Het overleg tussen de minister van Buitenlandse Zaken met de Indiase minister van Buitenlandse Zaken |
|
Jan Paternotte (D66), Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de opvatting dat uw bericht op X van 1 april 2025 over de ontmoeting met de Indiase Minister van Buitenlandse Zaken de indruk wekt dat extra samenwerking met India om onze strategische autonomie op kritieke grondstoffen te versterken – en daarmee geopolitieke risico’s te verkleinen – niet is besproken?
Het bericht op X betreft slechts een fragment van de onderwerpen die aan bod zijn gekomen in de ontmoeting die plaatsvond met de Indiase Minister van Buitenlandse Zaken. Tevens vond een uitgebreide ontmoeting plaats met de Nationaal Veiligheidsadviseur van Premier Modi. Diplomatieke besprekingen en opkomen voor Nederlandse belangen staan niet gelijk aan de inhoud van een bericht op X.
Deelt u de mening dat het opbrengen van urgente geopolitieke problemen door de Minister van Buitenlandse Zaken bij officiële bezoeken extra gewicht en urgentie aan een vraagstuk geeft?
Ja.
Deelt u de opvatting dat de grote geopolitieke risico’s die voortvloeien uit de afhankelijkheid van China op kritieke grondstoffen vereisen dat niet alleen de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, maar ook de Minister van Buitenlandse Zaken nauw bij dit dossier betrokken is?
Ja. De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp werken ook op dit terrein nauw samen.
Ziet u India als een strategische partner om het wereldwijde Chinese overwicht op kritieke grondstoffen tegen te gaan? Herkent u het potentieel van zowel India's eigen grondstoffenvoorraden, de internationale positie die het heeft en de potentie van India in de verwerking van kritieke grondstoffen?
Ook India onderkent de toenemende noodzaak tot diversificatie van internationale grondstoffenketens. Daarbij richt India zich op het verhogen van nationale winning en verwerking van grondstoffen, aankoop van grondstoffen uit andere landen en opbouw van recyclingcapaciteiten. Deze inzet is vergelijkbaar met de doelstellingen die het kabinet nastreeft als onderdeel van de Nationale Grondstoffenstrategie en Europese Kritieke Grondstoffenverordening. Het aankomende strategisch partnerschap tussen Nederland en India biedt kansen tot samenwerking ter vergroting van weerbaarheid en vermindering van afhankelijkheden. De mogelijkheden voor specifieke samenwerking op kritieke grondstoffen worden op dit moment actief door India en Nederland onderzocht.
Heeft u tijdens uw overleg met de Indiase Minister van Buitenlandse Zaken besproken hoe India een rol kan spelen in het beperken van Chinese invloed op onze kritieke grondstofketens?
Er is tijdens het bezoek gesproken over samenwerking met India ten aanzien van economische veiligheid en diversificatie van afhankelijkheden. Het vertrouwelijke karakter van dergelijke gesprekken verdraagt zich niet goed met een volledige publieke weergave.
Bent u van mening dat er voldoende urgentie gelegd wordt tijdens dergelijke overleggen op het onderwerp van strategische autonomie en het afbouwen van afhankelijkheden op kritieke grondstoffen?
Ja. Zowel bilateraal als binnen de EU wordt dit onderwerp actief besproken.
Deelt u de mening dat de noodzaak van aanvullende samenwerking met India op kritieke grondstoffen consequent op alle diplomatieke en politieke overleggen moet worden geagendeerd? Zo ja, hoe wordt dit momenteel vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet besteedt ook in de contacten met India aandacht aan het verhogen van weerbaarheid en vermindering van risicovolle strategische afhankelijkheden en zal dit blijven doen.
De CO2-heffing en het verduurzamen van de Nederlandse industrie |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een actueel beeld schetsen van de snelheid waarmee de Nederlandse industrie verduurzaamt en de rol die de realisatie van benodigde infrastructuur en andere randvoorwaarden zoals voldoende snelle vergunningverlening, betaalbare energieprijzen en nettarieven, beschikbare subsidies en de hoogte van de CO2-heffing daarbij spelen?
