Het bericht ‘UWV: geen zzp-verzekering voordat achterstanden zijn weggewerkt’ |
|
Bart Smals (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UWV: geen zzp-verzekering voordat achterstanden zijn weggewerkt»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat met een opt-out zelfstandigen, die buiten het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om verzekerd willen zijn of blijven in geval van arbeidsongeschiktheid, een minder groot beroep hoeven te doen op de capaciteit van deze publieke dienstverlener dan wanneer zij deze keuze niet hebben?
Ja.
Deelt u de analyse dat met een opt-out minder zelfstandigen het UWV zullen benaderen met vragen of verzoeken over de inhoud, dekking, premiehoogte of andere vragen rondom hun verzekering voor arbeidsongeschiktheid?
Mijn verwachting is dat minder zelfstandigen het UWV zullen benaderen, omdat zelfstandigen die kiezen voor de opt-out bij een private verzekeraar verzekerd zijn. Daardoor zal de desbetreffende private verzekeraar informatie aan de privaat verzekerde verschaffen over de afgesloten verzekering.
Ik sluit echter niet uit dat zelfstandigen die kiezen voor een opt-out of die een opt-out overwegen, het UWV zullen benaderen om informatie op te vragen over de publieke verzekering, om zo de keuze te maken – op basis van de individuele kenmerken en verzekeringsbehoeftes van de zelfstandige – tussen een publieke en private verzekering.
Ik hecht er waarde aan te vermelden dat de reden voor een opt-out niet gelegen is in het verminderen van de te verrichten werkzaamheden voor UWV. De primaire reden is gelegen in het bieden van maatwerk en keuzevrijheid voor de zelfstandige, zoals ook door de Stichting van de Arbeid in het advies «Keuze voor zekerheid» beoogd. Door de mogelijkheid van een opt-out kan een zelfstandige bezien of een private verzekering of een publieke verzekering meer voldoet aan de individuele verzekeringsbehoefte.
Deelt u de analyse dat het toestaan van een opt-out leidt tot een minder groot beslag op de capaciteit voor sociaal-medisch beoordelen bij het UWV, waar op dit moment het grootste knelpunt zit?
Ja. Voor verzekerden die hebben gekozen voor een opt-out zal de desbetreffende private verzekeraar verantwoordelijk zijn voor het vaststellen (van de mate) van arbeidsongeschiktheid, zoals eerder aan uw Kamer gemeld.
Is het juist dat het grootste capaciteitsbeslag richting het UWV als gevolg van de opt-out regeling met name ligt op de administratieve handelingen die ten grondslag liggen aan het beoordelen of een private verzekering ten minste dezelfde dekking en premies heeft als de publieke optie?
Nee. Zoals ik uw Kamer in de voortgangsbrief van 3 april jongstleden heb gemeld, werk ik de vormgeving van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering uit in een wetsvoorstel dat in de zomer voor internetconsultatie zal worden opengesteld. Ik ben in gesprek met onder andere verzekeraars hoe kan worden geborgd dat een private verzekering ten minste dezelfde dekking biedt en dezelfde premie vraagt als de publieke verzekering, zonder dat er een groot capaciteitsbeslag wordt gelegd op UWV voor het beoordelen hiervan.
Hoe zou u private verzekeraars kunnen helpen om – vooruitlopend op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en de opt-out – alvast voorbereid te zijn op het zo veel mogelijk beperken van het beroep op de capaciteit van het UWV?
Ik heb met private verzekeraars overlegd hoe ze geholpen kunnen worden op het door de vraagsteller aangedragen punt. Vanuit verzekeraars is aangegeven dat er thans geen hulpbehoefte op dit punt ligt. In de verdere uitwerking zal ik aandacht houden voor mogelijkheden om gezamenlijk het beroep op de capaciteit van het UWV te beperken.
Bent u bereid om met het UWV en verzekeraars in gesprek te gaan om in kaart te brengen op welke wijze de opt-out regeling zo uitvoerbaar mogelijk ingericht kan worden?
Ik ben continu in constructief overleg met (het Verbond van) verzekeraars, UWV en de Belastingdienst hoe een opt-out zo uitvoerbaar en uitlegbaar mogelijk kan worden vormgegeven. Ik vind het belangrijk om vroegtijdig met de potentiële uitvoerders hierover het gesprek te voeren.
Hebt u in kaart gebracht welke mogelijkheden denkbaar zijn waarmee de administratieve handelingen die het beoordelen van de gelijkwaardigheid van een privaat alternatief kosten zoveel mogelijk verminderd kunnen worden? Zo nee, bent u bereid om dit in overleg met verzekeraars te doen?
Zoals ik uw Kamer met de voortgangsbrief van 3 april jongstleden heb gemeld, werk ik de vormgeving van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering uit in een wetsvoorstel dat rond de zomer voor internetconsultatie zal worden opengesteld. Hierbij werk ik ook de mogelijkheden uit die leiden tot een uitvoerbare en uitlegbare opt-out. Het waarborgen dat de private verzekering ten minste dezelfde dekking en dezelfde premie vraagt, is daarvan een onderdeel. Ik beoog daarbij om de administratieve handelingen en de kosten die daarmee gemoeid zijn, zoveel mogelijk te beperken. Ik werk dit uit in overleg met verzekeraars.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het plenaire debat over de arbeidsmarkthervorming beantwoorden?
Ja.
Misstanden bij de installatie van zonnepanelen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag en bijbehorend artikel1 over misstanden bij de installatie van zonnepanelen en de recente oproep van Techniek Nederland in de Telegraaf?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat zonnepaneleninstallateur een vrij beroep is, wat betekent dat iedereen het dak op kan om zonnepanelen te leggen? Is dat wenselijk?
Ja, het klopt dat zonnepaneleninstallateur een vrij beroep is.
Dat neemt niet weg dat zonnepaneleninstallateurs zich dienen te houden aan de wettelijke verplichtingen in de Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie heb ik oog voor de veiligheid van zonnepaneleninstallateurs.
Kunt u beschrijven welke signalen de Arbeidsinspectie heeft gekregen en hoe zij daarop gereageerd heeft? Hoeveel ongevallen hebben plaatsgevonden in 2022 en de jaren daarvoor? Is hier sprake van een zorgelijke ontwikkeling?
De Arbeidsinspectie heeft sinds kort een Meldingen en Informatiecentrum waar alle meldingen centraal binnenkomen. Dit biedt de mogelijkheid om bredere trends en ontwikkelingen te detecteren op basis van alle binnengekomen meldingen. De meldingen die hier binnenkwamen over het onveilig werken bij het installeren van zonnepanelen zijn uitgebreid geanalyseerd. Op basis van deze analyse is onder meer een speciaal project zonnepanelen ingericht.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie in januari jl. aandacht gevraagd voor deze zorgelijke signalen uit de zonnepanelensector, waarna het aantal meldingen bij de Arbeidsinspectie flink is toegenomen. In het persbericht uit januari jl. werd gerefereerd aan vier dodelijke slachtoffers sinds 20203. Inmiddels is dat opgelopen tot zes dodelijke slachtoffers onder zonnepaneleninstallateurs. Elk dodelijk slachtoffer is er een te veel en wij doen dan ook een klemmend beroep op de sector om meer maatregelen te nemen om veilig werken (op hoogte) beter te borgen.
In hetzelfde persbericht heeft de Arbeidsinspectie aangegeven dat er meer aandacht moet komen voor veiligheid in deze sector. De Arbeidsinspectie heeft een project «zonnepanelen» waarin preventieve inspecties worden uitgevoerd en reactief meldingen worden opgepakt. De Arbeidsinspectie heeft tijdens de landelijke Inspectiedag op 16 maart jl. intensief geïnspecteerd op het valgevaar van daken4. Ook is in juni jl. gestart met een project over de risico’s ten aanzien van «vallen van hoogte», zoals eerder aan uw Kamer gemeld.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie recent aandacht besteed aan de problematiek in vak media en via de (sociale) media. Er is bijvoorbeeld in samenwerking met brancheorganisaties Holland Solar en Techniek Nederland een informatiefilm gemaakt die onder de aandacht is gebracht bij werkgevers in de sector.5 Ten slotte, is de Arbeidsinspectie in gesprek met de sector over het verbeteren van de veiligheid. De brancheverenigingen spelen daarbij een belangrijke rol in het onder de aandacht brengen van de Arbocatalogi.
Bent u het eens met de oproep van branchevereniging Techniek Nederland om alleen erkende bedrijven toe te staan zonnepanelen te mogen installeren? Zo ja, hoe gaat u dat afdwingen?
Wij nemen de signalen die de Arbeidsinspectie heeft afgegeven en de cijfers met betrekking tot het aantal (dodelijke) ongevallen zeer serieus. De veiligheid voor mensen die op hoogte werken aan de energietransitie moet voldoende geborgd zijn.
Voor de installatie van zonnepanelen gelden op dit moment wettelijk verplichte kwaliteitseisen die de constructieve veiligheid, brandwerendheid en waterdichtheid borgen. Daarnaast hebben de sector en InstallQ erkende opleidingen ontwikkeld en erkende bedrijven zijn geregistreerd voor de installatie van zonnepanelen. Deze erkende bedrijven zijn vermeld op www.echteinstallateur.nl.
Wij volgen deze inspanningen van de Arbeidsinspectie en de zonnepanelensector op de voet. Over de borging van veiligheid bij het werken op hoogte door zonnepaneleninstallateurs blijven wij ook met de sector in gesprek, en zullen de voortgang op het gebied van veilig werken volgend jaar opnieuw beoordelen.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat klanten ervan op aan kunnen dat elke installateur van zonnepanelen kwaliteit levert en op een veilige manier zijn of haar werk doet?
De kwaliteit van installatie van zonnepanelen en veiligheid op daken wordt door verschillende instrumenten geborgd. Naast wettelijk verplichte kwaliteitseisen heeft InstallQ erkende opleidingen ontwikkeld en zijn bedrijven die volgens deze opleiding zonnepanelen installeren op daken erkend en geregistreerd.
Het is primair de werkgever die op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht is de arbeid zodanig te organiseren en in te richten dat het werk geen ongevallen of andere gevaren voor de werknemer met zich mee kan brengen. Iedere werkgever heeft een zorgplicht voor zijn personeel en stelt arbeidsmiddelen ter beschikking, zoals een steiger of dakrandbeveiliging. Voor de zonnepanelen sector is het vooral belangrijk dat werkgevers en hun installateurs de risico’s herkennen door het hebben van een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) en dat zij voor onveilige situaties de juiste maatregelen treffen. Brancheverenigingen spelen daarin ook een belangrijke rol en kunnen de door hen opgestelde Arbocatalogi op basis van de Arbeidsomstandighedenwet extra onder de aandacht brengen bij hun leden.
Het artikel 'Faillissementsgolf mkb door corona schulden, Nederland wereldwijd koploper' |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u zich in dit inzicht dat in het artikel wordt gesteld dat het hoge aantal faillissementen in Nederland veroorzaakt wordt door het niet kunnen betalen van achterstallige belasting en corona schulden?1
In de jaren voor corona (2017–2019) lag het gemiddeld aantal uitgesproken faillissementen van mkb-bedrijven rond de 750 per kwartaal. Vanaf het derde kwartaal van 2020 is dit gemiddelde gedaald. Er is in deze periode sprake van een opvallend gering aantal faillissementen. In het eerste kwartaal van 2023 bedraagt het aantal faillissementen van mkb-bedrijven binnen het niet-financiële bedrijfsleven 5912. Dit is nog steeds een lager niveau dan voor corona. Bedrijfsbeëindigingen en faillissementen vormen een regulier onderdeel van de bedrijvendemografie, niet iedere onderneming of ondernemer is immers succesvol. Wanneer door externe omstandigheden, zoals coronasteunmaatregelen, een periode van relatief weinig faillissementen heeft bestaan, wordt dit op termijn gecorrigeerd door een periode van meer faillissementen, omdat de steunmaatregelen er niet toe leiden dat bedrijven structureel succesvoller worden.
Zijn er mogelijk nog andere oorzaken die u kunt toeschrijven aan de faillissementsgolf?
Het aantal faillissementen ligt op dit moment relatief laag; 2021 en 2022 zijn sinds 1981 de jaren met het laagste aantal faillissementen. Door de verwachte stijging in 2023 komt het aantal faillissementen ongeveer op het niveau van voor de coronapandemie.
De redenen voor een faillissement zullen per bedrijf verschillen. Een mogelijke factor die in 2023 tot een stijging zou kunnen leiden is de afkoeling van de economie. De laatste raming van het CPB gaat uit van een groei van 1,6 procent voor 2023. Het economische groeicijfer van het eerste kwartaal in 2023 (–0,7%) valt inmiddels tegen ten opzichte van deze raming en wijst in ieder geval in het eerste kwartaal op een afkoelende economie. Een afkoelende economie kan een hoger aantal faillissementen tot gevolg hebben: een dalende vraag maakt het moeilijker voor bedrijven om financieel gezond te blijven.
Een andere mogelijke reden voor financiële problemen bij ondernemingen is de stijgende rente. Deze heeft tot gevolg dat de financieringslasten voor bedrijven kunnen stijgen. Ook dit zal echter per bedrijf verschillen, afhankelijk van de wijze waarop de bedrijfsactiviteiten gefinancierd zijn.
Deelt u de mening dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) de ruggengraat is van de Nederlandse economie en ook als zodanig behandeld dient te worden?
Van de Nederlandse bedrijven valt ruim 99% onder het mkb. Verder draagt het mkb bijna 2/3 bij aan de toegevoegde waarde van de Nederlandse economie en bijna driekwart aan de Nederlandse werkgelegenheid3. Het mkb is dus inderdaad een belangrijke pijler van onze economie.
Welke invloed heeft de faillissementsgolf volgens u op de Nederlandse economie?
Faillissementen zijn in de eerste plaats vaak een drama voor betrokkenen. Op macro-economisch niveau hoeft een stijging van het aantal faillissementen echter niet nadelig te zijn. Faillissementen zijn een onderdeel van economische dynamiek: doordat er bedrijven verdwijnen en andere nieuwe bedrijven ontstaan, kan de economie zich vernieuwen. Dit is een belangrijk mechanisme waarmee de economie zich aanpast aan nieuwe omstandigheden, en een motor van productiviteitsgroei. Productiemiddelen die werden benut door de onderneming die wegvalt, komen vrij om te worden ingezet door andere ondernemingen. Wanneer deze middelen in de nieuwe onderneming meer waarde kunnen opleveren dan in de oude, levert dit winst op voor de economie. Anderzijds kan een nadelig gevolg van faillissementen op macro-economisch niveau zijn dat de economie afkoelt en werkloosheid kan toenemen, vooral wanneer voor uitstromend personeel geen vervangende banen voorhanden zijn. Dit risico is op dit moment echter juist gering, gezien de grote krapte op de arbeidsmarkt. Om deze krapte te verminderen is economische dynamiek en vernieuwing nu bovendien extra belangrijk.
Welke sectoren kampen volgens u het meest met faillissementen?
De meest recente cijfers van het CBS laten zien dat in mei 16 bedrijven meer failliet zijn verklaard dan in april, dat is een stijging van 7 procent. Het aantal faillissementen bleef onder het gemiddelde niveau van voor de pandemie. Wel is het aantal faillissementen in de eerste vijf maanden van dit jaar ruim de helft hoger dan in dezelfde periode in 2022.4
In de periode 2019–2022 is er op bedrijfstakniveau sprake van een daling van het aantal faillissementen. De enige uitzondering hierop is landbouw. Het aantal faillissementen in de landbouwsector is in de periode 2020–2021 ook gedaald maar is in 2022 weer op vergelijkbaar niveau van 2019.5
De faillissementsstatistieken van mei tonen nominaal het hoogste aantal faillissementen in de sector handel. Dit is ook de sector met de meeste bedrijven in Nederland. De bouwnijverheid en de horeca volgden op respectievelijk plaats twee en drie. Relatief gezien werden er in mei van dit jaar de meeste faillissementen uitgesproken in de sector horeca.6
Kunt u een globaal overzicht geven van de verschillende vormen van steun/belastingschulden die nog door ondernemers terugbetaald dienen te worden?
De vaststellingsaanvragen voor de NOW-subsidie worden op dit moment nog door UWV verwerkt. Een deel van de ondernemers die een voorschot hebben ontvangen, moet dit voorschot terugbetalen. Meestal komt dit omdat het omzetverlies lager was dan verwacht (of helemaal niet is opgetreden) of omdat de loonsom tijdens de NOW-periode is gedaald. In die gevallen is er meer NOW-subsidie verstrekt dan waar recht op bestond en is terugvordering een logisch gevolg.
Kunnen zij daarbij gebruikmaken van aanvullende (betalings)regelingen?
Bij de terugbetaling van NOW-vorderingen hanteert UWV ruime betalingsregelingen. Er kan een betalingsregeling van maximaal 5 jaar worden afgesproken, met de mogelijkheid om binnen deze vijf jaar een betaalpauze van één jaar in te lassen. Daarnaast wordt er door UWV geen rente berekend over de openstaande vordering.
Op 17 mei jl. heeft de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst een brief gestuurd met als onderwerp «Actuele cijfers coronabetalingsregeling en intrekken betalingsregelingen»7. In deze brief is een overzicht gegeven van o.a. de openstaande coronabelastingschuld en de betalingsregeling. Zie tabel 1 voor een overzicht van het aantal debiteuren dat gebruik maakt van de betalingsregeling en van de openstaande schuld. De duur van de betalingsregeling is vijf jaar. Ook konden ondernemers onder bepaalde voorwaarden een versoepeling aanvragen zoals een betaalpauze of een verlenging van de betalingsregeling van vijf naar zeven jaar. Zie tabel 2 voor een overzicht van de behandelde verzoeken om versoepeling. Voor overige informatie verwijs ik uw Kamer graag naar voornoemde brief van 17 mei jl.
Peildatum
Aantal ondernemers
Openstaande schuld in €
1 oktober 2022
266.369
19,6 mld
5 december 2022
254.583
18,6 mld
16 januari 2023
244.847
17,7 mld
6 februari 2023
243.373
17,5 mld
14 februari 2023
242.925
17,4 mld
27 februari 2023
242.226
17,2 mld
20 maart 2023
240.672
16,9 mld
24 april 2023
237.420
16,5 mld
Type verzoek
Aanvragen
Toegewezen
Afgewezen
Verlenging (5–7 jaar)
2.230
1.081
1.149
Pauzeren
5.884
4.954
930
Kwartaalbetaling
228
228
Incomplete verzoeken, wachtend op aanvulling
Totaal
11.861
6.263
2.079
Ziet u nog aanvullende mogelijkheden om ondernemers te ondersteunen met hun terugbetalingstraject?
Ondernemers kunnen onder bepaalde randvoorwaarden gebruik maken van de WHOA8-regeling. Deze kan onder andere soelaas bieden wanneer het nodig is om schulden te herstructureren ten behoeve van de doorstart van hun onderneming.
Daarnaast onderzoekt de aangestelde aanjager schulden de schuldenproblematiek bij ondernemers en gaat hier verder op in. In zijn rapportage worden mogelijke oplossingen aangedragen. Deze rapportage met aanbevelingen wordt verwacht in augustus en zal zo snel mogelijk na het reces met een Kabinetsreactie aan de Tweede Kamer worden gestuurd.
De afgelopen periode zijn diverse lasten voor ondernemers, waaronder mkb'ers, aanzienlijk gestegen. Het vpb-tarief en de loonlasten zijn daar voorbeelden van. Bent u van mening dat deze lastenverzwaringen de huidige faillissementsgolf versterken?
Het kabinet heeft ervoor gekozen het lage vennootschapsbelastingtarief per 2023 te verhogen van 15% naar 19% en de tariefgrens te verlagen van € 395.000 winst naar € 200.000. Daarmee heeft het kabinet de onevenwichtigheid verkleind die bestaat tussen de belasting van werknemers en IB-ondernemers9 enerzijds en directeuren-groot aandeelhouders anderzijds. Ook vermindert deze maatregel het risico dat bedrijven zich opsplitsen om gebruik te maken van het lage vennootschapsbelastingtarief. De maatregel treft alleen winstgevende bedrijven. Daarom verwacht het kabinet dat deze maatregel geen effect zal hebben op het aantal faillissementen. Daarnaast beseft het kabinet dat ondernemers last ondervinden van externe omstandigheden zoals stijgende rentekosten, energieprijzen en loonkosten. Het kabinet houdt uiteraard vinger aan de pols en probeert ondernemers hierin zo goed mogelijk te ondersteunen met bijvoorbeeld de regeling voor Tegemoetkoming Energiekosten (TEK).
Kunt u uitsluiten dat de gemiddelde belastingdruk voor ondernemers verder zal stijgen in 2024?
Dit voorjaar heeft de Staatssecretaris van Financiën een start gemaakt met de lastenbesluitvorming voor 2024 en verder. De Voorjaarsnota bevat een tussenstand van het inkomstenkader. Definitieve besluitvorming over de inkomsten en koopkracht vindt plaats in augustus. Er spelen verschillende onderwerpen die leiden tot een uitdagende dekkingsopgave. Tijdens de augustusbesluitvorming maakt het kabinet een integrale afweging over de invulling van het pakket aan maatregelen dat wordt genomen.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Hier is aan voldaan, zie hierboven.
Het openbaar jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het openbaar jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) over het jaar 20221?
Ja.
Hoe reflecteert u op het signaal: «In China zelf is er door het Chinese beleid van militair-civiele fusie een dusdanig grote verwevenheid tussen civiele bedrijven en (onderwijs)instellingen enerzijds en het leger anderzijds, dat er in prioritaire sectoren in feite geen onderscheid meer kan worden gemaakt tussen deze twee werelden.»? Hoe wordt dit signaal meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, met name de invulling van de risicoanalyses en de audit daarop?
