Het artikel ‘Sabic overweegt sluiting naftakraker op Chemelot’ |
|
Pim van Strien (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sabic overweegt sluiting naftakraker op Chemelot»?1
Ja.
Klopt het dat Sabic overweegt om de naftakrakers te sluiten? Wat zou dit betekenen voor de werknemers en voor de andere bedrijven op het chemiecomplex?
SABIC heeft haar medewerkers medegedeeld dat SABIC bezig is met een strategische heroriëntatie waarbij het sluiten van een kraker een eventuele optie is. In dit proces is – voor zover mij bekend – echter nog geen besluit genomen.
Chemelot is een geïntegreerd chemiecomplex waardoor het sluiten van een grote fabriek invloed heeft op de rest van de site. Om die reden hebben de directie van stichting Chemelot, de provincie Limburg en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) onlangs een gesprek gevoerd met SABIC. Daarin is door SABIC aangegeven dat er nog geen definitief besluit is genomen. Verder heeft SABIC aangegeven vergaande plannen te hebben voor de verduurzaming en koolstofneutraal maken van de SABIC-site in Geleen.
Over de plannen en de gevolgen moeten de bedrijven onderling met elkaar in gesprek. Het Ministerie van EZK en de provincie Limburg volgen de uitkomsten van deze gesprekken om de gevolgen voor de gehele site te monitoren. Aangezien er nog geen definitief besluit door SABIC is genomen, kunnen over de gevolgen voor de werknemers geen uitspraken worden gedaan.
Wat doet u om de mogelijke sluiting te voorkomen? Hoe kunt u eraan bijdragen dat Sabic juist Chemelot kiest als locatie om investeringen te doen om te verduurzamen?
Het is primair aan SABIC om te bepalen welke besluiten in het kader van de strategische heroriëntatie worden genomen. Op korte termijn wordt het gesprek aangegaan met SABIC hoofdkantoor om te bevestigen hoe belangrijk SABIC voor Nederland en het chemiecomplex Chemelot is, en hoe belangrijk de reeds eerder gepresenteerde verduurzamingsplannen zijn.
Wat betekent een mogelijke sluiting voor de verduurzamingsplannen van het complex Chemelot? Wat betekent dit voor de voorstellen in de Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK)?
Zoals aangegeven wordt door SABIC niet gesproken over sluiting van het gehele complex en zijn de verduurzamingsplannen nog steeds relevant. Juist voor de verduurzaming van het complex is infrastructuur noodzakelijk. Mochten de verduurzamingsplannen wijzigen dan zullen de eventuele effecten een plaats krijgen in de Cluster-energie strategie van Chemelot. Van daaruit zal dan worden gekeken naar de effecten op de planning van betrokken projecten in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). Er zijn geen aanwijzingen dat de verduurzamingsplannen wijzigen.
Kunt u snel beginnen met het maken van de maatwerkafspraken voor verduurzaming van de industrie, specifiek bij Chemelot? Welke acties gaat u op korte termijn ondernemen?
Ik ben nu bezig met een aanpak voor maatwerkafspraken met de grote (industriële) uitstoters. Chemelot en de bedrijven SABIC en OCI horen zeker bij de groep uitstoters waarmee ik mogelijk maatwerkafspraken wil maken. Ik verwacht op korte termijn in gesprek te treden met deze bedrijven.
Wat is er nog meer nodig voor de verduurzaming van het cluster? Waar zitten de knelpunten en hoe kunnen deze worden opgelost?
In de plannen beschreven in het Chemelot Strategie 2050 van de CES (Cluster energie strategie Chemelot 2030–2050) is aangegeven dat vooral goede en tijdige infrastructuur voor elektriciteit en voor buisleidingen van belang zijn voor de verduurzaming van het cluster. Deze infrastructuur wordt opgepakt in het MIEK.
Het bericht 'Familiebedrijf Balk Shipyard in Chinese handen' |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Familiebedrijf Balk Shipyard in Chinese handen»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat een oer-Hollands familiebedrijf, dat sinds 1798 bestaat, wordt overgenomen door een Chinese investeringsmaatschappij?
Directeur Balk geeft in het bericht aan dat hij groeimogelijkheden ziet voor zijn familiebedrijf. Hij wil zijn activiteiten in Nederland uitbreiden maar heeft zelf niet de middelen voor de noodzakelijke investeringen. Ik waardeer het positief dat de overname door een nieuwe investeerder maakt dat deze werf kan groeien en dat betrokken partijen vertrouwen hebben in de groeimogelijkheden binnen deze voor Nederland belangrijke sector. Voor het zomerreces zal ik uw Kamer informeren over hoe ik deze en andere industriële bedrijven wil faciliteren in de doorontwikkeling met strategisch industriebeleid.
In hoeverre past een dergelijke overname in het (maak)industrie- en familiebedrijvenbeleid dat het kabinet voert of voor ogen heeft en bij slimme, strategische industriepolitiek?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of behalve de Zhongying International Holding Group nog andere partijen, binnen Nederland of binnen Europa, geïnteresseerd of kandidaat waren om Balk Shipyard te helpen doorgroeien? Indien u dit niet weet, wilt u dit nagaan?
De directie van Balk Shipyard heeft mij laten weten dat in de zoektocht naar nieuwe investeerders meerdere opties serieus zijn onderzocht.
Welke financieringsinstrumenten zijn er voor bedrijven in de maritieme maakindustrie, zoals Balk Shipyard, om te kunnen groeien?
Voor bedrijven in de maritieme maakindustrie zijn als generieke financieringsregelingen de Borgstelling MKB-Kredieten (BMKB) en de Garantiefaciliteit Ondernemingsfinanciering (GO) beschikbaar. Dit zijn kredieten waarbij de staat garant staat voor een deel van het bedrag. De BMKB biedt een overheidsborgstelling tot en met EUR 1,35 miljoen, deze wordt door financiers ingezet bij financieringen tot ca. EUR 5 miljoen. De GO faciliteit biedt een 50% staatsgarantie op leningen tussen de EUR 1,5 – 150 miljoen.
Verder wordt met het Dutch Future Fund (DFF) geïnvesteerd in andere risicokapitaalfondsen zodat via die investeringsfondsen de beschikbare hoeveelheid kapitaal voor Nederlandse innovatieve groeibedrijven wordt vergroot. Ten slotte kunnen ondernemers met duurzame investeringsprojecten ook bij Invest-NL terecht.
Welke informatie heeft u over de Zhongying International Holding Group? Waar is dit bedrijf gevestigd, welke personen en/of partijen zitten hierachter? In welke sectoren en landen heeft de Zhongying International Holding Group nog meer geïnvesteerd? Heeft deze investeringsmaatschappij nog meer investeringen of overnames gedaan in Nederland? Indien ja, welke?
Het kabinet verzamelt geen informatie over vestigingslocaties, bedrijfs- en/of eigendomsstructuren van bedrijven zolang dit niet is vereist voor wet- en regelgeving. Ik heb daarom geen informatie over in welke sectoren en landen de Zhongying International Holding Group investeert en of de investeringsmaatschappij meer investeringen of overnames in Nederland heeft gedaan.
Is of wordt deze overname getoetst, bijvoorbeeld in het kader van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, die met terugwerkende kracht zal gelden vanaf peildatum 8 september 2020?
Het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) ziet toe op twee categorieën ondernemingen: vitale aanbieders en bedrijven op het gebied van sensitieve technologie. Balk Shipyard is geen aanbieder van een vitaal proces in de zin van het wetsvoorstel. Ook lijkt het er gezien de aard van de onderneming op dat zij geen eigenaar zijn van, dan wel controle hebben over of directe toegang tot sensitieve technologie. Mocht er wel sprake zijn van sensitieve technologie met risico’s voor de nationale veiligheid, dan kan de overname met terugwerkende kracht worden getoetst bij inwerkingtreding van de wet.
Hoezeer verwacht u dat deze overname op korte of (middel)lange termijn gevolgen zal hebben voor de (internationale) positie van de Nederlandse maritieme sector, waarover u in de kabinetsbrief «Visie op de toekomst van de industrie in Nederland»2 schrijft dat Nederland leidend is in clusters als agrofood, de maritieme sector en de machinebouw en dat het verleden als zeevarende natie zich nog altijd vertaalt in een vooraanstaande positie in de maritieme sector?
In de loop van de tijd zijn meerdere toonaangevende Nederlandse jachtenbouwers overgenomen door buitenlandse investeerders. Deze investeringen hebben veelal de verdere groei van de betreffende bedrijven mogelijk gemaakt, hun concurrentiepositie versterkt en daarmee bijgedragen aan de sterke internationale positie van de Nederlandse maritieme maakindustrie. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat dit in het geval van Balk Shipyard anders zou zijn. Dat neemt niet weg dat we wel goed oog moeten hebben voor de bredere internationale uitdagingen waar de Nederlandse (maritieme) maakindustrie mee te maken heeft op het gebied van onder andere kennisbescherming, een gelijk speelveld, verduurzaming en digitalisering. Het kabinet onderhoudt hierover goede contacten met de sector onder meer op basis van het Maritiem Masterplan.
Welke afspraken zijn er met Zhongying International Holding Group gemaakt over bijvoorbeeld vestiging in Nederland, op Urk, investeringen in de regio en behoud van werkgelegenheid?
De overname van Balk Shipyard betekent niet dat bedrijfsactiviteiten naar het buitenland worden verplaatst. Het is juist de intentie van de overname om de Nederlandse activiteiten van de werf uit te breiden. Het is aan de betrokken partijen zelf om eventueel nadere uitspraken te doen over de afspraken die gemaakt zijn bij de overname.
Hoe groot is het risico dat Balk Shipyard, als gevolg van de groeiambities, alsnog uit Urk zal vertrekken? Wat is in dat kader de stand van zaken met betrekking tot de aanleg van een buitendijkse haven die hiervoor nodig zou zijn?
Balk Shipyard heeft mij laten weten de voorgenomen groei in Urk te willen realiseren. De buitendijkse haven geeft ondernemers zoals Balk Shipyard de gewenste ruimte om te groeien en te innoveren. Afgelopen zomer is het hernieuwde inpassingsplan van de Provincie Flevoland vastgesteld en dit plan ligt nu bij de Raad van State. De zitting is op 17 februari 2022. De aanbesteding kan beginnen zodra het inpassingsplan onherroepelijk wordt. Er is overeenstemming over het gebruiken van de benodigde gronden buitendijks van het Rijk en het waterschap. Ook is er overeenstemming met de ondernemers, waaronder Balk Shipyard, die zich op de haven willen vestigen.
Bent u bereid zich er maximaal voor in te spannen dat Balk Shipyard op Urk blijft en daarmee bedrijvigheid, kennis, innovatie en werkgelegenheid voor Nederland behouden blijven? Indien ja, op welke manieren?
Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat Balk Shipyard zijn activiteiten in Nederland vanwege de overname zou beëindigen.
Kunt u aangeven hoe het kabinet denkt een maritiem cluster als het Maritiem Cluster Urk de voorwaarden te kunnen bieden door te groeien, ondersteund door onder andere de Regio Deal Noordelijk Flevoland, zonder speelbal te worden van internationale, geopolitieke ontwikkelingen?
De Nederlandse maritieme sector, inclusief het cluster Urk, heeft internationaal een sterke positie dankzij een groot aantal ondernemende, innovatieve bedrijven en toonaangevende kennisinstellingen. Het kabinet ondersteunt deze sector, onderdeel van de Topsector Water en Maritiem, heel nadrukkelijk. Zo is onlangs nog via de R&D-regeling mobiliteitssectoren EUR 52,9 mln. toegekend voor de ontwikkeling van emissieloze technologie voor schepen waarmee in de toekomst internationaal het verschil gemaakt kan worden. Meer lokaal dragen Rijk en regio met de Regio Deal Noordelijk Flevoland EUR 30 mln. bij om de brede welvaart in de regio te verbeteren. Het gaat hier nadrukkelijk om het versterken van de duurzame economische kansen van Noordelijk Flevoland, met een investering van EUR 14,5 mln. in het Maritiem Cluster Urk, waaronder de fysieke ingrepen aan de buitendijkse servicehaven en binnendijks bedrijventerrein, innovatie en talentontwikkeling. In de Regio Deal wordt tevens inhoudelijk en financieel bijgedragen aan de verbreding van de economie in het gebied door te investeren in smart mobility. Om internationaal te concurreren is echter ook een gelijk speelveld nodig. Het kabinet volgt daarom actief de potentiële bedreigingen hiervan en spant zich in om deze waar mogelijk te bestrijden.
De uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over 'Bij-vriendelijke planten' |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over «Bij-vriendelijke planten» op 6 september 2021 en 13 januari 2022?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de stelling van de programmamakers klopt dat er op grote schaal met insectengif bespoten planten als «bij-vriendelijk» aan consumenten worden verkocht? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
In de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde wordt gemeld dat er residuen van gewasbeschermingsmiddelen op verschillende sierteeltproducten met bij-vriendelijke labels gevonden zijn. Gezien de teruggang van de Nederlandse insectenpopulaties begrijp ik goed dat de uitzending uw zorgen wekt. Gewasbeschermingsmiddelen worden in Nederland alleen toegelaten als uit een wetenschappelijke risicobeoordeling van het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden blijkt dat ze volgens de voorschriften veilig zijn voor mens, dier en milieu. Een onderdeel van de risicobeoordeling is ook het effect op insecten zoals bijen. In deze risicobeoordeling wordt rekening gehouden met de mogelijke sporen van (werkzame) stoffen die achterblijven op het product. Daarom zie ik geen aanleiding voor verder onderzoek.
Klopt de suggestie dat consumenten die sierplanten kopen, onder andere om bijen en vlinders een handje te helpen, met hun aankoop mogelijk bijdragen aan de verdere achteruitgang van de insectenpopulatie? Wat vindt u hiervan?
In mijn antwoord op vraag 2 gaf ik u aan dat gewasbeschermingsmiddelen alleen worden toegelaten als uit wetenschappelijke risicobeoordeling blijkt dat ze veilig zijn voor mens, dier en milieu. Dat is inclusief een beoordeling van effecten op insecten zoals bijen. Daarom heb ik geen reden om aan te nemen dat bijen of andere (bestuivende) insecten last hebben van (werkzame) stoffen die op de sierplanten achterblijven of dat welwillende consumenten met hun aankoop bijdragen aan de verdere achteruitgang van de insectenpopulatie.
Bent u het met eens met de stelling dat het als bij-vriendelijk labelen en verkopen van planten waar insecticiden op zitten of bij de kweek zijn gebruikt, misleiding is? Bent u het eens met de stelling dat dit in strijd is met het consumentenrecht? Welke middelen heeft u om dit tegen te gaan?
Het is in dit soort gevallen aan de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) om te beoordelen of er sprake is van misleiding. Burgers kunnen in het geval van klachten terecht bij de ACM door meldingen te doen. Klachten over misleidende reclame kunnen bij de Reclame Code Commissie worden gemeld.
Bent u het met de stelling eens dat alle sierplanten waarvoor bij de kweek bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt, gelabeld zouden moeten worden met een waarschuwingsstikker «Deze plant is bespoten met voor bijen en vlinders schadelijk gif» of een vergelijkbare waarschuwing? Bent u bereid om hier regelgeving voor te maken? Zo nee, hoe zouden consumenten dan wel goed voorgelicht moeten worden? Hoe gaat u dit handhaven?
Ik zou het net als u zeer onwenselijk vinden als bijen of andere bestuivende insecten last ondervinden van (werkzame) stoffen die op sierplanten van consumenten achterblijven. Het waarschuwen of voorlichten van consumenten over residuen van gewasbeschermingsmiddelen op sierplanten is, gezien mijn antwoorden op vragen 2 en 3, echter niet nodig.
Het artikel ‘Gigabytes aan data van asielzoekers doorzocht: geen terrorist gevonden’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Gigabytes aan data van asielzoekers doorzocht: geen terrorist gevonden» waarin staat beschreven dat de Nederlandse politie met proefproject Athene op grote schaal onrechtmatig data verzamelde van asielzoekers?1
Ja.
Hoe reageert u op de stelling van criminoloog Maarten Bolhuis in het artikel dat Athene het risico van etnisch profileren in de hand werkte omdat er voor het daadwerkelijk analyseren van al deze data risico-indicatoren ontwikkeld dienen te worden?
Het project Athene is destijds gestart met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de informatie om de identiteit van een individuele asielzoeker vast te kunnen stellen en in een vroeg stadium signalen van terrorisme en mensenhandel en -smokkel beter te onderkennen.
Gegevensdragers van asielzoekers worden altijd eerst handmatig gecontroleerd. Vervolgens wordt op basis van deze handmatige controle bij bijvoorbeeld «verdachte informatie» besloten of een volledige uitlezing gewenst is. In deze specifieke kwestie werd als «verdachte informatie» gezien het in bezit hebben van foto’s van meerdere verschillende identiteitspapieren of beelden, contactgegevens en locatiegegevens die betrokkenheid bij een gewapende strijd dan wel mensenhandel en -smokkel doen vermoeden. Etniciteit werd niet gebruikt als risico-indicator. Project Athene maakte het mogelijk om de uitgelezen gegevens met opsporingsinformatie met betrekking tot mensenhandel en terrorisme geautomatiseerd te vergelijken.
Bent u het eens met de stelling in het artikel dat het project niet alleen privacy van asielzoekers op grote schaal heeft geschonden, maar daarnaast ook uiterst inefficiënt is in het opsporen van potentiële misdadigers en terroristen? En bent u het eens dat dit soort dataverzamelingsprojecten bij asielzoekers te allen tijden voorkomen moeten worden? Kunt u dit verder toelichten?
Het is van belang dat de politie de data die zijn vastgelegd op gegevensdragers kan controleren als onderdeel van het identificatie- en registratieproces. Gegevensdragers kunnen informatie bevatten die relevant is voor het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van een asielzoeker. Het inzien van gegevensdragers is echter niet alleen van belang voor de beoordeling van een asielaanvraag maar ook ter bestrijding van mensenhandel en -smokkel en terrorisme. De Inspectie van Justitie en Veiligheid onderschreef dit belang ook in haar rapport uit 2016 dat met uw Kamer is gedeeld.2 De handmatige controle van gegevensdragers blijft daarom ook onderdeel van het identificatie- en registratieproces. De geautomatiseerde verstrekking van opsporingsgegevens aan de vreemdelingenpolitie voor vreemdelingrechtelijke taken is stopgezet, omdat een wettelijke grondslag in de Wet politiegegevens (Wpg) ontbreekt.