De Nederlandse bedrijven en industrieclusters zijn hard op weg om zich te transformeren tot een duurzame en sterke industrie door werk te maken van concrete en serieuze plannen om te verduurzamen. In de Kamerbrief van 17 maart jl. over verduurzaming van de industrie zijn hiervan ook verschillende voorbeelden gegeven1.
Sinds 1990 is de uitstoot van de industriesector met bijna 46% teruggebracht. Dat is in zowel relatieve als absolute termen de grootste reductie van alle klimaatsectoren. In de meest recente Klimaat- en Energieverkenning van oktober 20242 raamt het PBL dat de industrie naar verwachting uitkomt op 56% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990. Uit de RVO interviews die begin vorig jaar zijn gehouden werd de inschatting gemaakt dat op basis van zekere verduurzamingsplannen en -projecten mogelijk 57,5% emissiereductie in 2030 kon worden gerealiseerd ten opzichte van 1990. Inclusief projecten met een hogere mate van onzekerheid, die aanlopen tegen grotere knelpunten ten aanzien van onder andere financiering en infrastructuur, lag het potentieel op maximaal 65,5%. Hierbij werd wel uitgegaan van sluitingen zoals op dat moment bekend, maar werden veranderingen in productievolume niet meegenomen in de prognoses. De uitkomsten van de RVO-interviews van dit jaar kunnen naar verwachting voor de zomer met de Kamer worden gedeeld.
Een combinatie van belemmerende factoren zorgt ervoor dat de verduurzamingsambities van verschillende bedrijven verder onder druk zijn komen te staan het afgelopen jaar. Dit speelt onder andere bij de chemische industrie. Hierbij spelen de betaalbaarheid van energie- en grondstofprijzen evenals de huidige onzekerheid ten aanzien van marktontwikkelingen een belangrijke rol. Bedrijven die hiermee geconfronteerd worden hebben moeite om op dit moment grootschalige investeringen in verduurzaming in Nederland te maken, wat leidt tot uitstel en in sommige gevallen afstel van verduurzamingsprojecten en -plannen. Het is derhalve de verwachting dat een groter deel van de plannen, die in de RVO interviews als onzekerder werden aangemerkt, geen doorgang vinden.
Begin dit jaar zijn deze interviews opnieuw afgenomen onder industriële bedrijven met relatief hoge broeikasgasemissies. Deze resultaten worden momenteel verwerkt en zullen in een rapportage met de Kamer worden gedeeld. Met de rapportage kan verder worden geconcretiseerd wat het effect is geweest van de reeds genoemde factoren op de verduurzamingsplannen en investeringen.
Kunt u tevens in beeld brengen wat de gevolgen voor de Nederlandse CO2-emissies zijn van de recente besluiten van industriële bedrijven om hun productie in Nederland af te schalen of te stoppen? Hoeveel CO2-reductie zal het stoppen van deze productielocaties opleveren?
De recente besluiten van bedrijven om hun productie te stoppen resulteert in een CO2-emissiereductie van ongeveer 1,5 Mton CO2-eq. Hierbij gaat het onder andere om de sluiting van de naftakraker bij SABIC, het stilleggen van productie bij BioMCN (onderdeel van OCI) en de sluiting van de Gunvor raffinaderij. Ook is hierbij de recente aankondiging van LyondellBasell (LYB) om haar fabriek (LYB/Covestro) op de Maasvlakte te sluiten meegenomen.
Daarnaast is ook het productievolume bij de energie-intensieve industrie afgenomen over de periode 2021 tot en met 2024. De totale uitstoot van de industrie in 2021 was 53,4 Mton CO2-eq. en in 2024 is dit gedaald tot 46,8 Mton CO2-eq. Een deel komt door de voorgenoemde sluitingen en stilgelegde productie. Een beperkt deel van deze verlaging van uitstoot komt door de realisatie van verduurzamingsprojecten (zoals de lachgas emissiereductie die is gerealiseerd bij Fibrant). Het grootste deel van deze afname van 6,6 Mton CO2-eq. is echter te wijten aan een daling van het productievolume.