Dit signaal is in lijn met eerdere berichten vanuit de veiligheidsdiensten. Het onderstreept opnieuw het belang van de ingezette aanpak op kennisveiligheid. Daarom deel ik dit type actuele informatie met kennisinstellingen via het Loket Kennisveiligheid, in de kennisveiligheidsdialoog en ik breng het onder de aandacht in het reguliere overleg met de vertegenwoordiging van de kennissector over kennisveiligheid. Ik ga er vanuit dat de kennisinstellingen dit aandachtspunt meenemen bij hun risicoanalyses en daarbij de inschatting maken of dit een reëel risico is binnen de vakgebieden waar zij actief in zijn.
Dit jaarverslag van de MIVD vraagt eens temeer van instellingen dat zij weloverwogen omgaan met internationale wetenschappelijke samenwerkingen en daarbij alert zijn op eventuele risico’s. Hierbij kunnen ze onder meer gebruikmaken van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid en van de diensten van het Loket Kennisveiligheid. Ik heb de kennisinstellingen vorig jaar opgeroepen een risicoanalyse van de internationale samenwerkingen uit te voeren, ik ga ervan uit dat zij daarbij dit soort signalen meenemen. In de externe audit kennisveiligheid die dit jaar plaatsvindt, worden de aanpak en uitkomsten van de risicoanalyses meegenomen. Hierover wordt uw Kamer rond de zomer geïnformeerd.
Hoe reflecteert u op het signaal dat China in reactie op de verhoogde aandacht rondom samenwerkingen met China, verschillende maatregelen implementeert om de affiliatie tussen Chinese PhD-studenten en het Chinees militair-industrieel complex te verhullen? Hoe wordt dit signaal meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, met name het onderzoek rondom China Scholarship Council (CSC) bursalen?
Het CSC-onderzoek is inventariserend van aard en bedoeld om inzicht te krijgen in de aantallen CSC-promovendi bij Nederlandse kennisinstellingen, in welke vakgebieden zij actief zijn en wat voor voorwaarden in de contracten staan. Clingendael voert dit onderzoek uit en kan daarbij het jaarverslag gebruiken als bron in het onderzoek. In dit onderzoek wordt niet specifiek ingegaan op het signaal zoals vermeld in de vraag. Dit soort signalen wordt wel meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt er op dit moment samengewerkt tussen het Ministerie van Defensie/MIVD en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap rondom kennisveiligheidsbeleid? Bent u van zins deze samenwerking te intensiveren kijkend naar de signalen uit het jaarverslag?
Tussen de MIVD en het Ministerie van OCW bestaan structurele contacten die erop gericht zijn om het beleid rondom kennisveiligheid vorm te geven en de implementatie daarvan te realiseren. Concrete voorbeelden zijn betrokkenheid bij het opstellen van het wetsvoorstel Screening Kennisveiligheid en bij de advisering aan kennisinstellingen via het Loket Kennisveiligheid. De afgelopen jaren is de samenwerking tussen OCW en MIVD steeds intensiever geworden als gevolg van de ontwikkelingen zoals geschetst in het jaarverslag van de MIVD.
Bent u daarbij bereid per direct te faciliteren dat MIVD nauwer in contact treedt met kennisinstellingen? Zo nee, waarom niet?
Dit is reeds mogelijk. Op aanvraag van kennisinstellingen kan contact worden gelegd met de MIVD via het Loket Kennisveiligheid.
Wordt de MIVD betrokken bij het recent gestarte onderzoek vanuit het China Kennisnetwerk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de hoeveelheden CSC-promovendi in Nederland en van de voorwaarden in de CSC-contracten?
Nee, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, bestaat dit onderzoek uit een inventarisatie bij de Nederlandse kennisinstellingen en de contracten die zij hebben met CSC. De uitkomsten van dit onderzoek worden ter informatie interdepartementaal gedeeld en besproken.
Deelt u de mening dat een versnelling van het tijdpad wetstraject Screening Kennisveiligheid in het licht van de nieuwe signalen uit het jaarverslag overwogen moet worden? Bent u bereid dit wetstraject te versnellen? Zo nee, bent u bereid tijdelijke maatregelen te nemen tot de implementatie van de wet?
Ik onderschrijf dat er, mede vanwege de signalen uit het jaarverslag, snelheid geboden is bij de invoering van deze wet. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het van groot belang is dit wetstraject zorgvuldig aan te pakken. Waar mogelijk wordt ingezet op versnellen. Bijvoorbeeld door het wetsvoorstel parallel aan de (internet)consultatie voor advisering voor te leggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens en het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Ik zal de Kamer regelmatig informeren over de voortgang van het wetstraject.
Tot de screening is gerealiseerd zetten we met de bestaande aanpak kennisveiligheid in op een brede set maatregelen van bewustwording en mitigatie van kennisveiligheidsrisico’s. Dat gebeurt in zowel Nederlands als internationaal verband. Deze maatregelen bestaan uit de dialoog met het kennisveld, het implementeren van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid, het uitvoeren van een risicoanalyse door kennisinstellingen en de onafhankelijke audit die onderzoekt hoe de implementatie van de leidraad vordert. Daarnaast zorgt het Loket Kennisveiligheid voor advisering in casuïstiek, voor informatievoorziening, expertiseopbouw en netwerkvorming op het gebied van kennisveiligheid.
Hoe gaat u (kennis)instellingen, met name die die te maken hebben met de aandachtsgebieden van de Chinese staat zoals de ruimtevaartsector en kwantum, op korte termijn bewust maken van de nieuwe signalen uit het jaarverslag?
Ik vind het belangrijk dat signalen vanuit de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zo goed mogelijk benut worden in het vergroten van het bewustzijn en daarmee de weerbaarheid bij de kennisinstellingen. Daarnaast zie ik deze signalen als een aanmoediging om het beleid dat ik heb ingezet te continueren, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Daarom neem ik deze nieuwe signalen uit het jaarverslag, zoals ik dat ook gedaan heb bij eerdere signalen, doorlopend mee in de informatievoorziening en advisering vanuit het Loket Kennisveiligheid, in de kennisveiligheidsdialoog en breng ik het onder de aandacht in het reguliere overleg met de vertegenwoordiging van de kennissector over kennisveiligheid.
Een bailout voor banken in de stikstofaanpak |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat is de samenhang tussen het integrale onderzoek naar de mogelijke beleidsopties, waarmee een financiële bijdrage van banken aan de stikstofopgave geborgd kan worden en het gesprek van het kabinet in het kader van het Landbouwakkoord over een niet-vrijblijvende bijdrage van banken?
Afgelopen jaar zijn er moties ingediend die verzoeken te onderzoeken hoe banken en leveranciers en afnemers met langlopende contracten zijn te verplichten tot een substantieel aandeel in de transitiekosten (motie Thijssen c.s.)1, om uitgekochte bedrijven ruimhartig te compenseren, maar financiële instellingen niet (motie Maatoug en Van der Plas)2 en om te onderzoeken om een deel van de agrarische bankleningen af te waarderen en de besparingen die hierdoor ontstaan ten goede te laten komen aan de verduurzaming van de landbouw (motie Beckerman)3.
Het kabinet onderzoekt integraal en in samenhang – ter opvolging van de hiervoor genoemde moties – de mogelijke beleidsopties waarmee een financiële bijdrage van banken aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd. Er wordt in dit kader een breed scala aan opties onderzocht, inclusief de voor- en nadelen, juridische en praktische haalbaarheid en economische doeltreffendheid en doelmatigheid, alsmede de samenhang met de bijdrage die van de overige ketenpartijen wordt verwacht.
Parallel aan dit onderzoek heeft het kabinet in het Landbouwakkoord met de banken afspraken willen maken over hoe zij boeren kunnen ondersteunen in de transitie, bijvoorbeeld door het bieden van financiële verlichting of aantrekkelijke arrangementen voor de boeren. Dit kunt u lezen in het conceptakkoord waarover u over bent geïnformeerd (Kenmerk 23Z11834).
Het kabinet zal nu toewerken naar een kabinetsplan, om invulling te geven aan het proces van de benodigde transitie. Het kabinet wil die vormgeving zorgvuldig doen en zal in september komen met een aanpak in een Landbouwbrief. De opties die worden onderzocht in het kader van de hierboven genoemde moties zullen in dit proces worden meegenomen. Dit integrale onderzoek beziet ook de samenhang van de beleidsopties met bestaande kaders en aankomende regelgeving op het gebied van klimaat- en milieudoelen, op nationaal en Europees niveau, inclusief de door mij aangekondigde verkenning of, en zo ja, hoe wetgeving kan bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de duurzame transitie.4
Zullen de opties die naar voren komen uit het integrale onderzoek sturend zijn voor de kabinetsinzet in het Landbouwakkoord? Zo ja,hoe dan, omdat het integrale onderzoek voor de zomer klaar moet zijn maar het Landbouwakkoord in principe al eind april?
Dat was niet het geval, in het onderzoek wordt er gekeken of, en zo ja, hoe banken (en andere ketenpartijen) zijn te verplichten tot een substantieel aandeel in de transitiekosten. Voor het Landbouwakkoord was de inzet van het kabinet om afspraken te maken met banken (en anderen ketenpartijen) over hoe zij boeren substantieel kunnen ondersteunen in de transitie, bijvoorbeeld door het bieden van financiële verlichting of aantrekkelijke arrangementen voor de boeren.
Is het wel verstandig om in het Landbouwakkoord met als deadline medio mei al te streven naar afspraken over een niet-vrijblijvende bijdrage van banken als de beleidsopties om daaraan invulling te geven mogelijk pas in de zomer af zijn? Hoeveel zin heeft het immers nog om die beleidsopties verder uit te werken als er toch al een akkoord is gekomen op die niet-vrijwillige bijdrage?
De banken hebben een grote en belangrijke verantwoordelijkheid om passende financiering te bieden bij de verduurzaming. De inzet van het kabinet was daarom om met banken en anderen ketenpartijen in het Landbouwakkoord te komen tot onderling samenhangende afspraken over hoe zij boeren kunnen ondersteunen in de transitie. Nu de besprekingen om te komen tot een Landbouwakkoord zijn beëindigd, zal het kabinet toewerken naar een kabinetsplan, om invulling te geven aan het proces van de benodigde transitie. In dat kader is het van waarde om te onderzoeken hoe banken (en andere ketenpartijen) te verplichten zijn tot een substantieel aandeel in de transitiekosten.
Kunt u nogmaals bevestigen dat u de zienswijze deelt dat er bij uitkoop in het stikstofdossier (vrijwillig dan wel verplicht) sprake is van materialiserende transitierisico’s?
Ja. Het transitierisico omvat het risico op alle kosten die voortkomen uit de transitie naar een duurzame economie. De kans op waardeverlies van productiecapaciteit als gevolg van beleidskeuzes gericht op het versnellen van de transitie kan daarmee in mijn ogen als een transitierisico worden beschouwd – ongeacht de precieze vormgeving van deze beleidskeuzes.
Bent u het ermee eens dat het, gegeven dat transitierisico’s in de intensieve veehouderij op aanzienlijke schaal materialiseren, impliceert dat deze in het verleden onvoldoende beheerst zijn?
Met deze gevolgtrekking ben ik het niet eens. Het feit dat een transitierisico zich materialiseert betekent niet noodzakelijkerwijs dat het onvoldoende is beheerst. Risicobeheersing ziet niet op het volkomen uitsluiten van de mogelijkheid dat het risico zal optreden.
Klopt het dat banken zelf voor eigen rekening en risico investeringen doen en als de risico’s die met deze investeringen gepaard gaan, bijvoorbeeld via een faillissement of waardeverlies, het ook vanuit commercieel- en risicomanagementperspectief correct is dat banken een deel van dit verlies dragen (door de desbetreffende financieringen in hun boek gedeeltelijk of in z’n geheel af te schrijven)?
Wanneer banken financiering verstrekken aan ondernemers houden zij vanuit prudentieel en boekhoudkundig perspectief rekening met de bijbehorende risico’s. Indien er sprake is van een duidelijk toegenomen kredietrisico voor de bank of er indicaties zijn dat volledige terugbetaling zonder uitwinning van het onderpand onwaarschijnlijk is, moeten banken extra boekhoudkundige voorzieningen treffen. Indien er geen redelijke kans meer is op herstel, is een bank verplicht om dienovereenkomstig geheel of gedeeltelijk af te schrijven en zo het waarschijnlijke verlies tijdig te nemen. Een dergelijke boekhoudkundige afschrijving houdt niet automatisch in dat een bank daarmee het recht op terugbetaling opgeeft. Wat het daadwerkelijke verlies voor een bank zal zijn, zal van geval tot geval verschillen. Dit is mede afhankelijk van de aanwezigheid van zekerheden (pandrecht en hypotheek), de waarde en uitwinningsmogelijkheden daarvan en daarmee samenhangend de positie van de bank in de rangorde bij een eventueel faillissement.
Vindt u dat financiële instellingen vanuit risicomanagementperspectief financieel verantwoordelijk moeten worden gehouden voor materialiserende transitierisico’s op een wijze die overeenkomt met de mate waarin deze instellingen voor eigen rekening en risico in portefeuilles met die risico’s geïnvesteerd hebben, nog los van uw eerdere algemene antwoord dat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid is voor een financiële bijdrage in het gehele agrocomplex en de verplichting van banken beleid te voeren die dergelijke risico’s beheersen?
De vereisten voor risicobeheer kaderen de verplichtingen van financiële instellingen om risico’s te beheersen en tijdig te voorzien voor mogelijke verliezen. De vereisten op het gebied van risicobeheer bepalen niet wie er voor enig waardeverlies verantwoordelijk of aansprakelijk is of wat daarin de juiste verdeling is of zou moeten zijn.
Bent u het ermee eens dat bij het met belastinggeld (vrijwillig dan wel gedwongen) uitkopen van agrarische ondernemers, vanuit het perspectief van banken die financieringen hebben uitstaan bij die ondernemers, sprake is van socialisering van private verliezen van deze banken op het moment deze banken niet gedwongen worden tot een verplichte bijdrage, omdat (een deel van) deze verliezen gedragen zouden moeten worden door de bank die hier voor eigen rekening en risico is ingestapt?
De beschikbaarstelling van belastinggeld voor het uitkopen van agrarische ondernemers is er op gericht om de doelen van het kabinet te bereiken en een significante vermindering van de stikstofdepositie te bewerkstellingen, gezien de grote maatschappelijke opgave die hier ligt. Het zal van geval tot geval afhangen of en in welke mate uitkoop van agrarische ondernemers ervoor zorgt dat mogelijke toekomstige verliezen van zowel deze ondernemers als hun schuldeisers worden voorkomen. Er zullen gevallen zijn waarbij gebruikmaking van een beëindigingsregeling private verliezen voor ondernemers en hun schuldeisers voorkomt.
Het kabinet verwacht een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de «retail» in de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige vorm van landbouw in balans met de natuur. Het kabinet ziet het komen tot een duurzame en toekomstbestendige vorm van landbouw als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en betrokken partijen.
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen die u heeft gesteld op 18 oktober 2022, onderzoekt het kabinet integraal en in samenhang de mogelijke beleidsopties waarmee een financiële bijdrage van banken en andere ketenpartijen aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd. Hierbij wordt zowel gekeken naar boeren die stoppen, als boeren die willen omschakelen naar duurzame landbouw (en een schuldenlast hebben). Er wordt in dit kader een breed scala aan opties onderzocht, inclusief de voor- en nadelen, juridische en praktische haalbaarheid en economische doeltreffendheid en doelmatigheid, alsmede de samenhang met de bijdrage die van de overige ketenpartijen wordt verwacht. Ik verwacht uw Kamer in september te kunnen informeren over de uitkomsten, wanneer het kabinet met het plan komt om invulling te geven aan het proces van de benodigde transitie. Wanneer ik u hierover informeer zal ik integraal terugkomen op de hiermee samenhangende overwegingen. In mijn antwoord op deze en de volgende vragen loop ik daar niet op vooruit, maar zal ik meer ten algemene antwoord geven op de gestelde vragen.
Bent u het ermee eens dat het voorkomen van socialiseren van (gedeeltelijk) private verliezen van banken een belangrijk argument is om van hen een niet-vrijblijvende bijdrage te verlangen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het, omdat het hier gaat om materialiserende transitierisico’s, ermee eens dat de niet-vrijblijvende bijdrage van banken in het stikstofdossier niet enkel zou moeten toezien op toekomstige groene verdienmodellen, waar banken winst op kunnen behalen, maar ook op de kosten van de materialiserende transitierisico’s, waar banken op zullen moeten inleggen?
De bestaande en in voorbereiding zijnde regelingen voor bedrijfsbeëindiging van agrarische ondernemers zijn zodanig vormgegeven dat een vergoeding wordt of zal worden verstrekt voor het waardeverlies van de productiecapaciteit. Hierbij wordt noch van de agrarische ondernemers noch van andere betrokken ondernemers, waaronder banken die de financiering hebben verstrekt, een verplichte bijdrage in het nemen van eventueel niet opgetreden verliezen gevraagd.
Zoals aangegeven in antwoord 9, zal ik u nader informeren over de beleidsopties waarbij een niet-vrijblijvende bijdrage van financiële ketenpartijen aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd, inclusief de overwegingen hierbij.
Bent u bereid om (al is het maar trendmatig) een ambtelijke, dan wel externe opdracht te geven om te onderzoeken hoeveel er sinds de PAS-uitspraak van de Raad van State is geïnvesteerd in de verdere intensivering van de veehouderij, omdat u nu aangeeft deze cijfers niet te hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u in dit onderzoek tevens meenemen hoeveel (naar schatting) financiële instellingen het afgelopen decennium verdiend hebben aan financieringen in de Nederlandse intensieve veehouderij?
Naar mijn verwachting zal zowel ambtelijk als extern onderzoek moeilijk objectief kunnen vaststellen in hoeverre veehouders hebben geïnvesteerd in verdere intensivering. Dit vereist namelijk causaal inzicht in bedrijfsspecifieke data en doeleinden van specifieke investeringen, gekoppeld aan een maatstaf voor intensivering en de locatie van de veehouderij.
Is het correct dat het een verantwoordelijkheid van de toezichthouder is om te wijzen op mogelijke transitierisico’s in de intensieve veehouderij en bij banken aan te dringen op een adequate beheersing van deze risico’s?
De verantwoordelijkheid voor het identificeren en adequaat beheersen van relevante en materiële risico’s ligt allereerst bij banken zelf. De toezichthouder toetst of regelingen, strategieën, processen en mechanismen voor risicobeheersing op orde zijn en risico’s waaraan de instellingen blootgesteld zijn of kunnen worden te evalueren. Tot de relevante risico’s behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieugerelateerde risico’s en transitierisico’s. Die kunnen immers gevolgen hebben voor klant en instelling zelf.
Wat kunt u in algemene zin zeggen over de wijze waarop de toezichthouder Nederlandse financiële instellingen gewaarschuwd heeft voor een mogelijk aanzienlijke portefeuille materialiserende transitierisico’s in de intensieve veehouderij?
Significante banken, waaronder de grotere Nederlandse banken, staan in het kader van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism, SSM) onder direct toezicht van de Europese Centrale Bank. Kleinere banken en andere financiële instellingen staan onder toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB). Ik kan niet treden in het toezicht op individuele instellingen.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat klimaat- en milieurisico’s een prioriteit zijn voor de ECB. Zo heeft de ECB in 2020 een gids met toezichtverwachtingen gepubliceerd over het risicobeheer van klimaat- en milieurisico’s.5 Die wordt door DNB ook toegepast op kleinere banken, overeenkomstig de aanbevelingen van de ECB.6 Voor kleinere banken geldt dat de ECB aanbevelingen aan nationale toezichthouders kan geven over de uitoefening van dit toezicht. Eind 2022 heeft de ECB uitkomsten van onderzoek naar het management van klimaat- en milieurisico’s gepubliceerd, evenals concrete deadlines voor banken om het omgaan met deze risico’s te integreren in hun governance, strategie en risicomanagement.7 DNB en ECB wijzen al geruime tijd op de risico’s als gevolg van klimaatverandering en ook biodiversiteitsverlies. DNB en de ECB hebben diverse stress-testen uitgevoerd met betrekking tot klimaatrisico’s. In 2020 publiceerde DNB een rapport waarin zij de risico’s als gevolg van biodiversiteitsverlies onderzocht heeft.8 Daarin is ook de Nederlandse stikstofcrisis onderzocht. DNB heeft toen aangegeven dat het voor financiële instellingen van belang is dat zij de gevoeligheid van hun portefeuille voor transitierisico’s in kaart brengen.
Bent u bereid met de toezichthouder in gesprek te treden over de wijze waarop zij toezicht heeft gehouden op een aanzienlijke portefeuille van wat nu blijkt materialiserende transitierisico’s zijn in de intensieve veehouderij, nog los van de reguliere overleggen die u met de toezichthouder heeft? Waarom wel, dan wel niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 13 kan ik niet treden in het toezicht op individuele instellingen, maar hebben de toezichthouders gedurende de afgelopen periode in toenemende mate klimaat- en milieurisico’s geïntegreerd in het toezicht. Ik onderschrijf het belang daarvan en heb dat ook gedaan in mijn reguliere overleggen met DNB. Het is daarbij niet aan mij om de wijze waarop deze risico’s de afgelopen jaren een rol hebben gekregen in het toezicht op de betrokken individuele financiële instellingen te evalueren.
