dat ISDS «dood en begraven» is?8
De zorg van BUSINESSEUROPE komt voort uit een gesprek met de Europese Commissie waarin de beëindiging van de intra-EU investeringsbeschermingsverdragen (de investeringsverdragen tussen EU-lidstaten onderling) is besproken. De Europese Commissie wil met lidstaten bekijken of de rechtsbescherming in de EU voldoende is of dat er een alternatief middel nodig is. Nederland heeft hier constructief aan meegewerkt en zal dit blijven doen.
De import en inkoop van steenkool |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de laatste stand van zaken ten aanzien van het steenkoolconvenant en in het bijzonder van de voorgenomen stappen en ambitie om zo spoedig mogelijk te komen tot duurzame handel en genoegdoening voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen in de steenkoolketen? Hoe wordt dit vertaald in de actieplannen voor 2016?
Op 14 maart jl. heb ik gesproken met de energiebedrijven en betrokken NGO’s over de implementatie van het steenkoolconvenant en de actieplannen voor 2016. Het convenant is gericht op verbeteringen in de gehele steenkoolketen, wereldwijd. Om hun invloed in de keten te vergroten, werken de Nederlandse bedrijven via Bettercoal, een internationaal bedrijfsinitiatief voor een verantwoorde steenkoolketen. De energiebedrijven voeren via Bettercoal onafhankelijke audits uit bij steenkoolmijnen waar de leden van Bettercoal hun steenkool betrekken. Inmiddels hebben er zogenaamde site assessments plaatsgevonden bij mijnen in Colombia, Zuid-Afrika, Rusland en Indonesië. Bettercoal heeft inmiddels dertien leden (Europese energiebedrijven) en vier associate members (de Nederlandse Branche Organisatie Zeehavens en drie Nederlandse overslagbedrijven). Hoe meer leden, hoe sterker Bettercoal wordt en hoe meer invloed het initiatief kan uitoefenen op mijnbouwbedrijven.
Om een verantwoorde keten te realiseren, is het van belang internationaal samen te werken. Daarom is afgesproken om zo veel mogelijk aansluiting te zoeken bij het werk van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor een verantwoorde steenkoolketen. Op 12 mei jl. bespraken vertegenwoordigers van de Nederlandse energiebedrijven, Bettercoal en het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de OESO Responsible Business Unit over hoe samen kan worden gewerkt aan een verantwoorde keten. De OESO werkt aan een «Mineral Risk Handbook» waarin ook specifieke aandacht komt voor de steenkoolketen. De OESO wil kennis en ervaring van het (Nederlandse) bedrijfsleven gebruiken om deze op te stellen. Het gezamenlijk vaststellen van standaarden en methoden om deze standaarden te bereiken, kan bijdragen aan een duurzame verandering in de wereldwijde steenkoolketen. Ook wanneer de inkoop van steenkool vanuit Nederland en Europa verder afneemt.
De steenkoolsector in Colombia kent verschillende risico’s en problemen. In mei reisde een delegatie van FNV Mondiaal samen met Nikolaus Valerius, directeur kolen, gas en biomassa in Nederland en Duitsland van RWE/Essent, naar Colombia. Deze reis stond in het teken van veiligheid en gezondheid in de mijnbouwsector. Genoegdoening voor de slachtoffers van het gewapend conflict in mijnbouwregio Cesar is een ander punt van zorg. De Nederlandse overheid en energiebedrijven steunen het vredesproces in Colombia, waarbij transitional justicewordt ingebed in het vredesakkoord. Daarbinnen ingestelde juridische en niet-juridische instanties, zoals een tribunaal en een waarheidscommissie, moeten zorgen voor slachtoffergenoegdoening voor alle slachtoffers van het gewapend conflict in Colombia. De Nederlandse regering en de energiebedrijven stimuleren de betrokken partijen, waaronder het Colombiaanse bedrijfsleven, in Colombia om binnen het vredesakkoord afspraken te maken over genoegdoening van slachtoffers. De Nederlandse overheid dringt er bij de Colombiaanse overheid op aan dat bij de implementatie van het vredesakkoord de verantwoordelijkheid van derden (waaronder bedrijven) een volwaardig onderdeel wordt van het transitional justice proces.
Conform vastgelegd in het steenkoolconvenant zal in het derde kwartaal van ieder jaar nader gerapporteerd worden over de voortgang van de implementatie van het convenant.
