Het bericht 'Aantal Nederlandse handelsmissies afgenomen, ook fors minder opbrengst' |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aantal Nederlandse handelsmissies afgenomen, ook fors minder opbrengst»?1
Ja.
Herkent u hetgeen geschetst in het NOS-artikel?
Ja.
Hoe bent u voornemens om de door u genoemde 12 handelsmissies per jaar zo effectief mogelijk vorm te geven en hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse belangen zo goed mogelijk in het buitenland worden vertegenwoordigd?
Er is een zorgvuldig proces om de (economische) reisagenda van het kabinet publiek en privaat af te stemmen, met onder andere werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland, brancheorganisaties, topsectoren en regionale ontwikkelingsmaatschappen. De wensen van het bedrijfsleven en relevante kennisinstellingen wegen zwaar in de besluitvorming naar welke landen en in welke sectoren de missies plaatsvinden. Verder spelen de posten in het buitenland een belangrijke rol om de belangstelling en vraag van bezochte landen in kaart te brengen. Tot slot vindt afstemming plaats binnen het Koninkrijk en met decentrale overheden.
Op welke wijze staan de te organiseren handelsmissies in relatie tot de prioriteiten die u in de beleidsbrief Handel aan de Kamer kenbaar gaat maken en wordt het bedrijfsleven bij deze weging betrokken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal een nauwe verbinding blijven leggen tussen de inzet van het instrument economische missie en relevante beleidsbrieven, inclusief de nog af te ronden beleidsbrief «Buitenlandse Handel». Voor de prioriteiten van de beleidsbrief Handel heeft het kabinet gebruik gemaakt van de tientallen gesprekken, reizen en bezoeken met en naar ondernemers. Voor de wijze waarop de samenwerking met het bedrijfsleven geschiedt, zie vraag 3.
Wordt er voorafgaand aan een kalenderjaar geïdentificeerd op welke manier er een optimale waarde kan worden gegenereerd voor het Nederlandse bedrijfsleven door het organiseren van handelsmissies? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Dit proces vindt eens per half jaar plaats, en de reisagenda wordt dus tweemaal per jaar afgestemd.
Doorgaans worden missies voorafgegaan door marktstudies en verkennende evenementen en/of meer kleinschalige missies, gericht op specifieke sectoren of nichemarkten.
Hoe gaat u de wensen van de Nederlandse handelssectoren in de aard van de handelsmissies incorporeren? Hoeveel inspraak hebben ondernemers in de opzet van handelsmissies?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Economische missies worden voortdurend verbeterd op basis van input van de deelnemende ondernemers. Hiervoor worden gedegen evaluaties uitgevoerd onder deelnemers aan alle economische missies. De uitkomsten van deze evaluaties worden jaarlijks met de Kamer gedeeld in de Kamerbrief «Rapportage economische missies». Op basis van het goede rapportcijfer dat deelnemers aan de missies geven (gemiddeld een 8,1 in 2024) kunnen we concluderen dat deelnemers over het algemeen tevreden zijn met wat de missies hen bieden.
Hoe gaat u meer inzetten op vraaggestuurde en sectorspecifieke handelsmissies? Hoe garandeert u dat er voldoende voorbereiding en nazorg voor de deelnemende ondernemers is?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3 en 6.
Er vindt uitgebreide e-mailcommunicatie met de deelnemers voorafgaand aan de missie plaats. Naast deze communicatie, is er een missie-app waarin het programma wordt gedeeld, de gesprekspartners worden toegelicht en de deelnemers aan de missie staan vermeld. Tot slot vindt enkele weken voor de start van de missie een deelnemersbijeenkomst plaats, waar de missie wordt doorlopen, aandachtspunten worden benoemd en vragen worden beantwoord.
Inhoudelijk worden meestal brancheorganisaties of bijvoorbeeld topsectoren aangehaakt bij de voorbereiding, vanwege hun specifieke kennis en netwerk binnen een bepaalde sector.
De deelnemers aan de missie kunnen terecht bij de posten ter plaatse voor nadere ondersteuning en opvolging. Ook staat RVO de bedrijven bij met een breed scala aan instrumenten.
Ten slotte is een economische missie in beginsel altijd onderdeel van een meerjarige programmering met een keten aan activiteiten, met bijv. marktstudies, gezamenlijke deelname aan een relevante internationale beurs, en/of de opzet van een cluster bedrijven dat gezamenlijk een markt wil betreden met behulp van het RVO-handelsinstrumentarium.
Welke rol ziet u voor organisaties als VNO-NCW en MKB-Nederland bij het organiseren van handelsmissies?
VNO-NCW en MKB-Nederland worden actief betrokken bij de keuzes voor markten en sectoren voor economische missies. Daarnaast draagt VNO-NCW bij aan de algehele voorbereiding van missies en reist vaak mee. Voorzitter VNO-NCW is met regelmaat zakelijk missieleider, en VNO-NCW organiseert vaak bepaalde onderdelen, zoals een CEO Roundtable, met als doel om belemmeringen op buitenlandse markten weg te nemen.
Naar welke landen/gebieden bent u voornemens om de komende kabinetsperiode handelsmissies te organiseren? Op wat voor gronden neemt u deze beslissing?
Nog voor het zomerreces geef ik leiding aan economische missies naar Italië en Indonesië, en geven mijn collega’s van EZ en VWS leiding aan economische missies naar Japan in het kader van de Expo.
Momenteel bevindt de besluitvorming voor de economische missies in de tweede helft van 2025 zich in een afrondende fase. De manier waarop deze agenda tot stand komt beschreef ik in de antwoorden op de vragen 3 tot en met 6.
Vind u dat het aantal handelsmissies moet worden geïntensiveerd met meer dan 12 missies per jaar, gezien de geopolitieke situatie in de wereld en het voornemen om nieuwe markten aan te boren? Zo ja, op welke manier bent u voornemens om dit te bewerkstellingen? Zo nee, waarom is specifiek voor het aantal van 12 gekozen, terwijl dit in 2015 bijvoorbeeld nog 21 was?
Ongeveer twaalf missies per jaar lijkt goed aan te sluiten bij de behoeften en mogelijkheden van het bedrijfsleven. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u voornemens om aan een lange termijn agenda voor handelsmissies te werken waardoor ook de komende jaren voor ondernemers meer zekerheid bestaat? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de beleidsbrief handel en publiek-private samenwerking bestaat er al een meerjarige strategie als basis onder de besluitvorming voor economische missies. Het is een bewuste keuze om voor de daadwerkelijke planning te werken op basis van periodes van zes maanden, omdat dit balans biedt tussen inspelen op de actualiteit en potentiële deelnemers voldoende voorbereidingstijd geven.
Heeft u in overweging genomen om bredere handelsmissies op te zetten, bijvoorbeeld in Benelux-verband of met Duitsland?
Twee keer eerder organiseerden we een economische missie met bewindspersonen in samenwerking met België. De laatste keer was december 2023 naar de Verenigde Staten. De missies werden ongeveer hetzelfde beoordeeld door ondernemers in vergelijking met andere missies. We blijven actief kijken naar verdere samenwerking. Tegelijkertijd zijn dergelijke gezamenlijke missies organisatorisch een stuk complexer, en dat geldt ook voor de coördinatie van bijvoorbeeld markten, thema’s en agenda’s.
Bent u bekend met het rapport «Vervolgonderzoek economische missies onder leiding van bewindspersonen» dat het CBS in 2024 heeft gepubliceerd?2 Deelt u de mening dat de resultaten uit dit rapport overtuigend laten zien dat bestaande handelaren wel degelijk baat hebben bij missiedeelname, de kans dat een structurele handelaar een buitenlandse markt verlaat halveert en daarnaast missiedeelname de kans verhoogt dat incidentele exporteurs uitgroeien tot structurele exporteurs met een factor 1,6?
Ja, daar ben ik mee bekend en ja, die mening deel ik.
Bent u bekend met het bericht «Boskalis ziet geen toekomst meer in Nederland: «We moeten niet verzwakt worden door doorgeschoten milieu-eisen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat het oer-Hollandse Boskalis mogelijk verder vertrekt uit Nederland, indachtig dat eerder ook andere grotere bedrijven hun twijfels hebben uitgesproken over verdere investeringen in Nederland (bijvoorbeeld: ASML of Mollie) en bijvoorbeeld het van oorsprong Nederlandse Shell, Unilever of Bird hun hoofdkantoor al uit Nederland hebben verplaatst of dit gaan doen?
Zeker nu het kabinet zich met de uitvoering van de Sectoragenda maritieme maakindustrie «No guts, no Hollands glorie!» (Kamerstuk 2023–2024 31 409, nr. 423) vanwege de strategische belangen van deze sector hard maakt voor het industriebeleid voor de maritieme maakindustrie, zou ik het betreuren als Boskalis uit Nederland zou vertrekken.
Het kabinet zet zich daarnaast in voor een sterk en stabiel ondernemings- en vestigingsklimaat met goede randvoorwaarden, met de ambitie dat Nederland weer tot de top-5 van meest concurrerende landen wereldwijd moet gaan behoren, zoals opgenomen in het regeerprogramma.
Het kabinet ziet de recente keuze van Unilever om haar ijsdivisie te verzelfstandigen en deze met een hoofdkantoor en beursnotering in Nederland te vestigen als een bevestiging van het gevoerde beleid om een aantrekkelijk vestigingsklimaat te bevorderen. (Kamerstukken 2024–2025 32 637, nr. 665)
Bent u in gesprek met hoofdkantoren van grote internationale organisaties die kenbaar hebben gemaakt een vertrek te overwegen? Zo ja, hoe geeft u vervolg aan deze zorgen?
Ik spreek regelmatig met bedrijven – groot én klein – over hun zorgen ten aanzien van het ondernemingsklimaat. Daarnaast spreken de NFIA en de regionale partners uit het Invest in Holland netwerk jaarlijks met circa 2.500 grote internationale bedrijven over eventuele vervolginvesteringen in Nederland, maar ook over knelpunten waar zij tegenaan lopen. Soms geven bedrijven aan te overwegen om (een deel van de) bedrijfsactiviteiten naar het buitenland te verplaatsen. Natuurlijk zie ik het liefst dat bedrijven voor Nederland (blijven) kiezen en híer doen waar zij goed in zijn. De zorgen die bedrijven hebben, zet ik zoveel mogelijk om naar concrete acties. De OndernemersTop die ik in december jl. organiseerde, is daar een mooi voorbeeld van. Mede op basis van de inbreng van ondernemers die dag, werken we momenteel in gezamenlijkheid aan een Pact Ondernemingsklimaat. Ik streef ernaar dit Pact medio juni gereed te hebben voor ondertekening.
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
De Europese Commissie verwacht door het richtlijnvoorstel een afname van het aantal rapportageplichtige bedrijven met tachtig procent. In de toelichting bij het voorstel voor het Implementatiebesluit Richtlijn duurzaamheidsrapportering2 is geschat dat tussen de 3000 en 6000 ondernemingen in Nederland onder de rapporteringsverplichting gaan vallen. Daarvan zullen er naar verwachting tussen de 600 en 1200 overblijven na invoering van het richtlijnvoorstel uit Omnibus I.3
Een betrouwbare schatting van de kosten voor deze bedrijven is lastig te geven.4 Omstandigheden zoals de mate van complexiteit van de onderneming en van haar waardeketen en de plaatsen waar zij (en haar waardeketen) wereldwijd is gevestigd, zijn van invloed op de omvang van de lasten. De Commissie heeft daarom in het impact assessment bij de CSRD geen gemiddelde kosten per onderneming berekend. Bij het onderhavige richtlijnvoorstel is geen impact assessment gevoegd. Wel heeft de Commissie in het begeleidende werkdocument5 een inschatting gemaakt van de kostenbesparing van de voorstellen. De Commissie schat in dat de totale lastenverlichting € 4.4 miljard per jaar bedraagt, met name doordat er minder ondernemingen rapportageplichtig zullen zijn. Voor de overgebleven ondernemingen worden de lasten vooral verminderd doordat de ESRS-standaarden door de Commissie zullen worden ingekort en doordat het assurance-onderzoek door de accountant daardoor ook minder omvangrijk wordt. De Commissie heeft het voornemen om deze ESRS-standaarden zo snel mogelijk te vereenvoudigen en zal daarvoor nog met een voorstel komen. Op dit moment is het daardoor niet mogelijk om een indicatie te geven van de lastenvermindering en kosten door deze regelgeving voor Nederlandse ondernemingen.
Bent u van mening dat de CSRD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
De CSRD is in 2022 vastgesteld. De Europese Commissie heeft Nederland onlangs herinnerd aan de noodzaak om de CSRD op korte termijn te implementeren en aangegeven geen ruimte te zien voor uitstel. Het Omnibus I-voorstel wijzigt de CSRD op onderdelen, om zo de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verlichten. De Commissie heeft onder meer voorgesteld de reikwijdte van de CSRD te versmallen door de drempelwaarde voor bedrijven die eronder gaan vallen te verhogen van 500 naar 1.000 medewerkers. Het kabinet is hier voorstander van en steunt dit doel. Ook bij andere EU-lidstaten is draagvlak voor het voorstel. Het volledig afschaffen van CSRD voor grote ondernemingen is op dit moment geen onderwerp van discussie. Daar is in Europees verband ook geen draagvlak voor.
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
Het Omnibus I voorstel bevat geen bepalingen die de reikwijdte van de EU-richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) aanpassen. Voor de omzetting van de CSDDD naar nationale wetgeving is in het implementatietraject van de Wet internationaal verantwoord ondernemen (Wivo) een bedrijfseffectentoets (BET)6 uitgevoerd. Hierin is een schatting van het aantal Nederlandse bedrijven dat per 2029 onder de verplichtingen van de CSDDD komen te vallen opgenomen van ongeveer 475 ondernemingen. De totale geraamde structurele kosten vanaf 2029 voor deze grote ondernemingen bedragen € 220 miljoen per jaar waarvan € 130 miljoen nieuwe regeldrukkosten en € 90 miljoen bedrijfseigen kosten. De aanpassingen aan de CSDDD die de Europese Commissie in het Omnibus I-pakket heeft voorgesteld zouden moeten leiden tot een verlaging van deze kosten.
Bent u van mening dat de CSDDD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
Het kabinet zet in op harmonisatie in Europa, met het oog op het gelijke speelveld en versterking en bescherming van de interne markt, met waarborgen voor een uniforme toepassing van regels, zoals uiteengezet in de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen7 en de kabinetsbrede interne-marktactieagenda8. Een goed functionerende interne markt is het fundament van de Europese economie en ons concurrentievermogen. Het krachtenveld in Europa lijkt niet gunstig voor een eventuele afschaffing van de CSDDD, aangezien deze richtlijn pas recent is vastgesteld en het omnibusvoorstel juist kansen biedt om eventuele zorgen van lidstaten en het Europees parlement te adresseren.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de CSRD en CSDDD regelgeving voor Nederlandse bedrijven, de Nederlandse economie en voor de Europese economie?
Uit de impact assessments van de Europese Commissie bij de CSRD en de CSDDD blijkt dat op de middellange tot lange termijn wordt verwacht dat de voordelen voor bedrijven de (regeldruk)kosten op de korte termijn zullen overtreffen. Dat neemt niet weg dat de regeldrukeffecten, zeker op korte termijn, voelbaar zullen zijn. Het kabinet heeft daar oog voor en steunt in dat kader de inspanningen voor regeldrukvermindering van de Europese Commissie via het Omnibus I-voorstel.
Ziet u door de tanende Nederlandse concurrentiekracht een reden tot aanpassing van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA)? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) door het WODC geëvalueerd. De uitkomsten van het onderzoek worden in de zomer van 2025 verwacht. Ik wacht dit evaluatieonderzoek af alvorens besluiten te nemen over het al dan niet aanpassen van de WAMCA.
Heeft u meer kritische signalen uit het bedrijfsleven ontvangen over de WAMCA? Zo ja, wat betrof deze kritiek specifiek?
Dit is een relatief nieuwe wet waarover het gesprek gaande is en waarbij de regering openstaat voor het ontvangen van ervaringen met de wet, vanuit alle betrokken invalshoeken. Daarom is het ook goed dat de wet op dit moment wordt geëvalueerd en dat we jaarlijks een monitorbijeenkomst houden waarin stakeholders ervaringen met de wet uitwisselen.
Klopt het dat Nederland met de WAMCA het enige land is in Europa wat een regeling voor collectieve schadeclaims heeft? Zo nee, welke Europese landen kennen een soortgelijke regeling?
Sinds 25 juni 2023 moet elke lidstaat van de Europese Unie de Richtlijn (EU) 2020/1828 inzake representatieve actie consumentenzaken hebben omgezet in zijn nationale recht. Die richtlijn verplicht tot invoering van een collectieve schadevergoedingsactie. Elke lidstaat van de Europese Unie dient derhalve over een regeling voor collectieve schadeclaims in consumentenzaken te beschikken.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de WAMCA voor Nederlandse bedrijven?
Zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, wordt de WAMCA momenteel geëvalueerd. Dit betreft een bij wet voorgeschreven evaluatie waarbij de onderzoekers bezien of de gestelde doelen van de wet in de praktijk worden bereikt en welke (andere) effecten de wet heeft gehad. De uitkomsten van het onderzoek komen in de zomer van dit jaar beschikbaar. Dit onderzoek beoogt een beter beeld te verkrijgen van hoe de WAMCA in de praktijk werkt, en wat de gevolgen zijn voor onder andere het Nederlandse bedrijfsleven.
Klopt het dat sinds de invoering van de WAMCA er een toenemend aantal massaschadeclaims is te zien? Zo ja, hoe groot betreft de stijging?
Voor de inwerkingtreding van de WAMCA op 1 januari 2020 was een massaschadeclaim in rechte alleen mogelijk via een bundeling van individuele claims. Dit kon en kan op basis van volmacht, lastgeving of door vorderingen over te dragen aan een partij die deze gezamenlijk instelt. Deze vormen van bundeling van vorderingen komen met name in mededingingszaken en aandeelhoudersvorderingen regelmatig voor.
In een collectieve actie op basis van het voor 1 januari 2020 geldende artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kon geen schadevergoeding worden gevorderd. Dat is pas mogelijk geworden met het door de WAMCA gewijzigde nieuwe artikel 3:305a BW. Sinds 2020 kan een belangenorganisatie in een collectieve actie dus ook schadevergoeding voor een groep benadeelden vorderen. Deze collectieve acties worden bijgehouden in het Centraal register voor collectieve vorderingen. Daaruit blijkt dat er in de afgelopen vijf jaar zo’n dertig collectieve schadevergoedingsacties zijn ingesteld.
Voor 2020 werd in collectieve acties een verklaring voor recht, een gebod of een verbod gevorderd, bijvoorbeeld wegens onrechtmatig handelen van de aangesproken partij. Bij toewijzing daarvan volgden daarna soms schikkingsonderhandelingen of soms vele individuele vorderingen tot schadevergoeding, gebaseerd op de uitspraak in de collectieve actie dat de aangesproken partij onrechtmatig heeft gehandeld.
Om te beoordelen of sprake is van een toename van het aantal massaschadeclaims zou daarom een vergelijking moeten worden gemaakt met het aantal collectieve acties vóór 2020, ook als daarin geen schadevergoeding maar slechts een verklaring voor recht werd gevorderd. Voor een meer uitgewerkt overzicht van de werking van de WAMCA in de praktijk verwijs ik naar de uitkomsten van het momenteel lopende evaluatieonderzoek.
Hoe kijkt, volgens u, het Nederlandse bedrijfsleven naar het in de Clean Industrial Deal uitgesproken voornemen van de Europese Commissie om bij openbare aanbestedingen te verplichten dat een gedeelte wordt gegund aan Europese bedrijven? Zien zij dit als een steuntje in de rug, of vrezen zij represailles van niet-EU-landen waardoor zij aanbestedingen in niet-EU-landen mogelijk mislopen?
Het Nederlandse en Europese bedrijfsleven verwelkomen de aankondigingen in de Clean Industrial Deal om marktvraag te creëren voor schone industriële productie en clean tech via onder andere aanbestedingsprocedures. Concreet is de Europese Commissie voornemens om de Europese Aanbestedingsrichtlijnen te herzien om niet-prijscriteria nadrukkelijker mee te wegen in aanbestedingsprocedures, zoals duurzaamheids- en weerbaarheidscriteria (het voorstel is voorzien voor 2026). In reacties op de Clean Industrial Deal steunt het bedrijfsleven het voornemen om marktvraag te creëren voor Europese producten, waarbij rekening dient te worden gehouden met handels- en investeringsbelangen. De niet-prijs criteria dienen daarbij doeltreffend te zijn en niet tot extra regeldruk te leiden.
Voor bedrijven als Boskalis zijn exportkredietverzekeringen ook van groot belang. Nederland gaat verder dan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en/of EU-voorwaarden bij exportkredietverzekeringen. Om welke onderdelen gaat dit specifiek? Bent u bereid om aanpassingen te doen in deze voorwaarden om te komen tot een (meer) gelijk speelveld? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De kaders voor het beoordelen van milieu en sociale risico’s zijn vastgelegd in de «OESO Common Approaches». Op onderdelen gaat Nederland verder. Zo beoordeelt Nederland niet alleen grotere projecten, maar ook kleinere aanvragen en kortlopende transacties op risico's voor mens, dier en milieu. Daarnaast vindt voor gevoelige sectoren zoals de bagger en chemie altijd due diligence onderzoek plaats en worden risicovolle projecten na polisafgifte gemonitord. Het kabinet acht de genoemde maatregelen nodig om gericht risico’s te identificeren en, waar nodig, te mitigeren. Periodiek wordt een internationale benchmark uitgevoerd naar de concurrentiekracht van de exportkredietverzekering ten opzichte van andere landen. In het volgende onderzoek, te starten in 2026 of eerder indien daar directe aanleiding toe is, neemt het kabinet het gelijke speelveld op het gebied van mvo mee. Meer informatie hierover staat in Kamerstuk 26 485, nr. 39.
Wat zijn de gevolgen van de afspraken in Glasgow bij de Conference of the Parties 26 (COP26) voor Nederlandse bedrijven die gebruik (willen) maken van exportkredietverzekeringen? Wat hebben andere landen daadwerkelijk in de praktijk gedaan na ondertekening van de afspraken COP26? In hoeverre is er door deze afspraken nog sprake van een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven?
Alle EU-lidstaten hebben zich gecommitteerd aan het beëindigen van ekv-steun aan de fossiele energiesector die niet in lijn is met een opwarmingslimiet van 1,5 graad. Voor Nederlandse bedrijven betekent dit dat zij sinds 1 januari 2023 geen ekv-steun meer kunnen aanvragen voor de fossiele energiesector, behoudens beperkte en duidelijk gedefinieerde uitzonderingen die in lijn zijn met de 1,5°C doelstelling.
In de jaarlijkse review van de Europese Commissie is een overzicht weergegeven van het uitfaseerbeleid van elke EU-lidstaat die een publieke ekv-faciliteit aanbiedt.9Hieruit blijkt dat vrijwel alle lidstaten die exportkredietverzekeringen bieden met betrekking tot fossiele projecten uitfaseerbeleid hebben opgesteld. Oostenrijk, Roemenië, Slowakije en Slovenië hebben in hun beleid ruimte opgenomen om ekv-steun aan de olie- en gastransacties later (tussen nu en 2030) te beëindigen. Overigens gaven deze landen in 2023 geen ekv-steun af aan fossiele transacties. Vanuit de Export for Finance Future coalitie (E3F) wordt ook jaarlijks gerapporteerd over de uitfasering van steun aan de fossiele energiesector, waarbij zichtbaar is waar uitzonderingen gemaakt worden.10 Nederland rapporteert jaarlijks over de uitzonderingen in de ekv-monitor. Uit een evaluatie11 door een externe partij blijkt dat het Nederlandse COP26-beleid grotendeels overeenkomt met dat van andere landen die de COP26-verklaring hebben ondertekend en onderdeel uitmaken van E3F-coalitie.
Verder hebben drie OESO-landen, Turkije, Japan en Zuid-Korea, de COP26-verklaring niet ondertekend en zijn de Verenigde Staten in februari 2025 uit de CETP, de coalitie rond de COP26-verklaring, gestapt. Dit is ongunstig voor het gelijkwaardig speelveld. In het volgende benchmarkonderzoek voor de ekv, te starten in 2026 of eerder indien daar directe aanleiding toe is, neemt het kabinet dit element t.a.v. het internationaal gelijk speelveld mee.
Voor een gedetailleerde vergelijking van het beleid van verschillende exportkredietverzekeraars verwijs ik u graag naar de recente evaluatie en wederom naar Kamerstuk 26 485, nr. 39.
De kansen van generatieve AI voor de productiviteit in de publieke sector |
|
Martijn Buijsse (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «GenAI: naar een productievere en toekomstbestendige publieke sector», waarin wordt geconcludeerd dat tot wel 20 miljard euro belastinggeld bespaard kan worden door de inzet van generatieve AI?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Bent u ermee bekend dat in de publieke sector sprake is van een productiviteitsdaling, terwijl er tegelijkertijd 425.0000 vacatures openstaan? Deelt u de mening dat een uitdijende overheid met steeds meer ambtenaren geen houdbare oplossing is voor het verbeteren van dienstverlening?
De publieke sector kent vele sub-sectoren, met elk hun specifieke kenmerken. Voor een deel van die sectoren heeft mijn ministerie vorig jaar gerapporteerd over productiviteitstrends, die niet onverdeeld positief zijn, zo bleek bijvoorbeeld uit onderzoek bij veertien uitvoeringsorganisaties.2 Uit die studie kwam naar voren dat tussen de organisaties grote verschillen in productiviteitsgroei zijn. Wel blijkt dat de productiviteitsstijging bij de betrokken uitvoeringsorganisaties tot 2021 nauwelijks onderdeed voor de marktsector.
Ik acht het desondanks zinvol om te inventariseren waar winst te behalen valt in efficiency en effectiviteit door inzet van (generatieve) AI in de dienstverlenende werkprocessen. Dit zal in het kader van de uitwerking van de Nederlandse Digitaliseringstrategie (NDS) verder worden verkend.
Dat sprake zou zijn van een «uitdijende overheid» heeft onder andere te maken met het feit dat voor steeds meer en steeds complexere vraagstukken een beroep wordt gedaan op de overheid. Uiteraard wordt altijd gekeken welke taken daadwerkelijk opgepakt dienen te worden en hoe die zo efficiënt mogelijk kunnen worden vervuld. Het digitaliseringsbeleid dat momenteel wordt vormgegeven, is dan ook mede gericht op de vraag hoe de overheid doeltreffend en zo efficiënt mogelijk een antwoord kan bieden op de complexe vraagstukken die de komende jaren op ons afkomen. Hierbij is – onder meer in het kader van de NDS – ook aandacht voor de rol die (generatieve) AI daarin kan spelen.