In 2021 zijn twintig signalen vanuit de vreemdelingenpolitie ten behoeve van een mogelijk strafrechtelijke onderzoek verstrekt. Deze signalen hebben niet geleid tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek. Wel is hierdoor mogelijk de informatiepositie van de opsporing binnen de politie versterkt.
Welke maatregelen heeft u getroffen om de gemaakte fouten in Athene bij de politie te corrigeren? Zijn de gegevens gewist? Worden disciplinerende maatregelen opgelegd?
Het project is stopgezet en alle door AVIM eerder ontvangen opsporingsinformatie in het kader van het project Athene is vernietigd. Er is geen aanleiding om disciplinaire maatregelen op te leggen.
Op welke wijze worden of zijn gedupeerde asielzoekers op de hoogte gesteld en gecompenseerd voor de onrechtmatige verzameling en verwerking van hun gegevens?
In artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn wordt – kort gezegd – bepaald dat van de aanvrager mag worden verlangd dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient.3 Deze plicht om alle relevante informatie beschikbaar te stellen is neergelegd in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Voorts bestaat op grond van artikel 55, tweede lid, van die wet de bevoegdheid om digitale gegevensdragers in te zien en uit te lezen. Bij aanvang van het asielproces wordt de vreemdeling geïnformeerd over de verplichting om met de bevoegde autoriteiten samen te werken. Bij de asielzoeker is derhalve bekend dat het afgeven van de telefoon dient tot nader onderzoek naar de inhoud daarvan.
De geautomatiseerde vergelijking heeft voor zover bekend niet tot nadelige effecten in de zin van aantoonbare (immateriële) schade geleid zodat er geen compenserende maatregelen zijn getroffen.
Gaat u openheid geven van de in het Athene gebruikte zoekmodellen en eventueel gebruikte profielen, in het kader van transparantie van algoritmes in gebruik bij de overheid? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Project Athene volgde de hieronder beschreven werkwijze. Indien na een handmatige uitlezing van de telefoon aanleiding bestond om de inhoud van de telefoon diepgaander te onderzoeken, dan werden de telefoongegevens in het systeem Athene geplaatst. In het systeem werden de telefoongegevens van de vreemdeling aan de hand van bepaalde indicatoren (zoals bijvoorbeeld locaties en telefoonnummers) vergeleken met de aan AVIM verstrekte informatie uit de themaregisters contraterrorisme en mensenhandel/mensensmokkel. Indien een gegeven uit de telefoon van de vreemdeling overeenkomsten vertoonde met informatie uit de themaregisters leverde dit een «hit» op. Deze hit is derhalve het resultaat van de vergelijking. Deze hit werd vervolgens handmatig opgezocht in de telefoon en nader geduid met de originele data van de telefoon. Vervolgens werd een proces-verbaal opgemaakt waarmee het betreffende gegeven aan de opsporing kon worden verstrekt. Project Athene kende dus geen zelflerende, voorspellende of besluitvormende functie.
Welke middelen gaat u inzetten om onrechtmatige verwerking van gegevens tegen te gaan bij asielzoekers?
Gegevensverwerking van asielzoekers in het kader van het identificatie- en registratieproces moet voldoen aan de Vreemdelingenwet, dat onder het regime van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) valt. Dat betekent dat wanneer persoonsgegevens verwerkt worden, een Data Protection Impact Assessment (DPIA) opgesteld dient te worden. Het doel van een DPIA is om bij de verwerking van persoonsgegevens een zo goed en duidelijk mogelijk beeld te hebben wat de risico’s zijn bij het verwerken van desbetreffende persoonsgegevens en welke risico mitigerende maatregelen genomen worden om die risico’s zoveel mogelijk te verminderen. Elke organisatie binnen de asielketen heeft een privacyfunctionaris die toezicht houdt op de naleving van de AVG. Als de gegevensverwerkingen (bijvoorbeeld indien meer persoonsgegevens dan voorheen worden verwerkt) of de effecten daarvan veranderen, dient de DPIA te worden geactualiseerd. De European Data Protection Board stelt als good practice om een DPIA iedere drie jaar te evalueren.
Welke middelen gaat u inzetten die transparantie, mensenrechten en privacy bevorderen bij het gebruik van algoritmen en dataverwerking door de politie en het ministerie in brede zin?
Voor een zorgvuldige inzet van algoritmen zijn de «Richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden en publieksvoorlichting over data-analyses» opgesteld.4 In maart jl. zijn deze geüpdatet. De politie gebruikt verder het «Kwaliteitskader big data» welke specifieke vragen bevat die zijn geënt op juridische, maatschappelijke en ethische aspecten welke voortkomen uit geldende wet- en regelgeving, alsmede belangrijke waarden.5 De politie handelt conform deze kaders. Daarnaast heeft het College voor de Rechten van de Mens het juridische kader over het gebruik van etniciteit en nationaliteit helder in beeld gebracht;6 is er de handreiking met systeemprincipes voor niet discriminerende algoritmes – die in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is gemaakt;7 en is er een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes ontwikkeld.8
Ten aanzien van transparantie over algoritmen nog het volgende. Op 19 januari 2021 heeft de Tweede Kamer de motie Klaver c.s. aangenomen waarin de regering wordt verzocht een algoritmeregister op te zetten waarin beschreven wordt welke algoritmen de overheid gebruikt, voor welk doel en op basis van welke datasets. Op 28 oktober jl. heeft de Tweede Kamer de motie Dassen aangenomen, waarin het kabinet gevraagd wordt om dit algoritmeregister verplicht te stellen. De Staatssecretaris van BZK heeft aangegeven dat zij begin 2022 met een brief aan de Tweede Kamer hierover komt.9
Nederland als belastingparadijs |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u heeft gezegd dat Nederland geen belastingparadijs is?1
Ja.
Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat van ’s-werelds 100 grootste bedrijven er 55 via Nederland belasting ontwijken?2
Klopt het dat het gaat om bedrijven zoals Walmart, Starbucks, Uber, Tesco, Pfizer, Telefonica, Nike, Crocs, Ikea, Apple en Google? Zo nee, om welke bedrijven gaat het dan?
Klopt het dus dat Nederland voor multinationals wel degelijk een belastingparadijs is?
Waarom zouden deze multinationals anders zo extreem oververtegenwoordigd zijn in Nederland?
Ik hecht eraan te benadrukken dat Nederland een sterk ondernemingsklimaat heeft. Het Nederlands ondernemingsklimaat scoort over het algemeen bijvoorbeeld zeer goed in internationale rankings.6 Bedrijven kunnen daarom in Nederland een vestiging hebben voor het uitoefenen van reële economische activiteiten. Het kan ook zijn dat bedrijven zich in Nederland om niet-fiscale redenen vestigen zonder dat hier noodzakelijkerwijs productie- of andere fysieke activiteiten plaatsvinden. In het rapport van de Commissie Doorstroomvennootschappen7 wordt bijvoorbeeld gewezen op de goede juridische infrastructuur, de mogelijkheden om de rechtsvorm van een onderneming flexibel in te vullen en de door Nederland gesloten investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) die ervoor zorgen dat investeerders in Nederland en in het buitenland minder risico lopen.
Klopt het deze 55 bedrijven in hun Nederlandse vennootschappen 774 miljard euro aan bezittingen hebben staan? Zo nee, hoeveel dan? Zo ja, waarom hebben zij hier zo extreem veel bezittingen? Welk doel dient dit?
Er is geen overzicht beschikbaar van de bezittingen van de genoemde 55 bedrijven in hun Nederlandse vennootschappen.
In algemene zin is duidelijk dat de bezittingen van in ieder geval de zogenoemde doorstroomvennootschappen in Nederland zeer omvangrijk zijn. Volgens het rapport van de Commissie Doorstroomvennootschappen8 is de balansomvang van deze vennootschappen meer dan € 4.000 miljard. Het grote bedrag aan buitenlandse investeringen kan met een veelheid van factoren te maken hebben. In dit verband wijst de Commissie Doorstroomvennootschappen op zowel fiscale als niet-fiscale factoren, waaronder het uitgebreide Nederlandse verdragennetwerk, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de onafhankelijke en efficiënte rechtspleging in Nederland. Zie in dit verband ook het laatste deel van het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat deze bedrijven veelal de rechtsvorm van een coöperatie hebben en er over uitgekeerde dividenden geen dividendbelasting of bronbelasting wordt betaald?
In een Kamerbrief uit 2016 is een analyse van de ontwikkeling van het gebruik van de coöperatie als rechtsvorm opgenomen.9 Tot de wetswijziging die houdster coöperaties inhoudingsplichtig maakte werd veelvuldig gebruik gemaakt van een Nederlandse coöperatie in internationale structuren. Van oudsher was de coöperatie niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.10 Dat gold ook voor coöperaties die niet voor hun oorspronkelijke doel werden gebruikt, maar als houdstercoöperatie werden ingezet in internationale structuren om onder de heffing van dividendbelasting uit te komen. In 2018 is de wetgeving op dit punt aangepast.11 Sindsdien zijn gerechtigden met een kwalificerend lidmaatschapsrecht in een in Nederland gevestigde houdstercoöperatie onderworpen aan de dividendbelasting. Deze houdstercoöperaties zijn dus vanaf 1 januari 2018 inhoudingsplichtige voor de dividendbelasting. Het kabinet onderschrijft nog steeds dit onderscheid in de dividendbelasting tussen houdstercoöperaties en niet-houdstercoöperaties en ziet geen reden om de dividendbelasting op dit punt aan te passen. Uitgangspunt is namelijk (nog steeds) dat het reële coöperatieve bedrijfsleven (zoals bijvoorbeeld zuivelcoöperaties) niet moet worden geraakt.12
Om te voorkomen dat Nederland wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties en om het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties te verkleinen heeft het vorige kabinet een bronbelasting ingevoerd. Als gevolg daarvan worden stromen vanuit Nederland naar laagbelastende jurisdicties zoveel mogelijk aan banden gelegd. Alle coöperaties zijn onderworpen aan die bronbelasting. De bronbelasting op renten en royalty’s die sinds 2021 wordt geheven en de aanvullende bronbelasting op dividenden – die per 1 januari 2024 in werking treedt – kennen het onderscheid tussen de niet-houdstercoöperaties en houdstercoöperaties dus niet. Elke coöperatie die binnen concernverband een rentebetaling, royaltybetaling of, vanaf 1 januari 2024, een winstuitkering doet aan een lichaam dat is gevestigd in een laagbelastende jurisdictie of in een niet-coöperatieve jurisdictie dient bronbelasting in te houden. Er is dan ook geen reden om de bronbelasting aan te passen.
Deelt u de mening dat deze omissie dient te worden gerepareerd en er wel dividendbelasting of bronbelasting dient te worden betaald?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het tegengaan van brievenbusfirma’s die in Nederland zijn gevestigd met (mede) als doel het ontwijken van belasting?
Het vorige kabinet heeft veel maatregelen genomen die ongewenste doorstroom in Nederland tegengaan. Het kabinet heeft ook op nationaal niveau maatregelen genomen om te voorkomen dat Nederland gebruikt wordt voor doorstroomactiviteiten. Zo heeft het vorige kabinet onder meer een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s ingevoerd. Deze bronbelasting zorgt ervoor dat Nederland sinds begin 2021 25% bronbelasting heft op renten en royalty’s vanuit Nederland naar laagbelastende jurisdicties (en in misbruiksituaties). Vanaf 2022 is dit conform de verhoging in de vennootschapsbelasting 25,8%. Het kabinet verwacht dat door deze maatregel ook de rente- en royaltystromen die via doorstroomvennootschappen naar laagbelastende landen stromen nagenoeg zullen verdwijnen. Het CPB onderschrijft deze conclusie13. Bovendien heeft uw Kamer op 30 september jl. het wetsvoorstel Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden aangenomen.14 Door deze wet worden vanaf 2024 ook dividendstromen belast die onder de bestaande wetgeving binnen concernverband onbelast kunnen worden uitgekeerd aan lichamen die zijn gevestigd in laagbelastende jurisdicties. Daarnaast voorkomt de invoering van de Principal Purpose Test (PPT) dat van het uitgebreide Nederlandse verdragennetwerk oneigenlijk gebruik kan worden gemaakt. Als het verkrijgen van verdragsvoordelen een van de voornaamste doelen is van een structuur of transactie, dan voorkomt de PPT dat een verdragspartner van Nederland wordt beperkt in de heffingsbevoegdheid. Ongewenste doorstroomstructuren worden hierdoor beperkt. Het kabinet zal de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking zo goed mogelijk monitoren en hierover aan uw Kamer rapporteren15.
Ook op internationaal niveau worden belangrijke stappen gezet om onwenselijk gebruik van doorstroomvennootschappen tegen te gaan. Naast de herziening van het internationale belastingsysteem (pijler 1 & 2) heeft de Europese Commissie recentelijk een voorstel gepresenteerd om ongewenste doorstroom via doorstroomvennootschappen tegen te gaan. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC-fiche een inhoudelijke reactie geven.
Hoeveel geld stroomt er door Nederland met als doel een eindheffing te vinden in een land met een laag belastingtarief? Klopt het dat tot voor kort een bedrag van 4000 miljard euro in dit kader werd genoemd?
Relevant voor de belastingheffing zijn in dit verband niet de balanstotalen, maar de inkomensstromen, bestaande uit renten, royalty’s en dividenden. Uit het rapport van de Commissie Doorstroomvennootschappen16 blijkt dat in de periode 2015–2019 in totaal jaarlijks circa € 170 miljard door doorstroomvennootschappen in Nederland stroomde. Daarvan stroomde naar schatting € 30 miljard naar laagbelastende jurisdicties. Door de conditionele bronbelasting zal deze laatstgenoemde stroom naar alle waarschijnlijkheid nagenoeg verdwijnen.
Hoeveel belasting is er inmiddels geheven middels de nieuwe wetgeving op bronbelasting op dividenden, royalties en rentes?
Het is op dit moment nog niet bekend hoeveel belasting er is geheven op basis van de Wet bronbelasting 2021. De bronbelasting op renten en royalty’s is op 1 januari 2021 in werking getreden. De aangiften over het jaar 2021 moeten binnen een maand na afloop van dit jaar zijn ingediend. Voor het jaar 2021 moeten de aangiften dus uiterlijk op 31 januari 2022 zijn ingediend bij de Belastingdienst. De bronbelasting op dividenden treedt in werking op 1 januari 2024. Er is om deze reden nog geen bronbelasting op dividenden geheven. Aangezien het doel van de wetgeving is om te voorkomen dat Nederland nog langer als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties wordt gebruikt, is overigens ook de verwachting dat er geen substantiële belasting geheven wordt op basis van deze wetgeving.
Kunt u uitsluiten dat u ooit zelf betrokken was bij het opzetten van of adviseren over een constructie die tot doel had belasting (legaal of illegaal) te ontwijken? Zo nee, waarbij was u precies betrokken? Hoeveel belastinginkomsten is de Staat hierdoor misgelopen?
Ik heb gedurende mijn carrière altijd gepleit voor het belang van maatschappelijke verantwoordelijkheid bij belastingadviseurs. Hierbij heb ik nooit advies gegeven dat ik zowel volgens de letter als de geest van de wet niet kon verantwoorden. Als Staatssecretaris zal ik mij inzetten om het gesprek en concrete acties op thema’s als ethisch handelen van belastingadviseurs en bedrijven verder te brengen. Tegen die achtergrond kan worden gedacht aan een Tax Governance Code.
Kent u de uitdrukking «ik takes a thief to catch a thief»?
Tijdens mijn carrière als belastingadviseur heb ik ervaren hoe de wet kan achterlopen op veranderende maatschappelijke opvattingen. Ik zie het als mijn taak als Staatssecretaris om belastingontwijking en -ontduiking tegen te gaan.
Herkent u zich in deze uitdrukking? Op welke manier kunt u uw fiscale kennis inzetten om belastingontwijking en belastingontduiking tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht 'Aantal startende ondernemers 'nog steeds erg hoog'' |
|
Romke de Jong (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aantal startende ondernemers «nog steeds erg hoog»»?1
Ja.
Klopt het dat ook personen die onder Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP-)bewindvoering, schuldenbewind of curatele staan zich als ondernemer kunnen inschrijven bij de Kamer van Koophandel?
Ja. Iedereen kan in beginsel een onderneming starten en wanneer dit gebeurt, dient de onderneming te worden ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
Het is echter niet de bedoeling dat een schuldenaar buiten de bewindvoerder of de rechter-commissaris om als ondernemer start. Een schuldsanering is gericht op liquidatie van het vermogen en vereffening van de schulden en het zonder instemming inschrijven als ondernemer past daar niet bij.
Voor personen die onder beschermingsbewind staan, is het moeilijk om te starten als ondernemer, omdat de bewindvoerder de administratie en het beheer heeft.
Anders dan bij schuldsanering en onderbewindstelling leidt onder curatelestelling tot handelingsonbekwaamheid van de onder curatele gestelde. Voor het verrichten van rechtshandelingen is toestemming nodig van zijn curator. Indien er toch een onderneming wordt gestart zonder toestemming, dan zal de curator de nietigheid inroepen van alle daarop betrekking hebbende rechtshandelingen.
Hoeveel gevallen zijn er bekend van personen die onder WSNP-bewindvoering, schuldenbewind of curatele stonden en zich zonder toestemming van de bewindvoerder inschreven bij de Kamer van Koophandel?
Dergelijke gegevens worden niet bijgehouden, noch voor de schuldsaneringsprocedure, noch voor het beschermingsbewind of de curatele.
Bij de Kamer van Koophandel zijn een paar gevallen bekend waarbij een bewindvoerder melding heeft gedaan van een ondernemer die zich ondanks het bestaan van een onder Wsnp-bewindvoering, beschermingsbewind of ondercuratelestelling heeft ingeschreven.
Op welke wijze controleert de Kamer van Koophandel of personen die zich inschrijven onder WSNP-bewindvoering, schuldenbewind of curatele staat?
Bij een opgave voor een inschrijving controleert de Kamer van Koophandel de bevoegdheid van de aangever en de juistheid van de opgave.
Wanneer de aangever aan de balie zodanig warrig of onsamenhangend overkomt dat er bij de medewerker van de Kamer van Koophandel twijfel ontstaat aan de bevoegdheid tot opgave, zal door de Kamer van Koophandel nader onderzoek worden gedaan. In voorkomende gevallen wordt dan ook het Centraal curatele- en bewindregister gecontroleerd. Indien blijkt dat er sprake is van een Wsnp-bewindvoering, schuldenbewind of een ondercuratelestelling zal de Kamer van Koophandel verzoeken om bewijs van de toestemming van de bewindvoerder of de curator.
De bewindvoerder en de curator zijn verplicht een onder bewindstelling en een onder curatelestelling van een ondernemer ter registratie aan het Handelsregister op te geven.