Wat is uw reactie op het verhaal van één van de slachtoffers van mensenrechtenschendingen uit het mijnbouwgebied tijdens een ontvangst in bijzondere procedure in de Tweede Kamer op 21 april jl., waaruit bleek dat slachtoffers nog geen enkel concreet resultaat hebben gezien van de initiatieven – waaronder het steenkoolconvenant – en dat zij tot op de dag van vandaag worden bedreigd?
Wat de slachtoffers in Colombia en in het bijzonder in mijnbouwregio Cesar ervaren is ernstig. De Nederlandse overheid staat een inclusieve benadering voor, waarin transitional justice – ingebed in het toekomstige vredesakkoord met FARC – voorziet in slachtoffergenoegdoening voor alle slachtoffers van het gewapend conflict in Colombia. De rol die mijnbouwbedrijven hebben gespeeld bij het financieren van paramilitair geweld in de regio Cesar is niet formeel vastgesteld en zou idealiter onderdeel zijn van de waarheidsvinding. Alle betrokken partijen (waaronder ook lokale overheid, paramilitairen, rebellen en andere bedrijven) hebben een rol bij waarheidsvinding en genoegdoening voor slachtoffers in deze regio. De huidige ontwikkelingen in Colombia, zoals het aanstaande vredesakkoord met de FARC, de start van vredesonderhandelingen met het Nationaal Bevrijdingsleger (ELN), bieden hoop op duurzame vrede.
Het is het kabinet bekend dat een aantal energiebedrijven in binnen- en buitenland een kritische houding heeft over de voortgang binnen de steenkoollagen. Het kabinet stimuleert hen om aan de hand van actieplannen tussen de energiebedrijven en de mijnbouwbedrijven aan verbeteringen te werken. De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen beschrijven verschillende mogelijke reacties van ondernemingen met betrekking tot een zakelijke relatie waar zij een risico identificeren, namelijk de voortzetting van de relatie met een toeleverancier gedurende de inspanningen om risico’s te verminderen, tijdelijke opschorting van een relatie gedurende de inspanningen tot vermindering van de risico’s of, als laatste toevlucht, stopzetting van de relatie nadat pogingen tot risicovermindering hebben gefaald.1 In haar besluit tot stopzetting van een relatie dient een onderneming mogelijke sociaaleconomisch ongunstige effecten van die stopzetting mede in overweging te nemen. Het kabinet moedigt de energiebedrijven aan om hun handelsrelatie met de mijnbouwbedrijven in te zetten voor deze verbeteringen om te voorkomen dat de optie van een tijdelijke opschorting ingeroepen moet worden. Het kabinet blijft met de bedrijven in gesprek over hun inzet en resultaten binnen het kader van het steenkoolconvenant.
Ziet u in de tijdelijke opschorting van inkoop van steenkool bij Prodeco door het Deense energiebedrijf DONG Energy – totdat het mijnbouwbedrijf akkoord gaat met een actieplan ondermeer over hoe het bedrijf genoegdoening van slachtoffers gaat realiseren – aanleiding om bij Nederlandse energiebedrijven te bevorderen hetzelfde te doen in hun handelsrelatie met Prodeco en/of Drummond, bijvoorbeeld door met hen het gesprek aan te gaan? Zo ja, op welke wijze heeft u dat gedaan en wat was hun reactie? Zo nee, waarom niet?
DONG heeft in maart een brief ontvangen van PAX en de Duitse NGO Urgewald met het verzoek de inkoop bij Prodeco tijdelijk te stoppen. DONG heeft gemeld dat er geen lopende relatie met Prodeco is. DONG koopt sinds mei 2015 geen steenkool meer in bij Prodeco vanwege een verminderde vraag naar steenkool. Er is derhalve geen sprake van disengagement. DONG verlangt – net als de Nederlandse energiebedrijven – dat de Colombiaanse bedrijven deelnemen in het vredesproces binnen de kaders die de Colombiaanse overheid daarvoor opstelt. De Nederlandse overheid heeft Nederlandse energiebedrijven, ook in het kader van het steenkoolconvenant, gestimuleerd samen met leveranciers te werken aan verbetering in de steenkoolketen. In dat kader voeren de energiebedrijven ook regelmatig en in verschillende gremia gesprekken met Prodeco en Drummond. Ook hebben de energiebedrijven in 2015 een bezoek gebracht aan de moederbedrijven van de mijnbouwbedrijven in Zwitserland en de VS, om de problematiek in Colombia te bespreken.
Wat is het marktaandeel van Europese bedrijven in de totale afzet van steenkool door Drummond en Prodeco? Wat betekent dit voor de onderhandelingspositie van Nederland en/of de Europese Unie om verbeteringen ten aanzien van mensenrechten af te dwingen?