Dat momenteel sprake zou zijn van 425.0000 vacatures is niet geheel correct. Dit aantal betreft een prognose van BGC voor het jaar 2033. Dat er sprake is van toenemende krapte op de arbeidsmarkt wordt breed erkend. Dit is, los van de precieze aantallen, een goede reden om serieus te kijken naar de mogelijkheden van generatieve AI in de optimalisatie van onze bedrijfsprocessen.
Ziet u dat het gebruik van generatieve AI kansen biedt voor betere dienstverlening, meer werkplezier en een oplossing kan zijn van het personeelstekort? Hoe beoordeelt u de conclusie van de onderzoekers dat inzet van Generatieve AI 255.000 tot 465.000 voltijdbanen kan opleveren? Hoeveel belastinggeld kan bespaard worden door de inzet van AI?
Ja, ik zie dat hier kansen liggen.
Betere dienstverlening kent ten minste twee aspecten: snelheid van dienstverlening c.q. efficiëntie, én inhoudelijke kwaliteit van de dienstverlening. Het rapport wijst hier ook op. Het is van belang dat bij ontwikkeling van AI-systemen niet alleen gekeken wordt naar snelheid en kostenreductie, maar ook naar inhoudelijke kwaliteit. De ontwikkelingen binnen generatieve AI lijken op beide punten veelbelovend. Er is wel sprake van een gemengd beeld. Lang niet elke vorm van AI leidt daadwerkelijk tot betere prestaties. Dit is mede afhankelijk van de aard van de werkzaamheden. Recent onderzoek wijst erop dat «human-AI collaboration», waarbij mensen en artificieel intelligente systemen samenwerken, een wisselend beeld laat zien, met zelfs productiviteitsverlies bij taken waarin «besluitvorming» de kern van de werkzaamheden vormt.3
Bij de vraag of AI bijdraagt aan hogere productiviteit is dus van belang dat gericht wordt geïnvesteerd, en vanuit het besef dat innovaties rondom productiviteit zich soms pas op de langere termijn terugbetalen.
Het is zinvol te verkennen waar nog winst te halen valt in termen van efficiëntie en effectiviteit door inzet van (generatieve) AI in de dienstverlenende werkprocessen én bij beleidsontwikkeling. Die mogelijkheden verken ik ook al in het kader van de NDS. Deze vormt het fundament onder het digitaliseringsbeleid van de overheid.
Meer werkplezier is een belangrijke factor in het aantrekken en binden van goede medewerkers. Ik stond hier al bij stil in mijn verkenning van de motie Van Der Werf (mei 2024).4 Deze motie roept het kabinet op om tot een handreiking te komen voor gemeenten en andere overheden om werkplezier met behulp van AI te bevorderen en werkdruk te verminderen. De uitwerking van deze motie is opgenomen in de verzamelbrief digitalisering van het eerste kwartaal van dit jaar.5
Daarbij is het vooruitzicht van een steeds krapper aanbod aan (talentvolle) werkenden in de toekomst, waarbij ook de overheid wedijvert om het schaarser wordend arbeidspotentieel, één van de belangrijke reden om na te denken over de inzet van nieuwe technologieën. Dit thema is ook onderwerp van de adviesaanvraag aan de Sociaal-Economische Raad (SER), die het vorige kabinet heeft ingediend.6 Daarin is expliciet de vraag gesteld welke mogelijkheden de SER ziet om productiviteitsgroei door toepassing van AI te bevorderen. Dit SER-advies wordt later dit voorjaar verwacht.
De vraag hoeveel belastinggeld bespaard kan worden door de inzet van Generatieve AI is een kwestie die, in het licht van mijn opmerkingen over de werkgelegenheidseffecten, niet eenduidig te beantwoorden is – al is evident dat toegenomen efficiency in processen inderdaad bij kan dragen aan doelmatiger inzet van belastinggeld en eventueel kan leiden tot aanzienlijke besparingen.
Op welke manieren experimenteert de overheid met het gebruik van generatieve AI? Op welke manier wordt al op schaal productiviteitsgroei gerealiseerd door generatieve AI?
Binnen (decentrale) overheden wordt al enige tijd geëxperimenteerd met de inzet van generatieve AI. Voorbeelden zijn (interne) AI-chatbots die interne overheidsinformatie gemakkelijker vindbaar maken, AI-toepassingen die worden ingezet voor metadata-extractie, of AI-toepassingen die als ondersteuning worden ingezet bij bezwaarschrift- of WOO-procedures.7 Zie in dat kader ook de verzamelbrief van 18 december 2024 waarin wordt ingegaan op al lopende generatieve AI pilots.8
Het streven is deze verspreide initiatieven te bundelen. Daarbij is van belang dat innovatie gezamenlijk door overheidsorganisaties en meerdere bestuurslagen wordt opgepakt. Hierbij zie ik nog veel kansen om op te treden als één digitale overheid. Door zo, waar kansrijk, op te schalen zorgen wij voor minder versnippering en serieuze efficiencywinst. Voor dit opschalingsvraagstuk zal ik in de NDS aandacht hebben.
In hoeverre nu al productiviteitsgroei wordt bereikt, is momenteel nog lastig te kwantificeren. De meeste, veelal recente experimenten zijn nog niet geëvalueerd op hun effect. De Algemene Rekenkamer geeft in het eerder genoemde rapport Productiviteit in perspectief overigens aan dat productiviteitsgroei soms op gespannen voet kan staan met de kwaliteit van de dienstverlening. Sneller is niet altijd beter, en soms in tegendeel.9 Dit zal onderdeel moeten zijn van de evaluatie van de diverse experimenten.
Welke lessen trekt u uit het gebruik van generatieve AI door overheden in andere landen? Kunt u aangeven welke lessen Nederland trekt uit de in het rapport genoemde voorbeelden zoals «Albert», het Franse AI-systeem waarmee taken geautomatiseerd worden en ambtenaren minder tijd kwijt met het vinden van informatie?
Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen, ook in het buitenland. Albert is een mooi voorbeeld van AI-innovatie binnen de Franse overheid. Ook in de Nederlandse context wordt gewerkt aan AI-assistenten, die ambtenaren in hun werk kunnen inzetten. Een recent bijvoorbeeld komt van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG), die aankondigde – mede via een financiering van BZK – een AI-assistent te ontwikkelen.10
Welke lessen trekt u uit het gebruik van generatieve AI in de private sector? Deelt u de mening dat het reëel is dat de productiviteitsgroei in de private sector in komende jaren veel hoger ligt door adaptatie van generatieve AI? Hoe zorgt u ervoor dat de publieke sector niet achterblijft?
In mijn beantwoording van vraag 2 stond ik al stil bij de wisselende snelheden in de ontwikkeling van de productiviteit. De private en publieke sector zijn daarbij niet altijd gemakkelijk met elkaar te vergelijken.11 Wat ik meeneem uit het onderzoek, is dat de markt laat zien dat adaptatie van generatieve AI grote kansen biedt. Die kansen ben ik ook al volop aan het verkennen (zie ook beantwoording vraag 4), om waar mogelijk ook in de sector overheid productiviteitswinst te boeken. Daarin nemen we ook relevante inzichten uit de private sector mee, bijvoorbeeld via betrokkenheid bij de publiek-private samenwerking van de Nederlandse AI Coalitie, AI4NL.
Deelt u de conclusie dat de risico’s van het gebruik van generatieve AI beperkt kunnen worden door te zorgen dat er altijd mensen meekijken?
Ja, menselijk toezicht is inderdaad één van de mogelijkheden om de risico’s van generatieve AI te mitigeren. De Europese AI-verordening – die in augustus 2024 in werking is getreden – vereist dan ook dat er een vorm van menselijk toezicht wordt gehouden op hoog risico AI-systemen. Het is aannemelijk dat meerdere toepassingen vanuit de overheid kwalificeren als hoog risico als bedoeld in bijlage III bij de Verordening. Bij de ontwikkeling van nieuwe technologieën zal uiteraard rekening worden gehouden met de eisen die vanuit de Verordening en andere relevante regelgeving worden gesteld. Via de binnenkort te verschijnen overheidsbrede handreiking generatieve AI en het daarbij behorende standpunt krijgen organisaties ondersteuning bij het op verantwoorde wijze inrichten van de inzet van generatieve AI binnen hun organisaties. Menselijk toezicht is hierbij een belangrijk aspect. Deze overheidsbrede handreiking komt later in april uit.
Bent u bereid aan de slag te gaan met vijf mogelijke pioniergebieden die als kansrijk worden aangewezen voor de inzet van AI? Kunt u per pionier aangeven waarom wel of niet?
In het algemeen is het verstandig om verschillende activiteiten te bundelen om synergie en zo mogelijk schaalvoordelen te bereiken. Prioriteren naar sectoren of processen is daarom zinvol, waarbij gekeken zal worden welke het meeste potentieel hebben. Of dit noodzakelijkerwijs de in het rapport genoemde pioniersgebieden moeten zijn, valt te bezien. In sommige van die pioniersgebieden ligt de verantwoordelijkheid primair bij de sectoren zelf. Wel wil ik als coördinerend bewindspersoon regie voeren op de keuze van de prioritaire sectoren.
Op welke manier werkt zowel Europese als Nederlandse regelgeving nu de inzet van generatieve AI tegen? Bent u bereid onnodige drempels weg te halen?
Om de kansen te verzilveren die generatieve AI biedt, is het nodig om aandacht te hebben voor zowel normregulering als het aanjagen van innovatiekracht. Via onder meer de Europese AI-verordening – die geldt in alle EU-lidstaten – is er een eenduidig juridisch kader dat de ontwikkeling en het gebruik van betrouwbare en veilige (generatieve) AI-systemen bevordert. Specifiek voor de inzet van generatieve AI kom ik nog in april met een herijkt, overheidsbreed standpunt, waarin ik meer ruimte bied voor de mogelijkheden die deze technologie overheden biedt. Via de NDS zet ik daarnaast in op het versterken van de innovatiekracht bij de overheid met behulp van (generatieve) AI – zeker ook om drempels rondom bijvoorbeeld opschaling weg te nemen.
Het kabinet streeft daarbij naar een evenwichtige benadering: enerzijds willen we onnodige belemmeringen wegnemen om innovatie te stimuleren, en anderzijds zorgen dat er een solide en flexibel (Europees) regelgevend kader bestaat dat de veiligheid en betrouwbaarheid van AI waarborgt. De regelgeving is mede bedoeld om nieuwe technologieën op een verantwoorde wijze te introduceren en een aantal belangrijke maatschappelijke waarden te beschermen. Evenwichtige regelgeving is essentieel, en biedt duidelijkheid aan ontwikkelaars binnen welke kaders zij nieuwe technologieën kunnen ontwikkelen.
Vindt u dat de geschetste randvoorwaarden voor de inzet van AI in Nederland nu in orde zijn? Zo nee, welke stappen zet u om hiervoor te zorgen?
Ik vind dat de randvoorwaarden voor effectief, efficiënt en verantwoord gebruik van (generatieve) AI vooralsnog goed zijn ingevuld. Het BGC-rapport noemt een aantal randvoorwaarden voor succes: duidelijkheid op het gebied van wetgeving, technologie, training en beeldvorming om generatieve AI veilig en effectief in te zetten. De overheid investeert op al deze punten.
Zo wordt actief meegedacht over (de implementatie van) evenwichtige en consistente wetgeving, die ontwikkelaars duidelijkheid biedt in de juridische en ethische kaders waarbinnen zij artificieel intelligente systemen kunnen ontwikkelen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de implementatie van de AI-verordening, waarin BZK een actieve rol speelt en via onder meer kennisproducten (mede)overheden ondersteunt bij de implementatie.12 Die kaders gelden uiteraard ook voor de overheid als (mede-)ontwikkelaar van nieuwe technologieën. Overheden kunnen voor een overzicht van de bestaande wet- en regelgeving rondom de verantwoorde inzet van AI terecht bij het algoritmekader.13
Voor wat betreft de investeringen in nieuwe technologieën verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4. Daarnaast wordt er fors geïnvesteerd in een moderne digitale werkomgeving waarbij de ambtenaar is toegerust met de juiste middelen om haar werk effectief uit te voeren.
Effectief gebruik van (generatieve) AI vergt digitale vaardigheden van ambtenaren. We zullen de komende jaren fors investeren in digitaal vakmanschap. Dit niet alleen met het oog op de vereisten in artikel 4 van de AI Verordening met betrekking tot «AI geletterdheid», maar ook met het oog op het vakmanschap van de ambtenaar. Hiertoe wordt een personeelsstrategie voor digitalisering ontwikkeld, waarmee we bepalen welke kennis we in huis moeten hebben en uit de markt halen. Hiermee kunnen we gerichter werven, omscholen en onderwijs ontwikkelen op basis van technologische innovaties. Voorts nemen we meer regie op de ontwikkeling van digitaliseringskennis van ambtenaren en zorgen we voor opschaling en samenhang van de centrale pools voor digitaliseringsprofessionals. ICT-kennis wordt actief gedeeld en efficiënter ingezet. Meer specifiek kan worden gewezen op de Rijksacademie voor Digitalisering en Informatisering Overheid.14
Welke langetermijndoelen stelt de overheid voor het gebruik van AI?
Laat ik vooropstellen dat ik het van groot belang vind dat de overheid – evenals burgers en bedrijven – de vruchten kan plukken van deze veelbelovende technologie. Ik wil er de komende jaren voor zorgen dat we als één overheid stappen zetten bij de adoptie van AI, zonder daarbij naïef te zijn. We moeten deze technologie omarmen, omdat zij veel kansen biedt voor allerlei (grote) maatschappelijke opgaven waarvoor we als overheid staan.
Op de precieze uitwerking van de lange-termijndoelen met betrekking tot de inzet van AI bij de overheid kom ik later dit voorjaar terug in de NDS.
Op welke manier worden ambtenaren nu gestimuleerd om effectiever te werken door inzet van AI? Hoe wordt dit gestimuleerd op de dagelijkse werkvloer? Vindt u dat extra stappen hier nodig zijn?
Ik verwijs u voor de beantwoording van deze vraag graag naar vraag 10. Hierin sta ik al stil op de manieren waarop ambtenaren worden ondersteund bij het gebruik van AI.
Pensioenfondsen en verzekeraars die bereid zijn geld te steken in de versterking van defensie |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat diverse pensioenfondsen en verzekeraars bereid zijn geld te steken in de versterking van defensie, maar dat daarvoor een plan van aanpak nodig is vanuit politiek Den Haag?1
Vertegenwoordigers van Defensie hebben verschillende oproepen gedaan in de media over het belang en de noodzaak van investeren in de defensie-industrie. Defensie signaleert dat financiële instellingen steeds meer belangstelling hebben om hierin te investeren. Die belangstelling past binnen het huidige tijdsbeeld. Het uiteenlopende aanbod aan financiers betekent dat er verschillende mogelijkheden en behoeften zijn als het gaat om het investeren in de defensie-industrie. Momenteel voert Defensie gesprekken met de industrie en investeerders om deze mogelijkheden en behoeften in kaart te brengen en waar nodig knelpunten weg te nemen, om zo versterking van de defensie-industrie te bewerkstelligen.
Deelt u de mening dat de urgentie momenteel zodanig groot is, dat er geen dag verspild mag worden als het gaat om investeren in de versterking van defensie?
De huidige geopolitieke situatie vraagt om meer en gerichte Nederlandse en Europese investeringen om op te kunnen schalen en zo te voorzien in een robuuste defensie en veiligheid gerelateerde industriële basis. De wisselende leveringszekerheid en de terugkeer van importheffingen in de wereldhandel maken deze noodzaak nog duidelijker dan deze al was sinds het begin van de grootschalige agressieoorlog van Rusland in Oekraïne. Het kabinet erkent de urgentie om snel te acteren op dit thema, en zet daar ook de nodige stappen toe. Zo is uw Kamer in verschillende brieven geïnformeerd over de acties van het Ministerie van Defensie om de gerichte opschaling vorm te geven.2 De financiering maakt hier expliciet onderdeel van uit, zoals ook met uw Kamer gedeeld in de recente brief van 12 maart 2025.3
Hoe verklaart u dat pensioenfondsen aangeven al sinds het begin van de oorlog in Oekraïne er tegenaan te lopen dat de roep om kapitaal en de roep om de opbouw van de krijgsmacht er is, maar dat er nog geen beeld is van hoe dat eruit moet zien? Waarom moet dit zo lang duren?
Met de Defensienota 2024 geeft Defensie aan hoe de krijgsmacht zich de komende jaren zal ontwikkelen. Ook heeft Defensie onafhankelijk onderzoek laten doen naar de financieringsbehoefte die bij de defensie-industrie bestaat. Het rapport hierover is recent met uw Kamer gedeeld.4 De knelpunten verschillen tussen de grote bedrijven en de kleinere bedrijven. Het rapport signaleert verschillende knelpunten die de sector ervaart bij het verkrijgen van financiering. De inzet van Defensie is om met de oprichting van het Defport platform een structurele dialoog met industrie en de financiële sector tot stand te brengen. Hierin moet nog scherper worden welke kapitaalbehoefte bedrijven hebben en hoe private en institutionele investeerders hierin kunnen voorzien. De financieringstafel binnen Defport is op 1 april voor het eerst bij elkaar gekomen. Meerdere bijeenkomsten zullen hierop volgen.
Deelt u de opvatting van het Verbond van Verzekeraars dat de bal hiervoor nadrukkelijk in Den Haag ligt? Zo nee, waarom niet?
Defensie voert doorlopend gesprekken met institutionele en private investeerders. Het Ministerie van Defensie ziet het versterken van de defensie-industrie als een gedeelde verantwoordelijkheid, waarin de overheid een belangrijke rol inneemt als behoeftesteller. Defensie ziet hier verschillende rollen voor zichzelf in de hele keten als Smart Policy-Maker, Smart Specifier en Smart Buyer, zoals toegelicht in de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (2025–2029), die uw Kamer op 4 april heeft ontvangen.5 Waar het Ministerie van Defensie een rol kan spelen om knelpunten voor investeerders in de defensie-industrie weg te nemen, zal het ministerie deze rol vervullen. Uiteindelijk blijft het aan banken, verzekeraars en pensioenfondsen en andere investeerders zelf om te bepalen in welke mate en op welke wijze zij willen investeren in de defensie-industrie. Dat deze instellingen zelf hun beleggingsbeleid bepalen is wettelijk geregeld.
Kunt u aangeven aan welke initiatieven het kabinet momenteel werkt om private investeringen in defensie aan te jagen? Wanneer zijn deze initiatieven volgens planning klaar?
In de kamerbrief van 12 maart 2025 is de Kamer geïnformeerd over de actielijnen voor oplossingen van investeringskwesties ten aanzien van de defensie-industrie. Zo wil Defensie door vraagbundeling met partnerlanden en waar mogelijk meer toepassing van (raam)contracten met een langere looptijd, op lange termijn vraagzekerheid scheppen voor de defensie-industrie. Indien aangenomen in de Eerste Kamer, draagt het initiatiefwetsvoorstel om de 2%-norm wettelijk vast te leggen ook bij aan de vraagzekerheid voor de industrie.6
Defensie onderzoekt samen met het Ministerie van Economische Zaken de mogelijkheden om het (bestaande) financieringsinstrumentarium toegankelijker te maken voor de defensie-industrie. Ook worden gesprekken gevoerd met de financiële sector over investeringen in dual-use toepassingen. Verder jaagt Defensie met het nieuwe SecFund investeringen aan door durfkapitaal beschikbaar te maken voor de defensie-industrie. Daarnaast wordt samen met de financiële sector verkend of aanvullende instrumenten wenselijk zijn om bestaande belemmeringen weg te nemen.
Defensie werkt ook aan het verminderen van financieringsknelpunten voor de defensie-industrie. Zo voert Defensie met het Ministerie van Financiën gesprekken over het versoepelen van de bankgarantie-eis voor bevoorschotting, en worden mogelijkheden voor verruiming van informatiedeling met de financiële sector verkend.
Met het platform Defport heeft Defensie het doel de dialoog tussen verschillende partijen te versterken. Zo is er binnen Defport een financieringstafel waarin de financiële sector, industrie en Defensie samenkomen om te kijken hoe knelpunten kunnen worden opgelost.
Defensie werkt dus aan verschillende initiatieven om publieke en private investeringen aan te jagen. Tegelijkertijd is het belangrijk om te benadrukken dat het vergroten van investeringen in de defensie-industrie een gedeelde verantwoordelijkheid is. Binnen de huidige wettelijke kaders kunnen beleggers zelf al stappen zetten om meer te investeren in de defensie-industrie. Waar mogelijk moedigt Defensie dit aan en ondersteunt hierin.
Wat is uw reactie op de suggestie van verzekeraar NN Group, dat ook een Nederlandse variant van een defensie-bond kan helpen om private investeringen in defensie op gang te helpen?
Een dergelijke defensie-bond (defensie-staatsobligatie) is publiek schuldpapier dat uitgegeven wordt om publieke defensie-uitgaven te financieren. Een Nederlandse variant van een defensie-bond draagt niet bij aan het vergroten van directe private financiering voor de opschaling van de productiecapaciteit van de defensie-industrie. Nederland ervaart momenteel geen belemmeringen bij de schuldfinanciering van Nederlandse overheidsuitgaven (waaronder defensie-uitgaven) aangezien de staat geld kan lenen door uitgifte van conventionele staatsobligaties. Een defensie-staatsobligatie zou net als conventionele staatsobligaties enkel in publieke financiering voorzien van reeds voorziene uitgaven op de begroting (bijvoorbeeld voor orders zoals de aanschaf van tanks). Deze uitgaven vinden ook plaats zonder defensie-staatsobligaties. Er is daarmee dus geen sprake van directe additionele financiering vanuit de private financieringsmarkt aan de defensie-industrie. Daarom onderzoekt Defensie gezamenlijk met institutionele beleggers en overige stakeholders andere mogelijkheden om hun private financiering voor de defensie-industrie te vergroten, bijvoorbeeld door aansluiting bij (bestaande) investeringsvehikels. Wanneer marktpartijen daarnaast een privaat investeringsfonds willen oprichten gefinancierd met uitgifte van «private defensie-obligaties» om zo investeringen vanuit de markt in de defensie-industrie te vergroten, verwelkom ik dat van harte.
Hoe zorgt u ervoor dat er zo spoedig mogelijk sprake is van een goedgevuld, langlopend en meerjarig orderboek en een consistent investeringsbeleid van overheden, zodat private investeerders zoals ABP meer investeringen kunnen doen in initiatieven die gericht zijn op uitbreiding van de defensieproductie?
In de kamerbrief van 12 maart 2025 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de actielijnen voor oplossingen van investeringsknelpunten bij de defensie-industrie. Zo voorziet het initiatiefwetsvoorstel om de 2%-norm in de wet te verankeren in meer zekerheid voor de langere termijn. Verder weegt Defensie per inkoop af of er langere termijn behoeften kunnen worden gesteld en langere (raam)contracten kunnen worden afgesloten, eventueel met een minimum afnamegarantie.
Met onder andere de Defensienota 2022 en 2024 maakt Defensie ook over de langere termijn duidelijk in welke capaciteiten wordt geïnvesteerd. In 2025 begroot Defensie via het Defensiematerieelbegrotingsfonds ca. € 10 miljard voor materieel investeringen en instandhouding.
Waarom komen vertegenwoordigers van Defensie, Financiën, Buitenlandse Zaken en Economische Zaken en Klimaat pas in april langs bij de verzekeraars om eventuele investeringsmogelijkheden te bespreken? Kan hier meer spoed op gezet worden?
Defensie voert, samen met andere departementen, doorlopend gesprekken met de financiële sector. Dit gesprek is daar een voorbeeld van. Defensie onderhoudt ook actief contact met het Verbond van Verzekeraars. Bijvoorbeeld middels een recent rondetafelgesprek samen met Financiën en Buitenlandse Zaken. Hier zijn verschillende voorbeelden besproken die een barrière vormen voor verzekeraars om eigenstandig te investeren in de defensie-industrie. Defensie werkt nu samen met de andere ministeries aan oplossingen en gaat hierover met de verzekeraars in overleg wanneer voorstellen voorgelegd kunnen worden. Daarnaast vinden er doorlopend gesprekken plaats tussen de ministeries en andere financiële instellingen over de opschaling van de defensie-industrie.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van uitvoering van de voorstellen uit de Initiatiefnota van het lid Boswijk over het structureel verhogen van de Europese munitieproductie?2
Defensie beoordeelt voorstellen voor de productie van reguliere en kapitale munitie uit de markt op de eigen behoeftes, kansen voor vraagbundeling en bijdrage vanuit de Nederlandse industrie. Zo voorzien wij onze krijgsmacht van voldoende kwalitatieve munitie. Daarnaast zetten we in op het bundelen van de vraag voor steun aan Oekraïne en onze nationale vraag. De schaalvoordelen die daarbij ontstaan dragen bij aan het garanderen van productie- en leverzekerheid.
Defensie boekt vooruitgang op de verschillende voorstellen, zoals verwoord in de Kamerbrief Voortgang structurele versterking van de Europese productie van munitie en materieel.8 Zo plaatst Defensie bijvoorbeeld, conform voorstel 1, momenteel een extra bestelling van munitievoorraden, hierover zal middels het DPO gerapporteerd worden.
Daarnaast heeft uw Kamer op 4 april 2025 de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (2025–2029) ontvangen. Hierin licht het kabinet haar ambities voor het versterken van de defensie-industrie toe. De strategie is samen te vatten als sterk, slim en samen: we investeren in een sterke krijgsmacht en Nederlandse defensie-industrie, stimuleren op een slimme manier innovatie en werken nationaal en internationaal op een nieuwe en effectieve manier samen. In deze nieuwe strategische agenda is ook aandacht voor oplossingen van de financieringskwesties die spelen bij de noodzakelijke opschaling van de defensie-industrie. Het opschalen van de productie van defensiematerieel, in Nederland en in Europa, is onderdeel van de industriële versterking waar deze strategie invulling aan geeft.
Het bevorderen van steward owned ondernemen in Nederland. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken , Dirk Beljaarts |
|
![]() |
Op welke wijze is tot op heden uitvoering gegeven aan de motie-Sneller/Zeedijk (Kamerstuk 29 023, nr. 509) over de rentmeestervennootschap en kunt u benoemen met welke partijen al is gesproken?