Is de toezichthouder van plan haar toezicht op de transitierisico’s in de intensieve veehouderij, die nu blijken te materialiseren, te evalueren?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 13, hebben de toezichthouders aandacht voor klimaat- en milieurisico’s geïntegreerd in het toezicht. De toezichthouders evalueren de toezichtmethodiek geregeld en stellen periodiek toezichtprioriteiten vast. De ECB heeft deze prioriteiten vastgesteld voor de jaren 2023–2025, en daarin ook nader onderzoek naar tekortkomingen in het beheersen van klimaatrisico’s aangekondigd.9 Ook voor DNB is de verankering van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s, inclusief risico’s op het gebied van biodiversiteit, een prioriteit in het toezicht voor de jaren 2021–2024.10
Kan toegelicht worden wat bedoeld wordt met het punt dat een «subsidie [voor bedrijfsbeëindiging] [...] in beginsel niet onder eventuele bestaande pandrechten van de bank [zal] vallen», omdat uit dergelijke pandrechten alleen vorderingen voortvloeien die al bestonden op het moment van vestiging van het pandrecht? Wordt hiermee bedoeld dat de subsidie tot bedrijfsbeëindiging door de bank niet opeisbaar is omdat deze niet onder het pandrecht valt, op het moment dat de ondernemer met zijn of haar subsidie niet vrijwillig een lening aflost1? Hoe verhoudt zich dat tot artikel 3:229 van het Burgerlijk Wetboek?
Als zekerheid voor de terugbetaling van een lening worden vaak pandrechten gevestigd op vorderingen die voortvloeien uit bestaande rechtsverhoudingen, dus rechtsverhoudingen die bestaan op het moment dat het pandrecht wordt gevestigd. Dat betekent – in beginsel – dat een later verkregen subsidie daar niet onder valt. Die vloeit namelijk voort uit een rechtsverhouding die nog niet bestond op het moment dat het pandrecht werd gevestigd. Om die reden is in antwoord op de gestelde vragen opgemerkt dat een subsidie voor bedrijfsbeëindiging in beginsel niet onder eventuele bestaande pandrechten van de bank zal vallen. Dat staat los van de regeling in art. 3:229 BW. Dit artikel bepaalt dat een recht van pand of hypotheek van rechtswege een pandrecht meebrengt op alle vorderingen tot vergoeding die in de plaats van het verbonden goed treden, waaronder vorderingen ter zake van waardevermindering van het goed. Voor een subsidie voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging, die ziet op beëindiging van productiecapaciteit, met voorwaarde van sloop van de agrarische gebouwen, is het echter niet zeker of deze zal worden aangemerkt als een vergoedingsvordering in de zin van art. 3:229 BW. Wel geldt dat een subsidie na uitbetaling onder pandrechten van de bank op bankrekeningen kan vallen en dat, indien een ondernemer niet vrijwillig overgaat tot aflossing van een lening, de bank (al dan niet in faillissement van de ondernemer) verhaal kan nemen op eigendommen van die ondernemer.
Is artikel 3:229 van het Burgerlijk Wetboek zowel van toepassing op de schadeloosstelling bij onteigening als op de door een onderneming verkregen subsidie bij vrijwillige bedrijfsbeëindiging? Is er een vorm van compensatie voor (gedwongen of vrijwillig) stoppende agrarische ondernemers met bancaire schulden waarop art. 3:229 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is?
Artikel 3:229 BW is in beginsel van toepassing op een vordering tot vergoeding van schade als gevolg van onteigening. Echter, op grond van art. 43 Onteigeningswet heeft de hypotheek- of pandhouder geen recht op afzonderlijke schadevergoeding. Slechts indien hij is tussengekomen, kan hij zij zich jegens de onteigenaar beroepen op zijn rechten uit Art. 3:229 BW. Hij oefent die rechten uit op het bedrag van de werkelijke waarde en de waardevermindering van het overblijvende, zoals de schadeloosstelling is toegekend aan de hypotheekgever.
Met betrekking tot een subsidie bij vrijwillige bedrijfsbeëindiging: zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16, is het niet zeker of een subsidie voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging zal worden aangemerkt als een vergoedingsvordering in de zin van art 3:229 BW. Het ontvangen van een subsidie voor bedrijfsbeëindiging ontslaat de ontvanger niet van aangegane contractuele verplichtingen met kredietverstrekkers.
Kan toegelicht worden of afspraken tussen de overheid en de ondernemer om de subsidie ter bedrijfsbeëindiging onoverdraagbaar te maken ook kunnen betekenen dat afgesproken wordt dat banken deze subsidie niet kunnen opeisen om uitstaande schulden mee te innen, ervan uitgaande dat de ondernemer niet vrijwillig overgaat tot het aflossen hiervan?
Een subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten, in dit geval betreft het de sluiting van een veehouderijlocatie. In het kader van de subsidieverstrekking kan echter niet worden bepaald hoe de subsidieontvanger concreet het ontvangen subsidiebedrag aanwendt. Aan een subsidie te verbinden verplichtingen dienen verband te houden met het doel van de subsidieverstrekking.
Het ontvangen van een subsidie voor bedrijfsbeëindiging ontslaat de ontvanger niet van aangegane contractuele verplichtingen met kredietverstrekkers. Indien een ondernemer niet vrijwillig overgaat tot voldoening daarvan, kan de bank (al dan niet in faillissement van de ondernemer) verhaal nemen op eigendommen van die ondernemer.
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen die u heeft gesteld op 18 oktober 2022 en in het antwoord op vraag 9, onderzoekt het kabinet integraal en in samenhang de mogelijke beleidsopties waarmee een financiële bijdrage van banken en andere ketenpartijen aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd. Na het afronden van dit onderzoek- zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten, naar verwachting in september.
Is het mogelijk voor banken om vrijwillig af te zien van de uitoefening van hun hypotheek- of pandrecht, waarmee ze opeising van uitstaande leningen zouden kunnen effectueren, op het moment dat een ondernemer niet uit eigen beweging besluit een subsidie tot bedrijfsbeëindiging in te zetten om een lopende lening af te lossen of deze te verpanden?
Het is voor de bank mogelijk om binnen bepaalde kaders en in bepaalde gevallen vrijwillig af te zien van de uitoefening van hun hypotheek- of pandrecht en/of een schuld geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden. Dit zal een bank van geval tot geval beoordelen. Hierbij geldt dat het bestuur van een bank zijn taak vervult in het belang van de vennootschap of coöperatie. Volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van een schuld kan in het belang zijn van de vennootschap of coöperatie. Daarnaast hebben ook belangen van andere betrokkenen en het algemeen belang een plaats in de belangenafweging van het bestuur van een bank. Vanuit prudentieel perspectief geldt dat een bank, krachtens de ECB leidraad voor niet-renderende leningen, schuldkwijtscheldingsopties met de nodige behoedzaamheid dient toe te passen, aangezien de mogelijkheid van kwijtschelding aanleiding kan geven tot zogeheten «moral hazard» en derhalve «strategische wanbetaling» in de hand zou kunnen werken. De leidraad geeft aan dat een bank ervoor moet zorgen dat er robuuste beheersingsmaatregelen bestaan.12 Een bank zal derhalve ook moeten letten op de precedentwerking en andere effecten van vrijwillige kwijtschelding. Daarbij zal de toezichthouder vanuit zijn mandaat kritisch (moeten) beoordelen of het beleid en handelen van de bank verantwoord is vanuit prudentieel perspectief.
Is het technisch en juridisch mogelijk voor de overheid om met banken afspraken te maken om zodat zij vrijwillig af zien van de uitoefening van hun hypotheek- of pandrecht, met een andere wijze van bijdrage vanuit banken (bijvoorbeeld via de verhoging van de bankenbelasting) als prikkel voor banken om hieraan mee te werken?
Het is mogelijk voor banken om er vrijwillig voor te kiezen een overeenkomst met de overheid aan te gaan waarin ze afzien van bepaalde rechten. Hierbij spelen bij de beantwoording van vraag 19 genoemde kaders echter een begrenzende rol, evenals overwegingen aangaande onder meer precedentwerking en toekomstige financieringskosten. Ook kan – afhankelijk van de uiteindelijke vorm en inhoud van een mogelijke overeenkomst – het mededingingsrecht een begrenzende rol spelen.
Bent u bereid bovenstaande route expliciet mee te nemen in het integrale onderzoek naar opties om banken tot een niet-vrijblijvende bijdrage aan de stikstofproblematiek te bewegen?
Deze optie valt buiten het bestek van het integrale onderzoek naar opties om banken tot een niet-vrijblijvende bijdrage aan de stikstofproblematiek te verplichten. Dit onderzoek ziet namelijk op vanuit de overheid opgelegde juridisch verplichtende beleidsopties om een financiële bijdrage van banken en andere ketenpartijen aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave te borgen.
Het artikel 'Provincie Limburg wil Europese waterstofbank naar Chemelot halen' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de kandidatuur van Limburg voor de Europese waterstofbank en wat is uw mening hierover?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte
Kunt u aangeven welke andere regio's of landen zich hebben aangemeld voor de Europese waterstofbank en hoe ver zij zijn in het selectieproces?
Naast de provincie Limburg, heeft de provincie Groningen interesse geuit als vestigingslocatie voor de Europese waterstofbank. De Europese Commissie heeft de contouren van de Europese waterstofbank toegelicht in een Communicatie die zij op 16 maart jl. gepubliceerd heeft.2 Uit deze Communicatie en uit contacten met de Europese Commissie blijkt dat de Europese Commissie met de Europese Waterstofbank geen nieuwe fysieke entiteit beoogt in te richten. Het gaat dus niet om een eigenstandige entiteit die, of een agentschap dat, ergens in de Europese Unie een locatie moet vinden. De term bank is door de Europese Commissie gebruikt om duiding te geven aan een set eigen (financiële) beleidsinstrumenten onder bestaande EU-fondsen die de Europese Commissie wil inzetten om Europese waterstofproductie aan te jagen en om waterstofimport van buiten de EU ten behoeve van eindafnemers binnen de EU te stimuleren. Daarnaast wil de Europese Commissie onder de waterstofbank beschikbare informatie en data over waterstoftransacties, prijzen, infrastructuurontwikkelingen en handelsstromen samenbrengen. Van een selectieproces is vooralsnog geen sprake. Het kabinet zal de verdere (institutionele) vormgeving van deze activiteiten die de Europese Commissie wil opzetten nauwgezet blijven volgen.
Heeft het kabinet al een beslissing genomen over het al dan niet steunen van de kandidatuur van Limburg voor de Europese waterstofbank?
Zie beantwoording vraag 2.
Hoe kan het kabinet helpen om de Limburgse kandidatuur kracht bij te zetten?
Bent u van mening dat de kandidatuur van Limburg past binnen het streven van de regering naar een grotere inzet op waterstof als energiedrager en hoe kan dit worden gegarandeerd?
Zie beantwoording vraag 2 en vraag 6.
Hoe kan de Europese waterstofbank bijdragen aan de ontwikkeling van de waterstofeconomie in Nederland en Europa?
Nederland verwelkomt het initiatief voor de Europese waterstofbank. De activiteiten die de Europese Commissie onder dit initiatief wil samenbrengen, kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een liquide Europese waterstofmarkt. Met name de subsidieveilingen die onder het Europese Innovatiefonds worden opgezet, kunnen een doeltreffende manier zijn om het kostenverschil tussen hernieuwbare waterstof en bestaande fossiele alternatieven te overbruggen. Bovendien kunnen de uitkomsten van deze subsidieveilingen waardevolle informatie over de prijsvorming van hernieuwbare waterstof in de Europese Unie opleveren.
Het kabinet verwelkomt ook dat de Europese Commissie het faciliteren van waterstofimport uit derde landen als één van haar hoofdactiviteiten onder de Europese waterstofbank gaat uitwerken, aangezien Nederland een belangrijke rol kan spelen als logistieke importhub voor de (Noordwest-)Europese waterstofmarkt.
Accounts die mogelijk nepnieuws verspreiden |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de correspondentie met Twitter met betrekking tot de «aanvraag voor review van accounts die mogelijk nepnieuws verspreiden» van 7 april 2020 (zoals blijkt uit beantwoording op vragen van het lid Van Houwelingen over communicatie tussen Nederlandse ministeries, op 20 april 2023 naar de Kamer is verstuurd) met de Kamer delen?
Ja. De opgevraagde e-mail stuur ik uw Kamer hierbij als bijlage met deze beantwoording toe. Daarbij geef ik graag een korte toelichting over de context waarin de e-mail is verzonden. Ook om te illustreren hoe zorgvuldig daarbij gehandeld is:
Een aantal van de gemelde accountnamen heb ik omwille van de privacy van de mensen achter die accounts gelakt. Die accounts, of de bio’s ervan, bevatten persoonsgegevens waardoor ze herleidbaar zijn tot een persoon. Omdat ik maximale transparantie wil betrachten heb ik de accounts die ik niet direct heb kunnen herleiden tot personen niet gelakt.
Het bericht 'Schiphol en Havenbedrijf Rotterdam klagen de staat aan over 5G-beleid' |
|
Martijn Grevink (VVD), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven welke zienswijzen er door de lokale vergunningshouders zijn ingebracht en op welke manier hieraan gehoor is gegeven?1
Een ontwerp van de wijziging van het Nationaal frequentieplan 2014 (NFP-wijziging) voor de 3,5 GHz band is in juli 2022 openbaar geconsulteerd. Hierop zijn door een aantal houders van lokale vergunningen in de 3,5 GHz band en belangenvertegenwoordigers, waaronder het Havenbedrijf Rotterdam (HBR) en Schiphol (samen aangeduid als de «mainports») zienswijzen ingediend. HBR heeft zelf op dit moment geen vergunning in de 3,5 GHz band, Schiphol wel. Ook de Nederlandse en Europese belangenverenigingen voor gebruikers van lokale vergunningen (BTG en EUWENA) hebben een zienswijze ingediend.
De zienswijzen betroffen uiteenlopende aspecten van de NFP-wijziging, zoals de keuze van de bandindeling – waarbij het lokale gebruik zou worden ondergebracht in 100 MHz aan de onderkant van de band – en de wijze van uitgifte van lokale vergunningen volgens het mechanisme «op volgorde van binnenkomst». Naar deze beide aspecten wordt verwezen in het artikel in Het Financieele Dagblad. Ik hecht er aan hier op te merken dat «op volgorde van binnenkomst» hier niet betekent «wie het eerst komt, het eerst maalt», maar alleen verwijst naar hoe vergunningen door de tijd in behandeling worden genomen. In het voorgenomen uitgiftebeleid heeft een eerdere aanvrager daarbij niet meer rechten dan een latere aanvrager. Als meerdere aanvragers bij elkaar in de buurt liggen, moeten zij onderling afspraken maken om te zorgen dat zij elkaar niet storen. Denk bijvoorbeeld aan twee bedrijven in de haven of aan twee naast elkaar liggende ministeries. Met deze manier van vergunnen kan dezelfde frequentieruimte vele malen worden uitgegeven, zelfs aan dicht bij elkaar liggende percelen. Er is dus geen concurrentie om een beperkte hoeveelheid beschikbare vergunningen.
Voor wat betreft de bandindeling zijn de zienswijzen van de lokale vergunninghouders, maar ook die van landelijke mobiele operators, aanleiding geweest om nader onderzoek te laten verrichten en vervolgens de bandindeling van de 3,5 GHz-band te herzien ten opzichte van het dat was geconsulteerd. In het definitieve besluit zijn de lokale vergunninghouders niet langer ondergebracht in 100 MHz aan de onderkant van de band, maar in twee delen van 50 MHz aan de beide uiteinden van de band. Hiermee is deels tegemoet gekomen aan de wens van lokale vergunninghouders om te worden ondergebracht in het bovenste deel van de 3,5 GHz band, waar apparatuur voor lokale netwerken mogelijk beter beschikbaar zal zijn. Ik wil benadrukken dat de uiteindelijke keuze voor de bandindeling een afweging van verschillende belangen was, waarbij het niet mogelijk was om aan alle uiteenlopende wensen van belanghebbenden tegemoet te komen. De gemaakte afweging was ingewikkeld en is daarom uitgebreid gemotiveerd in de toelichting op de definitieve wijziging van het NFP die is gepubliceerd op 28 februari 2023.2
Voor wat betreft het verdeelmechanisme «op volgorde van binnenkomst» gaven de beide mainports in hun zienswijze onder meer aan een coördinerende rol voor zichzelf te zien om zo te kunnen komen tot een doelmatiger gebruik van de voor lokaal gebruik bedoelde frequenties op het eigen terrein. In reactie hierop heb ik in de toelichting op de definitieve NFP-wijziging van 28 februari 2023 aangegeven dat ik een informele coördinerende rol door een logische entiteit of organisatie binnen een groter gebied, zoals bijvoorbeeld een haventerrein of industriegebied, goed mogelijk acht voor zover deze neerkomt op vraagbundeling en een daaruit voortvloeiende coördinerende rol bij vergunningaanvragen. Het is en blijft echter de (wettelijke) taak van de overheid, specifiek die van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI), om vergunningaanvragen te toetsen, de coördinatie met andere radiodiensten te verzorgen, en vergunningen te verlenen aan de aanvragers.
Kunt u uiteenzetten of en zo ja, welke gesprekken u heeft gevoerd met lokale vergunninghouders waaronder luchthaven Schiphol en het Havenbedrijf Rotterdam voorafgaand en ook nadat het Nationaal Frequentieplan (NFP) is gepubliceerd?
HBR en Schiphol trekken al enige tijd gezamenlijk op in het benadrukken van het belang van voldoende frequentieruimte voor lokaal gebruik in de beide mainports. In aanloop naar de consultatie van het ontwerp van de NFP-wijziging in juli 2022 hebben zij een extern onderzoek laten uitvoeren waarin onder meer wordt gepleit voor aangesloten frequentieruimte voor lokaal gebruik, bij voorkeur in het bovenste deel van de band. Ook het punt van een, door de mainports gewenste, coördinerende rol voor de mainports wordt in dit onderzoek aangestipt. Daarnaast is in juni 2022 een brief gestuurd aan de toenmalige Directeur Generaal Bedrijfsleven en Innovatie. In deze periode zijn hierover gesprekken met de mainports gevoerd op 9 juni, 29 juni en 7 juli 2022.
Ik onderken het belang van voldoende frequentieruimte voor lokaal gebruik, onder andere in de beide mainports. Naar aanleiding van de zienswijze van HBR en Schiphol op het geconsulteerde ontwerp van de NFP-wijziging, heb ik op 13 september 2022 aan de mainports gevraagd om een nadere toelichting over hoe zij een coördinerende rol meer concreet voor zich zien. In reactie hierop hebben HBR en Schiphol op 26 oktober 2022 een aanvullende memo met mij gedeeld. Zowel de zienswijze en het aanvullende memo zijn meegewogen bij de besluitvorming voor het definitieve NFP-besluit, zoals beschreven in de toelichtende tekst. Na vaststelling van het NFP-besluit is opnieuw contact gezocht met de mainports ten behoeve van de nadere invulling van het uitgiftebeleid en de vergunningvoorwaarden voor lokaal gebruik. Dit contact bestond onder meer uit twee gesprekken op 7 maart en op 27 maart 2023. Op 12 april jl. is vervolgens het voorgenomen uitgiftebeleid voor lokale vergunningen openbaar geconsulteerd.
Ook met een aantal andere lokale vergunninghouders zijn gesprekken gevoerd in de periode voor en na vaststelling van het NFP. Ook met belangenvereniging BTG is er regelmatig contact geweest.
Is het ingediende alternatieve plan van Schiphol en de haven, en de reactie van het ministerie hierop, openbaar inzichtelijk? Zo nee, waarom niet? Kan u deze alsnog op de kortst mogelijke termijn met de Kamer delen?
Het ingediende alternatieve plan van Schiphol en HBR is openbaar inzichtelijk via het in opdracht van de mainports opgestelde rapport over de behoefte aan privaat spectrum3 en de openbare consultatiereactie van Schiphol en HBR naar aanleiding van de concept NFP-wijziging 3,5 GHz-band.4 In de openbaarheid heb ik hierop gereageerd in de toelichting op het NFP-besluit van 28 februari jongstleden. Zowel Schiphol en HBR als ambtenaren van mijn ministerie hebben regelmatig informatie over het alternatieve plan uitgewisseld, zoals ook bij vraag 2 aangegeven. Die informatie is meegewogen in het tot stand komen van het concept uitgiftebeleid dat onlangs openbaar is geconsulteerd5. Op dit moment verwerk ik de consultatiereacties waarbij alle partijen hun zienswijzen konden indienen. Bij het publiceren van het uitgiftebeleid zal ik nader ingaan op de ingebrachte zienswijzen; waaronder ook de zienswijzen van de mainports rondom de wijze van verdelen van vergunningen.
Kunt u aangeven hoe de belangen en wensen van de lokale vergunninghouders hierin zijn gewogen?