Volgens Eurostat importeerde de EU in 2014 (meest recente cijfers, update volgt in juni dit jaar) 220 miljoen ton steenkool voor energie- en warmtewinning. Hiervan kwam 29,2 procent uit Rusland, 20,8 procent uit de Verengde Staten en 20,2 procent uit Colombia. Dat betekent dat 44,4 miljoen ton van de in Europa gestookte kolen uit Colombia kwam. Colombia exporteerde volgens de Colombiaanse expediteur Deep Blue dat jaar 75,1 miljoen ton steenkool. Europese landen namen dus ongeveer 59 procent van de Colombiaanse kolen af. Deep Blue stelt dat Cerrejon dat jaar 34,2 miljoen ton exporteerde (45,5 procent), Drummond 21,7 miljoen ton (28,9 procent) en Prodeco 19,5 miljoen ton (26 procent).
Nederlandse bedrijven dienen risico’s in hun keten, zoals mensenrechten-schendingen, milieuvervuiling en corruptie, te identificeren, te mitigeren en hierover rekenschap af te leggen. De invloed die zij hebben op hun handelspartners is mede afhankelijk van het volume dat zij afnemen, welk percentage dat volume is van de productie van de handelspartner en de duur van de handelsrelatie. Daarom adviseren de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles (UNGP’s) bedrijven ook om hun invloed te vergroten door samen te werken. Nederland en Europa werken met de Colombiaanse overheid samen voor de verbetering van de mensenrechtensituatie in Colombia. Colombia heeft vorig jaar bijvoorbeeld zijn Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven gepresenteerd, en vroeg voor de ontwikkeling hiervan om Nederlandse expertise. In het handelsakkoord tussen de EU en Colombia is een duurzaamheidshoofdstuk opgenomen, waarin afspraken over arbeidsnormen en milieu zijn vastgelegd. Toezicht op de naleving van deze afspraken is voorzien door een subcomité Handel en Duurzame Ontwikkeling. Het kabinet zit zich in EU-verband in voor bespreking met de Colombiaanse overheid van de duurzaamheidstekorten in de steenkoolsector via deze weg.
Wat vindt u van de door de gemeenteraad van Amsterdam aangenomen motie om bloedkolen uit de Amsterdamse haven te bannen door de haven, overslagbedrijven en energiebedrijven op te roepen hun ketenverantwoordelijkheid te nemen, met als doel concrete en aantoonbare stappen naar genoegdoening voor slachtoffers in Cesar, Colombia? Ziet u substitutie-effecten?
Op 9 maart jl. heeft de gemeenteraad van Amsterdam een motie aangenomen waarin de gemeenteraad zijn zorgen uitspreekt over de aanwezigheid in de haven van kolen uit de Colombiaanse steenkoolketen. De gemeenteraad spreekt met deze motie de wens uit dat de haven en energie- en overslagbedrijven invulling moeten geven aan hun ketenverantwoordelijkheid volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UNGP’s). De Nederlandse overheid stimuleert de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s en waardeert dat de gemeente Amsterdam, als eigenaar van de haven, aandacht heeft voor de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Substitutie-effecten zijn niet bekend.
De import van producten uit de Westelijke Sahara |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Albert Heijn fraudeert met illegale Sahara-tomaten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat recent tomaten uit de bezette Westelijke Sahara in Nederlandse supermarkten zijn verkocht als Marokkaanse producten? Indien neen, waarom niet?
De Nederlandse overheid houdt geen informatie bij over de specifieke plaats waar levensmiddelen zijn geproduceerd. De verantwoordelijkheid voor een juiste herkomstaanduiding ligt bij het bedrijfsleven. Consumenten mogen niet misleid worden, ook niet met betrekking tot de herkomst van een product. Voor de vermelding van de herkomst van tomaten gelden specifieke regels die zijn opgenomen in de verordening (EG) 1234/2007 in combinatie met uitvoeringsverordening (EU) 543/2011. Consumenten kunnen, indien zij vermoeden dat er sprake is van misleiding ten aanzien van de herkomst van een product, een klacht indienen bij de Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA).
De Westelijke Sahara is volgens de VN een niet-zichzelf besturend gebied (non-self governing territory). Nederland en de EU delen dat standpunt. De Nederlandse overheid waarschuwt het bedrijfsleven via de website van de RVO over de risico’s ten aanzien van de certificering van herkomst voor producten uit de Westelijke Sahara. Bedrijven dienen zich er namelijk in hun productieketen van te vergewissen of hun product afkomstig is uit Marokko of uit de Westelijke Sahara teneinde een misleidende herkomstaanduiding te voorkomen.