In de motie-Sneller/Zeedijk wordt de regering verzocht om, in samenwerking met de universiteiten die hier nu onderzoek naar doen en het bedrijfsleven, een voorstel voor een rentmeestervennootschapsbedrijfsmodel uit te werken. Naar aanleiding van deze motie zijn door ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Justitie gesprekken gevoerd met verschillende deskundigen uit praktijk en wetenschap omtrent het faciliteren van rentmeesterschap. Deze gesprekken zijn nog niet afgerond. Er is ook gesproken met We are Stewards1 en is er contact gelegd met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Verder is en wordt aan verscheidene seminars en congressen deelgenomen om inzichten te vergroten. Ten slotte is kennisgenomen van de verschillende wetenschappelijke publicaties die over dit onderwerp zijn verschenen, waarvoor de aandacht actueel is.
Deelt u de mening dat de overheid een rol heeft in het faciliteren van ondernemerschap en hoe staat u tegenover de gedachte dat het faciliteren van nieuwe vormen van ondernemen innovatie kan aanjagen?1
De overheid draagt op allerlei manieren bij aan het faciliteren van ondernemerschap. Het missiegedreven innovatiebeleid met vormen van samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden is hiervan een voorbeeld. Nieuwe vormen van ondernemen kunnen helpen om innovatie aan te jagen. De ambtelijk gevoerde gesprekken over de rentmeestervennootschap met diverse experts helpen om opvattingen hierover beter toegelicht te krijgen alsook in beeld te krijgen welke gedachten en wensen hierover leven.
Deelt u de mening van professor De Kluiver dat modelstatuten die als «standaardpakketten» kunnen worden gebruikt en geïmplementeerd een laagdrempelige en praktische manier zijn om bedrijven en startende ondernemers die dat willen te helpen de vorm van een rentmeestervennootschap aan te nemen, vergelijkbaar met de «model articles» uit het Verenigd Koninkrijk?
De in antwoord op vraag 1 geschetste inspanningen dienen ertoe om inzicht te krijgen in de vraag in hoeverre modelstatuten behulpzaam zouden kunnen zijn om een onderneming te starten die aan kenmerken van het rentmeesterschap voldoet. Daarbij wordt nader onderzocht wat er al voorhanden is en hoe de praktijk daar tegenaan kijkt. Ik ben nog in afwachting van aanvullende informatie hierover om mij vervolgens samen met de Staatssecretaris voor Rechtsbescherming een beter oordeel over de meerwaarde hiervan te kunnen vormen.
Bent u bereid om conform de suggestie van De Kluiver een expertgroep aan te stellen die één of meerdere modelstatuten voor een rentmeestervennootschap gaat uitwerken en daar de opzet tot een wettelijke regeling zoals in de voetnoot vermeld bij te betrekken?2
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 7.
Deelt u de opvatting dat met zulke modelstatuten slechts kleine wetswijzigingen nodig zijn om de rentmeestervennootschap mogelijk te maken, zoals concreet benoemd?3
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 7.
Hoe beoordeelt u deze voorstellen tot wetswijziging als doorontwikkeling van de ingezette flexibilisering van het BV-recht inhoudelijk?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 7.
Bent u bereid om een wetswijziging parallel aan het instellen van de expertgroep voor te bereiden?
Op basis van de geschetste inspanningen en daaruit verkregen en te verkrijgen opbrengsten wil ik komende periode samen met de Staatssecretaris voor Rechtsbescherming, gelet op de samenhang van het onderwerp met het Burgerlijk Wetboek, bepalen welk vervolg aan de motie-Sneller/Zeedijk wordt gegeven. We hebben hiervoor tijd nodig om – mede op basis van nog te ontvangen informatie – een afgewogen standpunt in te nemen. Daarbij komen ook de inhoudelijke aspecten uit vragen 4 tot en met 6 aan bod. Hierover zult u in het najaar van 2025 worden geïnformeerd. Ik zal dan bovendien inhoudelijk op deze vragen ingaan.
Bent u bekend met het onderzoek dat is uitgevoerd in Duitsland onder ruim 400 familiebedrijven waaruit blijkt dat 72% van hen voorstander is van een wettelijke regeling voor steward-ownership?4 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. In het onderzoek wordt gesproken over een Rechtsform einer Gesellschaft mit gebundenem Vermögen, in afgekorte vorm ook wel GmbH-gebV genoemd. In het regeerakkoord (Koalitionsvertrag) van het vorige Duitse kabinet werd een nieuwe passende rechtsgrondslag aangekondigd voor «Unternehmen mit gebundenem Vermögen». In het huidige regeerakkoord tussen CDU, CSU en SPD wordt de «Gesellschaft mit gebundenem Vermögen» als nieuwe, eigenstandige rechtsvorm aangekondigd. Het onderzoek over de desbetreffende rechtsvorm is onder Duitse bedrijven uitgevoerd. Ik kan geen uitspraken doen over de representativiteit van dit onderzoek noch daaraan conclusies verbinden voor de belangstelling die er in Nederland voor steward-ownership bestaat.
In Nederland signaleert onder andere VNO-NCW toenemende belangstelling voor steward-ownership, met name bij bedrijfsoverdracht.5 Heeft u desondanks redenen om aan te nemen dat in Nederland te weinig behoefte is aan steward-ownership?
Het steward-ownership is de laatste jaren in de belangstelling komen te staan. Het is onderdeel van onze inspanningen om een beeld te krijgen van de behoefte aan deze vorm van ondernemen. Ook hierover zult u in het najaar van 2025 nader worden geïnformeerd.
Zo ja, bent u bereid om een vergelijkbaar onderzoek uit te laten voeren in Nederland om die overtuiging te staven?
Het antwoord hierop is mede afhankelijk van de uitkomst van onze inspanningen. U zult in het najaar van 2025 ook hierop een reactie krijgen.
De ontwikkelingen van hypotheken in 2024 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u inzichtelijk maken wat de gemiddelde koopprijs van woningen in de bestaande bouw in 2024 was en hoe deze prijs gedurende de kwartalen ontwikkelde?
De gemiddelde verkoopprijs bij bestaande woningen in 2024 was € 450.985, zo blijkt uit de cijfers van het CBS. In de tabel hieronder is de gemiddelde verkoopprijs per kwartaal in 2024 weergegeven.
gemiddelde verkoopprijs in euro’s
2023
416.153
Q1 2024
432.061
Q2 2024
441.018
Q3 2024
463.375
Q4 2024
461.797
Kunt u inzichtelijk maken wat de gemiddelde koopprijs van woningen in de nieuwbouw in 2024 was en hoe deze prijs gedurende de kwartalen ontwikkelde?
Het CBS heeft de gegevens van de gemiddelde verkoopprijs van nieuwbouwwoningen beschikbaar tot en met het derde kwartaal van 2024. Het vierde kwartaal komt beschikbaar in de maand april.
gemiddelde verkoopprijs in euro’s
2023
501.947
Q1 2024
494.220
Q2 2024
482.789
Q3 2024
475.700
Kunt u voor zowel de bestaande bouw als nieuwbouw inzichtelijk maken hoeveel woningen er gekocht werden met een koopprijs tot en met € 200.000, tussen de € 200.000 en € 250.000, tussen de € 250.000 en € 300.000, tussen de € 300.000 en € 350.000, tussen de € 350.000 en € 400.000, tussen de € 400.000 en € 450.000 en vanaf € 450.000 in 2024 en hoe deze gegevens zich per kwartaal van 2024 ontwikkelden?
Het ministerie beschikt niet over een onderverdeling in prijssegmenten per kwartaal van de verkoopprijzen bij bestaande en nieuwbouwwoningen. De cijfers over nieuwbouwwoningen bij vraag 2 zijn gebaseerd op een enquête van het CBS onder gemeenten met een hoge dekkingsgraad. Deze is niet 100% dekkend waardoor de gevraagde aantallen niet geleverd kunnen worden. In opdracht van het ministerie onderzoekt CBS momenteel de mogelijkheid om de verkoopprijzen van nieuwbouwkoopwoningen wel landelijk dekkend te kunnen achterhalen. Wanneer de resultaten van dat onderzoek beschikbaar zijn, zal ik dit met uw Kamer delen.
Op basis van cijfers van het Kadaster kan wel een onderverdeling in prijssegmenten worden gegeven van de verkoopprijzen van bestaande woningen over de afgelopen 10 jaar. Deze zijn hieronder weergegeven.
* Eerste drie kwartalen van 2024.
In hoeveel gevallen van het totaal aantal afgesloten hypotheken ging het om het oversluiten van een hypotheek en wat was de gemiddelde hoogte?
In 2024 werden er in totaal ongeveer 484.000 hypotheekaanvragen verstuurd via het Hypotheek Data Netwerk (HDN). Daarvan waren 31.500 aanvragen oversluitingen, zo’n 6,5% van het aantal hypotheekaanvragen. Het gemiddelde hypotheekbedrag bij oversluitingen in 2024 is € 244.500.
Welk deel van de afgesloten hypotheken in de bestaande voorraad is bestemd voor verduurzaming van de woning?
Uit de cijfers van HDN blijkt dat in 2024 in ongeveer 15% van de aanvragen van hypotheken energiebesparende maatregelen zijn meegefinancierd, waarbij gemiddeld € 16.800 wordt besteed aan energiebesparende maatregelen. In 2023 werd bij ongeveer 14% van de aanvragen van hypotheken energiebesparende maatregelen meegefinancierd. In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling in het meefinancieren van energiebesparende maatregelen per kwartaal weergegeven voor 2023 en 2024.
2023
2024
Q1
14,9%
16,8%
Q2
14,7%
16,1%
Q3
13,5%
13,6%
Q4
13,1%
13,5%
Welk deel van de afgesloten hypotheken in de bestaande voorraad is bestemd voor funderingsherstel van de woning?
Er zijn slechts beperkt data beschikbaar over de financiering van funderingsherstel. Een lening voor funderingsherstel bij een reguliere hypotheekverstrekker wordt over het algemeen verstrekt via een gewoon bouwdepot en daarmee in de reguliere hypotheek. Er zijn geen specifieke hypotheekproducten voor funderingsherstel. De hypotheekverstrekker heeft daardoor geen inzicht of en zo ja welk deel van de hypotheek wordt gebruikt voor funderingsherstel.
Wat we wel weten is, dat op jaarbasis ongeveer 1.000 funderingen hersteld worden1, waarbij niet is aangegeven of deze in particulier of bijvoorbeeld corporatiebezit zijn. Bij het Fonds Duurzaam Funderingsherstel zijn in de periode 2018–2024 in totaal 94 Funderingsleningen en Funderingsleningen Maatwerk afgesloten, waarvan in totaal 13 Funderingsleningen en 81 Funderingsleningen Maatwerk. In 2024 zijn 8 Funderingsleningen Maatwerk afgesloten. Maatwerkhypotheken worden verstrekt aan woningeigenaren die voor funderingsherstel vanwege een niet toereikend inkomen bij de bank niet in aanmerking komen voor een ophoging van de hypotheek. Uit deze cijfers kan worden afgeleid dat voor funderingsherstel over het algemeen gebruik wordt gemaakt van andere financieringsmiddelen dan het Fonds Duurzaam Funderingsherstel, zoals bijvoorbeeld een ophoging van de hypotheek en/of eigen middelen. Bovendien kunnen op dit moment bewoners uit slechts 7 gemeenten gebruik maken van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel. Zoals aangegeven in de brief van 3 december 20242 en met u besproken in het debat van 13 februari jl., streef ik ernaar dit fonds per 1 juli a.s. landelijke werking te geven.
In welke mate is er een effect zichtbaar op de hoogte van de hypotheken door opgaven als verduurzamen en funderingsherstel?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangeven, werd in 2024 bij 15% van de aanvragen energiebesparende maatregelen meegefinancierd. Het gemiddeld bedrag dat wordt besteed aan energiebesparende maatregelen is € 16.800, wat op een gemiddeld hypotheekbedrag van € 268.000 ongeveer 6% is. Het effect van energiebesparende maatregelen op de hoogte van de hypotheeksom is dus ongeveer 1% (15% * 6%). In 2023 werd bij 14% van de aanvragen energiebesparende maatregelen meegefinancierd. Het gemiddelde bedrag is niet bekend, maar in 2023 kon maximaal € 9.000 extra geleend worden voor energiebesparende maatregelen3. Gezien het gemiddelde hypotheekbedrag uit 2023 van € 251.973 betekent dit een effect van 0,5% (14% * 3,6%) op de hypotheeksom4.
Zoals bij antwoord 6 is weergegeven is er geen inzicht of en welk deel van de hypotheek wordt gebruikt voor funderingsherstel. Er is daarom ook geen inzicht in een mogelijk effect op de hoogte van hypotheken door funderingsherstel.
In welke mate zaten de opgaven verduurzamen en funderingsherstel in de jaren voor 2024 in de hypotheken?
Voor het antwoord over de mate waarin funderingsherstel in de hypotheken zat verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6. Onderstaand de mate waarin verduurzaming in de jaren 2020–2024 in de hypotheken zat op basis van cijfers van HDN.
Jaartal
Hypotheken waarin energiebesparende maatregelen zijn meegefinancierd
Afgesloten hypotheken
Aantal hypotheken waarin energiebesparende maatregelen zijn meegefinancierd
2020
5,1%
535.375
27.304
2021
8,0%
562.655
45.012
2022
11,2%
521.433
58.400
2023
14,1%
368.442
51.950
2024
15,0%
483.922
72.588
Naast het directe effect van extra leningen voor deze opgaven, is er ook een indirect effect op de hypotheken. In het algemeen is men bereid meer te betalen voor een energiezuinige woning, vanwege lagere energielasten en hoger wooncomfort. Kopers zullen bereid zijn om voor een energiezuinige woning een hogere prijs te betalen en een hogere hypotheek af te sluiten5.
Kunt u aan de hand van de verleende gegevens een reflectie geven op de ontwikkelingen?
De huizenprijzen zijn de afgelopen tien jaar hard gestegen, ook in 2024. De druk op de woningmarkt, renteontwikkelingen en loonstijgingen hebben de afgelopen jaren voor stijgende woningprijzen gezorgd6. Hierdoor is het voor veel starters en middeninkomens lastig om een woning te kopen of te huren. Er moeten meer woningen bijkomen en deze woningen moeten voldoende betaalbaar zijn. Daarom is de inzet dat tweederde van de te realiseren woningen betaalbaar moet zijn en bestaat uit sociale huur, middenhuur en betaalbare koop. Hierop is de laatste jaren al ingezet. Het is daarom goed om te zien dat de gemiddelde huizenprijzen van nieuwbouwwoningen in 2024 zijn gedaald en het prijsverschil tussen de bestaande voorraad en de nieuwbouw afneemt.
Investeringen in verduurzaming en funderingsherstel zijn onlosmakelijk verbonden met de hele context binnen de woningmarkt. Is de rente relatief laag dan wordt bijvoorbeeld meer in de eigen woning geïnvesteerd. Andere invloeden die meespelen zijn onder andere; de economische ontwikkelingen, het sentiment en de energieprijzen. Positief vind ik dat woningeigenaren financiering kunnen vinden voor het verduurzamen van hun woning. Ook wordt in steeds meer hypotheken verduurzaming meegenomen, zo blijkt uit het langjarig gemiddelde (zie de tabel bij antwoord 8). Van de mensen die in de afgelopen tien jaar hun huis hebben verduurzaamd, gebruikten de meesten spaargeld om dit te betalen (80%). Er zijn echter meer mogelijkheden, met onder meer hypotheken en renteloze leningen van het Nationaal Warmtefonds, in combinatie met subsidies.7 Ik vind het belangrijk dat er voldoende financiële mogelijkheden zijn om de eigen woning te verduurzamen.
Voor mensen die schade hebben aan de fundering van hun woning is de impact mogelijk groot. Het Rijk werkt samen met de belangrijkste stakeholders aan een nationale aanpak funderingsproblematiek. Daarin wordt onder meer gewerkt aan het landelijke werking geven van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel, waar ik in het antwoord op vraag 6 op ben ingegaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Beleid staatsdeelnemingen kan beter wat betreft marktverstoring en klimaatrisico’s' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Beleid staatsdeelnemingen kan beter wat betreft markt-verstoring en klimaatrisico’s»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij staatsdeelnemingen zoals de NS en Holland Casino geen duidelijke boekhoudkundige scheiding bestaat tussen publieke taken en commerciële activiteiten?
NS kent een strikte boekhoudkundige scheiding tussen haar publieke taken en commerciële activiteiten. Dit is, op grond van de PSO-verordening2, verplicht bij de uitvoering van de hoofdrailnetconcessie om zo mogelijke kruissubsidiering tussen de publieke en commerciële taken en daarmee mogelijke marktverstoring te voorkomen. NS rapporteert hierover aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Vanwege concurrentiegevoelige informatie wordt deze scheiding in het publieke jaarverslag van NS niet inzichtelijk gemaakt. Wel wordt in het jaarverslag een onderscheid gemaakt tussen de omzet uit treinvervoer-gerelateerde activiteiten en de omzet uit station-gerelateerde activiteiten.
Holland Casino heeft, net als veel andere staatsdeelnemingen, geen dergelijke strikte boekhoudkundige scheiding. Vaak is er geen strikte scheiding tussen commerciële en publieke activiteiten, maar is er sprake van commerciële activiteiten waarbij een publiek belang gediend wordt. Met de keuze voor een deelneming beoogt de staat immers op een doelmatige, zakelijke manier de activiteiten die bijdragen aan de borging van publieke belangen te organiseren. Staatsdeelnemingen krijgen daarbij de ruimte om te ondernemen en in te spelen op de behoeften van de klant en maatschappij. Daarbij ben ik, zoals ook uiteengezet in de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022, kritisch op het ondernemen van brede activiteiten door staatsdeelnemingen, die niet het publieke belang dienen.
Omdat bij staatsdeelnemingen vaak geen scheiding valt aan te brengen tussen publieke en commerciële activiteiten en de financiering daarvan, is het veelal ook niet mogelijk om hier boekhoudkundig een scheiding in aan te brengen en hier verdere stappen op te zetten.
Waarom worden de kosten gerelateerd aan commerciële en publieke activiteiten nu nog niet verplicht apart gerapporteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om een dergelijke scheiding te implementeren bij deze en andere staatsdeelnemingen om transparantie te kunnen waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er momenteel voldoende inzicht is in de klimaatrisico's en de daarmee samenhangende kosten binnen de gehele portefeuille van staatsdeelnemingen?
Het bestuur van een deelneming is verantwoordelijk voor het identificeren en beheersen van de risico’s verbonden aan de strategie en de activiteiten van de vennootschap. Ik verwacht van staatsdeelnemingen dat zij in lijn met de Nederlandse Corporate Governance Code 2022 beschikken over een adequaat risicobeheersing- en controlesysteem, waarin klimaatrisico’s ook worden meegenomen.
Ik word als aandeelhouder regulier geïnformeerd door het bestuur van de staatsdeelnemingen over deze verschillende risico’s en de mitigerende maatregelen. Daarnaast beoordeel ik (de beheersing van) klimaatrisico’s bij de beoordeling van de ondernemingsstrategie en investeringen van staatsdeelnemingen.
Welke stappen zou u kunnen ondernemen om beter te anticiperen op hoge kosten van staatsdeelnemingen als gevolg van de ontwikkelingen die samenhangen met het klimaat, zoals de recente lening die verstrekt is aan Tennet voor het uitbreiden van het elektriciteitsnet?2
Er is een verschil tussen enerzijds het adequaat identificeren en beheersen van de (klimaat)risico’s verbonden aan de strategie en de activiteiten van de onderneming en anderzijds de financiering van de (energie)transitie als gevolg van klimaatverandering en de beleidskeuzes die daarmee verband houden.
Met betrekking tot het elektriciteitsnet zijn er in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur4 een aantal aanbevelingen gedaan om het besluitvormingsproces rondom de vereiste investeringen in elektriciteitsinfrastructuur te stroomlijnen. Een van die aanbevelingen ziet op het jaarlijks delen van investeringsprognoses van de netbeheerders, de verwachtte nettarieven en financieringsbehoeftes van netbeheerders. Ook wordt voorgesteld een netwerktoets uit te voeren, voordat besluitvorming plaatsvindt over beleidsvoorstellen die naar verwachting grote impact hebben op het elektriciteitsnet. De verwachting is dat hiermee beter en eerder inzicht wordt verkregen op de kosten van de uitbereiding van elektriciteitsnet. Het kabinet zal een reactie op het IBO dit voorjaar met u delen.
Overweegt u het uitvoeren en publiceren van periodieke klimaatrisicoanalyses, bijvoorbeeld in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen, om zo beter te kunnen anticiperen op investeringsbehoeften en klimaatdoelen?
In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wordt jaarlijks inzicht gegeven in de voortgang van de deelnemingen in het behalen van hun klimaatdoelen. Deze kunnen op portefeuilleniveau met elkaar vergeleken worden. Ik verwijs ook graag naar het antwoord op vraag 6 voor het onderscheid tussen (het behalen van) klimaatdoelen en klimaatrisico’s.
Daarnaast loopt momenteel bij de OESO een onderzoek naar hoe de klimaatrisicoanalyses effectief en doelmatig vorm te geven. Ik volg dit met interesse en aanbevelingen zal ik meenemen in de periodieke beleidsdoorlichting van het deelnemingenbeleid die uiterlijk in 2027 zal plaatsvinden.
Op welke manier kan het Noorse of het Zweedse beleid als voorbeeld dienen om de rapportages ook in Nederland te verbeteren en bij te laten dragen aan het beter beheersen van klimaatrisico’s?
Bij de totstandkoming de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is gekeken naar de invulling van het aandeelhouderschap van de Noorse overheid, net als dat van de Franse en Duitse overheden. Bij de volgende periodieke beleidsdoorlichting van de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 zal ook weer gekeken worden naar hoe andere landen hun rol als aandeelhouder invullen, om daar de belangrijkste inzichten uit mee te nemen. Daarbij zal ik in ieder geval onderzoeken of het Noorse en Zweedse beleid relevante inzichten bieden.
Hoe beoordeelt u de recente aanscherpingen in de OESO-richtlijnen met betrekking tot het tegengaan van klimaatrisico's door staatsdeelnemingen?
Ik volg de ontwikkelingen en aanbevelingen op het gebied van staatsdeelnemingen vanuit de OESO met veel interesse, zoals eerder aangegeven bij vraag 7 en 8. Deze aanbevelingen zullen bij de periodieke beleidsdoorlichting worden meegenomen.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om deze richtlijnen te integreren in het Nederlandse beleid voor staatsdeelnemingen?
Zie antwoord vraag 9.
Het werkbezoek van de staatssecretaris van Defensie aan Microsoft en Amazon |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen wat het doel was van uw werkbezoek van 3 tot en met 5 maart 2025 aan Microsoft en Amazon in Seattle?1
Het doel van het werkbezoek was drieledig, namelijk: 1) Het krijgen van inzicht in de laatste technologische ontwikkelingen bij Microsoft en Amazon; 2) het bepalen van de impact die deze bedrijven hebben op het opereren van Defensie en 3) het ontwikkelen van meer inzicht op het gebied van autonomie en soevereiniteit op het gebied van data en informatie.
Kunt u het volledige programma van uw werkbezoek delen, met een overzicht van wie u heeft gesproken en wat het onderwerp van deze gesprekken was?
Vanwege privacy kunnen wij geen namen of functies geven, maar er is gesproken met beide bedrijven op het niveau van director & corporate vice president. Met deze vertegenwoordigers heb ik gesproken over oplossingen voor mobiele cloudomgevingen, verwerking en eigenaarschap van data, regelgeving en toepasbaarheid van de laatste technologische ontwikkelingen die relevant zijn voor Defensie.
Heeft u op dit werkbezoek concrete toezeggingen gedaan of afspraken gemaakt? Wat was uw boodschap richting de bedrijven?
Ik heb geen toezeggingen gedaan. Onze gevechtskracht is niet langer alleen afhankelijk van staal en vuur, maar ook van bits en bytes. Hierin biedt de expertise van techbedrijven zoals Microsoft en Amazon waardevolle inzichten. Mijn boodschap richting de bedrijven is om te onderzoeken hoe hun expertise en technologie bij kunnen dragen in operationele situaties, op een soevereine wijze.
Is de inhoud van het werkbezoek en uw inbreng bij de activiteiten afgestemd met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken?
De inhoud van het werkbezoek is afgestemd met het Ministerie van Economische Zaken.
Deelt u de mening dat, in deze geopolitieke context, Nederland de afhankelijkheid van niet-Europese techbedrijven juist zou moeten verminderen?
Het kabinet heeft in 2023 de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) met uw Kamer gedeeld.2 Het Kabinet constateert in de Agenda DOSA dat, in deze veranderende context, we strategisch moeten gaan kijken naar digitale technologie, en in het bijzonder naar strategische afhankelijkheden met een hoog risico.
We hebben een langdurige trans-Atlantische relatie met de VS. De VS is en zal een cruciale partner voor Nederland blijven, met gedeelde veiligheids- en economische belangen, waaronder ook digitale aspecten vallen.
Nederland zal blijven werken aan een goede werkrelatie met de VS. Ontwikkelingen in de VS, ook ten aanzien van tech, volgen elkaar snel op. We houden deze ontwikkelingen op technologisch- en veiligheidsgebied in de VS nauwlettend in de gaten.
Een te grote afhankelijkheid van één marktpartij is echter ongewenst. In de afweging welke data wij in eigen beheer verwerken en wat in de public cloud, moeten risicovolle strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen. Daarbij wordt expliciet gekeken naar Europese tech-bedrijven.
Acht u de totale afhankelijkheid van clouddiensten van niet-Europese techbedrijven een mogelijk risico voor de Nederlandse en Europese autonomie en veiligheid?
Zoals ook door de Algemene Rekenkamer is geconstateerd, wordt er veelvoudig gebruik gemaakt van public clouddiensten, waarbij meer dan de helft van de materieel public clouddiensten3 bij «big tech» ingekocht wordt4. Er is hiermee echter nog geen sprake van een «totale afhankelijkheid». In de afweging welke data we in eigen beheer verwerken en wat in de public cloud moeten risicovolle strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Defensie gaat uit van een spreiding van risico’s door clouddiensten in de eigen datacentra en bij verschillende cloud aanbieders onder te brengen, zowel binnen als buiten Europa. Er zal dus geen sprake zijn van totale afhankelijkheid van niet-Europese techbedrijven. Defensie weegt per situatie af of een eventuele afhankelijkheid acceptabel is. Daarbij worden ook de aspecten autonomie en veiligheid per situatie beoordeeld.