Wat betekenen de ontwikkelingen met betrekking tot de snelheid waarmee de industrie verduurzaamt voor de verwachte opbrengsten van de CO2-heffing industrie? Klopt het dat alleen de emissies die gereduceerd moeten worden om het heffingsdoel van de CO2-heffing te halen, worden beprijsd en dat het feit dat er opbrengsten van de CO2-heffing worden verwacht dus betekent dat het heffingsdoel niet wordt gehaald?
Het klopt dat de heffing zo is ontworpen dat de enkel de emissies worden belast die conform het industrie klimaatdoel gereduceerd zouden moeten worden. Voor de emissies die de industrie nog mag uitstoten onder het klimaatdoel, ontvangt de industrie dispensatierechten en hoeft geen belasting te worden afgedragen. Op deze manier ontstaat een sterke prikkel om dat deel van de uitstoot te realiseren waarvan het kabinet het realistisch acht dat er reductie mogelijk is. Bij de introductie van de CO2-heffing werd het tarief zo vastgesteld dat werd verwacht dat de heffing de industrie voldoende prikkel zou geven om uitstoot te gaan minderen in plaats van de heffing af te dragen, daarom werd niet uitgegaan van een budgettaire opbrengst. De vertraging in de verduurzaming van de industrie leidt echter tot verwachte opbrengsten van de CO2-heffing gedurende deze kabinetsperiode. Dit blijkt onder andere uit de tariefstudie die PBL heeft uitgevoerd in opdracht van het kabinet. Dit is de reden dat vorig jaar voor het eerst inkomsten waren geraamd van de CO2-heffing industrie. Op 1 mei jl. heeft de NEa echter bekend gemaakt dat er voor 2024 geen inkomsten zijn als gevolg van de heffing3. De opbrengst afkomstig van de industriële producenten vloeit terug naar de industrie via het klimaatfonds.
De heffing stuurt op een specifiek reductiedoel in 2030. Dit wordt geoperationaliseerd door een deel van de emissies niet te belasten middels dispensatierechten. De hoeveelheid dispensatierechten in 2030 vormt daarmee het heffingsdoel. Als de emissies in 2030 het aantal dispensatierechten overschrijden dan wordt het heffingsdoel niet gehaald. Het feit dat er in de tussenliggende jaren inkomsten worden verwacht betekent op zichzelf niet dat het heffingsdoel niet gehaald wordt, want het kan bijvoorbeeld ook komen doordat bedrijven natuurlijke vervangmomenten (turnarounds) gebruiken voor het realiseren van hun verduurzamingsplannen, of dat een verduurzamingsproject in voorbereiding is, en daardoor een aantal jaren hun heffingsdoel niet halen. Wel is de ingeboekte opbrengst een duidelijke indicatie dat de industrie niet op koers ligt om in totaliteit het reductiedoel te halen. Ook in de eerder genoemde RVO-interviews en op basis van individuele contacten met bedrijven (onder meer via de maatwerkaanpak) is bekend dat niet alle bedrijven hun heffingsdoel in 2030 zullen halen, door verschillende omstandigheden. In de tariefstudie heeft PBL becijferd dat op basis van de verwachte productieniveaus het heffingsdoel in 2030 26,9 Mton bedraagt. De studie laat tevens zien dat bij het huidige beleid (en gemiddelde EU ETS-prijs) de emissies 32,9 Mton bedragen in 2030 en dat het heffingsdoel dus niet wordt gehaald.
Welke berekening ligt ten grondslag onder de raming van de opbrengsten van de CO2-heffing en met hoeveel megatonnen CO2 wordt het heffingsdoel overschreden? Kunt u de berekening van de verwachte inkomsten van de CO2-heffing delen met de Kamer?
Opbrengsten van de CO2-heffing industrie worden gebaseerd op een berekening van grondslag vermenigvuldigd met het tarief. De gehanteerde grondslag is de verwachte uitstoot met inachtneming van emissiereductie, minus de vrijgestelde uitstoot (dispensatierechten). De gehanteerde prijs is het wettelijke tariefpad minus de verwachte ETS-prijs. Bedrijven leveren per installatie die onder de heffing valt een rapportage in waarmee de heffingsgrondslag voor die installatie wordt bepaald.