In het geval van de Westelijke Sahara is er geen onduidelijkheid over wat de herkomstaanduiding op een product dat afkomstig is uit dat gebied zou moeten zijn, namelijk Westelijke Sahara.
Klopt het dat Nederland geen informatie heeft over de herkomst van Marokkaanse exporttomaten en het land geen onderscheid maakt tussen Marokko en de Westelijke Sahara? Zo ja, moet de conclusie hier dan zijn dat het onmogelijk is te achterhalen of producten uit «Marokko» in feite uit de Westelijke Sahara komen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u de economische activiteiten van Marokko in de Westelijke Sahara, onder andere wat betreft de teelt van tomaten, in lijn met het internationaal recht? Kunt u uw antwoord toelichten en daarin ingaan op de voorwaarden voor Marokko om in lijn met het internationaal recht economische activiteiten in de Westelijke Sahara te ontplooien?
Economische activiteiten in de Westelijke Sahara, zoals de teelt van tomaten, zijn niet per definitie in strijd met het internationaal recht. Er mogen economische activiteiten plaatsvinden in gebieden die niet zichzelf besturen (non-self-governing territories), zoals de Westelijke Sahara, waarbij de opbrengsten van deze activiteiten ten goede moeten komen aan de oorspronkelijke bevolking van het gebied. De rechtmatigheid hangt af van de wijze waarop deze verplichting door Marokko, dat feitelijk gezag uitoefent in de Westelijke Sahara, wordt geïmplementeerd.
Kunt u ingaan op de (potentiële) gevolgen voor de export van Marokko van producten uit de Westelijke Sahara nu het Gerecht van de EU het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Marokko van 2012 nietig heeft verklaard?
Wat betreft het exportregime naar de EU is voor Marokko vooralsnog niets veranderd. De Raad van de Europese Unie heeft op 19 februari 2016 beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht in de zaak Polisario (T-512/12), nadat de Raad Buitenlandse Zaken hiertoe op 14 december 2015 unaniem had besloten. De Raad verzoekt het Hof de uitspraak van het Gerecht te vernietigen. Op de potentiële gevolgen van de uitspraak kan niet worden vooruitgelopen.
Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is en het bovendien ingaat tegen bestaande regelgeving, als producten uit de Westelijke Sahara worden verkocht met misleidende labels alsof ze uit Marokko komen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe spant u zich in om de eerder aangenomen motie2 hierover uit te voeren en aan deze praktijk een einde te maken?
Het kabinet verwijst hiervoor naar de brief over de uitvoering van deze motie, die de Kamer voorafgaand aan het Algemeen Overleg van 26 mei is toegekomen.
Sancties op Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Germany’s Economy Minister aims to get Russia sanctions lifted»?1
Het kabinet heeft kennis genomen van de uitspraken van de Duitse Minister van Economische Zaken Sigmar Gabriel. Sancties zijn geen doel op zich, maar beogen een gedragsverandering te bewerkstelligen bij Rusland. Voor het handhaven van de sancties blijven de afspraken van de Europese Raad (ER) van maart 2015 leidend.
De Europese Raad van maart 2015 heeft de economische sancties tegen Rusland gekoppeld aan de volledige uitvoering van de Minsk-akkoorden. Dit is wederom bevestigd tijdens de ER van 17–18 december jl. De EU en de lidstaten, waaronder Nederland, wijzen Rusland voortdurend op zijn verantwoordelijkheid om de Minsk-akkoorden volledig te implementeren. Een eventuele verlichting van de sancties is op dit moment niet aan de orde.
Bent u bereid om aan te geven dat u het hartgrondig oneens bent met het pleidooi van de Duitse Minister van Economische Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het voorstel van de Duitse Minister van Economische Zaken voor een vrijhandelsverdrag tussen de Europese Unie en Rusland?
Een dergelijk verdrag is op dit moment niet aan de orde.
Bent u bekend met het opiniestuk «Europe to Russia: we won’t forget Crimea»?2
Ja.
Bent u het eens met de zes auteurs van het opiniestuk dat de sancties die zijn ingesteld door de EU moeten blijven zolang de illegale annexatie van de Krim en Sebastopol voortduurt?
Ja. Zowel Nederland als de EU blijven bij het beleid van niet-erkenning van de illegale annexatie van de Krim en roepen op tot naleving van internationaal recht en respect voor mensenrechten. Van een verlichting van de specifieke sancties die zijn ingesteld in verband met de illegale annexatie van de Krim kan dan ook geen sprake zijn zolang de illegale annexatie voortduurt.