Heeft het Ministerie van Defensie een strategie voor het terugdringen van strategische afhankelijkheden van niet-Europese techbedrijven? Zo ja, hoe gaat u deze afhankelijkheden verminderen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze strategie alsnog te ontwikkelen?
Het beleid van Defensie draagt op verschillende manieren bij aan het vergroten van onze strategische autonomie en het positioneren van onze Nederlandse kennis-, technologie- en industriebasis. Begin april 2025 wordt de nieuwe Strategie van Defensie naar uw Kamer gestuurd, waarin toegelicht zal worden hoe Defensie strategische afhankelijkheden wil verminderen door zelf te investeren in de kennis- en industriebasis. Hoe sterker Europa en Nederland zijn, hoe minder afhankelijkheid. Defensie neemt daarnaast ook verschillende beschermende maatregelen: bepaalde producten, onderdelen en/of capaciteiten zullen in Nederland behouden of ontwikkeld moeten worden om (cruciale) (wapen)systemen van de krijgsmacht – en haar bondgenoten – te kunnen produceren, op te kunnen schalen en te ondersteunen.
Welke strategische investeringen doet het Ministerie van Defensie op het gebied van autonomie in het digitale domein? Acht u het in het belang van de Nederlandse veiligheid om de capaciteit van de Nederlandse en Europese techsector te benutten en versterken door te investeren in hun diensten en deze af te nemen?
Om internationaal een speler van betekenis te blijven, mee te blijven lopen in de mondiale (technologische) ontwikkelingen en onze afhankelijkheid van anderen te beperken, is het verkrijgen en het behouden van leiderschap op strategische technologische punten voor Nederland en Defensie belangrijk. Nederland heeft een sterke en kennisintensieve technologische en industriële basis die hoogwaardige producten en diensten levert. De gewijzigde geopolitieke context en de snelle technologische ontwikkelingen maken dat investeringen in de Nederlandse Technologische en Industriële Basis (NLDTIB) nodig zijn. Een sterke krijgsmacht en een sterk Nederland, kan alleen als de NLDTIB en Europese Technologische Industriële Basis (EDTIB) versterkt worden. Het internationaal positioneren van Nederlandse en Europese technologiebedrijven is daarbij van belang. Begin april wordt de nieuwe Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (D-SII) en de bijbehorende Strategische Actieagenda Industrie, Innovatie en Kennis – Defensie (STRAIIK-D) aangeboden aan de Kamer. Daarin zullen deze ambities en versterkingen toegelicht worden.
Welke acties onderneemt u om Nederlandse en Europese techbedrijven structureel meer te betrekken bij Defensie-aanbestedingen en strategische IT-infrastructuur?
Defensie werkt aan versterkte publiek-private samenwerking o.a. via Defport. Defport draagt bij aan het versnellen van de militaire materieelgereedheid door de afstand tussen Defensie en de private sector te verkleinen. Ook de regionale programmabureaus en de opbouw van regionale ecosystemen en uitbreiding van MINDBases dragen bij aan het verkleinen van de afstand tussen Defensie, kennisinstellingen en industrie. Het is voor de Europese strategische autonomie van groot belang dat er strategische samenwerking bestaat met Nederlandse en Europese techbedrijven. Defensie zet in op een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. Specifiek voor IT heeft Defensie sinds enkele jaren verschillende dialoogtafels met IT-bedrijven die betrekking hebben op huidige en toekomstige ontwikkelingen, om samen op te trekken en vruchtbare partnerschappen te ontwikkelen voor de lange termijn zodat snel kan worden ingespeeld op de behoeften van Defensie. Deze maandelijkse dialoog-tafels stellen Defensie in staat om uitdagingen voor te leggen aan de markt, om te komen tot nieuwe samenwerkingen, oplossingen en versnelling.
Heeft u een plan om bestaande samenwerkingen met Nederlandse en Europese techbedrijven binnen Defensie op te schalen? Welke acties onderneemt u om dit te bereiken?
Ja, mede dankzij de Defensie IT-leveranciersdialoog is Defensie in staat geweest om strategische partnerschappen aan te gaan met diverse IT-bedrijven. Zoals in de Defensienota 2024 is aangekondigd zal Defensie eraan werken om nieuwe technologieën, nadrukkelijk afkomstig van de Nederlandse industrie, te integreren in militaire toepassingen.
Nationale samenwerking met andere departementen, kennispartners en het bedrijfsleven in Nederland leidt tot betere resultaten voor zowel de krijgsmacht als het Nederlandse verdienvermogen en de maatschappij. De samenwerking wordt ingericht via verschillende ecosystemen, per onderwerp en per regio. Defensie legt haar behoeften neer bij de industrie, de capability pull. Kennisinstellingen, start-ups, MKB’ers en Original Equipment Manufacturers (OEM’s) werken samen aan oplossingen die Defensie nodig heeft. Ook is er nadrukkelijk ruimte voor ideeën vanuit de industrie en civiele technologieën die betekenisvol kunnen zijn voor Defensie. Nederlandse en Europese (tech)bedrijven worden hiermee nauwer verbonden aan de opgaves van Defensie en gepositioneerd om vroegtijdig mee te werken aan uitdagingen.
Hoe stimuleert u Nederlandse en Europese partijen om mee te dingen naar aanbestedingen op het gebied van defensie en veiligheid? Welke drempels ervaren deze bedrijven momenteel en hoe gaat u die wegnemen?
Het eerste deel van deze vraag heb ik beantwoord in vraag 9. Betreffende het tweede deel: Eén van de knelpunten is toegang tot financiering. Met name start-ups, scale-ups en het MKB lopen tegen deze drempel aan. Uw Kamer is recent per brief geïnformeerd5 over deze financieringsknelpunten. In deze brief kondigt Defensie vier actielijnen aan om deze knelpunten op te lossen. Deze actielijnen zetten in op 1) het bieden van lange termijnvraag, 2) het mobiliseren van private investeringen en beter gebruik maken van bestaande instrumentaria 3) het optimaliseren van overheidsprocessen en 4) het versterken van de dialoog met de markt, bijvoorbeeld met het publiek-private platform Defport.
Heeft u, naast de samenwerking met niet-Europese techbedrijven, ook onderzocht welke Europese cloud- en technologiealternatieven beschikbaar zijn voor Defensie? Zo ja, welke Europese partijen heeft u hiervoor in beeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, Defensie is een onderzoek gestart naar mogelijkheden om cloudomgevingen voor Defensie te ontwikkelen met Europese leveranciers. De gesprekken daarover verkeren nog in een commercieel vertrouwelijke fase.
Bent u bereid (alsnog) gesprekken te initiëren met Europese alternatieven zoals OVHcloud, Nextcloud, of het GAIA-X-initiatief?
Ja.
Wat bedoelt u precies met uw openbare uitspraak: «Met een slimme mix van eigen en commerciële cloudoplossingen vergroten we onze digitale slagkracht»?2
Defensie ontwikkelt eigen IT zoals commandovoeringssystemen en IT-infrastructuur zoals de private cloud binnen het programma GrIT. Daarnaast is er een wereldwijde zeer snelle en innovatieve technologie-ontwikkeling in de public cloud. Om militair relevant te blijven op het slagveld met digitale technologie zal Defensie deze technologieën moeten combineren. Het combineren hiervan is onderdeel van de multicloud strategie van Defensie. Dit is een cruciaal onderdeel van de digitale transformatie van Defensie.
Hoe worden de diensten van Microsoft en Amazon momenteel gebruikt in de Defensie-architectuur? Welke Defensie-onderdelen zijn afhankelijkheid van deze diensten?
In de architectuur staan de clouddiensten van Microsoft en Amazon als «onderlaag» die gebruikt wordt voor ongepubliceerde of laag-gerubriceerde informatiesystemen. Naast clouddiensten neemt Defensie bij Microsoft ondersteuningsdiensten af voor de inzet van diverse Microsoft producten die op diverse plekken in de generieke IT-infrastructuur van Defensie worden toegepast. Voor de daadwerkelijke inzet zijn er geen afhankelijkheden van deze diensten (wel van de producten). Voor de lange termijn continuïteit heeft heel Defensie afhankelijkheden. Een van de belangrijkste afhankelijkheden is de cybersecurity ondersteuning van de diverse Microsoft producten.
Welke gegevens worden door Defensie bewaard, verwerkt, of gedeeld via de clouddiensten van Microsoft en Amazon? Heeft de Verenigde Staten, onder de CLOUD Act, toegang tot deze (gevoelige) gegevens?
Defensie verwerkt en bewaart alleen ongerubriceerde of laag gerubriceerde gegevens in de clouddiensten van Microsoft en Amazon.
Het Nationaal Cyber Security Centrum heeft in augustus 2022 een onderzoeksrapport over de CLOUD Act gepubliceerd. In dit onderzoek stelt Greenberg Traurig dat het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot Europese (persoons)gegevens, specifiek op basis van de CLOUD-act, weliswaar voorstelbaar, maar in de praktijk ook (heel) klein is.
Defensie verwerkt geen hoog gerubriceerde informatie in cloud-diensten van Microsoft en Amazon. Om een goede afweging te maken over de risico’s en de baten, hanteert Defensie een cloud-afwegingskader.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Wegens de samenhang tussen vragen 9 en 11 is een gedeelte van deze beantwoording samengevoegd. Alle overige vragen zijn afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Het bericht ‘Rabo: heffingen VS kunnen Nederland €12 mrd gaan kosten’. |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rabo: heffingen VS kunnen Nederland € 12 mrd gaan kosten»1?
Ja.
Kunt u aangeven op welke goederen en diensten naast staal en aluminium eventuele importheffingen gaan gelden, hoe hoog die zijn en per wanneer die ingaan?
President Trump van de Verenigde Staten heeft tijdens een gesprek met de pers aangekondigd dat tarieven van 25% zullen worden geheven op producten afkomstig uit de Europese Unie. Hij gaf hierbij aan dat dit zou gelden voor auto’s en niet nader gedefinieerde andere goederen. Er is sinds de aankondiging geen uitvoeringsbesluit (executive order) gepubliceerd dat hier nadere invulling aan geeft. Wel heeft hij verschillende Amerikaanse departementen verzocht om uiterlijk 2 april met aanbevelingen te komen ten behoeve van een «America First Trade Policy».
Deelt u de analyse van ABN Amro dat bij een importheffing van 25% de export van voedingsmiddelen wordt gehalveerd?
Ik ben bekend met de analyse van ABN Amro, die aangehaald wordt in het artikel. Zoals aangegeven in vraag 2 is niet meer bekend dan de publieke uitspraken van president Trump. De exacte effecten van eventuele maatregelen zijn afhankelijk van moment van invoering, hoogte, reikwijdte en eventuele uitzonderingen waarin wordt voorzien.
Welke effecten zou dit hebben op Nederlandse bedrijven in de voedingsmiddelenindustrie en wat kunt u doen om dit te mitigeren?
Tarieven zorgen voor de toename van de kostprijs van een product op de markt van het land dat de tarieven invoert. Wanneer dit leidt tot het wegvallen van (een gedeelte van) de afzet op de desbetreffende markt, zal dit voor exporterende bedrijven effecten hebben. De effecten van eventuele tarieven zijn afhankelijk van het moment van invoering, hoogte, reikwijdte en eventuele uitzonderingen. Zoals in het artikel wordt aangegeven is de EU uiteindelijk verreweg de grootste afzetmarkt voor het Nederlands bedrijfsleven, maar kunnen gevolgen van tarieven in derde landen voor specifieke sectoren of bedrijven groot zijn.
Het kabinet zet in op goede en tijdige voorlichting aan het bedrijfsleven, en zowel de departementen in Den Haag, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de vertegenwoordigingen van Nederland in de VS staan in nauw contact met zowel VNO-NCW, MKB-Nederland als met individuele bedrijven.
Welke Nederlandse bedrijven die zich bezighouden met drankexport worden hard getroffen door importheffingen en ziet u voor hen andere afzetmarkten waardoor hun omzetverlies beperkt kan worden? Zo ja, wat doet het kabinet om deze afzetmarkten beter toegankelijk te maken?
Er zijn verschillende Nederlandse bedrijven actief in de productie van alcoholische dranken in Nederland voor export naar de Verenigde Staten. Daarbij valt te denken bijvoorbeeld aan brouwer Heineken en destilleerder Nolet. Deze bedrijven kunnen geconfronteerd worden met wegvallende vraag vanwege hogere importtarieven, wat reden kan zijn voor bijvoorbeeld een verandering in de bedrijfsbeslissingen, zoals diversificatie van afzetmarkten. Het kabinet biedt een breed scala aan ondersteunende maatregelen ter bevordering van de handel van het Nederlandse bedrijfsleven met derde landen, waar deze bedrijven gebruik van kunnen maken voor het zoeken naar alternatieve markten.
Ziet u een risico dat Nederlandse bedrijven zich in de VS gaan vestigen omdat zij dan niet meer te maken hebben met importheffingen van 25% of wellicht zelfs hoger? Zo ja, om hoeveel bedrijven zou het dan gaan en welke sectoren betreft het dan met name? Wat doet het kabinet om dit tegen te gaan?
Onzekerheid bij zakendoen in derde landen, zoals door de mogelijke invoering van tarieven, kan zorgen voor de beïnvloeding van investeringsbeslissingen van ondernemingen. Dergelijke effecten kunnen beide kanten op werken, zoals eerder is gebleken bij de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.
Het kabinet zet in op het versterken van het concurrentievermogen van de Nederlandse economie, onder andere door te zorgen dat Nederland een aantrekkelijk land van vestiging en onderneming blijft. Dit is een inzet die veel breder is dan enkel het handelsbeleid.
Indien Nederlandse bedrijven naar de VS verhuizen, wat doet dit met het Nederlands concurrentievermogen? Welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te houden of in ieder geval te beperken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van de gesprekken die u op 6 maart jl. in de Verenigde Staten over de aanstaande importheffingen heeft gevoerd? Heeft u de indruk dat de VS uitzonderingsbepalingen op de algemene importheffingen zal maken?
Ik heb in de Verenigde Staten gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van Nederlandse en Amerikaanse bedrijven en met meerdere afgevaardigden in het Amerikaanse congres. Daarnaast heb ik een kennismakingsgesprek gehad met de Amerikaanse handelsvertegenwoordiger, de heer Greer. Ten eerste heb ik gesproken over de waarde van de bilaterale en Europese handels- en investeringsrelatie en de wederzijdse economische belangen, ook voor de werkgelegenheid. Daarbij heb ik het belang van behoud en uitbouw van samenwerking in strategische sectoren onderstreept. Tevens heb ik de belangen het Nederlands bedrijfsleven over het voetlicht gebracht, naast de notie dat bedrijven gebaat zijn bij zekerheid en voorspelbaarheid.
Tijdens de gesprekken heb ik mijn bezorgdheid, en die van het Nederlandse én Amerikaanse bedrijfsleven, geuit over mogelijke handelstarieven en aangegeven dat tarieven naar verwachting schadelijk zullen zijn voor bedrijven en consumenten, zowel in de VS als in Nederland en de EU. In lijn met de eerdere gesprekken die Eurocommissaris Šefčovič heeft gevoerd, heb ik aangegeven dat dat de Europese Unie zich zal beraden op mogelijke tegenmaatregelen, mocht de VS besluiten tarieven tegen importen uit de EU in te voeren.
Op welke wijze geeft het kabinet invulling aan de inzet van Nederland en de Europese Commissie om constructief samen te werken met de VS om de trans-Atlantische handelsrelatie te versterken en wat is het effect van de aangekondigde tarieven hierop?
Het kabinet zet in op constructieve dialoog in zowel Brussel als Washington, terwijl zowel de Europese Commissie als het kabinet zich tegelijkertijd voorbereiden op eventuele handelsmaatregelen van de VS. De constructieve dialoog wordt zowel op federaal niveau met de VS gezocht, als op statelijk- en stedelijk niveau. Richting de Europese Commissie geeft het kabinet aan dat het belangrijk is de samenwerking met de VS te blijven zoeken, terwijl Nederland tegelijkertijd robuuste, proportionele en de-escalerende tegenmaatregelen steunt indien de VS ongerechtvaardigde tarieven heft op import uit de EU.
Is het kabinet oornemens om Nederlandse strategische afhankelijkheden van de VS af te bouwen, zoals dat nu ook met China gebeurt? Zo ja, naar welke andere partners wordt er gekeken om in te springen voor het leveren van bijvoorbeeld cruciale grondstoffen?
Op 31 oktober 2024 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de kabinetsbrede aanpak risicovolle strategische afhankelijkheden (Kamerstuk 30 821, nr. 244). Deze ziet toe op het adresseren van risicovolle strategische afhankelijkheden tussen landen. Daarbij maakt het kabinet geen onderscheid tussen landen. Zoals bekend wordt vanwege strategische en nationale veiligheidsoverwegingen zorgvuldig en vertrouwelijk omgegaan met het delen van informatie over de kwetsbaarheden van de Nederlandse en Europese economie. Daarom is er op 29 mei 2024 een vertrouwelijke technische briefing georganiseerd, waarin de aanpak van het kabinet, de uitgevoerde analyses en de resultaten aan uw Kamer zijn toegelicht. Het kabinet werkt aan de leveringszekerheid van grondstoffen via de Nationale Grondstoffen Strategie.
Deelt u de mening van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Vragenuur op 4 maart jl. dat de aankomende importheffingen een «bedrijfsrisico» zijn?
Het kabinet zet zich in voor zo goed mogelijke markttoegang voor Nederlandse bedrijven in het buitenland. Dit laat onverlet dat het kabinet geen buitenlandse afzetmarkten kan garanderen.
De nieuwe werkplek van SSC-ICT |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is de gedeeltelijke migratie van de 58.000 digitale werkplekken van ambtenaren naar de public cloud strikt noodzakelijk? Waaruit blijkt dit?1
De migratie van de werkplekken van de Rijksoverheid die SSC-ICT aan het voorbereiden is, is noodzakelijk omdat meerdere componenten van de huidige werkplek op korte termijn niet meer ondersteund worden (End of Support) of zelfs het einde van hun levensduur hebben bereikt (End of Life). Het eerste geldt bijvoorbeeld voor Windows 10 (oktober 2025) en het tweede voor Ivanti (december 2026). Om continuïteit te borgen is het dus noodzakelijk deze componenten te vervangen. Daarnaast is het vanuit beveiligingsoogpunt van belang om over te stappen naar een modernere en veiligere werkplek. De migratie naar de nieuwe werkplek betreft overigens geen migratie naar de cloud. Alle documenten en mails blijven in de eigen overheid-datacenters; alleen bepaalde beheerapplicaties gaan deels naar de cloud2.
Hoeveel zou de voorgenomen cloudmigratie kosten?
De migratie wordt deels bekostigd uit het al aan SSC-ICT beschikbaar gestelde ICT-budget dat bedoeld is voor doorontwikkeling van haar ICT-diensten. Daarnaast is een aanvullend budget van € 8,7 mln. voorzien voor migratie- en uitrolkosten.
Deelt u de mening dat cloudmigraties van overheids-ICT naar Amerikaanse techgiganten geen vanzelfsprekendheid meer moeten zijn, gezien de onvoorspelbare geopolitieke situatie en de reële kans op een handelsoorlog met de Verenigde Staten?
Iedere cloudmigratie moet weloverwogen plaatsvinden, conform de waarborgen zoals gesteld in onder meer het Rijksbreed cloudbeleid 2022. Daarnaast is het voorkomen van risicovolle strategische afhankelijkheden een belangrijk onderdeel vanuit de Agenda DOSA.3
Een van de maatregelen die het kabinet neemt, is de herziening van het rijksbrede cloudbeleid, dat u medio 2025 ontvangt. In dit beleid wordt het gebruik van public cloud aangescherpt. Cloudtechnologie biedt onmiskenbare voordelen, zoals flexibiliteit, innovatie en gebruiksgemak, maar vereist ook zorgvuldige afwegingen om de digitale autonomie en veiligheid te waarborgen. Deze aspecten krijgen nadrukkelijker een plek in het nieuwe beleid.
Daarnaast wordt actief met Europese partners samengewerkt aan alternatieve oplossingen en een goed functionerende Europese markt. Het blijft daarom van belang om risico’s zorgvuldig af te wegen en waar nodig passende maatregelen te treffen, zoals ook bij de nieuwe werkplek van SSC-ICT is gebeurd. De uiteindelijke acceptatie van de (rest)risico’s zal voorgelegd worden (ter acceptatie) aan de afnemers van de werkplek van SSC-ICT.4
Klopt het dat DICTU en de Belastingdienst ook voornemens zijn om de digitale werkplekken (gedeeltelijk) naar de public cloud verhuizen?2
In het Jaarplan 2025 Belastingdienst dat uw Kamer op 11 december 2024 heeft ontvangen, is aangegeven dat de Belastingdienst voornemens is om in 2025 alle werkplekken naar M365 te migreren. Dit gebeurt gecontroleerd en weloverwogen. De implementatie van de migratie is op dit moment nog niet gestart. De Belastingdienst volgt de recente geopolitieke ontwikkelingen en zal in lijn handelen met het herijkte Cloudbeleid en implementatieplan dat door BZK wordt opgesteld en medio 2025 zal worden opgeleverd.
DICTU maakt in zijn digitale werkplek gebruik van public clouddiensten van Microsoft, maar niet van de gehele Microsoft werkplek. De belangrijkste public cloudapplicaties die door DICTU worden ingezet zijn Teams, Onedrive en Exchange Online. Deze zijn beschikbaar voor de ca. 20.000 werknemers van de Ministeries EZ, KGG en LVVN.
Voordat bovenstaande clouddiensten in gebruik genomen zijn, zijn risicoanalyses uitgevoerd op het gebied van dataprivacy en security conform het Rijkscloudbeleid.
Welke cruciale software-componenten van de huidige digitale werkplek worden vanaf eind 2026 niet meer ondersteund door de leverancier(s)? Is dit door de leverancier(s) aan u bevestigd? Om welke leverancier(s) gaat het?
De software die nu nog wordt gebruikt en die na december 2026 niet meer wordt ondersteund, betreft Ivanti Workspace Control. Dit is bevestigd door de leverancier Ivanti.
Ivanti Workspace Control is een softwareoplossing die IT-beheerders helpt bij het beheren en beveiligen van gebruikersomgevingen in Windows-omgevingen. Het zorgt ervoor dat medewerkers altijd en overal toegang hebben tot hun persoonlijke werkplek, ongeacht het apparaat of de locatie.
Ook Windows 10 dat op de meeste werkplekken in gebruik is, is aan het eind van de levenscyclus. Hier is wel nog (tegen additionele kosten) ondersteuning voor beschikbaar, maar gelet op de noodzakelijke werkzaamheden is het raadzaam om deze vernieuwingsacties te combineren.
Heeft de leverancier / hebben de leveranciers van deze cruciale software-componenten bevestigd dat een oplossing, waarbij de gegevens en verwerking daarvan binnen de overheid blijven, definitief niet meer beschikbaar zal zijn?
Zie het antwoord op vraag 5. De software van Ivanti die op dit moment in gebruik is, is na 2026 niet meer te gebruiken; ook niet in een on premise variant.
In de nieuwe digitale werkplek wordt volgens u «beperkt gebruik gemaakt van cloud-gebaseerde beheertoepassingen.» Om welke toepassingen van welke leverancier(s) gaat dit?
Om de nieuwe DWR2.0 werkplek te kunnen beheren en up-to-date en veilig te houden, wordt in die werkplek gebruik gemaakt van een aantal clouddiensten, waaronder Netskope, Microsoft inTune en Microsoft Defender. Deze slaan de inhoudelijke data niet op, maar zorgen ervoor dat de omgeving veilig blijft (zoals het voorkomen van malware, phishing links, etc.). Dit wordt ook wel aangeduid als «data in transit». Om dit mogelijk te maken, slaan de applicaties tijdelijk metadata en logging data op. Dat is informatie over de data, zoals de gebruikers-id, de naam van de gebruikte applicaties, het aantal up- en downloads, de datum waarop de gegevens zijn aangemaakt, het gebruikte toestel, etc. Deze gegevens staan tijdelijk in de public cloud van de leverancier (6 maanden voor MS en een zelf te configureren periode voor Netskope), t.b.v. monitoring door het Security Operations Center (SOC) van SSC-ICT. Inhoudelijke data worden hierbij niet opgeslagen.
Uit welk land komt de beoogde leverancier / komen de beoogde leveranciers? Waar vindt de opslag en verwerking van gegevens plaats in deze «cloud-gebaseerde beheertoepassingen»? Welke gegevens betreft dit? En gaat overheidscommunicatie in zichtbare (onversleutelde) vorm door de servers van deze leverancier(s)?
Netskope en Microsoft zijn Amerikaanse leveranciers. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 7, gaat het om data in transit. Alle data in transit is versleuteld.
Is de CLOUD Act of soortgelijke wetgeving, die geforceerde toegang tot data mogelijk maakt, van toepassing op gegevens die verwerkt worden onder de «cloud-gebaseerde beheertoepassingen»?
In algemene zin geldt dat de potentiële extraterritoriale werking van Amerikaanse wetgeving ertoe kan leiden dat Amerikaanse cloudaanbieders in specifieke situaties verplicht worden om gegevens van cloudgebruikers over te dragen aan Amerikaanse inlichtingendiensten. Op verzoek van het NCSC heeft Greenberg Traurig onderzoek gedaan naar onder andere de kans dat gegevens van Europese burgers op basis van de CLOUD-act verstrekt zullen worden aan de Amerikaanse overheid. Op basis van de daaromtrent beschikbare informatie is geconcludeerd dat deze kans laag is6.
In de casus van de nieuwe werkplek van SSC-ICT wordt echter geen overheidsdata opgeslagen op de Amerikaanse cloud; documenten en mail blijven in de eigen datacenters staan. De enige data die door deze leveranciers verwerkt wordt is metadata en logging data (zie ook vraag 8).
U kondigt aan «nieuwe aanpassingen zoals de gereduceerde afhankelijkheid van de publiek cloud, de ingebouwde waarborgen.» Welke afhankelijkheden blijven er over? Om welke waarborgen gaat het?
