Gestapelde mijnbouw naar aanleiding van het bericht 'Expertmeeting' moet oplossingen bieden rond zoutwinning Nouryon en Nedmag’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Expertmeeting» moet oplossingen bieden rond zoutwinning Nouryon en Nedmag»?1
Ja.
Kunt u, gelet op de op 9 oktober 2018 door u gepubliceerde brief aangaande uw plannen voor een landelijke regeling voor de afhandeling van mijnbouwschade, toelichten wat dit gaat betekenen voor mensen met schade waarvan niet duidelijk is of deze door gaswinning uit het Groningenveld of door andere mijnbouw is veroorzaakt?
Wanneer het Wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) wordt aangenomen en in werking treedt, is het IMG bevoegd tot de afhandeling van schade als gevolg van bodembeweging door aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg (hierna: gaswinning uit het Groningenveld). De behandeling van schade door bodembeweging als gevolg van overige mijnbouwactiviteiten wordt belegd bij de Commissie Mijnbouwschade (in oprichting).
Zodra beide instanties operationeel zijn, kunnen mensen met schade, op basis van een eigen inschatting over of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of een andere mijnbouwactiviteit, hun claim indienen bij het IMG of bij de Commissie Mijnbouwschade. Zo nodig zal de ontvangende instantie de schadeclaim geheel of gedeeltelijk overdragen aan de bevoegde instantie. In alle gevallen zal dit leiden tot een inhoudelijke beoordeling van de ingediende schadeclaim.
Per wanneer moet deze commissie mijnbouwschade operationeel moet zijn?
Zo snel mogelijk. Ik streef ernaar nog dit jaar een hiertoe strekkend wetsvoorstel in procedure te brengen.
Ik verwacht dat het landelijk schadeprotocol voor de gaswinning uit de kleine velden al wel in maart 2019 beschikbaar zal zijn. Vanaf dat moment zal dit, in combinatie met de huidige procedure voor schadeafhandeling via de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), vooruitlopend op genoemde Mijnbouwwetwijziging al bijdragen aan een verbeterde schadeafhandeling.
Klopt het dat voor de schade door gaswinning uit het Groningenveld een omgekeerde bewijslast geldt, maar dat voor schade op dezelfde plek door andere mijnbouw dit principe niet geldt?
Het klopt dat voor schade door gaswinning uit het Groningenveld het wettelijk bewijsvermoeden geldt, maar dat dit voor schade op dezelfde plek door een andere mijnbouwactiviteit niet geldt. Het wettelijke bewijsvermoeden dat geldt voor fysieke schade aan gebouwen en werken door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld, is gerechtvaardigd omdat deze gaswinning in korte tijd heeft geleid tot een groot aantal relatief gelijksoortige gevallen van schade, waarbij het aannemelijk is dat in verreweg de meeste gevallen de bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld de schadeoorzaak is. Gezien de ernst en omvang van de situatie is deze van een geheel andere orde en daarom niet vergelijkbaar met de gevolgen van andere mijnbouwactiviteiten in Nederland. Dat geldt ook voor andere mijnbouwactiviteiten in Groningen. Voor deze andere mijnbouwactiviteiten zal, ook in Groningen, van geval tot geval een onafhankelijke deskundige instantie moeten beoordelen of de schade door bodembeweging (mede) het gevolg is van een specifieke mijnbouwactiviteit.
Ik vind het niet te rechtvaardigen om in Groningen voor schade door bodembeweging als gevolg van een andere activiteit dan de gaswinning uit het Groningenveld het wettelijk bewijsvermoeden te laten gelden. Overigens laat dit onverlet dat eventuele schade als gevolg van bodembeweging door de zoutwinning in Groningen ook vergoed dient te worden.
Wat vindt u van de stellingname van het provinciebestuur van Groningen dat ook bij schade door zoutwinning de omkering van de bewijslast moet gelden?2
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat deze mensen alsnog te maken krijgen met meerdere loketten? Wat vindt u van de stellingname van het provinciebestuur van Groningen dat er geen sprake zou moeten zijn van meerdere loketten voor het afhandelen van schade door mijnbouw?
Er komen straks twee loketten, het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de Commissie Mijnbouwschade. De schadeproblematiek rond de gaswinning uit het Groningenveld is, zoals nader toegelicht in het antwoord 4 en 5, zo specifiek dat deze – in tegenstelling tot de andere mijnbouwactiviteiten – een apart loket rechtvaardigt. Bij het inrichten heb ik oog voor goede afstemming/samenwerking zodat gedupeerden hier geen hinder van ondervinden.
Krijgt de provincie een formele rol in de besluitvorming hierover?3
De provincie heeft geen formele rol gehad in de besluitvorming binnen het kabinet over het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de Commissie Mijnbouwschade. Wel is er doorlopend overleg met de provincie Groningen. Ook is bij de voorbereiding van de besluitvorming en wetgeving de zienswijze van de provincie betrokken en heeft de provincie, evenals andere betrokken partijen, de gelegenheid om te reageren op voornemens voor wetgeving in het kader van de consultatie van nieuwe wetsvoorstellen.
Is het geografisch af te bakenen op welke plekken schade zowel door gaswinning uit het Groningenveld als door andere mijnbouw kan ontstaan? Zo ja, om welk gebied of om welke gebieden gaat het? Zo nee, waar moeten mensen met schade waarvan niet duidelijk is door welke mijnbouw dit is ontstaan zich straks melden? Wie zal vaststellen welke mijnbouwer verantwoordelijk is?
Nee, dit is in het grensgebied van het Groningenveld niet precies geografisch af te bakenen. Deze beoordeling vindt plaats door het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt voorkomen dat verschillende mijnbouwers, die onder verschillende schaderegelingen vallen, naar elkaar gaan wijzen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 zal ik bij het inrichten van beide loketten oog hebben voor de samenwerking tussen beide zodat gedupeerden hier geen hinder van ondervinden. Juist door de instelling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de Commissie mijnbouwschade wordt voorkomen dat mijnbouwondernemingen naar elkaar gaan wijzen. Deze loketten beoordelen de schadeclaim en het recht op en de hoogte van de schadevergoeding onafhankelijk van de betrokken mijnbouwonderneming, die daar dus geen invloed op heeft.
Hoe wilt u garanderen dat de schadeafhandeling in gebieden met gestapelde mijnbouw, waarbij het Groningenveld betrokken is, snel en rechtvaardig verloopt?
Bij het inrichten van beide loketten zal ik oog hebben voor de samenwerking tussen beide zodat de schadeafhandeling snel en rechtvaardig zal verlopen.
Hoe lang mag de afhandeling van schade door mijnbouw duren? Wilt u daar een maximumtermijn aan verbinden? Vindt u het redelijk om te verplichten dat schade binnen zes maanden na melding afgehandeld moet zijn?
Het streven is om schadeclaims zo snel mogelijk af te handelen. Of dit lukt binnen een termijn van zes maanden is mede afhankelijk van de complexiteit van de desbetreffende schadeclaim en het totaal aantal schadeclaims dat op enig moment afgehandeld moet worden. De afhandeling van een schadeclaim dient in alle gevallen zorgvuldig te gebeuren.
Welke juridische mogelijkheden staan open voor inwoners met schade door gestapelde mijnbouw?
Zodra beide instanties operationeel zijn kunnen mensen met schade, op basis van een eigen inschatting over of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of door een andere mijnbouwactiviteit, hun claim indienen bij het IMG of bij de Commissie Mijnbouwschade. Dit geldt ook voor bewoners die het vermoeden hebben dat er sprake is van schade door bodembeweging als gevolg van gestapelde mijnbouw. Indien nodig zal de ontvangende instantie na behandeling de resterende schadeclaim overdragen aan de bevoegde instantie. Dit leidt in alle gevallen tot een inhoudelijke beoordeling van de ingediende schadeclaim. Als de schademelder het oneens is met het besluit dan staat tegen beslissingen van beide loketten rechtsbescherming open.
Kunt u per plaats waar gestapelde mijnbouw plaatsvindt aangeven hoeveel schadegevallen door zoutwinning in het verleden zijn gemeld?
Uit gegevens van de TCBB blijkt dat in de afgelopen 10 jaar er alleen in het jaar 2011 rond de zoutwinning Borgercompagnie en Tripscompagnie 20 schademeldingen bij de TCBB zijn gedaan.
Kunt u per plaats waar gestapelde mijnbouw plaatsvindt aangeven hoeveel schadegevallen door gaswinning in het verleden zijn gemeld?
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), en wanneer het wetsvoorstel IMG is aangenomen en in werking treedt het IMG, behandelt schadeaanvragen die gerelateerd zijn aan beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. Daarbij is geen specifiek gebied afgebakend. Dit betekent dat er ook niet te zeggen valt in welke plaatsen gestapelde mijnbouw plaatsvindt. Het overzicht van schademeldingen als gevolg van bodembeweging door gaswinning kunt u in antwoord op vraag 15 vinden.
Kunt u voor elke gemeente in Groningen aangeven hoeveel schademeldingen door de bevingen er reeds hebben plaatsgevonden sinds de beving bij Huizinge op 16 augustus 2012?
De TCMG behandelt aanvragen voor schadevergoeding die zijn gemeld sinds 31 maart 2017 door gaswinning uit het Groningenveld en gasopslag Norg. Daarvoor handelde de NAM schademeldingen voor meldingen uit het Groningenveld af.
Appingedam
4.861
1.029
5.890
Delfzijl
9.187
1.702
10.889
Groningen
16.155
6.421
22.576
Het Hogeland
17.711
3.676
21.387
Loppersum
5.773
1.878
7.651
Midden-Groningen
21.204
3.390
24.594
Oldambt
1.251
565
1.816
Pekela
59
56
115
Stadskanaal
15
8
23
Veendam
509
419
928
Westerkwartier
1.328
407
1.735
Westerwolde
46
31
77
Hoeveel schademeldingen zijn er, meer specifiek, geweest in het dorp Kiel Winneweer sinds 2012 na een beving, en sinds de beving bij Huizinge voor de toenmalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren, die per 1 janauri 2018 zijn gefuseerd tot de gemeente Midden-Groningen?
Informatie over meldingen op gemeenteniveau kunt u in antwoord op vraag 15 vinden. Actuele informatie over meldingen op gemeenteniveau bij de TCMG kunt u ook op haar website vinden. Sinds 2012 zijn er vanuit Kiel-Windeweer 289 aanvragen voor schadevergoeding gedaan.
Wat is het bedrag dat sinds 2012 aan mijnbouwschadevergoeding is uitgekeerd door de NAM en aanverwante partijen als het Centrum Veilig Wonen aan inwoners van plaatsen met gestapelde mijnbouw en alleen betreffende de gaswinning in de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren?
Dat geldbedrag is mij niet bekend.
Kunt u, gezien het antwoord op Kamervragen waarbij de toenmalige Minister van Economische Zaken aangaf dat wanneer bij inspectie het vermoeden naar voren komt dat sprake is van een samenloop van schade door beweging van de bodem door gaswinning met andere schadeoorzaken, de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) een bemiddelende rol vervult bij de afhandeling, aangeven welke onderhandelingen er zijn geweest vanuit de NCG met Nedmag ten aanzien van de indringende situatie in en rondom Kiel Winneweer en wat daarvan het resultaat is geweest?4
Tot de instelling van de TCMG op 31 januari 2018 vervulde de NCG een bemiddelde rol bij complexe schade. In 2016 is NCG gestart met gesprekken met bij mijnbouw betrokken organisaties over de afhandeling van schademeldingen waarbij sprake is van meerdere schadeoorzaken, de zogenoemde complexe schadegevallen.
In 2016 en 2017 zijn diverse gesprekken gevoerd tussen NCG en Nedmag over de afhandeling van complexe schadegevallen. De afstemming over de werkwijze is als gevolg van de instelling van de TCMG niet geformaliseerd. Wel zijn er werkafspraken gemaakt. Vooruitlopend op de uiteindelijke werkwijze is afgesproken dat bij een complexe schadebehandeling door NCG waarbij Nedmag mogelijk wordt genoemd, NCG hierover contact opneemt met Nedmag. Een dergelijke situatie heeft zich tot op heden niet voorgedaan.
Nedmag wint overigens zout in Borgercompagnie en in Tripscompagnie. Er wordt geen zout gewonnen in Kiel-Windeweer. Nedmag is voornemens om op termijn in het gebied tussen Kiel-Windeweer en Zuidlaarderveen een nieuwe zoutwinningslocatie aan te leggen, maar het vergunningentraject hiervoor is nog niet gestart.
Deelt u de mening dat het voorkomen van schade beter is dan schade «genezen» (repareren)? Is het gelet hierop zinvol de gestapelde mijnbouw zo snel mogelijk te staken en (ook) een afbouwplan te maken voor de zoutwinning in Groningen?
Zoals uiteengezet in antwoorden op de vragen 6 en 13 is de omvang van schade door gestapelde mijnbouw beperkt. Daarom acht ik het niet nodig om gestapelde mijnbouw te staken of een afbouwplan te maken voor de zoutwinning in Groningen.
De versterking van huizen in Meedhuizen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de versterking van huizen in Meedhuizen?1
Ja.
Komt dit bericht voort uit het nieuwe, gehanteerde model?
Het bericht gaat in op het aantal huizen dat versterkt moet worden in Meedhuizen. Dit aantal is wel gebaseerd op het gehanteerde model voor prioritering van de versterkingsopgave, maar komt daar niet uitsluitend uit voort. De aanleiding voor het heroverwegen van de versterkingsaanpak is het kabinetsbesluit om de gaswinning versneld en volledig af te bouwen, wat leidt tot veranderingen in de verwachte seismiciteit. De Mijnraad heeft hierover advies uitgebracht op basis van rapporten van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren en adviseert onder meer om in de versterkingsaanpak prioriteit te geven aan de meest risicovolle woningen. Het Hazard & Risk-model (HRA-model) maakt prioriteitstelling op basis van risico mogelijk.
Is dit model wel betrouwbaar of is alles nog afhankelijk van individuele inspecties, iets waar veel oppositiepartijen in de Kamer al lange tijd voor pleiten?
Het HRA-model wordt door zowel de Mijnraad als het SodM gezien als een hoogstaand model, gebaseerd op de beste wetenschappelijke kennis die er op dit moment is. Onzekerheden zijn in de nieuwe versterkingsaanpak op verschillende wijzen ondervangen. Daarbij wordt de HRA op dit moment alleen benut voor prioriteitsstelling, met als doel de versterkingsaanpak naar de beste inzichten toe te spitsen op de meest risicovolle woningen. Het model wordt dus niet gebruikt om vast te stellen of en welke vorm van versterking nodig is: zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 6 november 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 532) gebeurt dat door middel van een opname en zo nodig nadere beoordeling.
Op welke wijze zijn de inwoners geïnformeerd?
In Meedhuizen zijn alle inwoners zijn naar aanleiding van de nieuwe versterkingsaanpak per brief geïnformeerd en heeft op 22 november jl. de eerste bewonersavond plaatsgevonden, in aanwezigheid van de NCG en de burgemeester van Delfzijl.