Bent u, mede in uw rol als voorzitter van de EU, bereid te ijveren voor een verlenging van alle door de EU ingestelde sancties op Rusland, zolang Rusland weigert uitvoering te geven aan volledige implementatie van de Minsk-akkoorden?
Zoals gemeld in het antwoord op vragen 1 en 2 zijn de sancties door de Europese Raad van maart 2015 gekoppeld aan de volledige uitvoering van de Minsk-akkoorden. Nederland blijft onverminderd vasthouden aan de Minsk-akkoorden als raamwerk voor duurzame vrede in het oosten van Oekraïne. Hiertoe is het van belang dat alle partijen in het conflict de gemaakte afspraken uitvoeren.
In dit kader is Europese eenheid het belangrijkste drukmiddel richting Rusland. Dit is onderwerp van bespreking in zowel de Europese Raad als de Raad Buitenlandse Zaken, waar Nederland in beide gevallen niet de voorzitter is. Waar mogelijk zal Nederland, als voorzitter van de relevante ambtelijke voorbereidende instanties, zich ervoor inzetten om de op dit dossier zo belangrijke EU-eenheid te helpen handhaven.
Welke middelen zet u in en welke initiatieven ontplooit u in uw rol als voorzitter van de EU om Rusland er toe te bewegen dat het de Minsk-akkoorden wél volledig implementeert, en zo er voor te zorgen dat het probleem van de illegale annexatie wordt opgelost?
De EU en de lidstaten, waaronder Nederland, wijzen Rusland voortdurend op zijn verantwoordelijkheid om de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne te herstellen en te respecteren. Dit betreft zowel de illegale annexatie van de Krim als het conflict in het oosten van Oekraïne. In reactie op het optreden van Rusland in beide situaties zijn er, zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 5 en 6, diverse sanctieregimes ingesteld. De Minsk-akkoorden bevatten geen afspraken over de Krim. Nederland zet zich ervoor in om de dialoog met Rusland open te houden en draagt dit actief uit.
Voor een politieke oplossing van het conflict in het oosten is het nodig dat zowel Rusland als Oekraïne de Minsk-akkoorden volledig implementeren. Duitsland is samen met Frankrijk leidend in het zogenaamde Normandië-proces dat de Minsk-akkoorden tot stand heeft gebracht en als primair kanaal toeziet op de naleving van deze akkoorden. De rol van Duitsland en Frankrijk binnen het Normandië-proces, alsmede het proces zelf, worden regelmatig besproken en gecoördineerd in de Raad Buitenlandse Zaken, zoals in januari jl.
Wat is uw standpunt ten aanzien van een bezoek van de Hoge Vertegenwoordiger aan Moskou, zoals besproken tijdens de laatste Raad Buitenlandse Zaken?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 14 maart jl. heeft de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini aangegeven dat een dergelijk bezoek op dit moment niet voorzien is. In algemene zin hecht het kabinet waarde aan een effectieve politieke dialoog tussen de EU en Rusland, waarbij de door de lidstaten gezamenlijk overeengekomen standpunten met kracht worden uitgedragen. Wanneer een bezoek van de HV aan Moskou in de toekomst aan de orde zou zijn, zal de mate waarin dit bezoek al dan niet bij kan dragen aan de eenheid en effectiviteit van de EU vis à vis Rusland leidend zijn voor de Nederlandse standpuntbepaling.
Corruptie bij de douane in de haven van Rotterdam |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Douane in hemd na nieuwe corruptiezaak» over corruptie in de haven van Rotterdam?1
Integriteitsschendingen beschouw ik als zeer ernstig.
Ik kan echter geen uitspraken doen over de inhoud van specifieke gevallen, zolang deze onder de rechter zijn of worden gebracht. De Douane verleent vanzelfsprekend alle medewerking aan de onderzoeken van deze gevallen.
Deelt u de kritiek dat de beveiliging zo lek is als een mandje?2
De conclusie dat de haven zo lek zou zijn als een mandje, laat ik voor rekening van de auteur van dit artikel. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Is inderdaad sprake van een structureel probleem bij de douane?3
Nee, er is mijns inziens geen structureel probleem bij de Douane.
Welke maatregelen neemt u om de corruptie bij de douane te bestrijden?
Bekend is dat criminele organisaties medewerkers van de Douane hebben benaderd. Gelet op de taak van de dienst geeft dit een risico voor de organisatie en de medewerkers die daarbinnen werken. Zij moeten door preventieve maatregelen veilig hun werk kunnen blijven doen en worden beschermd.