De raming van de opbrengsten van de CO2-heffing is opgesteld ten tijde van de Miljoenennota 2025 op basis van de op dat moment bekende inzichten en is weergegeven in prijzen 2024. Het laatst bekende realisatiejaar voor de uitstoot en dispensatierechten was op dat moment het jaar 2023. Zoals aangegeven is voor de raming uitgegaan van de PBL tariefstudie voor het jaar 2030. Hierbij zijn de PBL uitkomsten gecorrigeerd voor de uitstoot van afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s). Voor de tussenliggende jaren is op basis van bekende projecten in de pijplijn, de reductie richting de 2030-raming van het PBL bepaald. Ook is een correctie gedaan voor een toename van de uitstoot in 2024 vanwege bekende verminderde productie in 2023.
Voor de ontwikkeling van de dispensatierechten is uitgegaan van de lineaire afbouw van dispensatierechten die volgt uit de nationale reductiefactor. Hierdoor resteert een afstand tot het heffingsdoel en daarmee verwachte grondslag voor de CO2 heffing van 2 Mton in 2025, oplopend tot 4,6 Mton in 2028. Door dit tekort te gebruiken als basis voor de berekening is impliciet aangenomen dat alle bedrijven met een overschot aan dispensatierechten deze volledig verkopen aan bedrijven met een tekort aan dispensatierechten en dat bedrijven daarnaast gebruik maken van de carry back; alleen het «netto» tekort wordt in deze berekeningen belast.
Onder de CO2-heffing industrie wordt uitstoot belast tegen het verschil tussen de CO2-heffing en de ETS-prijs. Hierbij werd uitgegaan van een oplopende ETS-prijs van 72 euro in 2024 tot 111 euro in 2030 conform de Klimaat en Energieverkenning 2023 en ontwikkeling van de marktprijzen op het moment van ramen. Dit leidt tot een heffing onder de CO2-heffing van € 9 euro in 2025 tot € 27 per ton CO2 in 2028. De jaarlijkse budgettaire opbrengst volgt door vermenigvuldiging van het tarief met de belastbare grondslag en telt cumulatief tijdens de kabinetsperiode op tot € 291 miljoen.
Dispensatierechten in Mton
38,0
35,4
32,8
30,2
Uitstoot in Mton
40,0
39,6
37,1
34,9
78
85
91
98
87
100
112
125
De recent aangekondigde wijzigingen in de CO2-heffing zullen een effect hebben op de raming. Deze effecten zullen worden doorgerekend met behulp van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2025 van het PBL.
Naast de opbrengsten uit de CO2 heffing voor industrie zijn er inkomsten uit CO2 heffing specifiek voor AVI’s. Deze opbrengsten zijn geraamd voor het Belastingplan 2025 en bedragen 51 miljoen in 2027 en 99 miljoen in 2028. Deze ramingen zijn gecertificeerd door het CPB en toegelicht in de ramingstoelichtingen bij het Belastingplan 20254.
0
0
51
99
Worden de inkomsten van de CO2-heffing nog steeds geraamd op 291 miljoen euro of is er inmiddels een nieuwe raming beschikbaar? Indien deze niet beschikbaar is, wanneer wordt er dan wel een nieuwe raming verwacht?
In beginsel worden de verwachte inkomsten van de CO2-heffing industrie alleen aan het begin van de kabinetsperiode geraamd. Indien inkomsten worden verwacht, wordt dit bedrag gereserveerd aan de uitgavenkant van de begroting onder het Klimaatfonds. Gedurende de kabinetsperiode wordt alleen een nieuwe raming gemaakt, als er sprake is van een beleidsmatige wijziging die impact heeft op de raming.
Zoals uw Kamer heeft kunnen lezen in de meest recente klimaat- en energiebrief van 25 april jl.5 heeft het kabinet besloten wijzigingen door te voeren voor de CO2-heffing. Een nieuwe raming zal onderdeel uitmaken van het wetsvoorstel voor de CO2-heffing industrie dat wordt gepresenteerd met Prinsjesdag.