De gereduceerde afhankelijkheid zit in het feit dat al het interne verkeer, dus tussen werkplek en alles wat in de eigen datacenters draait (eigen applicaties, mail, documenten, etc.), uitsluitend over eigen infrastructuur loopt en niet door de Netskope-cloudoplossing wordt verwerkt. Daarnaast laat ik onderzoeken of hier bovenop ook onderdelen van de cloudoplossing «on premise» (in het volledig in eigen beheer zijnde OverheidsDataCenter (ODC)) kunnen worden opgesteld en beheerd, zodat ook verkeer naar externe bronnen via de eigen datacenters loopt.
Mitigerende maatregelen worden tevens besproken in het antwoord op vraag 12
Kunt u toezeggen om in de aangekondigde pilot te meten hoeveel data wordt gestuurd naar / via derde partijen, en ook om te meten wanneer het niet duidelijk is om welke partijen het gaat? Kunt u duidelijk maken of het gaat om persoonsgegevens, en zo ja, om welke persoonsgegevens? Kunt u dit in ieder geval meten voor processen zoals printen, mailen en tekstverwerking, en verslag uitbrengen aan de Kamer en extern laten valideren?
Zoals hierboven aangeven, wordt alleen de metadata en logging data van de transactie gerapporteerd. Zie hiervoor het antwoord op vraag 7. Het gaat dus niet om persoonsgegevens.
Hoe gaat u komen tot een betrouwbare digitale werkplek waar alle afhankelijkheden zijn weggenomen?
Als onderdeel van de implementatie van de nieuwe werkplek door SSC-ICT zijn er al diverse risicoanalyses uitgevoerd, ook op het gebied van betrouwbaarheid, beveiliging en privacy. Naar aanleiding daarvan is een groot aantal maatregelen op deze gebieden afgesproken, die voor de start van de uitrol geïmplementeerd en getoetst zullen worden. M.b.t. afhankelijkheden zal ik blijven onderzoeken hoe deze zoveel mogelijk weggenomen kunnen worden. Op periodieke basis worden de verschillende onderdelen van de werkplek heroverwogen waarbij rekening wordt gehouden met effecten op gebruikersbeleving, security, privacy, beheersbaarheid, kosten, autonomie & continuïteit. Hierbij wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar mogelijkheden op het gebied van open source.
Het volledig wegnemen van alle afhankelijkheden bij een digitale werkplek is in de praktijk niet realistisch en ook niet altijd noodzakelijk. Verschillende componenten in de digitale wereld zijn inherent met elkaar verbonden en kennen wederzijdse afhankelijkheden. Het streven is om risico's te beheersen tot een aanvaardbaar niveau en weloverwogen keuzes te maken. In het herziene rijksbrede cloudbeleid, dat u medio 2025 ontvangt, wordt deze aanpak verder uitgewerkt. Tegelijkertijd blijft het kabinet innovatie en digitale transformatie mogelijk maken waar dat verantwoord kan.
Bent u bereid om onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten om advies te vragen over de afhankelijkheden die zullen ontstaan door de voorgenomen migratie van de digitale werkplek? Kunt u dit advies op hoofdlijnen delen met de Kamer en meewegen in uw overwegingen over de migratie?
Er is aan meerdere partijen advies gevraagd, waaronder inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ik ben nog in overleg hoe we op hoofdlijnen, al dan niet vertrouwelijk, de adviezen van de inlichtingen-en veiligheidsdiensten kunnen delen. Hun adviezen zijn ter harte genomen en meegewogen in het huidige ontwerp.
Wordt data uit de door SSC-ICT-ontworpen werkplekken straks lokaal én in de cloud opgeslagen, of alleen nog maar lokaal? Zijn er derde partijen die, door hun positie in de gekozen oplossing, tijdelijk zicht krijgen op onze data als deze door hun toepassingen heenstroomt?
Zie antwoord op vraag 7.
Wat betekent het dat data «vooralsnog» op de eigen datacenters wordt opgeslagen? Wanneer zou dit niet meer het geval zijn?
De werkplek-data blijft nu in de eigen datacenters. Naar aanleiding van het nieuwe cloudbeleid kan bij de doorontwikkeling van de werkplek hierin verandering optreden. Maar op dit moment is dat niet aan de orde.
Met hoeveel zekerheid kunt u zeggen dat er geen gevoelige overheidsinformatie of persoonsgegevens worden verwerkt op de 58.000 digitale werkplekken, als u in uw brief aan de Kamer aangeeft dat hier «gewoonlijk» geen sprake van is?
Het blijft de verantwoordelijkheid van de individuele ambtenaar om conform de geldende regelgeving veilig met informatie en gegevens om te gaan. In de nieuwe werkplek is de manier van gegevens verwerken niet anders dan nu het geval is. Via gerichte communicatie en instructies kan dit verder worden ondersteund.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en indien mogelijk nog vóór het plenaire debat over de migratie van overheids-ICT naar het buitenland beantwoorden?
Zie alle bovenstaande antwoorden op de gestelde vragen.
De economische kansen van verduurzaming op Curaçao |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Zsolt Szabó (VVD), Barry Madlener (minister ) (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre bent u op de hoogte van plannen om op Curaçao een zonnepark, laadstation en e-bussen te realiseren?
De regering van Curaçao heeft haar plannen per brief aan het kabinet kenbaar gemaakt. Het is positief dat Curaçao inzet op duurzame mobiliteit en hernieuwbare energie, wat kan bijdragen aan de energietransitie, een duurzamer transportsysteem en de economische ontwikkeling van het land.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling hiervan bijdraagt aan de economische versterking van Curaçao en het vergroten van (handels)kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven?
Zoals reeds in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven kunnen dergelijke initiatieven bijdragen aan economische ontwikkeling en verduurzaming. Het is aan Curaçao om de uitvoering en financiering vorm te geven. Nederlandse bedrijven kunnen hierop inspelen als marktpartijen.
Bent u bekend met het feit dat het Chinese BYD (Build Your Dreams) tegen dumpprijzen elektrische bussen aan Curaçao wil leveren en daarmee oneerlijke concurrentie met het Nederlandse VDL (Van Der Leegte Groep) veroorzaakt? Wat doet het kabinet om deze oneerlijke concurrentie te voorkomen?
De inkoop van elektrische bussen is een verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. Curaçao heeft een autonome positie binnen het Koninkrijk en bepaalt zelf zijn economisch beleid, inclusief aanbestedingen en contractering. Nederland heeft hierin geen rol.
Wat is momenteel het financiële gat voor het realiseren van het zonneveld met een elektrisch buspark en laadstation?
Volgens de gevolmachtigde Minister van Curaçao bedraagt het financiële tekort voor dit project 13,2 miljoen euro, hiervoor is vanuit het kabinet geen toezegging gedaan. De beschikbare middelen in de begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie zijn gereserveerd voor de Nederlandse SDE(+)(+)-regelingen en zijn bedoeld om fluctuaties in uitgaven van deze regelingen op te kunnen vangen, en zijn daarom niet beschikbaar voor dergelijke projecten.
Wel is er op de Aanvullende Post 150 miljoen euro van de SDE-middelen gereserveerd voor Aruba, Curaçao en Sint-Maarten voor investeringssubsidies gericht op randvoorwaarden van de energietransitie, zoals netverzwaring, netaansluitingen en batterijopslag. Het gaat daarbij om onrendabele investeringen die benodigd zijn voor het inpassen van wind- en zonne-energieprojecten en investeringen in stabiliteit, capaciteit en betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet. Dit is conform de conclusies uit het onderzoek uitgevoerd door TNO naar de mogelijkheden voor verduurzaming in de ACS landen, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 17 juni 2024 over de Energietransitie op Aruba, Curaçao en Sint Maarten en het TNO-onderzoek (Kamerstuk 32 813, nr. 1402).
Het Kabinet voert gesprekken met de landen over de inzet van deze middelen en de benodigde investeringen. Hoewel een directe bijdrage aan dit project niet past binnen de kaders voor de beschikbare SDE-middelen zouden kosten voor netverzwaringen, batterijopslag of andere inpassingskosten, die randvoorwaardelijk zijn voor dit project, wel uit de SDE-middelen gefinancierd kunnen worden en dit project mogelijk kunnen faciliteren.
Klopt het dat de door Nederland toegezegde financiering van het project nog niet geleverd is door discussie tussen de betrokken departementen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de analyse dat het Ministerie van Klimaat en Groene Groei nog 4,3 miljard euro beschikbaar heeft voor dergelijke projecten in begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie?
Momenteel loopt er een haalbaarheidsverkenning in samenwerking met de regering van Curaçao. De mogelijke economische kansen hangen af van de uitkomsten van deze verkenning en de financiële en technische haalbaarheid.
Wanneer neemt u een besluit over de financiering van Nederland van dit project? Hoe kijkt u aan tegen het mogelijk openstellen van SDE++ subsidie (Stimulering Duurzame Energietransitie en Klimaattransitie) voor dit project en dergelijke projecten?
Curaçao beschikt over gunstige natuurlijke omstandigheden voor de productie van groene waterstof. Het ontwikkelen van een exportpositie vereist echter aanzienlijke investeringen in infrastructuur en marktontwikkeling. Nederland blijft hierover in gesprek met Curaçao en betrokken partijen.
Wat is de stand van zaken van het project voor een drijvend windpark op zee? Deelt u de mening dat dit een economische kans is op Curaçao?
Ik ben voornemens om in mei naar Curaçao te reizen voor de Caribbean Climate and Energy Conference (CCEC), onder voorbehoud van mijn definitieve bevestiging. En marge van deze conferentie zal ik in gesprek gaan met de regering van Curaçao over onder andere de verduurzaming van de energievoorziening en de rol van hernieuwbare energie in de economische ontwikkeling van het land.
Welke mogelijke rol ziet u voor Curaçao om een nieuwe energie-exporteconomie positie te verwerven via groene waterstof?
Nederland ondersteunt Curaçao via kennisuitwisseling en de inzet van investeringssubsidies voor duurzame elektriciteitsopwekking, zoals toegelicht hierover in de Kamerbrief van 17 juni 2024 (Kamerstuk 32 813, nr. 1402). Het initiatief en de uitvoering blijven echter de verantwoordelijkheid van Curaçao.
Wat is de inzet van de Minister van Klimaat en Groene Groei als zij in mei afreist naar Curaçao op dit thema?
Welke rol gaat het kabinet in brede zin spelen om in ondersteuning van Curaçao dit initiatief en deze innovatie te stimuleren samen met overheid en bedrijfsleven?
De inhoud van en besluitvorming over het EU-Mercosur-akkoord |
|
Christine Teunissen (PvdD), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Komt u conform de toezegging in uw brief van 16 december (Kamerstuk 31 985, nr. 85) begin 2025 met een kabinetsappreciatie over het EU-Mercosur-akkoord, waarin wordt ingegaan op de voor- en nadelen, economische en geopolitieke impact, en specifieke gevolgen voor de Nederlandse landbouw en het bedrijfsleven? Kunt u in de kabinetsappreciatie ook ingaan op de impact op klimaat, ontbossing, duurzame landbouw, plasticgebruik, mensenrechten, arbeidsrechten, en zeldzame aardmetalen? Zo nee, waarom niet?
Naar verwachting ontvangt uw Kamer in het voorjaar een kabinetsappreciatie van het EU-Mercosur akkoord op basis van de conceptteksten van het onderhandelaarsakkoord van 6 december 2024. Het handelsdeel van het onderhandelaarsakkoord is reeds gepubliceerd door de Europese Commissie, maar het buitenlandpolitieke deel nog niet. Voor een volledige kabinetsappreciatie van het akkoord zijn alle teksten van het onderhandelaarsakkoord noodzakelijk. Na ontvangst van de kabinetsappreciatie heeft de Kamer de gelegenheid om desgewenst in debat te gaan met het kabinet over het akkoord, alvorens sprake is van besluitvorming door de Raad. Naar verwachting worden de definitieve teksten van het EU-Mercosur akkoord rond de zomerperiode door de Europese Commissie aan de Raad voorgelegd ter besluitvorming en vindt besluitvorming plaats in het najaar.
In de kabinetsappreciatie zal worden ingegaan op de voor- en nadelen van het EU-Mercosur akkoord, waaronder de gevolgen voor de Nederlandse economie en specifiek de landbouwsector, het bredere geopolitieke belang en de afspraken in het onderhandelaarsakkoord over o.a. duurzaamheid (zoals over de werking van de Overeenkomst van Parijs als essentieel element van het verdrag en de EU-verordening voor ontbossingsvrije producten), arbeidsrechten, mensenrechten, en kritieke grondstoffen, markttoegang (zoals exportheffingen en handel in bestrijdingsmiddelen en plastic), productiestandaarden, en geschillenbeslechting (waaronder het rebalancing mechanism).
Wanneer wordt de update van het Wageningen-rapport over het EU-Mercosur verdrag met de Kamer gedeeld? Klopt het dat dit rapport al sinds 31 december klaar is, zoals vermeld staat op de website van de WUR1?
De actualisatie van het onderzoek naar de mogelijke effecten van het EU-Mercosur akkoord op de Nederlandse economie en specifiek de landbouwsector zit in de afrondende fase en wordt binnenkort aangeboden aan uw Kamer.
Kunt u toelichten wat de verschillen in regelgeving zijn omtrent bestrijdingsmiddelen en bescherming van landbouwdieren tussen de Mersosur-landen en Nederland? Kunt u bevestigen dat deze verschillen een concurrentienadeel voor Nederlandse boeren veroorzaken als de grenzen voor deze producten verder opengaan? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de Mercosur-landen hebben eigen regelgeving over het gebruik van bestrijdingsmiddelen5 en omtrent het welzijn van dieren in de veehouderij.6 Vanzelfsprekend zitten er verschillen in die wetgeving, op het gebied van gewasbescherming bijvoorbeeld vanwege klimatologische omstandigheden. Verschillen in regelgeving betekenen niet per definitie dat de EU-standaarden hoger of beter zijn dan in derde landen. Hier wordt verder op ingegaan in de kabinetsappreciatie. Daarnaast kijkt het kabinet, conform het regeerprogramma, in Europees verband naar de mogelijkheden om eisen te stellen aan de invoer van producten die niet binnen de EU mogen worden geproduceerd.
Welke afspraken zijn gemaakt over de handel in bestrijdingsmiddelen? Klopt het dat importtarieven worden verlaagd of afgeschaft voor bestrijdingsmiddelen die in de EU niet gebruikt mogen worden? Zo ja, wat betekent dit voor de export van bestrijdingsmiddelen naar Mercosur-landen? Is een toename in gebruik daar te verwachten? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de afspraken over duurzaamheid bindend en afdwingbaar? Zo ja, op welke manier zijn ze afdwingbaar? In hoeverre zijn er sancties mogelijk bij overtredingen? Kunt u dat toelichten?
Afspraken over duurzaamheid in handelsakkoorden zijn bindend volgens de regels van het internationaal verdragsrecht. Hier wordt verder op ingegaan in de kabinetsappreciatie.
Hebben de afspraken over duurzaamheid invloed op de manier waarop rundvlees en kippenvlees in de Mercosur-landen geproduceerd zullen worden? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de afspraken over duurzaamheid invloed op de export van rundvlees en kippenvlees door Mercosur-landen naar de EU? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is bekend over de reservering van 1 miljard euro van de Europese Commissie om de negatieve gevolgen van het EU-Mercosur-verdrag voor Europese boeren te compenseren? Klopt het dat de Europese Commissie niet van plan is om dit geld te gebruiken, omdat de Commissie volgens een woordvoerder «erop vertrouwt dat het akkoord correct zal werken en geen marktverstoring zal veroorzaken»2? Zo nee, kunt u dat dan toelichten?
De Europese Commissie is voornemens een voorstel te doen voor de oprichting van een fonds van EUR 1 miljard ter compensatie van Europese boeren voor onvoorziene gevolgen van het EU-Mercosur akkoord. Dit is op 13 februari jl. bevestigd door Commissaris Šefčovič in het Europees Parlement.8 De Europese Commissie heeft nog geen voorstel gedaan over hoe dit fonds zal worden vormgegeven. Volgens de Europese Commissie is het inderdaad onwaarschijnlijk dat Europese boeren naar aanleiding van de mogelijke toepassing van het EU-Mercosur akkoord compensatie nodig zullen hebben. Naar verwachting publiceert de Europese Commissie binnenkort een economische analyse over de mogelijke impact van het EU-Mercosur akkoord.
Kunt u bevestigen dat er geen bindende en afdwingbare afspraken over klimaatbeleid zijn vastgelegd, behalve de mogelijkheid om delen van het verdrag op te schorten als een tegenpartij uit het klimaatakkoord stapt?
Afspraken over duurzaamheid in handelsakkoorden zijn bindend volgens de regels van het internationaal verdragsrecht. Dat geldt ook voor afspraken over klimaat. Hier wordt verder op ingegaan in de kabinetsappreciatie.
Op welke manier zouden de klimaatafspraken in het verdrag een positieve invloed moeten hebben op het tegengaan van klimaatverandering? Is het realistisch om enig positief effect te verwachten? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft de EU-handelsverdragen opgeschort, omdat een tegenpartij afspraken over duurzaamheid of mensenrechten schond?
De EU heeft nog nooit een handelsakkoord opgeschort vanwege de schending van afspraken over duurzaamheid of mensenrechten door de andere verdragspartij. Er zijn wel voorbeelden van onderhandelingen of goedkeuringsprocedures die (tijdelijk) zijn stilgelegd om politieke redenen, zoals het EU-China Comprehensive Agreement on Investment en het EU-Thailand akkoord. Ook zijn er voorbeelden van het gebruik van de geschillenbeslechting onder duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden, zoals in het geval van het geschil met Zuid-Korea over de effectieve implementatie van ILO-conventies over arbeidsstandaarden.
Welke afspraken maakt het verdrag over de fossiele industrie en haar financiering door private en publieke financiering? Hoe draagt het akkoord bij aan het pad weg van fossiel, uitgezet bij COP28?
Kunt u bevestigen dat artikel 56 van de verdragstekst over duurzaamheidsmaatregelen een voorkeursbehandeling («favorably considered») voor Mercosur-landen betekent bij de risicobeoordeling van ontbossing binnen de EU-ontbossingswet (EUDR)? Zo nee, hoe moet dit artikel dan gelezen worden?
Hoe rijmt een voorkeursbehandeling op het gebied van ontbossing zich met de bevindingen van experts dat het Mercosur-verdrag de ontbossing zal doen toenemen in de Mercosur-regio, en het gegeven dat Brazilië, Paraguay en Argentinië tot de top tien van landen met de hoogste ontbossing behoren? Hoe draagt deze voorkeursbehandeling bij aan het behalen van de wettelijke doelstelling dat de EU zo min mogelijk bijdraagt aan ontbossing en bosdegradatie in de hele wereld?
Kunt u bevestigen dat Argentinië heeft toegezegd de exporttarieven op soja te verlagen of te schrappen?
Kunt u bevestigen dat de EUDR niet van toepassing is op savannes, waar juist de grootste ontbossing plaatsvindt voor de teelt van soja in de Mercosur-landen? Zo nee, waarop baseert u dat?
In reactie op de vragen 16 en 17 kan het kabinet bevestigen dat de EU-verordening voor ontbossingsvrije producten (EUDR) niet van toepassing is op savannes en dat suikerriet niet valt onder de EUDR. De EUDR heeft betrekking op bos-ecosystemen en geldt voor goederen die worden gezien als voornaamste aanjager van ontbossing en bosdegradatie. Dit zijn: runderen, oliepalm, soja, cacao, koffie, rubber en hout. De verordening geldt ook voor een aantal daarvan afgeleide producten zoals leer, chocolade en meubels. In de verordening wordt aangegeven dat in het licht van de voetafdruk van de Europese Unie op natuurlijke ecosystemen die geen bos zijn, de Europese Commissie zal evalueren of het toepassingsgebied van deze verordening moet worden uitgebreid tot andere beboste gebieden en, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel daartoe moet indienen. Deze evaluatie wordt verwacht in juni 2025.
Kunt u bevestigen dat de EU-ontbossingwet de ontbossing voor de aanleg van suikerriet en daarmee bio ethanol niet tegengaat, terwijl dit verdrag gaat leiden tot een grote toename van de export van zowel suiker als bio ethanol naar de EU?
Zie antwoord vraag 16.
Erkent u dat de toename van export van landbouwproducten van Mercosur-landen naar de EU-ontbossing zal veroorzaken? Kunt u bevestigen dat dit bovenop de groeiende export naar onder andere China komt met bijbehorende extra ontbossing? Met andere woorden, kunt u bevestigen dat dit een kwestie is van «én-én», niet «óf-óf»? Zo nee, waarop baseert u uw analyse?
Heeft u het artikel gelezen van Politico van 20 december 2024: «Mercosur deal risks weakening EU anti-deforestation rules»?3 Deelt u de analyse dat met het «rebalancing mechanism» de Mercosur-landen tegenmaatregelen kunnen nemen tegen nieuw EU-beleid om bijvoorbeeld bossen, milieu of klimaat te beschermen? Zo nee, waarop baseert u deze conclusie?
Geldt de EU-ontbossingswet in dit kader als nieuw beleid, gezien de vertraging die de wet oploopt? Zo ja, wat zouden de gevolgen van dit «rebalancing mechanism» zijn voor de EU-ontbossingswet?
Wat gebeurt er als een lid van de Mercosur beleid maakt dat klimaatverandering versneld tegengaat, maar ingaat tegen de afspraken in het handelsakkoord? Wat gebeurt er als een lid van de Mercosur beleid maakt dat arbeids- en mensenrechten beter beschermt, maar ingaat tegen de afspraken in het Verdrag?
Hoe ziet het «rebalancing mechanism» van het verdrag – dat recht geeft op compensatie voor Mercosur-landen als hun handelsstromen worden beïnvloed door nieuw EU-beleid – er precies uit? Hoe worden geschillen binnen het «rebalancing mechanism» beslecht? Hoe garandeert het mechanisme transparantie in de besluitvorming? Welke rol is hierin weggelegd voor democratische controle door de lidstaten van beide verdragspartijen? Hoe verhoudt zich dit tot de visie van de Nederlandse regering op transparantie en democratische besluitvorming?
Kunt u reageren op de argumenten die worden aangedragen in een nieuw juridisch advies in opdracht van Greenpeace Duitsland4 dat het handelsverdrag leidt tot afzwakking van de EU-ontbossingswet, het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) en de Corporate Sustainability Due Dilligence Directive (CSDDD)? Kunt u daarbij delen op basis van welke analyses u uw uitspraken doet?
Welke afspraken in het verdrag hebben betrekking op de ondersteuning van de Mercosur-landen voor implementatie van deze richtlijnen? Hoe bevordert het verdrag de vergroening van handelsstromen en de economieën van deelnemende partijen?
Kunt u de conclusies van Greenpeace bevestigen dat het EU-Mercosur-verdrag zal leiden tot lagere handelstarieven en meer handel in plastics, inclusief de export van plastic producten naar de Mercosur-landen die in de EU verboden zijn, waaronder soorten single use plastic?5 Zo nee, kunt u dat toelichten met analyses die deze positie onderbouwen? Zo ja, hoe passen deze tariefverlagingen voor de handel in plastic producten in de ambitie van de EU om een einde aan plastic afval te maken?
Welke afspraken zijn er gemaakt over duurzame en fatsoenlijke winning en productie van kritische grondstoffen? In hoeverre zijn die bindend en afdwingbaar? Welke afspraken zijn er gemaakt om de verwerking van kritieke grondstoffen in de deelnemende Mercosur-landen, oftewel lokale waardetoevoeging, te versterken?
Welke garanties biedt het verdrag om te voorkomen dat er Amazonewoud verloren gaat of inheemse gemeenschappen in de verdrukking komen, als gevolg van mijnbouw naar nobium of andere mineralen die mede dankzij het verdrag naar de EU zouden gaan?
Welke afspraken maakt het verdrag over arbeids- en mensenrechten? Zijn deze afdwingbaar? Deelt u de analyse van de vakbonden dat het in de overeenkomst ontbreekt aan een robuust mechanisme om schendingen van de rechten van werknemers uit te sluiten, onder andere door middel van sancties? Zo nee, kunt u dat toelichten en de analyses waarop u zich baseert, delen? Zo ja, deelt u dat dit betreurenswaardig is?
Welke effecten heeft het verdrag op de publieke sector in Mercosur-landen? Klopt het dat het verdrag voorziet in de privatisering van diensten in de publieke sector zoals de watervoorziening en aanleg van wegen? Hoe schat het kabinet de effecten op lokale bedrijven in Mercosur-landen die zullen moeten concurreren met Europese multinationals?
Zoals alle EU-handelsakkoorden voorziet het concept EU-Mercosur akkoord niet in de privatisering van diensten. Publieke autoriteiten behouden de beleidsruimte om publieke diensten te reguleren. Hier wordt verder op ingegaan in de kabinetsappreciatie.
Kunt u bevestigen dat de definitieve tekst niet voorziet in een rol voor vakbonden om toezicht te houden op en te zorgen voor naleving van de fundamentele internationale arbeidsnormen zoals de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)? Deelt u dat dit onacceptabel is en dat sociale partners (werkgevers en vakbonden) hun democratische controlefunctie moeten kunnen uitoefenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Als het EU-Mercosur-verdrag als een integraal associatieakkoord wordt voorgelegd aan de Europese Raad, welke mogelijkheden heeft de Tweede Kamer dan om het verdrag af te wijzen?
Vanuit de Europese Commissie dient duidelijkheid te komen over het voorstel voor de aard en de vorm van het akkoord. De Raad van de Europese Unie dient hier vervolgens mee in te stemmen. Hierbij kan sprake zijn van een EU-only akkoord, waarbij de EU en de wederpartij het verdrag ratificeren, of een gemengd akkoord. Bij een gemengd akkoord dient het verdrag door de EU, de wederpartij, alsmede alle EU-lidstaten te worden geratificeerd. Nationale parlementen moeten in dat geval ook de nationale procedures voor de goedkeuring als zelfstandige verdragspartij doorlopen.
In beide gevallen dient Nederland positie in te nemen in de Raad. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 16 december 20249, zal het kabinet pas een formeel standpunt innemen in de Raad, nadat de Kamer de gelegenheid heeft gehad om desgewenst met het kabinet in debat te gaan op basis van de kabinetsappreciatie. Daarnaast betekent een gemengd akkoord in Nederland dat de Tweede Kamer en de Eerste Kamer het akkoord dienen goed te keuren alvorens het door Nederland geratificeerd kan worden.
Als het verdrag wordt voorgelegd als een interim-akkoord en een definitief akkoord, welke mogelijkheden heeft de Tweede Kamer dan om het verdrag af te wijzen?