Hoe kan het dat zo’n impactvolle boodschap voor de inwoners van Meedhuizen zo naar buiten komt? Heeft u niet geleerd van de eerdere slechte communicatie?
Rijk en regio hebben er gezamenlijk voor gekozen om te wachten met de publicatie van het plan van aanpak voor de versterking, om de NCG en gemeenten de ruimte te geven om een zorgvuldige informatievoorziening aan bewoners te organiseren. Het lokaal bestuur kan tenslotte het beste inschatten wat er speelt in een bepaalde gemeente en op welke wijze in de informatiebehoefte van de inwoners kan worden voorzien. Ik betreur het dan ook dat er voortijdig onvolledige informatie zonder de benodigde context in de media is verschenen, daar is niemand bij gebaat.
Hoe is het mogelijk dat de – toch zeer betrokken – burgemeester van Delfzijl verrast is? Waarom heeft u dit niet veel beter aangepakt? U zou toch samenwerken met lokale bestuurders, zeker omdat burgemeesters nog wel enig vertrouwen genieten van Groningers?
De regiobestuurders en ik hebben de afgelopen periode constructief overleg gevoerd over onder meer de versterkingsopgave en gezamenlijk afspraken gemaakt, waarbij ik uw Kamer regelmatig heb geïnformeerd over de voortgang (o.a. Kamerstuk 33 529, nrs. 502, 527 en 532). Bij de totstandkoming van het plan van aanpak is ook door de NCG veelvuldig gecommuniceerd met de betrokken gemeenten. Het is begrijpelijk dat de constatering dat woningen in het dorp naar verwachting niet aan de veiligheidsnorm voldoen als een onaangename verrassing wordt beschouwd, gegeven het feit dat Meedhuizen nog niet eerder met de versterking te maken had.
Wat gaat er nu gebeuren? Worden mensen op zo’n kort mogelijke tijd geïnformeerd? Wanneer komt er voor individuele inwoners helderheid over wat er met hun huizen moet gebeuren om ze veilig te maken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zijn inwoners van Meedhuizen naar aanleiding van de nieuwe versterkingsaanpak per brief geïnformeerd en heeft op 22 november jl. de eerste bewonersavond plaatsgevonden. De NCG laat weten dat in januari een tweede bijeenkomst wordt voorzien voor bewoners van woningen die naar verwachting niet aan de veiligheidsnorm voldoen, over het komende opnameprogramma. Uitsluitsel over benodigde maatregelen voor individuele woningen kan pas worden gegeven na opname en beoordeling, met de oplevering van een versterkingsadvies.
Wilt u de mensen niet aan hun lot overlaten?
De nieuwe aanpak is er op gericht om de bewoner centraal te stellen en zoveel mogelijk te begeleiden in de keuzes die gemaakt dienen te worden.
De investeringen van Nederlandse levensverzekeraars in wapenbedrijven die aan Saudi-Arabië leveren |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat Nederlandse levensverzekeraars Allianz (AllSecur), APG (Loyalis), Legal and General, Generali en Nationale Nederlanden maar liefst 3,6 miljard euro investeren in wapenbedrijven die leveren aan Saudi-Arabië, dat met die wapens veelvuldig Jemen bombardeert?1
Verzekeraars bepalen in principe zelf in welke bedrijven belegd wordt. Het kabinet verwacht van verzekeraars echter wel dat zij daarbij invulling geven aan hun responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Als blijkt dat de bedrijven waarin de verzekeraars hebben belegd zijn betrokken bij negatieve impact op mens en milieu, behoren de verzekeraars, conform de OESO-richtlijnen, stappen te ondernemen om deze negatieve impact te voorkomen of aan te pakken.
Hoe rijmt u deze investeringen met het strikte wapenexportbeleid ten aanzien van Saudi-Arabië en het feit dat de Minister-President er recent nog op aandrong bij andere EU landen om hetzelfde te doen?
Nederland verleent geen exportvergunningen voor goederen die gebruikt kunnen worden in de gewapende strijd in Jemen of bij mensenrechtenschendingen in Saoedi-Arabië. Binnen de EU roept Nederland andere lidstaten op tot eenzelfde strikte toetsing van de gemeenschappelijke criteria van het Europees wapenexportbeleid. Deze oproep is tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 door premier Rutte herhaald.
Op grond van EU-sancties kan het voor verzekeraars verboden zijn te investeren of beleggen in wapenproducenten in een bepaald land. Voor Saoedi-Arabië gelden er geen EU-sancties. Met inachtneming van de OESO-richtlijnen en UNGP’s, is het aan verzekeraars zelf om te bepalen in welke bedrijven zij investeren. De overheid reguleert dit in beginsel niet.
Binnen het Europese wapenexportbeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië wordt op basis van de toets op de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport zorgvuldig gekeken of de aard van de goederen, het eindgebruik en de eindgebruiker een direct negatief effect kunnen hebben op deze acht criteria, waaronder de mensenrechtensituatie en de regionale veiligheid. Er geldt momenteel geen VN of EU wapenembargo voor Saoedi-Arabië.
Wat gaat u doen om meer duidelijkheid en transparantie te creëren voor klanten van deze levensverzekeraars over waar hun geld in geïnvesteerd wordt?
Zoals gezegd, verwacht de overheid van verzekeraars dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Openbaarheid van gegevens en transparantie over risicomanagement, naleving van wetten, normen en gedragscodes zijn onderdeel van deze richtlijnen. Sinds 1 januari 2012 geldt de Code Duurzaam Beleggen. Met deze code wil het Verbond van Verzekeraars duurzaam beleggen stimuleren bij verzekeraars. In de Code Duurzaam Beleggen, waarbij wordt gewerkt volgens het principe «comply or explain», heeft de verzekeringssector transparantieafspraken vastgelegd. Volgens de Code moeten onder andere de United Nations Principles for Responsible Investments (UNPRI) worden nageleefd. Deze principes bevatten een rapportageverplichting. De overheid is met de verzekeraars en maatschappelijke organisaties partij bij het convenant internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) voor de verzekeringssector. Hierin is afgesproken dat verzekeraars jaarlijks informatie zullen publiceren over investeringskeuzes, ten aanzien van het stemmen op aandeelhoudersvergaderingen en over de dialoog en het engagement dat plaatsvindt met bedrijven waarin wordt belegd.
Ziet u de bittere ironie van het feit dat juist levensverzekeraars beleggen in zaken die uiteindelijk tot dood, extreme hongersnood en cholera in Jemen leiden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze praktijk zich tot het verzekeraarsconvenant waarin zelfregulering op normen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is afgesproken?
Het IMVO-convenant verzekeringssector is een multi-stakeholderaanpak, waarbij het initiatief om tot een IMVO-convenant te komen bij de sector zelf ligt. Binnen het IMVO-convenant van de verzekeringssector is de overheid, als partij bij dit convenant, in gesprek met de verzekeraars over maatschappelijk verantwoord beleggen. Nederlandse levensverzekeraars worden binnen dit convenant vertegenwoordigd door het Verbond van Verzekeraars. Met de ondertekening van dit convenant op 5 juli 2018, hebben de verzekeraars zich gecommitteerd om binnen twee jaar overzichtelijke en toepasbare kaders en beleid op te stellen op een aantal thema’s, waaronder controversiële wapenhandel. Hier is expliciete aandacht voor binnen het convenant. Er wordt verwacht dat verzekeraars risico’s identificeren en dialoog voeren met bedrijven waarvoor financiering wordt overwogen en gesproken wordt over het voorkomen en/of adresseren van de negatieve gevolgen voor thema’s zoals milieu, sociale omstandigheden en ondernemingsbestuur (ESG). Daarbij moet ook de mogelijke betrokkenheid bij controversiële wapenhandel in die zakelijke relatie beoordeeld worden.
Van verzekeraars wordt verwacht dat zij conform de principes en processen van de OESO-richtlijnen en UNGP’s hun invloed aanwenden om bedrijven waarmee zij een financieringsrelatie hebben te bewegen zoveel mogelijk te voldoen aan het eigen ESG-beleid. Het is aan de verzekeraars zelf om, in overeenstemming met de OESO-richtlijnen en de UNGP’s, te besluiten waarin zij beleggen. De partijen hebben met de ondertekening van dit convenant afgesproken dat in geval van blijvende niet-nakoming van afspraken door bedrijven uiteindelijk uitsluiting wordt toegepast. Dit betekent dat er dan niet meer wordt belegd in die bedrijven door verzekeraars.
Bent u bereid het initiatief te nemen tot een convenant tussen de levensverzekeraars en andere financiële instellingen om niet meer te investeren in wapenbedrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de mogelijkheden voor u om deze investeringen te verbieden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in gesprek te gaan met deze levensverzekeraars en deze investeringen te ontmoedigen?
Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 29 november jl., zal ik verder in gesprek gaan met de verzekeraars.
Het ontwerp instemmingsbesluit gaswinningsplan voor Spijkenisse-Intra en het ontwerp omgevingsvergunning Spijkenisse-Oost |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er nog geen proefboring heeft plaatsgevonden? Klopt het dan ook dat het huidige winningsplan is gebaseerd op een inschatting van waar het gas en water zich bevindt?1
Ja, het klopt dat er nog geen proefboring heeft plaatsgevonden. Het gasveld Spijkenisse-Intra is gelegen tussen de gasvelden Spijkenisse-West en Spijkenisse-Oost, waaruit al sinds 2006 aardgas wordt gewonnen en waarvan de eigenschappen bekend zijn. In het winningsplan Spijkenisse-Intra wordt ervan uitgegaan dat de eigenschappen van het gesteente van dit gasveld vergelijkbaar zijn met de eigenschappen van deze beide andere velden.
Zal er eerst een proefboring plaatsvinden alvorens verdere besluiten worden genomen? Zo ja, zal het gaswinningsplan indien nodig worden aangepast aan de hand van die proefboring?
Uit de eerste boring wordt informatie verkregen over de omvang van het gasvoorkomen, de hoeveelheid mogelijk te winnen aardgas en de druk in het voorkomen. Deze eerste boring is dan ook aan te merken als een proefboring. Als de uitkomsten uit de proefboring vergelijkbaar zijn met de verwachtingen uit het winningsplan, dan is er geen noodzaak om het winningsplan aan te passen en kan op grond van het bestaande instemmingsbesluit gas worden geproduceerd. Als de uitkomsten uit de proefboring leiden tot grotere verwachte omgevingseffecten, bodemdaling en seismisch risico ten opzichte van het winningsplan, dan zal NAM een aangepast winningsplan moeten indienen, waarop een nieuw instemmingsbesluit moet worden genomen.
Wordt er onderzoek gedaan naar de langetermijneffecten van gaswinning in dit gebied? Zal de gaswinning effect hebben op de kwaliteit van het grondwater? Zal de gaswinning geluidshinder veroorzaken? Zo ja, in hoeverre zullen omwonenden daar last van hebben?
In het winningsplan worden de effecten van de verwachte bodembeweging beschreven en beoordeeld. NAM zal periodiek de bodemdaling meten volgens het meetplan. Daarmee wordt nagegaan of de verwachtingen in het winningsplan en daarmee de langetermijneffecten moeten worden bijgesteld. Er zijn geen effecten te verwachten op de kwaliteit van het grondwater door de beschreven bodembeweging. Bij de winning van aardgas uit het veld Spijkenisse-Intra wordt gebruikgemaakt van de reeds bestaande winningsinstallatie. Het geluidsaspect van de winningsinstallatie is meegenomen in de beoordeling van de omgevingsvergunning en daaraan zijn voorschriften gesteld. Bij het uitvoeren van de boring wordt een (tijdelijke) geluidsmuur gebouwd, om geluidshinder te minimaliseren. Als de gaswinning plaatsvindt, wordt door geluidsmetingen en, zo nodig, berekeningen gecontroleerd of aan de in deze vergunning gestelde voorschriften wordt voldaan.
Zullen de omwonenden goed worden geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van de gaswinning, gezien het feit dat de gaswinning zal gaan plaatsvinden in een dichtbevolkt gebied?
Op 25 september 2018 is een informatiemarkt gehouden in Spijkenisse waar medewerkers van het Ministerie van EZK, NAM, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO aanwezig waren om vragen te beantwoorden en informatie en toelichting te geven op de voorgenomen gaswinning en de mogelijke gevolgen daarvan. Naast de communicatie rond de ter inzage legging van deze besluiten, werk ik ook aan een verdere verbetering in de communicatie over mijnbouwactiviteiten. In mijn brief naar aanleiding van de toezeggingen in het AO mijnbouw van 11 oktober 2018 ga ik hier nader op in.
Hoe zal worden bepaald of verzakkingen in de toekomst het gevolg zijn van natuurlijke bodemdaling of gaswinning, gezien het feit dat er al veel bodemdaling in het gebied plaatsvindt? Zullen er nulmetingen plaatsvinden? Zo ja, wanneer en met welke regelmaat?
Medewerkers van het Landelijk Loket Mijnbouwschade kunnen een indiener van een schadeclaim ondersteunen bij het vinden van de juiste route om duidelijkheid te krijgen over de oorzaak van schade en een schadevergoeding. Dit loket begeleidt de melder en kan ervoor zorgdragen dat bijvoorbeeld de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) een uitspraak doet over de oorzaak van de schade. Deze loket- en beoordelingsfunctie zullen in de toekomst geïntegreerd worden in de landelijke Commissie Mijnbouwschade, zie ook het antwoord op vraag 6.
Volgens een bij SodM ingediend meetplan voert de NAM bodemdalingsmetingen uit. Daarnaast worden in het winningsgebied Spijkenisse geofoons met versnellingsmeters geplaatst om de gevolgen van de gaswinning te monitoren. Aanvullend moet de NAM een plan van aanpak opstellen voor een bouwkundige opname waarin zij, na overleg met de gemeente, een representatieve selectie maken van voor bodembeweging gevoelige gebouwen. Het opstellen van dit plan van aanpak is vastgelegd in een voorschrift in het besluit waarop gehandhaafd kan worden door SodM.
Deelt u de mening dat er meer onderzoek moet plaatsvinden naar de mogelijke gevolgen van de gaswinning in Spijkenisse? Zo nee, waarom niet? Deelt u ook de mening dat de omwonenden beter moeten worden ingelicht over die gevolgen en hoe zij zullen worden gecompenseerd indien er incidenten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zult u hiervoor zorgdragen?
De mogelijke gevolgen van de gaswinning in Spijkenisse worden op basis van de Mijnbouwwet en -regelgeving inzichtelijk gemaakt in het winningsplan en getoetst door onder andere SodM, TNO en de Mijnraad. Bij het uitbrengen van het instemmingsbesluit met het winningsplan worden ook deze onderliggende adviezen van SodM, TNO en de Mijnraad openbaar gemaakt. Toetsingsgronden zijn onder andere veiligheid voor omwonenden en het voorkomen van schade aan bouwwerken en infrastructuur.
Met mijn brief van 9 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 137), heb ik u geïnformeerd over de nadere uitwerking van mijn voornemen om naar aanleiding van het advies van de Tcbb te komen tot een uniforme landelijke en onafhankelijke beoordeling en afhandeling van mogelijke mijnbouwschade. Dit schadeprotocol, dat ik in maart 2019 verwacht, en het werk van het Landelijk Loket Mijnbouwschade zal ik te zijner tijd breed onder de aandacht brengen van de gemeenten en omwonenden. Als er schade ontstaat door de gaswinning, dan dient de NAM – op basis van de aansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek – deze te vergoeden.