Douane neemt integriteit uiterst serieus. De Douane werkt vanuit vertrouwen in haar medewerkers. Hierbij is integer handelen vanzelfsprekend en is het blijvend stimuleren van integer gedrag leidend. Er is daarbij aandacht voor medewerkers die mogelijk in de verleiding kunnen worden gebracht door criminele organisaties. De Douane biedt zijn medewerkers de mogelijkheid om op verschillende manieren melding te maken van mogelijke integriteitsschendingen; ook als anonimiteit gewaarborgd moet zijn met het oog op de (persoonlijke) veiligheid.
De Douane besteedt veel aandacht aan het opwerpen van barrières om ondermijnende criminaliteit buiten de deur te houden. Zo kent het primaire proces van de Douane beheersingsmaatregelen, zoals interne controle, zijn er preventieve maatregelen in procedures rondom werving, selectie en functiewijzigingen en zijn er reguliere instrumenten zoals bewaking op (conflicterende) rechten in de geautomatiseerde systemen en het bewaken van autorisaties.
De Douane wordt incidenteel geconfronteerd met het feit dat een medewerker ontvankelijk is gebleken voor de toenadering van een criminele organisatie. Hier past alleen een repressief disciplinair beleid met de daarbij behorende maatregelen zoals ontslag.
De Douane heeft naar aanleiding van de twee specifieke integriteitsincidenten aanvullende maatregelen genomen. Deze zijn gericht op (het aanscherpen van) procedures, (het aanpassen van) systemen en de menselijke factor. Zo zijn potentiële mazen in werkprocessen gedicht en mogelijkheden voor «remote» werken beperkt. Ook zijn aanvullende (interne) controles in het selectieproces ingebouwd waarbij recht wordt gedaan aan het vierogen-principe. Zo is een extra steekproefprofiel op containers met het risico van verdovende middelen ingeregeld. Daarnaast wordt een deel van de containers met een verdovende middelen risico door twee selecteurs beoordeeld. Ook zijn en worden daar waar nodig profielen en modus operandi aangepast. Op korte en middellange termijn worden meerdere aanpassingen aangebracht in het geautomatiseerde selectiesysteem waarbij at random werktoedeling en het vierogenprincipe door het automatiseringssysteem verder worden ingeregeld en ondersteund.
De Douane monitort de genomen maatregelen en past deze zo nodig verder aan. Integriteitszorg staat permanent op de agenda van de Douane.
De Douane is zich er overigens van bewust dat nooit uitgesloten kan worden dat zich in de toekomst nieuwe integriteitsincidenten zullen voordoen, hoe scherp de aanpak ook is.
Kunt u een compleet overzicht geven van producten (drugs, wapens) die de afgelopen vijf jaar via omkoping van douanepersoneel zijn doorgelaten?
De Douane en het OM beschikken niet over informatie om een compleet overzicht te kunnen geven van producten (drugs, wapens) die de afgelopen vijf jaar via omkoping van douanepersoneel zijn binnengekomen. Wat we niet weten, weten we niet.
In de periode 2012 tot nu zijn twee douanemedewerkers veroordeeld wegens het medeplegen van de invoer van 11 kg cocaïne en het zich hiertoe als douaneambtenaar laten omkopen. Zij zijn uiteraard ook ontslagen. Daarnaast is een ex-medewerker van de douane veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van deze 11 kg cocaïne en de omkoping van de twee bovengenoemde ambtenaren.
Ten aanzien van specifieke gevallen die onder de rechter zijn of worden gebracht zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de conclusie dat deze corruptie economische gevolgen kan hebben, omdat de goede naam van de Rotterdamse haven wordt aangetast?
De Douane is zich zeer bewust van haar maatschappelijke positie. Ik ben mij ervan bewust dat corrupte douaneambtenaren het algemeen belang en de veiligheid van de Nederlandse samenleving ondermijnen. Integriteitsschendingen beschouw ik als zeer ernstig. Voor de maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Daarnaast werkt de Douane intensief samen met zowel publieke als private ketenpartners. Voorbeeld hiervan is het programma «Integere Haven» en de, vanuit dit programma, op 15 februari 2016 gestarte campagne «Rotterdamse Haven, Veilige Haven».
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar corruptie in de haven? Zo nee, waarom niet?4
In de Rotterdamse haven wordt al intensief aandacht besteed aan het voorkomen en bestrijden van criminele activiteiten, zoals de smokkel van goederen en personen. Een van de speerpunten bij de campagne «Rotterdamse Haven, Veilige Haven» is om mensen die werkzaam zijn in de haven alerter te maken op signalen van corruptie en hen te vragen om de signalen vervolgens te melden. In het programma «Integere Haven» worden de ontwikkelingen in de haven en de effecten van maatregelen gemonitord. De toegevoegde waarde van een extra onderzoek zal daarom beperkt zijn.