In dit geval dient eveneens bezien te worden of sprake zou zijn van een EU-only akkoord of een gemengd akkoord. Zie voor de rol van de Tweede Kamer de beantwoording onder vraag 31.
Als het EU-Mercosur verdrag als een integraal associatieakkoord wordt voorgelegd, is het dan aannemelijk dat het EU-Mercosur «voorlopig» wordt toegepast na ratificatie door de Europese Raad en het Europees Parlement, maar voor ratificatie door de nationale parlementen? Kunt u dat toelichten?
Dit is op voorhand niet te zeggen. De Raad kan, op voorstel van de Europese Commissie, besluiten tot de voorlopige toepassing van een verdrag. Deze voorlopige toepassing kan enkel zien op de onderdelen van het verdrag waarvoor de EU bevoegd is. Deze voorlopige toepassing kan dus niet zien op onderdelen van het verdrag die exclusieve lidstaatbevoegdheden bevatten.
Als het verdrag voorlopig wordt toegepast, wat gebeurt er dan als een nationaal parlement besluit om tegen ratificatie van het verdrag te stemmen?
Mocht een lidstaat vanwege het ontbreken van parlementaire goedkeuring niet ratificeren, dan treedt het verdrag niet in werking. De voorlopige toepassing van de onderdelen van het verdrag waarvoor de EU bevoegd is, blijft dan wel doorlopen. De voorlopige toepassing door de EU kan alleen worden beëindigd door een kennisgeving van de EU aan de wederpartij, nadat daarover een besluit door de Raad is genomen. Het Europees Parlement wordt hierover onverwijld geïnformeerd.
Deelt u de conclusie van juristen van onder andere ClientEarth6 dat het splitsen van het EU-Mercosur-verdrag en daarmee het ontnemen van het vetorecht van lidstaten voor het EU-deel, in strijd zou zijn met het onderhandelingsmandaat voor EU-Mercosur en de herbevestiging van de Europese Raad in 2018 dat het verdrag als gemengd beschouwd wordt? Zo nee, kunt u dat toelichten en de analyses waarop u zich baseert, delen?
De vraag of sprake is van een gemengd akkoord wordt beoordeeld op basis van de inhoud van de overeenkomst. Wanneer de Europese Commissie een voorstel heeft gedaan, wordt u over de appreciatie van het voorstel geïnformeerd.
Kunt u uw antwoorden juridisch onderbouwen met verwijzingen naar de concept-verdragstekst van het onderhandelaarsakkoord, en met verwijzingen naar geraadpleegde bronnen? Zo nee, waarom niet?
Daar waar relevant zijn de antwoorden voorzien van bronvermelding.
Kunt u deze vragen beantwoorden vooraf of tegelijkertijd met de kabinetsappeciatie van het akkoord? Zo nee, waarom niet?
Het behoud en de verduurzaming van de Nederlandse industrie |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar de oproep vanuit de Nederlandse industrie1 en het beroep dat vanuit de Clean Industrial Deal2 op lidstaten wordt gedaan om vergaande maatregelen te nemen om de industrie te redden en versneld te verduurzamen?
Op 19 februari jl. heeft de Nederlandse industrietop met diverse brancheverenigingen, vakbonden, bedrijven en decentrale bestuurders plaatsgevonden. Daar is een rapport van PwC Strategy& aan het kabinet aangeboden, waarin wordt onderbouwd hoe groot het belang van de industrie is voor onze economie. Deelnemers gaven aan dat de concurrentiekracht van met name de basisindustrie de afgelopen jaren is verslechterd. Men riep op om snel maatregelen te nemen die de neergaande trend kunnen keren, die de investeringszekerheid vergroten en de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie versterken.
Het rapport bevestigt dat de industrie van groot belang is voor onze welvaart, werkgelegenheid en innovatievermogen en een centrale rol speelt in de transitie naar een duurzaam energiesysteem en een circulaire economie. Het kabinet voelt ook dat de concurrentiepositie van de industrie onder druk staat en de weg naar klimaatneutraliteit hobbelig is. Onder meer de opgelopen rente voor investeringen, hoge energieprijzen in Europa – in Nederland in het bijzonder – en onzekerheid over energie-infrastructuur, zorgen ervoor dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld. De Nederlandse industrie staat voor een verduurzamingsslag, maar dit kunnen we niet los zien van het concurrentievermogen. Het verbeteren van het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie staat niet voor niks in het Regeerprogramma, bijvoorbeeld op het gebied van energiekosten. Belangrijk is daarbij dat het kabinet heeft afgesproken door te gaan met de klimaatafspraken, daar wordt nu aan gewerkt. We leggen mogelijke maatregelen langs de meetlat van haalbaarheid, betaalbaarheid en uitvoerbaarheid. Het vergroten van de investeringszekerheid is een belangrijk aandachtspunt. Het kabinet wil dat bedrijven in Nederland verduurzamen, dat is de kern van groene groei.
Nederland is al langere tijd actief betrokken bij Europese discussies m.b.t. de uitdagingen van de industrie en de invloed daarvan op de NL/EU concurrentiepositie en de verdere verduurzaming. Het kabinet verwelkomt dan ook de expliciete prioriteit die de Commissie hieraan geeft met de presentatie van de Clean Industrial Deal en steun de oproep om concurrentiekracht en klimaatdoelstellingen in nauwe samenhang te adresseren. Op dit moment wordt bezien hoe de kansen die de Deal biedt zo goed mogelijk kunnen worden benut in Nederlandse context, daarvoor onderhouden we o.a. contact met de Europese Commissie. De inhoudelijke kabinetsappreciatie van de aangekondigde Clean Industrial Deal zal met de Kamer worden gedeeld via de standaard BNC-procedure.
Wat is uw reactie op het feit dat er zowel vanuit de Nederlandse industrie als vanuit Europa op wordt aangedrongen op het verlagen van (energie)belastingen voor de industrie? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor?
In het kader van het Affordable Energy Action Plan, onderdeel van de Clean Industrial Deal, zal de Europese Commissie aanbevelingen aan lidstaten doen om de energiebelasting op elektriciteit te verlagen. Over het algemeen heeft de Nederlandse industrie hier positief op gereageerd. De inzet van de Europese Commissie sluit aan bij haar voorstel uit 2021 voor een herziening van de energiebelasting richtlijn (Energy Tax Directive), met als doel de belasting op energieproducten in lijn te brengen met EU-beleid inzake energie en klimaat om schone technologieën om stimuleren. Het kabinet sluit zich aan bij deze inzet. In dit verband is ook het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur gepubliceerd, waarvan de uitkomsten zullen worden meegenomen in de Voorjaarsbesluitvorming3.
Hoe kijkt u in dit licht naar het feit dat vanaf dit jaar voor het eerst opbrengsten worden verwacht als gevolg van de Nederlandse CO2-heffing voor de industrie? Klopt het dat CO2-heffing industrie destijds is ingesteld met als doel het borgen van de CO2-reductiedoelstelling en het stimuleren van verduurzaming van de industrie, en niet het behalen van een budgettaire opbrengst?
Het doel van de heffing is inderdaad om verduurzaming binnen de industrie te stimuleren, en niet het behalen van een budgettaire opbrengst. De vormgeving van de heffing sluit aan bij dit doel: bedrijven ontvangen gratis uitstootrechten (dispensatierechten) waardoor een deel van de uitstoot van bedrijven wordt vrijgesteld. Enkel de emissies die gereduceerd moeten worden om het heffingsdoel te halen worden beprijsd. Met andere woorden: als een bedrijf voldoende snel emissiereductie behaalt, hoeft de heffing niet te worden betaald. Een spreekwoordelijke stok achter de deur.
Het feit dat de Nederlandse industrie dit jaar voor het eerst serieuze kosten van de heffing ondervindt laat zien dat de verduurzaming langzamer gaat dan beoogd. Hier is voor een deel rekening mee gehouden bij het vormgeven van de heffing. Bedrijven hebben namelijk de mogelijkheid om betaalde heffing op een later moment terug te vorderen op het moment dat zij via verduurzaming een overschot hebben aan dispensatierechten (en de heffing dan «voor» blijven). De vertraging door ontbrekende randvoorwaarden was echter niet voorzien.
Het kabinet houdt de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie nauwlettend in de gaten. Daartoe laat het kabinet jaarlijks een speelveldtoets uitvoeren, deze wordt tegelijkertijd met de voorjaarsnota naar de Kamer verzonden. Uit eerdere speelveldtoetsen blijkt inderdaad dat de CO2-heffing het risico op weglekeffecten verhoogt. Een stapeling met andere maatregelen (zoals het afschaffen van bepaalde vrijstellingen in de energiebelasting) kan een groter weglekeffect hebben. Hierbij is het tevens belangrijk om de CO2₂-heffing als onderdeel te zien van de bredere beleidsmix voor de energie- en klimaattransitie die wij in Nederland hebben. Er zijn immers ook significante hoeveelheden subsidie beschikbaar (zoals de SDE++) voor verduurzamingsprojecten waarmee de industrie de emissies kan verlagen en zo de additionele kosten van de heffing kan ontlopen, mits de randvoorwaarden op orde zijn.
Ook is het goed om op te merken dat de raming van € 291 mln. aan het begin van de kabinetsperiode is gemaakt. Deze raming is inherent onzeker. Als de industrie sneller verduurzaamt dan aangenomen, bijvoorbeeld doordat benodigde infrastructuur sneller wordt gerealiseerd, zullen de daadwerkelijke kosten voor de industrie lager zijn. Aan de andere kant leidt het ontbreken van de randvoorwaarden tot een vertraging van de verduurzaming en als die vertraging groter is dan ingeschat ten tijde van de raming leidt dit tot hogere inkomsten voor de staat. Het kabinet zet daarom in op het versnellen van de realisatie van de randvoorwaarden.
Kunt u weergeven welke opbrengsten het kabinet de komende jaren uit belastingen en heffingen vanuit de industrie verwacht, zoals de energiebelasting, CO2-heffing, EU Emissions Trading System (EU ETS) inkomsten en andere milieubelastingen?
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de verwachte opbrengst van milieugerelateerde belastingen in de industrie. De opbrengst van de energiebelasting is moeilijk af te bakenen naar alleen ETS1 industrie, de tabel laat daarom de opbrengst voor de hele industrie zien (inclusief bijvoorbeeld kleinere industriële bedrijven die onder ETS2 gaan vallen). Ten aanzien van de CO2-heffing industrie is afgesproken dat de verwachte opbrengst wordt terugsluist naar het Klimaatfonds. Via het Klimaatfonds komen deze middelen daarom weer ten goede aan de verduurzaming van de industrie.
Tevens zijn hieronder de geraamde EU-ETS inkomsten voor de komende jaren weergegeven. De inkomsten uit het EU ETS komen uit het veilen van emissierechten. De veilingen worden overkoepelend voor het gehele EU ETS gehouden en niet per sector individueel. Daarom is niet direct af te leiden welk deel van de inkomsten uit de industrie komt. Om hier toch een beeld van te geven, kan worden geschat welk deel van de veiling van emissierechten ten behoeve van de industrie gebeurt. Het grootste deel van de industrie valt onder het ETS1, waar een significant deel van de uitstootrechten gratis wordt verstrekt en dus geen veilinginkomsten genereert. Het overige deel van de industrie zal vanaf 2027 onder het ETS2 gaan vallen, waar geen gratis rechten zijn voorzien. Naast de industrie vallen ook andere sectoren onder het EU ETS, waaronder de elektriciteitssector en lucht- en scheepvaart in ETS1 en de gebouwde omgeving en mobiliteit in ETS2. Rekening houdend met het aandeel gratis rechten en verhouding tot overige sectoren in zowel ETS1 als ETS2 kan, op basis van 2022 worden geschat dat ca. 13% en ca. 10% van de ETS1 en ETS2 veilinginkomsten, respectievelijk, uit de industrie komt. Voor het ETS1 is hierin de CO2 -efficiëntie van de Nederlandse industrie ten opzichte van de Europese benchmarks bepalend. Indien de Nederlandse industrie minder snel verduurzaamt dan de Europese benchmarks zal het percentage stijgen, en vice versa. De Europese benchmarks worden in 2026 en elke 5 jaar daarna opnieuw vastgesteld op het niveau van de 10% meest CO2-efficiënte bedrijven in de EU. De 13% is daarmee een redelijke inschatting tot en met 2025. Voor de periode na 2025 kan op dit moment geen goede inschatting worden gemaakt, maar vanwege de aanscherping van de benchmarks op korte termijn leiden tot een stijging van de bijdrage en kan deze later afnemen als bedrijven succesvol verduurzamen.
Kunt u, in het licht van de vorige vraag, weergeven hoeveel ondersteuning de industrie de komende jaren naar verwachting krijgt om te verduurzamen en innoveren?
Een overzicht van de verduurzamings- en innovatiesubsidies die aan de industrie ter beschikking staan is vorig jaar weergegeven als onderdeel van de factsheet «Verhoging tarief CO2-heffing industrie»4. Tabel 3 geeft een overzicht van de beschikbare subsidies. Het gaat om zowel subsidies voor CO2-reductie die specifiek voor de industrie zijn bedoeld (zoals de NIKI en VEKI) als om generieke CO2-reducerende subsidieregelingen waar de industrie ook gebruik van kan maken, zoals de EIA en SDE++. Naast subsidies voor CO2-reductie zijn er ook innovatiesubsidies zoals de DEI+-regeling. Hierbij is innovatie en verdere techniekontwikkeling het doel. Daarnaast zijn er middelen opgenomen die randvoorwaardelijk zijn voor verduurzaming, maar niet direct ten goede komen aan de industrie, zoals voor waterstofinfrastructuur.
Het betreft veelal onder voorwaarden gereserveerde bedragen in het Klimaatfonds, de bedragen die daadwerkelijk beschikbaar komen kunnen lager zijn. Deze mogelijkheid bestaat in ieder geval voor de DEI+, Maatwerk, de NIKI en de VEKI. Voor specifiek de SDE++ geldt, als aangegeven in de Kamerbrief openstelling SDE++ 2025 van 21 februari jl.5, dat de door het PBL geraamde energie- en CO2-prijzen fors lager zijn dan in 2024, waardoor de SDE(+)(+)-uitgaven toenemen. Op basis van de meest recente raming zijn voldoende middelen beschikbaar voor een openstellingsbudget in 2025 van € 8 miljard. Op basis van deze ramingen is met de resterende financiële middelen onvoldoende ruimte voor een openstelling in 2026. Voor de zomer informeert het kabinet de Kamer over de mogelijkheden voor een openstelling in 2026.
Bent u niet bezorgd dat de CO2-heffing Nederlandse bedrijven nog verder op achterstand zet ten opzichte van concurrenten elders in Europa en de wereld? Betekent een verwachte opbrengst van de CO2-heffing van 441 miljoen euro tot en met 2028 niet simpelweg dat de productie van de industrie verder zal dalen en bedrijven hun activiteiten gaan staken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u berekend wat de belastingderving zal zijn als de industrie in Nederland de komende jaren fors krimpt? Heeft deze derving een plek in de overwegingen van dit kabinet ten aanzien van de steun voor de industrie?
Nee dat zou nader onderzoek vergen. Het kabinet zet juist in op het verduurzamen van de industrie in Nederland, want met verplaatsing over de grens is het klimaatbeleid niet gebaat. Naast de CO2-heffing bestaat de instrumentenmix daarom uit een breed scala aan subsidies, zoals in vraag 5 nader toegelicht.
Is de CO2-heffing volgens u op dit moment nog een doelmatig middel om het doel van CO2-reductie te realiseren of wordt dit doel straks vooral bereikt doordat de industrie krimpt of uit Nederland verdwijnt?
Om groene groei in Nederland te realiseren, moet het aantrekkelijk blijven voor zowel bestaande als nieuwe bedrijven om in ons land te investeren in verduurzaming. Het doel van de CO2-heffing is dan ook tweeledig: het stimuleren van emissiereductie binnen de industrie met behoud van duurzame bedrijvigheid. Het is onwenselijk als de reductiedoelen worden behaald door krimp van de industrie in Nederland, omdat dit zal leiden tot een toename van productie elders in de wereld. Dit draagt niet bij aan het oplossen van het klimaatprobleem.
Dit jaar wordt de CO2-heffing industrie geëvalueerd. In deze evaluatie wordt onder andere de doelmatigheid van het instrument onderzocht. Naar verwachting wordt het onderzoek in het laatste kwartaal van dit jaar met de Kamer gedeeld.
Hoe interpreteert u de volgende oproep vanuit de Europese Commissie: «To provide short-term relief to industry, in particular energyintensive industry investing in decarbonization, Member States should also lower taxation levels on electricity and eliminate levies that finance policies unrelated to energy. The Energy Taxation Directive allows to decrease electricity taxation down to zero for energy intensive industries. In that regard, the Commission will issue a recommendation on how to effectively lower taxation levels in a cost-effective way»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het kritisch bekijken van belastingen voor de industrie zoals de Nederlandse CO2-heffing en de voorgenomen plastic-heffing wat u betreft ook onderdeel van de Nederlandse uitwerking van dit deel van de Clean Industrial Deal? Zo nee, waarom niet?
Een van de doelen van de CID is het gelijke speelveld in de gehele EU voor industrie te verbeteren zonder daarbij de klimaatdoelen uit het oog te verliezen. Belastingen zijn van invloed op het vestigingsklimaat van een land en belastingen, zoals de CO2-heffing, dragen mogelijk ook bij aan het stimuleren van duurzaam gedrag en daarmee aan de mogelijke uitwerking van (klimaat)doelen en de CID. Het verschaffen van een gelijk speelveld voor de industrie heeft de volle aandacht van het kabinet in de verdere uitwerking van de CID.
Kunt u deze vragen voor het debat over de Klimaat- en Energieverkenning op 11 maart beantwoorden?
De antwoorden worden naar de Kamer verzonden voor het debat over de verduurzaming van de industrie op 20 maart.
Het bericht ‘Jongeren verlaten sociale advocatuur om vergoedingen’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jongeren verlaten sociale advocatuur om vergoedingen»?1
Ja
Deelt u de mening dat de vergrijzing binnen de sociale advocatuur en het afnemend aantal sociaal advocaten een gevaar zijn voor de rechtszekerheid in Nederland?
Toegang tot het recht is een fundament van onze democratische rechtsstaat. Sociaal advocaten zijn van wezenlijk belang voor deze toegang voor de meest kwetsbare mensen in onze samenleving. Deze dalende trend is daarom zorgwekkend en het tij moet gekeerd worden. Iedereen in Nederland moet een passende en duurzame uitkomst kunnen vinden voor een (juridisch) probleem. Het recht op rechtsbijstand is in Nederland een grondrecht en is vastgelegd in artikel 18, tweede lid, van de Grondwet. Het is daarom ook van groot belang dat de toegang tot rechtsbijstand is gegarandeerd.
Bent u bereid om maatregelen te nemen voor dit probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Ja. De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen genomen om de sociale advocatuur te versterken.2 Zo is met de invoering van scenario 1 van de Commissie-Van der Meer I per 1 januari 2022 structureel geïnvesteerd in de sociale advocatuur en in december 2023 is een eenmalige compensatie van in totaal 26 miljoen euro uitgekeerd. Verder worden sinds 2021 de kosten van de beroepsopleiding voor advocaat-stagiaires in de sociaal advocatuur vergoed. Daarnaast lopen er verschillende initiatieven om de aandacht voor de sociale advocatuur in het onderwijs te vergroten. Voortbordurend op de al in gang gezette maatregelen en initiatieven zie ik twee wegen waarlangs de versterking van de sociaal advocatuur verder kan worden bevorderd: een redelijke vergoeding en bestaanszekerheid. Dit doe ik in gezamenlijke verantwoordelijkheid met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de Raad voor Rechtsbijstand (RvR). Ik zal uw Kamer hier nog voor het commissiedebat gesubsidieerde rechtsbijstand op 1 april a.s. nader over informeren.
Op welke manieren kunt u het beroep van sociaal advocaat aantrekkelijker maken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u naar de afname van sociaal advocaten in de regio?
De sociale advocatuur staat onder druk. De berichtgeving hierover is zorgelijk, maar niet nieuw. Het is van belang de in- en uitstroom van sociaal advocaten te monitoren. De commissie-Van der Meer II beveelt dit ook aan in haar rapport.3 Het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand houdt al gegevens bij over de ontwikkeling in het aantal sociaal advocaten in de afgelopen vijf jaar. Ik heb het Kenniscentrum gevraagd nader onderzoek te doen naar de ontwikkeling van het aanbod van sociaal advocaten en daarbij onder meer te differentiëren naar rechtsgebied en regio. Dit onderzoek zal op korte termijn van start gaan.
Deelt u de zorgen dat vooral de regio onevenredig benadeeld wordt door deze problemen?
Ja. Ik ben bekend met de signalen dat het in sommige regio’s en op specifieke rechtsgebieden knelt. Dus die zorgen deel ik.
Bent u bereid om in de (plattelands)regio’s extra maatregelen te nemen of daar extra te investeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
In algemene zin geldt dat er momenteel nog voldoende sociaal advocaten zijn om aan de vraag van rechtzoekenden te voldoen. Wel zijn er signalen dat het in sommige regio’s en in specifieke rechtsgebieden knelt. Het plan van aanpak sociale advocatuur waarin een menukaart van oplossingsrichtingen in beeld is gebracht voor de aanwas van sociaal advocaten, is nog steeds van kracht.4 Ter uitvoering van dit plan zijn verschillende maatregelen en initiatieven gestart om het aanbod van sociaal advocaten te stimuleren, zoals de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten en verschillende initiatieven in het rechtenonderwijs. Het Kenniscentrum houdt gegevens bij over de ontwikkeling in het aantal sociaal advocaten in de afgelopen vijf jaar. De gegevens over sociaal advocaten zijn uitgesplitst naar leeftijd, locatie en de verschillende rechtsgebieden. Verder heb ik zoals hiervoor aangegeven het Kenniscentrum gevraagd onderzoek te doen naar de ontwikkeling van het aanbod van sociaal advocaten met daarbij een onderscheid naar rechtsgebied en regio. Op basis van de bevindingen van dit onderzoek zal ik nader bekijken of en zo ja welke specifieke maatregelen vereist zijn.
Bent u ook van mening dat het systeem van toevoegingen moet worden herzien?
Het probleem in het aanbod van sociaal advocaten wordt niet direct veroorzaakt door het toevoegingensysteem an sich. Uit onderzoek5 is wel gebleken dat de hoogte van de vergoedingen impact heeft op dit aanbod. Het momentum is nu om te kijken naar en te werken aan maatregelen en initiatieven die noodzakelijk zijn op de lange termijn. Waar willen we over 5–10 jaar staan met de sociale advocatuur? De dalende trend van het aanbod sociale advocatuur moet doorbroken worden. Daarom is het van belang om samen met onder meer de NOvA, de RvR en de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland een vernieuwende, concrete en inspirerende visie vorm te geven. Daarbij zal nagedacht worden over fundamentele vraagstukken over hoe de sociale advocatuur er in de toekomst georganiseerd kan worden. Vanuit ieders gedeelde verantwoordelijkheid wil ik gericht doelen stellen en vervolgmaatregelen afspreken die bij dragen aan een volwaardig en toekomstgericht beroep van sociaal advocaat. Zodat daarmee de toegang tot het recht voor de rechtsbijstandsgerechtigde ook naar de toekomst toe geborgd blijft.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over gesubsidieerde rechtsbijstand op 13 maart 2025?
Ja. Het commissiedebat is inmiddels verplaatst naar 1 april a.s.
De beschikbaarheid van essentiële data met betrekking tot aardbevingen in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum , Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente wijzigingen in de beschikbaarheid en actualisatie van seismische en akoestische data door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), zoals vermeld op haar website?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat tal van data met betrekking tot aardbevingen in Groningen niet langer geactualiseerd worden en/of moeilijker toegankelijk zijn, zoals onder meer de aardbevingscatalogus en modelmatig berekende peak ground acceleration-waarden (PGA) en peak ground velocity-waarden (PGV)? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen en waarop en onder wiens bevoegdheid is deze verandering gebaseerd?
Nee, dit kan ik niet bevestigen, de data worden nog steeds geactualiseerd en blijven onverminderd beschikbaar. Het KNMI heeft in januari 2025 zijn seismologische operationele keten naar Amazon Web Services (AWS) gemigreerd, nadat hier in 2023 voor was gekozen. Onderdeel van deze migratie was het uitfaseren van verouderde producten door deze te vervangen door moderne varianten. Alle data en producten zijn op AWS onverminderd beschikbaar, in een vernieuwd en beter te onderhouden systeem dat bijdraagt aan een robuuste 24/7-beschikbaarheid. Dit is aangekondigd en staat beschreven op de KNMI-website. Op de KNMI-website blijven zowel de aardbevingscatalogus2 en PGA/PGV waarden via shakemaps3 beschikbaar voor aardbevingen die hebben plaatsgevonden en deze worden geactualiseerd in het geval van nieuwe aardbevingen.
Erkent u dat de beschikbaarheid van deze data van cruciaal belang is voor bewoners en hun advocaten bij juridische procedures? Zo ja, welke maatregelen worden getroffen om de toegankelijkheid en actualiteit van deze data te waarborgen?
Ja. Deze migratie draagt bij aan de toegankelijkheid omdat het nieuwe systeem moderner en beter te onderhouden is. Hierdoor wordt de 24/7 beschikbaarheid beter gewaarborgd (zie ook het antwoord op vraag 2).
Bent u het ermee eens dat Groningen hiermee in toenemende mate afhankelijk wordt van de trillingstool en de algemene maatregel van bestuur omtrent 2-millimeter, in plaats van voortschrijdende wetenschappelijke inzichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven geeft het KNMI aan dat actuele gemeten PGA en PGV waarden onverminderd beschikbaar zijn via onder andere shakemaps in het KNMI Data Platform4 en shakemaps op de website. Daarnaast houdt het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) bij de beoordeling van schade rekening met voortschrijdende wetenschappelijke inzichten. Zo heeft het IMG recent onderzoek laten doen naar de effecten van gestapelde mijnbouw en doet het onderzoek naar de indirecte effecten van diepe bodemdaling. Als de resultaten daartoe aanleiding geven, wordt de werkwijze hierop aangepast. Alle onderzoeken en data op basis waarvan het IMG schade beoordeelt zijn toegankelijk en openbaar.
Hoe beoordeelt u de gevolgen van deze verandering voor de controleerbaarheid en transparantie van aardbevingsgegevens voor de Groningers en andere belanghebbenden?