Gasimport |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: Nederland heeft gasimport niet goed geregeld»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van gasleverancier GasTerra «dat de kans bestaat dat er over vijf jaar niet voldoende gas is tijdens een strenge winter of dat de prijs omhoog gaat als Nederland niet méér langlopende contracten afsluit voor de import van gas»?
Vanzelfsprekend blijft leveringszekerheid van gas voor mij een punt van aandacht zolang gas wordt gebruikt in Nederland. Vooralsnog maak ik mij echter geen zorgen. De virtuele en open Nederlandse gasmarkt, de Title Transfer Facility (TTF), is de laatste jaren enorm gegroeid en uitgegroeid tot de belangrijkste Europese handelsplaats voor gas,2 terwijl de gasproductie in Nederland tussen 2013 en 2018 is gehalveerd. De hoeveelheid gas die nu via de TTF fysiek wordt geleverd (aan binnen- en buitenland) is ongeveer anderhalf keer zo groot als wat Nederland aan gas verbruikt en de hoeveelheid gas die «virtueel» wordt verhandeld is ruim 50 keer zo groot als het verbruik in Nederland. Hiermee kan via de TTF ruim voldoende gas worden ingekocht om te voldoen aan de Nederlandse vraag naar gas.
Hoe kan het dat Nederland jarenlang grote delen van het Groningse gas aan het buitenland heeft verkwanseld, maar de import van gas – als gevolg van het dichtdraaien van de gaskraan in Groningen – nog niet heeft geregeld? Bent u soms te druk met het doorduwen van uw energietransitie met als doel het hele land van het gas af te krijgen?
Nederland beschikt in ruime mate over de infrastructuur die nodig is om voldoende gas te importeren om te voldoen aan de binnenlandse vraag. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, kan de benodigde hoeveelheid gas worden geïmporteerd via de Nederlandse TTF, waarbij ook geldt dat buitenlandse aanbieders op eigen initiatief gas naar deze handelsplaats brengen. Op de TTF vindt zowel handel voor de korte termijn plaats (levering over een dag, week of maand), maar ook handel voor de lange termijn oplopend tot levering over 4 jaar. Ik zie dan ook geen reden om specifiek iets te regelen voor de lange termijn import van gas. Ook in andere landen die nu al importafhankelijk zijn (en dat zijn bijna alle EU-lidstaten) zijn er naar mijn weten geen specifieke verplichtingen voor marktpartijen om lange termijn importcontracten af te sluiten en ook daar doen zich geen problemen voor.
Bent u voornemens nieuwe gascontracten te sluiten? Zo ja, met welke bedrijven en wanneer? Zo nee, hoe voorkomt u dan dat huishoudens in de winter in de kou komen te zitten?
De Nederlandse Staat heeft geen (lange termijn) inkoopcontracten en sluit deze ook niet af voor de Nederlandse gasvoorziening. Het is aan bedrijven om te bepalen op welke wijze, bij wie en waar zij gas inkopen zodat zij hun klanten kunnen beleveren op de manier die zij het meest passend achten. Dit kan met lange termijn contracten, of met meer korte termijn handelstransacties, of met een combinatie van beide. Via de TTF is er voldoende gas beschikbaar, dus achten bedrijven het in de praktijk niet nodig om specifiek voor Nederland lange termijn inkoopcontracten af te sluiten. Wat daarbij ook meespeelt is dat grote, internationaal opererende energiebedrijven vaak wel over lange termijn inkoopcontracten beschikken, maar die zijn niet gericht op een specifiek land. Deze contracten zijn gericht op het gehele portfolio aan leveringsverplichtingen voor een dergelijk bedrijf, inclusief die in Nederland. Mijn inschatting is dat er vooralsnog geen additioneel beleid nodig is om de benodigde import van gas veilig te stellen, maar zoals gezegd blijft het voor mij een punt van aandacht zolang er gas wordt gebruikt in Nederland.
Wat zijn de gevolgen voor de leveringszekerheid en de gasprijs als Nederland «te laat» is met het afsluiten van nieuwe contracten en daarmee afhankelijk is van onderhandelen op de open gasmarkt?
Wat betreft de leveringszekerheid voorzie ik vooralsnog geen problemen door de ontwikkelingen op de TTF, zie de antwoorden op vraag 2 tot 4. De TTF is tot nog toe in staat gebleken om de terugval in Nederlandse productie (ruimschoots) op te vangen zonder dat dit een opdrijvend effect op de gasprijs heeft gehad. Uiteraard monitor ik deze situatie van leveringszekerheid wel, ook in samenwerking met onze buurlanden in het kader van de Europese verordening gasleveringszekerheid.
Wat zijn de gevolgen voor de gaskraan in Groningen als er te weinig gas wordt geïmporteerd? Deelt u de mening dat door dit knullige importbeleid de gaskraan in Groningen mogelijk niet snel genoeg dichtgaat?
Zoals ik uw Kamer op 29 maart (Kamerstuk 33 529, nr. 457) heb bericht heeft het kabinet besloten om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk af te bouwen. Daarbij geldt dat extra importen niet zullen leiden tot een lagere winning uit Groningen. Het gas dat in Groningen wordt gewonnen is laagcalorisch gas. Dat wordt nergens anders gewonnen en kan dus ook niet worden geïmporteerd. Waar ik mij wel voor inzet is de (extra) beschikbaarheid van stikstof om (geïmporteerd) hoogcalorisch gas om te zetten naar laagcalorisch gas wat wél de behoefte aan gaswinning uit het Groningenveld zal verminderen. Deze inzet is onderdeel van het maatregelenpakket zoals geschetst in de brief van 29 maart jl.
Wat gaat u doen om voldoende gas te importeren en de gaskraan in Groningen, in het belang van de Groningers, geheel dicht te draaien?
Zie antwoord vraag 6.
De productconformiteit van PC’s, laptops, tablets, smart TV’s, slimme thermostaten en andere slimme apparatuur thuis |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat in pc’s, laptops, tablets, smart-tv’s, slimme thermostaten en andere slimme apparatuur thuis, diverse batterijen, processoren, werkgeheugens, opslagcapaciteit en netwerkkaarten verwerkt zijn, die niet of alleen tegen hele hoge kosten vervangen kunnen worden?
Ik ben er van op de hoogte dat consumentenelektronica uit veel verschillende componenten bestaat en dat sommige van deze componenten niet of slechts tegen hoge kosten vervangen kunnen worden als gevolg van keuzes van de fabrikant. Zo worden om ruimte te besparen chips gebruikt die permanent zijn bevestigd aan andere onderdelen.
Hoe verhoudt dit zich tot de regels voor productconformiteit van artikel 7:17 Burgerlijk Wetboek?
Artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek gaat over conformiteit van een product, dat betekent dat een product moet voldoen aan de door de verkoper gewekte verwachtingen. Als een product niet voldoet aan de verwachtingen die de koper mag hebben (non-conformiteit), heeft de verkoper de plicht het product kosteloos te repareren of te vervangen. Het is voor de consument bij non-conformiteit dus niet relevant of vervanging slechts tegen hoge kosten mogelijk is.
Klopt het dat de winkelier in de eerste zes maanden wel degelijk eventuele mankementen moet vergoeden of vervangen en daarna ook nog voor de tijd van de economische en technische levensduur?
De eerste zes maanden na levering wordt aangenomen dat een defect product het gevolg is van een fout aan de kant van de verkoper. Ook na zes maanden heeft de verkoper de verplichting om non-conforme producten in conformiteit te brengen. Na deze zes maanden geldt dat de consument moet aantonen dat het gebrek bij de levering al bestond. De periode waarin een consument zich kan beroepen op non-conformiteit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, daarbij is leidend wat de verwachte levensduur van het product is.
Hoe lang is de economische en technische levensduur van de vraag een genoemde onderdelen? Welke jurisprudentie is hierover beschikbaar?
De wettelijke systematiek rondom conformiteit gaat over die van een product, niet van onderdelen. Er moet dus worden gekeken naar de verwachte levensduur van het product als geheel. Hoe lang de consument mag verwachten dat het product meegaat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een leidraad bij de bepaling van de verwachte levensduur bij consumentenelektronica is de door de verkopende sector zelf opgestelde UNETO/VNI tabel, https://www.uneto-vni.nl/onze-leden/waar-staan-onze-leden-voor/gebruiksduurverwachting. Het is uiteraard aan de rechter om in een concreet geval een uitspraak te doen over wat de consument mag verwachten.
Kunt u over deze problematiek in overleg treden met de fabrikanten van pc’s, laptops, tablets, smart-tv’s, slimme thermostaten en andere slimme apparatuur thuis? Zo nee, waarom niet?
Het is aan fabrikanten om keuzes te maken over de inrichting van hun productieproces. Zij mogen daarbij ook zelf kiezen wat zij rekenen voor reparaties buiten de conformiteitsperiode.
Kunt u de fabrikanten ertoe aansporen dat de hier bedoelde onderdelen tegen redelijke kosten vervangbaar zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kansen voor Nederlandse batterij-industrie |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duitsland investeert in batterijen voor elektrische auto’s», waarin wordt vermeld dat Duitsland een miljard euro uittrekt voor onderzoek naar en productie van nieuwe batterijen voor elektrische auto’s?1
Ja.
Klopt de bewering in het artikel dat het Duitse plan onderdeel is van Europese pogingen om de eigen (Europese) batterij-industrie te stimuleren en de afhankelijkheid van Azië te verminderen?
Nee. Het Duitse plan is geen onderdeel van het Europese plan, maar een initiatief met nationale middelen dat aansluiting zoekt bij het Europese initiatief. Duitsland zet hierbij in op internationale samenwerking, zowel bilateraal als op Europees niveau. In de uitgangspunten van het plan, die op 13 november 2018 openbaar zijn gemaakt, wordt gesteld dat productie en toepassing van deze sleuteltechnologie op grote schaal een essentiële voorwaarde is voor het behoud van het Duitse en Europese concurrentievermogen. Duitsland stelt tot 2021 een bedrag van € 1 miljard beschikbaar voor dit programma.
In hoeverre wordt bij het Duitse initiatief gebruik gemaakt van Europese middelen en in hoeverre staan de mededingingsregels Europese en nationale overheidsinvesteringen in deze technologie en industrie in de weg?
Het Duitse initiatief is nog onvoldoende uitgewerkt om te kunnen vaststellen of, en zo ja, hoe het gebruik zal maken van Europese middelen, en of het ook tegen Europese mededingingsregels zal aanlopen. Wel meldt Duitsland dat het verwacht dat het financieringskader in overeenstemming zal zijn met de richtlijnen van de Europese Commissie binnen de «Important Projects of Common European Interest» (IPCEI), dat een uitzondering mogelijk maakt op het Europese staatssteunkader voor projecten met een aantoonbaar strategisch Europees belang.
Bent u van mening dat de ontwikkeling en productie van accu’s ten behoeve van de opslag en benutting van hernieuwbare energie ook voor Nederland kansen biedt, gezien Nederland sterke technische universiteiten heeft en een toeleverancier is voor de auto-industrie en dat dit ook ten goede komt aan de economie, werkgelegenheid en energietransitie?
In lijn met het antwoord van de Staatssecretaris van IenW op vragen van uw Kamer van 14 november jongstleden steunt Nederland het streven van de Europese Commissie om een eigen Europese batterij-industrie op te zetten. Nederland is een belangrijke toeleverancier voor de automobielindustrie maar op dit moment geen noemenswaardige producent van batterijen, ook niet voor toepassingen buiten de automobielindustrie. Om die reden verkent de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) op dit moment of er kansen zijn voor Nederland met betrekking tot de ontwikkeling, productie en toepassing van batterijen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de toepassing in mobiliteit, maar ook naar smart grids en stationaire opslagtoepassingen.
Ziet u mogelijkheden om onderzoek en innovatie op het gebied van baterijen en ook een batterij-industrie in Nederland te stimuleren? Zo ja, op welke wijze denkt u dit te gaan doen?
In het kader van het Klimaatakkoord wordt een Integrale Kennis- en Innovatieagenda (IKIA) uitgewerkt, die een programmatische aanpak van innovatie bepleit op de onderwerpen die direct voor de afspraken in het akkoord van belang zijn. Energieopslag en -conversie zal daar naar verwachting een plek in krijgen, waaronder het in internationaal verband ontwikkelen van batterijtechnologie voor mobiliteit of ander gebruik. De IKIA, die prioriteiten aangeeft voor de inzet van innovatiemiddelen en daarmee batterijontwikkeling kan stimuleren, is evenwel nog niet gereed. De vragen die in zo’n IKIA een rol spelen zijn bijvoorbeeld: in hoeverre kan onderzoek en ontwikkeling in Nederland internationaal het verschil maken, en hoe zwaar weegt inzet op deze innovaties om onze Nederlandse klimaatdoelen te bereiken?
Daarnaast staat uiteraard het reguliere innovatie- en financieringsinstrumentarium ter beschikking van bedrijven en kennisinstellingen, waaronder de WBSO, de MIT en het Innovatiekrediet.
Bent u hiervoor in gesprek met de Europese Commissie en andere lidstaten in het kader van het Europese batterij-initiatief? Zo ja, hoe lopen deze gesprekken en hoe zet u in op investeringen in Nederland?2
Met de Europese Commissie en ook met de Europese Investeringsbank (EIB) vinden gesprekken plaats over het Europese batterij-initiatief, die erop gericht zijn om Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen optimaal te kunnen informeren, onder meer over mogelijke investeringen. Daarnaast is er op zowel ambtelijk als politiek niveau contact over batterijen met Duitsland. Op basis van de eerdergenoemde verkenning zullen als daar aanleiding toe is gerichte gesprekken worden gevoerd, ook met andere lidstaten.
In het Europese plan zijn er innovatiemiddelen voorgesteld in het kader van het nieuwe kaderprogramma Horizon Europe. Vooruitlopend op dit programma zijn er binnen het huidige programma Horizon 2020 al middelen aangemerkt rondom het onderwerp batterijen. Ik zet mij daarom in voor consortiumvorming en goede positionering van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om hiervan maximaal te profiteren.
Kunt u toelichten of de ontwikkeling van batterijen onderdeel is van de topsectoren Energie en High Tech Systemen en Materialen (HTSM)? Zo ja, wat zijn de concrete plannen vanuit deze topsectoren?
Batterijtechnologie wordt zeer breed toegepast in de genoemde topsectoren Energie en HTSM, maar ook in de topsector Chemie. Op kleinschalige uitzonderingen na worden er in Nederland geen batterijen geproduceerd. Nederlandse kennis en kunde betreft met name systeemintegratie, toepassingen in de industrie, smart grids, de warmtebatterij en andere stationaire toepassingen.