Als dit niet wordt gecontroleerd, waarom niet?
De Kamer van Koophandel krijgt, mede in verhouding tot het jaarlijks grote aantal inschrijvingen dat in het Handelsregister wordt verwerkt, relatief weinig signalen dat een onderneming zonder medeweten van de curator of bewindvoerder is ingeschreven.
Een controle van het Centraal curatele- en bewindregister (en ook het Centraal Insolventieregister) is ook niet sluitend, omdat niet alle relevante gegevens daarin zijn opgenomen. Zo zijn beschermingsbewinden die voor 1 januari 2014 zijn uitgesproken meestal niet openbaar, tenzij de rechter anders heeft beslist.
Bent u van mening dat personen die onder WSNP-bewindvoering, schuldenbewind of curatele bewind staan extra voorlichting zouden moeten krijgen over de kosten en risico’s die zijn verbonden aan het starten van een onderneming en dat een controle op het Inzage Centraal Curatele- en bewindregister daarom gewenst is?
In een reeds geplande actualisatie van de voorlichting rondom het starten van een bedrijf en schulden zal de Kamer van Koophandel de situatie van personen in een financieel kwetsbare positie, zoals de situatie van een (WSNP-)bewindvoering, schuldenbewind of een ondercuratelestelling meenemen.
Vanuit de context van de desbetreffende regimes (te weten de WSNP, de onder bewindstelling of de onder curatele stelling) worden de desbetreffende personen door de rechter-commissaris, de Wsnp-bewindvoerder, de bewindvoerder of curator al gewezen dan wel geïnformeerd over welke rechten, bevoegdheden en/of verplichtingen ze hebben. Aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
Welke voorlichting wordt er momenteel gegeven aan personen die zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel en in hoeverre wordt hierbij bijzondere aandacht besteed aan personen in een financieel kwetsbare positie?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden zijn er om de kosten van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel kwijt te schelden voor personen in een financieel kwetsbare positie, zoals personen die onder WSNP-bewindvoering, schuldenbewind of curatele bewind staan?
Iemand die in een schuldsaneringsregime zit en zelf kosten maakt voor een inschrijving, gaat gedurende die procedure een nieuwe schuld aan en die zal moeten worden voldaan vanuit het vrij te laten bedrag. De vordering kan namelijk niet ten koste gaan van de boedel die bestaat om de oude (bestaande) schuldeisers uit te voldoen. Het is aan de bewindvoerder om te bepalen of deze nieuwe schuld naar verwachting kan worden afgelost gedurende de looptijd of dat het een bovenmatige schuld is.
Voor een curatele geldt dat dit leidt tot handelingsonbekwaamheid van de onder curatele gestelde. Op grond van artikel 3:32 van het Burgerlijk Wetboek is een rechtshandeling van een onbekwame vernietigbaar. Voor beschermingsbewind geldt dat de bewindvoerder de ongeldigheid van een rechtshandeling, die ondanks het bewind door de onder bewind gestelde is verricht, aan de wederpartij kan tegenwerpen als deze wederpartij het bewind kende of behoorde te kennen.
Hoewel de Handelsregisterregelgeving geen expliciete bepaling kent voor kwijtschelding van gemaakte inschrijfkosten, kan de Kamer van Koophandel bij een Wsnp-traject of (een niet kenbaar) beschermingsbewind, in overleg met de bewindvoerder, bezien wat de mogelijkheden zijn. De Kamer van Koophandel zal in zo’n geval oog hebben voor de menselijke maat.
Mag de Kamer van Koophandel doorverwijzen naar de gemeentelijke schuldhulpverlening als de inschrijvingskosten over een lange periode niet zijn voldaan?
Op dit moment verstrekken schuldeisers betalingsachterstanden met betrekking tot huur, energie, drinkwater en zorgverzekering aan de gemeente. Extra signalen zijn zinvol als daarmee mensen met schulden beter en eerder kunnen worden bereikt door de schuldhulpverlening. Om dat te toetsen heeft de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een experimenteerbepaling. Op 1 januari 2022 is een aantal gemeenten experimenten gestart met vroegsignalering van hypotheekachterstanden en gemeentelijke belastingschulden.
Betalingsachterstanden van inschrijvingskosten in het Handelsregister vallen thans niet onder deze experimenteerbepaling en de Kamer van Koophandel mag dan ook geen signalen van betalingsachterstanden verstrekken aan de gemeentelijke schuldhulpverlening. De Kamer van Koophandel wijst ondernemers wel op de mogelijkheden van schuldhulpverlening bij de gemeente.
Schuldeisers en gemeenten kunnen voorstellen voor nieuwe experimenten doen. Op voorhand lijkt een experiment met de Kamer van Koophandel niet kansrijk, omdat het om een relatief klein bedrag gaat en een beperkte doelgroep (ondernemers met schulden).
De jaarlijkse bijdrage aan de Kamer van Koophandel is afgeschaft in 2013. De enige vergoeding die een onderneming thans in verband met zijn inschrijving is verschuldigd, is de eenmalige inschrijfvergoeding van € 51,95.
Zo nee, hoe staat u er tegenover dit toe te voegen aan de wet Vroegsignalering gemeentelijke schuldhulpverlening?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het nog in te plannen commissiedebat Armoede en Schulden?
Ja.
Het bericht 'PostNL laat het afweten: honderden Hagenaars krijgen al drie weken geen post meer' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «PostNL laat het afweten: honderden Hagenaars krijgen al drie weken geen post meer»?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van de recente berichten uit onder meer Amsterdam, Breda en Kattendijke over problemen met de postbezorging daar?2 3
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichten.
Deelt u de mening dat de postbezorging een cruciale voorziening is en dat burgers hier op moeten kunnen bouwen, zeker ook in deze tijd waarin veel contact op afstand plaatsvindt?
Ja. De reikwijdte en kwaliteitsstandaarden van de Universele Postdienst (UPD) zijn vastgelegd in de Postwet 2009 en bijbehorende lagere regelgeving. De UPD heeft als doel ervoor te zorgen dat het versturen en ontvangen van post voor iedereen in Nederland betaalbaar en toegankelijk blijft. Op deze manier wordt deze belangrijke voorziening voor burgers geborgd.
Is inzichtelijk hoe vaak het voorkomt dat poststukken in een bepaald gebied voor langere tijd niet worden bezorgd? Is hierin sprake van een toe- of afname de afgelopen jaren?
Deze informatie heb ik niet. PostNL monitort en rapporteert op jaarbasis over haar kwaliteit op landelijk niveau op basis van het wettelijk kader. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de kwaliteit van postbezorging en publiceert hier jaarlijks over. Wanneer er bij PostNL signalen binnenkomen over eventuele problemen met de bezorging in een bepaald gebied, doet PostNL nader onderzoek naar de oorzaken om de problemen zo snel mogelijk te kunnen aanpakken.
Hoewel de postdienst deels een geautomatiseerd proces is dat digitaal kan worden aangestuurd, is met name de bezorging aan huis (de zgn. «last mile») bij uitstek mensenwerk. Bij vergelijkbare incidenten die zich in het verleden hebben voorgedaan zijn de oorzaken divers en sterk situationeel bepaald.
PostNL heeft aangegeven dat zij op verschillende manieren de kwaliteit van de bezorging in de gaten houdt. Daarbij is er volgens PostNL ook nadrukkelijk aandacht voor de gezondheid en veiligheid van medewerkers. Daarnaast zijn er diverse initiatieven voor de begeleiding van medewerkers die zich in een kwetsbare positie bevinden.
Voldoet PostNL aan artikel 4a van het Postbesluit dat bepaalt dat ten minste 95% van de poststukken op de eerste bezorgdag na levering dient te worden bezorgd?
Voor het jaar 2020 heeft de ACM geconcludeerd dat PostNL niet aan de norm van 95% voldeed. Dit kwam namelijk uit op 94,3%. Als reden hiervoor heeft PostNL aangegeven dat dit (deels) te wijten was aan de gevolgen van de COVID-19 pandemie en dat dit als overmacht moet worden beschouwd. De ACM heeft geoordeeld dat er voor het jaar 2020 geen sprake is van verwijtbaar handelen.
Daarnaast heeft de ACM op 3 februari jl. een besluit gepubliceerd over de kwaliteit over 2019. In dat jaar is de norm van 95% ook niet gehaald (het gemiddelde kwam toen uit op 94,34%). Volgens PostNL was dit te wijten aan een onverwachte toename van post uit het Sandd-netwerk en zou dit als overmacht moeten gelden.
De ACM heeft dit verweer van PostNL niet geaccepteerd en heeft besloten hiervoor een boete van EUR 2 miljoen op te leggen. De ACM vond onder meer dat er geen overmacht was, omdat PostNL niet heeft laten blijken dat zij heeft geanticipeerd op eventuele problemen bij Sandd terwijl voorzienbaar was dat de kwaliteit van de postbezorging bij Sandd in de maanden voor de overname al onder druk stond.
De cijfers over 2021 zijn nog niet bekend.
Is het werkelijk zo dat wanneer sprake is van een langdurige niet-levering van poststukken de postdienst alleen maar aansprakelijk is waar het aangetekende poststukken betreft, zoals aangegeven in artikel 29 van de Postwet 2009? Zo ja, vindt u dat wenselijk, zeker bij langdurig en grootschalig niet-leveren, wat hier het geval is? Zo nee, waar kunnen deze burgers dan wél terecht en/of is een aanpassing van de Postwet 2009 dan wel het Postbesluit opportuun wat u betreft?
De aansprakelijkheid van PostNL (de postdienst) is geregeld in artikel 29 van de Postwet 2009 en verder uitgewerkt in de door PostNL gehanteerde algemene voorwaarden. Op grond van het vijfde lid van dat artikel is PostNL aansprakelijk voor schade die het gevolg is van roekeloos gedrag van de UPD-verlener of schade die door hem met opzet is veroorzaakt. Het aansprakelijkheidsregime onder artikel 29 van de Postwet 2009 is beperkter dan het algemene aansprakelijkheidsregime uit het Burgerlijk Wetboek. De reden daarvan is dat onbeperkte aansprakelijkheid voor schade als gevolg van beschadiging, verlies of te late bestelling van de ongeregistreerde poststukken de verlener van de UPD voor hoge kosten zou stellen, gezien het grote volume aan poststukken. Bij een dergelijke omvang van de bedrijfsvoering zijn de risico’s zonder aansprakelijkheidsbeperking niet meer goed te overzien. Het belang van betaalbaar postvervoer zou dan in gedrang kunnen komen. Er is naar mijn mening geen aanleiding voor een wijziging van het huidige aansprakelijkheidsregime.
De afzender heeft de keuze om een brief of pakket te verzenden met extra diensten (aangetekend of met verzekerservice). In dat geval gelden de voorwaarden die zijn vastgelegd voor deze extra diensten.
Wanneer klachten tussen de postdienst en consumenten (afzenders) niet onderling opgelost kunnen worden, kunnen afzenders laagdrempelig en goedkoop hun geschil voorleggen aan de Geschillencommissie Post.
Waar kunnen gedupeerden terecht wanneer zij bijvoorbeeld betalingsachterstanden oplopen of anderszins financiële schade ondervinden als gevolg van niet-bezorging van poststukken? Hoe gaat de overheid zelf om met betalingsachterstanden ten gevolge van niet-bezorging van poststukken?
Als uitgangspunt geldt dat het risico voor het niet bezorgen van post bij de afzender ligt. De ontvanger kan de afzender zo nodig aansprakelijk stellen op basis van algemene aansprakelijkheidsregels.
Indien er schade is geleden door een ander dan de afzender, is de afzender bevoegd ten behoeve van die ander een vordering in te stellen jegens PostNL. De geadresseerde kan zijn recht dus doen gelden via de afzender; de afzender kan (als contractpartij) namens die geadresseerde PostNL aansprakelijk stellen.4
Hoe de overheid omgaat met eventuele betalingsachterstanden ten gevolge van niet-bezorging van poststukken, is afhankelijk van verschillende factoren die voor elke instantie weer anders kunnen zijn. Recentelijk zijn door de rechter wel enkele uitspraken gedaan over de bewijslast die voor alle bestuursorganen geldt bij het verzenden van stukken. Voor de overheid geldt dat bij niet aangetekende verzending van een besluit het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De ontvanger kan de ontvangst van een schrijven zoals een aanslag of aanmaning in twijfel trekken door voldoende gronden aan te voeren waardoor ontvangst of aanbieding redelijkerwijs betwijfeld moet worden. Dan is het aan het betreffende bestuursorgaan om middels nader bewijs aan te tonen dat het poststuk is verzonden of aangeboden op het adres van de ontvanger.5
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met PostNL over de acute problemen in Den Haag en hoe deze in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Ja, ik heb hierover inmiddels contact gehad met PostNL. PostNL geeft in verband met de recente problemen in de wijk Benoordenhout in Den Haag aan dat zij over de hele linie voor 4% van haar bezorging werkt met externe partijen. Het grootste deel hiervan bestaat uit sociale ondernemingen (mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt).
PostNL geeft aan dat de postbezorging in de wijk Benoordenhout werd uitgevoerd door een dergelijke externe partij die dit de afgelopen vijf jaar naar volle tevredenheid heeft gedaan. Zij bleek echter recentelijk niet meer in staat de bezorging naar behoren uit te voeren. Daarom heeft PostNL besloten de post in dit gebied door eigen bezorgers te laten rondbrengen. PostNL blijft bij uitbesteding ook eindverantwoordelijk voor de kwaliteit. PostNL zet zich sinds het ontstaan van de problemen maximaal in om de post die nog niet bezorgd was, alsnog op de juiste adressen te krijgen. PostNL heeft daarnaast haar excuses aangeboden aan alle inwoners van deze wijken die hier last van hebben of hebben gehad.
Bent u tevens bereid met PostNL in gesprek te gaan hoe de betrouwbaarheid van de postbezorging kan worden verbeterd om problemen, zoals in Den Haag en andere genoemde gemeenten, in de toekomst te voorkomen?
Ja, zoals aangegeven heb ik hierover contact gehad met PostNL. PostNL heeft aangegeven dat zij zich altijd maximaal inspant om de betrouwbaarheid van de postvoorziening te borgen. De oorzaken van dergelijke lokale problemen kunnen zeer divers van aard zijn. In dit geval heeft PostNL besloten in deze wijken de post weer door eigen bezorgers laten rondbrengen. Dit is geen lichtvaardig besluit gezien de grote druk die is ontstaan door de pandemie en de gevolgen hiervan voor het personeel.
Daarnaast geldt dat de ACM onafhankelijk toezicht houdt op de postmarkt. Toetsing van de kwaliteit van de postbezorging is daar onderdeel van. Als daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld omdat de kwaliteit in het geding komt, zal ook de ACM hierover met PostNL in gesprek gaan en eventueel handhavend optreden.
Het ‘Known Traveller Digital Identity’ (KDTI) van het World Economic Forum (WEF) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de «white paper» van het World Economic Forum (WEF) waarin door het WEF het «Known Traveller Digital Identity» (KDTI) concept wordt uitgewerkt?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is het correct, zoals vermeld staat op pagina 12 van dit document, dat «de Nederlandse regering» een «KDTI pilot partner» is van het WEF?
In januari 2018 is Nederland benaderd door de Canadese overheid en het World Economic Forum (WEF) om deel te nemen aan een proefproject om het Known Traveller Digital Identity (KTDI) concept in de praktijk te toetsen. Het doel van het KTDI-concept is het vergemakkelijken van het gehele reisproces voor de reiziger; van vertrek uit het land van verblijf tot en met aankomst in het land van bestemming. De kern van het idee is dat een burger zich op basis van vrijwilligheid, op digitale wijze, op een manier die betrouwbaar en door de overheid gevalideerd is, met behulp van biometrische gegevens kan identificeren en de grens kan passeren.
Voor de uitvoering van het project is een publiek-privaat consortium ingericht, bestaande uit het WEF, Canadese overheid, Nederlandse overheid, Air Canada, Toronto Pearson International Airport, Aéroports de Montréal, KLM Royal Dutch Airlines, Schiphol Nederland B.V, Accenture en Vision-box. Het projectmanagement aan Nederlandse zijde is belegd bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Op 26 juni 2019 hebben de betrokken partijen een intentieverklaring ondertekend waarin zij aangeven zich in te zetten voor de uitvoering van de pilot. Voor Nederland is deze verklaring, met mandaat van de Staatssecretaris van JenV, ondertekend door de Nederlandse ambassadeur in Canada.
Overeenkomstig de planning had de pilot eind 2020 moeten starten met een technische en operationele test door een besloten doelgroep bestaande uit medewerkers van de betrokken partijen. Als gevolg van de uitbraak van Covid-19 is het aantal reizigers wereldwijd echter sterk afgenomen en zijn de prioriteiten op het gebied van innovaties in grensmanagement veranderd, de implementatie van het Europese Entry Exit Systeem geniet momenteel de hoogste prioriteit. De planning van de pilot heeft hierdoor vertraging opgelopen en Canada en Nederland heroverwegen of zij de implementatie van de pilot nog willen continueren en in welke vorm eventueel. Op dit moment is het derhalve zeer onzeker of deze pilot nog geïmplementeerd zal worden.
Kunt u ons alle documenten (e-mails, notulen, rapporten, vergaderstukken, et cetera) sturen waarin de Nederlandse regering als «KDTI pilot partner» wordt genoemd, handelt of betrokken is?
Dit verzoek is omvangrijk en kost tijd. Ik streef ernaar u deze documenten voor de zomer te doen toekomen.
De brief van 6 januari 2022 'Mogelijke verhoging gaswinning Groningenveld gasjaar 2021-2022' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Vind u ook dat extra gaswinning niet gestart kan worden op grond van late oplevering van genoemde stikstoffabriek zolang hiervoor geen nieuwe procedure gestart en afgerond is, welke betrokkenen de kans biedt om bezwaar en beroep in te dienen voorrafgaande aan enige extra gaswinning, aangezien het onder de gegeven omstandigheden niet aanvaardbaar is om gas te winnen alvorens voorlopige voorzienings-, bezwaar- en beroepprocedures zijn afgerond?1
De Mijnbouwwet (hoofdstuk 4a) voorziet in de systematiek waarbij ik jaarlijks voorafgaand aan ieder gasjaar een besluit neem over de winning uit het Groningenveld. Dit besluit moet ook tijdens het gasjaar kunnen worden bijgesteld als dat nodig is. Bij al deze besluiten worden de belangen van veiligheid en leveringszekerheid zorgvuldig betrokken en afgewogen. Bij de totstandkoming van deze systematiek is ook expliciet benoemd dat de bewindspersoon tussentijds moet kunnen ingrijpen.2
Indien ik vóór 1 april tot een ophoging van het winningsniveau besluit, kunnen belanghebbenden hiertegen in beroep gaan bij de bestuursrechter. Indien zij de uitvoering van het besluit willen voorkomen, kunnen zij verzoeken om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter.