Schiphol en HBR hebben de voorkeur voor 100 MHz aaneengesloten frequentieruimte bovenin de 3,5 GHz-band en wensen daarnaast een regierol voor henzelf in het toebedelen van gebruiksrechten voor frequentieruimte op het terrein van de mainports. Naast Schiphol en HBR zijn er nog andere belanghebbenden voor gebruik van frequentieruimte in de 3,5 GHz-band. Hiertoe behoren de landelijke mobiele operators, huidige gebruikers van de frequentieband (een aantal lokale gebruikers en satellietbedrijf Inmarsat) en toekomstige gebruikers voor bedrijfsspecifieke toepassingen. Zoals uitgebreid toegelicht in het NFP-besluit van 28 februari jongstleden leiden de belangen van deze partijen tot deels niet verenigbare wensen voor de bandindeling. Na weging van al deze belangen ben ik in het definitieve NFP-besluit gekomen tot een bandindeling met (voorlopig) twee delen van 50 MHz voor lokaal mobiel gebruik aan de randen van de 3,5 GHz-band en 300 MHz middenin de band voor landelijk exclusief mobiel gebruik. Het geconsulteerde bandplan ging nog uit van 100 MHz voor lokaal gebruik onderin de band. Met een verplaatsing van één deel van 50 MHz naar de bovenkant van de band is in het definitieve NFP-besluit deels tegemoet gekomen aan de wens van onder meer Schiphol en HBR om bandbreedte voor lokaal gebruik beschikbaar te maken in het bovenste deel van de band. Bovendien heb ik de mogelijkheid genoemd om in de toekomst een zogenoemde «schuif» te maken waardoor mogelijk 80 MHz aan aaneengesloten bandbreedte bovenin de band voor lokaal gebruik beschikbaar komt.
Ten aanzien van de door Schiphol en HBR gewenste, wettelijke regierol het volgende. Of frequentiegebruik daadwerkelijk schaars wordt en in welke mate er ruimte is voor een bepaalde mate van regie wordt in belangrijke mate bepaald door de voorwaarden die aan de vergunningen zullen worden verbonden. Deze worden vastgelegd in het uitgiftebeleid waarvoor recentelijk een openbare consultatie heeft plaatsgevonden. Ik ben nu bezig de ontvangen zienswijzen hierop, waaronder die van Schiphol en HBR, te verwerken.
Herkent u het geluid dat verdere innovatie en digitalisering onmogelijk wordt gemaakt door de huidige inrichting van de veiling, mede gelet op de Nederlandse ambitie om in de Europese kopgroep te blijven op het gebied van digitalisering? Op welke manier is gehoor gegeven aan deze zorgen?
In het artikel in Het Financieele Dagblad wordt door de mainports gesteld dat de automatisering van bedrijfsprocessen in gevaar komt door de manier waarop ik de aparte bedrijfsfrequenties inricht en wil toewijzen. Deze bedrijfsfrequenties zullen niet worden geveild, maar worden verdeeld op volgorde van binnenkomst. De zorgen van de beide mainports betreffen de nadere invulling van het «volgorde van binnenkomst»-verdeelmechanisme. De voorwaarden voor gebruik van frequentieruimte – en daarmee de mogelijkheden voor innovatie en digitalisering – worden vastgelegd in de vergunningsvoorwaarden waarvoor het uitgiftebeleid de basis vormt. Op dit moment ben ik bezig met het verwerken van de zienswijzen op de openbare consultatie van dit uitgiftebeleid. Bij het publiceren van het beleid zal ik mijn keuze motiveren, ook in het licht van de impact op innovatie en digitalisering.
Klopt het dat Schiphol en de Rotterdamse haven elk hun eigen beroep aantekenen?
Ja.
Is hierbij urgentie aangevraagd en wanneer worden deze zaken behandeld?
HBR en Schiphol hebben niet gevraagd om een voorlopige voorziening. De Rechtbank Rotterdam heeft besloten alle beroepen (dus ook die van HBR en Schiphol) tegelijkertijd te behandelen. Op 25 mei heeft een zogenoemde regiezitting plaatsgevonden, ter voorbereiding van de inhoudelijke zitting. De rechtbank heeft de inhoudelijke zitting inmiddels gepland op 11, en indien nodig, 12 oktober 2023.
Leiden deze zaken tot vertraging van de veiling? Zo ja, bent u voornemens om plannen ten aanzien van verschillende mogelijke uitkomsten op te stellen om zo op de kortst mogelijke termijn over te kunnen gaan tot het veilen van de 3,5 Ghz band?
Voor de gevolgen van de aangetekende beroepen voor de veiling wordt verwezen naar de bovenliggende Kamerbrief.
Kunt u uitdiepen welke gevolgen het heeft voor respectievelijk de concept-veilingregeling, de consultatieperiode en de planning van de veiling als Schiphol en/of de Rotterdamse haven gelijk krijgen van de rechter dat er meer plek voor hun operaties moet worden toegewezen?
Indien Schiphol en/of HBR op dit punt gelijk krijgt/krijgen van de rechter, zou dit betekenen dat de indeling van de 3,5 GHz-band in het NFP opnieuw dient te worden vastgesteld. Omdat de inrichting van de veiling afhankelijk is van het NFP, zou dit zonder meer gevolgen hebben voor de planning daarvan. Daarnaast zou dit gevolgen hebben voor de planning van de start van uitgifte van vergunningen voor lokaal gebruik in de banddelen 3400–3450 MHz en 3750–3800 MHz. Daarvan is start van uitgifte nu beoogd per 1 december 2023.
Kunt u uitdiepen welke gevolgen het heeft voor respectievelijk de concept-veilingregeling, de consultatieperiode en de planning van de veiling als Schiphol en/of de Rotterdamse haven gelijk krijgen van de rechter dat de manier waarop de ruimte wordt verdeeld, namelijk op volgorde van aanmelding, moet worden herzien?
Als de rechter uitsluitend zou oordelen dat de frequentieruimte die is bestemd voor lokaal gebruik op een andere manier moet worden verdeeld (dan op volgorde van binnenkomst), maar de rechter de rest van het NFP-besluit in stand zou laten, dan zou dit geen gevolgen hoeven te hebben voor de concept-veilingregeling, de consultatieperiode (die inmiddels is geëindigd) en de planning van de veiling. De veiling ziet immers niet op de frequentieruimte die is bestemd voor lokaal gebruik, maar op de frequentieruimte voor landelijk gebruik.
Bent u reeds in contact getreden met de lokale vergunninghouders, waaronder het Havenbedrijf Rotterdam en Schiphol, betreffende dit geschil? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verloopt dit?
Zoals onder vraag 2 is aangegeven, is zowel voor als na de wijziging van het NFP gesproken met verschillende lokale vergunninghouders, waaronder HBR en Schiphol. Na afloop van de consultatie van het uitgiftebeleid voor de lokale vergunningen in de 3,5 GHz band zullen de ingediende zienswijzen worden beoordeeld en meegenomen bij de vaststelling van het definitieve uitgiftebeleid. Waar nodig zal dan opnieuw in contact worden getreden met lokale vergunninghouders. Ik heb de gesprekken met HBR en Schiphol tot dusver overigens als prettig en constructief ervaren.
Bent u van mening dat een rechtszaak niet bevorderlijk is voor de veiling van de 3,5 GHz band? Kunt u een rol in spelen om verdere problemen van de veiling te voorkomen?
Tegen elke wijziging van het NFP staat de mogelijkheid van beroep open en het staat belanghebbenden uiteraard vrij om hier gebruik van te maken. Bij het vaststellen van het NFP voor de 3,5 GHz band is een integrale belangenafweging gemaakt. Deze belangenafweging is uitvoerig beschreven in de toelichting op de NFP-wijziging. Ik zal mij ook in de beroepszaak en andere contacten met belanghebbenden blijven inspannen om de gemaakte afwegingen zo goed en transparant als mogelijk uit te leggen. Evenwel vind ik het belangrijk te blijven benadrukken, dat ik waarschijnlijk niet aan alle belangen en wensen van alle belanghebbenden tegemoet kan komen, omdat zij soms simpelweg onverenigbaar zijn. Er zullen dus waarschijnlijk altijd partijen zijn die vinden dat ik hun belangen onvoldoende heb meegewogen en daarom – mogelijk – naar de rechter zullen stappen.
Kunt u opties schetsen waarbij toch geveild wordt, mede gelet op het belang van 5G voor de digitale strategie van het kabinet en voor Nederlandse consumenten en ondernemingen? Is het mogelijk om bijvoorbeeld alvast het deel of een deel van de band te veilen dat buiten de rechtszaak valt?
De aangetekende beroepen hebben betrekking op zowel het te veilen gedeelte voor landelijk gebruik als het voor lokaal gebruik uit te geven gedeelte van de 3,5 GHz-band. Het is daarom niet mogelijk om alvast een deel van de band te veilen dat buiten de rechtszaak valt.
Kunt u de beantwoording van deze vragen op de kortst mogelijke termijn, maar ten minste tegelijkertijd met de beantwoording van het schriftelijke overleg betreffende de Inkennisstelling ontwerpbekendmakingsbesluit, ontwerpvergunningen en concept-veilingregeling 3,5 GHz-band (Kamerstuk 24 095, nr. 578) d.d. 14 april 2023 aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Nederlandse invloed binnen Euronext |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat bij de afsplitsing van Euronext van de New York Stock Exchange (NYSE) er in het kader van de vergunning (beurserkenning) is afgesproken dat de «tweede man» (COO) binnen het bedrijf Nederlands zou zijn en twee leden vanuit Euronext Amsterdam in de directie zitting zouden hebben? Zijn toen tevens afspraken gemaakt om budgettaire aantasting van nationale belangen te voorkomen (vetorecht)?1
Bij de afsplitsing van Euronext van de New York Stock Exchange is in 2014 in het kader van de vergunningverlening afgesproken dat voor het initiële bestuur van Euronext N.V. de CEO en COO zullen worden voorgedragen en benoemd rekening houdend met de relatieve omvang van de nationale Euronextmarkten. In 2014 waren de Franse beurs en Nederlandse beurs de grootste binnen Euronext N.V. Het ging dus alleen om de benoemingen van de eerste bestuurders en niet om de bestuurssamenstellingen daarna. Ook is toen afgesproken dat het bestuur van Euronext N.V. altijd geografisch in balans moet zijn. Met dit element is rekening gehouden bij latere benoemingen van bestuursleden. Tevens zijn toen afspraken gemaakt ten aanzien van beleidsvrijheid en financiële zelfstandigheid van de lokale beurzen. Zo kan een lokale beurs een beslissing van het bestuur van Euronext N.V. verwerpen indien een dergelijke beslissing uitsluitend de desbetreffende lokale beurs/markt raakt en de beslissing materiële of strategische impact heeft op de betreffende lokale beurs. Deze afspraken zijn vastgelegd in de vergunning aan Euronext.
Klopt het dat tot op heden er geen Nederlander mede aan het roer staat van Euronext en dat Euronext Amsterdam nu slechts één vertegenwoordiger in de directie van tien leden heeft, bovendien zonder lijnverantwoordelijkheid? Kunt u aangeven door wie het bedrijf wordt geleid?
De CEO’s van de lokale beurzen zijn tevens bestuurslid van Euronext N.V. Dit geldt ook voor de CEO van Euronext Amsterdam. Het klopt dat er op dit moment geen andere Nederlander in het bestuur van Euronext zit. De CEO van Euronext N.V. is Stéphane Boujnah.
Waarom wordt er niet vastgehouden aan de gemaakte afspraak om een Nederlander op de tweede positie binnen het bedrijf te plaatsen?
Zoals bij vraag 1 aangegeven is er geen afspraak gemaakt over de tweede positie binnen Euronext N.V. Er is alleen afgesproken dat de bestuurssamenstelling geografisch in balans dient te zijn gelet op de lokale beurzen. Het bestuur van Euronext N.V. voldoet aan deze afspraak aangezien het bestuur bestaat uit de CEO (Frans), de CEO’s van de lokale beurzen, de COO (Portugees) en de Head of Global Sales (Brits).
Bent u het ermee eens dat een goedwerkende kapitaalmarkt van levensbelang is voor de Nederlandse economie? Zo ja, ziet u het nationale belang van voldoende invloed van Euronext Amsterdam binnen de Europese beursorganisatie?
De beurs die Euronext Amsterdam in Nederland exploiteert is cruciaal voor de werking en ontwikkeling van de Nederlandse kapitaalmarkten en behoort tot de Nederlandse financiële kerninfrastructuur.2Op dit handelsplatform kunnen bedrijven uit Nederland, maar ook buitenlandse bedrijven die belangrijk kunnen zijn voor de Nederlandse economie, kapitaal aantrekken door uitgifte van aandelen. Hiermee biedt Euronext Amsterdam (Nederlandse) ondernemingen toegang tot de kapitaalmarkten.
Ik deel de opvatting dat goedwerkende kapitaalmarkten belangrijk zijn voor de Nederlandse economie en dat daarom het ook belangrijk is dat Euronext Amsterdam binnen de Europese beursorganisatie voldoende invloed heeft. Naast ondernemers zijn ook beleggers – zowel retail (consumenten) als institutioneel (pensioenfondsen, verzekeraars) – belangrijke stakeholders die baat hebben bij een goedwerkende kapitaalmarkt. Goed functionerende lokale beurzen, zoals Euronext Amsterdam, spelen een centrale rol bij het bij elkaar brengen van deze kapitaalverschaffers en -vragers en het faciliteren van efficiënte kapitaalallocatie ten behoeve van groei en verduurzaming van de reële economie. De aanwezigheid van een goede financiële en kapitaalmarktinfrastructuur is bovendien van belang voor het behoud van een goed vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven en de financiële sector in Nederland. Naast hoogwaardige werkgelegenheid door de activiteiten rondom de beurs (handelaren, market makers, accountancy, advies, advocatuur, consultancy) is goede financiële infrastructuur ook van groot belang voor de relatief grote vermogensbeheer- en pensioensector in ons land.
Is het uw intentie om de gemaakte afspraken te handhaven en zo nodig bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Mijn intentie is om de gemaakte afspraken te handhaven en vast te houden aan het vereiste dat het bestuur geografisch in balans dient te zijn. Mede gelet op het feit dat Nederland de vergunning verleent aan Euronext N.V. en daarmee in de bijzondere positie verkeert dat we voorwaarden kunnen stellen aan de autonomie van de lokale beurzen, zie ik op dit moment geen noodzaak om de gemaakte afspraken omtrent de samenstelling van het bestuur bij te stellen.
Het schrappen van de Amsterdamse beurs van notering van 6 bedrijven |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het schrappen van de notering van zes bedrijven van de Amsterdamse beurs?1
Ja.
Klopt het dat de notering van deze bedrijven is geschrapt enkel omdat deze bedrijven geen accountant konden vinden of is er meer aan de hand?
Euronext Amsterdam (Euronext) heeft aangekondigd voornemens te zijn om de toelating tot de handel op de gereglementeerde markt in Amsterdam te schrappen omdat de betreffende ondernemingen zich niet houden aan de eisen die gelden voor op Euronext genoteerde bedrijven. Dit betreft de wettelijke verplichting tot deponering van een gecontroleerde jaarrekening. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom deze bedrijven geen gecontroleerde jaarrekening hebben gedeponeerd. Ik ben niet bekend met de precieze omstandigheden bij deze bedrijven.
Euronext heeft aangekondigd de procedure in gang te zetten tot beëindiging van de notering. De betreffende bedrijven zijn op dit moment nog genoteerd.
Indien Euronext besluit een notering te beëindigen, dan zijn al twee jaren voorbij gegaan terwijl de handel van de onderneming was ondergebracht in een apart handelssegment. Er verlopen dan, conform het beursreglement van Euronext, nog maximaal 6 maanden totdat de handel en de notering op de gereglementeerde markt daadwerkelijk ten einde komt indien de onderneming geen oplossing heeft gevonden voor het deponeringsvereiste, dan wel geen toelating heeft gevraagd en gekregen voor voortzetting van de handel op een andere, niet-reglementeerde markt.
Klopt het dat met dit besluit «de reputatie, stabiliteit en kwaliteit van de Nederlandse kapitaalmarkt wordt geborgd»? Of is er iets anders aan de hand?
Ja. Het klopt dat met het besluit om de notering te beëindigen van de betreffende bedrijven de reputatie, stabiliteit en kwaliteit van de Nederlandse kapitaalmarkt wordt geborgd. Het is belangrijk voor investeerders dat zij kunnen vertrouwen op de bedrijfsinformatie die door aan de beurs genoteerde bedrijven wordt gepubliceerd. Dat Euronext Amsterdam regels stelt aan bedrijven die een notering wensen en deze regels handhaaft, is daarom van groot belang. Daarmee wordt bijgedragen aan de reputatie, stabiliteit en kwaliteit van de Nederlandse kapitaalmarkt.
Kunt u aangeven of het in deze zaken bijvoorbeeld gaat om fraude of iets anders onoorbaars, of betreft het een gebrek aan capaciteit bij accountantsbureau’s, waardoor ook goedwillende bedrijven moeite hebben om een accountant te vinden?
Ik ben niet bekend met de precieze omstandigheden van de betreffende bedrijven. De eis dat een beursgenoteerd bedrijf een jaarrekening gedeponeerd moet hebben voorzien van een verklaring van een externe accountant, is in het belang van gebruikers van de jaarrekening, waaronder beleggers. Ik weet niet waarom de betreffende bedrijven in deze specifieke gevallen niet voldoen aan deze eis.
Ik vind het wel van belang dat goedwillende bedrijven altijd een accountant kunnen vinden. Daarom stel ik in het wetsvoorstel toekomst accountancysector voor om een aanwijzingsbevoegdheid van de NBA te introduceren. Dat houdt in dat een onderneming of instelling die opdracht wenst te geven tot een wettelijke controle maar ondanks redelijke en tijdige inspanningen geen accountantsorganisatie bereid vindt de opdracht tot een wettelijke controle te aanvaarden, een aanvraag kan doen tot aanwijzing van een accountantsorganisatie.
Wat betekent het schrappen van de notering voor deze bedrijven en andere belanghebbenden? Worden die volgens u proportioneel benadeeld vanwege het feit dat deze bedrijven geen accountant kunnen vinden?
Indien Euronext Amsterdam daadwerkelijk de notering beëindigt dan eindigt daarmee ook de mogelijkheid om te handelen in de genoteerde effecten op de betreffende gereglementeerde markt. Zolang de notering nog loopt is handel mogelijk. Het bedrijf, dat weet dat zijn notering afloopt, moet deze koersgevoelige informatie onverwijld openbaar maken. Euronext maakt alle besluitvorming over de beëindiging van de notering eveneens onverwijld openbaar. Beleggers weten daardoor steeds waar zij aan toe zijn. Zij kunnen hun beleggingsbeslissingen baseren op deze openbaar gemaakte informatie. Zoals beschreven in het antwoord op vraag twee zal na het besluit om de notering te beëindigen, de handel nog enige tijd doorlopen. Er is dus genoeg tijd en informatie voor beleggers om beleggingsbeslissingen te nemen. Beleggers hebben bijvoorbeeld de mogelijkheid om de aandelen aan te houden en de onderneming te bevragen over de gevolgen van de beëindiging van de toelating tot de handel op de gereglementeerde markt voor de waardering van de aangehouden aandelen.
Ik vind de procedure die Euronext hanteert zorgvuldig. Ale bedrijven moeten zich aan de geldende wet- en regelgeving houden. Dit geldt in het bijzonder voor aan de Amsterdamse beurs genoteerde bedrijven, omdat hierdoor de reputatie, stabiliteit en kwaliteit van de Nederlandse kapitaalmarkt wordt geborgd.
Deelt u de mening dat het beter is als een bedrijf altijd een accountantsverklaring in de een of andere vorm krijgt, al dan niet met een af- of goedkeuring en/of kritische opmerkingen, zodat belanghebbenden en de samenleving weten wat er aan de hand is bij de desbetreffende organisatie?
Ja, ik deel de mening dat het beter is dat een bedrijf altijd een accountantsverklaring in de een of andere vorm krijgt, al dan niet met een af- of goedkeuring en/of kritische opmerkingen, zodat belanghebbenden en de samenleving weten wat er aan de hand is bij de desbetreffende organisatie. Het is voor de integriteit van de markt belangrijk dat een onderneming met een notering aan een gereglementeerde markt zich houdt aan de regels, die mede ten doel hebben dat beleggers toegang hebben tot alle voorgeschreven informatie. Daartoe behoort ook toegang tot een gedeponeerde jaarrekening voorzien van een verklaring van een externe accountant, van welke strekking dan ook.
Had een aanwijsbevoegdheid van een intermediair zoals de NBA of de overheid, bijvoorbeeld zoals voorzien in de wet toekomst accountancysector, in deze situatie een verschil gemaakt, en zo ja, op welke manier?
Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid een aanvraag bij de NBA in te dienen om een accountant aan te wijzen voor ondernemingen die geen accountantsorganisatie kunnen vinden, ondanks redelijke en tijdige inspanningen. Of de voorziene aanwijzingsbevoegdheid van de NBA een verschil kan maken voor een bedrijf dat dreigt zijn notering te verliezen kan ik voor deze situaties niet aangeven. Dat hangt namelijk af van de omstandigheden van het specifieke geval. Het antwoord op de vraag waarom de onderneming geen jaarrekening weet te deponeren voorzien van een controleverklaring, is hierbij bepalend. In die gevallen waarin een bedrijf redelijke en tijdige inspannen heeft verricht in de zoektocht naar een accountant, kan de aanwijzingsbevoegdheid in zijn algemeenheid wel een oplossing bieden. Dat neemt echter niet weg dat de controleverklaring van een accountant afkeurend kan zijn of kritische opmerkingen kan bevatten.
Het bericht ‘Succesvolle retoursticker voor moeilijke brieven’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Succesvolle retoursticker voor moeilijke brieven»?1
Ja.
Wat vindt u van het initiatief om mensen een sticker op de envelop van een moeilijke brief te laten plakken: «Retour afzender. Deze brief is te ingewikkeld voor mij. Stuur een versie in makkelijke taal.»?