Fundamenteel onderzoek naar energieopslag is onderdeel van de topsector Chemie, vaak in samenwerking met de topsectoren HTSM en Energie. Het richt zich bijvoorbeeld op energieopslag en afgifte bij fluctuaties in het energienetwerk en een toekomstige generatie veiliger, krachtige en goedkopere batterijen. Concrete programma’s zijn o.a. Materials for Sustainabillity en Moleculen met X-factor voor batterijen, en het nieuwe cross-sectorale programma Electrochemische Conversie en Materialen (ECCM).
Binnen de topsector HTSM werkt TNO aan technologie (op basis van 3D dunne film technologie met Li-ion en vast stof electroliet) die voordelen biedt qua capaciteit, laadsnelheid en veiligheid boven de nu gebruikelijke Li-ion technologie. TNO heeft de ambitie deze technologie in Nederland en de EU te commercialiseren. Ook NWO heeft de laatste jaren een flink aantal projecten op het gebied van batterijtechnologie gehonoreerd en ook de komende tijd worden op dit terrein NWO-projecten verwacht.
Bent u op de hoogte van het concrete initiatief om op TechnologyBase in Twente een R&D-centrum te vestigen voor de ontwikkeling van slimme en schone accu’s, waarbij de Universiteit Twente, bedrijfsleven en regionale overheden intensief samenwerken?
Ja.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met dit initiatief, om te verkennen hoe het kabinet deze kans voor de economie en de energietransitie kan helpen verzilveren?
Vanuit de rijksoverheid vinden er reeds gesprekken plaats met dit initiatief met als doel te verkennen of, en zo ja, op welke wijze de rijksoverheid kan bijdragen aan de realisatie van dit initiatief. Daarbij is ook regionale ontwikkelmaatschappij OostNL nauw betrokken.
Zorgondernemer, de heer Winter |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Eindelijk accepteren we faillissementen in de zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van de bewering van zorgondernemer, de heer Winter, dat «hij het goedkoopste ziekenhuis in Nederland is, maar daarvoor niet voldoende bekostiging kreeg van de verzekeraars»?
Deze uitspraak laat ik voor rekening van de heer Winter. De curatoren zullen onderzoek doen naar de oorzaak van de faillissementen.
Gaat u gehoor geven aan de oproep dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek moet doen naar de besteding van de balanssteun, de interne vergoedingen binnen de bedrijven van de heer Winter en de wijze waarop de bekostiging door de verzekeraars besteed werd aan de primaire zorg?
Ja, zoals toegezegd zal ik de IGJ en de NZa vragen om onderzoek te doen naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen. Ik informeer u eind november nader over de opzet van dit onderzoek.
Was er volgens u sprake van wanbeleid bij het Slotervaart en de IJsselmeerziekenhuizen na de overname door MC Groep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de curator om grondig onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of partijen rechtmatig hebben gehandeld. Mochten er concrete aanknopingspunten zijn voor een mogelijk verdenking van wanbestuur, dan zal de curator hier passende maatregelen voor in gang zetten.
Wat vindt u van het feit dat de heren Winter en De Boer beiden zowel eigenaar als aandeelhouder van het Slotervaartziekenhuis waren? Ziet u dit als belangenverstrengeling?2
Ik ben tegen ongewenste belangenverstrengeling. Daarvan is sprake als deelbelangen indruisen tegen de maatschappelijke doelstelling van een zorgaanbieder. Of daarvan sprake was bij de ziekenhuizen die nu failliet zijn gegaan kan ik niet beantwoorden. Die vraag wordt betrokken bij het door mij aangekondigde onderzoek naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen.
Wat vindt u van het feit dat de ziekenhuizen zaken deden met andere bedrijven van de eigenaren of managers van de ziekenhuizen? Ziet u dit als belangenverstrengeling?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de beschuldigingen jegens de heer Winter dat hij dankzij schimmige vastgoedconstructies geld verdiende aan zorginstelling De Seizoenen en de Thomashuizen?4
Op verzoek van de centrale cliëntenraad van DeSeizoenen heeft de Ondernemingskamer onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van DeSeizoenen over de periode vanaf 10 januari 2012 tot 15 maart 2016. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af. In het artikel waarnaar u verwijst wordt niets gezegd over de Thomashuizen.
Welke conclusies trekt u naar aanleiding van de faillissementen van het Slotervaartziekenhuis en de IJsselmeerziekenhuizen over het effect van de liberalisering van zorgvastgoed? Hebben winstuitkeringen in zorgvastgoed er volgens u voor gezorgd dat er minder geld naar de zorg gaat?
Naar mijn mening is het niet mogelijk om op basis van deze faillissementen een algemene uitspraak te doen over het effect van liberalisering van zorgvastgoed. Voor uw vraag over winstuitkering verwijs ik naar de brief van 13 juli jl. waarin mijn collega-bewindslieden van VWS en ik hebben aangekondigd nader onderzoek te doen. Wij streven ernaar u hier begin volgend jaar over te informeren.
Heeft de heer Winter volgens u in strijd met de Wet normering topinkomens (WNt) en/of de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) gehandeld?
Het CIBG (toezichthouder op de WNT) heeft mij laten weten dat er in het verleden geen overtreding is geweest van de WNT. Wel was er in 2014 door een rekenfout een onverschuldigde betaling van € 223,38. Dit is na constatering terugbetaald door de heer Winter. MC Slotervaart heeft tot op heden de WNT verantwoording over 2017 niet gepubliceerd. Ik heb het CIBG (de WNT-toezichthouder in de zorg) gevraagd de stukken op te vragen bij het MC Slotervaart. Dit heeft het CIBG inmiddels gedaan en eind deze maand zal de curator de stukken naar het CIBG sturen. Op basis van die stukken kan er opgemaakt worden of in 2017 de WNT is nageleefd.
Of er sprake is van overtreding van de WTZi zal moeten blijken uit het onderzoek dat de IGJ en de NZa gaan doen naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen. Ik informeer u eind november nader over de opzet van dit onderzoek.
Hoe reageert u op het feit dat de heer Winter een belang van 22,4% in CCN heeft5 en het feit dat DC Klinieken en Cardiologie Centra Nederland (CCN) een samenwerkingsverband hebben6, in het licht van het feit dat CCN geïnteresseerd is in het mogelijk maken van een doorstart voor de IJsselmeerziekenhuizen?
Het lijkt mij niet wenselijk als de aandeelhouders van de failliete ziekenhuizen na een doorstart opnieuw een financieel belang zouden hebben in de IJsselmeerziekenhuizen. De curator van MC IJsselmeerziekenhuizen is momenteel in gesprek met partijen over een doorstart. Hierbij spelen de aandeelhouders van MC Slotervaart of MC IJsselmeerziekenhuizen geen rol.
Wat vindt u van het toekomstbeeld van de heer Winter van een «medical mall», een medische supermarkt waar ziekenhuizen zich beperken tot specifieke kernspecialismen?7 Wat voor effecten zal een dergelijk model volgens u hebben op het voortbestaan van de fysieke ziekenhuizen die Nederland nu kent?
Ik denk dat het zorglandschap over 20 jaar substantieel zal verschillen van het zorglandschap van vandaag. Dat is ook nodig. Grote demografische en maatschappelijke ontwikkelingen komen op ons af: zoals vergrijzing, het toenemende aantal mensen met één of meer chronische ziekten, de behoefte aan personeel in de zorg en technologische ontwikkelingen. Ook de veranderende wensen die de samenleving aan zorg en ondersteuning stelt, vergt vergaande aanpassingen in de wijze waarop zorg en ondersteuning wordt geboden.
Of het toekomstig zorglandschap overeen komt met het beeld van de heer Winter weet ik niet; dit is zijn visie, en die laat ik graag voor zijn rekening. Wat voor mij centraal staat is dat, zoals afgesproken in de Hoofdlijnenakkoorden, de juiste zorg op de juiste plek, door de juiste professional, op het juiste moment en tegen de juiste prijs moet worden geleverd. Daarbij moeten de behoeften van de patiënt centraal staan, en niet het bestaande zorgaanbod. Met als uitgangspunt dat de patiënt even goede of zelfs betere zorg zal ontvangen. In het ziekenhuis als dat moet, maar meer zorg zal in de toekomst ook in de eerste lijn, door de huisarts, door de wijkverpleging, of via e-health thuis kunnen worden geleverd. Uiteraard dus dichtbij waar dat kan, maar ook verder weg als dat beter is voor de kwaliteit, bijvoorbeeld in gespecialiseerde centra.
ICT-problemen bij UWV |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de podcast De Echte Jan Radioshow over ICT-problemen bij Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. In de podcast gaat de heer Roos in gesprek met het Kamerlid Van Dijk over onder meer de WW-fraude door arbeidsmigranten, de mogelijkheid om via de Polisadministratie van UWV fraudegevallen op te sporen en de uitgaven die UWV in het verleden heeft gedaan aan ICT. De bestrijding van WW-fraude en de mogelijkheden die UWV hiervoor heeft zijn belangrijke onderwerpen, waarover ik op 11 oktober jl. uitgebreid met uw Kamer heb gesproken en waarover ik u eind januari zal informeren.
Is het waar dat de digitale mogelijkheden om fraude met uitkeringen op te sporen door UWV uit het polisadministratiesysteem zijn gehaald? Zo ja, waarom is dit gedaan?
Nee. De digitale mogelijkheden om fraude met uitkeringen op te sporen zijn niet uit de Polisadministratie gehaald. De Polisadministratie is geen fraudesignaleringssysteem. Het is een database waarin inkomstengegevens (zoals loon, uitkeringen en arbeidscontracten) worden opgeslagen. De gegevens in de Polisadministratie bieden wel mogelijkheden om fraude op te sporen.
De Polisadministratie wordt gevuld via de loonaangifte door werkgevers. Toezicht op de aangeleverde loongegevens is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van UWV en de Belastingdienst. UWV en Belastingdienst markeren aan de hand van controles onjuist bevonden informatie in de Polisadministratie. Afnemers van de Polisadministratie kunnen zien dat gegevens als zodanig zijn aangemerkt.
UWV heeft aangegeven dat in de periode 2007–2008 voor de directie Handhaving een aparte functionaliteit is gebouwd, de zogenaamde Fraude Preventie en Onderzoek levering. Op basis van deze levering werden samenloopsignaleringen gedaan: samenloop tussen het hebben van werk en een werkloosheidsuitkering en samenloop tussen het hebben van werk en een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze levering was gebaseerd op de oude registraties van de toenmalige uitvoeringsinstellingen (GAK, SFB, USZO, Cadans, GUO) en heeft tot en met 2017 gedraaid. Daarna is de controle op samenloop ingebouwd in de primaire systemen van de divisie Uitkeren van UWV. De directie Handhaving heeft nu via een aparte applicatie voor gegevensanalyse toegang tot de Polisadministratie en kan daarmee analyses op de data uitvoeren ten behoeve van het signaleren van mogelijke fraude.
Is het waar dat UWV reeds in 2007 circa 250 miljoen euro heeft uitgegeven aan ICT? Zo nee, wat is het juiste bedrag?2
In 2007 heeft UWV, zoals vermeld in het jaarverslag, in totaal 258 miljoen uitgegeven aan automatisering.
Is het waar dat uw voorganger in 2011 meende dat de polisadministratie en loonaangifteketen niet alleen op orde zijn, maar dat «dit alles ook binnen het budget is gebleven»?
Per brief van 31 mei 20113 heeft de toenmalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer de eindrapportage «Werking van de loonaangifteketen in 2010», de eindrapportage «plateau stabiele keten» en de veertiende halfjaarlijkse rapportage «Samenwerking UWV en Belastingdienst» toegezonden. De rapportages gingen vergezeld van een oordeel van Het Expertise Centrum en het rapport «UWV en Walvis, tiende rapportage» van de Inspectie Werk en Inkomen. In de brief schrijft mijn voorganger dat UWV en Belastingdienst goede resultaten hebben behaald in het reguliere proces rond het verwerken van loonaangiftegegevens en bij het treffen van de maatregelen voor de stabiele loonaangifteketen. In 2010 was, net zoals over 2008 en 2009, sprake van een werkende loonaangifteketen en is het plateau van de stabiele keten gerealiseerd.
In de veertiende halfjaarlijkse rapportage staat dat UWV tot en met maart 2011 voor de realisatie van de Polisadministratie en loonaangifteketen in totaal 339,6 miljoen euro heeft uitgegeven. Daarmee zijn de totale kosten binnen het budget van 348 miljoen euro gebleven. Met betrekking tot de kosten voor ICT was sprake van een overschrijding van het budget: in totaal is 202,1 miljoen uitgegeven terwijl 157,9 miljoen euro was begroot. Op andere posten, waaronder het sociaal plan, was sprake van een onderuitputting van het budget.
Deelt u de mening dat dit alleen mogelijk was door met budgetten te schuiven (van polisadministratie naar databeheer)? Zo nee, wat is de juiste weergave?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat geld voor ICT in dit verband ondoelmatig danwel inefficiënt is uitgegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet uitsluiten dat geld voor ICT deels ondoelmatig of inefficiënt is besteed. Bij de totstandkoming en inrichting van de Polisadministratie en de loonaangifteketen hebben zich immers tal van problemen voorgedaan waaronder ICT-technische problemen en is er meer geld aan ICT besteed dan oorspronkelijk begroot. Daarover is door mijn respectievelijke voorgangers diverse malen en uitvoerig aan uw Kamer gerapporteerd.
Bent u bereid deze zaak te onderzoeken, zodat alle feiten boven tafel komen?
Naar de ontwikkeling en inrichting van de loonaangifteketen en de Polisadministratie is in het verleden door verschillende toezichthoudende instanties, zoals de (toenmalige) Inspectie Werk en Inkomen en Het Expertise Centrum, uitgebreid en terugkerend onderzoek gedaan. Hierover is gerapporteerd aan uw Kamer.4 Ik zie dan ook geen aanleiding voor het doen van nader onderzoek.
De bloemenveiling in Aalsmeer die een gigantische plastic afvalberg produceert en daar jaarlijks miljoenen euro’s aan verdient |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bloemenveiling verdient miljoenen aan plastic afvalberg»?1
Ja, ik ben van dit bericht op de hoogte.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er op de bloemenveiling in Aalsmeer jaarlijks 180 miljoen plantentrays worden weggegooid, die samen goed zijn voor zo’n 23 miljoen kilo plasticafval per jaar? Zo nee, waarom niet?
Er zijn goede kansen voor het verduurzamen van de plantentrays die worden gebruikt in de bloemenveilingen.
Medio 2016 heeft het Kamerlid Cegerek vragen gesteld over deze problematiek, na signalen van de Plastic Soup Foundation over het onnodig gebruik van eenmalige plantentrays. Mijn voorganger heeft toen aangegeven een LCA-onderzoek naar diverse opties voor verduurzaming af te wachten, maar het ook aan de sierteeltbranche, waaronder Flora Holland, te laten om maatregelen te nemen in het kader van hun producentenverantwoordelijkheid.