Het KNMI geeft aan dat de migratie naar AWS en vernieuwing van bestaande producten geen invloed heeft op de controleerbaarheid en transparantie van aardbevingsgegevens. De modernisering van de seismologische operationele keten heeft als doel een robuuste 24/7-beschikbaarheid te garanderen. In de metingen en daaruit afgeleide aardbevingsgegevens, zoals de aardbevingscatalogus, shakemaps en bijbehorende PGA/PGV-waarden, is niets veranderd. Voor het beschikbaar stellen worden nu International Federation of Digital Seismographic Networks (FDSN) webservices gebruikt, de internationale standaard hiervoor, en het KNMI Data Platform.
Kunt u toelichten hoe de overstap naar de webservices van de International Federation of Digital Seismographic Networks (FDSN) en het KNMI Data Platform de toegankelijkheid en bruikbaarheid van deze gegevens verbetert voor de inwoners van Groningen? Zo nee, waarom niet?
Met FDSN webservices en het KNMI Data Platform heeft het KNMI een robuuste infrastructuur die eenduidige toegang verleent tot data en producten, waarbij 24/7-beschikbaarheid een belangrijk element van de dienstverlening is. Het KNMI is altijd bereid in samenspraak met belanghebbenden de toegankelijkheid en bruikbaarheid verder te verbeteren (zie ook het antwoord op vraag 7).
Zijn er vanuit u aanvullende inspanningen om ervoor te zorgen dat inwoners, deskundigen en wetenschappers de benodigde data op een laagdrempelige manier kunnen blijven raadplegen? Zo nee, waarom niet?
De data en producten zijn en blijven onverminderd beschikbaar. Het KNMI is altijd bereid in samenspraak met belanghebbenden de beschikbaarheid te blijven verbeteren en zo eenvoudig mogelijk te maken.
Bent u bereid te waarborgen dat alle noodzakelijke data beschikbaar blijven en gemakkelijk toegankelijk zijn voor de Groningse bevolking en hun juridische vertegenwoordigers? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Heeft er vanuit u communicatie plaatsgevonden met het Staatstoezicht op de Mijnen inzake de wijzigingen op de KNMI-site? Zo nee, waarom niet?
Nee, de migratie heeft geen invloed gehad op de beschikbaarheid van data en producten van het KNMI. Daarom heeft er geen directe communicatie met het Staatstoezicht op de Mijnen hierover plaatsgevonden.
Kunt u uitleggen waarom het KNMI tot op heden nooit is aangesloten bij de United States Geological Survey? Zo nee, waarom niet?
Bij de United States Geological Survey zijn met name Amerikaanse observatoria aangesloten. In Europa hebben seismologische observatoria, zoals het KNMI, zich verenigd in ORFEUS (Observatories & Research Facilities for European Seismology) voor data- en kennisuitwisseling. Het KNMI is daarom aangesloten bij ORFEUS.5
Nieuwe horecaregels in Amsterdam |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbod op dansen in Amsterdamse restaurants zorgt voor woede bij horecaondernemers: Halsema slaat door met regels» uit de Telegraaf?1
Ja.
Hoe duidt u de nieuwe horecaregels die de gemeente Amsterdam wil invoeren?
Gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor haar eigen regels en heeft het beste zicht op de effecten daarvan.
Recent heeft u een Actieprogramma Minder Druk Met Regels gepresenteerd. Wat vindt u ervan dat u druk in de weer bent knellende regelgeving af te schaffen voor ondernemers, terwijl dit teniet wordt gedaan door gemeenten?
De inzet van dit kabinet is dat ondernemers minder druk moeten zijn met regels die er al zijn én minder druk moeten gaan ervaren van de regels die er ongetwijfeld nog zullen komen. Onnodige regeldruk is één van de grootste ergernissen van ondernemers en daarom moet onnodige regeldruk zoveel mogelijk voorkomen worden. Ik kan geen algemene uitspraak doen over de eventuele overbodigheid van bepaalde gemeentelijke regels of over de beleidsdoelstellingen die hiermee worden geborgd. In mijn beantwoording d.d. 3 februari jl. van de vragen van het lid Kisteman hierover heb ik aangegeven dat mijn ministerie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) samen werken in het programma Betere Dienstverlening en Regelgeving Economie 2024–2027. Dit programma is gericht op verbetering van de dienstverlening en op de verbetering van de regelgeving voor bedrijven bij gemeenten. Bij het onderdeel regelgeving is het doel om betere lokale regelgeving te bevorderen. Er lopen diverse projecten en activiteiten om dit te realiseren.
Heeft de gemeente Amsterdam contact gezocht met het Ministerie van Economische Zaken alvorens het deze nieuwe plannen voor de horeca aankondigde? Zo ja, hoe verliep dit contact?
Nee.
Ziet u een risico voor willekeur in de voorgenomen bevoegdheid van de Amsterdamse burgemeester om een ontheffing te kunnen verlenen aan een specifieke horecazaak zodat deze langer open kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, het horecabeleid is een lokale aangelegenheid, inclusief openingstijden en eventuele ontheffingen. Het beleid dat gevoerd wordt en de besluiten die daarbij genomen zijn lokale afwegingen.
Ziet u nadelige gevolgen voor de veiligheid ontstaan als Amsterdamse snackbars voortaan eerder dicht moeten, aangezien snackbars nu ook fungeren als plek om niet alleen buiten te hoeven wachten na het uitgaan?
Nee, dit is de verantwoordelijkheid van de gemeente en het is aan de handhavers om hierop te handhaven.
Bent u van mening dat veel gemeenten regelgeving voor horeca flink zouden kunnen terugdringen, bijvoorbeeld door het afschaffen van een exploitatievergunning omdat een Drank- en Horecavergunning in veel gevallen al volstaat om op te treden bij ongeregeldheden, of het afschaffen van de terrasvergunning omdat de Algemene Plaatselijke Verordening in veel gevallen al volstaat om te handhaven bij excessen?
Nee, gemeenten hebben het beste zicht op welke regelgeving nodig is om ongeregeldheden en excessen te voorkomen.
Bent u het eens dat een strakke regelgeving voor winkels en horeca het verdienmodel van deze winkels en horeca kan ondergraven, waardoor uiteindelijk verschraling van het winkel-/horeca-aanbod optreedt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe past strakke regelgeving van gemeenten bij het doel van het kabinet te zorgen voor levendige en veelzijdige stads- en dorpskernen?
Nee. Gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor haar eigen regels en heeft het beste zicht op de effecten daarvan, zie ook het antwoord op vraag 2. Ik begrijp dat het belangrijkste doel van de gemeente Amsterdam is om de leefbaarheid van de stad te verbeteren en op langere termijn te borgen. Ik begrijp dat de afgelopen jaren een situatie is gegroeid waarbij niet langer aan deze voorwaarden werd voldaan. Bij het gelijk trekken van de regels is het onvermijdelijk dat sommige ondernemers hun huidige bedrijfsvoering aan moeten passen om ook op langere termijn de leefbaarheid van de stad te garanderen. Het gaat te ver om te stellen dat daarmee hun verdienmodel wordt ondergraven. Een levendige en veelzijdige stads- en dorpskern is de resultante van het samenspel tussen alle actoren, zowel vanuit de overheid als ondernemers, in een kern. Oog voor leefbaarheid, duidelijke en handhaafbare regels, die voor iedereen gelijk zijn, geven duidelijkheid aan ondernemers, zodat ze weten waar ze aan toe zijn en kunnen doen waar ze goed in zijn, namelijk ondernemen.
Bent u bereid aanvullende stappen te nemen om de gemeente Amsterdam te bewegen deze regelgeving niet of in verzwakte vorm in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie geen reden voor aanvullende stappen naast de reeds ingezette samenwerking met VNG in het programma Betere Dienstverlening en Regelgeving Economie 2024–2027.
Het AD Artikel “Starter moet vette spaarpot hebben voor eerste woning: eigen vermogen van 91.000 euro vereist” |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het AD-artikel?1
Ja.
Houden het CBS en/of het Kadaster gegevens bij van het aandeel van eigen geld bij het aangaan van een hypotheek?
Het CBS en het Kadaster houden geen officiële cijfers bij van het aandeel eigen geld bij het aangaan van een hypotheek. Het Hypotheken Data Netwerk (HDN) heeft echter wel cijfers over het aandeel eigen geld/inbreng. HDN is een samenwerking tussen relevante spelers in de hypotheekmarkt. Vrijwel alle grote hypotheekaanbieders, financieel adviseurs en IT leveranciers zijn hierbij aangesloten2.
Om deze vragen te kunnen beantwoorden is een definitie van «eigen geld» van belang. In het AD artikel wordt verwezen naar een analyse van Munt hypotheken op basis van hun eigen hypotheekportefeuille. De dataset van HDN kent een bredere spreiding en geeft daarmee een completer beeld. HDN en de analyse van Munt Hypotheken definiëren beiden «eigen inbreng» als het verschil tussen de hypothecaire lening en de koopsom van de woning. Bij een woning van € 400.000,– en een hypotheek van € 350.000 wordt de overige € 50.000,– dus gezien als «eigen inbreng». Dit kan gaan om spaargeld, maar ook om een erfenis, een schenking of een familiehypotheek. Bij doorstromers wordt inbreng van overwaarde ook gezien als eigen inbreng.
Dit laatste punt is van belang omdat in het analyse van Munt Hypotheken wordt gekeken naar kopers onder de 35 jaar i.p.v. kopers van een eerste woning. De meeste kopers onder de 35 jaar zijn starters, maar er zitten ook doorstromers tussen die overwaarde inbrengen. Bij de cijfers van HDN worden starters wel gedefinieerd als kopers van eerste woning.
Kunt u aangeven, op basis van deze cijfers wat het beeld is als we kijken naar de afgelopen jaren: 2020-2021-2022-2023-2024?
Figuur 1 laat de ontwikkeling zien van de eigen inbreng van starters over de afgelopen jaren. De inbreng is redelijk stabiel. Achter deze gemiddelde cijfers zit natuurlijk een bandbreedte, met starters die meer of minder eigen inbreng meenemen dan het gemiddelde. Dit kan ook regionaal verschillen. Munt hypotheken geeft in hun eigen analyse aan dat starters in het hogere segment, en in de randstad oververtegenwoordigd zijn in hun hypotheekportefeuille3. Dit, in combinatie met de eerder genoemde leeftijdsgrens verklaart het verschil tussen de cijfers van HDN en de cijfers van Munt hypotheken.
Bron: HDN, 2025
Het jaar 2022 kent een opvallende piek ten opzichte van andere jaren. Dit komt omdat 2022 het laatste jaar was waarbij de schenkingsvrijstelling eigen woning van max € 106.671 (in de volksmond jubelton genoemd) volledig benut kon worden. In 2023 is dit bedrag verlaagd tot € 27.231 en in 2024 afgeschaft4. Ouders mogen echter ook na 2024 nog eenmalig een maximaal bedrag van € 32.195 (2025) belastingvrij schenken voor een vrij te besteden doel. De ontvanger dient wel tussen de 18 en 40 jaar te zijn. Dit bedrag mag vrij besteed worden, dus ook aan de aankoop van een woning. Het is echter aannemelijk dat deze schenkingsvrijstelling minder direct effect heeft op woningbiedingen dan de eerdere schenkingsvrijstelling die zich specifiek op woningen richtte.
Als er geen officiële cijfers zijn, kunt u dan aangeven of u dat wenselijk vindt en waarom wel of niet?
De cijfers van HDN geven een goed marktbreed beeld van de ontwikkeling van het aandeel eigen geld bij het aangaan van een hypotheek. Verdere cijfers acht ik niet noodzakelijk.
Wat zijn voordelen en nadelen van het meebrengen van steeds grotere aandelen eigen geld?
Zoals aangegeven in vraag 3 is het geen gegeven dat het aandeel eigen geld substantieel gestegen is. Het staat iedereen vrij om eigen geld mee te brengen bij de aanschaf van een woning. Het inbrengen van eigen geld heeft voordelen, want het maakt individuele huishoudens en uiteindelijk Nederland minder kwetsbaar voor fluctuaties op de huizenmarkt. Tegelijkertijd hanteert Nederland een zogenoemde LTV-ratio (Loan to Value) van 100%, wat betekent dat het ook zonder eigen geld mogelijk is om een huis te kopen. Wel is het zo dat in een gespannen woningmarkt de inbreng van eigen geld kan doorwerken in de huizenprijzen. Daarmee maakt het de woningmarkt voor starters die geen eigen geld kunnen meebrengen relatief minder toegankelijk.
Welke relatie ziet u tussen het meebrengen van steeds grotere sommen eigen geld en overbieden?
Welke verhouding ziet u tussen het meebrengen van steeds grotere sommen eigen geld en de stijgende prijs van een «betaalbare koopwoning»?
Wordt het meebrengen van eigen geld gebruikt om de eigen woningschuld te verkleinen of om te overbieden?
Kunt u deze vragen één voor één, binnen drie weken en in ieder geval voor het commissiedebat Woningbouwopgave en koopsector op maart 5 aanstaande beantwoorden?
De Kamervragen zijn beantwoord voor het commissiedebat Woningbouwopgave en koopsector van 19 maart aanstaande. Alle vragen zijn beantwoord, maar voor de leesbaarheid zijn antwoorden soms samengevoegd.
Het uitblijven van duurzame investeringen door bedrijven en beleggers. |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Hans Vijlbrief (D66) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Welke signalen krijgt u over het feit dat (mogelijk vele miljarden aan) duurzame investeringen uitblijven omdat er onduidelijkheid bestaat over het klimaatbeleid en de klimaatdoelen? Deelt u de mening dat, indien dit klopt, dit zeer onwenselijk is?
Het kabinet heeft zich in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma gecommitteerd aan de bestaande afspraken voor de klimaatdoelen van 2030 en 2050 zoals geformuleerd in de Klimaatwet. Het kabinet herkent de signalen dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld of uitblijven zowel bij het grootbedrijf als het mkb. Financiële instellingen geven aan dat onzekerheid over politieke besluiten zorgt voor onzekerheid in de markt, waardoor de industrie grootschalige investeringen in de energietransitie uitstelt.
Uit gesprekken met bedrijven blijkt niet dat dit komt door onduidelijkheid over de klimaatdoelen. De voornaamste redenen die genoemd worden, zijn het ontbreken van de randvoorwaarden voor investeringsprojecten, zoals energie-infrastructuur (netcongestie), CCS-opslagcapaciteit en de relatief hoge elektriciteitsprijzen. Daarnaast geldt voor bedrijven in het mkb dat toegang tot kennis en expertise over verduurzaming en belemmeringen in het verkrijgen van financiering het nemen van investeringsbeslissingen beperkt.
Het kabinet herkent dat het klimaat- en energiebeleid van groot belang is voor investeringsbeslissingen. Daarom geeft het kabinet hier onder ander met het Klimaatplan 2025–2035 dat 14 maart jl. is gepubliceerd op een integrale manier meer duidelijkheid over1. Verder heeft het kabinet in de Klimaatnota 2024 aangegeven in het voorjaar met alternatief beleid te komen om de klimaat- en energiedoelen weer binnen bereik te brengen. Dit gebeurt op drie manieren: door de randvoorwaarden voor ons energiesysteem op orde te brengen, door de uitvoering van bestaande afspraken te realiseren en, waar nodig, alternatieve beleidsmaatregelen te treffen. Het kabinet pakt knelpunten in de uitvoering met voorrang aan en werkt aan het op orde brengen van de randvoorwaarden, zodat de maatregelen die we al hebben afgesproken daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd. Hierover wordt de Kamer geïnformeerd gelijktijdig met de Voorjaarsnota.
Hoeveel investeringsbeslissingen stellen de financiële sector en het bedrijfsleven op dit moment uit doordat niet duidelijk is welk klimaatbeleid in Nederland gevoerd gaat worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat er dit voorjaar definitief duidelijkheid moet komen over de klimaataanpak, en er dus geen beleid vooruitgeschoven kan worden, zodat bedrijven en financiers weten waar ze aan toe zijn?
Het is van groot belang dat er zoveel mogelijk duidelijkheid wordt geboden over het klimaat- en energiebeleid, zodat bedrijven en financiers weten waar ze aan toe zijn. Het kabinet probeert hier dan ook zoveel mogelijk duidelijkheid over te geven, bijvoorbeeld met het Klimaatplan 2025–2035 en bij de Voorjaarsnota. Zie ook vraag 2.
Deelt u de mening dat duidelijkheid vanuit de overheid over duurzaamheidsbeleid zal leiden tot meer duurzame investeringen? Hoe beoordeelt u de oproep van de Maatschappelijke Alliantie die vraagt om stabiel klimaatbeleid?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het pleidooi van de Maatschappelijke Alliantie erkent het kabinet het belang van continuïteit in het beleid en de uitvoering van het klimaatbeleid voor burgers en ondernemers in Nederland. Ten behoeve van de uitvoering kijkt het kabinet ook naar extra inspanningen om bestaande belemmeringen weg te nemen, randvoorwaarden te versterken en het gelijke speelveld (waaronder ten aanzien van energiekosten) te verbeteren. U wordt hier nader over geïnformeerd bij de Voorjaarsnota.
Kunt u inschatten wat de prijs van te laat of niet handelen op het gebied van het klimaat, gegeven het feit dat later handelen duurder zal zijn dan tijdig handelen? Wat zijn bijvoorbeeld, naar schatting, de kosten van 1 / 5 / 10 jaar later handelen?
Verschillende studies hebben aangetoond dat uitblijvend klimaatbeleid voor grote economische schade kan zorgen naarmate de aarde verder opwarmt. Een studie van de Universiteit Utrecht heeft uitgerekend dat de schade van opwarming van 2 graden 2 procent van het mondiale bbp kost.2 Enerzijds kan economische schade worden veroorzaakt door de toename in extreem weer. Anderzijds kunnen de kosten worden veroorzaakt door onzekerheid rondom investeringsbeslissingen. Wanneer partijen tijdig op de hoogte zijn van hetgeen van hen verwacht wordt, kunnen partijen daar op anticiperen en in hun investeringsbeslissingen rekening mee houden. Ook CE Delft heeft onlangs ten behoeve van het Klimaatplan een inschatting gegeven van de kosten van niets doen voor West-Europese landen door het niet aanpakken van klimaatverandering, op basis van modelresultaten van een Europese impactanalyse van de Europese Commissie. Het niets doen zou leiden tot een wereldwijde temperatuurstijging van circa 3,6°C rond 2090, waarvan de kosten worden geschat op ongeveer 6,2% van het BBP in 2100. Het behalen van de klimaatdoelen kan deze schade voor Nederland op lange termijn (rond 2100) jaarlijks met circa € 60 miljard (prijspeil 2022) doen verminderen.
Daarnaast kan het uitstellen van klimaatbeleid er ook toe leiden dat er op een later moment kostbaardere maatregelen moeten worden genomen om de klimaatdoelen alsnog te halen. Voor een transitie met de laagste economische kosten is het dus van belang om tijdig te handelen.
Deelt u de mening dat er dit voorjaar een klimaatpakket moet liggen waarmee de wettelijke klimaatdoelen met voldoende zekerheid worden gehaald zodat investeerders weten waar ze aan toe zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Is het voor u een mogelijkheid dat dat keuzes uitgesteld kunnen worden, bijvoorbeeld als de dekking van de maatregelen die nodig zijn om de klimaatdoelen te halen, lastig te vinden is?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4. Zoals in het Hoofdlijnenakkoord en Regeerprogramma is aangegeven heeft het kabinet zich gecommitteerd aan de klimaatdoelen. In het voorjaar wordt altijd een integrale afweging gemaakt tussen de doelen op verschillende beleidsterreinen en budgettaire gevolgen.
Hoe beoordeelt u uw bredere beleid op gebied van publieke investeringen in innovatie en transitie naar de groene economie? Ziet u ook in dat publieke investeringen zullen leiden tot private investeringen?
Ja, het kabinet ziet dat subsidies een hefboomeffect kunnen hebben op private investeringen. Er is een breed publiek investeringsinstrumentarium beschikbaar dat zich richt op het stimuleren van verduurzaming en innovatieve technologieën. In bredere zin ziet het kabinet dat om te zorgen dat private investeringen in de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie verder toenemen, het van belang is dat investeringen in de hiervoor benodigde projecten en innovaties rendabel worden. Het kabinet beoogt met het klimaatbeleid de onrendabele top weg te nemen en de investeringscondities op orde te brengen door een afgewogen beleidsmix van subsidies, publieke investeringen in bijvoorbeeld energie-infrastructuur en beprijzende en normerende maatregelen. De doeltreffendheid en doelmatigheid van dit beleid is recentelijk geëvalueerd en het kabinet heeft deze evaluatie aan de Kamer aangeboden en hierop gereageerd middels een Kamerbrief van 14 juni 20243.
Naast de rol van de overheid, heeft de financiële sector ook een rol om de klimaat- en energietransitie verder te brengen, door het vergroenen van private kapitaalstromen. Het kabinet stimuleert dit onder meer via betrokkenheid bij het Klimaatcommitment van de financiële sector. Invest-NL organiseert financieringstafels, samen met de overheid en de financiële sector, op specifieke klimaat- en energieonderwerpen. Het doel hiervan is om knelpunten voor meer private financiering te achterhalen en deze op te lossen.
Bent u bekend met het voorbeeld van Duitsland, waar ze met een «klimaatschuld» in beeld brengen hoeveel geld er nodig is om de klimaatdoelen te halen? Bent u bereid dit door CPB/PBL te laten ramen?
Het kabinet is niet bekend met het genoemde voorbeeld van Duitsland, maar wel met een rapport over klimaatschuld van een Frans onderzoeksinstituut4. Dit rapport pleit voor het gebruik van het begrip klimaatschuld als maatstaf voor de investeringsbehoefte om de klimaatdoelen te bereiken. Er zijn diverse studies verricht die inschattingen geven van de benodigde investeringen om de klimaatdoelen te halen. Onlangs nog heeft CE Delft ten behoeve van het Klimaatplan hiervan een inschatting gegeven. Specifiek voor het energiesysteem heeft Invest-NL in 2024 het initiatief genomen voor het project «Financieel Inzicht in de Energietransitie», waarin de systeemkosten en investeringsopgave van de transitie geraamd worden aan de hand van de scenario’s uit de Integrale Infrastructuurverkenning ’30-’50 van Netbeheer Nederland.
Daarnaast organiseert Invest-NL financieringstafels, samen met de overheid en de financiële sector, op specifieke klimaat- en energieonderwerpen. Deze tafels richten zich op het wegnemen van knelpunten voor financiering van de transitie. Een financieringstafel start met een financieringsanalyse, waarbij per specifiek onderwerp in kaart wordt gebracht wat de investeringsopgave is en in welke mate de benodigde investeringen rendabel zijn.
In het recent uitgebrachte interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) «Schakelen naar de toekomst – over bekostiging elektriciteitsinfrastructuur» wordt geadviseerd om de publieke kennisinstellingen, inclusief PBL en CPB, gezamenlijk meer onderzoek te laten doen naar de kosten en baten van het toekomstige energiesysteem. Het kabinet is momenteel in gesprek met deze instellingen om te bezien welke mogelijkheden hier zijn. Het kabinet zal bij de Voorjaarsnota nader reageren op de adviezen uit het IBO.
Hoe beoordeelt u de eigen bezuinigingen op de groene economie, wetende dat deze bezuinigingen Nederland op termijn een veelvoud aan welvaart kosten?
In het Hoofdlijnenakkoord is een bezuiniging aangekondigd van € 1,2 miljard op de ontwikkeling van groene waterstof en batterijen en € 9,5 miljard aan het Klimaatfonds toegevoegd voor investeringen in kernenergie. Het kabinet beoogt de ontwikkeling van de waterstofmarkt te stimuleren met een kleinere inzet van subsidies en vermindert het budget voor waterstof met in totaal € 1.157 miljoen De resterende € 43 miljoen van de bezuiniging is in mindering gebracht op de maatregel «invoering batterijverplichting voor zonneparken». Gegeven de omvang van de al gealloceerde middelen uit het Klimaatfonds om huishoudens en bedrijven te stimuleren om te verduurzamen, verwacht het kabinet dat deze relatief kleine bezuiniging op het fonds niet zal leiden tot een veelvoud aan welvaartsverlies.
Het bericht 'De impact van vervuilende industrie op burgers en overheden' |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Ziet u net zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat klimaatverandering een effect zal hebben op de gezondheid van Nederlanders en wat zijn volgens u de grootste risico's voor de gezondheid van Nederlanders als het gaat om klimaatverandering?1
De effecten van klimaatverandering op onze gezondheid, die het RIVM in beeld heeft gebracht, zijn mij bekend. De grootste risico’s voor de gezondheid in Nederland zitten in een toename in hitte, met onder andere meer risico op hart- en vaataandoeningen als gevolg. Daarnaast zijn er risico’s voor de gezondheid door meer blootstelling aan UV-straling, door een langer seizoen met meer pollen in de lucht, door meer en andere infectieziekten vanuit de leefomgeving en door de effecten van klimaatverandering op mentale gezondheid.
Deelt u de zorgen dat door klimaatveranderingen een gezonde leefomgeving steeds verder wordt aangetast, zoals een gebrek aan schone lucht of schoon drinkwater?
Ik deel de zorgen dat een gezonde leefomgeving steeds meer onder druk komt te staan. De Wereldgezondheidsorganisatie noemde dat eerder de «triple crisis» van klimaatverandering, milieuvervuiling en verlies aan biodiversiteit. Een voor de mens gezonde leefomgeving is afhankelijk van een balans in de uitstoot in onze leefomgeving en wat onze planeet daarvan kan compenseren. Te veel uitstoot kan ons klimaat verstoren, heeft impact op de luchtkwaliteit en impact op de beschikbaarheid van veilig drinkwater.
Wat zijn de effecten van de grootste CO2 uitstoters in de grootste industrieclusters, te weten Rotterdam-Moerdijk, Groningen, Limburg, Noord-Holland en Zeeland/West-Brabant?
De uitstoot van CO2 geldt op zich niet als een gezondheidsrisico. Uitstoot van CO2 wordt als maat gehanteerd voor de bijdrage aan klimaatverandering. Andere uitstoot van de industrie en zaken als geluidsoverlast en trillingen kunnen echter wel gezondheidseffecten hebben. Dat varieert per industrieel complex en is ook afhankelijk van de lokale omstandigheden, zoals wind en de hoeveelheid mensen die dagelijks wordt blootgesteld aan uitstoot. In zijn algemeenheid is er daardoor geen uitspraak te doen over de effecten van deze industrieclusters. De vergunningverlening, handhaving en toezicht op de grote industrieclusters zijn regionaal georganiseerd bij de provincies en omgevingsdiensten en advisering over gezondheidsrisico’s aan de gemeenten wordt regionaal gedaan door de GGD’en. Daarnaast heeft het RIVM recent een rapport gepubliceerd over de gezondheidsgevolgen van Tata Steel Nederland in Noord-Holland2 en in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden laat het kabinet ook onderzoek doen naar de situatie rond Chemelot in Limburg.3
Welke acties onderneemt u richting uw collega-Minister van Klimaat en Groene Groei en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om ervoor te zorgen dat omwonenden van de grote uitstoters kunnen rekenen op een gezonde leefomgeving?