Ook in 2026 zal de raming worden herzien vanwege de invoering van de nieuwe EU ETS benchmarks. Deze benchmarks worden ook binnen de Nederlandse CO2-heffing gehanteerd en de aanpassing hiervan zal leiden tot een nieuwe waarde van de nationale reductiefactor.
In hoeverre gaat de stelling van het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) nog op dat met name in cluster 6 de kans bestaat dat bedrijven zonder reëel handelingsperspectief een heffing zullen moeten betalen, omdat de kans op tijdige toegang tot energie-infrastructuur (CO2, waterstof, elektriciteit) daar kleiner is dan in de vijf grote clusters1?
Uit de Landelijke Cluster Energie Strategie van cluster 6 blijkt dat 73% van de verduurzamingsplannen van cluster 6 bedrijven, die nieuwe of uitgebreide energie-infrastructuur nodig hebben, geen doorgang kunnen vinden voor 2030.
De netcongestiekaart kleurt echter in het gehele land rood of oranje. Ook binnen de vijf geografische clusters lopen bedrijven tegen vergelijkbare problemen aan. Vanwege de verspreide geografische ligging van cluster 6-bedrijven zijn er wel aanvullende en specifieke knelpunten bij (een deel van) de cluster 6-bedrijven zichtbaar, zoals hoge kosten voor een aansluiting vanwege een grote afstand tot de hoofdinfrastructuur of voorlopig geen uitzicht op een aansluiting op bijvoorbeeld de waterstofinfrastructuur.
Hoe groot is de kans op tijdige toegang tot energie-infrastructuur (CO2, waterstof, elektriciteit) in de verschillende industrieclusters? Zijn er daarbij grote verschillen tussen de clusters? Is hier recent studie naar gedaan? Zo niet, acht u het dan wenselijk om hier wel zo snel mogelijk onderzoek naar te laten doen?
De kans op tijdige aansluiting van een bedrijf op energie-infra in een van de industrieclusters is afhankelijk van veel verschillende factoren. Bijvoorbeeld in welk industriecluster het bedrijf zich bevindt en waar in het cluster een bedrijf zich bevindt. Maar ook wat voor een aansluiting het bedrijf nodig heeft en wanneer het bedrijf die aansluiting precies nodig heeft. Hier is dus geen eenduidig antwoord op te geven. In de Cluster Energie Strategieën (CES’en) hebben de industrieclusters hun toekomstige energievraag in kaart gebracht en de infrastructuur geagendeerd die daarvoor noodzakelijk is. Middels o.a. het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK), de versterkte clusteraanpak met de clusterregisseurs, de stuurgroep Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) en het Landelijk Actieplan Netcongestie (LAN) werk ik op alle vlakken met nationale en regionale stakeholders samen om de knelpunten die zich voordoen bij realisatie van de verschillende modaliteiten op te lossen. Hiervoor is geen studie gedaan voor het totaal van alle modaliteiten. De kamer wordt wel regelmatig geïnformeerd over de voortgang van MIEK-projecten, de waterstof backbone, de Delta Rhine Corridor en de ontwikkeling van de CO2 infrastructuur. Zoals aangegeven in de laatste voortgangsbrief netcongestie werken netbeheerders binnen het LAN aan het geven van meer inzicht in de plannings(onzekerheden) van de netuitbreiding. Op deze wijze wordt steeds meer transparantie gegeven aan grootverbruikers zodat zij tijdige investeringsbeslissingen kunnen nemen over verduurzaming en uitbreiding. Meer onderzoek is daarbij niet nodig.
Voor bedrijven in de industrieclusters zullen de aankomende jaren meer aansluitingen op energie-infrastructuur gerealiseerd kunnen gaan worden. De clusters aan de kust hebben daarbij de beste mogelijkheid tot ontsluiting voor waterstof en CO2, hoewel de realiteit is dat ook hier de realisatie nog wel een aantal jaar op zich zal laten wachten. Ook voor elektriciteit geldt dat het nog jaren zal duren voordat de congestie in alle industrieclusters volledig zal zijn opgelost.