Bent u het eens met de onderbouwing van het eerder genomen besluit tot stillegging van de gaswinning, dat verdere winning onverantwoorde risico’s met zich mee brengt en dus niet mogelijk is, omdat de gaswinning nu juist stilgelegd werd in verband met onaanvaardbare maatschappelijke risico’s?2
In het coalitieakkoord is benoemd dat het huidige kabinet, net als het vorige kabinet, de gaswinning uit het Groningenveld in het belang van de bewoners in Groningen zo snel mogelijk wil afbouwen. Het vorige kabinet heeft aangegeven dat dit de beste manier is om de veiligheid op korte termijn te verbeteren en op lange termijn te garanderen. Daarbij is door mijn voorgangers altijd duidelijk benoemd dat de winning weliswaar zo spoedig mogelijk wordt afgebouwd, maar niet per direct kan worden stilgelegd. Het kabinet heeft een groot aantal maatregelen getroffen om de winning zo spoedig mogelijk af te bouwen en zet zich maximaal in voor de zo spoedig mogelijke definitieve sluiting.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot het voorzorgsbeginsel, het beginsel van gelijkheid voor publieke lasten en de beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien de stillegging van de gaswinning is aangekondigd als noodzakelijk terwijl er in de praktijk allerlei belemmeringen blijken te zijn, waarvan wordt gesteld dat ze zeer langdurig zijn?3
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 1 is benoemd, voorziet de Mijnbouwwet in een systeem voor besluitvorming over de gaswinning uit het Groningenveld voor ieder gasjaar. Besluitvorming vindt altijd plaats in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast worden, zoals wettelijk voorgeschreven, de belangen van veiligheid en leveringszekerheid zorgvuldig betrokken en afgewogen. Dat kan ertoe leiden dat er – hoe vervelend dat ook is – toch tijdelijk meer gas moet worden gewonnen dan eerder voorzien, omdat dit in het kader van de gasleveringszekerheid noodzakelijk is. Dit neemt niet weg, zoals is toegelicht in antwoord op vraag 2, dat het kabinet er alles aan doet om het Groningenveld zo snel mogelijk te sluiten.
Het kabinet heeft in de besluiten over het winningsniveau altijd de onzekerheden en afhankelijkheden in de afbouw benoemd en bij de afweging betrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat de wijze waarop deze afweging tot nu toe in de besluiten is gemaakt, standhoudt.5
Hoe verhoudt het onder de derde vraag gestelde zich met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nu de staat reeds besloten heeft dat de gaswinning dient te worden stilgelegd terwijl er nu belemmeringen blijken te zijn?
De hiervoor in het antwoord op vraag 3 bedoelde belangenafweging raakt aan de grondrechten van burgers, onder meer op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Eerste Protocol van het EVRM (EP EVRM). De door deze grondrechten beschermde belangen van burgers in Groningen worden in de afweging in ieder besluit betrokken. De veiligheidsrisico’s worden aan de hand van een concrete wettelijke veiligheidsnorm op aanvaardbaarheid beoordeeld en er wordt op zo kort mogelijke termijn toegewerkt naar een volledige beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld. Tot die tijd – en ook daarna – worden door het kabinet (voorzorgs)maatregelen genomen om de omstandigheden en toekomst van bewoners op alle mogelijke manieren te verbeteren. De belangen van overige burgers in Nederland zijn betrokken doordat het winningsniveau tot op heden niet is verlaagd onder het niveau van de leveringszekerheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft herhaaldelijk bevestigd dat deze manier om de grondrechten gemotiveerd mee te wegen standhoudt.6
Welke middelen staan de staat ten dienste om met een beroep op noodtoestand of andere daaraan verwante maatregelen de gasleverantie aan buitenlandse partijen te beëindigen?
Pas als sprake is van een noodsituatie in de zin van de Europese Verordening leveringszekerheid (Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid), kunnen maatregelen worden genomen uit het Bescherm en Herstelplan Gas. Het gaat om een zeer uitzonderlijke situatie waarin de gasmarkt op ingrijpende wijze is verstoord. Een dergelijke situatie in de zin van deze verordening is nog niet eerder voorgekomen en is ook nu niet aan de orde. In het geval een noodsituatie zich wel voordoet en ik die moet afroepen, moet ik dat melden aan de Europese Commissie. Die beoordeelt of dit gerechtvaardigd is. De Commissie kan mij vervolgens, op verzoek van een andere lidstaat, van aardgasbedrijven dan wel op eigen initiatief, verzoeken de maatregelen te wijzigen als zij tot de conclusie komt dat die in strijd zijn met EU-regelgeving.
Wel ben ik met mijn Duitse ambtgenoot in gesprek gegaan over mogelijke manieren om de vraag te verlagen. Conform de motie van het lid Paternotte c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 127) informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de gaswinning en de mogelijke scenario’s om de extra winning te minimaliseren.
Wilt u de adviezen overleggen die, gezien de ernst van deze situatie ongetwijfeld in de afgelopen jaren gevraagd zijn aan de juridische afdeling van uw ministerie, aan de landsadvocaat en/of een andere gerenommeerde advocaat?
Ik verwijs naar de brief aan uw Kamer over dit onderwerp van 17 januari 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 28) en de bijlage daarbij (het document «Nadere toelichting onderzoeksresultaten, adviezen en kabinetsbesluit»). Deze analyse is nog altijd relevant, want het gaat om dezelfde langjarige contracten.
Deelt u de mening dat uit niets blijkt en dat ook van de kant van uw ministerie tot op heden niet beweerd is dat de onvoorziene omstandigheden, zoals genoemd in artikel 4 van het Vaststellingsbesluit onder lid a (transportbeperkingen), b (technische mankementen aan de installaties van Gasunie Transport Services B.V.) dan wel c (onvoorziene ontwikkelingen in de samenstelling van het hoogcalorisch gas) van het Vaststellingsbesluit, van toepassing zijn, zodat dit artikel ook geen grond is waarop extra gewonnen mag worden?4
Artikel 4 van het vaststellingsbesluit regelt de inzet van het Groningenveld als zogenoemde back-up voor de uitvoering van wettelijke taken die GTS heeft op het gebied van systeemintegriteit, waaronder het beheer van het landelijk gastransportnet, de balanshandhaving en kwaliteitsconversie. In drie specifiek benoemde situaties kan GTS, tot een genoemd maximum, een aanwijzing geven aan GasTerra die ertoe leidt dat de gaswinning voor dit back-up doel wordt verhoogd.
Deze mogelijkheid staat los van de bevoegdheden die ik heb op grond van de Mijnbouwwet, om gedurende het gasjaar in te grijpen als dat nodig is. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik tevens naar het antwoord op vraag 1.
Conform de motie van het lid Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen (Kamerstuk 35 788, nr. 127), zal ik uw Kamer informeren in hoeverre een verhoging van het winningsniveau noodzakelijk is en welke mogelijkheden hiervoor bestaan,
Bent u het met ons eens dat, nu het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) spreekt van een warme winter5, dat u alleen al op basis hiervan de minimale door u genoemde hoeveelheid van 3,9 miljard kuub niet mag winnen, omdat deze hoeveelheid gebaseerd is op een normale winter?
Inderdaad is er geen absoluut of minimaal winningsniveau vastgesteld, maar een formule – de zogenoemde graaddagenformule – die de relatie geeft tussen het temperatuurverloop en het winningsniveau. Het klopt dat er tot op heden sprake is van een relatief warme winter, waardoor op basis van het huidige vaststellingsbesluit de verwachting is dat de gaswinning lager uitkomt.
Kunt u ons voorrekenen, op basis van de formule, genoemd in artikel 2 van het Vaststellingsbesluit, die tot op heden leidt tot een veel lagere toegestane gaswinning dan 3,9 miljard kuub, welke gaswinning is toegestaan gezien het aantal graaddagen tot op heden?
Voor het winningsniveau in het lopende gasjaar wordt rekening gehouden met het aantal graaddagen in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 maart 2022. Het aantal graaddagen is het aantal graden dat de daggemiddelde temperatuur in De Bilt, gecorrigeerd voor de windsnelheid, onder de 14 graden Celsius uitkomt, opgeteld voor alle dagen in de genoemde periode. Tot en met 31 januari 2022 waren er 1076 graaddagen, bijna 50 minder dan in het referentiejaar voor een gemiddeld temperatuurverloop 2011–2012. Zie ook https://dashboardgroningen.nl.
Volgt uit het in vraag zeven en acht gestelde niet noodzakelijkerwijs dat extra gaswinning juridisch niet mogelijk is?
Nee. Voor het antwoord verwijs ik u tevens naar het antwoord op vraag 1 en 7.
Hoe is het mogelijk dat de afspraken over export/levering aan het buitenland in conflict zijn met uw besluit tot beëindiging van de gaswinning en hier in het vaststellingsbesluit ook niet in is voorzien en deze afspraken slechts in randopmerkingen zijn vermeld?
Het besluit uit 2018 om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk te beëindigen is niet in strijd met de export van laagcalorisch gas naar België, Duitsland en Frankrijk. Er zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders van deze landen over de afbouw van de gaslevering vanuit Nederland. Tussen nu en gasjaar 2028–2029 vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door afnemers van laagcalorisch gas om te bouwen.
Gezien het belang van de reductie van de laagcalorische gasvraag in het buitenland is door mijn ministerie en de betrokken collega’s van de Duitse, Belgische en Franse overheden een Task Force opgericht om de activiteiten op het gebied van de ombouw te monitoren. Uw Kamer wordt tot en met september 2022 elk halfjaar geïnformeerd over de monitoringsrapportage van de Task Force.
De operationele strategie voor de inzet van het Groningenveld wordt in het vaststellingsbesluit vastgesteld aan de hand van de in artikel 52d, tweede lid van de Mijnbouwwet voorgeschreven afweging van belangen. Het tempo van de afbouw van de vraag naar laagcalorisch gas is een van die belangen (in het vaststellingsbesluit criterium c genoemd) en komt uitgebreid aan bod. In de brieven van 19 juni en 21 september 2020 en van 11 februari, 25 juni en 24 september 2021 is uw Kamer ook geïnformeerd over de randvoorwaarden voor de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 788, nr. 803, nr. 848, nr. 873 en nr. 902).
Deelt u de mening dat alle adviezen die ten grondslag liggen aan het vaststellingsbesluit niet meer relevant zijn, omdat die uitgingen van een geheel ander uitgangspunt (namelijk stillegging van de gaswinning) en gaat u daarom nieuwe adviezen aanvragen?
Zoals aangegeven in de brief van 6 januari jl. van mijn voorganger over de mogelijke verhoging van de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 944) is aan NAM gevraagd om voor de verschillende varianten in de rapportage van GTS de operationele strategie van het huidige gasjaar te herzien en te berekenen hoe in de verschillende varianten de druk zich in het gasveld ontwikkelt. TNO heb ik gevraagd op basis hiervan een aanvulling te maken op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Deze analyse is voorgelegd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), zodat SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s van een verhoging van de gaswinning in dit gasjaar.
GTS maakt op mijn verzoek een actualisatie van de gasvraag en kijkt daarbij op welke manier de gevolgen voor het winningsniveau en de sluitingsdatum kunnen worden geminimaliseerd.
Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Heeft u na het besluit tot beëindiging van de gaswinning de contracten met de hierbij relevante afnemende landen/klanten beëindigd en, zo nee, waarom niet?
De exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Het is ook die fysieke vraag die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder langetermijncontracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor de nog aanwezige langetermijncontracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers. Deze contracten bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet al onderzoek gedaan naar deze langetermijncontracten. Uw Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De conclusie was toen dat minder levering aan buitenlandse afnemers alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk is en ook alleen in combinatie met gelijktijdige reductie van gaslevering aan alle andere afnemers (zowel in Nederland als in de andere landen die laagcalorisch gas gebruiken, waaronder Duitsland).
Wat betreft de nu door Duitsland gevraagde extra leveringen is mijn aandacht er op gericht geweest om in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot tot alternatieve oplossingen te komen. Conform de motie Paternotte, informeer ik uw Kamer binnenkort over de laatste inzichten voor de gaswinning en alle mogelijke scenario’s om de extra winning te minimaliseren. Er wordt op dit moment reeds gewerkt aan de fysieke ombouw van afnemers in het buitenland zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 11.
Hoe ziet u de beëindiging van deze contracten? Tegen welke compensatie heeft u de leverafspraken met de afnemers beëindigd en wilt u de bijbehorende documenten allen per ommegaande aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 is er geen sprake van contracten die de Staat is aangegaan. Het is aan de partijen die contracten hebben afgesloten om te overwegen of contracten moeten worden aangepast naar aanleiding van de afbouw van de export.
Wilt u ons ook alle correspondentie met afnemers over beëindiging van de leveranties toesturen, ook in gevallen waar de correspondentie tot op heden niet tot daadwerkelijke beëindiging heeft geleid?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 en 14 is er geen sprake van contracten die de Staat is aangegaan.
Waarom komen deze met uw beleid conflicterende export-/leveringsafspraken nu pas als concreet probleem op tafel en hoe gaat u dit oplossen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 betreft de huidige situatie, behalve een vraag van contracten tussen spelers op de gasmarkt, eerst en vooral een fysiek vraagstuk. Er vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in België, Duitsland en Frankrijk naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld. Jaarlijks worden honderdduizenden afnemers per jaar omgezet. Bij brief van 24 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 278) is uw Kamer geïnformeerd welke stappen België, Frankrijk en Duitsland zetten om het gebruik van laagcalorisch gas uit te faseren. Uw Kamer wordt sinds februari 2020 elk half jaar geïnformeerd over de voortgang van dit programma. De ombouw loopt tot op heden voorspoedig en loopt ondanks de corona-maatregelen nog steeds op schema. De ombouw vertaalt zich niet 1-op-1 door in een afname van de vraag, omdat de vraag van resterende afnemers van laagcalorisch gas van jaar tot jaar verschilt.
Dit jaar speelt, voor het eerst, dat de prognose van de vraag naar Nederlands laagcalorisch gas door nog niet omgebouwde Duitse afnemers minder is afgenomen dan verwacht. Ik ben met mijn Duitse ambtgenoot in gesprek gegaan over mogelijke manieren om de vraag te verlagen.
Het winnen van extra gas uit het Groningenveld |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel extra gas bent u voornemens om maximaal te winnen uit het Groningenveld?
Conform de motie van het lid Paternotte c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 127) informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de gaswinning in het huidige gasjaar en de mogelijke scenario’s om de winning te minimaliseren.
Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Is vooraf onderzoek gedaan naar en zijn er scenario’s voor de (geologische) gevolgen hiervan?
TNO heeft op mijn verzoek een aanvulling gemaakt op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Ik heb de resultaten van TNO aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) voorgelegd, zodat het SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s. Dat advies zal ik betrekken bij mijn besluit over het winningsniveau dat ik voor 1 april 2022 neem.
Op hoeveel gas heeft Duitsland maximaal recht? Hoe lang nog? Gaat dit volgend jaar weer gebeuren?
Nederland heeft een verantwoordelijkheid voor de leveringszekerheid van beschermde afnemers, ook in buurlanden, die nog geen alternatief hebben voor laagcalorisch gas. De hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in Duitsland naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, wordt de vraag gereduceerd en de export afgebouwd met ongeveer 10% per jaar.
Duitsland heeft de vraag naar Nederlands laagcalorisch gas de afgelopen jaren afgebouwd van bijna 20 miljard Nm3 in het gasjaar 2017–2018 naar minder dan 15 miljard Nm3 in het afgelopen gasjaar en bouwt de komende jaren verder af met circa 2 miljard Nm3 per jaar tot nul aan het eind van dit decennium.
De Taskforce Monitoring L-gas market bewaakt de voortgang van de ombouw in het buitenland. In de brief van 24 september 2021 heb ik uw Kamer over de voortgang geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 902). Binnenkort informeer ik uw Kamer over het nieuwe rapport van de Taskforce van februari 2022 met de meest actuele cijfers.
De Duitse netbeheerders hebben aan GTS een verhoging van de prognose voor de vraag naar laagcalorisch gas gegeven voor de komende vijf jaar. Wat betreft de gaswinning uit het Groningenveld heeft deze bijstelling enkel effect op het huidige gasjaar. In de overige jaren kan de vraag ingevuld worden door in stikstofinstallaties hoogcalorisch gas met stikstof te mengen.
Zijn er (kansrijke) gronden om de leveringscontracten met Duitsland te ontbinden dan wel anderszins niet te leveren?
De exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Het is ook die fysieke vraag die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder langetermijncontracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor de nog aanwezige langetermijncontracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers. Deze contracten bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet al onderzoek gedaan naar deze langetermijncontracten. De Tweede Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De conclusie was toen dat minder levering aan buitenlandse afnemers alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk is en ook alleen in combinatie met gelijktijdige reductie van gaslevering aan alle andere afnemers (zowel in Nederland als in de andere landen die laagcalorisch gas gebruiken, waaronder Duitsland).
Mijn aandacht is er daarom op gericht geweest om in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot tot alternatieve oplossingen te komen.
Wordt er ook geleverd aan andere landen? Zo ja, kan dat worden stopgezet?
Afnemers in België, Duitsland en Frankrijk zijn voor het laagcalorisch gas dat zij gebruiken volledig afhankelijk van Nederland. Naar deze landen vindt uit Nederland export plaats. Door grootschalige en complexe ombouwprogramma’s waarin afnemers van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, wordt deze export afgebouwd en uiterlijk gasjaar 2028–2029 afgerond. Uw Kamer wordt sinds februari 2020 elk half jaar geïnformeerd over de voortgang van deze programma’s. Gelet op zowel contractuele beperkingen als Europeesrechtelijke verplichtingen zou een reductie van levering gevolgen hebben voor zowel Nederlandse als buitenlandse afnemers.
Is het gas dat aan Duitsland wordt geleverd allemaal bedoeld voor de lokale vraag of exporteert Duitsland zelf weer gas naar elders? Neemt Duitsland gasbesparende maatregelen?
Duitsland is geen exporteur van laagcalorisch gas. Er vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in België, Duitsland en Frankrijk naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5. De ombouw vertaalt zich niet 1-op-1 door in een afname van de vraag, omdat de vraag van resterende afnemers van laagcalorisch gas van jaar tot jaar verschilt door temperatuurverschillen. Daarnaast hebben energiebesparende maatregelen in Duitsland nog niet het effect bereikt dat wordt beoogd.