Ik ben blij met de extra aandacht voor begrijpelijke taal en onderschrijf het belang ervan. Alle overheidsorganisaties moeten wat mij betreft begrijpelijk communiceren. Communicatie moet helder en simpel zijn, zowel in fysieke brieven als via digitale kanalen. Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stimuleer ik daarom het gebruik van begrijpelijke taal. Overheidsorganisaties moeten er namelijk voor zorgen dat degene voor wie zij schrijven de brief kan lezen. Daar is ook voor nodig dat mensen aangeven welke brieven zij lastig vinden.
Kent u de stichting Leer Zelf Online, die zich inzet voor toegankelijkheid, onder meer door middel van de tool Steffie waarmee organisaties hun uitingen makkelijker leesbaar kunnen maken?
Ja, ik ben bekend met de stichting Leer Zelf Online en de tool Steffie.
Hoe beoordeelt u de werking van convenanten voor meer toegankelijkheid in de praktijk?
Voor begrijpelijke taal hebben we hiervoor de Direct Duidelijk deal.2 Met de Direct Duidelijk deal geeft de ondertekenaar aan dat de organisatie belang hecht aan het gebruik van begrijpelijke taal. Ik ben blij met de bestuurlijke aandacht die dit genereert. Het laat zien dat bestuurders aandacht hebben voor het thema en medewerkers krijgen (extra) ondersteuning om begrijpelijke taal te gebruiken. Tegelijkertijd moet er nog veel werk verricht worden, want we zien nog geregeld dat mensen moeite hebben om teksten van de overheid te begrijpen.
Onderschrijft u de constatering van Jacques de Wit, dat het steeds erger wordt met de ingewikkelde brieven en digitale procedures van de overheid? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dat niet iedereen mee kan doen in de digitale samenleving. In de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren besteed ik daar expliciet aandacht aan. Dienstverlening van de overheid dient voor iedereen gebruikersvriendelijk, begrijpelijk, transparant en toegankelijk te zijn.3
De Staat van de Uitvoering 20224 geeft aan dat er veel goed gaat en dat burgers en ondernemers doorgaans goed geholpen worden. Tegelijkertijd is er reden tot zorg over de complexiteit van wet, en regelgeving en overheidsprocessen. Met het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering werkt het Kabinet binnen de overheid samen aan de verbetering van de dienstverlening. De inzet is onder andere om daar waar nodig vaker extra ondersteuning en dienstverlening op maat aan te bieden. Eenvoudige taal in communicatie is hier onderdeel van. Hierbij wordt aangesloten op de behoeften van burgers en ondernemers. Op 18 januari 2023 informeerde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen u over de voortgang van dit programma.5
Deelt u de mening dat een dienstbare overheid leesbare brieven schrijft in plaats van de ontvangers van onleesbare brieven afhankelijk te maken van hulp?
Ik ben van mening dat overheidsorganisaties en gemeenten brieven moeten opstellen die de doelgroep van die brief begrijpt. Dat kunnen zij bereiken door brieven te testen met de doelgroep, brieven te herschrijven en waar dat meerwaarde heeft beeldtaal gebruiken. Hiervoor is veel kennis en kunde aanwezig en verzameld bij onder meer de community Gebruiker Centraal.6 Dit is een actieve community van en voor professionals die allemaal werken in de dienstverlening of communicatie van de overheid.
Verwacht u dat ook uitvoeringsorganisaties van de rijksoverheid, zoals de Belastingdienst, brieven met retourstickers zullen ontvangen? Zo ja, hoe garandeert u dat die retourstickers serieus genomen worden?
Ik kan mij voorstellen dat niet elke brief even duidelijk is. Ik zie dat verschillende uitvoeringsorganisaties veel werk verrichten om hun communicatie te verbeteren. De Belastingdienst is daar een goed voorbeeld van. Daar loopt een programma om 5.900 brieven te verbeteren. Als blijkt dat die brieven te moeilijk zijn voor de doelgroep, dan worden deze herschreven waarbij ook een klantpanel wordt benut. Inmiddels heeft de Belastingdienst 1.100 brieven getoetst en als het nodig was, verbeterd.
Op welke manier wilt u overheidsorganisaties ervan doordringen dat het sturen van moeilijke brieven schade oplevert?
Met de werkagenda Waardengedreven Digitaliseren benoem ik specifiek als ambitie dat iedereen kan meedoen in het digitale tijdperk. Mijn doel is om te realiseren dat burgers dienstverlening van de overheid ervaren die voldoet aan hun behoefte en leefwereld. Samen met belangrijke partners in het veld zet ik daarmee in op bewustwording, kennisdeling en het verspreiden van goede voorbeelden.
We hebben subsidie aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) verstrekt om actief langs gemeenten te gaan om aandacht te vragen voor begrijpelijke taal en digitale toegankelijkheid.
Gebruiker Centraal heeft de Direct Duidelijk Tour.7 Deze webinars zijn gericht op communicatieadviseurs, redacteuren en alle andere professionals die zich inzetten voor betere communicatie en dienstverlening vanuit de overheid. Hierin worden praktijkvoorbeelden meegenomen om te laten zien waar mensen tegenaan lopen en krijgen kijkers ook praktische tips.
Welke maatregelen neemt u om de communicatie van de overheid te verbeteren, vooral als het gaat om communicatie die de leefsituatie van burgers direct raakt?
Voor gemeenten heeft de VNG vorig jaar een handleiding «Duidelijke Communicatie voor Gemeenten» geschreven en verschillende workshops in het land gegeven. Ook hebben zij verschillende modelbrieven geschreven en gepubliceerd in samenwerking met Gebruiker Centraal. Daarnaast zijn veel gemeenten met inwoners in gesprek om hun brieven te verbeteren. Een goed voorbeeld hiervan is de gemeente Zwolle met hun Versimpelteam.8 Ook dit jaar werken VNG en gemeenten door aan hun inzet op begrijpelijke taal.
Via de community Gebruiker Centraal blijven we kennis en bijhorende instrumenten over het gebruik van begrijpelijke taal uitbreiden en verspreiden. Een belangrijk onderdeel hierbij is het testen van teksten met de doelgroep.
Met de «aanpak levensgebeurtenissen» richt de overheid de dienstverlening en communicatie in rond levensgebeurtenissen, zoals 18 jaar worden. Het doel hierbij is om de dienstverlening en communicatie van de overheid beter aan te laten sluiten bij de behoefte en leefwereld van burgers.
Buiten de goede voorbeelden van organisaties en gemeenten zelf is op dit moment een wijziging van de algemene wet bestuursrecht (awb) in voorbereiding. Het voornemen is om het gebruik van begrijpelijke taal in de motivering van besluiten van de overheid scherper op te nemen in de wet. De pre-consultatie versie van het wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb is aan uw Kamer toegezonden op 20 januari jl.9
De houding van Nederland wat betreft Europese strategische autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten |
|
Simone Kerseboom (FVD), Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikelCharles Michel: Europe warming up to Macron’s «strategic autonomy» push away from US d.d. 11 april jl.?1
Ja.
Kunt u een definitie geven van het begrip «strategische autonomie»? Indien u geen definitie kunt geven, hoe zou u het begrip «strategische autonomie» dan willen omschrijven?
Het kabinet hanteert de term «open strategische autonomie (OSA)» van de EU en definieert dit als het vermogen van de EU om als mondiale speler, in samenwerking met internationale partners, op basis van eigen inzichten en keuzes haar publieke belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling verbonden wereld. Zie ook de Kamerbrief OSA van 8 november 2022.2
Wat is, volgens u, het verschil tussen de begrippen «soevereiniteit» en «strategische autonomie»?
Soevereiniteit heeft betrekking op onafhankelijkheid in machtsuitoefening. Voor de definitie van Open Strategische Autonomie van de EU verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2.
Kan een land niet soeverein zijn, maar toch voldoende strategisch autonoom, en vice versa? Indien dit het geval is, kunt u van beide gevallen een voorbeeld geven?
Voor de visie van het kabinet op de open strategische autonomie van de EU verwijs ik naar de hierboven genoemde Kamerbrief. Daarin staat ook dat een sterke Unie zowel sterke lidstaten als stevige instellingen vergt.
Wanneer heeft een land in uw ogen onvoldoende strategische autonomie? Kunt u daar enkele concrete voorbeelden van geven?
Nederland en de Europese Unie hebben onvoldoende open strategische autonomie als ze niet genoeg weerbaarheid en handelingsvermogen hebben om publieke belangen te kunnen borgen of risicovolle strategische afhankelijkheden te mitigeren. Zoals reeds genoemd in de Kamerbrief OSA, zijn hier meerdere voorbeelden van, waaronder de afsluiting van de EU van Russisch gas, maar ook onvoorziene omstandigheden zoals de verstoringen van leveringsketens tijdens de COVID-19 crisis.
Hoe strategisch autonoom is Nederland in uw ogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De genoemde Kamerbrief biedt een kabinetsbrede visie op open strategische autonomie. In de brief staat onder andere dat wederzijdse afhankelijkheden de ruggengraat vormen van het open handelssysteem en de internationale samenwerking waar Nederland en de EU veel profijt van hebben en die ons een sterkere geopolitieke positie opleveren. Echter, de huidige geopolitieke context laat zien dat risico’s voortvloeiend uit strategische afhankelijkheden potentieel verstrekkende gevolgen voor onze economie en maatschappij hebben.
Kan een vergroting van de Nederlandse strategische autonomie ten koste gaan van de Europese strategische autonomie, en vice versa? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet kiest bewust voor nadruk op een Europees handelingsperspectief. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van de uitdagingen, de verwevenheid van de interne markt en de slagkracht van de EU als geheel zijn we gezamenlijk beter in staat de Nederlandse en Europese belangen te borgen.
Wat houdt Europese strategische autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten in uw ogen in? Kunt u uw antwoord toelichten?
In een toenemend gepolariseerde geopolitieke dynamiek, moet Europa meer verantwoordelijkheid nemen voor de eigen veiligheid en veiligheidsbelangen. De behartiging van die belangen zal echter ook voor een groot deel in samenwerking met internationale partners vorm moeten krijgen. Samenwerking met de Verenigde Staten blijft daarbij van onverminderd belang voor de veiligheid op het Europese continent.
Wat is uw standpunt ten aanzien van Europese strategische autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten? Kunt u in uw antwoord ingaan op de balans tussen de verschillende economische en geopolitieke belangen van Nederland, de Europese Unie en de Verenigde Staten?
Een meer open strategisch autonome Europese Unie, maakt de EU zowel een sterkere speler op het wereldtoneel en beter in staat tot het behartigen van de eigen belangen, alsook een sterkere partner voor bondgenoten als de Verenigde Staten. Hiermee zijn de economische en geopolitieke belangen van Nederland het best gediend.
Hoe verhoudt dit standpunt zich tot de uitspraak van premier Rutte tijdens zijn bezoek aan de Atlantic Council d.d. 17 januari jl., namelijk dat «als Rusland grote delen van Europa onder controle zou kunnen krijgen, zou finlandiseren, dit onmiddellijk gevolgen zou hebben voor de collectieve veiligheid en zekerheid van de Verenigde Staten»2? Kunt u uw antwoord toelichten?
Collectieve verdediging in NAVO-verband krijgt vorm in nauwe samenwerking tussen de Verenigde Staten en de Europese bondgenoten. Indien Europese landen een neutrale positie zouden innemen ten aanzien van de Russische agressie zou dit negatieve gevolgen hebben voor de collectieve veiligheid van zowel Europa als de Verenigde Staten.
Bent u het ermee eens dat deze woorden van onze premier Europa reduceren tot een «bufferzone» voor de Verenigde Staten en dat deze visie op Europa geen ruimte biedt voor strategische autonomie? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De Verenigde Staten en Europese staten hebben een gedeeld belang bij een veilig en vrij Europa. Deze collectieve veiligheid is een van de hoofdtaken van de NAVO, de hoeksteen van onze collectieve verdediging waarvan zowel de VS als een groot aantal Europese staten lid zijn. Dit neemt niet weg dat Europa meer verantwoordelijkheid moet nemen voor de eigen veiligheid en behartiging van Europese veiligheidsbelangen. Zodoende is er ook ruimte voor open strategische autonomie. Een sterk Europa kan beter verantwoordelijkheid nemen voor de eigen veiligheid en zo bijdragen aan de veiligheid van het bondgenootschap als geheel in Europa en daarbuiten.
Bent u het met premier Rutte eens dat Europa essentieel is voor de veiligheid van de Verenigde Staten? Zo ja, wat betekent dit voor de (hiërarchische) relatie tussen Europa en de Verenigde Staten?
Collectieve veiligheid in NAVO-verband heeft tot doel de veiligheid van alle bondgenoten te waarborgen. In dit licht is Europa essentieel voor de veiligheid van de Verenigde Staten en vice versa.
Bent u van mening dat het in het belang van Nederland is om, wat betreft ons buitenlands beleid, meer autonoom te worden ten opzichte van de Verenigde Staten? Zo ja, hoe moet Nederland deze autonomie realiseren? Zo nee, bent u van mening dat de belangen van Nederland dezelfde zijn als die van de Verenigde Staten?
Nederland en de EU voeren een autonoom buitenlandbeleid. Dit krijgt echter niet vorm in een vacuüm; uitvoering daarvan wordt juist versterkt door coördinatie met internationale partners en gelijkgestemden zoals de Verenigde Staten.
Bent u van mening dat de internationale conflicten van de Verenigde Staten ook Nederlandse conflicten zijn? Zo ja, waarom; en hoe worden de Nederlandse belangen met deze houding gediend? Zo nee, kunt u garanderen dat er geen Nederlandse militaire steun zal worden geleverd wanneer er weer een (proxy)oorlog door de Verenigde Staten wordt gevoerd buiten het eigen grondgebied of dat van een ander NAVO-lid?
Internationale conflicten gaan de gehele internationale gemeenschap aan en bedreigen eenieders veiligheid. De Nederlandse veiligheidsbelangen worden het beste gediend door nauwe samenwerking met gelijkgestemden. De NAVO is en blijft de hoeksteen van onze collectieve verdediging.
Behoort Nederland tot de door Michel genoemde landen in de Europese Raad die de Verenigde Staten niet meer blind lijken te willen volgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is niet in de positie om deze door de voorzitter van de Europese Raad gedane uitspraken nader te duiden. Verder wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 8 t/m 14.
Hoe zou u de positie van Nederland willen vergelijken met die van Frankrijk, als het gaat om de verhouding met de Verenigde Staten en diens internationale conflicten? Onderschrijft u de in het artikel aangehaalde woorden van de Franse president Macron, namelijk dat Europa geen «volgeling van Amerika» moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is niet in de positie om deze door president Macron gedane uitspraken nader te duiden. Verder wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 13.
Heeft u contact gehad met (vertegenwoordigers van) de Amerikaanse overheid over de uitspraken van president Macron en voorzitter van de Europese Raad Charles Michel?
Nee.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar, zo spoedig en zo volledig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo afzonderlijk van elkaar, spoedig en volledig als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Steekspel rond mysterieuze datadiefstal; Bedrijven delen data van klanten met hun leveranciers, maar hoe veilig is dat?’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steekspel rond mysterieuze datadiefstal; Bedrijven delen data van klanten met hun leveranciers, maar hoe veilig is dat?»?1
Ja.
Kunt u een update geven van het datalek bij Nebu en het aantal klanten en bedrijven en organisaties dat in Nederland getroffen is?
Op dit moment is het onduidelijk hoeveel klanten, bedrijven en organisaties in Nederland zijn getroffen door het datalek. Wel is bekend dat een van de klanten van Nebu, marktonderzoeker Blauw, een kort geding is gestart tegen Nebu. In dat kort geding heeft Blauw nadere informatie van Nebu gevorderd over de aanval, de gevolgen ervan en de door Nebu getroffen maatregelen. Ook heeft zij om een onafhankelijk forensisch onderzoek gevraagd. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 6 april 2023 een groot deel van de vorderingen van Blauw toegewezen. Nebu moet Blauw uitgebreid informatie verschaffen over het datalek en vragen van Blauw beantwoorden. Daarnaast moet Nebu een onafhankelijk forensisch onderzoek naar het datalek laten uitvoeren.
Ten aanzien van Rijksoverheidsorganisaties is het volgende bekend. Binnen de rijksoverheid zijn voor zover bekend 16 organisaties geraakt, een aantal daarvan maken gebruik van meerdere bureaus voor marktonderzoek. De geraakte rijksorganisaties zijn het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), het College ter beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Koninklijke Bibliotheek, de Huurcommissie (DHC), de Dienst Publieke Communicatie (DPC) en de Raad voor Rechtsbijstand (RvR).
Betrokkenen binnen de rijksoverheid zijn burgers, eigen medewerkers, en medewerkers van reisbureaus, werkgeversorganisaties, onderwijsinstellingen, bedrijven en klanten. Gelekte gegevens betreffen naam, e-mailadres, telefoonnummer, (telefonische) enquêteresultaten/inhoud onderzoek. Waar relevant is melding gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De omvang van het datalek varieert per organisatie. Zo zijn bij één van de organisaties de gegevens van één medewerker gelekt. En bij een andere organisatie, een onderzoeksbureau, zijn gegevens van 22.000 burgers gelekt met naam, emailadres en de resultaten van een onderzoek.
Met het antwoord op deze vraag wordt tevens tegemoetgekomen aan de toezegging uit het debat Informatiebeveiliging bij de overheid met de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering van 5 april 2023 om de Tweede Kamer te informeren over het onderzoek naar getroffenen bij de rijksoverheid van het datalek bij Nebu.
Klopt het dat een bedrijf of (overheids)organisatie zelf verantwoordelijk is voor de data die een klant met het bedrijf deelt, ook als het bedrijf die data met een externe partij deelt?
Ja, dat klopt. In de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) wordt een onderscheid gemaakt tussen de rol van «verwerkingsverantwoordelijke» en de rol van «verwerker».
Het bedrijf dat of de (overheids)organisatie die het doel en de middelen van een verwerking van persoonsgegevens bepaalt, is de «verwerkingsverantwoordelijke».
De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming met de AVG. Dit omvat ook de verplichting om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om persoonsgegevens te beveiligen.
In de praktijk schakelen veel verwerkingsverantwoordelijken andere partijen in om voor hen persoonsgegevens te verwerken. Een dergelijke partij is de «verwerker». Ook verwerkers moeten passende technische en organisatorische maatregelen nemen om de persoonsgegevens te beveiligen, maar de verwerkingsverantwoordelijke blijft (eind)verantwoordelijk voor de naleving van de AVG.
Wie is er volgens u aansprakelijk voor dit datalek? Is dat het bedrijf aan het begin van de keten die klantdata deelt of de externe partij bij wie het lek plaatsvindt?
Het is nog niet duidelijk welke partij aansprakelijk is voor het datalek bij Nebu. Er zijn meerdere partijen betrokken. In het geval van Nebu moet goed worden onderzocht wat er is afgesproken over de beveiliging en wat er nu feitelijk is gebeurd.
De rollen van verwerkingsverantwoordelijke en verwerker zijn omschreven in de AVG, maar partijen kunnen in een (verwerkers)overeenkomst nadere of andere afspraken maken over de aansprakelijkheid bij bijvoorbeeld een datalek. Partijen die betrokken zijn bij een datalek kunnen zich eventueel wenden tot de civiele rechter om de aansprakelijkheid en de omvang daarvan te laten vaststellen. In de vaststelling van aansprakelijkheid is geen rol voor de overheid weggelegd. Het is dan ook niet aan mij om hierover uitspraken te doen.
Deelt u de mening dat het gevaar op datalekken vooral in de keten zit van partijen die samenwerken met bedrijven zoals IT-leveranciers, onderzoeksbureaus en andere partijen met wie (klant)data wordt gedeeld?
(Overheids)organisaties en bedrijven dienen de bepalingen die betrekking hebben op hun privacyrechtelijke rol van verwerkingsverantwoordelijke of verwerker uit de AVG na te leven, waaronder de bepalingen die zien op het beveiligen van persoonsgegevens. In de praktijk komt het voor dat de verwerker een sub-verwerker inschakelt voor de verwerking van (een deel van de) persoonsgegevens. Hiermee ontstaat de keten verwerkingsverantwoordelijke – verwerker – sub-verwerker. De AVG schrijft voor dat verwerkingsverantwoordelijke en verwerker afspraken dienen te maken over de verwerking van persoonsgegevens, maar ook dat de verwerker afspraken moet maken met de sub-verwerker voor de verwerking van persoonsgegevens, waaronder de beveiliging van persoonsgegevens.
Een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker kan er bewust voor kiezen (een deel van de) verwerkingen uit te besteden aan een (sub-)verwerker met meer expertise op het gebied van onder meer beveiliging. Ook kan het voorkomen dat een (sub-)verwerker gecertificeerd is op het gebied van informatiebeveiliging terwijl de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker die de sub-verwerker inschakelt, dit niet is. Het inschakelen van een andere partij biedt in een dergelijk geval voordelen. Ook wanneer de ingeschakelde (sub-)verwerker niet over een bepaalde expertise of certificering beschikt, betekent dit niet dat daarom de kans op datalekken toeneemt. Iedere ingeschakelde (sub-)verwerker dient immers de verplichtingen uit de AVG na te leven, waaronder het treffen van voldoende passende maatregelen om de persoonsgegevens te beschermen.
In zijn algemeenheid kan aldus niet worden gesteld dat het gevaar op datalekken vooral zit in de keten van partijen.
Welke verantwoordelijkheid hebben bedrijven en (overheids)organisaties volgens u om digitaal verantwoord ondernemen in de keten te waarborgen?
Er zijn wettelijke kaders die reguleren hoe organisaties en bedrijven met bepaalde gegevens moeten omgaan. In de AVG zijn verschillende beginselen opgenomen die gelden bij iedere verwerking van persoonsgegevens.