Ik constateer dat Flora Holland in het kader van de producenten-verantwoordelijkheid gehouden is om te voldoen aan de essentiële eisen voor verpakkingen. Die verplichten om alleen verpakkingen op de markt te brengen die zodanig zijn ontworpen dat hergebruik of recycling mogelijk is en dat het milieueffect bij het verwijderen van verpakkingsafval zoveel mogelijk wordt beperkt. Uit de LCA studie, die in het voorjaar van 2018 is gepubliceerd door Flora Holland, blijkt dat meervoudig bruikbare plantentrays beter zijn voor het milieu dan enkelvoudige trays. Bovendien beschikt Flora Holland al over goede retoursystemen voor andere emmers en trays. Ik zie dan ook alle reden om te kiezen voor meermalig te gebruiken plantentrays.
Erkent u dat deze plastic afvalberg is te voorkomen via een statiegeldsysteem, zoals al in 1996 wetenschappelijk is aangetoond en in de praktijk al lang is bewezen?
Naar verluidt, passen de bloemenveilingen voor emmers en andere trays al jaren naar tevredenheid een systeem van hergebruik en retourlogistiek toe. Het ligt daarom voor de hand om ook de onderhavige eenmalige trays te vervangen door meermalig te gebruiken trays.
Wat vindt u ervan dat een wegwerpsysteem aanzienlijk meer loont dan een statiegeldsysteem (in het geval van de bloemenveiling in Aalsmeer respectievelijk 52 miljoen euro en 5 miljoen euro) en dat zonder het wegwerpsysteem de bloemenveiling mogelijk zelfs verlies zou draaien?
Ik ben voorstander van hergebruik waar dit kan. Er zijn omstandigheden waar hergebruik in de praktijk leidt tot een minder duurzaam resultaat dan eenmalig gebruik met volledige recycling. De bloemenveilingen zijn logistieke dienstverleners, die zeker in staat moeten zijn om door te rekenen wat het meest duurzame alternatief is.
Erkent u dat de marktwerking daarmee verkeerde prikkels geeft die de circulaire economie frustreren? Zo ja, op welke wijze kunt u hier op bijsturen? Zo nee, waarom niet?
Op ambtelijk niveau is naar aanleiding van het artikel in «Follow the Money» contact geweest met Flora Holland en de Vereniging Bloemenveilingen in Nederland (VBN). Flora Holland en VBN hebben inmiddels aangegeven dat zij op dit moment samen met hun leden en klanten een plan uitwerken (inclusief doelstellingen) om op korte termijn (1) het gebruik van meermalige trays te bevorderen en (2) het hergebruik van materiaal van eenmalige trays te verhogen. Zij hebben de ambitie uitgesproken om op langere termijn te komen tot maximale circulariteit in transportverpakkingen. Ik houd de vinger aan de pols.
Wat vindt u ervan dat de bloemenveiling middels haar monopolypositie milieuvriendelijke innovaties, zoals een statiegeldsysteem, buiten de deur houdt? Was u hiervan op de hoogte en heeft u hier al eerder op ingegrepen? Zo nee, waarom niet?
Flora Holland en VBN geven aan te werken aan verduurzaming van hun verpakkingen, door meer recycling en hergebruik, maar ook door nieuwe, duurzame materialen toe te laten (zoals van papierpulp).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de veilingen blijven vasthouden aan wegwerpplantentrays, terwijl er een goedkope en herbruikbare tray beschikbaar is die minstens driemaal milieuvriendelijker is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb gelet op de signalen die ik heb ontvangen van Flora Holland en de VBN vooralsnog geen reden om aan te nemen dat zij voornemens zijn vast te blijven houden aan de eenmalig te gebruiken trays. Wel begrijp ik, dat zij alleen directe invloed kunnen uitoefenen op trays die «via de klok» worden gebruikt in de handelsketen van bloemen en planten. In de praktijk gaan ook veel eenmalige trays rechtstreeks van kweker naar afnemer zonder tussenkomst van de bloemenveilingen.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden voor een zo snel mogelijke overstap van wegwerpsysteem naar statiegeldsysteem? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik heb Flora Holland en de VBN uitgenodigd om hun ambitie om eenmalige trays uit te faseren neer te leggen in een «pledge» waarbij zij zich kunnen aansluiten bij het te sluiten Plastic Pact. Beide partijen hebben aangegeven dit voorstel aan hun achterban voor te leggen. Ik zie uit naar de uitkomsten van dit achterbanoverleg en zal op basis daarvan bepalen of en zo ja welke vervolgstappen nodig zijn.
Het bericht dat zelfzuivelaars een forfaitaire melkproductie van 7.500 kilo per koe mogen hanteren |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekent met het artikel «Vreba melkvee wordt duurzame zelfzuivelaar»?1
Ik ben bekend met beide artikelen.
Bent u bekent met het artikel «Zelfzuivelen met superkoeien»?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het stelsel van fosfaatrechten wordt gerekend met forfaitaire fosfaatexcretie per koe welke afhankelijk is van de melkproductie?
Artikel 21b van de Meststoffenwet bepaalt dat de productie van dierlijke meststoffen door melkvee voor de toepassing van het fosfaatrechtenstelsel forfaitair wordt vastgesteld. De uitgangspunten voor de forfaits worden in artikel 74 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet benoemd. Melkproductie is hierin een bepalend onderdeel, omdat de gemiddelde excretie toeneemt naarmate koeien meer melk produceren. De forfaits zelf zijn vastgelegd in bijlage D van die regeling.
Klopt het dat zelfzuivelaars, die meer dan 50% van de geproduceerde hoeveelheid melk op het eigen bedrijf verwerken, een forfaitaire melkproductie van 7.500 kilo en een ureumgehalte van 26 per koe mogen hanteren met een bijbehorende fosfaatproductie van 39,1 kilo per jaar?
Er is sprake van een zelfzuivelaar indien een landbouwer voldoet aan de twee voorwaarden, genoemd in artikel 74, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Allereerst moet de landbouwer meer dan 50% van de op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerken tot eindproduct. Van een eindproduct is sprake indien het product niet verder bewerkt hoeft te worden en het product klaar is voor verkoop aan consumenten. Ten tweede moet die landbouwer minder dan 50% van de op het bedrijf geproduceerde melk aan een koper leveren. Een koper is een onderneming of groepering die van de landbouwer melk koopt om dit vervolgens in te zamelen, te verpakken, op te slaan, te koelen of te verwerken, dan wel een onderneming of groepering die van de landbouwer melk koopt om dit vervolgens door te verkopen aan een of meer bedrijven die melk of andere zuivelproducten behandelen of verwerken.
Een melkveehouder die voldoet aan deze twee voorwaarden mag een forfaitaire melkproductie van 7.500 kilogram melk per koe per jaar hanteren met een bijbehorende fosfaatproductie van 39,1 kilo per jaar. De fosfaatproductie door melkvee wordt per kalenderjaar berekend, dit betekent dat per jaar wordt bepaald of men voldoet aan artikel 74, vierde lid, van de URM.
Wat is de reden dat zelfzuivelaars voor het berekenen van de fosfaatproductie een andere methode hanteren?
Voor de groep zelfzuivelaars zijn over het algemeen onvoldoende gegevens voorhanden om het excretieforfait van melkkoeien op betrouwbare wijze te differentiëren. Immers, minder dan 50% van de geproduceerde melk wordt geleverd aan een koper. Door het lage aantal leveringen kan geen afgewogen beeld verkregen worden van de verschillen in de melkgift en het ureumgehalte die kunnen ontstaan naar aanleiding van het seizoen, de soort diervoeder en andere factoren die van invloed kunnen zijn op de melkgift en het ureumgehalte. Voor de groep zelfzuivelaars wordt daarom gerekend met een gemiddelde melkproductie van 7.500 kilogram melk per koe per jaar en met 26 milligram ureum per 100 kg melk.
Wat maakt het moeilijk voor zelfzuivelaars om de fosfaatproductie te bereken per kilo melk?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hoog schat u het risico in dat met deze constructie er een overmaat van fosfaat wordt geproduceerd door zelfzuivelaars?
Sprake is slechts van een zelfzuivelaar als aan de twee voorwaarden genoemd in het antwoord op vraag 4 is voldaan. De groep zelfzuivelaars betreft een beperkte groep van ongeveer 200 landbouwers. Onder deze melkveehouders zullen zich ondernemers bevinden die boven de 7.500 kilogram melk per koe produceren en ondernemers die minder dan 7.500 kilogram melk per koe produceren. Ik acht het risico dat door deze groep een overmaat aan fosfaat wordt geproduceerd gelet op de omvang van de groep niet zo groot. Het fosfaatrechtenstelsel biedt andere melkveehouders wellicht wel een prikkel om hun melk zelf te gaan verwerken tot eindproducten. Dat vraagt echter investeringen en het aanboren van afzetmarkten. Dit betekent dat omschakelen enkel en alleen vanwege het fosfaatrechtenstelsel geen vanzelfsprekendheid is.
Bent u het eens met de stelling dat zelfzuivelbedrijven de fosfaatrechtenwetgeving omzeilen?
Indien een landbouwer voldoet aan de eisen zoals beschreven in het antwoord op vraag 4, is sprake van een zelfzuivelaar en kan de zelfzuivelaar rekenen met een gemiddelde melkproductie van 7.500 kilogram melk per koe per jaar. Indien een landbouwer niet voldoet aan deze eisen, geldt de hoofdregel. Een landbouwer kan zich hierdoor niet voordoen als zelfzuivelaar als hij dit in feite niet is.
Deelt u de mening dat hierdoor oneerlijke concurrentie tussen melkveehouders ontstaat?
Ik deel deze mening niet, voor elk bedrijf geldt hetzelfde wettelijke kader. Wel acht ik het in het kader van het milieu ongewenst als de gehanteerde norm voor zelfzuivelaars veel lager ligt dan de werkelijke gemiddelde melkproductie.
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden om ook zelfzuivelaars op te nemen in de reguliere wetgeving voor fosfaatrechten?
Ik zal de vinger aan de pols houden waar het gaat om de fosfaatproductie door zelfzuivelaars. Als daar aanleiding toe is, zal ik bezien in hoeverre aanpassingen nodig en mogelijk zijn.
Hoe verhoudt de huidige lijn zich met uw visienota over kringlooplandbouw?3
De beperking van de productie van fosfaat door middel van het fosfaatrechtenstelsel geldt zowel voor ondernemers die het merendeel van hun melk leveren aan zuivelondernemingen als voor ondernemers die het merendeel van hun melk zelf verwerken tot eindproducten. Het fosfaatrechtenstelsel houdt rekening met zelfzuivelaars, in die zin dat zelfzuivelen mogelijk wordt gemaakt. Zelfzuivelen past in een korte keten; dit strookt met mijn visie op de kringlooplandbouw.
Het overslagstation voor aardgascondensaat te Roodeschool |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTV Noord, waarin de burgemeester van de gemeente Eemsmond wordt geïnterviewd over het overslagstation voor aardgascondensaat in Roodeschool?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat midden in de kom van een dorp, in casu Roodeschool, aardgascondensaat over te slaan? Zo nee, waarom niet?
Ja ik deel de opvatting dat het ongewenst is dat een dergelijke installatie in de kom van het dorp staat. Het bedrijf Noordgastransport beschikt over de benodigde vergunningen voor de overslaginstallatie in Roodeschool. Het bedrijf is erop ingericht het aardgascondensaat via het spoor te vervoeren. De locatie is sinds het midden van de jaren-70 van de vorige eeuw in gebruik. De overslaginstallatie is een mijnbouwinstallatie en valt onder het toezicht van SodM. De overslaginstallatie en het verladen van het aardgascondensaat zorgen niet voor zodanige risico’s dat verplaatsing van de installatie af te dwingen is.
Op dit moment zou, mede gezien de kritische houding van de maatschappij ten aanzien van industriële activiteiten en mijnbouw, voor een aardgascondensaat overslaginstallatie een locatie buiten het centrum van een dorp worden gezocht. Ik ben bereid opnieuw het gesprek met het bedrijf en de gemeente aan te gaan over een alternatief.
Deelt u de opvatting dat het een beter, duurzamer en veiliger alternatief is om aardgascondensaat per schip vanuit de Eemshaven naar Rotterdam te transporteren, in plaats van, na overslag in een dorpskom, via een spoortracé dat een groot aantal dorpen en stedelijke centra doorsnijdt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat aardgaswinning en de aardgasindustrie de leefbaarheid in de provincie Groningen heeft aangetast? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren is de leefbaarheid, met name in het aardbevingsgebied, negatief beïnvloed. Ik ben druk bezig om het negatieve effect zoveel mogelijk te verminderen. Dit doe ik door enerzijds de gaswinning af te bouwen en deze op termijn te staken en anderzijds door schade te compenseren, de bestaande risico’s zo veel mogelijk te beperken en via het Nationaal Programma Groningen te investeren in toekomstperspectief voor het gebied.
Deelt u de opvatting dat het verplaatsen van de overslag van aardgascondensaat van de dorpskom van Roodeschool naar de Eemshaven bijdraagt aan verbetering van de leefbaarheid van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Ja, die opvatting deel ik. Een deel van de inwoners van Roodeschool is bezorgd en wil dat deze verladingen niet meer in het dorp plaatsvinden. Voor hen beïnvloedt deze zorg de leefbaarheid op een negatieve manier. Als de installatie niet in het dorp zou staan, dan zou de leefbaarheid voor deze bewoners verbeteren.
Aan de andere kant heb ik te maken met een installatie die voldoet aan de eisen en waarvoor vergunningen zijn afgegeven. De overslaginstallatie en het verladen van het aardgascondensaat zorgen niet voor zodanige risico’s dat verplaatsing van de installatie af te dwingen is.
Deelt u de opvatting dat, mede in het licht van het gegeven dat de lusten van de gaswinning hoofdzakelijk elders in Nederland zijn genoten en de Groningers onevenredig de lasten dragen -hetgeen zeer zwaar drukt in Groningen-, het gerechtvaardigd is dat een miniem deel van de aardgasbaten wordt aangewend om de overslag van aardgascondensaat uit Roodeschool te verplaatsen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het algemene beleid is dat inkomsten niet worden geoormerkt voor bepaalde uitgaven. De toekomst van Groningen is voor het kabinet van belang. Het kabinet werkt samen met de provincie Groningen en de regio aan het Nationaal Programma Groningen dat gefinancierd wordt vanuit het Rijk met 1,15 miljard euro.
Begrijpt u dat de burgemeester van Eemsmond teleurgesteld is dat het niet is gelukt om tezamen met de industrie en u het aardgascondensaatoverslagstation te verplaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik begrijp dat de burgemeester teleurgesteld is. De burgemeester heeft zich meerdere jaren ingezet om de overslaginstallatie uit Roodeschool te krijgen. Ik heb begrepen dat uiteindelijk het bedrijf Noordgastransport niet bereid was om kosten voor het verplaatsen van de overslaginstallatie te dragen.
Noordgastransport beschikt over de benodigde vergunningen voor de overslaginstallatie in Roodeschool. De overslaginstallatie is een mijnbouwinstallatie en valt onder het toezicht van SodM. De overslaginstallatie en het verladen van het aardgascondensaat zorgen niet voor zodanige risico’s dat verplaatsing van de installatie af te dwingen is.