De voorlichting aan Nederlandse ondernemers over problemen met kinderarbeid in Oekraïne |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, RVO.nl, onder het kopje MVO Oekraïne tot voor kort ondernemers waarschuwde tegen kinderarbeid in Oekraïne met de tekst «vooral als u in de agrarische sector of in de bouw onderneemt, is de kans aanmerkelijk dat een productiebedrijf of onderaannemer gebruik maakt van kinderarbeid»?1 2
Ja.
Is het waar dat deze waarschuwingstekst sinds afgelopen week van de site is verwijderd?
Nee. De informatie is verwijderd op 15 februari 2016.
Hangt het verwijderen van de betreffende tekst op de website van RVO.nl samen met het feit dat er geen sprake meer is van grootschalige kinderarbeid in Oekraïne, of is er een andere oorzaak voor het verwijderen van de bewuste waarschuwing?
De betreffende passage over maatschappelijk ondernemen maakte onderdeel uit van een langere tekst over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) op de landenpagina van Oekraïne op de website van RVO.nl. In een actualisatieronde voor de MVO-teksten is geconstateerd dat informatie dateert uit 2009. Er zijn geen recente rapporten die wijzen op grootschalige kinderarbeid in Oekraïne. In aanloop naar de handelsmissie van 15–17 maart jl. naar Oekraïne is daarom besloten om de verouderde informatie van de site te halen.
Kunt u bevestigen dat het Amerikaanse State Department waarschuwt tegen kinderarbeid in Oekraïne in met name landbouw en mijnbouw, en daarnaast spreekt over de inzet van kinderen in de porno-industrie, als kindsoldaten, bij straatverkoop, etc.?3
Het US Department of Labor rapporteert geregeld over kinderarbeid in verschillende landen. Het rapporteerde in 2014 voor het laatst over Oekraïne. Het rapport waarschuwt niet expliciet tegen kinderarbeid in Oekraïne, maar merkt wel op dat er nog altijd kinderarbeid in de hierboven genoemde sectoren voorkomt. In het rapport staat dat Oekraïne sinds de vorige rapportage stappen heeft gezet om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. Oekraïne werkte hierin samen met de OESO, de Internationale Organisatie voor Migratie, en de NGO La Strada. Speciale aandacht ging uit naar de kinderen in het oosten van Oekraïne, waar kinderen een hoger risico hebben om slachtoffer te worden van mensenhandel. Daarnaast meldt het rapport dat 96,5% van de kinderen tussen 5–14 jaar naar school gaat. Ongeveer 4,4% van de kinderen in die leeftijdsgroep werkt in enige vorm, deels in combinatie met school.
Hangt de verwijdering van de tekst op enigerlei wijze samen met het referendum over het associatieverdrag op 6 april a.s.? Zo nee, deelt u dan de mening dat de verwijdering wel op een zeer ongelukkig moment en kennelijk zonder noodzaak heeft plaatsgevonden?
Het moment van verwijderen hangt samen met de handelsmissie onder leiding van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 15–17 maart jl. De pagina’s waar deze passage onderdeel van uitmaakte zijn verwijderd omdat de informatie niet meer actueel was.
Is de verwijdering een autonome beslissing geweest van RVO.nl? Zo ja, kunt u de notulen met ons delen van de vergadering waar dat besluit genomen is?
Ja, de verwijdering van de tekst is een autonome beslissing van RVO geweest. De verwijdering van de betreffende pagina maakte onderdeel uit van regulier onderhoud van de MVO-inhoud op de website waarbij ook de informatie van een aantal andere landen is aangepast. Hierover is het niet gebruikelijk notulen te maken. Wel wordt de niet-actuele informatie gearchiveerd.
Is er politieke druk uitgeoefend vanuit enig ministerie om de betreffende tekst van de site te verwijderen?
Nee.
Is er enig verband tussen de via RTL-nieuws uitgelekte communicatiestrategie van het kabinet ten aanzien van het referendum4 en het verwijderen van de bewuste tekst?
Nee.
Deelt u de mening dat het goed is Nederlandse ondernemers te waarschuwen tegen grootschalige kinderarbeid in Oekraïne en bent u om die reden bereid te bevorderen dat de bewuste tekst op zo kort mogelijke termijn en in elk geval voor 6 april weer online komt bij RVO.nl? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze waarschuwt u ondernemers dan voor de aanmerkelijke kans dat zij in aanraking komen met kinderarbeid wanneer zij zaken doen in bepaalde sectoren in Oekraïne?