Een van die beginselen is dat persoonsgegevens moeten worden verwerkt op een manier dat door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen een passende beveiliging ervan is gewaarborgd en dat persoonsgegevens onder neer beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. Ieder bedrijf en elke (overheids)organisatie die onder het toepassingsbereik van de AVG valt, dient uitvoering te geven aan dit beginsel door invulling te geven aan alle verplichtingen voor die partij zoals opgenomen in de AVG, zoals de verplichting om persoonsgegevens te beveiligen.
Binnen de kaders van de wet is het de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om hun weerbaarheid te verhogen. De overheid kan deze verantwoordelijkheid niet overnemen. Wel zet het Digital Trust Center («DTC») zich op verschillende manieren in om bedrijven te helpen met verantwoord digitaal ondernemen. Het DTC stimuleert en faciliteert ondernemers om zelfstandig of in samenwerkingsverband aan de slag te gaan met het verbeteren van hun cyberweerbaarheid. De doelgroep van ruim twee miljoen ondernemers in de zogenoemde «niet vitale» sectoren is zeer uiteenlopend. Via het DTC helpt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat deze ondernemers om hun digitale veiligheid te verhogen. Om bedrijven te informeren, deelt het DTC via website en social mediakanalen laagdrempelige kennis, informatie en advies over digitaal veilig ondernemen waar ondernemers zelf mee aan de slag kunnen. Ondernemers kunnen via verschillende tools inzicht krijgen in de cyberweerbaarheid van hun bedrijf, en kunnen via een zelfscan inventariseren in welke risicoklasse ze vallen. De uitkomsten van deze scans kan een bedrijf delen met een IT-dienstverlener, ketenpartners of een verzekeraar.
Om de digitale weerbaarheid in de keten te verhogen zet het DTC in op samenwerking. Via een landelijk dekkend netwerk van samenwerkingsverbanden worden bedrijven gestimuleerd de cyberweerbaarheid te vergroten en de risico’s in de keten te verkleinen. In een cyberweerbaarheidsnetwerk werken ondernemers samen met andere organisaties aan het vergroten van de cyberweerbaarheid, binnen en tussen niet-vitale branches, sectoren en regio's. Het DTC stimuleert deze samenwerkingsverbanden in niet-vitale sectoren en kan in bepaalde gevallen ook ondersteunen door middel van een subsidie.
De DTC Community is een online community waarbij ondernemers zich vrijblijvend kunnen aansluiten. Deze omgeving biedt ondernemers de kans om, in een besloten omgeving, actuele en relevantie informatie over cybersecurity uit te wisselen. De DTC Community stimuleert op deze manier informatie-uitwisseling tussen ondernemers en cyberprofessionals. Meldingen van bedrijfsspecifieke kwetsbaarheden waar het DTC kennis van heeft, deelt het direct met betrokken bedrijven. Dit biedt bedrijven de mogelijkheid om snel te reageren en mitigerende maatregelen te treffen. In 2023 zijn al ruim 13.000 notificaties naar Nederlandse bedrijven verzonden over digitale kwetsbaarheden.
Schiet de huidige regelgeving niet tekort als een externe partij waar een datalek plaatsvindt niet meewerkt aan onderzoek en geen informatie deelt over het datalek? Hoe kan een externe partij gedwongen worden om informatie te delen, zodat consumenten weten waar zij aan toe zijn? Deelt u de mening dat de consument in dit geval onvoldoende wordt beschermd?
De verwerkingsverantwoordelijke is op grond van de AVG verplicht een melding te doen van een datalek bij de nationale toezichthouder (de Autoriteit Persoonsgegevens), tenzij het niet waarschijnlijk is dat het datalek een risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen. In sommige gevallen moet de verwerkingsverantwoordelijke het datalek ook melden aan de betrokkenen. Voor het doen van deze melding(en) heeft de verwerkingsverantwoordelijke informatie nodig over de omvang en de aard van het datalek. Als het datalek bij een verwerker heeft plaatsgevonden, is de verwerker de aangewezen partij om de verwerkingsverantwoordelijke in te lichten. De verwerker is dat ook verplicht op grond van de AVG.
Naast deze wettelijke verplichting die op de verwerker rust, worden er in de praktijk vaak afspraken gemaakt in de verwerkersovereenkomst over de wijze waarop de verwerker de informatie aan de verwerkingsverantwoordelijke dient te verschaffen en binnen welke termijn. Omdat de termijn waarbinnen de verwerkingsverantwoordelijke de melding aan de gegevensautoriteit moet doen slechts 72 uur bedraagt nadat de verwerkingsverantwoordelijke kennis geeft genomen van het datalek, worden doorgaans ook korte termijnen aangehouden in de verwerkersovereenkomst. Partijen kunnen in de overeenkomst afspreken dat wanneer een partij de contractuele afspraken schendt, deze partij boetes moet betalen aan de andere partij.
Indien de verwerker desondanks het voorgaande geen informatie verstrekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke zich wenden tot de civiele rechter. Afhankelijk van de door de verwerkingsverantwoordelijke ingestelde vorderingen, kan de civiele rechter bepalen dat de verwerker nadere informatie moet verschaffen over de aard en de omvang van het datalek. De civiele rechter kan een dergelijke veroordeling versterken met fikse dwangsommen. Gelet op het bovenstaande is geen reden om te veronderstellen dat het huidig kader tekortschiet.
Zijn er regels voor bedrijven ten aanzien van het bewaren van klantgegevens binnen het bedrijf of bij een externe partij? Zo nee, waarom niet?
De AVG bepaalt dat persoonsgegevens niet langer mogen worden bewaard dan nodig voor het doel waarvoor ze verzameld zijn. In de AVG zijn geen concrete bewaartermijnen omschreven omdat dit in zijn algemeenheid niet mogelijk is; daar wordt in de praktijk invulling aan gegeven. De verwerkingsverantwoordelijke kan met inachtneming van de regels van de AVG dus zelf bewaartermijnen vaststellen. In sommige gevallen zijn wel wettelijke bewaartermijnen voorgeschreven. Een medisch dossier moet door een zorgverlener bijvoorbeeld 20 jaar bewaard worden op basis van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
Is geen sprake van een wettelijke bewaartermijn, dan legt de verwerkingsverantwoordelijke zelf vastgestelde bewaartermijnen op aan de externe partij (de verwerker). De verwerker mag niet zelf bepalen hoe lang de persoonsgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke worden bewaard.
In de AVG is bepaald dat na afloop van de verwerkingsdiensten door de verwerker, de verwerker alle persoonsgegevens moet wissen of aan de verwerkingsverantwoordelijke moet terugbezorgen. Ook moeten alle kopieën door de verwerker worden gewist. Naast deze wettelijke plicht kunnen verwerkingsverantwoordelijke en verwerker in de verlichte verwerkersovereenkomst nadere afspraken maken over de bewaartermijnen. Partijen kunnen bijvoorbeeld afspreken dat bij het schenden van de contractuele afspraken ten aanzien van de bewaartermijnen, contractuele boetes zullen worden verbeurd.
Hoe zorgt u ervoor dat in ieder geval binnen de overheid altijd wordt samengewerkt met partijen die hun informatiebeveiliging op orde hebben?
De overheid mitigeert risico’s door het uitvoeren van een zorgvuldig inkoopproces. Met geselecteerde (keten)partijen wordt vervolgens een verwerkersovereenkomst of overeenkomst gegevensdeling overeengekomen. In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd hoe een (keten)partij de persoonsgegevens dient te beschermen, welk beveiligingsniveau met elkaar is overeengekomen en hoe een (keten)partij moet handelen in geval van een datalek.
Klopt het dat er Europese regelgeving aankomt, zoals de Digital Operational Resilience Act en de Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn 2, die ervoor zorgen dat er meer eisen aan de beveiliging van klantdata gesteld worden? Zo ja, om welke regels gaat het en hoe zorgt dit ervoor dat data-uitwisseling tussen bedrijven en (overheids)organisaties en externe partijen in de keten beter wordt beveiligd?
Europese regelgeving, zoals de Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn 2 (NIS-2) en de Digital Operational Resilience Act, stelt nadere eisen aan de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen. Zij hebben echter betrekking op specifieke en vast gedefinieerde sectoren en organisaties. Daarmee zorgen ze er niet voor dat in generieke zin er nadere eisen aan de beveiliging van klantdata worden gesteld.
De Nederlandse zonnepanelenindustrie |
|
Silvio Erkens (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe ziet de Nederlandse markt voor zonnepanelen er op dit moment uit? Wat is op dit moment het aandeel van buitenlandse zonnepanelen op de Nederlandse markt? En wat is specifiek het aandeel Chinese zonnepanelen?
Nederland heeft de afgelopen drie jaar jaarlijks ca. 3.5 – 4 Gigawattpiek (GWp) aan zonnestroomsystemen geïnstalleerd. Dit komt overeen met circa 10 miljoen zonnepanelen per jaar.
Europa is over de gehele bevoorradingsketen voor zonnepanelen sterk afhankelijk van productie buiten Europa (>94%), voornamelijk van China (~90%). Nederland is nog iets afhankelijker omdat het aandeel lokaal geproduceerde zonnepanelen lager ligt dan het gemiddelde in de EU. We schatten in dat Nederland voor >98% afhankelijk is van zonnepanelen die (grotendeels) buiten Europa zijn geproduceerd, en daarbij voornamelijk van China (~95%) en Asian Pacific Region (2,5%).1
Klopt het dat Chinese zonnepanelen over het algemeen goedkoper zijn, maar minder duurzaam en veilig dan Nederlandse/Europese zonnepanelen? Deelt u de mening dat het gebruik van Nederlandse/Europese zonnepanelen daarom wenselijker is? Zo ja, hoe draagt het beleid hieraan bij?
Chinese zonnepanelen zijn over het algemeen goedkoper dan Nederlandse of Europese panelen. Uit berekeningen van de Buyer Group Duurzame Zonnepanelen blijkt echter dat dit op de gehele kosten van een zon-PV2 project maar enkele procenten scheelt. Zonnepanelen uit China zijn inderdaad gemiddeld gezien minder duurzaam vanuit een levenscyclusbenadering uitgedrukt in CO2-uitstoot. Dit komt onder andere door het verschil in energiemix3 dat wordt gebruikt voor de productie, evenals door het maken van bepaalde keuzes m.b.t. materiaalgebruik. Er zijn geen aanwijzingen dat Chinese panelen minder veilig zijn dan Nederlandse of Europese panelen.
Het duurzaamheidsaspect, evenals andere beleidsdoelen zoals strategische autonomie of Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), kan tot de conclusie leiden dat het wenselijker is om Nederlandse/Europese zonnepanelen te gebruiken. Hierover wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd in de brede beleidsbrief over zon, ook naar aanleiding van motie-Erkens (Kamerstuk 35 594, nr. 37).
Deelt u de mening dat het nodig is om de Nederlandse/Europese zonnepanelenindustrie te versterken om minder afhankelijk te worden van China op dit vlak, met het oog op de energietransitie én om ons toekomstig verdienvermogen te versterken? Zo nee, waarom niet?
Die mening delen wij en daarom nemen wij de maatregelen zoals genoemd in het antwoord op vraag 4.
Welke acties heeft het kabinet ondernomen om de Nederlandse productie van zonnepanelen te stimuleren? Welke financiële middelen zijn hiervoor beschikbaar gesteld?
In de eerste plaats stimuleert het kabinet Nederlandse zon-PV productie ook direct. Allereerst heeft ons ministerie in nauwe samenwerking met een consortium van Nederlandse zon-PV-bedrijven en kennisinstellingen op 2 februari jl. een voorstel ingediend voor het Nationaal Groeifonds op het gebied van de Nederlandse zon-PV-maakindustrie. Bij honorering gaat het om een directe fondsinvestering van ruim 300 miljoen euro in Nederlandse zonnepaneelproductie op een totale projectomvang van ruim 800 miljoen euro. Daarnaast bieden ook andere instrumenten mogelijkheden om Nederlandse productie te stimuleren. Zo ondersteunen de MOOI-regeling (Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie), de TSE Industrie (Topsector Energie subsidieprogramma) en de MIT (Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren) onderzoek en ontwikkeling in het begin van de productieketen. En hoewel subsidiëring van opschaling richting productie lastiger is, met het oog op staatssteun, kan de DEI+-regeling (Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie) hier uitkomst bieden. Zo is zo’n 1,5 jaar geleden nog een DEI+-subsidie van 6,3 miljoen toegekend aan een bedrijf dat lichtgewicht zonnepanelen gaat produceren in Nederland.4
In de tweede plaats heeft het kabinet al acties genomen om indirect de productie van Nederlandse zonnepanelen te stimuleren. De nadruk op multifunctioneel ruimtegebruik in de Voorkeursvolgorde Zon stimuleert bijvoorbeeld innovatie en biedt daarmee Nederlandse producenten mogelijkheden om met nieuwe, niet-standaard oplossingen te komen. Datzelfde geldt voor het stimuleren van circulaire zonnepanelen, zoals opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie en overgenomen in de routekaart Circulaire Zonneparken van het adviesteam Circulaire maakindustrie.5 Tot slot heeft het kabinet op 6 maart jl. het IMVO Convenant voor de Hernieuwbare Energiesector getekend. Dit Convenant heeft tot doel om samen – overheid, markt en belangenorganisaties – de risico's van hernieuwbare energie op mens en milieu te verminderen. Groei van een productiemarkt dicht bij huis kan daaraan bijdragen.
Welke regelingen worden er vanuit de Europese Unie beschikbaar gesteld om de zonnepanelenindustrie te stimuleren? Hoe ondersteunt het kabinet de Nederlandse zonnepanelenproducten die aanspraak willen maken op deze regelingen?
De Europese Unie kent diverse programma's die beschikbaar zijn voor de uitrol van zon-PV, waaronder de herstel en veerkrachtfaciliteit, RePowerEU, de Europese structuur- en innovatiefondsen, InvestEU, het innovatiefonds, het moderniseringsfonds, Horizon Europe, en de Connecting Europe Facility Energie. Deze programma's kennen ieder eigen doelen, doelgroepen, beheersvormen en implementatie-afspraken. Via de RvO wordt veel informatie gedeeld met en ondersteuning geboden aan de doelgroepen van de verschillende EU programma's, waaronder zonnepanelenproducenten, over de verschillende Europese programma's.
Bent u bekend met de Recovery en Resilience Plans van de Europese Commissie waarin middelen worden vrijgemaakt om de maakindustrie voor duurzame technieken zoals windturbines of zonnepanelen te stimuleren? Bent u er ook van op de hoogte dat Nederland tot eind april de gelegenheid heeft om kenbaar te maken of zij gebruik wil maken van de regeling?
Ja. Onder de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility, HVF/RRF) zijn lidstaten uitgenodigd om een Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) in te dienen om aanspraak te maken op beschikbare Europese middelen onder specifieke condities. Het Nederlandse HVP, dat is opgesteld en gecoördineerd door de Minister van Financiën, is op 4 oktober 2022 goedgekeurd door de Ecofinraad. Met dit plan maakt Nederland aanspraak op € 4,7 miljard aan beschikbare middelen. Zoals in het Coalitieakkoord is afgesproken, wordt in het Nederlandse HVP reeds voorgenomen en gedekt beleid opgevoerd. Mits de afgesproken mijlpalen en doelstellingen in het HVP worden bereikt, komen de genoemde middelen in de jaren t/m 2026 in tranches beschikbaar.
Naar aanleiding van de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne heeft de Europese Commissie (CIE) REPowerEU gepresenteerd; de betreffende verordening is op 1 maart jl. in werking getreden. Met REPowerEU worden lidstaten ondersteund om hun afhankelijkheid van Russische fossiele energie versneld af te bouwen, door gerichte maatregelen te treffen om energie te besparen, hun energiemix te diversifiëren en de transitie naar hernieuwbare energie te bevorderen. Onder dit plan is voor Nederland in totaal € 735 miljoen aan aanvullende middelen gereserveerd. Lidstaten kunnen aanspraak maken op REPowerEU-middelen door hun plannen onder de HVF uit te breiden met een REPowerEU-hoofdstuk: de bestaande stringente richtlijnen van het HVF blijven gelden, evenals de afspraken in het Coalitieakkoord om reeds bestaande en begrote maatregelen op te voeren. De Minister van Financiën heeft de Kamer hier op 26 april jl. over geïnformeerd.6
Klopt het dat Nederland nog niet heeft aangegeven gebruik te willen maken van deze regeling? Kunt u toelichten waarom het kabinet niet voornemens is om aanspraak te maken op de regeling?
Nee, dit klopt niet. Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat het een gemiste kans zou zijn als Nederland geen gebruik maakt van deze regeling? Ziet u mogelijkheid om alsnog interesse kenbaar te maken voor deze regeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze mening deel ik. Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Hoe gaat u de motie-Erkens (Kamerstuk 35 594, nr. 37) uitvoeren waarin wordt gevraagd om een onderzoek naar hoe bestaand en mogelijk nieuw beleid kan stimuleren dat er meer zonnepanelen in Nederland en Europa worden geproduceerd? Zou het gegeven deze aangenomen motie niet logisch zijn om aan te sluiten bij Europese initiatieven die de productie van zonnepanelen stimuleren?
Hierover wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd in de brede beleidsbrief over zon. Zie beantwoording vraag 10 voor het antwoord op de tweede vraag over aansluiting bij Europese initiatieven.
Hoe voert u de motie-Van Strien c.s. (Kamerstuk 33 009, nr. 114) uit waarin wordt gevraagd mee te doen in de nog in ontwikkeling zijnde IPCEI-Solar om zodoende de Nederlandse solartechnologie die al tot de absolute wereldklasse behoort te stimuleren zodat deze innovatieve technologie en daaruit voortvloeiende diensten en producten bijdragen aan de klimaat- en energietransitie, aan het creëren van strategische autonomie van Europa en aan het toekomstig verdienvermogen van Nederland?
Zoals tijdens het Commissiedebat Innovatie op 1 november jl. aangegeven heeft Nederland sinds juni vorig jaar verkennende gesprekken gevoerd over deze IPCEI-Solar (Kamerstuk 24 446, nr. 82). Medio november heb ik uw Kamer vervolgens uitgebreider geïnformeerd over de toenmalige stand van zaken (Kamerstuk 10 597, nr. 48, antwoord op vraag 81). Op 6 februari jl. heb ik uw Kamer opnieuw een update gegeven naar aanleiding van vragen uit uw Kamer over de geannoteerde agenda Raad van Concurrentievermogen (Kamerstuk 21501, nr. 30–572).
De situatie is sinds februari weinig veranderd. De IPCEI-Solar is nog steeds niet van de grond gekomen. Duitsland is voor zover mij bekend nog niet geneigd deel te nemen; Spanje, dat aanvankelijk had aangegeven de IPCEI te willen trekken, heeft nog geen concrete stappen gezet. Tegelijk is wel meer bekend geworden over alternatieve Europese initiatieven volgend op de lancering van het Clean Tech Platform op 30 november vorig jaar. Zo is op 1 februari de Green Deal Industrial Plan gelanceerd.7 Onderdeel van dit plan is de Net Zero Industry Act gericht op versterking en opschaling en de Europese productie van schone technologie zoals zonnetechnologie. Dit initiatief kan in potentie een goed alternatief vormen voor de IPCEI. Ook het Tijdelijk Crisis en Transitie Steunkader vormt onderdeel van dit Plan en biedt mogelijkheden voor strategische ondersteuning door lidstaten aan schone technologie vergelijkbaar met het IPCEI-instrument. Tot slot heeft de Europese Commissie op 9 maart jl. een wijziging van de Algemene Vrijstellingsverordening goedgekeurd, waarmee ruimere staatssteun voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, ook voor zonnetechnologie, mogelijk wordt.
Samenvattend lijkt er op dit moment meer beweging te zitten in andere EC-initiatieven dan de IPCEI ter bevordering van schone technologie in Europa. Ik sluit daarom liever aan bij deze initiatieven, en specifiek de Net Zero Industry Act en het Tijdelijk Crisis en Transitie Steunkader, om de Nederlandse zonnetechnologie te stimuleren en te laten aansluiten bij Europese partnerinitiatieven. Het op 2 februari jl. ingediende Nationaal Groeifondsvoorstel op gebied van zonnetechnologie biedt, mits gehonoreerd, een prachtige springplank voor verdere uitrol van Nederlandse zonnetechnologie in Europa en daarbuiten.
Welke (andere) mogelijkheden ziet u om samen te werken met andere Europese landen om een Europese zonnepanelenindustrie op te bouwen en zo de afhankelijkheid van China te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel behandelt het kabinet in Europees verband de Net Zero Industry Act. Deze act is bedoeld om de opbouw van onder andere de zonnepanelenindustrie in Europa te versnellen. Door samenwerking kunnen we er erachter komen welke Europese landen waar in de waardeketen de meeste toegevoegde waarde kunnen aanbrengen. Op die manier kunnen we ervoor zorgen dat Europa een competitief voordeel kan opbouwen ten opzichte van landen zoals China. Dit is dan ook de reden waarom het Kabinet pleit voor een waardeketenbenadering in de uitwerking van de NZIA. Hierbij steunt het kabinet samenwerking van de sector in de Solar industriealliantie.
Gedupeerden van Triodos-certificaten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen van de Triodos-certificaathouders die nu niet bij hun geld kunnen komen?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat ruim 43.000 mensen al jarenlang niet bij hun geld kunnen? Hoeveel van hen kwamen daardoor in de financiële problemen?