Is de reden dat Duitsland Gronings gas opeist puur een fysiek tekort aan gas of speelt de gasprijs hier een rol in?
Er is geen sprake van dat Duitsland gas «opeist». Vanuit Nederland vindt export van laagcalorisch gas plaats op basis van de fysieke vraag. Het vraagstuk dat voorligt betreft een verwachting van een fysiek tekort. Mijn Duitse ambtgenoot heeft benadrukt dat de hoge gasprijs geen rol speelt.
Hoe wordt op dit moment het Bescherm en Herstelplan Gas uitgevoerd? Worden er maatregelen uit de maatregelenladder in werking gesteld? Wordt er bijvoorbeeld een besparingstender, zoals omschreven in het Bescherm en Herstelplan Gas, geëffectueerd?
Het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) bestaat uit een aantal maatregelen die ervoor moeten zorgen dat we in tijden van een gascrisis zo lang mogelijk in de energiebehoefte kunnen voorzien. Dit BH-G is uitdrukkelijk bedoeld voor (internationale) noodsituaties waarin de gasmarkt op ingrijpende wijze is verstoord en er geen sprake meer is van een normale situatie.
Het BH-G is bedoeld als leidraad om een plotseling en naar verwachting langer durend tekort aan gas op te kunnen vangen, om te voorkomen dat bijvoorbeeld ziekenhuizen geen verwarming meer hebben, elektriciteitscentrales niet meer werken en de maatschappij ontwricht raakt.
Er zijn verschillende fases: vroegtijdige waarschuwing, alarm en noodsituatie. In de eerste twee fases blijft de nadruk liggen op het ondervangen van een crisissituatie met behulp van marktgebaseerde maatregelen. Hiertoe beschikken de betrokken partijen over de daarvoor noodzakelijke bevoegdheden. Als er sprake is van een noodsituatie, kan er worden ingegrepen met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen. Die maatregelen zijn in het BH-G opgenomen in een maatregelenladder die ook de volgorde dicteert waarin de maatregelen moeten worden overwogen.
Op dit moment is er geen sprake van een situatie waarin het BH-G van toepassing is. Wel wordt zowel op nationaal niveau als op niveau van de Europese Unie de vinger goed aan de pols gehouden gezien de meest recente ontwikkelingen. Dit betekent dat er ook geen maatregelen uit het BH-G in werking zijn gesteld. Op het moment dat ik genoodzaakt ben om een crisisniveau als bedoeld in het BH-G af te kondigen en maatregelen tref ter uitvoering van het BH-G, dan informeer ik uw Kamer daar direct over. Ook geldt dat ik het afroepen van een noodsituatie moet melden aan de Europese Commissie die beoordeelt of dit gerechtvaardigd is. De Commissie kan mij vervolgens, op verzoek van een andere lidstaat, van aardgasbedrijven dan wel op eigen initiatief, verzoeken de maatregelen te wijzigen als zij tot de conclusie komt dat die in strijd zijn met
EU-regelgeving. Het gaat in het bijzonder om verordening (EU) 2017/1934 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid.
Waarom is het Bescherm en Herstelplan Gas nog niet wettelijk verankerd? Was het niet heel opportuun geweest wanneer dit plan al wettelijk verankerd zou zijn geweest?
In de bevoegdheid om de maatregelen die zijn opgenomen in het BH-G te treffen is voor een deel reeds voorzien. Voor het treffen van een deel van de maatregelen waarin het BH-G voorziet in het geval er sprake is van een noodsituatie is nog niet voorzien in een specifieke wettelijke grondslag. Het kabinet werkt aan wetgeving om voor deze maatregelen een specifieke wettelijk bevoegdheid te creëren. Deze wetgeving is echter niet voor deze winter gereed.
Dat betekent niet deze maatregelen op dit moment niet getroffen kunnen worden. Als het treffen van deze maatregelen noodzakelijk is dan kan daarvoor gebruik gemaakt worden van de bevoegdheden die het staatsnoodrecht biedt, bijvoorbeeld op grond van de Distributiewet.
Deelt u de mening dat bepaalde bedrijven minder essentieel zijn dan andere bedrijven, ook binnen de groep niet door solidariteit beschermde afnemers van het Bescherm en Herstelplan Gas? Is er sprake van een bepaalde cascadering?
Het kan zeker zijn dat er sprake is van een verschil van impact qua veiligheid of andere maatschappelijke effecten bij het verplicht terug- of afschakelen van gasgebruik van bedrijven. Om deze potentiële gevolgen beter in beeld te krijgen is een uitvraag gedaan bij de grootste gasafnemers. Deze informatie helpt om, mocht de situatie zich onverhoopt voordoen dat het BH-G gas ingezet moet worden, de maatschappelijke en economische gevolgen van die maatregelen zoveel mogelijk te beperken. Hoe de maatregelen er in de praktijk precies uit zullen zien bij een noodsituatie, hangt af van de specifieke situatie (hoe groot en hoe lang is het gastekort, situatie buurlanden, gasafname van bedrijven, weersomstandigheden).
Wat is het middellangetermijnplan voor het gasloos maken van de sectoren die als minst essentieel worden beschouwd? Is het mogelijk om voor deze sectoren alvast de grootverbruikerskortingen af te bouwen of hogere heffingen voor gasverbruik in te voeren, zoals ook omschreven staat in het Bescherm en Herstelplan Gas?
Met het klimaatbeleid en de energietransitie wordt ingezet op CO2-reductie in alle sectoren. Het reduceren van de gasvraag (door energie-efficiëntie of substitutie naar duurzame bronnen) is onderdeel van het palet aan maatregelen. Hiertoe is een palet aan instrumenten ingezet en nog in voorbereiding, zoals de opschalingsregeling voor groene waterstof. De mogelijk inzetbare instrumenten zoals genoemd in het BH-G zijn bedoeld om kortstondig in te zetten om een kortstondige vraagreductie van gas te realiseren in een zeer specifieke situatie, waarbij er op de gasmarkt een noodsituatie is opgetreden. Deze vormen daarmee geen onderdeel van het reguliere klimaatinstrumentarium.
Ziet u in de huidige hoge gasprijzen en hoge gasvraag aanleiding om de subsidieregelingen voor woningisolatie en andere gas- en warmtebesparing op te plussen?
Met ingang van 3 januari 2022 zijn de subsidiebedragen voor isolatiemaatregelen en (hybride) warmtepompen in de ISDE-regeling verhoogd van 20 naar 30% van de gemiddelde investeringskosten (Stcrt. 2022, nr. 1718). Ter uitvoering van de motie van het lid Grinwis (Kamerstuk 32 813, nr. 945) is deze verhoging met ingang van 19 januari 2022 ook doorgevoerd voor zonneboilers. In samenhang met de verhoging van de subsidiebedragen is het budget voor deze maatregelen in 2022 verhoogd van 100 miljoen euro naar 228 miljoen euro.
Daarnaast zal het kabinet conform het coalitieakkoord nader en aanvullend beleid uitwerken rondom de verdere invulling van een nationaal isolatieprogramma en de stimulering van hybride warmtepompen. Hiermee komt het kabinet dus al tegemoet aan deze vraag.
Hoe kijkt u aan tegen het overvragen van de subsidies van het samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN)? Hoe kijkt u aan tegen de organisatorische chaos rond de aangifte waarbij mensen het gevoel hadden aan een loterij mee te doen en soms urenlang in lange rijen buiten in de kou moesten wachten?
Ik betreur de gang van zaken rondom de aanvraagprocedure waarbij Groningers urenlang in de rij hebben gestaan – letterlijk in de kou. Ik heb besloten dat er voldoende budget komt zodat alle Groningers die in aanmerking komen voor de subsidie, deze kunnen aanvragen (Kamerstuk 33 529, nr. 946).
Kan er snel een tussentijdse tweede ronde komen voor de mensen die wel een aanvraag volgens de criteria hadden, maar nu buiten de boot vielen? Hoeveel geld is hiervoor nodig? Hoe voorkomen we dat er weer een soort loterij ontstaat en mensen met elkaar moeten concurreren?
In mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 946) heb ik aangegeven dat 250 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld. Dit bedrag is gebaseerd op circa 25.000 woningeigenaren die dreigden niet in aanmerking te komen voor de subsidie. De regeling wordt hierop aangepast en de volgende aanvraagperiode wordt georganiseerd. Daarbij heb ik aangegeven dat ik me ervoor zal inspannen dat dit zo spoedig mogelijk maar ook zorgvuldig gebeurt. De ervaringen van de eerdere rondes worden hierbij uiteraard betrokken. Zodra ik meer duidelijkheid heb over de invulling en vormgeving van de aanvraagperiode, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Wat is nu het reëele plan om te zorgen dat in 2023 de gaskraan definitief dicht kan? Wat is hier het afschaalpad voor? Hoe is voorzien in mogelijk nieuwe tegenvallers?
Binnenkort informeer ik uw Kamer conform de motie Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen en de afbouw van de gaswinning.
Wat zijn de mogelijkheden tot beroep met betrekking tot het op 1 april te nemen besluit?
Indien ik vóór 1 april tot een ophoging van het winningsniveau besluit, kunnen belanghebbenden hier tegen in beroep gaan bij de bestuursrechter. Indien zij de uitvoering van het besluit willen voorkomen, kunnen zij verzoeken om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter.
Deelt u de mening dat de (gas)markt hier gefaald heeft en uit zichzelf niet in staat is een betrouwbare en betaalbare energievoorziening te regelen?
Nee, die opvatting deel ik niet. De gasmarkt is de afgelopen jaren in staat geweest om de afbouw van de winning uit het Groningenveld van meer dan 45 miljard Nm3 in gasjaar 2011–2012 tot minder dan 8 Nm3 in gasjaar 2020–2021 zonder problemen op te vangen. Dit gasjaar is er echter sprake van een aantal uitzonderlijke omstandigheden zoals onder meer uiteengezet in de op 23 september 2021 aan uw Kamer gestuurde antwoorden op vragen van het lid Erkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 19). Daarnaast heeft de oorlog in Oekraïne mogelijk effect op de leveringszekerheid. Zeer binnenkort informeert het kabinet uw Kamer hierover.
Wie profiteert van de extra opbrengst door de extra winning? Hoeveel hiervan gaat naar de overheid en is er al een bestemming voor deze meevaller? Kan er een «windfall tax» worden geïntroduceerd zoals in het Verenigd Koninkrijk wordt voorgesteld?1
In het coalitieakkoord staat dat de regio spoedig perspectief wordt geboden. Daarbij staat een ruimhartige uitvoering van de schade- en hersteloperatie centraal. Indien nodig wordt hiervoor extra geld beschikbaar gesteld. Dit uitgangspunt staat vast, onafhankelijk van de financiële gevolgen van de eventuele extra aardgaswinsten. Ik heb nog niet besloten over het verhogen van het winningsniveau en bekijk eerst de alternatieven.
Hoe gaat u garanderen dat het volgend jaar wel lukt om de winning te stoppen?
Binnenkort informeer ik uw Kamer conform de motie Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen en de afbouw van de gaswinning.
Het bericht 'Opnieuw stormloop op SNN-subsidie, wachttijd loopt op tot enkele uren' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw stormloop op SNN-subsidie, wachttijd loopt op tot enkele uren»?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Deelt u de mening dat deze subsidieregeling niet mag leiden tot meer ongelijkheid tussen bewoners?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 5 van de leden Beckerman en Nijboer.
Deelt u de mening dat elke vorm van willekeur in de subsidieaanvraag niet past bij de ruimhartige vergoeding aan Groningen waar de Kamer om gevraagd heeft?
Ik ben van mening dat er geen willekeur mag plaatsvinden bij de toekenning van een subsidie. Deze subsidieregeling is bedoeld om eigenaren in staat te stellen achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren en betreft geen vergoeding van materiële of immateriële schade.
Is er genoeg subsidie beschikbaar om alle aanvragen voor deze subsidie toe te kennen aan huishoudens die in aanmerking komen voor deze subsidie? Zo nee, hoeveel extra subsidie zou er nodig zijn om te voldoen aan alle aanvragen?
In mijn brief van 14 januari jl. («Benutting budget woningverbeteringssubsidie») heb ik inmiddels uw Kamer laten weten dat er extra budget beschikbaar komt zodat alle Groningers die in aanmerking komen voor de subsidie, deze kunnen aanvragen.
Heeft de plek in de wachtrij invloed op het wel of niet toekennen van de subsidie aan de aanvrager? Zo ja, kunt u uitleggen hoe bepaald wordt wat de plek van de aanvrager wordt in de wachtrij?
SNN heeft aanvragers die een aanvraag digitaal wilden indienen automatisch, op volgorde van binnenkomst, in de wachtrij geplaatst. Vervolgens werd de aanvrager doorgeleid naar het E-loket waar een aanvraag ingediend kon worden. De aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld door het SNN.
Het bericht 'Boris Johnson wil VDL Nedcar aftroeven: Britse premier zet zich persoonlijk in voor komst Rivian naar Engeland' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boris Johnson wil VDL Nedcar aftroeven: Britse premier zet zich persoonlijk in voor komst Rivian naar Engeland»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel een strijd gaande is om de vestiging van een autofabriek van Rivian in Europa? Wat is u hierover bekend?
Het kabinet is bekend met de zoektocht van Rivian naar een Europese productielocatie voor haar elektrische voertuigen. We zouden uiteraard graag zien dat Rivian naar Nederland komt en het kabinet zet zich daar actief voor in. Rivian zal een dergelijk besluit weldoordacht nemen en verschillende opties in meerdere landen tegen elkaar afwegen, waarbij ongetwijfeld ook andere overheden zich hard willen maken voor de komst van Rivian. In de media wordt gespeculeerd welke landen in beeld zijn bij Rivian, maar het bedrijf zelf doet hier geen mededelingen over. Buiten de speculaties zijn wij dan ook niet op de hoogte van potentiële andere vestigingslocaties en hoe concurrerend die zijn.
Welke andere potentiële vestigingslocaties concurreren volgens uw informatie met VDL Nedcar om de komst van de Europese Rivianfabriek?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de besluitvorming over de locatie van de fabriek? In welke fase bevindt deze zich?
Omwille van de bedrijfsvertrouwelijkheid en omdat voortijdige mededelingen het proces kunnen schaden is het kabinet over het algemeen terughoudend met het geven van informatie over ontwikkelingen rond actuele bedrijfscasussen. Op de vraag in welke fase de besluitvorming zich bevindt kunnen we derhalve niet ingaan.
Kunt u zich de schriftelijke vragen van het CDA nog herinneren over het bericht «Is er nog leven voor VDL Nedcar na 2023 nu BMW afhaakt» van 19 oktober 20202 en de oproep aan het kabinet om het vinden van een nieuwe opdrachtgever voor VDL Nedcar «chefsache» te maken?3
Ja.
Heeft het kabinet gehoor gegeven aan deze oproep? Is de Minister-President betrokken bij het vinden en binnenhalen van een nieuwe opdrachtgever voor VDL Nedcar? Indien ja, op welke manier(en)? Indien niet, is de Minister-President alsnog bereid zich er persoonlijk en met urgentie voor in te zetten dat Rivian naar Born komt, wetende dat andere regeringsleiders, zoals de Britse premier Johnson, zich ook in eigen persoon met deze kwestie bemoeien?
Sinds bekend is dat de productie bij VDL Nedcar voor BMW over enkele jaren beëindigd wordt, verleent het kabinet haar volle medewerking aan de zoektocht van VDL Groep naar nieuwe klanten en opdrachten, onder meer via de inzet van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). Het gezamenlijke doel is om de werkgelegenheid en bedrijvigheid in Born en de regio langjarig zeker te stellen. Het kabinet onderhoudt intensief contact met VDL Nedcar en betrokken andere partijen over de ontwikkelingen en ondersteunt waar mogelijk, in afstemming en samenwerking met de provincie Limburg. Met deze actieve ondersteuning geven we ook invulling aan de motie van het lid Graus c.s. (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 16) en aan de motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 438, nr. 9) waar het gaat om kansen creëren voor behoud van werkgelegenheid en het stimuleren van regionale investeringen rondom de maakindustrie.
Binnen het Rijk is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) het eerste aanspreekpunt voor VDL Nedcar en waar relevant zijn andere departementen aangehaakt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister-President zijn actief in dit proces betrokken, onder meer in de contacten met potentiële klanten. Over de aard en inhoud van die contacten kunnen we nu geen nadere mededelingen doen, omwille van de vertrouwelijkheid en om het acquisitietraject niet te schaden.
Klopt het dat premier Johnson aan Rivian een stimuleringspakket met onder andere subsidies, belastingvoordelen, opleidingsfaciliteiten en infrastructuur heeft toegezegd? Indien u dit niet weet, bent u bereid dit na te gaan?
De signalen zijn ons bekend, maar wat premier Johnson mogelijk wil bieden om Rivian naar het VK te halen speelt tussen de Britse regering en Rivian. Beide partijen zullen hier niet over uitweiden naar derden.
Acht u het Nederlandse vestigingsklimaat op dit moment van voldoende hoog niveau dat Nederland een serieuze kanshebber voor de Rivianfabriek is? Wat zijn succes- en eventuele faalfactoren? Hoe wordt daarop geanticipeerd?
Bij een investeringsbesluit van een individueel bedrijf spelen verschillende factoren een rol, mede afhankelijk van de activiteiten waar het om gaat. We kunnen (vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid) nu niet ingaan op welke factoren voor Rivian van belang zijn en wat dus mogelijke succes- en faalfactoren zijn.
In algemene zin staat het Nederlands vestigingsklimaat er nog steeds goed voor. Nederland biedt een prettige leefomgeving, een goed opgeleide beroepsbevolking, kennis en innovatie van wereldklasse, excellente verbindingen binnen Nederland en naar het buitenland en sterke clusters waarin kleine en grote bedrijven, kennisinstellingen en overheden met elkaar samenwerken. Dat heeft eraan bijgedragen dat verschillende bedrijven ook de afgelopen jaren weer voor Nederland hebben gekozen voor een productiefaciliteit. Enkele voorbeelden zijn Fujifilm in Tilburg, Innocent in Rotterdam en Plastic Energy & Sabic in Geleen.
Het kabinet is zich er echter van bewust dat ons vestigingsklimaat voortdurende aandacht behoeft. Zeker in een steeds uitdagendere internationale omgeving en de grote transities waar de industrie voor staat. Een stabiel en betrouwbaar overheidsbeleid is daarbij een belangrijke factor om te zorgen dat bedrijven kiezen voor een investering in Nederland. Ook zet het kabinet onder meer in op grootschalige investeringen in onderwijs, kennis en innovatie en in vergroening van de industrie. Het kabinet werkt momenteel haar industrievisie nader uit, onder andere over de invulling van de groene industriepolitiek zoals omschreven in het Coalitieakkoord. Deze industriebrief zal naar verwachting in het tweede kwartaal van dit jaar verschijnen.