Het uitbannen van kinderarbeid is onderdeel van de inzet van het kabinet op mensenrechten en bedrijfsleven, en daarmee één van de beleidsprioriteiten. Het kabinet deelt daarom uw mening dat Nederlandse ondernemers goed voorbereid dienen te zijn, voordat zij zaken gaan doen in Oekraïne. Zij moeten worden gewezen op alle aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ondernemers kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van de online «MVO-Risicochecker». De tekst op RVO.nl over MVO in Oekraïne is inmiddels geactualiseerd en op site geplaatst.
Bent u bereid Oekraïne aan te spreken op het veelvuldige voorkomen van kinderarbeid? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
In verschillende recente mensenrechtenrapportages van betrouwbare instellingen waaronder de VN Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR), de OVSE, Amnesty International en Human Rights Watch komt niet naar voren dat er grootschalige kinderarbeid in Oekraïne is. Als er aanleiding is om Oekraïne aan te spreken op kinderarbeid, zal Nederland dit via de gebruikelijke kanalen doen.
Vanzelfsprekend wordt de situatie gemonitord met behulp van verschillende instrumenten. Zo spreken de EU en Oekraïne in het Associatieakkoord af het naleven van fundamentele arbeidsnormen te bevorderen. Hieronder valt ook de algehele uitbanning van kinderarbeid. Ook het maatschappelijk middenveld heeft een rol bij het toezien op naleving van deze afspraken: Onder artikel 299 van het akkoord krijgt het de mogelijkheid een adviesgroep op te richten die zicht houdt op de uitvoering van de afspraken gerelateerd aan handel en duurzame ontwikkeling, waaronder naleving van arbeidsnormen en voorwaarden.
Naast de dialoog over mensenrechten in het kader van de Universal Periodic Review van de Verenigde Naties, kunnen mistanden zoals kinderarbeid, indien gesignaleerd, aan de orde komen in het subcomité handel en duurzame ontwikkeling dat onder het Associatieakkoord EU-Oekraïne zal worden opgericht.
Ook in OESO-verband wordt er met Oekraïne gesproken over MVO, waar het uitbannen van kinderarbeid een onderdeel van is in algemene zin. Binnenkort besluit de Ministeriële OESO Raad over toetreding van Oekraïne tot de OESO-investeringsinstrumenten en de OESO-richtlijnen voor MVO. Onderdeel van deze richtlijnen is het instellen van een Nationaal Contact Punt, waar klachten over misstanden kunnen worden gemeld. Nederland is bereid Oekraïne te adviseren bij het opzetten van een Nationaal Contact Punt.
Heeft de Nederlandse regering de regering van Oekraïne recent nog aangesproken op misstanden als deze, bijvoorbeeld tijdens de handelsmissie die onlangs plaatsvond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en wat zijn daarvan de resultaten?
Tijdens de recente handelsmissie naar Oekraïne heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aandacht gevraagd voor MVO tijdens een gesprek met de directeur van MVO-Oekraïne. Uit dit gesprek werd duidelijk dat er in Oekraïne in toenemende mate aandacht is voor MVO-beleid. Ondernemingen zoals het in Oekraïne gevestigde bedrijf Zeelandia laten zien dat MVO-beleid voor het bedrijfsleven samen gaat met een winstgevende bedrijfsvoering.
Gezien de zorgwekkende toestand van Oekraïne op het gebied van bijvoorbeeld mensenrechten, milieubescherming en dierenwelzijn, welk specifiek MVO-beleid voert u voor Oekraïne? Waar is daar dan meer informatie over te vinden voor bijvoorbeeld ondernemers of burgers?
Ondernemers kunnen gebruik maken van de online «MVO-Risicochecker». Overige informatie voor burgers en ondernemers over OESO richtlijnen is te vinden op www.oesorichtlijnen.nl. Ze bieden een handvat voor gedragscodes van ondernemingen om met maatschappelijke kwesties als kinderarbeid, milieu en corruptie om te gaan. Informatie over de International Labour Standards bieden een houvast om de arbeidsomstandigheden in de informele sector te vergelijken met andere landen. www.ilo.org/global/standards/index.htm. MVO Nederland biedt uitgebreide informatie en bewegwijzert ondernemers over maatschappelijk verantwoord ondernemen www.mvonederland.nl. Nederland is bereid Oekraïne te adviseren bij het opzetten van een Nationaal Contact Punt, omdat Oekraïne wil toetreden tot de OESO-investeringsinstrumenten en de OESO-richtlijnen voor MVO.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in elk geval voor 6 april a.s. te beantwoorden?
Ja.