In hoeverre acht u het uitvoerbaar en rechtvaardig om naar aanleiding van de motie Postma/Rooderkerk (Kamerstuk 29 826, nr. 240) alleen cluster 6 bedrijven met plannen voor elektrificatie vrij te stellen van de CO2-heffing of te compenseren en dit voor de andere industrieclusters niet te doen? Voor hoeveel cluster 6 bedrijven zou een dergelijke regeling een uitkomst kunnen zijn en op welke wijze moeten deze bedrijven aantonen dat zij in aanmerking komen voor vrijstelling of compensatie?
In het debat van 20 maart waar deze motie is ingediend heeft het kabinet de motie ontraden. De reden hiervoor was tweeledig, zoals toegelicht tijdens het debat. Allereerst zijn er zorgen over de uitvoerbaarheid van de motie. Zo is het de vraag of het mogelijk is om onderscheid te maken tussen bedrijven die tijdig een netwerkaansluiting hebben aangevraagd en onverhoopt lang moeten wachten en bedrijven die te laat een aanvraag hebben ingediend. Daarnaast is de motie niet technologieneutraal, wat mogelijk onrechtvaardig is. De problematiek van ontbrekende energie-infrastructuur richt zich niet enkel op het elektriciteitsnet. Zo kan voor cluster 6-bedrijven met hoge temperatuurprocessen bijvoorbeeld ook waterstofinfrastructuur belangrijk zijn. Deze situatie sluit aan bij de eerder aan de Kamer gecommuniceerde juridische en uitvoeringsbezwaren7 die het kabinet ziet bij een algehele hardheidsclausule voor vermijdbare uitstoot, waar om werd verzocht in de motie Erkens8.
Wel heeft het kabinet met de recent aangekondigde wijzigingen in de CO2-heffing besloten om bedrijven, waaronder cluster 6 bedrijven, onder de CO2-heffing industrie meer tijd te bieden voor verduurzaming. Ook wordt de flexibiliteit onder de CO2-heffing industrie vergroot door het aanpassen van het carry-back mechanisme en het opzetten van een handelsplatform.
In hoeverre zal een vrijstelling voor cluster 6 bedrijven leiden tot onwenselijke gevolgen zoals onduidelijkheid en juridische procedures die ook als risico werden genoemd in de discussie over een hardheidsclausule?
Zie het antwoord op vraag 8.
Indien er toch vrijstelling wordt verleend aan cluster 6 bedrijven, klopt het dat dit (net zoals bij het schrappen van de gehele CO2-heffing) effect heeft op het doelbereik van de CO2-heffing? Hoeveel megaton CO2-reductie zal hiermee niet ingevuld worden?
Het klopt dat het verlenen van een vrijstelling aan een deel van de bedrijven die onder de CO2-heffing vallen effect heeft op het doelbereik van de CO2-heffing. De CO2-heffing maakt onderdeel uit van een bredere beleidsmix gericht op het verduurzamen van de industrie. Deze bredere beleidsmix leidt volgens de Klimaat- en Energieverkenning tot 2030-emissies van 32,1 (–14,5) tot 42,3 (–4,3) Mton in 2030, ten opzichte van 2023-emissies van 46,6 Mton. Zoals eerder aangegeven hanteert de CO2-heffing daarbij een heffingsdoel van 26,9 Mton. De CO2-heffing is een marginale heffing, bedoeld als stok om emissiereductie over het teveel aan uitstoot te borgen, en subsidies zoals SDE++ als wortel om bedrijven in staat te stellen de verduurzamingsslag te maken. De heffing versterkt de effectiviteit van de subsidies. Dit interactie-effect is niet kwantificeerbaar waardoor een kwantitatieve inschatting van de impact van enkel de CO2-heffing naar verwachting een onderschatting is van de daadwerkelijke bijdrage aan CO2-reductie. Indicatief wordt ambtelijk ingeschat dat, zonder rekening te houden met deze interactie-effecten, het effect van een vrijstelling van cluster 6 van de CO2-heffing onder de 0,1 Mton ligt. Dit is uitgaande van het aandeel in de emissies van cluster 6 van ongeveer 7%.