Staan leden van het kabinet persoonlijk met Rivian, of met andere potentiële opdrachtgevers voor VDL Nedcar, in contact?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer had het kabinet voor de laatste keer contact met VDL Nedcar en de provincie Limburg over de huidige situatie? Is bij het kabinet bekend waarmee VDL Nedcar en de provincie Limburg op dit moment geholpen zouden zijn? Wordt hiernaar gehandeld?
Over de huidige situatie is sprake van doorlopend en hoogfrequent contact met VDL Nedcar en de provincie Limburg, voornamelijk ambtelijk en waar opportuun of nodig op politiek niveau. Kansen, uitdagingen en actuele ontwikkelingen zijn het kabinet derhalve goed bekend en in afstemming met genoemde partijen wordt hier binnen de mogelijkheden die er zijn naar gehandeld.
Hoe belangrijk is de komst van een partij als Rivian voor (het ecosysteem rondom) de automotive sector in de grensregio met Duitsland en België en voor Zuidoost-Nederland?
VDL Nedcar telt momenteel ruim 4.000 medewerkers, waarvan het overgrote deel afkomstig is uit Limburg. Daarbij leidt de aanwezigheid van de fabriek tot een significant aantal indirecte banen in de regio, onder meer bij toeleverende industrie, de diensten- en transportsector en de lokale en regionale detailhandel. VDL Nedcar is daarmee een van de grootste werkgevers in Zuid-Limburg en een belangrijke factor in de Limburgse economie. Indien de komst van een partij als Rivian betekent dat werkgelegenheid en bedrijvigheid in Born behouden kan blijven dan achten we dat van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt en daarmee de leefbaarheid van het gebied.
Het bericht dat de winkelsluiting in ons land heeft geleid tot wel 300% meer omzet in België. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zoveel heeft de Nederlandse invasie in Antwerpen opgeleverd: «300% meer omzet. Het is waanzinnig en fantastisch tegelijk»»?1
Ten tijde van de sluiting van de niet-essentiële detailhandel heeft het kabinet burgers opgeroepen om niet naar België af te reizen om daar te winkelen of de horeca te bezoeken, maar het was wel toegestaan.
Deelt u de mening dat per lockdown steeds meer Nederlanders om de lockdown heen gaan leven? Zo nee, waarom niet?
Uit de gegevens van de corona gedragsunit van het RIVM blijkt dat veel mensen begrijpen waarom er maatregelen nodig zijn en ook waarom deze nodig waren ten tijde van de harde lockdown eind 2021. Ook blijkt uit deze gegevens dat veel mensen zich tijdens de harde lockdown goed aan de maatregelen hielden. Het kabinet begrijpt dat het steeds lastiger wordt om de maatregelen vol te houden naar mate de pandemie voortduurt.
Kunt u twee tabellen met daarin de Google en Apple mobility data van de afgelopen twee jaar bij de antwoorden op deze schriftelijke Kamervragen voegen?
Voor deze gegevens verwijs ik naar de genoemde bedrijven.
Ziet u op basis van deze tabellen dat de vermindering van verplaatsingen per lockdown steeds minder wordt? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de gegevens die het kabinet tot haar beschikking heeft, zien we dat de naleving van de maatregelen nog steeds hoog is, zowel ten tijde van de harde lockdown, alsook in de fase waar we ons nu in bevinden waar minder maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening dat het «sturen op verplaastingen» een farce is, daar het sluiten van winkels en horeca zorgt voor het verplaasten van activiteiten zoals het bij elkaar thuis afspreken in plaats van in de horeca en in het buitenland gaan winkelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat het sluiten van winkels en horeca eind 2021 heeft gezorgd voor een verplaatsing van activiteiten. Zoals aangegeven is bijvoorbeeld uit de corona gedragsunit van het RIVM gebleken dat veel mensen zich hielden aan de geldende adviezen en maatregelen.
Hoeveel miljard euro omzet zijn Nederlandse winkeliers misgelopen doordat mensen in het buitenland zijn gaan winkelen sinds zogeheten niet-essentiële winkels in ons land gesloten zijn?
Het is duidelijk dat een flink aantal Nederlanders tijdens de lockdown een recreatief bezoek heeft gebracht aan detailhandel en horeca in het buitenland, vooral in Duitsland en België. Met name Antwerpen lijkt een populaire bestemming te zijn geweest, wat valt af te leiden uit beelden van de drukke winkelstraten tijdens de eindejaarsvakantieperiode. Volgens Unizo (Unie voor Zelfstandige Ondernemers) is er, in de eerste week van het nieuwe jaar, 10 procent meer omzet gedraaid dan normaal. Dat is een gemiddelde voor heel Vlaanderen. Dit beeld komt overeen met een ruwe schatting van de Belgische krant de Standaard, die zich baseert op contacten met winkeliers en signalen van sectororganisaties. Uit deze berichten leid ik af dat de extra drukte vooral beperkt bleef tot steden in de grensstreek. Het is aannemelijk dat deze extra omzet gerealiseerd werd mede dankzij de komst van de Nederlanders. Hoeveel omzet Nederlandse winkeliers zijn misgelopen, valt echter niet vast te stellen. Opgesplitste omzetcijfers voor de lockdownperiode zijn niet beschikbaar.
Kunt u de wetenschappelijke onderbouwing voor het effect van het sluiten van zogeheten niet-essentiële winkels op de infectiedruk aan ons doen toekomen door ze mee te sturen bij de beantwoording van deze schriftelijke Kamervragen?
Het kabinet baseert haar besluiten onder andere op advies van het OMT. Het OMT adviseert op basis van actuele informatie, vakkennis en beschikbare wetenschappelijke literatuur hoe de uitbraak bestreden kan worden. Het algemene doel van het totale pakket aan maatregelen, inclusief het sluiten van niet-essentiële winkels, was het terugbrengen van het aantal contacten. De onderbouwing van het kabinetsbesluit van 18 december jl. om niet-essentiële winkels te sluiten, is uw Kamer reeds toegekomen als bijlage van de Kamerbrief2.
Acht u deze wetenschappelijke onderbouwing overtuigend? Zo ja, waarom?
Het OMT geeft in haar adviezen aan dat prognoses grote onzekerheidsmarges kennen. Deze komen onder andere voort uit onzekerheden die samenhangen met het tempo waarin afname van bescherming tegen infectie verloopt. Vanwege deze onzekerheden, gelden er ook grotere onzekerheidsmarges voor de gemaakte prognoses. Hiermee is de onderbouwing nog steeds van waarde, omdat deze inzicht geeft in de best mogelijke inschatting van de epidemiologische situatie met en zonder maatregelen.
Kunt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
De beantwoording van deze vragen heeft zo snel als mogelijk plaatsgevonden.
Het verder opendraaien van de Groningse gaskraan |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de conclusie dat het verder opendraaien van de Groningse gaskraan de zoveelste gebroken belofte is en allesbehalve getuigt van een betrouwbare overheid?1
Nee. De belofte die mijn voorgangers hebben gedaan en die ook ik met het gehele kabinet doe is dat ik mij maximaal inzet om de gaswinning in Groningen zo snel als mogelijk volledig en definitief te beëindigen. Mijn voorgangers hebben daar in het verleden verwachtingen over uitgesproken en hebben daarbij de onzekerheden benoemd. De gaswinning uit het Groningenveld is de afgelopen jaren in grote stappen afgebouwd. Daardoor is het veiliger geworden in Groningen.
Ik bekijk op dit moment of en zo ja welke verhoging van het winningsniveau nodig is en zal uw Kamer hier conform de motie van het lid Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen (Kamerstuk 35 788, nr. 127) over informeren. Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Bent u ervan op de hoogte dat er nog ruim 30.000 schademeldingen openstaan? Hoe legt u het verder opendraaien van de Groningse gaskraan uit aan alle Groningse gedupeerden die al jarenlang in de ellende zitten, in een kapot huis wonen en eindeloos moeten wachten op schadeafhandeling en versterking?
Het nieuwe kabinet wil de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig en definitief beëindigen. Mijn voorganger heeft uw Kamer op 6 januari jl. geïnformeerd dat er mogelijk meer gas moet worden gewonnen dan eerder gedacht. Dat bericht was voor veel Groningers teleurstellend. Zeker voor de mensen die nog wachten op behandeling van hun schademelding of op versterking. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1 bekijk ik op dit moment of en zo ja welke verhoging van het winningsniveau nodig is. Daarbij bekijk ik op welke manier de gevolgen voor het winningsniveau en de sluitingsdatum kunnen worden geminimaliseerd. SodM zal over de veiligheidsrisico’s adviseren. Dit betrek ik bij mijn besluit over het winningsniveau dat ik voor 1 april 2022 neem.
Ik ben ervan op de hoogte dat er momenteel 28.000 aanvragen in behandeling zijn bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). In totaal zijn er ook 113.300 schademeldingen voor fysieke schade en 100.211 aanvragen voor waardedaling afgehandeld. Het IMG is een organisatie die er op ingericht is te werken met een grote werkvoorraad. Voor de individuele bewoner is het van belang te weten hoe lang het ongeveer duurt voordat zijn of haar melding is afgehandeld. De omvang van de werkvoorraad is hierbij minder relevant. De gemiddelde doorlooptijd ligt momenteel net boven het streven van het IMG van binnen een half jaar, maar daalt door de introductie van de vaste vergoeding, waarbij geen schadeopname hoeft plaats te vinden. Ik heb aandacht gevraagd voor de doorlooptijden bij het IMG. Ik blijf dit monitoren en ga waar nodig in gesprek. Het IMG heeft ook dossiers onder zijn hoede waarbij de doorlooptijd inmiddels langer dan een jaar (5580) of 2 jaar (723) is. Dit kan onder andere komen doordat dossiers complex zijn omdat er meerdere dingen samenvallen, zoals schade aan een bedrijfspand in combinatie met een woning. Dit vraagt meer aandacht en overleg met bewoner over de afhandeling ervan. Er kan ook sprake zijn van een lopende bezwaarprocedure. Ook hier heb ik aandacht voor gevraagd. Ik zal dit blijven monitoren en mij inzetten voor een spoedige afhandeling.
Kunt u zich uw belofte herinneren dat het Groninger gasveld alleen nog maar als «waakvlam» ingezet zou worden, oftewel bij extreme kou? Deelt u de conclusie dat er momenteel geen sprake is van extreme kou?
Mijn voorgangers hebben, op basis van ramingen van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services B.V. (GTS), de verwachting uitgesproken dat het Groningenveld, mits de stikstofinstallatie in Zuidbroek tijdig gereed zou zijn, vanaf medio 2022 alleen nodig zou zijn als reservemiddel (Kamerstuk 33 529, nr. 902). Vanaf dat moment is het Groningenveld alleen nodig in uitzonderlijke situaties, zoals extreme kou of uitval van installaties. Dat gaat gepaard met een zogenoemde minimumflow (ook wel waakvlam) om productielocaties te kunnen gebruiken als dat nodig is. Dit is nog steeds het beeld. De stikstofinstallatie wordt naar verwachting deze zomer volledig in gebruik genomen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er meer Gronings gas gewonnen zal worden om het vervolgens gedeeltelijk naar Duitsland te sturen? Wat hebben de Groningse gedupeerden met de gasbehoefte in Duitsland te maken?
Delen van Duitsland, Noord-Frankrijk en België zijn aangesloten op een laagcalorisch gasnetwerk. Deze huishoudens en bedrijven zijn, net als Nederlandse huishoudens en bedrijven, daardoor afhankelijk van laagcalorisch gas uit Nederland. Het vraagstuk dat momenteel voorligt betreft een mogelijke toename in de fysieke vraag uit het gasnetwerk die niet aansluit bij het aanbod. Indien dit fysieke probleem niet wordt opgelost, komen afnemers in Nederland en Duitsland zonder gas te zitten.
Ik ben daarom in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot over de vraag hoe de export kan worden geminimaliseerd en om tot alternatieve oplossingen te komen. Ik span mij maximaal in om het Groningenveld zo snel als mogelijk volledig en definitief te sluiten.
Deelt u de conclusie dat we onmiddellijk moeten stoppen met het exporteren van ons gas?
Welke «energiebesparende maatregelen hebben in Duitsland een minder groot effect hebben gehad dan verwacht»? Welke rol speelt de totaal rampzalige Energiewende, met niet-werkende windturbines, gesloten kerncentrales etc., hierin?
Het gaat met name om energiebesparende maatregelen bij huishoudens die gebruik maken van gas en niet om het aanbod van hernieuwbare elektriciteit met behulp van bijvoorbeeld windturbines. Het Duitse Netzentwicklungsplan Gas (NEP) wordt als input gebruik voor de prognose van de vraag naar laagcalorisch gas. Het NEP 2022–2032 is recent beschikbaar gekomen. Daarin zijn de verwachtingen voor de vraag naar laagcalorisch gas bijgesteld, omdat zich afgelopen jaren geen energiebesparing heeft voorgedaan. Energie-efficiëntie doelstellingen voor maatregelen bij huishoudens (van gemiddeld 1% per jaar) worden niet gehaald. Daarbovenop wordt een verschuiving verwacht naar gas van overige fossiele brandstoffen.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat de Groningers hiermee niet alleen de dupe worden voor uw falen, maar ook voor het falende energiebeleid in Duitsland?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 vindt er een grootschalige ombouwoperatie plaats in België, Duitsland en Frankrijk. Deze ombouw loopt dankzij grote inspanningen van onze buurlanden op schema. Daarnaast heeft de Duitse netbeheerder GTG Nord een extra mengstation gebouwd, waarmee laagcalorisch gas verrijkt kan worden met hoogcalorisch gas binnen de
Duitse vereisten voor laagcalorisch gas. Deze is sinds het voorjaar van 2021 operationeel. Hiermee kan de export van laagcalorisch gas naar Duitsland verder beperkt worden. In 2018 is daarnaast een elektriciteitscentrale in Duitsland versneld overgestapt van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas. Duitsland blijft bekijken of er manieren zijn om de ombouw verder te versnellen en daar zal ik bij mijn ambtgenoot ook op blijven aandringen.
Bent u ervan op de hoogte dat de PVV herhaaldelijk heeft verzocht, al in 2014, om de exportcontracten open te breken en daarmee de export van Gronings gas te beëindigen? Deelt u de conclusie dat als er naar de PVV was geluisterd, de vraag naar Gronings gas nu vele malen lager was geweest? Bent u ertoe bereid de exportcontracten, in het belang van de Groningers, alsnog open te breken?
De omvang van de export wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke behoefte aan laagcalorisch gas bij eindgebruikers in België, Duitsland en Frankrijk. Het is ook die behoefte die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder lange termijn contracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor wat betreft de nog aanwezige lange termijn contracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers die langjarige zekerheid wilden omtrent de levering van gas voor hun eindverbruikers. Deze contracten, waarvan sommige teruggaan tot ver in de vorige eeuw, bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet onderzoek gedaan naar de lange termijn contracten. De Tweede Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De langjarige exportcontracten van GasTerra bevatten, buiten overmacht, geen ontbindende voorwaarden waarop GasTerra een beroep kan doen in geval van een productiebeperking.
Een beroep op overmacht is alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk en ook alleen als dat gepaard gaat met evenredige reductie van levering aan andere afnemers (binnen Nederland en elders). Dat is mede ingegeven door Europeesrechtelijke afspraken betreffende de interne gasmarkt.
Een reductie van levering zou dus betekenen dat huishoudens en bedrijven in Duitsland én Nederland (tijdelijk) minder gas kunnen afnemen.
Omdat, zoals gezegd, de export wordt bepaald door de fysieke vraag, ligt mijn prioriteit bij het reduceren van die vraag. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 4, ben ik hierover in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5, lopen er ook al omvangrijke operaties om de vraag naar laagcalorisch gas in het buitenland spoedig af te bouwen.
Het inwerkingtreden van de REACH Verordening (1907/2006/EG) |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het item «Vanaf 2022 geen groene en rode tattoos meer mogelijk: «Het is nog maar de vraag of het er veiliger op wordt»» van NPO Radio 11?
Ja.
Heeft u er in Europees verband op aangedrongen dat een dergelijke verordening gestoeld moet zijn op sluitend wetenschappelijk bewijs van de schadelijkheid van alle nu verboden stoffen? Vindt u de kennis die daar momenteel over bekend is voldoende?
Het op de markt brengen van stoffen is geregeld via de Europese REACH verordening. Uitgangspunt van deze verordening is dat degene die een stof op de markt brengt, aantoont dat het gebruik veilig is. Voor de tatoeage-inkten was er zorg dat het gebruik onvoldoende veilig was. Daarom heeft in 2017 het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), in samenwerking met drie lidstaten, een dossier met daarin een wetenschappelijk onderbouwd voorstel tot het beperken van schadelijke chemische stoffen in tatoeage-inkt ingediend. REACH kent vervolgens een grondige procedure waarin twee afzonderlijke comités van wetenschappers een voorstel toetsen: in 2018 heeft het Comité risicobeoordeling (RAC) ingestemd met de beoordeling van de risico’s van de stoffen, in 2019 heeft het Comité sociaaleconomische analyse (SEAC) geoordeeld dat de voorgestelde beperking in termen van socio-economische voordelen en kosten de meest geschikte maatregel was om de in kaart gebrachte risico’s weg te nemen.
Ik zie geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de wetenschappelijke comités. Overigens is de industrie tijdens de wetenschappelijke beoordeling meermaals in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie aan te leveren. Er is hierbij geen informatie geleverd waaruit zou kunnen blijken dat de stoffen minder gevaarlijk of schadelijk zijn dan waar in het dossier van is uitgegaan.
Klopt het dat er vanwege de nieuwe regelgeving bepaalde kleuren niet beschikbaar worden voor consumenten? Bent u bereid om een uitzondering te maken voor het afmaken van tattoo’s waaraan reeds voor het invoeren van de regelgeving begonnen is met de oude inkt?
Bepaalde pigmenten waarvan bekend is dat ze gevaarlijk zijn of schade kunnen veroorzaken, zijn verboden. In het REACH-traject is gebleken dat voor de meeste pigmenten veilige alternatieven bestaan. Fabrikanten en importeurs van inkten die niet aan de regelgeving voldoen, zullen hun producten moeten aanpassen. Het tijdig op de markt brengen van deze aangepaste producten is hun eigen verantwoordelijkheid. De REACH restrictie is bindende EU-regelgeving die niet op
nationaal niveau kan worden uitgesteld. Het gebruik van veel van deze pigmenten was overigens in Nederland al niet toegestaan sinds 2003, toen het Warenwetbesluit tatoeagekleurstoffen in werking trad.