Ik vind het vervelend voor de Triodos certificaathouders dat zij hun beleggingen de afgelopen jaren niet konden verkopen indien zij dat wilden. Ik betreur het als sommigen daarmee financieel in de problemen zijn gekomen. Het is bovendien vervelend dat mensen momenteel in onzekerheid verkeren omtrent de waarde van hun beleggingen, omdat nog niet duidelijk is wat de prijs van de certificaten zal zijn zodra ze weer verhandelbaar zullen zijn (zie ook het antwoord op vraag 3). Ik kan me goed voorstellen dat dit tot vragen en zorgen leidt onder beleggers.
Het Ministerie van Financiën heeft geen zicht op individuele gevallen en ik kan dus ook niet zeggen hoeveel van de mensen die belegd hebben in de certificaten van aandelen van Triodos Bank hierdoor mogelijk in de financiële problemen zijn komen.
Wat is de reden dat Triodos gekozen heeft voor certificaten van aandelen (een soort pseudo-aandelenkapitaal) in plaats van gewoon hard en helder eigen vermogen in de vorm van aandelen?
Het is in eerste instantie aan een bank zelf om een afweging te maken op welke manier zij is gestructureerd en op welke manier het eigen vermogen is vormgegeven. De (certificaten van) aandelen vormen het kernkapitaal (CET1-kapitaal) van Triodos Bank. De regelgeving schrijft voor aan welke voorwaarden kapitaalinstrumenten moeten voldoen om als kernkapitaal te kunnen kwalificeren.2
Triodos maakt voor de financiering van haar eigen vermogen gebruik van certificaten van aandelen. De structuur waarbij certificaten van aandelen (en daarmee de economische rechten) worden uitgegeven aan investeerders, maar de aandelen zelf en de stemrechten op die aandelen worden gehouden en uitgeoefend door een stichting administratiekantoor, is niet ongebruikelijk in Nederland en volkomen legaal onder het Nederlandse vennootschapsrecht. Een dergelijke structuur wordt gezien als een beschermingsmechanisme om niet afhankelijk te zijn van stemgedrag van wisselende aandeelhouders, maar de stemrechten binnen de invloedsfeer van de onderneming te houden.
Wat onderscheidend was voor de certificaten van aandelen van Triodos Bank, is dat deze geprijsd werden op basis van de boekwaarde van de activa minus de boekwaarde van de passiva (net asset value, NAV) en dat zij op een andere manier werden verhandeld dan op een beurs. Triodos Bank heeft aangekondigd dat dit in de nabije toekomst anders wordt, namelijk dat de certificaten verhandelbaar worden op een platform (een multilateral trading facility, MTF).3
Wat vindt u van de analyse van professor Boot dat De Nederlandsche Bank dit nooit had moeten toestaan? Was op voorhand niet het risico bekend dat er kapitaaltekorten zouden kunnen ontstaan als mensen hun certificaat aan de bank zouden willen terugverkopen?
Om kapitaalinstrumenten te mogen meetellen als bufferkapitaal moeten banken voldoen aan strenge eisen, zoals beschreven in de Verordening Kapitaalsvereisten (artikel 26 e.v.).
Het huidige prudentiële raamwerk is zo vormgegeven dat er bij de bank geen kapitaaltekorten kunnen ontstaan door de inkoop van eigen (certificaten van) aandelen. Zo geldt het vereiste van voorafgaande toestemming van de toezichthouder en is bijvoorbeeld een algemene toestemming voor «market making activiteiten» in de regelgeving begrensd op maximaal 3% van het kernkapitaal van een bank.4 Deze beperkingen zijn bedoeld om uitholling van de kapitaalbuffer te voorkomen, onder meer ter bescherming van de belangen van spaarders van een bank. Naast de prudentiële eisen, moeten banken voldoen aan eisen met betrekking tot informatieverplichtingen, zodat investeerders – en in dit geval de certificaathouders – worden geïnformeerd over de risico’s.
Turbulentie op de financiële markten tijdens de start van de coronacrisis creëerde grote onzekerheid onder beleggers. Ook voor wat betreft de certificaten van Triodos Bank was er sprake van een disbalans tussen de hoeveelheid kopers en verkopers. Veel certificaathouders wilden door de onzekerheid en turbulentie op de financiële markten hun certificaten verkopen. De bank zag zich als gevolg van de disbalans genoodzaakt om de handel in certificaten meerdere keren (tijdelijk) op te schorten. Het feit dat de certificaten niet vrij op de beurs verhandelbaar waren en de omstandigheid dat Triodos Bank maar een beperkt aantal certificaten tegelijk kon inkopen, hebben bijgedragen aan de huidige situatie.
Bent u het ermee eens dat het vertrouwen in de financiële sector door dit soort constructies wordt ondermijnd? Zo ja, bent u ook bereid deze zorgen aan De Nederlandsche Bank over te brengen?
De Nederlandsche Bank (DNB) ziet erop toe dat een financiële instelling zich houdt aan de kapitaalsvereisten en monitort prudentiële risico’s die gepaard gaan met een bepaalde structuur van een onder toezicht staande instelling. Het toezicht van DNB bestaat onder andere uit een beoordeling van de risico’s bij een bank (bijvoorbeeld kredietrisico, bedrijfsmodelrisico en liquiditeitsrisico) en dit resulteert onder meer in het periodiek vaststellen van kapitaalvereisten voor de bank in kwestie. DNB beoordeelt of door de bank aangewende kapitaalinstrumenten voldoen aan de wettelijke voorwaarden om als kernkapitaal (of ander gewenst type kapitaal) te kunnen kwalificeren. Triodos Bank is ook onderworpen aan doorlopend toezicht van DNB.
Ik vind het vervelend voor beleggers in certificaten dat zij mogelijk in onzekerheid verkeren en ik kan mij voorstellen dat dit afbreuk doet aan hun vertrouwen in het product, de bank en/of het financiële stelsel. Dat vind ik zorgelijk. Tegelijkertijd is het gebruik van certificaten van aandelen geen onbekend fenomeen in Nederland. Een constructie met certificaten van aandelen biedt een onderneming de mogelijkheid om aan haar kapitaalbehoefte te voldoen, zonder compleet afhankelijk te worden van aandeelhoudersbelangen bij het uitvoeren van haar bedrijfsmodel en bedrijfsstrategie. Ook voor Triodos Bank was dit een manier om haar eigen karakter te waarborgen.
In de vraag wordt Citi Bank genoemd. Ik ga ervanuit dat hier de Zwitserse bank Credit Suisse wordt bedoeld, die onlangs in de problemen kwam en werd overgenomen door UBS. De recente casus met betrekking tot Credit Suisse is niet vergelijkbaar met de huidige situatie ten aanzien van de certificaten van aandelen van Triodos Bank. Het betreft hier ook andere kapitaalinstrumenten. Een contingent convertible (verder: CoCo) heeft andere eigenschappen en een andere status binnen het raamwerk van kapitaalsvereisten dan een certificaat van een aandeel. CoCos kunnen onderdeel zijn van het Additional Tier 1 (AT1) kapitaal van een bank. Het zijn achtergestelde obligaties die onder voorwaarden omgezet kunnen worden naar kernkapitaal. De crediteurenhiërarchie bepaalt de volgorde waarin verliezen worden verdeeld als een bank faalt en wordt afgewikkeld. Ik ben het met het lid Nijboer eens dat het wenselijk is dat de crediteurenhiërarchie helder is. Deze is uitgewerkt in de regelgeving en moet ook worden toegelicht in de uitgiftedocumentatie bij een financieel instrument.
Deelt u de analyse dat het vertrouwen in het financiële stelsel schade wordt toegebracht als financiële instellingen constructies en instrumenten verzinnen die tellen als aandelenkaptiaal, maar dat eigenlijk niet zijn? Zie bijvoorbeeld ook de coco’s van Citibank, waar de aandeelhouders minder risico blijken te lopen dan de coco-verstrekkers. Is een heldere hiërarchie in risico’s en zeggenschap niet gewenst na de financiële crisis van 2008?
Zie antwoord vraag 5.
Onder welke voorwaarden is dit product van Triodos aan mensen verkocht? Heeft Triodos zelf actief klanten benaderd?
Ik heb geen zicht op de omstandigheden waaronder in individuele gevallen de certificaten van aandelen aan beleggers zijn verkocht. Wel is het zo dat Triodos Bank voor deze certificaten een prospectus diende op te stellen, te laten goedkeuren en te publiceren.5 De certificaten van aandelen zijn over een periode van meerdere decennia verkocht door Triodos Bank. In deze periode is de regelgeving aan verandering onderhevig geweest. In september 2020 is het meest recente prospectus van Triodos Bank ten aanzien van de certificaten door de AFM goedgekeurd. De AFM toetst of de vereiste informatie adequaat terugkomt in het prospectus. Op het moment van goedkeuring voldeden de prospectussen van Triodos Bank volgens de AFM aan de op dat moment geldende prospectusregelgeving.
Goedkeuring van het prospectus door de AFM is echter geen keurmerk dat het product voor iedereen een juiste investering is. Beleggers dienen zelf te beoordelen of het product bij hen past en zich daar eventueel op passende wijze verder over te laten informeren en/of adviseren.
In een prospectus worden de voorwaarden opgenomen die verbonden zijn aan de aanbieding van de effecten en worden de voorwaarden met betrekking tot de effecten beschreven, zoals de voorwaarden met betrekking tot de verhandeling. Het beleggen in effecten brengt risico’s met zich mee, zoals mogelijk waardeverlies. In een prospectus (vooral in het aparte hoofdstuk Risicofactoren) worden – naast de werking van het handelssysteem en de beperkingen ervan – ook de materiële risico’s met betrekking tot de uitgevende instelling en de effecten (in dit geval: de certificaten) beschreven. Bij ieder specifiek (afzonderlijk) materieel risico moet worden beschreven wat de consequentie is/kan zijn indien het materiële risico zich verwezenlijkt. Hierbij wordt bijvoorbeeld beschreven dat bij verwezenlijking van dergelijke materiële risico’s beleggers hun inleg gedeeltelijk of geheel kunnen verliezen. Een voorbeeld van een dergelijk materieel risico dat is beschreven in het prospectus van Triodos Bank uit 20206, is dat Triodos Bank de vrijheid heeft om te besluiten de handel te beperken of op te schorten en dat dit tot de situatie kan leiden dat houders van certificaten voor een periode van meerdere maanden of veel langere tijd niet de verhandelingsmogelijkheid hebben en/of niet in staat zijn om de certificaten te verkopen voor hun vermoedelijke waarde.7 Een ander materieel risico dat wordt beschreven in het genoemde prospectus is dat de prijs van de certificaten wordt gebaseerd op de net asset value (NAV) van Triodos Bank en dat de waarde kan dalen.
Is in alle gevallen duidelijk gecommuniceerd dat dit over een risicovol product gaat, zowel in de zin van waardeverlies als in de zin van illiquiditeit (mensen kunnen immers nu al jaren niet bij hun eigen geld)?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat deze certificaten te allen tijde ongeschikt zijn als iemand het geld binnen afzienbare tijd moet kunnen aanspreken of dat iemand het op een vast moment nodig hebt om het pensioen aan te vullen?
Beleggen brengt altijd risico’s met zich mee. Als algemene vuistregel geldt dat het verstandig is om alleen met geld te beleggen dat je niet direct nodig hebt en dat het beter is om je geld te spreiden over meerdere beleggingen en het risico zo te spreiden. Het is vervolgens belangrijk dat beleggers goed op de hoogte zijn van de risico’s die verbonden zijn aan het product voordat zij een beleggingsbeslissing nemen. Daarvoor bestaat een wettelijk kader. Zoals beschreven bij het antwoord op vraag 7 en 8 heeft het Ministerie van Financiën geen zicht op individuele gevallen.
Bent u het ermee eens dat een advies om (vrijwel) al het spaargeld in dit product te stoppen onverantwoord is? Alle eieren in één mand stoppen is toch per definitie onverstandig? Heeft Triodos dit toch aan klanten geadviseerd?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft Triodos klanten gezegd dat de certificaten een laag-risicoproduct waren? Deelt u de mening dat daar niets van klopt, gezien de waardedaling van 30–45 procent en het feit dat mensen niet bij hun eigen geld kunnen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat de zorgplicht wordt overtreden als deze producten onder voorwendselen van laag-risicoproduct, veilige investering, of als geschikte (unieke) pensioenvoorziening aan de vrouw/man zijn gebracht?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 9, 10 en 11, heeft het Ministerie van Financiën geen zicht op individuele gevallen en kan ik daarom niet bevestigen of Triodos Bank al dan niet een zorgplicht heeft geschonden. Het is uiteindelijk aan de civiele rechter om hier een oordeel over te geven.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te vragen welk toezicht zij heeft gehouden op de advisering van certificaathouders en te laten toetsen of Triodos aan de zorgplicht heeft voldaan?
Toezichthouders DNB en AFM zijn primair verantwoordelijk voor het toezicht op Triodos Bank, diens financiële gezondheid en diens informatieverstrekking richting beleggers. Vanzelfsprekend houden de toezichthouders de ontwikkelingen rondom de certificatenkwestie goed in de gaten. Het is aan de onafhankelijke toezichthouders om de effecten van deze kwestie rondom de certificaten van aandelen te monitoren en (risico-gestuurd) toezicht te houden.
Wat vindt u van het feit dat de AFM niet controleert of de informatie in de prospectus feitelijk juist is? Om welke reden is de prospectus de afgelopen jaren zo vaak gewijzigd, is dat gangbaar?
Het prospectus wordt door de AFM beoordeeld op volledigheid, begrijpelijkheid en consistentie. Voor de feitelijke juistheid van het prospectus is de uitgevende instelling/aanbieder verantwoordelijk. De uitgevende instelling legt hierover ook verklaringen af in het prospectus.
De AFM volgt in haar toets de wet- en regelgeving waarin is bepaald waar zij wel en niet op dient te toetsen. De AFM beoordeelt of in het prospectus de volgens de Prospectusverordening8 vereiste informatie is opgenomen. De AFM toetst of de vereiste informatie inhoudelijk volledig in het prospectus is opgenomen, en zij beoordeelt of de informatie in het prospectus begrijpelijk en consistent is. Uit regelgeving volgt dat de AFM het prospectus niet toetst op juistheid.9 Daarnaast verklaart de uitgevende instelling in het prospectus dat zij verantwoordelijk is voor de informatie in het prospectus en dat, voor zover haar bekend, de informatie in het prospectus in overeenstemming is met de werkelijkheid en dat in het prospectus geen gegevens zijn weggelaten waarvan de vermelding de strekking van het prospectus zou wijzigen.
Het prospectus waaronder effecten worden aangeboden, heeft een maximale geldigheid van een jaar. Vandaar dat er in het geval van Triodos Bank (bijna) ieder jaar een «nieuw» prospectus (of een update) is geweest dat goedgekeurd is door de AFM.10 Om het prospectus tijdens de maximale geldigheidsduur van een jaar geldig te houden, is er soms een goedgekeurd «supplement» (een document ter aanvulling) geweest op het prospectus. Reden voor een dergelijk supplement is dat er tussentijds nieuwe materiële informatie beschikbaar is waarvoor het prospectus een update moet krijgen. Het is dus niet ongebruikelijk dat een prospectus wordt geactualiseerd en opnieuw wordt ingediend voor goedkeuring. Daartoe is Triodos Bank verplicht op grond van de geldende regels.
Op welke wijze vindt u dat recht gedaan kan worden aan bonafide certificaathouders?
Zoals ook hierboven aangegeven, vind ik het heel vervelend dat certificaathouders niet de vrijheid hadden om hun certificaten (terug) te verkopen op een moment dat zij dat hadden gewild. Al helemaal als zij daardoor mogelijk in de financiële problemen zijn gekomen. Ik heb echter geen zicht op de omstandigheden in individuele gevallen. Het is uiteindelijk aan de civiele rechter om te bezien of certificaathouders in specifieke gevallen recht hebben op schadevergoeding.
Hoe wilt u als Minister bijdragen dat het vertrouwen in Nederlandse banken niet verder wordt geschaad? Bent u bereid daar nadere (toezichts)acties op te ondernemen?
Ik vind het heel belangrijk dat de maatschappelijk vertrouwen heeft in het financiële stelsel. Ik werk er samen met de toezichthouders hard aan om de voorwaarden te scheppen waardoor de financiële sector stabiel en veilig is en dat klanten goed worden geïnformeerd.
Sinds de financiële crisis zijn er fundamentele hervormingen doorgevoerd in de regelgeving en in het toezicht op banken. Minimum kapitaaleisen voor banken zijn verhoogd en er zijn eisen gesteld aan de kwaliteit van het aan te houden kapitaal. Ook zijn er liquiditeitseisen ingesteld. Het toezicht op banken is versterkt en aan banken kunnen extra eisen worden opgelegd voor instelling-specifieke risico’s. De weerbaarheid van de Europese bankensector wordt regelmatig getest door middel van stresstesten die de sector aan stressscenario’s onderwerpen die vergelijkbaar aan of erger zijn dan de crisis in 2007–2009. Deze stresstesten laten zien dat de sector weerbaar is. Daarnaast analyseren Europese en Nederlandse autoriteiten voortdurend systeemrisico’s en leggen – waar nodig – banken additionele macro-prudentiële buffers op voor systeemrisico’s.
De eisen rondom informatievoorziening aan beleggers en beleggersbescherming zijn de afgelopen jaren eveneens uitgebreid, om te zorgen dat beleggers een weloverwogen beleggingsbeslissing kunnen nemen. De AFM houdt hier toezicht op, bijvoorbeeld door de verplichte goedkeuring van het prospectus. De AFM bepaalt daarnaast haar prioriteiten door voortdurend te analyseren welke (potentiële) problemen in de markt de meeste risico’s met zich meebrengen. De AFM zet haar middelen, zoals bijvoorbeeld toezichtonderzoeken naar de naleving van specifieke gedragsnormen, vervolgens daar in waar dat het meest noodzakelijk is (risico-gestuurd toezicht).
Ik houd de ontwikkelingen rondom de certificatenkwestie in de gaten en zal dit indien nodig bespreken in mijn doorlopend contact met de AFM en DNB.
Het bericht dat er opnieuw minder sociaal advocaten actief zijn in het stelstel |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recente bericht en het Jaarverslag van de Raad voor Rechtsbijstand dat er steeds minder sociaal advocaten actief zijn in het stelsel?1
Ja.
Kunt u hierop reageren in het licht van het aantal toevoegingen dat juist wél is gestegen afgelopen jaar naar 371.740, een stijging van bijna 25.000 toevoegingen vergeleken met het jaar hiervoor?
De afname van het aantal sociaal advocaten heeft met een aantal factoren te maken. Zo vergrijst de beroepsgroep en weerhoudt het lange opleidingstraject gecombineerd met relatief lage inkomsten jonge juristen ervan om voor de sociale advocatuur te kiezen.2 Het aantal toevoegingen is in de afgelopen jaren ook gedaald. Dat het aantal toevoegingen in 2022 is gestegen, terwijl het aantal sociaal advocaten afneemt, vind ik zorgelijk. Tekorten kunnen in de toekomst ontstaan. Dit blijkt ook uit de conclusie van het arbeidsmarktonderzoek van Panteia.3 Daarom heb ik mijn plan van aanpak voor de sociale advocatuur vormgegeven. Deze is op 20 april 2023 aan uw Kamer verstuurd.4 De komende tijd ga ik intensief aan de slag met de versterking van de sociale advocatuur zodat mogelijke tekorten worden voorkomen.
Kunt u in detail ingaan op de volgende conclusie van de Raad voor Rechtsbijstand: «De Raad heeft in samenwerking met de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) onderzoek laten doen naar de arbeidsmarkt voor sociale advocatuur. De conclusie van de onderzoekers vindt de Raad verontrustend. De tekorten aan advocaten die zich op niet al te lange termijn in de sociale advocatuur zullen voordoen zijn bijzonder problematisch en de inzet van conventionele arbeidsmarktmaatregelen kunnen, zeker op korte termijn, maar zeer beperkt een oplossing bieden. De onderzoekers geven aan dat het belangrijk is dat alle reeds ingezette acties doorgang vinden en waar mogelijk geïntensiveerd worden. Dat gaat de Raad (binnen de mogelijkheden van het huidige budget) doen. Uit de conclusies blijkt echter duidelijk dat dit niet voldoende is om het enorme probleem dat dreigt te ontstaan het hoofd te bieden.»?2
De zorgen van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) deel ik. Daarom ben ik op 20 april 2023 met mijn plan van aanpak voor de sociale advocatuur gekomen. Daarin staat welke maatregelen ik nu al neem, op welke maatregelen ik op de korte termijn ga inzetten en welke ideeën ik voor de langere termijn wil onderzoeken.
Kunt u ingaan op de analyse van advocaat Pejman Bahreman in het Jaarverslag van de Raad voor de Rechtsbijstand dat, om de sociale advocatuur op de lange termijn te verbeteren, er moet worden gedacht aan hogere vergoedingen en betere voorlichting aan studenten?
In mijn plan van aanpak zet ik uitdrukkelijk in op het vergroten van de aandacht voor de sociale advocatuur in het onderwijs. Ik denk bijvoorbeeld aan een studierichting sociaal recht. Ook is de Raad bezig met het instellen van een leerstoel toegang tot het recht in een lerend stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarnaast geven zowel de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA), de Raad, Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en ambtenaren van mijn ministerie gastcolleges over de sociale advocatuur op universiteiten en hogescholen.
Per 1 januari 2022 zijn de vergoedingen voor advocaten, mediators en bijzonder curatoren structureel verbeterd. Ook ontwikkel ik met alle betrokken partijen een systematiek voor periodieke herijking. Over deze twee onderwerpen informeer ik uw Kamer nader in de volgende voortgangsrapportage rechtsbijstand voor de zomer.