De vergunning van Noordgastransport is afgegeven voor onbepaalde duur. Het is gebruikelijk dat dergelijke vergunningen om de tien jaar en op initiatief van de vergunninghouder worden geactualiseerd middels een revisie. Omdat er gesprekken werden gevoerd over de verplaatsing van de installatie, lag het niet in de rede om voor de huidige locatie een actualisatie uit te voeren. Nu de verplaatsing van de baan lijkt, zal ik Noordgastransport verzoeken om een revisie van de vergunning aan te vragen. Aan de hand hiervan kan ik onderzoeken of de overslaginstallatie actualisatie behoeft.
In 2017 is het bestaande passagiersstation van Roodeschool verplaatst naar een andere locatie. De overslaginstallatie is echter op de huidige locatie gebleven omdat het bedrijf de verplaatsing niet wilde financieren. Dat is wat mij betreft een gemiste kans. Ik heb in mijn brief2 van 5 oktober 2018 de Tweede Kamer geïnformeerd over het Nationaal Programma Groningen. Dit programma gaat over stads- en dorpsvernieuwing in Groningen en zal de komende tijd door de regio en mijn ministerie nader worden uitgewerkt. De gemeente Eemsmond en de provincie Groningen zouden in het kader van dit programma voor kunnen stellen om een vernieuwingsproject op te zetten waarin de verplaatsing van de overslaginstallatie een onderdeel is. Ik ben daarnaast van mening dat het Noordgastransport zou sieren als zij hierbij een actieve rol neemt en zal dit gesprek nogmaals met het bedrijf voeren.
Bent u bereid om de verplaatsing van het overslagstation alsnog te (doen) realiseren? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor zorg dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Export van 'dual use'-goederen en wapens naar Saudi-Arabië |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse export naar Saudi-Arabië grijs gebied»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment 94 exportcontracten voor «dual use-«goederen aan Saudi-Arabië lopen, voor in totaal 136 miljoen euro, die door de Nederlandse overheid zijn goedgekeurd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nederlandse overheid is transparant over de afgegeven vergunningen voor zowel dual-use goederen als militaire goederen. Kerngegevens van elke afgegeven vergunning, waaronder vervaldatum en vergunde waarde, worden gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.
Op 1 november 2018 was het aantal geldige vergunningen met als eindbestemming Saoedi-Arabië 88, met een totaal vergunde waarde van 133 miljoen euro.
Kunt u aangeven wat voor producten dit betreft en hoe uitgesloten is dat deze goederen ingezet (kunnen) worden in de oorlog in Jemen of voor interne repressie?
In de kolom «Omschrijving goederen» van bovengenoemde publiek toegankelijke overzichten staat aangegeven om welke goederen het gaat. Het betreft vooral afsluiters, warmtewisselaars en apparatuur voor informatiebeveiliging. In alle gevallen gaat het om civiel eindgebruik (olie-industrie, informatiebeveiliging, e.d.) in Saoedi-Arabië. Bij elke vergunningaanvraag wordt een risicobeoordeling gemaakt op basis van de combinatie exporteur, aard van de goederen, eindgebruiker, opgegeven eindgebruik, land van eindbestemming.
Wanneer er een risico bestaat dat de goederen worden gebruikt voor de oorlog in Jemen of voor interne repressie in Saoedi-Arabië wordt de vergunning niet verleend. Waar nodig worden extra mitigerende maatregelen getroffen, zoals aanvullende voorwaarden op de exportvergunning.
Zijn u, naast communicatieapparatuur voor Saudische tanks, nog andere voorbeelden bekend van export van niet-vergunningplichtig materieel dat voor militaire doeleinden of interne repressie ingezet kan worden? Zo ja, welke betreft dit?2
Het ministerie beschikt, behoudens de door u genoemde communicatieapparatuur, niet over gegevens van niet-vergunningplichtige goederen die verwerkt worden in vergunningplichtige militaire goederen. Het is echter goed voorstelbaar dat er meerdere van dit soort goederen bestaan. Wanneer een fabrikant bijvoorbeeld gebruik maakt van civiele bouten en moeren voor een militair goed, vallen die bouten en moeren niet onder de vergunningplicht.
Klopt het dat er geen wapens meer van Nederland naar Saudi-Arabië worden geëxporteerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 13 januari 2016 was het Nederlandse wapenexportbeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië reeds zeer restrictief.3 Naar aanleiding van het meest recente rapport van de Group of Eminent Experts, heeft het Kabinet besloten het wapenexportbeleid verder aan te scherpen, zoals aangegeven door Minister Kaag tijdens de begrotingsbehandeling op 29 november jl. De «presumption of denial» die al gold voor leveranties aan de luchtmacht en de grondtroepen van Saoedi-Arabië, geldt nu ook voor de marine. Dat betekent dat er geen militaire goederen worden geëxporteerd naar Saoedi-Arabië, tenzij onomstotelijk vaststaat dat ze niet worden ingezet in de strijd in Jemen.
Dit betekent niet dat geen enkele aanvraag voor export van militaire goederen meer wordt goedgekeurd. In 2017 zijn geen aanvragen goedgekeurd, maar in 2018 een viertal voor de civiele industrie. Zie hiervoor ook bovengenoemde publiek toegankelijke vergunningoverzichten.
Kunt u een overzicht geven, op dezelfde wijze als eerder is gedaan,3 van de export door Nederland van militair materieel en van afgegeven vergunningen voor de export en doorvoer van militair materieel aan Saudi-Arabië sinds 15 januari 2016?
Ja. In de periode van 15 januari 2016 tot 1 november 2018 zijn voor Saoedi-Arabië in totaal 11 vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen en dual-use goederen met militair eindgebruik(er) afgegeven. Hierbij is een militair eindgebruiker gedefinieerd als «strijdkrachten, de binnenlandse veiligheidsdienst of vergelijkbare eenheden».5
Van dit aantal betroffen zes vergunningen definitieve uitvoer, twee doorvoer, twee retour-na-reparatie zendingen en één after-sales. De totale waarde van de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer bedraagt € 304.344,– en de totale waarde van doorvoer bedraagt € 3,5 miljoen. Hieronder worden, zoals gevraagd, de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer en doorvoer nader toegelicht.
In het tijdsbestek 15 januari 2016 tot en met 1 november 2018 zijn zes vergunningen voor definitieve uitvoer afgegeven, allen in het jaar 2018:
In het tijdsbestek 15 januari 2016 tot en met 1 november 2018 zijn twee doorvoervergunningen afgegeven:
In het tijdsbestek 15 januari tot en met 1 november 2018 zijn twee vergunningen afgegeven voor retour-na-reparatie zendingen.
In het tijdsbestek 15 januari tot en met 1 november 2018 is één vergunning afgegeven voor een after-sales transactie. In augustus 2016 is een vergunning verleend voor de uitvoer van reservedelen voor (militaire) radarsystemen t.w.v. € 21.400,–, via Frankrijk. Deze reservedelen dienen ter onderhoud van de in 2003 geleverde radarsystemen die worden gebruikt op fregatten van de Saoedische marine.
Dreigende acties bij Tennet |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «TenneT laat cao-ultimatum verlopen, vakbonden komen met verrassingsacties»?1
Ja.
Hoe hebben de cao-onderhandelingen, in een bedrijfstak waar doorgaans via de weg van overleg en onderhandelingen nieuwe cao’s worden afgesloten, kunnen uitmonden in een impasse, een ultimatum van de werknemersorganisaties en dreiging van collectieve acties?
Tot 1 mei 2018 maakte TenneT deel uit van de bestaande raam-cao voor (regionale) netbeheerders. Nu TenneT als de netbeheerder van het hoogspanningsnet andere kenmerken heeft dan een beheerder van het regionale net, onder meer door de internationale context waarin TenneT opereert en TenneT’s grootschalige offshore activiteiten, acht TenneT het efficiënter om een eigen integrale raam/bedrijfscao aan te gaan. Hierdoor ontstond een nieuw uitgangssituatie die voor een nieuwe dynamiek tussen de gesprekspartners zorgde.
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over een cao voor het personeel van TenneT?
Ik begrijp dat TenneT voornemens is in gesprek te blijven met de vakbonden. Ik kan niet vooruit lopen op de uitkomst van eventuele verdere gesprekken.
Heeft de Nederlandse Staat als 100% aandeelhouder van TenneT Nederland formeel of informeel invloed op deze onderhandelingen? Zo ja, waar bestaat die invloed uit?
Cao-onderhandelingen zijn een zaak tussen werkgever en werknemer. De aandeelhouder heeft hierbij geen formele rol. Dit neemt niet weg dat ik graag verneem wat de uitkomsten van de gesprekken tussen de werkgever en de werknemers zijn.
Deelt u de mening van TenneT dat het bedrijf met een andere arbeidsmarkt te maken heeft dan de regionale netwerkbedrijven? Zo ja, waar bestaat dit verschil met betrekking tot de arbeidsmarkt uit en rechtvaardigt dat dat TenneT een eigen cao nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat eventuele acties van het personeel de leveringszekerheid op enigerlei wijze in gevaar kunnen brengen? Zo ja, waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
TenneT heeft mij laten weten dat de publieke belangen, waaronder leveringszekerheid van elektriciteit, niet in gevaar zijn. De beschikbaarheid van elektriciteit is van vitaal belang voor Nederland en dient ten alle tijden gewaarborgd te zijn.
Kunnen collectieve (verrassings)acties anderszins publieke belangen schaden, welke stappen worden gezet en welke voorzieningen worden getroffen om de publieke belangen te borgen?
TenneT heeft intern vastgesteld welke processen binnen de bedrijfsvoering vitaal zijn. Dit zijn netveiligheid en markt gerelateerde processen, oftewel de elektriciteitsvoorzieningsprocessen. Voorafgaand aan eventuele acties zal er een veiligheidsoverleg plaatsvinden tussen TenneT en de vakbonden om te borgen dat de leveringszekerheid niet in gevaar komt. Als zodanig, heb ik samen met TenneT dan ook geen reden om aan te nemen dat de publieke belangen in gevaar zijn of dat er aanleiding is om voorzieningen te treffen voor het additioneel borgen van de publieke belangen.
De gevolgen van een faillissement van een energieleverancier voor consumenten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «EnergieFlex failliet»1 en «Klanten failliet EnergieFlex overgenomen door Innova Energie, onzeker of ze te veel betaalde voorschotten terugkrijgen»?2
Ja.
Hebben klanten van EnergieFlex die voorschotten hebben betaald een voorrangspositie op andere schuldeisers ten aanzien van het recht op terugbetaling van die voorschotten uit de failliete boedel? Zo nee, waarom niet?
De afhandeling van het faillissement van EnergieFlex loopt nog. Na de afhandeling van het faillissement zal duidelijk zijn wat de positie van de klanten is. De Faillissementswet regelt hoe de boedel moet worden verdeeld. Het uitgangspunt in de Faillissementswet is gelijkheid van schuldeisers («paritas creditorum»). Voor consumenten geldt dat zij geen bijzondere voorrangspositie hebben.
Kan het voorschot dat klanten aan EnergieFlex hebben betaald gebruikt worden voor het betalen van energie die wordt afgenomen van het bedrijf dat EnergieFlex heeft overgenomen? Zo nee, waarom niet?
EnergieFlex is failliet en is als zodanig niet overgenomen. De curator heeft in overeenstemming met het Besluit Leveringszekerheid Elektriciteitswet en het Besluit Leveringszekerheid Gaswet zorggedragen voor overdracht van de klanten aan een andere leverancier, zodat de levering van energie aan deze klanten gewaarborgd is. Hoe wordt omgegaan met voorschotten die voor het faillissement zijn betaald wordt door de curator bepaald.
Hoeveel leden van de Consumentenbond hebben via die organisatie een klantrelatie met EnergieFlex? Welk bedrag aan kortingen moet er nog teruggestort worden aan deze leden en gaat dat ook nog gebeuren?
Het afsluiten van een overeenkomst via de Consumentenbond is een keuze die klanten zelf maken. De Consumentenbond handelt hierbij als een private partij. Ik heb geen informatie over het aantal klanten die via de Consumentenbond een overeenkomst hebben gesloten met energieleveranciers. Ik heb ook geen informatie over de inhoud van de afspraken tussen de Consumentenbond, de energieleveranciers en deze klanten. Het overeenkomstenrecht zal antwoord moeten geven op een eventuele zorgplicht en of aansprakelijkheid van de Consumentenbond.
Heeft de Consumentenbond als organisatie waarvan duizenden leden bij EnergieFlex terecht zijn gekomen enige vorm van aansprakelijkheid voor de schade die de leden door het faillissement hebben opgelopen? Zo ja, waar bestaat die aansprakelijkheid uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Komt een organisatie die via een veiling leden aan een energiebedrijf koppelt enige vorm van zorgplicht toe om te controleren of dat energiebedrijf aan de levering van energie tegen de gestelde gunstige voorwaarden kan voldoen of kan blijven voldoen? Zo ja, waar bestaat die zorgplicht uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de vergunning van EnergieFlex ingetrokken en op welke gronden? Hoe lang voor het verlenen van het faillissement was dat? Op welk moment konden klanten van EnergieFlex weten dat dat bedrijf geen vergunning voor levering van energie meer had respectievelijk failliet was gegaan?
De ACM heeft de vergunning van EnergieFlex ingetrokken op 15 oktober 2018, omdat de rechter op 11 oktober 2018 surseance van betaling heeft verleend aan EnergieFlex en de ACM daarna ook vaststelde dat EnergieFlex niet meer aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot de financiële kwaliteit kon voldoen.3 De ACM heeft het intrekkingsbesluit op 15 oktober 2018 op haar website en op de website van ConsuWijzer gecommuniceerd.4 Op dinsdag 16 oktober 2018 heeft EnergieFlex eveneens een bericht naar haar klanten gestuurd over de intrekking. EnergieFlex is op 22 oktober 2018 failliet verklaard. Ook het faillissement is direct gecommuniceerd door ConsuWijzer5 en EnergieFlex.
Deelt u de mening dat aangezien de levering van energie aan vergunningen is gebonden en het een product is waarvan consumenten afhankelijk zijn, dat in het geval van een faillissement van een energiebedrijf de financiële nadelige gevolgen voor consumenten zouden moeten worden opgevangen, bijvoorbeeld door een garantiefonds in het leven te roepen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een overeenkomst sluiten met een energieleverancier is een commerciële aangelegenheid die altijd met zich meebrengt dat de wederpartij failliet kan gaan. De besluiten Leveringszekerheid voorzien daarom in continuïteit van levering van de energie. Hierdoor komt de klant nooit zonder elektriciteit of gas te zitten.
Acht u het wenselijk om voor bedrijven die energie leveren het verkrijgen van een vergunning mede afhankelijk te maken van eisen ten aanzien van solvabiliteit of wilt u een inzichtelijke rating van de solvabiliteit van deze bedrijven maken? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De ACM toetst ten tijde van de aanvraag of het bedrijf beschikt over benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten en of de aanvrager de wettelijke regels van elektriciteit of gas aan kleinverbruikers uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet kan nakomen. Daarnaast kan de ACM zich ten tijde van de aanvraag van de vergunning op basis van een openingsbalans van de startende onderneming, een (beperkt) beeld vormen van de solvabiliteit.