Zijn de alternatieve stoffen gebruikt voor de nieuwe inkt veiliger dan de oude stoffen? Waaruit blijkt dat?
De REACH restrictie stelt eisen aan tatoeage-inkten en verbiedt de aanwezigheid van een groot aantal stoffen waarvan bekend is dat ze gevaarlijk zijn of schade kunnen veroorzaken. Vanaf 4 januari 2022 moeten fabrikanten en leveranciers van inkten aan de REACH-restrictie voldoen. Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikanten en leveranciers dat de inkten die zij produceren, importeren of verhandelen geen verboden stoffen bevatten en dat zij zich ervan vergewissen dat de alternatieven veilig zijn.
Klopt het dat fabrikanten in relatief minder zorgvuldigheid de nieuwe tattoo inkt hebben moeten ontwikkelen? Is er voldoende onderzoek gedaan naar de veiligheid van deze inkt op de langere termijn?
Zoals eerder aangegeven, werden in Nederland al sinds 2003 in het Warenwetbesluit tatoeagekleurstoffen eisen aan de samenstelling van tatoeage-inkten gesteld, die soms dezelfde aspecten betroffen als de nu in werking getreden REACH restrictie. Ondernemers zouden hier dus al aan moeten voldoen. Bovendien geldt dat aan de totstandkoming van het verbod een lang traject van oordeelsvorming en besluitvorming vooraf is gegaan, waarbij de industrie steeds gelegenheid heeft gehad om informatie te geven en bezwaren te uiten. Na het aannemen van de REACH restrictie in december 2020 is een overgangstermijn ingegaan tot 4 januari 2022. Het tijdig en zorgvuldig ontwikkelen van veilige tatoeage-inkt, met inachtneming van de geldende regels, is de verantwoordelijkheid van de fabrikant. Zolang de fabrikant de veiligheid van zijn producten niet kan garanderen, dient hij deze niet op de markt te brengen.
Kunt u garanderen dat consumenten niet praktisch gezien in de proeffase van deze nieuwe stoffen belanden door de Verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (1907/2006/EG)?
De restrictie geldt juist voor stoffen waarvan het is aangetoond dat ze schadelijke eigenschappen hebben. Het is aan de fabrikanten van tatoeageproducten en leveranciers om aan de REACH restrictie te voldoen. Het op de markt brengen of verhandelen van producten met componenten waarvan de gevaren en risico’s onzeker zijn, is onwenselijk en juist wat REACH beoogt te voorkomen. Met het stellen van Europese regels ten aanzien van het gebruik van chemische componenten in deze producten, wordt bijgedragen bij aan een geharmoniseerd hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid binnen de EU.
Bent u ervan op de hoogte dat een combinatie van de covid-maatregelen (oplopende werkdruk na de lockdown) en de REACH verordening voor veel stress zorgt onder de tattooshops en dat dit kan leiden tot sneller en minder secuur werken?
Het is de verantwoordelijkheid van de ondernemer om te allen tijde aan de toepasselijke wet- en regelgeving te voldoen, onafhankelijk van het maatschappelijk klimaat. Als een tatoeëerder van zichzelf inschat dat zijn werkdruk leidt tot gevaarlijke situaties voor de consument, moet hij zijn verantwoordelijkheid nemen en niet gaan werken.
Begrijpt u dat een stabiele bedrijfsvoering bemoeilijkt wordt door het feit dat veel tattoo-artiesten ZZP’er zijn en daarom weinig steun kunnen verwachten, terwijl ze ondertussen grote investeringen moeten doen in hun winkels om aan de wetgeving te voldoen?
Het economisch steunpakket is niet bedoeld om ondernemers te compenseren voor de kosten die zij moeten maken om te voldoen aan de wet- en regelgeving. Er heeft een grondige sociaaleconomische analyse plaatsgevonden die aangaf dat deze restrictie de meest geschikte maatregel is om de in kaart gebrachte risico’s weg te nemen. Hierbij werden geen significante negatieve economische gevolgen voor de betrokken toeleveringsketens voorzien.
Bent u ook bang dat al deze factoren het risico creëren dat tatoeëren in het zwarte circuit toeneemt? Hoort u geluiden uit de sector dat tattoo artiesten overwegen zwart te gaan werken?
Tatoeëerders dienen te beschikken over een vergunning van de GGD, waarmee zij hebben aangetoond veilig en hygiënisch te werken. Ervaring leert dat tatoeëerders doorgaans sterk hechten aan de veiligheid van hun cliënten en veilig, hygiënisch en legaal werken daarom erg belangrijk vinden.
Er zijn geluiden bekend van tatoeëerders waarbij dat niet het geval is. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) treedt hard op tegen ondernemers die illegaal werken. Consumenten kunnen zelf controleren of zij te maken hebben met een hygiënische, vergunde locatie op de website https://www.veiligtatoeerenenpiercen.nl/.
Bent u het ermee eens dat de huidige samenwerking tussen overheid en tattoobranche heeft gezorgd voor meer professionalisering en meer veiligheid? Kunt u zich inzetten om deze relatie goed te houden en een toename van het tatoeëren in de «underground» te voorkomen?
Precies daarom is deze samenwerking in het verleden opgestart en ik blijf mij inzetten om het goede contact met de ondernemers te onderhouden. De keuze van een tatoeëerder om willens en wetens zonder vergunning te tatoeëren en daarmee de wet te overtreden, staat los van de intensiteit van het contact tussen overheid en branche. Zoals eerder aangegeven treedt de NVWA hard op tegen ondernemers die illegaal werken.
Bent u bereid om het handhaven van de REACH Verordening (1907/2006/EG) met zes maanden uit te stellen teneinde ruimte te geven voor meer onderzoek naar de nieuwe alternatieve inkten, het afmaken van reeds begonnen tatoeages met de oude inkten en om tattooshops de nodige ademruimte te verschaffen?
De REACH restrictie is bindende EU-regelgeving. De restrictie is december 2020 aangenomen, dus er is al een jaar ruimte geweest voor onderzoek naar veiliger alternatieven. Als lidstaat zijn wij niet bevoegd om de ingangsdatum van EU-regelgeving naar eigen inzicht aan te passen.
Bent u bereid tot een overleg met experts van de tattoopoli in het Alrijne Ziekenhuis te Leiden over de veiligheid van de nieuwe stoffen en de handhaving van de REACH Verordening (1907/2006/EG)?
Ik sta altijd open voor overleg met experts die menen de veiligheid te kunnen verhogen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het ruimte geven aan jaarmarkten en braderieën. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de oproep van de Centrale Vereniging voor Centrale Handel (CVAH) aan de landelijke politiek om de door hen vertegenwoordigde ondernemingsvorm te schrappen als evenement, omdat het niet uit te leggen valt dat er wekelijks honderden weekmarkten doorgaan en standwerkers en organisatoren van braderieën en jaarmarkten aan de zijlijn moeten toekijken?
Ik herken dit geluid. Ik heb begrepen dat deze oproep niet is gedaan door CVAH. Vermoedelijk is deze oproep afkomstig van individuele belanghebbenden.
Hebt u in beeld hoeveel ondernemers die actief zijn op het terrein waarvan de CVAH de belangen behartigt door het wegvallen van de financiële steun en het ontbreken van uitzicht op verbetering hun bedrijvigheid dreigen te moeten beëindigen?
Ik beschik helaas over onvoldoende gegevens om een duidelijk beeld te geven van het aantal ambulante ondernemers dat door het wegvallen van financiële steun hun bedrijvigheid dreigt te moeten beëindigen. Wel beschikt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op een hoger abstractieniveau over faillissementscijfers. Het CBS laat zien dat het aantal faillissementen in Nederland met 1.536 bedrijven historisch laag was in 2021. Van 2020 tot 2021 daalde het aantal faillissementen met 43%. De sterkste daling vond plaats in de handel, waar het aantal faillissementen van bedrijven en instellingen (exclusief eenmanszaken) in dezelfde periode met 50% afnam tot 289 faillissementen in 2021.1
Onderkent u dat de markten in de afgelopen jaren hebben aangetoond locaties te zijn die zonder meer als veilig kunnen worden gekenmerkt voor besmettingsgevaar, in aanmerking genomen dat 100 procent uitsluiting van ieder risico op besmetting nog niet kan worden bereikt als het hele land permanent op slot wordt gedaan?
Het vorige kabinet heeft eerder – mede op advies van het OMT – vastgesteld dat niet alle activiteiten die buiten plaatsvinden ook risicoloos zouden kunnen worden toegestaan, ook niet als daarbij maatregelen ten aanzien van 1,5 meter afstand en andere maatregelen die verspreiding van het virus tegengaan, worden genomen. Bovendien kan elk (extra) contactmoment en elke reisbeweging bijdragen aan de verdere verspreiding van het virus. Daarom heeft het vorige kabinet ter bestrijding van de pandemie vergaande maatregelen genomen. De afweging om evenementen te verbieden, waaronder jaarmarkten en braderieën, maakte daar onderdeel van uit.
Deelt u de mening dat jaarmarkten en braderieën de kers een waardevolle traditie zijn, dat standwerkers extra kleur geven aan markten, en dat met het oog op de aanstaande versoepelingen die ongetwijfeld zullen komen reeds nu alles in het werk dient te worden gesteld om ondernemers die in deze sector actief zijn te steunen in hun bedrijfsvoering?
Ik deel de mening dat braderieën en jaarmarkten, net als de vele andere evenementen die ons land kent, een waardevolle traditie zijn, en dat standwerkers extra kleur geven aan markten. Het kabinet beseft dat de sluiting van de jaarmarkten en braderieën ingrijpend is voor de betreffende ondernemers. Dit geldt in algemene zin voor alle ondernemers die te maken hebben gekregen met maatregelen die het maken van omzet beperken. Hiertoe heeft het kabinet een omvangrijk steun- en herstelpakket opgezet om ondernemers tegemoet te komen, banen te behouden en faillissementen te voorkomen. Wanneer de situatie rondom het coronavirus dit toelaat zal het evenementenverbod dan ook weer worden opgeheven.
De CVAH laat weten dat standwerkers die actief zijn op braderieën en jaarmarkten gelukkig in de meeste gevallen wel een plaats kunnen krijgen op reguliere warenmarkten.
Bent u, vooropgesteld dat ook u de waarde als genoemd in de vierde vraag onderschrijft, bereid om op korte termijn te onderzoeken of voor standwerkers en organisatoren van jaarmarkten een uitzondering kan komen op de lockdown, omdat ze werkzaam zijn in situaties die behoudens enkele detailverschillen nagenoeg overeenkomen met die waaronder marktkooplieden werken?
Hoewel jaarmarkten en braderieën niet door kunnen gaan, kunnen individuele standwerkers vaak wel een plek krijgen op reguliere warenmarkten. Het kabinet kijkt wat kan om sectoren die nu nog gesloten zijn, behoedzaam en verantwoord te openen. Dat geldt ook voor evenementen, zoals jaarmarkten. Het kabinet kijkt daarbij niet naar een uitzondering zoals het lid Eerdmans vraagt. Er is namelijk wel degelijk een verschil tussen reguliere warenmarkten en jaarmarkten. Reguliere warenmarkten hebben eenzelfde functie als supermarkten en zijn daarmee een plek waar mensen in hun reguliere levensbehoeften kunnen voorzien. Dit geldt niet voor jaarmarkten en braderieën. Dit zijn evenementen die het kabinet schaart onder het thema «cultuur/uitgaan en sport». Deze activiteiten leveren extra reisbewegingen en contacten tussen mensen op. Het huidige beleid is erop gericht om het aantal reisbewegingen en contactmomenten zoveel mogelijk te beperken. De beslissing om evenementen te verbieden, waaronder jaarmarkten en braderieën, maakt daar onderdeel van uit.
Klopt het dat Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bij de toekenning vande Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) kijkt naar de groepsverbondenheid van ondernemers met meerdere zaken? Zo ja, wat is de reden dat er wordt gekeken naar groepsverbondenheid?
Ja, de TVL valt onder paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (hierna: Tijdelijke kaderregeling). De maximale staatssteun die op grond van die paragraaf mag worden verstrekt bedraagt momenteel € 2,3 mln. per onderneming. Voor landbouwondernemingen of ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector bedraagt dit maximale bedrag € 290.000 respectievelijk € 345.000. Uit het Europees staatssteunrecht en jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie volgt dat met betrekking tot het begrip «één onderneming» moet worden gekeken naar alle verbonden ondernemingen tezamen. Dit betekent dat de groep verbonden ondernemingen gezamenlijk niet meer mag ontvangen dan het maximale staatssteunbedrag. Om die reden kijkt RVO bij de toekenning van TVL naar groepsverbondenheid.
Waarom wordt er gekeken naar groepsverbondenheid wanneer er sprake is van meerdere losstaande besloten venootschappen (bv's) met ieder eigen vaste lasten?
Uit het Europees staatssteunrecht en de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie volgt dat voor het begrip van «één onderneming» alle verbonden ondernemingen in aanmerking moeten worden genomen. Deze groep verbonden ondernemingen tezamen mag niet meer steun ontvangen dan het maximale staatssteunbedrag. RVO ziet erop toe dat de staatsteungrens per groep verbonden ondernemingen niet wordt overschreden om te voorkomen dat ondernemingen onterecht steun krijgen toegewezen.
Bent u ermee bekend dat een ondernemer met meerdere zaken ook vaak bij iedere zaak vaste lasten heeft die doorlopen zoals huur, gas, energie etc.? Is de Minister er mee bekent dat door de toepassing van de groepsverbondenheid deze aparte bv's niet de steun krijgen die nodig is om de vaste lasten te betalen?
Het is mogelijk dat het steunbedrag anders uitvalt voor ondernemers door de toepassing van groepsverbondenheid dan in de toekenning van steun per aparte onderneming. Desalniettemin moet de RVO alle verbonden ondernemingen in aanmerking nemen bij het bepalen van het maximale steunbedrag, waardoor er naar groepsverbondenheid moet worden gekeken. Voor ondernemingen die gezamenlijk onder de definitie van mkb vallen, geldt dat deze apart een TVL-aanvraag kunnen indienen. Deze zaken kunnen dus per BV TVL ontvangen, tot aan het maximale steunbedrag van € 2,3 mln. voor de gehele groep (of € 290.000 respectievelijk € 345.000 voor landbouwondernemingen of ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector).
Doordat bij grote ondernemingen, vaker dan bij mkb-ondernemingen, sprake is van een complexere structuur met meerdere vestigingen, kunnen deze ondernemingen alleen per groep verbonden ondernemingen een TVL-aanvraag indienen, totdat ze als groep de staatssteungrens van € 2,3 mln. (of € 290.000 respectievelijk € 345.000 voor landbouwondernemingen of ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector) hebben bereikt. Hierbij geldt dat de berekening van de subsidie wel uitgaat van de omzetderving en vaste lasten van de hele groep en niet van één bv.
Vindt u het eerlijk om een ondernemer met bijvoorbeeld drie zaken en dus ook drie keer vaste lasten te beschouwen als één ondernemer met maar één keer vaste lasten? Zo ja, waarom?
Een mkb’er met drie zaken kan per kwartaal drie keer TVL ontvangen voor de vaste lasten van deze drie zaken. Deze ondernemer kan dan in totaal niet meer dan het maximale steunplafond krijgen voor de drie zaken bij elkaar. Dit maximale steunplafond geldt voor TVL en andere steun die op basis van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke Kaderregeling is verleend.
Grote ondernemingen kunnen één aanvraag per kwartaal indienen, waarbij ook in totaal tot het maximale steunplafond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling kan worden ontvangen, inclusief overige verleende steun op grond van deze paragraaf. Daarbij wordt de berekening van de subsidie wel gedaan aan de hand van de omzetderving en vaste lasten van het Nederlandse deel van de groep en niet van één bv.
Voor het indienen van één aanvraag per groep verbonden ondernemingen in het geval van grote ondernemingen is gekozen omdat grote ondernemingen vaak in meerdere branches actief zijn, veelal vestigingen in meerdere landen hebben en een complexere structuur kennen dan mkb-bedrijven. Door het indienen van één aanvraag per groep grote ondernemingen wordt gewaarborgd dat de omzet en daarmee het omzetverlies van de gehele groep in Nederland tezamen in aanmerking wordt genomen voor de berekening van TVL. Daarmee wordt misbruik en oneigenlijk gebruik voorkomen en wordt voorkomen dat bijvoorbeeld een groep die als geheel genomen geen omzetverlies heeft en winstgevend is in Nederland, maar die een kleine, verlieslatende rechtspersoon in Nederland heeft, toch TVL kan aanvragen.
Bent u zich ervan bewust dat door de combinatie van het toepassen van de groepsverbondenheid én de TVL-cap in het jaar 2021 er duizenden ondernemers zijn die in de laatste lockdown niet in aanmerking komen voor TVL? Wat is zijn reactie daarop en past dit in het kabinetsbeleid om ondernemers ruimhartig te steunen tijdens een harde lockdown?
Het kabinet heeft zich sinds het begin van de coronacrisis hard ingezet om ondernemers die als gevolg van corona omzetverlies ervaren, ruimhartig via steunregelingen tegemoet te komen. Zogezegd zijn deze regelingen wel aan wettelijke kaders gebonden, o.a. met betrekking tot het staatssteunplafond uit het Europees steunkader, en de groepsverbondenheid die voortkomt uit Europees staatssteunrecht en jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie. Het kabinet onderschrijft het belang van deze kaders. Deze kaders sluiten ondernemers niet uit van TVL, maar beperken in sommige gevallen de mate waarop hier aanspraak op gemaakt kan worden. Om ondernemers die aan de staatsteungrens zaten tegemoet te komen, is deze op 18 november 2021 verhoogd van € 1,8 mln. naar € 2,3 mln. en € 290.000 respectievelijk € 345.000 voor landbouwondernemingen of ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector. Dit in navolging van de verhoging van het staatssteunplafond in het Europees Steunkader.
Klopt het dat er bij de eerste twee TVL-periodes (TVL Q3 2020 en TVL Q4 2020) geen sprake van het toepassen van de groepsverbondenheid? Zo ja, waarom is er gekozen om die plotseling toch te hanteren?