De Minister van KGG is inderdaad verantwoordelijk voor de verduurzaming van de industrie. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor het milieubeleid, waaronder de bescherming van de gezondheid van omwonenden. Conform het verzoek van de Tweede Kamer neemt VWS deel aan de besprekingen over de maatwerkafspraken voor verduurzaming van Tata Steel Nederland. Daarnaast werkt VWS mee aan de Actieagenda Industrie en Omwonenden, onder andere door te verkennen of de rol van de GGD’en bij besluitvorming in de leefomgeving versterkt kan worden. Met de Actieagenda Industrie en Omwonenden brengen we acties in kaart die kunnen zorgen dat omwonenden van industriële gebieden zich beter gehoord voelen, dat gezondheidszorgen beter geadresseerd worden en dat dit eventueel op gepaste wijze verankerd wordt in wet- en regelgeving. Deze agenda, gebaseerd op aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV), richt zich op het laten meewegen van gezondheid in beslissingen rondom industrie en gezonde leefomgeving. Zo werken we aan een gezondere en veiligere leefomgeving voor iedereen, waarin ook economische activiteiten op groene en schone wijze kunnen plaatsvinden.
Wat zijn de gezondheidseffecten van langdurig verblijven of wonen in de buurt van drukke wegen met veel uitstoot? Wat zijn de gezondheidseffecten van zero-emissie zones?
Er zijn verschillende negatieve gezondheidseffecten van langdurig verblijven of wonen in de buurt van drukke wegen. De hogere concentraties van luchtvervuiling (fijnstof, stikstofdioxide) afkomstig van het wegverkeer kunnen leiden tot luchtwegaandoeningen zoals COPD en astma, (long)kanker en hart- en vaatziekten. Daarnaast kan de geluidshinder van het verkeer ook leiden tot verhoogde bloeddruk, stress en slaapverstoring. Daarom adviseert de GGD gemeenten om in hun ruimtelijke ordening extra afstand te houden tussen (drukke) wegen en locaties waar hooggevoelige groepen, zoals kinderen en ouderen, langdurig verblijven.4 Ook moeten gemeenten die verbonden zijn aan het Schone Lucht Akkoord beleid maken ter bescherming van gevoelige groepen.5
In 2019 is onderzocht wat de kosten en baten van nul-emissiezones voor stadslogistiek kunnen zijn. Daaruit is gebleken dat dankzij deze zones de emissies van fijnstof en stikstofdioxide met 44% zouden dalen ten opzichte van de uitstoot in 2030. Uit hetzelfde onderzoek bleek dat de geluidshinder zou afnemen (–0,5 tot –2,0 dB). De maatschappelijke waarde gepaard aan de reducties loopt op in de tientallen miljoen euro’s volgens het onderzoek6. Later dit jaar zal het Ministerie van IenW een actualisatie van dit onderzoek uitbrengen met de recentste cijfers.
Welke acties onderneemt u richting de bewindspersonen van Infrastructuur en Waterstaat om de leefomgeving van mensen te verbeteren?
De bewindslieden van IenW zijn onder andere verantwoordelijk voor het landelijke beleid ten aanzien van weg-, water- en luchtverkeer en het milieu. Als ik gezondheidsvragen heb over die onderwerpen, neem ik contact met hen op.
Wat zijn volgens u de gezondheidseffecten als gevolg van slechte huisvesting, bijvoorbeeld door een slecht geïsoleerd en/of gebouwd huis?
Er is voor zover bij mij bekend geen algemeen cijfer beschikbaar voor gezondheidseffecten als gevolg van slechte huisvesting. In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning van 2024 heeft het RIVM berekend dat 0,6 procent van de ziektelast in Nederland veroorzaakt wordt door het binnenmilieu.7 Dat gaat echter ook over factoren die niet gerekend kunnen worden tot slechte huisvesting. Verschillende zaken in huis, op school en op het werk kunnen gezondheidsgevolgen hebben, zoals slechte luchtkwaliteit, straling, loden leidingen, huismijt, hitte en schimmel. Zorgen over de kwaliteit van de huisvesting kunnen ook stress en bijbehorende gezondheidsklachten veroorzaken. In een deel van de gevallen zijn dat soort factoren toe te rekenen aan de kwaliteit van de huisvesting, maar het wordt ook beïnvloed door gedrag van de bewoners, zoals onjuist of onvoldoende gebruik van ventilatie, zonwering en verwarming, roken in huis, schoonmaken, houtstook en het gebruik van vervuilende apparatuur en chemische stoffen in huis.
Welke acties onderneemt u richting uw collega-Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om de leefomgeving van mensen in slechte woningen te verbeteren?
De Minister van VRO is onder andere verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van voldoende woningen en de bouwregelgeving. Als er gezondheidsvragen zijn die gerelateerd zijn aan de bouwregelgeving of de kwaliteit van de bestaande gebouwde omgeving bespreek ik die met mijn collega.
Deelt u de zorgen dat door klimaatveranderingen er steeds grotere kans is op zoönose en andere overdraagbare aandoeningen?
Ja, ik deel deze zorgen. In het rapport Zoönosen in het vizier van de Expertgroep zoönosen maar ook door het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) wordt vastgesteld dat door klimaatverandering bestaande infectieziekten kunnen verergeren en nieuwe infectieziekten kunnen opkomen.8 Dit hangt samen met het feit dat veel ziekteverwekkers klimaatgevoelig zijn, maar ook met bepaalde risicofactoren, zoals hittegolven of overstromingen, die door klimaatverandering vaker gaan voorkomen. Daarnaast kan klimaatverandering leiden tot verandering van gedrag van mensen. Als er bijvoorbeeld vaker sprake is van warm weer, kan het zo zijn dat mensen verkoeling zoeken in (met ziekteverwekkers) verontreinigd water. In Nederland is nog weinig onderzoek gedaan naar infectieziekten in de context van klimaatverandering. Voor veel infectieziekten is het dus moeilijk om te zeggen wat hier het effect van klimaatverandering zal zijn. Wel weten we dat klimaatverandering niet op alle infectieziekten of blootstellingsroutes een even groot effect zal hebben. Met de acties uit het Nationaal Actieplan versterken zoönosenbeleid9 en de evaluatie en de aanpassing van de Nationale Adaptatiestrategie10 werken we aan kennis en handvatten om die nieuwe risico’s in kaart te brengen en waar nodig te beperken.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland is voorbereid op een nieuwe pandemie en hoe dit strookt met de voorgenomen bezuinigingen op pandemische paraatheid?
Er is in de afgelopen jaren hard gewerkt aan het verbeteren van onze pandemische paraatheid. Denk aan de oprichting van de Landelijke Functie Opschaling Infectieziektebestrijding (de LFI), de initiatieven om de GGD’en en het RIVM te versterken en het ICT-landschap te verbeteren en de verschillende kennis- en onderzoeksprogramma’s die zijn opgezet. We zijn dus goed op weg, maar we zijn er nog niet. We moeten paraat staan voor allerlei crises die op ons afkomen, zoals hybride conflicten, pandemieën of een natuurramp. Deze dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. De maatregelen die bijdragen aan pandemische paraatheid, waaronder het versterken van de GGD’en, fungeren als fundament voor basisnoodzorg bij crisis en conflict en zullen hier dan ook bij worden betrokken. Zoals ik eerder heb aangegeven wordt gezocht naar middelen hiervoor. Daar is tijd voor nodig en ik kan u dan ook nu niet meer informatie geven dan dat ik verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te hebben over de middelen voor 2026 en verder.
Welke plannen heeft u om op Europees vlak samen te werken om gezondheidsschade door klimaatveranderingen aan te pakken?
Het kabinet werkt op meerdere manieren internationaal samen om gezondheidsschade door klimaatverandering te beperken. Op Europees niveau gebeurt dat met name met de Europese Unie en met WHO Europe, de Europese afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie. Zoals u ongetwijfeld weet, zijn op Europees niveau afspraken gemaakt over de inzet van de lidstaten om verdere klimaatverandering zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de ondersteuning vanuit de EU en de samenwerking tussen lidstaten bij de omgang met gevolgen van klimaatverandering, waaronder gezondheidsgevolgen.11 Hierbij gaat het mede over het versterken van het «Early Warning and Response System» voor klimaatgerelateerde gezondheidsdreigingen, om adequaat te kunnen reageren op grensoverschrijdende gezondheidsdreigingen.12 Veel kennis over klimaatverandering en gezondheid wordt verzameld bij de European Climate and Health Observatory, waar Nederland ook gebruik van maakt.13 Ook werken we op Europees niveau samen aan de implementatie van de resolutie over klimaatverandering en gezondheid die is aangenomen op de World Health Assembly in 2024 en het bijbehorende wereldwijde actieplan.14 Met WHO Europe heeft Nederland in 2023 de zogenoemde Boedapest-verklaring ondertekend, waarin ook afspraken zijn opgenomen over de inzet van lidstaten voor klimaat en gezondheid.15 Daarbij is ook een partnership gestart met Europese landen voor Health Sector Climate Action, waarin Nederland kennis uitwisselt met andere Europese landen over de aanpak.
Zit u aan tafel bij de totstandkoming van het klimaatpakket van Minister Hermans? Welke acties onderneemt u verder interdepartementaal om ervoor te zorgen dat de luchtkwaliteit zal verbeteren voor de gezondheid van mensen?
Ja. VWS is, net als andere ministeries, betrokken bij totstandkoming van het klimaatbeleid, dat vanuit het kabinet wordt gecoördineerd door de Minister van Klimaat en Groene Groei. Bij de totstandkoming van klimaatbeleid heeft VWS drie aandachtspunten. Ten eerste dat het beleid ondersteunend is aan het verduurzamen van de (publieke) zorg en welzijn. De zorg in Nederland is goed voor 7% van de nationale broeikasgasuitstoot en er liggen veel kansen om efficiënter en spaarzamer met grondstoffen en energie om te gaan. Bijvoorbeeld door verspilling aan te pakken. Dat draagt ook bij aan de betaalbaarheid van de zorg. Ten tweede dat klimaatbeleid de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van (publieke) zorg en welzijn niet onbedoeld onder druk zet. Ten derde dat zowel kansen als risico’s voor volksgezondheid worden meegewogen in het beleid. Zo is in het Regeerprogramma afgesproken dat de maatwerkaanpak voor verduurzamen van de industrie niet alleen moet bijdragen aan verduurzamen en extra CO2-reductie, maar ook aan een gezondere leefomgeving.
De luchtkwaliteit in Nederland wordt steeds beter, wat ervoor zorgt dat mensen in Nederland langer leven én in goede gezondheid. Maar luchtvervuiling blijft een van de grootste negatieve risicofactoren voor de gezondheid van mensen in Nederland. De kwaliteit van de buitenlucht in Nederland is een beleidsverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voert daar veel activiteiten voor uit, waaronder de vaststelling van Europese normen voor buitenluchtkwaliteit, het Schone Lucht Akkoord en specifieke programma’s om bijvoorbeeld de blootstelling aan chemische stoffen terug te dringen. Het Ministerie van VWS werkt aan veel van die programma’s mee.
Kunt u toelichten hoe alle bovenstaande omschreven acties stroken met de bezuinigingen op de GGD en preventiemaatregelen?
Voor een deel van de onderwerpen die in uw vragen worden genoemd geldt dat beleid niet wordt gefinancierd vanuit het budget van publieke gezondheid, maar vanuit de begrotingen van andere ministeries. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat SPUK-gelden worden overgeheveld naar het gemeentefonds met een algemene korting en dat er een algemene korting op subsidies plaatsvindt. Dat betekent dat er een herprioritering op preventie heeft plaatsgevonden. Daartegenover staat dat mensen in de komende jaren minder geld kwijt zullen zijn voor hun eigen risico als zij gebruik maken van zorg. Voor pandemische paraatheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Het bericht ‘Toezichthouders vragen versoepeling Europese bankenregels’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toezichthouders vragen versoepeling Europese bankenregels» in het Financieele Dagblad van 19 februari 2025? Wat vindt u van dit bericht en welke knelpunten ziet u met betrekking tot de bankenregels?1
Ik ben bekend met dit bericht. Ik vind het positief dat er aandacht is voor onnodige regeldruk en complexiteit in de regulering van banken. Ik verwelkom initiatieven om deze regeldruk in kaart te brengen en om te kijken waar we regels eenvoudiger kunnen maken. In de discussies hierover vind ik het belangrijk ook oog te houden voor het belang van een financiële sector die stabiel en robuust is. Samen met proportionele regels zijn dat de randvoorwaarden voor duurzame concurrentie.
Vanuit de sector horen we dat onnodige complexiteit met name zit in de technische standaarden en richtsnoeren. De Nederlandse Vereniging van Banken is de onnodige regeldruk en complexiteit in deze technische standaarden en richtsnoeren nader aan het concretiseren. Ik verwelkom hun input bij deze discussie.
Hoe kijkt u aan tegen deze oproep van de toezichthouders in Spanje, Duitsland, Frankrijk en Italië?
Ik vind het positief dat er aandacht is voor onnodige regeldruk en complexiteit die mogelijk concurrentiebelemmerend kunnen werken. Ik verwelkom objectieve analyses die de knelpunten nader concretiseren.
Bent u bereid om u aan te sluiten bij Spanje, Duitsland, Frankrijk en Italië om te kijken naar waar het Europese raamwerk onnodig complex is en waar het concurrentieverstoringen op internationaal niveau kan veroorzaken, zonder significante voordelen voor de financiële stabiliteit? Zo nee, waarom niet?
De brief aan de Europese Commissie betreft een oproep van onafhankelijke centrale banken en niet van lidstaten en vraagt om een analyse door de Europese Commissie. Het verminderen van onnodige regeldruk en het bevorderen van het concurrentievermogen van de financiële sector is voor mij een belangrijke prioriteit. Mijn ministerie is nauw betrokken bij de verdere totstandkoming van de opdracht voor de expertgroep die een onderzoek naar de complexiteit van regelgeving moet gaan uitvoeren.
In de ambtelijke studie «Beleidsrichtingen voor een weerbare bankensector»2 van een jaar geleden is ook gewezen op complexiteit van regelgeving, inclusief de vele technische standaarden, en is stilgestaan bij mogelijkheden voor versimpeling zonder dat dit ten koste gaat van financiële stabiliteit.
Ziet u mogelijkheden om een vereenvoudiging van de Europese bankenregels te combineren met afspraken over een hogere spaarrente en meer ruimte voor bankfinanciering voor het MKB door afspraken met de Nederlandse banken?
Het primaire doel van het toezichtsraamwerk voor banken is om de stabiliteit en robuustheid van het financiële stelsel te waarborgen en consumenten te beschermen. Eventuele aanpassingen in het raamwerk dienen dus ook vanuit dat perspectief te worden gewogen – versimpeling van bankenregelgeving moet prudentieel verantwoord zijn.
Ik zie echter geen rechtstreekse koppeling tussen het aanpassen van regelgeving en bijvoorbeeld de hoogte van de spaarrentes. Dat laat onverlet dat, mochten bepaalde standaarden of (rapportage)eisen disproportioneel blijken en een belemmering vormen voor de betrokken publieke belangen, zoals het verstrekken van bankfinanciering aan het MKB, dan kan versimpeling op dat gebied deze financiering wel vergemakkelijken. Daarnaast blijf ik mij ook op andere vlakken – samen met de Minister van Economische Zaken en de sector – inzetten voor betere toegang tot bancaire én non-bancaire financiering voor ondernemers. Voor wat betreft de spaarrente heb ik in mijn reactie op het ACM-rapport over concurrentie op de spaarmarkt reeds eens combinatie van maatregelen aangekondigd om de concurrentiedruk te verhogen en daarmee een verhoging van de spaarrentes te stimuleren. Ik ben momenteel aan de slag met deze maatregelen en houd de Kamer – zoals toegezegd – op de hoogte over de voortgang.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de Nederlandse toezichthouders over hun visie ten aanzien van vereenvoudiging van de Europese bankenregels en de Tweede Kamer daarover voor het zomerreces te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om hierover met de toezichthouders in gesprek te gaan en mijn opgedane inzichten naar aanleiding van deze gesprekken met uw Kamer te delen. Ook DNB geeft aan open te staan voor initiatieven om versimpeling van regulering te onderzoeken.
Hoe kijkt u naar het concurrentievermogen van de Europese banken ten opzichte van de Amerikaanse banken?
De Europese bankensector kenmerkt zich door het feit dat deze gefragmenteerd is en veelal langs nationale grenzen georganiseerd is. Zo werd in het Draghi-rapport geconcludeerd dat Europese banken ten opzichte van Amerikaanse concurrenten minder winstgevend zijn, hogere kosten hebben en een lagere waardering hebben. Ik onderschrijf deze analyse, net als vaststelling dat de incomplete bankenunie bijdraagt aan deze fragmentatie. Overigens wordt in dit rapport het beeld geschetst dat Europese banken aanzienlijk kleiner zijn dan Amerikaanse banken. Dit klopt als wordt gekeken naar de lage marktwaardering, maar is in mindere mate het geval wanneer wordt gekeken naar de balansomvang.
Desalniettemin moeten Europese banken internationaal concurrerender worden ten opzichte van grote concurrenten in de VS en Azië. Ik ben van mening dat Europese consolidatie hierbij een rol kan spelen, net als verdieping van de Europese kapitaalmarktunie. Daarnaast kan vervolmaking van de bankenunie bijdragen aan consolidatie en meer grensoverschrijdende, schaalvergrotende activiteiten. Ik ben er voorstander van om stappen te zetten op dit gebied, bijvoorbeeld voor een Europees depositogarantiestelsel (EDIS). Dat moet hand in hand gaan met verdere risicoreductie in de bankensector, zoals een goede risicoweging van staatsobligaties op bankbalansen.
Welke plannen heeft Trump voor versoepeling dan wel vereenvoudiging van de Amerikaanse banken? Hoe past dit in de internationale Basel-afspraken?
Nog voor het aantreden van president Trump werd de voorgestelde regelgeving voor de implementatie van de finale Bazel III-standaarden geconsulteerd door de federale toezichthouders.3 Daaruit kwamen kritische geluiden van de bankensector en het Congres. Een nieuw voorstel is nog niet gedaan, maar het ligt in de lijn der verwachting dat dit voorstel een lichter prudentieel regime zal bevatten dan in de vorige consultatie.
In de VS maken de federale agentschappen die verantwoordelijk zijn voor toezicht vaak ook de regels. Het Congres kan deze regels achteraf herzien. Sinds het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering zijn de hoofden van deze agentschappen vervangen. Ook wordt de regelgevende bevoegdheid verder ingeperkt door het Witte Huis en het Congres. Vanuit het Congres is aandacht voor het terugdraaien van sommige regels. Wij volgen deze ontwikkelingen, ook met het oog op stabiliteit en integriteit van het financieel systeem.
Ik zet mij in voor een getrouwe wereldwijde implementatie van de Bazel-standaarden. Dat is belangrijk voor een internationaal gelijk speelveld en de internationale stabiliteit. Hoe een toekomstig voorstel voor bankregelgeving in de VS zich zal verhouden tot de Bazel-standaarden kan ik pas beoordelen wanneer dit voorstel gepubliceerd is.
Hoe verschillen de bankenregels in Europa van die in Amerika? In hoeverre is er sprake van een ongelijk speelveld? En wat zijn daarvan de gevolgen?
De regelgeving van banken in de VS en in Europa is deels vergelijkbaar, maar er zijn ook verschillen. Zo hebben de VS op diverse onderdelen strengere regels dan de Bazel-standaarden voorschrijven, bijvoorbeeld ten aanzien van de hefboomratio (leverage ratio, ongewogen kapitaaleisen). Uit analyses van de ECB – waarin de implementatie van de finale Bazel III-standaarden nog niet is meegenomen – blijkt dat met name Europese grootbanken méér kapitaal zouden moeten aanhouden als zij onder Amerikaanse bankregelgeving zouden vallen.4 Voor kleinere en middelgrote banken zou dit anders zijn, omdat in Europa voor kleine en middelgrote banken strengere eisen van toepassing zijn dan in de VS. De VS past eigen standaarden toe op zulke banken in plaats van de Bazelstandaarden.
In bepaalde gevallen kunnen specifieke verschillen in regelgeving leiden tot een ongelijk speelveld. De invoering van het marktrisicoraamwerk (Fundamental Review of the Trading Book, FRTB) is een voorbeeld van regelgeving waarbij een gelijk speelveld van groot belang is voor een aantal internationale banken die direct met elkaar kunnen concurreren. Dit raamwerk bevat regels om risico’s te adresseren die voortkomen uit handelsactiviteiten van banken, een zeer geglobaliseerd onderdeel van de bancaire sector. Omdat verschillen in regelgeving tussen jurisdicties tot een ongelijk speelveld kunnen leiden, zijn er Bazel-standaarden afgesproken voor de invoering van de FRTB. De implementatie van de FRTB heeft in verschillende jurisdicties al plaatsgevonden, maar in onder meer de VS en het VK nog niet. Dit heeft de Europese Commissie er dan ook toe bewogen de implementatie van FRTB vooralsnog met één jaar uit te stellen, tot 1 januari 2026. Overigens brengt uitstel ook operationele kosten met zich mee voor banken. Momenteel overweegt de Commissie vervolgstappen.
Hoe wijken de Europese bankenregels af van de internationale Basel-afspraken?
Bij de implementatie van de Bazelstandaarden in Europa zijn enkele afzwakkingen of afwijkingen voorgesteld en ingevoerd, die maken dat de Europese bankenregels niet op alle vlakken gelijk zijn aan de internationale Bazelstandaarden. Zo worden in Europese regelgeving lagere risicogewichten toegekend voor blootstellingen aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) en aan investeringen in infrastructuur. Als gevolg hiervan hoeven banken voor deze blootstellingen minder kapitaal aan te houden dan passend zou zijn op basis van de Bazelstandaarden, wat banken moet stimuleren om aan het MKB en infrastructurele projecten geld uit te lenen. Ook rond de infasering en berekening van de kapitaalvloer – het belangrijkste onderdeel van de finale Bazel III-standaarden – zijn in Europese regelgeving (tijdelijke) transitiemaatregelen opgenomen die niet in lijn zijn met de standaarden. Daarentegen kent EU-regelgeving voor bepaalde risico’s ook eigenheden of concretiseringen die niet rechtstreeks voortvloeien uit de Bazelstandaarden. Ook heeft de EU soms nationale opties en discreties die het gevolg zijn van onderhandelingen tussen lidstaten en worden bepaalde elementen uit regelgeving nader gespecificeerd in technische standaarden of richtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit (EBA).
De Bazelstandaarden worden in de EU – met enige mate van proportionaliteit – toegepast op alle banken, niet alleen op de internationaal actieve banken. Hoewel Europese banken zonder internationale activiteiten niet noodzakelijk onderdeel zijn van de doelgroep van de Bazelstandaarden, moet er ook voor deze kleinere banken adequate en accurate prudentiële regelgeving zijn. De bankenonrust in maart 2023 kwam onder meer voort uit versoepeling van het toezichtsregime voor niet-systemische regionale banken in de VS, wat laat zien dat ook op nationaal en regionaal niveau de bankregulering en het bijbehorende toezicht adequaat moeten functioneren.
In het ambtelijke rapport «beleidsrichtingen voor een weerbare bankensector» wordt de mogelijkheid genoemd om te verkennen om voor kleinere banken «simpele maar robuuste standaarden» te ontwikkelen, in aanvulling op de al geboden proportionaliteit voor kleine en niet-complexe instellingen. Dit in navolging van de «strong and simple»-benadering in het Verenigd Koninkrijk.5 Ik ga bekijken of het de moeite waard is om deze benadering verder te verkennen, waarbij dan moet worden gezocht naar standaarden voor banken die niet voor lagere kapitaaleisen zorgen, maar wel simpeler en voorspelbaarder zijn.
Het rapport-Draghi geeft in het kader van het concurrentievermogen aan dat EU-banken te maken hebben met enkele specifieke regelgevende obstakels die hun vermogen om leningen te verstrekken bepreken, in het bijzonder regelgeving rondom securitisatie (ook het rapport-Letta pleit op dit punt voor versoepeling), en dat de kapitaaleisen voor bepaalde eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde categorieën waarvoor de eisen de werkelijke risico’s niet weerspiegelen moeten worden verlaagd; wat vindt u daarvan? Hoe denkt u een versoepeling van de regelgeving rondom securitisatie zorgvuldig te kunnen vormgeven?
Ik herken dat securitisatie kan bijdragen aan het creëren van meer (bancaire) financieringsruimte en daarmee het vermogen van banken om leningen te verstrekken. De Europese Commissie onderzoekt momenteel hoe het functioneren van de EU-securitisatiemarkt kan worden verbeterd en zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2025 met een voorstel komen voor herziening van het securitisatieraamwerk. Ik steun deze verkenning en vind het daarbij belangrijk dat de risico’s en lessen van de financiële crisis niet uit het oog worden verloren. Ik zet in op herziening van het raamwerk voor securitisaties om de barrières te verlagen, zeker voor een bredere doelgroep van institutionele beleggers, met name door meer proportionele due diligence regelgeving. Na publicatie van het commissievoorstel zal ik een BNC-fiche opstellen en delen met uw Kamer, waarin ik mijn appreciatie uiteenzet.
Hoe kan de vereenvoudiging van de bankenregels worden geagendeerd voor de Bazel-akkoorden waarin internationaal afspraken worden gemaakt over de bankenregels ten behoeve van de financiële stabiliteit?
Het Bazels comité heeft op dit moment met name aandacht voor de implementatie van de finale Bazel-III standaarden. Nieuwe herzieningen van de standaarden voor bankenregulering staan op dit moment niet op de agenda. Het Bazels comité gaat over de eigen agenda, die wordt bepaald op basis van relevante ontwikkelingen in financiële markten, adviezen van nationale toezichthouders en aanbevelingen van internationale financiële instellingen en gremia, zoals de Financial Stability Board.