De conclusie van EenVandaag dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid de huidige landelijke inventarisatie van breedplaat- ofwel bubblevloeren in twijfel trekt |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht van RTV Noord «Gloednieuwe school Uithuizen moet voor 3 miljoen euro worden versterkt», waarin staat dat het gemeentebestuur van Eemsmond de gemeenteraad op 8 november al gaat vragen hiervoor groen licht te geven?1
Ja.
Kent u het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Lessen uit instorting parkeergebouw Eindhoven»?2
Ja.
Kent u het bericht van EenVandaag «Bouwsector neemt veiligheid al jaren niet serieus»?3
Ja.
Deelt u de conclusie van EenVandaag dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid de huidige landelijke inventarisatie van breedplaat- ofwel bubblevloeren in twijfel trekt? Zo ja, bent u bereid een nieuwe landelijke inventarisatie te starten en wanneer verwacht u die? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 29 oktober 2018 heb ik uw Kamer een reactie gegeven op het betreffende rapport van de OvV ook in relatie tot het landelijke onderzoek naar breedplaatvloeren en het daarbij gebruikte informatiedocument en stappenplan. Ik geef deze reactie hier voor de volledigheid nogmaals.
Naar aanleiding van deze constateringen van de OvV wordt thans bezien wat de precieze consequenties zijn voor het informatiedocument en de toelichting op het informatiedocument, en of er gevolgen zijn voor de op basis van het informatiedocument uitgevoerde onderzoeken. Ik heb prof. Wijte gevraagd om dit te onderzoeken en hiervoor in overleg te treden met de OvV en met alle andere deskundigen die hij van belang acht. Ook de betrokken klankbordgroep4 wordt hierbij betrokken. Gelet op de mogelijke implicaties is het van het grootste belang dat dit onderzoek op een zorgvuldige wijze plaatsvindt. Zodra dit onderzoek is afgerond, zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten en vervolgacties. Ik verwacht dit eind november aanstaande te kunnen doen.
Indien u deze conclusie deelt, deelt u de mening dat gemeenten hierover zo snel mogelijk geïnformeerd moeten worden om bijvoorbeeld te voorkomen dat gebouwen na een eerste versterking onterecht veilig worden geacht? Hoe kan voorkomen worden dat gebouwen twee keer versterkt moeten worden en dat onnodige tijd en kosten verloren gaan? Als u bereid bent een nieuwe inventarisatie te doen, hoe bent u van plan dat te doen en zou u het gemeentebestuur van Eemsmond voor 8 november willen informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het bekend of er meer praktijksituaties zijn waar op basis van de huidige landelijke inventarisatie versterkt moet worden, maar waar de versterking nog moet starten en op basis van een nieuwe landelijke inventarisatie misschien een tweede keer versterkt moet worden? Zo ja, hoeveel en welke praktijksituaties kent u? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of er in al deze praktijksituaties een volledig gebouwendossier bij de gemeente ligt? Kunt u op basis hiervan aangeven in hoeverre de oorzaak van deze onzekerheden gedeeltelijk bij gemeentelijk toezicht ligt? Kunt u aangeven in hoeverre de in de Tweede Kamer behandelde Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen dit toezicht adresseert?
Mij is niet bekend of er in al deze praktijksituaties een volledig gebouwendossier bij de gemeente ligt. Voor het antwoord op uw vraag over de voorgestelde Wet Kwaliteitsborging verwijs ik naar mijn brief van 29 oktober 2018.
De mogelijke komst van een schaliegasfabriek in Rotterdam |
|
Eva Akerboom (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Chemieconcern Ineos overweegt miljardeninvestering en fabriek in Rotterdam»?1
Ja.
Is het waar dat het Britse concern mogelijk een grote schaliegasfabriek in Rotterdam wil bouwen?
Nee. INEOS heeft aangekondigd voornemens te zijn in Noordwest-Europa te investeren in een propaandehydrogenatiefabriek (PDH) en een ethaankraker, geen schaliegasfabriek. Voor zover mij bekend is Rotterdam samen met Antwerpen een potentiele kandidaat voor deze investering. INEOS heeft het voornemen om in deze nieuwe productiefaciliteiten geïmporteerde ethaan en propaan te bewerken tot etheen en propeen. De ethaan en propaan zijn afkomstig van schaliegas dat in de Verenigde Staten uit schaliegesteente is gewonnen. Schaliegas bevat voornamelijk methaan (hoofdbestanddeel van aardgas) en een gedeelte hogere koolwaterstoffen zoals onder andere propaan, ethaan en butaan. Ethaan en propaan zijn ook bijproducten van conventionele gas- en oliewinning.
Erkent u dat voor de winning van schaliegas zeer veel giftige chemicaliën nodig zijn, en dat schaliegaswinning grote risico’s heeft voor natuur, milieu en omwonenden? Zo nee, waarom niet?
In Europa geldt dat alleen chemicaliën mogen worden toegepast voor zover deze voldoen aan wettelijke voorschriften. De meeste chemicaliën zullen vallen onder de algemene stoffenverordening, REACH. Deze bepaalt dat stoffen alleen mogen worden gebruik als ze zijn geregistreerd en de producent/importeur kan aantonen dat de stof veilig kan worden gebruikt. Ik kan niet beoordelen hoe dit in landen buiten Europa is geregeld en welke chemicaliën daar worden gebruikt.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat Nederland een verbod op het winnen van schaliegas heeft ingesteld, maar dit vervolgens wel mogelijk gaat importeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij antwoord 2 is aangegeven wordt er geen schaliegas geïmporteerd maar worden de bijproducten van de winning van schaliegas verwerkt. Dit is niet tegenstrijdig met het verbod in Nederland op het winnen van schaliegas.
Deelt u de mening dat het importeren van schaliegas haaks staat op de internationale klimaatafspraken en de noodzaak om het gebruik van fossiele energiebronnen af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Het importeren van bijproducten van schaliegas dat in het buitenland is gewonnen staat niet haaks op klimaatafspraken waaraan Nederland zich gecommitteerd heeft. Nederland heeft het Akkoord van Parijs geratificeerd en het kabinet zet ambitieus in op reductie van de CO2-uitstoot in Nederland. Het kabinet heeft in het regeerakkoord een Klimaatakkoord aangekondigd. In het Klimaatakkoord wordt vastgelegd hoe Nederland een reductie van ten minste 49% in 2030 ten opzichte van 1990 bereikt. Om de transitie naar een CO2-neutrale industrie te laten slagen zet het kabinet in op de opbouw van nieuwe industrie en de ombouw van bestaande industrie. Daarnaast zal rekening gehouden moeten worden met afbouw van bedrijfsactiviteiten die niet passen in de transitie naar CO2-neutraliteit.
Kunt u aangeven hoeveel schaliegas jaarlijks in de fabriek verwerkt zal worden en welke CO2-uitstoot hiermee gepaard gaat (inclusief het transport van het schaliegas)? Zo nee, waarom niet?
INEOS is voornemens in de nieuwe fabriek ethaan en propaan te verwerken tot etheen en propeen. De ethaan en propaan zijn afkomstig van schaliegas dat in de Verenigde Staten is gewonnen. In de te bouwen fabriek wordt geen schaliegas verwerkt.
Op basis van op dit moment beschikbare informatie is de inschatting dat de productie van etheen en propeen in de nieuwe fabriek gepaard gaat met circa 0,8 Mton CO2 uitstoot per jaar. De uitstoot die vrijkomt bij het transport van ethaan en propaan is op dit moment niet bekend.
Is het waar dat het Britse concern het schaliegas wil gebruiken voor plasticproductie?
Het kabinet deelt de mening dat de plastic soep een groot en groeiend probleem is. Zoals in de kabinetsreactie op de transitieagenda’s Circulaire Economie is aangegeven, is het kabinet voorstander van het voorkomen van onnodig gebruik van plastics, van een slimmer en zuiniger gebruik van plastics, van meer waarde toevoegen aan plastics zodat het minder wordt weggegooid en van het terugbrengen van het plastic recyclaat in de economie door bevordering van de toepassing van recycled content in nieuwe plastic producten.
In de beoogde fabriek wordt van de restgassen ethaan en propaan die afkomstig zijn van schaliegaswinning in de Verenigde Staten, etheen en propeen gemaakt. Etheen en propeen zijn belangrijke basischemicaliën voor tal van chemische producten die op hun beurt vele toepassingen kennen. Etheen en propeen kunnen verwerkt zijn in vele producten waaronder vloerbedekking, isolatiemateriaal, auto-onderdelen, meubels, kleding, laptops, verpakkingsmateriaal en pijpen/leidingen. Wereldwijd neemt de vraag naar deze basischemicaliën toe door groei van de welvaart en de wereldbevolking.
Deelt u de mening dat de plasticsoep een groot probleem is en we juist minder in plaats van meer plastic moeten gaan produceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de maximaal 500 banen die de fabriek oplevert niet opwegen tegen de impact op het milieu die de fabriek heeft? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is gericht op een sterke industrie die CO2-neutraal produceert. Het kabinet wil CO2-emissiereductie in de bestaande industrie bevorderen en de ontwikkeling van nieuwe industrieën, bedrijven en bedrijvigheid stimuleren. Dat willen we doen op een manier die ertoe leidt dat de investeringen, die bijdragen aan CO2-emissiereductie, in Nederland gedaan worden. Verduurzaming en de versterking van ons verdienvermogen gaan zo hand in hand.
Hoewel de uitstoot van CO2 in Nederland op de korte termijn door deze investering zou stijgen, gaat Nederland niet op slot voor uitbreidingsinvesteringen van bestaande bedrijven of investeringen van nieuwe bedrijven. Een uitgangspunt van het Klimaatakkoord is dat er ruimte is voor economische groei van de industrie. Daarbij geldt vanzelfsprekend dat nieuwe industrie in Nederland ook zal vallen onder de afspraken en instrumenten die het kabinet met partijen in het Klimaatakkoord afspreekt om de reductieopgave voor 2030 te realiseren.
Deelt u de mening dat een schaliegasfabriek gericht op plasticproductie niet past in een land dat de ambitie heeft om circulair, aardgasvrij en CO2-neutraal te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of er op dit moment gesprekken lopen tussen Nederlandse overheden met chemieconcern Ineos en of er al beslissingen zijn genomen? Zo ja, wat is de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment lopen er gesprekken met Nederlandse overheden en Havenbedrijf Rotterdam. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze gesprekken.
Bent u bereid zich tegen de komst van de schaliegasfabriek uit te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel ‘Shell en Unilever dreigen niet met vertrek, ze waarschuwen alleen maar’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Shell en Unilever dreigen niet met vertrek, ze waarschuwen alleen maar»?1
Ja.
Is het waar dat op grond van artikel 15d van de Wet op de vennootschapsbelasting een bedrijf dat het hoofdkantoor naar het buitenland verplaatst vennootschapsbelasting aan de fiscus moet afdragen over de nog niet gerealiseerde stille reserves en goodwill?
Ja, op grond van artikel 15d (en artikel 15c) van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vindt een eindafrekening plaats over de fiscale en stille reserves, waaronder de goodwill, voor zover een belastingplichtige ophoudt met in Nederland belastbare winst te genieten. Deze reserves vallen dan vrij en worden tot de winst gerekend in het laatste jaar van belastingplicht.
Betekent dit dat wanneer een multinational haar hoofdkantoor naar het buitenland verplaatst deze multinational een eindafrekening van de fiscus kan verwachten die, al naar gelang de waarde van de multinational, in de vele miljarden kan lopen?
Wanneer een multinational haar hoofdkantoor naar het buitenland verplaatst, dient bij dat hoofdkantoor een eindafrekening plaats te vinden over de aanwezige fiscale en stille reserves. Voor de duidelijkheid vermeld ik dat slechts dient te worden afgerekend over de meerwaarde van de vermogensbestanddelen (de stille reserves, waaronder goodwill) en fiscale reserves van de desbetreffende belastingplichtige (het hoofdkantoor). Hierbij spelen eventuele aanwezige reserves van door het hoofdkantoor gehouden deelnemingen geen rol. De hoogte van de eindafrekeningswinst die ontstaat bij het hoofdkantoor als gevolg van een eventuele verplaatsing naar het buitenland, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden waarin belastingplichtige verkeert en verschilt daarmee van geval tot geval. Om die reden is uw analyse – dat er altijd een fikse eindafrekening dient plaats te vinden bij de verplaatsing uit Nederland van het hoofdkantoor van een multinational – dan ook te stellig en kan ik deze niet in zijn algemeenheid onderschrijven. Overigens merk ik op dat de waardering van goodwill in de praktijk niet altijd even eenvoudig is vast te stellen, aangezien de interpretatie van concrete feiten en omstandigheden hierbij een rol speelt.
Voor de volledigheid wordt gemeld dat met betrekking tot de belastingclaim over de eindafrekeningswinst de belastingplichtige op dit moment kan kiezen voor onmiddellijke betaling of voor uitstel van betaling voor onbepaalde tijd (mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan).
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen 20 jaar een hoofdkantoor uit Nederland is verplaatst?
De Belastingdienst registreert verplaatsingen van hoofdkantoren niet systematisch. Hoeveel hoofdkantoren de afgelopen 20 jaar zijn verplaatst en hoeveel belasting is geheven ter zake van verplaatsing van deze hoofdkantooractiviteiten op basis van beschikbare informatie bij de Belastingdienst, is daarom niet bekend.
Kunt u aangeven hoe vaak bij een hoofdkantoorverplaatsing een naheffing van de fiscus heeft plaatsgevonden op basis van artikel 15d van de Wet op de vennootschapsbelasting en wat het totale bedrag is dat hiermee gemoeid is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe vaak bij een hoofdkantoorverplaatsing een zogeheten ruling is gesloten met de Belastingdienst en wat het totale bedrag is dat hiermee gemoeid is?
Bij de verplaatsing van een in Nederland gevestigd hoofdkantoor naar het buitenland kunnen zich verschillende fiscale vraagstukken voordoen. Over deze fiscale vraagstukken kan desgewenst zekerheid vooraf («ruling») worden gevraagd. De Belastingdienst houdt niet systematisch bij of een afgegeven ruling samenhangt met de verplaatsing van een hoofdkantoor naar het buitenland. Het bedrag dat is gemoeid met hoofdkantoorverplaatsingen is daarom ook niet bekend.
Welke rulings zijn er in het kader van een hoofdkantoorverplaatsing geweest en kan hier inzicht in worden gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe vaak bij een hoofdkantoorverplaatsing op welke andere manier dan ook een verrekening heeft plaatsgevonden en wat het totale bedrag is dat hiermee gemoeid is?
Uit de vraagstelling wordt mij niet precies duidelijk waarop u doelt. Ik interpreteer uw vraag zo dat u doelt op de mogelijkheid van aandeelhouders om de ingehouden dividendbelasting te verrekenen. Voor Nederlandse aandeelhouders is de dividendbelasting meestal een voorheffing, die kan worden verrekend in de inkomstenbelasting of in de vennootschapsbelasting. Dit betekent dat een aandeelhouder de dividendbelasting wel betaalt maar dit bedrag in mindering kan brengen op de in dat jaar te betalen inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.