Het kabinet heeft niet besloten tot het specifiek vrijstellen van cluster 6 bedrijven, maar om generiek bedrijven binnen de CO2-heffing industrie meer tijd, flexibiliteit en mogelijkheden te bieden voor verduurzaming. Hierbij is het goed om op te merken dat het vanwege staatssteun ook niet mogelijk is om enkel cluster 6 bedrijven te ontzien van de heffing.
Klopt het dat het rekenmodel waarmee het PBL de CO2-uitstoot van de industrie berekent ook netwerkkosten, energiebelastingen, de IKC en de VCR meeneemt? Klopt het dat als een of meerdere van deze variabelen wijzigt, dit altijd tot een verandering van de CO2-uitstoot in 2030 leidt (dus niet alleen als de CO2-heffing aangepast wordt)?
Ja, het rekenmodel waarmee het PBL de CO2-uitstoot van de industrie berekent, houdt ook rekening met een grote verscheidenheid aan beleidsmaatregelen en exogene factoren. Hieronder vallen onder andere de energiebelastingen, het subsidie-instrumentarium en de IKC en ook de factoren die de energiekosten beïnvloeden. Het model berekent of en wanneer een verduurzamingsproject financieel logisch is om uit te voeren (vergelijkt de kosten van een bedrijf als zij wel of niet een verduurzamingsproject uitvoert) voor de grotere installaties, waarbij onder andere CO2- en energiekosten, maar ook normen en subsidies, zoals de SDE++, worden meegewogen. In de meest recente KEV is door onder andere gestegen netwerkkosten ook rekening gehouden met een minder sterke ingroei van elektrificatie.
Nee, het is niet het geval dat het aanpassen van deze variabelen zonder uitzondering emissiereductie in 2030 realiseert. In de KEV wordt geen uiteenzetting gegeven van de effecten van verschillende maatregelen doordat er ook complexe interacties optreden in het model. Hierdoor kan niet met zekerheid emissiereductie worden toegeschreven aan de eerdergenoemde maatregelen en is het dus niet mogelijk te stellen dat een beleidsmaatregel altijd een impact heeft op de emissies van de industrie in 2030. Daarnaast maakt ook het moment van wijziging uit, want het effect kan ook na 2030 optreden.
Op welke manier zit het ongelijke speelveld dat ontstaat in Europa in het rekenmodel van het PBL? Houdt het model ook rekening met de verschillen in energie- en netwerkkosten tussen Europese lidstaten en het verschil tussen Nederland en de rest van de wereld?
Op het moment dat er sprake is van productievermindering als gevolg van een ongelijk speelveld wordt dit door het PBL meegenomen als zogenoemde exogene factor, oftewel het is input die het model gebruikt. Het is echter geen uitkomst van het model. De afweging of een verduurzamingsmaatregel financieel logisch is voor een installatie houdt geen rekening met of het financieel logisch is om de installatie in Nederland in gebruik te houden. Het kan dus het geval zijn dat het in het model financieel verstandig is om een installatie te verduurzamen, gelet op energie- en CO2-prijzen in Nederland, maar dat de installatie in Nederland, ten opzichte van buitenlandse installaties, minder rendabel is om in gebruik te houden. Uit de uitkomsten van het model kan daardoor niet worden afgeleid in hoeverre er sprake is van productievermindering of verduurzaming. In andere woorden, het model in de tariefstudie geeft niet aan of er sprake is van weglek, en houdt daar geen rekening mee.
Klopt het dat het PBL zelf aangeeft dat in het rekenmodel geen rekening wordt gehouden met een verandering in productievolumes van de industrie, terwijl dit wel op dit moment het geval is (lagere productie)? Wat zou er gebeuren als er wel rekening gehouden wordt met veranderende productievolumes? Moet het rekenmodel op dit punt worden aangepast of is dat te complex?