Tot en met Q4 2020 was de TVL-regeling gericht op het mkb. Vanaf de eerste openstelling van de TVL geldt dat ook bij mkb-ondernemingen sprake kan zijn van verbondenheid tussen ondernemingen. Ook voor het mkb geldt al vanaf het begin dat zij voor de gehele groep ondernemingen tezamen in totaal niet meer mochten krijgen dan het staatssteunplafond. Het Europese recht en de jurisprudentie gaat namelijk uit van het begrip «één onderneming», waartoe verbonden ondernemingen kunnen behoren. Dit om te voorkomen dat bedrijven meer staatssteun krijgen dan het maximaal toegestane bedrag doordat zij zijn opgesplitst in afzonderlijke rechtspersonen.
Deelt u de mening dat het veel eerlijker en logischer is om een mkb-toets op groepsniveau toe te passen en TVL gewoon op basis van de aparte rechtsvorm uit te keren? Zo nee, waarom niet?
Voor het toepassen van de mkb-toets zijn we gehouden aan de Europese regelgeving hierover. De TVL-regeling verwijst naar de definitie van een mkb-onderneming uit de algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV). Hier worden mkb-ondernemingen als ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen en/of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt (artikel 2 van bijlage I AGVV).
Om deze berekening te maken moet onderzocht worden of sprake is van een zelfstandige onderneming. In het geval van een zelfstandige onderneming worden de gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, uitsluitend op grond van de rekeningen van die onderneming vastgesteld (artikel 6, lid 1 van bijlage I AGVV). Als echter ook sprake is van partner- en verbonden ondernemingen, zullen die rekeningen ook meegenomen moeten worden bij het bepalen of er sprake is van een mkb-onderneming.
Wanneer een onderneming of groep ondernemingen als mkb-onderneming kwalificeert, geldt dat per rechtspersoon TVL kan worden aangevraagd en dat per groep niet meer kan worden ontvangen dan het maximale steunplafond.
Bent u bereidt om de groepsverbondenheid met terugwerkende kracht in 2021 aan te passen zodat ondernemers met meerdere zaken wél in aanmerking komen voor TVL? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet is het niet het geval dat een ondernemer met meerdere zaken niet in aanmerking kan komen voor TVL. De ondernemer kan in totaal niet meer dan € 2,3 mln. aan steun (of € 290.000 respectievelijk € 345.000 voor landbouwondernemingen of ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector) krijgen voor alle zaken bij elkaar. Het kijken naar de groep verbonden ondernemingen met betrekking tot het staatssteunplafond is het gevolg van Europese regelgeving en jurisprudentie. Om het staatssteunplafond te controleren kunnen grote ondernemingen per groep één aanvraag indienen. Mkb-ondernemingen kunnen per rechtspersoon een TVL-aanvraag indienen, waarbij het staatssteunplafond wel geldt voor de groep verbonden ondernemingen.
Bent u bereidt om deze vragen los te beantwoord vóór het eerstvolgende coronadebat?
Ja.
Mogelijke verwarring die recent is ontstaan op een antwoord op eerdere vragen over het karakter van, en de relaties van kabinetsleden met, het World Economic Forum (WEF) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verwarring die mogelijk is ontstaan bij de zeer gewaardeerde collega en ambtsgenoot Segers1 over uw rol binnen het WEF naar aanleiding van het antwoord dat door het kabinet is gegeven (17 december 2021) op vraag 4 van een serie met Kamervragen2 over het karakter van, en de relaties van kabinetsleden met het WEF?
Ja.
Kan u hierover duidelijkheid verschaffen en voor de huidige kabinetsperiode (Rutte III) opheldering geven over uw precieze rol binnen het WEF, een overzicht verstrekken van de bijeenkomsten en/of initiatieven van het WEF waarbij u betrokken bent (of was) en alle bijbehorende documentatie (dat wil zeggen: in ieder geval de correspondentie met het WEF over de desbetreffende bijeenkomsten en/of initiatieven en de bijbehorende vergaderstukken, notulen en afspraken) sturen?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) (Rutte III) is nooit bij een bijeenkomst van het World Economic Forum (WEF) geweest. Het Ministerie van LNV is betrokken bij de Food Innovation Hubs geïnitieerd door het WEF. Bij de beantwoording van de vragen over de Nederlandse bijdrage aan het plan van het World Economic Forum voor een wereldwijde voedseltransitie van Van Meijeren van 15 december 2021 heb ik reeds documentatie meegestuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1123). In de bijlage3 vindt u aanvullende documentatie.
Antwoorden op eerdere vragen over het karakter van, en de relaties van kabinetsleden, met het World Economic Forum. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
de Th. Bruijn |
|
![]() |
Hoeveel tijd heeft de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Minister Kaag, de afgelopen kabinetsperiode (Rutte III) gemiddeld per week ongeveer besteed aan (het voorbereiden en bijwonen van) bijeenkomsten van het World Economic Forum (WEF) en aan het uitvoeren van projecten voor het WEF?1
De tijd die de (voormalig) Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking besteedde beperkte zich tot het bijwonen van enkele bijeenkomsten van het World Economic Forum. De uitvoering van projecten van het WEF heeft haar geen tijd gekost. Een overzicht hiervan treft u aan in de bijlage bij de Kamerbrief van 17 december 2021, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162. Behalve de jaarvergadering in Davos, die doorgaans enkele dagen duurt, gaat het hierbij in de regel om korte (virtuele) bijeenkomsten.
En hoeveel tijd hebben haar ambtenaren (in de ondersteuning) hieraan ongeveer besteed? Welke ambtenaren (dat wil zeggen, welke functies en schalen, we vragen uiteraard niet naar namen) waren hierbij betrokken?
De tijd die ambtenaren hieraan hebben besteed wordt niet specifiek geadministreerd.
Wie heeft de coördinerende rol van Minister Kaag binnen het WEF overgenomen na haar aftreden op donderdag 16 september 2021?
Iedere bewindspersoon kan deelnemen aan bijeenkomsten georganiseerd door het WEF. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft hier geen formele coördinerende taak, die dus ook niet is overgedragen.
Kunnen we alle documenten, dat wil zeggen in ieder geval de notulen, de vergaderagenda's, de vergaderstukken en de (werk)afspraken die zijn gemaakt, van de WEF-bijeenkomsten waar Minister Kaag tijdens de afgelopen kabinetsperiode (Rutte III) (fysiek of digitaal) bij aanwezig was ontvangen?
Zoals gesteld in de beantwoording op uw Kamervragen van 21 september 2021, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1164, worden er doorgaans geen notulen gemaakt van WEF-bijeenkomsten. Gelet op het karakter van deze bijeenkomsten, informatie-uitwisseling, worden ook geen afspraken vastgelegd. In het geval een agenda wordt opgesteld, is deze over het algemeen opgenomen bij de uitnodiging, zoals blijkt uit de toegezonden stukken bij de Kamerbrief van 17 december 2021, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162, of publiek toegankelijk via de website van het WEF.
Kunnen we toegang krijgen tot de «Great Reset Portal»?2 Indien dit niet het geval is, waarom niet? Kunnen we in dat geval de documenten in deze portal toegestuurd krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het WEF is eigenaar van deze website, die niet openbaar toegankelijk is. Dat geldt ook voor de documenten in deze portal.
Heeft het kabinet toestemming moeten vragen aan het WEF voor het vrijgegeven van de WEF-correspondentie3? Heeft het WEF wellicht het vrijgegeven van door ons opgevraagde documenten geblokkeerd? Indien dit het geval is, waarom? Kan het kabinet ons de (eventuele) correspondentie met het WEF over de door ons opgevraagde documenten delen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet heeft hiervoor geen toestemming gevraagd aan het WEF en het WEF heeft niets geblokkeerd. Na samenstelling van de Kamerbrief en de bijlagen is het WEF geïnformeerd over de Kamervragen en beantwoording. Dit omdat namen van personen verbonden aan het WEF genoemd worden in de toegezonden stukken.
In de vrijgegeven documenten wordt gesproken over de «Great Reset» en worden zowel Minister Kaag als de Minister van Financiën, Minister Hoekstra,4 erop gewezen dat ze een belangrijke rol («major force») spelen in het vormgeven van de «Great Reset» («in shaping the Great Reset»): wat verstaat het kabinet onder deze «Great Reset»? En wanneer is de «Great Reset» in de Tweede Kamer besproken?
Het WEF benadrukt bij uitnodigingen het belang van deelname door het belang van de rol van genodigden te accentueren. The Great Reset Initiative is een initiatief van het WEF dat als doel heeft inzichten en informatie te delen tussen besluitvormers over de mondiale aanpak van de maatschappelijke en economische crisis volgend uit de COVID-19 pandemie. Het kabinet staat positief tegenover de inzet van het WEF om verschillende ideeën over actuele onderwerpen uit te wisselen en inzichten en kennis te delen, maar hecht geen bijzondere betekenis aan de titel die het WEF hieraan heeft gegeven. De Great Reset is niet als zelfstandig thema in de Tweede Kamer besproken.
De export van vervuilende brandstoffen naar Afrika |
|
Henri Bontenbal (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder poldert over export vieze brandstof, geduld is op bij Greenpeace»?1
Ja.
Klopt het dat de inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in gesprek is met een aantal Nederlandse raffinaderijen en inzet op het vrijwillig verlagen van het zwavelgehalte in brandstoffen bestemd voor de export naar West-Afrika? Zo ja, waarom is een beperkt aantal partijen geselecteerd en waarom alleen West-Afrika?
De eerder gepubliceerde onderzoeken van de ILT2 zijn gericht op West-Afrika, omdat de vanuit Nederland naar die regio geëxporteerde brandstoffen van erg lage kwaliteit zijn met schade aan mens en milieu tot gevolg. De ILT is in gesprek met brandstofproducenten en exporteurs waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland op deze markt actief zijn.
Wat is het doel van deze gesprekken? Deelt u de mening dat het doel moet zijn om daadwerkelijk de emissies van voertuigen in West-Afrika te reduceren en een transitie op gang te brengen naar het gebruik van schonere brandstoffen?
Het doel van deze gesprekken van de ILT is toegelicht in eerdere antwoorden op Kamervragen:3 de ILT heeft de vanuit Nederland opererende oliemaatschappijen, raffinaderijen en handelaren medio vorig jaar laten weten dat export van dit soort brandstoffen in strijd is met de Nederlandse Wet milieubeheer en de bedrijven dus opgeroepen om hun zorgplicht na te komen en met een plan van aanpak voor een snelle en effectieve transitie naar de gewenste brandstofkwaliteit voor export.
Inderdaad is het zaak om emissies van voertuigen wereldwijd te reduceren, ook in West-Afrika.
Kunt u onderbouwen dat de gekozen aanpak daadwerkelijk leidt tot emissiereductie in West-Afrika? Klopt het dat de landen in West-Afrika deze brandstoffen kopen omdat deze veel goedkoper zijn dan laagzwavelige brandstoffen? Deelt u de zorg dat wanneer raffinaderijen in Nederland abrupt gedwongen worden de export van de meer vervuilende brandstoffen te staken, dit zal betekenen dat deze landen dezelfde brandstoffen zullen betrekken uit andere landen (China, etc.)?
Gezondheidsschade door schadelijke producten staat mondiaal hoog op de politieke agenda. Ook laagwaardige brandstoffen zijn nadrukkelijk onderwerp van internationaal overleg. De eerder verschenen onderzoeken van TNO4, de NGO «Public Eye»5 en de ILT6 schetsen alle hetzelfde beeld: autobrandstoffen met gehalten zwavel, benzeen en mangaan – die veel hoger liggen dan de Europese standaarden – worden door Nederlandse en andere Europese bedrijven geëxporteerd naar landen, vooral in Afrika, waar de normen voor deze autobrandstoffen veel minder streng zijn of nog ontbreken.
De prijs aan de pomp van laagwaardige brandstoffen in West-Afrika is afhankelijk van veel factoren. Gezondheidswinst is relatief eenvoudig en goedkoop te behalen, bijvoorbeeld door brandstoffen grotendeels te ontzwavelen of door het gehalte aan benzeen en schadelijke metalen te verlagen.
Zelfs als de landen die nu laagwaardige brandstoffen afnemen, gelijksoortige brandstoffen gaan afnemen van producenten buiten Nederland, blijft het belangrijk dat in Nederland gevestigde bedrijven stoppen met het exporteren van brandstoffen, die o.a. grote gezondheidsschade kunnen aanrichten. De positie van Nederland in internationaal overleg over brandstofnormen wordt versterkt als het niet langer zelf verdient aan de laagwaardige brandstoffen. Landen die het ontstane gat in de markt zouden willen opvullen, zouden daarmee hun positie in het mondiale politieke speelveld verzwakken. Dit is bij deze landen bekend. Dat geldt in versterkte mate voor landen in de EU.
Ook de raffinaderijen in de landen die de wegvallende leveranties uit Nederland zouden kunnen overnemen zijn in staat schone brandstoffen te produceren. Die vormen immers het grootste deel van de wereldmarkt. Als de Nederlandse producenten, met een significant marktaandeel, een eerste stap zetten, geeft dat in principe andere producenten ruimte om een soortgelijke transitie te maken.
Om een einde te maken aan het nog resterende gebruik van laagwaardige brandstoffen hanteert het kabinet een driesporenbeleid. Ten eerste draagt Nederland actief bij aan nieuwe (internationale) afspraken over de import van laagwaardige brandstoffen door onder meer West-Afrikaanse landen. Een aanzienlijke verhoging van brandstofstandaarden door importerende landen zelf is een zeer effectieve maatregel om de kwaliteit van de uitgevoerde brandstoffen te verbeteren. Het United Nations Environment Programme (UNEP) zet zich mondiaal in om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen. In dat kader is het zeer positief dat vijftien West-Afrikaanse landen, verenigd in de Economic Community of West African States (ECOWAS), in 2020 samen hebben besloten tot onder meer veel strengere brandstofnormen. Nederland draagt meerjarig, financieel bij aan de hierboven beschreven inzet van UNEP. Daarnaast, zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen gedeeld is met uw Kamer7, deelt de ILT al haar rapporten over de export van laagwaardige brandstoffen publiekelijk en is over de conclusies nauw contact met UNEP om via deze VN-organisatie een zo breed mogelijke groep van landen te bereiken.
Ten tweede zet ik mij in voor het maken van (bij voorkeur internationale) afspraken over de export van goede kwaliteit brandstoffen. Het meest effectieve instrument hiervoor is het aanpassen van wet- en regelgeving, zowel op nationaal als op Europees vlak. Ik verken momenteel de mogelijkheden hiertoe.
De ILT voert daarnaast gesprekken met de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en het Departement Omgeving van de Vlaamse overheid om met hen te onderzoeken wat de handhavingsmogelijkheden zijn in België. Gelet op het forse marktaandeel van de export vanuit Belgische en Nederlandse havens (>25%), kan een positieve verandering hier al voor een wereldwijde verbetering zorgen.
Ten derde treedt de ILT zoals hierboven beschreven handhavend op in de richting van de vanuit Nederland opererende oliemaatschappijen, raffinaderijen en handelaren. De ILT is hiertoe bevoegd op basis van artikel 18.2b uit de Wet milieubeheer en spreekt deze bedrijven aan op het naleven van hun wettelijke zorgplicht. Zie ook antwoord 2 en 3.
Naast dit driesporenbeleid, verwacht het kabinet van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit betekent dat bedrijven, waaronder brandstofproducenten, de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en dat zij deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen. In de beleidsnota Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)8 heeft het kabinet aangegeven dat IMVO-wetgeving nodig is om IMVO te bevorderen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet aangegeven op EU-niveau IMVO-wetgeving te bevorderen en nationale IMVO-wetgeving in te voeren, die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Bent u bereid nader extern onderzoek te laten doen naar de meest effectieve aanpak om de toepassing van laagzwavelige brandstoffen in arme landen te stimuleren en hierover met de Kamer in gesprek te gaan?
De hierboven beschreven stappen vloeien voort uit een internationaal gevolgde aanpak. Extra onderzoek naar de meest effectieve aanpak acht ik daarom niet zinvol. De ILT houdt mij op de hoogte van hun bevindingen en van eventueel handhavend optreden. Vanzelfsprekend zal ik ook uw Kamer hierover informeren.
Overigens ligt het in de rede dat de producenten, in het kader van het door de ILT gevraagde plan van aanpak, onderzoeken welke aanpak de meeste kans geeft om hun huidige marktpositie in de landen die laagwaardige brandstoffen afnemen te behouden met leveranties van schone brandstoffen. Ik zal de Kamer ook graag op de hoogte houden van de ontwikkelingen op dit punt.
Wat zouden voor Nederland de gevolgen zijn voor het energieverbruik en uitstoot van broeikasgassen als Nederlandse raffinaderijen op korte termijn gedwongen worden de brandstoffen te ontzwavelen?
De uitstoot van Nederlandse raffinaderijen maakt deel uit van het Europese emissiehandelssysteem (ETS). De uitstoot van Nederlandse raffinaderijen mag hierdoor niet toenemen, waardoor deze raffinaderijen extra zullen moeten reduceren of extra emissierechten zullen moeten kopen.
Zijn de gesprekken en eventueel daaruit volgende afspraken die het ILT heeft en maakt met deze raffinaderijen in lijn met de Mededingingswet of wetgeving in andere landen? Met andere woorden: mogen deze bedrijven onder leiding en druk van het ILT wel onderlinge afspraken maken?
De ILT heeft hier aandacht voor en heeft hierover doorlopend contact met de ACM. Een eventuele interventie van de ILT is niet hetzelfde als onderlinge (prijs)afspraken tussen brandstofproducenten/-handelaren.
Klopt het dat ILT voornemens is een beleidsregel te publiceren om verdere ontzwaveling juridisch af te dwingen? Welke juridische grondslag bestaat daarvoor?
De ILT is bij artikel 18.2b Wet milieubeheer bevoegd te handhaven op de zorgplicht conform artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer. De ILT kan beleidsregels opstellen om bestaande wet- en regelgeving te verduidelijken en om beoogde handhaving en toezicht op die wet- en regelgeving toe te lichten. Beleidsregels zijn daarmee een effectief instrument om (nationaal) een level playing field te bereiken.
Is een internationale aanpak, binnen Europa en samen met landen in Afrika, niet veel effectiever dan een solitaire aanpak door het ILT? Met welke landen spreekt u hierover? Bent u bereid dit gesprek, als dat niet gevoerd wordt, alsnog te gaan voeren?
Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 5. Het tegengaan van de export van laagwaardige brandstoffen is een meersporenbeleid, waarbij handhaving door de ILT één spoor is. In samenwerking met UNEP wordt gesproken met ontvangende landen om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen. Dit neemt niet weg dat de vanuit Nederland opererende bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om schade door eigen toedoen te voorkomen en zich moeten houden aan hun wettelijke zorgplicht.