Kunt u aangeven hoe de hoofdkantoorfunctie van een multinational door de Belastingdienst en/of het Ministerie van Financiën gewaardeerd wordt? Kunt u aangeven of deze waardering per geval kan verschillen? Zo ja, hoe vaak er afwijkende waarderingsmethodieken zijn gehanteerd?
Indien een hoofdkantoor wordt verplaatst naar het buitenland, dient op basis van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 een eindafrekening plaats te vinden over de fiscale en stille reserves opgebouwd in Nederland naar de waarde in het economisch verkeer. Deze waarde is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval en verschilt van geval tot geval. Er is niet één specifieke waarderingsmethode om de waarde in het economisch verkeer te bepalen.
Onderschrijft u de analyse dat artikel 15d Wet op de vennootschapsbelasting een extra drempel is voor een multinational om haar hoofdkantoor uit Nederland te verplaatsen, aangezien er nog een fikse eindafrekening met de fiscus plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 3.
Het levend ontvinnen van een haai in Caribisch gebied |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Shark finning video uit Curaçao duikt op» en heeft u het bijbehorende filmpje gezien waarin lachende vissers een levende haai ontvinnen?1
Ja.
Klopt het dat het ontvinnen van een haai verboden is in de Europese Unie volgens de internationale visserijwetgeving (het International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas (ICCAT)-verdrag) en dat Curaçao zich heeft aangesloten bij deze wetgeving?
Het verbod op ontvinnen van haaien is Europese wetgeving en nog niet overgenomen door ICCAT. Dit verbod geldt dus niet voor de niet Europese ICCAT leden en dus ook niet voor Curaçao.
Bent u bereid het bevoegd gezag op Curaçao om opheldering te vragen over het incident en aan te dringen op verscherpte regelgeving en toezicht? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om de Curaçaose regering hierop aan te spreken daar het een landsaangelegenheid betreft. Wel heb ik begrepen dat er op Curaçao verontwaardiging hierover bestaat. De Curaçaose overheid heeft aangegeven versneld over te zullen gaan tot uitvoering van hun «Ocean policy plan» met daarin maatregelen om de onderwaternatuur beter te beschermen.
Worden de mannen die in beeld zijn vervolgd voor hun daden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Curaçao tijdens een Caribische haaienbeschermingsbijeenkomst op Sint Maarten in 2016 heeft toegezegd dat in haar wateren een haaienreservaat zou komen? Zo ja, is er reeds invulling gegeven aan deze toezegging en hoe is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Ja dat klopt, maar voor zover bekend is aan deze toezegging door Curaçao nog geen invulling gegeven. Het haaienreservaat is nog niet ingesteld.
Klopt het dat de brede strategie over de Nederlandse inzet op de bescherming van haaien en roggen in Caribisch gebied, die in mei 2016 werd aangekondigd, nog steeds niet naar de Kamer is gestuurd? Zo ja, op welke termijn en wijze kan de Kamer deze inzet verwachten?2
Het opstellen van de haaienstrategie en de afstemming hieromtrent met de openbare lichamen loopt nog en vragen meer tijd dan was voorzien. Ik verwacht de strategie in het eerste kwartaal van 2019 naar de Kamer te kunnen sturen. In de tussentijd laat ik alvast onderzoek doen naar methoden om haaienbijvangst op de eilanden te helpen verminderen. Dit onderzoek loopt op dit moment nog.
Kunt u toelichten wat er sinds 2016 is bereikt op het gebied van communicatie en educatie, naar aanleiding van de door uw voorganger uiteengezette maatregelen in het Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) haaienactieplan 2015–2021, zowel in Nederland als in Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Met de eilanden in Caribisch Nederland is een intentie verklaring getekend om een haaienreservaat in te stellen. Dit traject is gepaard gegaan met educatie en communicatie ten aanzien van de lokale bevolking, de vissers en andere stakeholders. Tevens heb ik onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de mortaliteit en bijvangst van haaien te verminderen. Momenteel wordt gewerkt aan juridische instelling van de haaienreservaat en het aanpassen van de visserijwetgeving om de handel en het ontvinnen van haaien in Caribisch Nederland te verbieden. Ik zal uw Kamer, naast het versturen van de haaienstrategie, op dat moment ook informeren over de stand van zaken van de uitvoering van het genoemde haaienactieplan in het kader van Kader Richtlijn Marien.
Deelt u de visie van de heer Bervoets van de Shark Committee van de Dutch Caribbean Nature Alliance (DCNA), dat «er nog veel werk moet worden verzet in wetgeving en controle, maar vooral in het onderwijs»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legt u uit dat u in uw Mariene Strategie 2018–2024 deel 1, oordeelt dat «het bestaande beleid voldoet (op onder andere het gebied van communicatie en educatie zoals vastgelegd in het Actieplan Haaien en Roggen)»?
Er is inderdaad veel te doen op het gebied van communicatie en educatie. Dit is ook een van de speerpunten van het haaienactieplan en de haaienstrategie. Het haaienactieplan onder de Mariene Strategie gaat over het Europees deel van Nederland en niet over Caribisch Nederland. De haaienstrategie die u in het eerste kwartaal van 2019 van mij ontvangt, beschrijft mijn inzet voor haaien en roggen op internationaal niveau en in Caribisch Nederland.
Kunt u toelichten wat de verwachtingen zijn van het uitbreiden van de werkingssfeer van het ICCAT-verdrag ten behoeve van haaienbescherming?
Het ICCAT-verdrag verstrekt momenteel geen mandaat om haaien te beheren. Het beheren van haaien als bijvangst in de tonijnvisserij maar ook in de directe haaienvisserij in de ICCAT-wateren is echter nodig. Door het uitbreiden van de werkingssfeer van ICCAT kan de ICCAT-Commissie dan de nodige maatregelen nemen om kwetsbare haaien te beschermen en de overige haaienpopulatie op een duurzaam niveau te houden. Wat de EU betreft, is een verbod op ontvinnen van haaien in de wateren van ICCAT, inclusief Curaçao, een dergelijke maatregel. Daarom zal de EU tijdens de aanstaande ICCAT-jaarvergadering van 12 t/m 19 november in Dubrovnik weer het voorstel voor een verbod op het ontvinnen van haaien agenderen. Tevens worden naar verwachting de onderhandelingen voor het amenderen van het ICCAT-verdrag afgerond.
Kunt u toelichten hoe u zich in het kader van het uitbreiden van de werkingssfeer van het ICCAT-verdrag heeft ingezet voor betere bescherming van de haai?
De Europese Commissie heeft de afgelopen drie jaar op Nederlandse steun kunnen rekenen tijdens de onderhandelingen voor de uitbreiding van het ICCAT-verdrag. Tevens heeft de deelname van de Nederlandse wetenschappelijke expertise bij het wetenschappelijke comité van ICCAT bijgedragen aan het vullen van kennislacunes over haaien, en de mogelijke beheermaatregelen om mortaliteit te verminderen. Daarnaast heb ik door het organiseren van een aantal roundtables het management van haaien in de visserij in de Noordzee met de lidstaten van de regionale groepen aan de orde gesteld.
Hoe gaat u zich tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van ICCAT in november inzetten voor haaienbescherming?
Haaienbescherming staat dit jaar niet op de agenda. Echter heb ik de Europese Commissie gevraagd om ook dit jaar, vooruitlopend op de uitbereiding van het ICCAT-verdrag, het voorstel voor een verbod op ontvinnen van haaien in te dienen.
Deelt u de mening dat er een mondiaal verbod moet komen op het ontvinnen van haaien en bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal me blijven inzetten op een mondiaal verbod op het ontvinnen van haaien.
De wachttijden voor ondernemers om zich in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel |
|
Helma Lodders (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie dat aanstaand ondernemers soms lang moeten wachten (circa drie weken) voordat zij zich kunnen inschrijven in het Handelsregister?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden voor het inschrijven in het Handelsregister in de verschillende regio’s? Wat is daarbij de snelste doorlooptijd en bij welk Handelsregister in welke regio loopt de wachttijd op?
De wachttijd om een afspraak te maken voor een nieuwe inschrijving van een eenmanszaak (ZZP) en/of een vennootschap onder firma (VoF) in het handelsregister verschilt per regio. Zie onderstaande overzicht van de wachttijden (week 43):
Regio Noord: 8 kalenderdagen;
Regio NW: 14 kalenderdagen;
Regio Oost: 5 kalenderdagen;
Regio ZW: 4 kalenderdagen;
Regio Zuid: 9 kalenderdagen.
De Kamer van Koophandel (KvK) heeft weliswaar geanticipeerd op de aantrekkende economie en de flexibilisering van de arbeidsmarkt, maar de groei van eenmanszaken is boven verwachting. Op dit moment variëren de wachttijden van 4 tot 14 dagen, afhankelijk van de regio. De wachttijd in de regio’s Zuidwest (Rotterdam, Den Haag en Middelburg) en Oost (Arnhem, Apeldoorn, Zwolle en Enschede) is kort. De langste wachttijd is in de regio Noordwest (Amsterdam, Alkmaar, Almere, Amersfoort en Utrecht).
Een startende ondernemer kan op de website zien in welke regio de wachttijden het kortst zijn en besluiten om daar zijn inschrijving te doen om wachttijden te ontlopen. De inschrijving van een BV verloopt elektronisch via de notaris. Via de notarisapplicatie kan direct opgave worden gedaan en zijn er dus geen wachttijden aan de zijde van de KvK.
Kunt u aangeven hoeveel verzoeken tot inschrijving dagelijks worden ingediend bij de Kamer van Koophandel (KvK) en wat op dit moment de wachttijd is voor een verzoek tot inschrijving?
Het aantal inschrijvingen fluctueert per week (seizoensinvloeden) en per regio. Het wekelijkse totale aantal inschrijvingen varieert van ongeveer 2.500 tot 4.600 ondernemingen. De wachttijd voor het maken van een afspraak verschilt per regio (zie onder 2).
De afgelopen periode is het aantal inschrijvingen van nieuwe ondernemingen sterk gestegen (zie onderstaand overzicht).
Bedrijf inschrijven of overnemen op afspraak
Nieuwe functionaris inschrijven
Rechtsvorm wijzigen
Totaal
2016
146.104
21.747
6.882
174.733
2017
146.917
20.704
5.046
172.667
2018
160.828
20.208
4.799
185.835
Kunt u aangeven wat inmiddels de gemiddelde doorlooptijd is voordat een btw-nummer is afgegeven door de Belastingdienst?
Het overgrote deel van inschrijvingen aan de balie betreft eenmanszaken. De KvK verstrekt hiervoor direct een voorlopig btw-nummer waarmee de ondernemer direct actief kan zijn met zijn bedrijf. De Belastingdienst stuurt een definitieve bevestiging van het btw-nummer. De gemiddelde doorlooptijd van de bevestiging van een btw-nummer was in de maanden augustus en september zes werkdagen. Op dit moment is de gemiddelde doorlooptijd weer vijf dagen.
Als een particulier zonnepanelen heeft, kan hij voor teruggaaf van de btw op de aanschaf een btw-nummer aanvragen bij de Belastingdienst. De termijn voor afgifte van een btw-nummer aan particulieren die houder zijn van zonnepanelen bedraagt op dit moment zeven werkdagen.
Hoe lang zou naar uw mening de maximale wachttijd mogen beslaan voor inschrijving in het Handelsregister van de KvK?
Gezien de wettelijke termijn waarbinnen de opgave moet worden gedaan1, hanteert de KvK een doelstelling van een maximale wachttijd van 7 kalenderdagen voor de inschrijving van een eenmanszaak.
De inschrijving van rechtspersonen (zoals een BV) verloopt elektronisch. Bij de notaris kunnen ondernemers via een koppeling met de notarisapplicatie direct opgave doen en zijn er dus geen wachttijden bij de inschrijving in het Handelsregister.
Voldoet het Handelsregister aan deze verwachting in de verschillende regio’s? Zo nee, wat gaat u doen om dit te versnellen en wat is de oorzaak van een langere wachttijd?
De KvK voldoet niet in alle regio’s aan de doelstelling van een maximale wachttijd van zeven kalenderdagen. Wel kan een startende ondernemer op de website zien in welke regio de wachttijden het kortst zijn en besluiten om daar zijn inschrijving te doen.
Om de wachttijd terug te dringen zijn al voor de zomer de volgende acties ondernomen:
Waarom kan een ondernemer zich niet (ook) online registreren? Zijn er plannen om online registratie mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Rechtspersonen (BV’s en NV’s) kunnen zich digitaal inschrijven via de notaris.
In 2019 wil de KvK dat ook steeds meer andere ondernemers zich digitaal kunnen inschrijven. Aangezien in dat geval niet de notaris de betrouwbaarheid van de inschrijving vaststelt, moet deze via authenticatiemiddelen worden vastgesteld. Dit goed regelen is nog in ontwikkeling.
Kunt u aangeven of de in de antwoorden op schriftelijke vragen toegezegde termijn van vijf werkdagen voor de afgifte van een btw- en loonheffingnummer door de Belastingdienst wordt gehaald? Zo nee, kunt u aangeven wat de reden is dat deze termijn niet wordt gehaald?1
Op dit moment wordt de termijn van vijf werkdagen voor de afgifte van loonheffingsnummers gehaald. Voor de bevestiging c.q. afgifte van btw-nummers wordt deze niet in alle gevallen gehaald. Dat de termijn voor btw-nummers voor bij de KvK ingeschreven ondernemers in sommige gevallen niet wordt gehaald, wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat de Belastingdienst een ondernemer registreert op of vanaf de opgegeven startdatum van zijn onderneming. Veel ondernemers schrijven zich al geruime tijd voor die startdatum in bij de KvK. De KvK meldt de inschrijving op dezelfde datum bij de Belastingdienst. De inschrijfdatum geldt ook als startmoment van de meting van de vijfdagentermijn, terwijl de Belastingdienst het btw-nummer pas bevestigt na de daadwerkelijke startdatum. Gelet op de functie van het btw-nummer als identificerend nummer voor btw-plichtige ondernemers is dat ook logisch. Vóór de daadwerkelijke startdatum is de ingeschrevene nog geen ondernemer voor de omzetbelasting en mag daarom niet beschikken over een «werkend» btw-nummer.
Dat de termijn voor zonnepaneelhouders op dit moment niet wordt gehaald, is het gevolg van een forse stijging van het aantal verzoeken van deze doelgroep, te weten van 45.000 in de periode januari-september 2017 tot ruim 72.000 in dezelfde periode dit jaar. De Belastingdienst geeft prioriteit aan bevestiging van het btw-nummer van bij de KvK ingeschreven ondernemers, omdat de bevestiging voor die doelgroep een hogere urgentie heeft.
Hoe lang zou naar uw mening de maximale wachttijd mogen beslaan van het verzoek om registratie bij de KvK tot en met de afgifte van een btw-nummer door de Belastingdienst? Welke stappen onderneemt u om de totale wachttijd zo kort mogelijk te maken?
De maximale wachttijd om te kunnen inschrijven in het handelsregister mag in principe 7 kalenderdagen beslaan. Voor een overzicht van de stappen die worden ondernomen om de wachttijd korter te maken, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u de antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan de Kamer sturen?
Ja.