Kunt u ingaan op uw ideeën zoals aangekondigd tijdens de werkconferentie voor een «duurzame bijdrage van de commerciële kantoren»? Hoe ziet u dit voor zich en wat gaat dit betekenen?3
In mijn plan van aanpak ga ik uitgebreid in op de maatschappelijke bijdrage van de gehele advocatuur. Er bestaan al meerdere samenwerkingsverbanden tussen commerciële en sociale advocatenkantoren. Bijvoorbeeld in de vorm van detacheringsprogramma’s of het openstellen van bibliotheken en het aanbieden van cursussen. Daarnaast denk ik aan het creëren van een fonds ten behoeve van de sociale advocatuur. Ik ga dit idee de komende tijd verder verkennen.
Deelt u de mening dat het enkel vragen om een duurzame bijdrage van commerciële kantoren aan de sociaal advocatuur zeker niet de oplossing gaat zijn voor de problemen die er momenteel spelen binnen de advocatuur en dat hier veel meer voor nodig zal zijn?
Het vragen van een maatschappelijke bijdrage van de gehele advocatuur is onderdeel van een breed scala aan initiatieven en maatregelen die ik ga nemen. Zoals uit mijn plan van aanpak blijkt, neem ik ook maatregelen in het onderwijs, de beroepsopleiding, op het gebied van innovatie en met betrekking tot vergoedingen.
Bent u bekend met de plannen ten aanzien van de verbeteringen in de sociaal advocatuur van de Vereniging Advocatenbelangen die dit in een brief, verzonden op 30 maart 2023, aan u kenbaar hebben gemaakt?
Ja.
Kunt u ingaan op de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat een van de oorzaken voor een afname van sociaal advocaten ligt in het feit dat het opleiden van een advocaat-stagiaire momenteel meer geld kost dan het oplevert?
Het is mij bekend dat het opleiden van een advocaat-stagiair binnen de sociale advocatuur kostbaar is. Daarom heb ik de subsidieregeling beroepsopleiding advocatuur in het leven geroepen. De subsidie dekt de totale kosten van de beroepsopleiding en er kan voor 175 stagiairs gebruik van worden gemaakt. De regeling ga ik voor 2023 opnieuw verlengen. Verder denk ik aan het oprichten van een fonds door en voor advocaten. Mijn gedachte daarbij is dat daarmee (een deel van) de kosten van advocaat-stagiairs zou kunnen worden betaald, maar ook andere opties diep ik de komende periode graag verder uit zoals ook aangegeven in mijn plan van aanpak. Ik ben hierover voortdurend met betrokken partijen in gesprek.
Kunt u ingaan op de analyse van de Vereniging van Advocatenbelangen dat het puntensysteem niet meer opgaat in de realiteit, namelijk dat één punt inmiddels al lang niet meer gelijk staat aan één uur werk, wat veel zegt over de hoge werkdruk en de te lage vergoedingen?
In het kader van de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand ontwikkel ik met alle betrokken partijen een systematiek voor periodieke herijking. Ik informeer de Kamer daarover in de volgende voortgangsrapportage rechtsbijstand die ik voor de zomer zal versturen.
Hoe kijkt u, met inachtneming van de recente berichtgeving, terug op de bezuinigingsronde van 2012 in het puntensysteem en een nadelige indexering in 2019?
De sociale advocatuur speelt een essentiële rol in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en daarmee voor de toegang tot het recht. Ik focus mij op de toekomst. Daarom kies ik ervoor om mij in te zetten voor de versterking van de sociale advocatuur. Het versterken van de sociale advocatuur beschouw ik als belangrijk onderdeel van mijn missie om de toegang tot het recht te verbeteren.
Wat is uw reactie op de plannen en aanbevelingen van de Vereniging van Advocatenbelangen en bent u bereid deze plannen serieus te bekijken en ten minste in gesprek te gaan met de Vereniging Advocatenbelangen hierover?
De inhoud van de brief komt voor een groot deel overeen met de signalen die ik al vaker uit de praktijk heb gehoord en waarmee ik aan de slag ga. Ik ben dan ook bereid om de plannen serieus te bekijken en een gesprek met de Vereniging Advocatenbelangen sluit ik niet uit.
Reisorganisaties die consumenten misleiden met de aanbiedingsprijs |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond: 83 procent van reizen niet te boeken voor aanbiedingsprijs»1?
Deelt u de mening dat producten/diensten geboekt moeten kunnen worden voor de geadverteerde prijs? Zo nee, waarom dan?
Handelen deze aanbieders in strijd met de wetgeving? Kan u dit toelichten?
Welke concrete acties ondernemen om reisaanbieders aan te pakken die adverteren met misleidende prijzen voor vakanties?
Wat zijn volgens u de gevolgen van misleidende advertentieprijzen in de reisbranche voor het consumentenvertrouwen?
Volgens de Consumentenbond beloven reisorganisaties beterschap, maar zijn er toch nog een aantal reisorganisaties die servicekosten en toeristenbelasting verstoppen. Voldoet dit aan de nieuwe eisen op het gebied van prijstransparantie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) die op 1 april 2023 ingaan? Zo ja, deelt u dan de mening dat de nieuwe eisen rondom prijstransparantie van de ACM niet volledig zijn?
De ACM heeft laten weten voornemens te zijn vanaf 1 april weer te gaan controleren en te handhaven wanneer nodig bij misleidende advertentieprijzen door reisaanbieders. Wat was de reden voor de ACM om voor 1 april 2023 niet te controleren en te handhaven?
Zijn er nog meer sectoren, anders dan de reisbranche, waar de ACM op dit moment niet controleert en handhaaft op misleidende advertenties?
De toepassing van de MKB-toets bij wetgeving |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de toepassing van de MKB-toets bij nieuwe wetgeving in deze kabinetsperiode? Bij hoeveel wetgeving is er wel een MKB-toets toegepast en bij hoeveel wetgeving niet? Om welke wetgeving gaat het in beide gevallen en kunt u per wetgeving waar er geen MKB-toets is toegepast aangeven met welke reden dit niet is gebeurd?
De MKB-toets is een instrument dat wordt ingezet ten behoeve van het verminderen van de merkbare regeldruk voor ondernemers. Met de MKB-toets betrekt een dossierhouder ondernemers bij voorgenomen wet- en regelgeving middels een panelbijeenkomst. Zoals in de brief van Staatssecretaris Keijzer van 19 april 2019 (Kamerstuk 32 637, nr. 360) aan de Kamer is gemeld, zal de toets «Rijksbreed worden toegepast op nieuwe wetgevingsdossiers met substantiële regeldrukgevolgen voor het mkb«.
Bij het ontwerpen van nieuwe wet- en regelgeving bepaalt het eerstverantwoordelijke departement of de gekozen maatregelen gepaard gaan met substantiële regeldrukgevolgen voor het mkb. Is dat het geval, dan moet er een MKB-toets worden uitgevoerd. Voor het uitvoeren van een MKB-toets geldt conform de motie-Wörsdörfer (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 19) de «pas toe of leg uit»-regel. Indien op een bepaald dossier een MKB-toets niet wordt uitgevoerd, moet deze keuze beargumenteerd worden. Een departement licht dan in de toelichting toe waarom men tot deze beslissing is gekomen. Zo geldt er een uitzondering voor spoedwetgeving. Ook gebeurt het herhaaldelijk dat departementen een MKB-toets willen organiseren, maar er onvoldoende interesse is van ondernemers om deel te nemen aan het gesprek.
De MKB-toets is dus een instrument voor regelgeving met significante impact, maar behelst geen absolute verplichting voor alle regelgeving die het mkb raakt. Het heeft namelijk geen meerwaarde om ondernemers te consulteren bij voorgenomen regelgeving zonder voor hen significante effecten. Dan ontbreekt de relevantie voor ondernemers, die ook tijd moeten vrijmaken om aan te schuiven bij een panelgesprek.
Er zijn verschillende proceswaarborgen om ervoor te zorgen dat MKB-toetsen Rijksbreed worden uitgevoerd. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) ziet primair hierop toe, maar ook het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft een rol in het adviseren van departementen over toepassing van het instrument. Er wordt niet centraal bijgehouden bij welke regelgeving er geen MKB-toets is gehouden.Gelet op het feit dat deze toets alleen wordt ingezet in gevallen dat er substantiële gevolgen voor het mkb worden verwacht, zou dit bijhouden geringe betekenis hebben.
Hieronder treft uw Kamer een lijst aan met wet- en regelgeving waarop in deze kabinetsperiode een MKB-toets is uitgevoerd:
MKB-toets
Datum
Departement
Regeling Brexit Adjustment reserve (BAR)
Februari 2022
EZK
Aanpassingen waterschapsheffing
Maart 2022
IenW
Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (informatieplicht Zeer Zorgwekkende Stoffen)
Maart 2022
IenW
Wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving
Maart 2022
BZK
Ministeriële regeling onder de Uitgebreide Producenten Verantwoordelijkheid (UPV) Textiel
Juni 2022
IenW
Artificial Intelligence (AI) Act
September 2022
EZK
Verplichte certificering van uitzendbedrijven
September 2022
SZW
Integere Bedrijfsvoering
September 2022
VWS
Verzamelwijziging Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL)
Oktober 2022
BZK
Actualisatie Erkende Maatregelenlijst (EML)
November 2022
EZK
Wettelijke verplichting cameratoezicht slachthuizen
November 2022
LNV
Amvb inzake arbeidsmarktdiscriminatie
Januari 2023
SZW
Zero-emissiezones taxi’s
Januari 2023
IenW
Wetsvoorstel en regeling kwaliteitsregistraties in de zorg
Februari 2023
VWS
Verder zijn er op dit moment zeven voorgenomen MKB-toetsen die op korte termijn gaan plaatshebben.
Kunt u aangeven hoe u de afspraak uit het coalitieakkoord om wetgeving vanuit dit kabinet te toetsen op uitvoerbaarheid voor de MKB-ondernemer middels een MKB-toets vorm heeft gegeven?
Een MKB-toets is in principe een panelgesprek tussen de dossierhouder op het eerstverantwoordelijke departement en ondernemers die de betreffende verplichtingen uit de voorgenomen regelgeving moeten gaan naleven. Het gesprek heeft plaats in de vroege fase van de totstandkoming van nieuwe wet- en regelgeving, in de praktijk betekent dit voorafgaand aan de internetconsultatie. De toets richt zich primair op de werkbaarheid en de uitvoerbaarheid van de regelgeving.
Tijdens het gesprek staan de deelnemers stil bij de voorgenomen verplichtingen en kijkt men of er ook andere en minder belastende maatregelen genomen kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan een registratieverplichting. Is dit de beste optie, of kan met een vaste werkwijze ook het doel worden bereikt? De MKB-toets is inmiddels als kwaliteitseis opgenomen in het Beleidskompas1 en maakt bovendien deel uit van de verplichte Bedrijfseffectentoets (BET).
Per wanneer mag de Kamer ervan uitgaan dat alle wetgeving die de regering naar de Kamer verstuurt standaard door middel van een MKB-toets is getoetst op uitvoerbaarheid voor het MKB?
Zoals bij vraag 1 is toegelicht is het nooit de bedoeling geweest om alle wetgeving standaard van een MKB-toets te voorzien. Dit komt omdat de MKB-toets als gericht instrument wordt ingezet. Allereerst raakt niet alle wetgeving het mkb en daarnaast is het ook niet zinvol dit instrument bij niet significante wijzigingen (bijvoorbeeld tariefwijzigingen) in te zetten.
Een departement maakt bij het ontwerp van de wet- en regelgeving eerst de afweging of er substantiële regeldrukeffecten voor het mkb kunnen zijn. EZK, ATR en de departementale regeldrukcoördinatoren kunnen hierover meedenken en adviseren.
Het kabinet heeft conform de motie-De Jong (Kamerstuk 29 515, nr. 471) ervoor gekozen het instrument uit te breiden naar bestaande wetgeving: zo kunnen er op basis van signalen en/of klachten MKB-toetsen worden uitgevoerd bij bestaande wet- en regelgeving, tenminste één jaar na inwerkingtreding ervan.
Voorts breidt de MKB-toets zich ook uit naar nieuwe equivalenten waarbij andersoortige belanghebbenden deelnemen aan een panelgesprek.
Zo heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit conform de motie-Boswijk (Kamerstuk 35 398, nr. 21), de agro-check geïntroduceerd voor de agrarische sector, en werkt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan een praktijkcheck / rondetafelgesprek met zorgaanbieders en zorgverleners.
Zijn er volgens u gegronde redenen om bij nieuwe wetgeving geen MKB-toets toe te passen? Zo ja, kunt u deze gegronde redenen opsommen?
Er zijn meerdere gegronde redenen om de MKB-toets niet toe te passen. Als gegrond worden aangemerkt: spoedwetgeving, wetgeving met niet-substantiële gevolgen voor het mkb, onvoldoende interesse (geen of minder dan vijf aanmeldingen voor het panelgesprek), en wetgeving waarbij mkb-ondernemers niet de normadressanten zijn.
Uit een evaluatieonderzoek van Decisio uit 2021 blijkt dat in de meerderheid van de gevallen de «pas toe of leg uit»-regel wordt toegepast.2 Dat betekent dat de MKB-toets geïnternaliseerd is bij de verschillende departementen, en dossierhouders – over het algemeen – ook toelichten waarom een MKB-toets niet is uitgevoerd.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (WAS) |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief «Stand van zaken moties en toezeggingen zomerreces 2022»?1
Ja.
Klopt het dat er een verkenning is naar het eventueel betrekken van klim- en boulderwanden bij de nieuwe verplichtingen van het WAS en dat deze dan bestempeld zullen worden als speeltoestel? Wanneer is de verkenning afgerond?
Op dit moment wordt bekeken hoe eisen kunnen worden gesteld aan klim-en boulderwanden wanneer zij, behalve voor sportbeoefening, ook voor vermaak en ontspanning gebruikt worden. Te denken valt aan kinderfeestjes of recreatie. Het doel hiervan is het verhogen van de veiligheid van zowel bestaande als toekomstige faciliteiten. Het is echter niet zo dat hiermee direct besloten wordt dat deze toestellen aan dezelfde eisen zoals gesteld in het WAS moeten voldoen als bijvoorbeeld wipkippen en glijbanen. Onderdeel van het eerder genoemde onderzoek is bezien of de veiligheid van deze faciliteiten verhoogd kan worden wanneer zij gebruikt worden voor andere doeleinden dan sporten en wat daarvoor nodig is. De ontwikkeling van dit nieuwe beleid loopt al meerdere jaren en zal zeker nog enige tijd in beslag nemen. Bij de beleidsvorming zullen belanghebbenden betrokken worden.
Bent u op de hoogte van de ontwikkelingen op het gebied van sportklimmen, dat sinds 2021 een Olympische sport is? Zo ja, herkent u de signalen dat klim- en boulderhallen zich zorgen maken over de consequenties van dit besluit? Wat is uw reactie op deze zorgen?
Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen en ik herken de signalen dat klim- en boulderhallen zich zorgen maken dat de toestellen in de klim- en boulderhallen als speeltoestel worden beschouwd. Ik zal bij de uitwerking van het reguleren van de veiligheid van klim- en boulderhallen rekening houden met de toepasselijkheid van de eisen. Dit betekent dat de eisen die aan speeltoestellen, zoals een glijbaan of een schommel in een speeltuin, worden gesteld niet één op één van toepassing hoeven te zijn op klim- en boulderwanden die geplaatst zijn op voor sportbeoefening bestemde locaties. Er is recent contact geweest met de branchevereniging en de bond van de klimsport. Gedurende de uitwerking van de regelgeving zal ik met hen in contact blijven over het reguleren van de veiligheid van klim- en boulderhallen die behalve voor sportbeoefening ook voor vermaak en ontspanning worden gebruikt.
Wat zullen de gevolgen zijn voor de klimsport en klimsportaccommodaties wanneer klim- en boulderwanden worden bestempeld als speeltoestel in het kader van het WAS?
Zoals eerder benoemd wordt op dit moment bezien hoe de veiligheid van klim- en boulderwanden gereguleerd kan worden wanneer zij behalve voor sportbeoefening ook voor vermaak en ontspanning worden gebruikt. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit inventarisatietraject.
Hoe wordt er onderscheid gemaakt tussen sport en spel bij het WAS? Hanteert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij het toezicht de regel dat, zodra er twijfel bestaat of er uitsluitend sprake is van sport, er sprake is van spelen?
Het WAS maakt onderscheid tussen sport- en speeltoestellen. Speeltoestellen worden omschreven als een inrichting bestemd voor vermaak of ontspanning. Sporttoestellen, zoals turntoestellen, voetbaldoelen en fitnessapparatuur, die primair zijn bestemd voor het uitoefenen of aanleren van een sport en geplaatst zijn op voor sportbeoefening bestemde locaties vallen niet onder het WAS, zolang de nadruk ligt op behendigheid, lichaamsoefening en training, in plaats van op vermaak en ontspanning.
Sporttoestellen zijn uitgesloten van het WAS en vallen daarom buiten het toezicht van de NVWA. De grens tussen sport- en speeltoestellen is onder de huidige regelgeving niet altijd even scherp. Er wordt verkend hoe er beter onderscheid tussen sport- en speeltoestellen kan worden gemaakt.
De NVWA gebruikt naast de wet- en regelgeving jurisprudentie over sport in relatie tot kinderfeestjes als leidraad bij toezicht en handhaving. De NVWA beschouwt recreatieve activiteiten zonder begeleiding en zonder duidelijk doel om prestaties te verbeteren als spel. Hierdoor worden toestellen bij sportactiviteiten of -locaties soms onder het WAS geplaatst. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het gebruik van toestellen op een (sport)locatie die hoofdzakelijk is opengesteld voor «vrij» spelen en feestjes en waar geen of nauwelijks sportbeoefening plaatsvindt. Toestellen geplaatst op een voor sportbeoefening bestemde locatie en die primair worden gebruikt voor sportbeoefening en af en toe opengesteld worden voor recreatieve activiteiten bedoeld als kennismaking met de sport (bijvoorbeeld kinderfeestjes), vallen niet onder het WAS.
Bent u het eens dat sportklimmen (top)sport is en dus niet thuishoort bij het WAS, dat van toepassing is op speeltoestellen en niet op sportvoorzieningen?
Ik ben het eens dat sportklimmen (top)sport is. Klim- en boulderwanden die uitsluitend gebruikt worden voor sportbeoefening vallen niet onder het WAS, omdat het WAS over attractie- en speeltoestellen gaat en niet over sport. Zodra klimsporttoestellen naast sportbeoefening ter beschikking worden gesteld voor recreatie vervaagt echter het onderscheid tussen sport en spel. Daarom wordt op dit moment bezien of de veiligheid van deze toestellen verhoogd kan worden wanneer zij gebruikt worden voor andere doeleinden dan sporten en wat daarvoor nodig is.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat klim- en boulderwanden oneigenlijk bestempeld worden als speeltoestel?
Klim- en boulderwanden die primair zijn bestemd voor het uitoefenen of aanleren van een sport en geplaatst zijn op voor sportbeoefening bestemde locaties zijn op dit moment uitgezonderd van het WAS, omdat dit als sport wordt gezien en niet als spel. Ook in het nieuwe WAS blijft dit zo. Zodra klim- en boulderwanden ter beschikking worden gesteld voor recreatie vervaagt dit onderscheid. Ik ben aan het verkennen hoe het onderscheid tussen een sport- en een speeltoestel verduidelijkt kan worden in situaties waarin een toestel zowel voor sportbeoefening als voor vermaak of ontspanning wordt gebruikt, en welke veiligheidseisen er aan deze toestellen gesteld zouden moeten worden. Hierbij is het uitgangspunt zoveel mogelijk aan te sluiten bij de toepasselijke veiligheidsnormen voor klim- en boulderwanden. Ik kan echter niet uitsluiten dat hierdoor klim- en boulderwanden die primair bestemd zijn op voor sportbeoefening bestemde en ter beschikking worden gesteld voor recreatie onder de definitie van een speeltoestel komen te vallen.
Reisorganisaties die consumenten misleiden met de aanbiedingsprijs |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond: 83 procent van reizen niet te boeken voor aanbiedingsprijs»?1
Deelt u de mening dat producten/diensten geboekt moeten kunnen worden voor de geadverteerde prijs? Zo nee, waarom dan niet?
Handelen deze aanbieders in strijd met de wetgeving? Kunt u dit toelichten?
Welke concrete acties gaat u ondernemen om reisaanbieders aan te pakken die adverteren met misleidende prijzen voor vakanties?
Wat zijn volgens u de gevolgen van misleidende advertentieprijzen in de reisbranche voor het consumentenvertrouwen?
Volgens de Consumentenbond beloven reisorganisaties beterschap, maar zijn er toch nog een aantal reisorganisaties die servicekosten en toeristenbelasting verstoppen. Voldoet dit aan de nieuwe eisen op het gebied van prijstransparantie van de toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM), die op 1 april 2023 ingaan? Zo ja, deelt u dan de mening dat de nieuwe eisen rondom prijstransparantie van de ACM niet volledig zijn?
De ACM heeft laten weten voornemens te zijn wanneer nodig vanaf 1 april weer te gaan controleren en te handhaven bij misleidende advertentieprijzen door reisaanbieders. Wat was de reden voor de ACM om voor 1 april niet te controleren en te handhaven?
Zijn er nog meer sectoren, anders dan de reisbranche, waar de ACM op dit moment niet controleert en handhaaft op misleidende advertenties?