Het PBL houdt al rekening met verandering in productievolumes door de volumes als exogene inputvariabele toe te passen. De veronderstelde volumes die het PBL hanteert baseert ze op economische trends en de plannen van industriële producenten. Deze worden regelmatig aangepast. Het PBL publiceert de veronderstelde productievolumes ook in de tabellenbijlage bij de KEV. Voor 2025 en daarna heeft het PBL in de laatste KEV een sterke stijging in de productievolumes van de industrie verondersteld. Het PBL geeft daarbij aan dat een van de grootste onzekerheden ten aanzien van de industriële emissies het productievolume is en dat het daarmee rekening houdt binnen de bandbreedte. Dat wil zeggen dat een minder hoog productieniveau, vergeleken met de veronderstelling van het PBL, in de onderkant van de bandbreedte terugkomt. Het is aannemelijk dat een bijstelling van de veronderstelde productievolumes naar het recente niveau richting 2035 resulteert in een lagere puntschatting voor de restemissies binnen de industrie.
Klopt het dat het PBL al jarenlang, maar ook nog in de Tariefstudie 2024, waarschuwt voor weglekeffecten? Is dat wat we nu in de praktijk zien gebeuren?
Het klopt dat PBL in het verleden, en ook in de tariefstudie, heeft gewezen op het feit dat een vermindering in productie in Nederland kan optreden als de unilaterale kosten van het klimaatbeleid toenemen. De recente sluitingen van verschillende industriële productielocaties kunnen echter niet alleen worden toegewezen aan nationaal klimaatbeleid. Ook andere factoren spelen een rol in de keuze voor bedrijven om hier in Nederland te blijven produceren zoals ontwikkelingen op de mondiale markt waarop de bedrijven concurreren en de hoge energiekosten in Nederland.
Klopt het dat het PBL ook al jarenlang zegt dat er sprake is van een waterbedeffect binnen de EU, namelijk dat een lagere emissie in de industrie in Nederland gecompenseerd wordt binnen het EU Emissions Trading System (EU ETS) in andere EU-lidstaten?
Nee, het PBL stelt niet dat er sprake is van een waterbedeffect binnen de EU. Wel stelt het PBL dat het mogelijk is dat dit in de toekomst plaats kan gaan vinden. In 2019 is in het EU ETS een marktstabiliteitsreserve (MSR) in werking getreden, waarbij elk jaar dat het totale aantal rechten in omloop boven de grens van 833 miljoen is, een deel (24 procent) van het totaal aantal rechten in omloop in de MSR wordt geplaatst en uiteindelijk wordt vernietigd. Extra emissiereductie leidt in dat geval tot extra vernietiging van emissierechten, wat volgens het PBL door de jaar-op-jaarstapeling zou kunnen oplopen tot vrijwel de gehele extra reductie. De jaar-op-jaaropstapeling werkt als volgt: als er door extra emissiereductie in NL 100 ETS-rechten ongebruikt blijven, worden er een jaar later 24 ETS-rechten vernietigd. Weer een jaar later worden er 18 vernietigd (24% van de resterende 76), enzovoorts.
Op dit moment ligt het totale aantal rechten in omloop ruim boven deze grens, waardoor er op dit moment dus nog geen sprake is van een waterbedeffect. Echter, zodra het totale aantal rechten in omloop ónder de gestelde grens komt, zal het waterbedeffect wel in werking treden. Het PBL stelt dat verschillende studies een ander beeld geven over wanneer dit plaats kan vinden, waarbij sommige studies aangeven dat dit al voor 2030 zou kunnen plaatsvinden, anderen indiceren dit pas ruim na 2030. Het PBL tekent hierbij aan dat hierbij ook het toekomstige beleid in andere EU-landen van belang is. Wanneer in meerdere EU-landen klimaatbeleid gevoerd wordt voor ETS-activiteiten, kan het aantal rechten in omloop langer boven de grens blijven, waardoor meer rechten vernietigd worden en het waterbedeffect dus langer achterwege kan blijven. Bovendien zal de werking van de MSR in EU-verband periodiek opnieuw worden beoordeeld, en is het denkbaar dat nadere afspraken worden gemaakt die bijdragen aan het mitigeren van waterbedeffecten.
Neemt u de waarschuwing van het PBL serieus dat een te hoge nationale CO2-heffing de kans op afschalen van industriële productie in Nederland vergroot, waarmee wel de emissies in Nederland worden verminderd, maar er niet wordt bijgedragen aan de verduurzaming van de industrie in Nederland?
Ja, deze waarschuwing neemt het kabinet serieus. Het kabinet kijkt naar een gebalanceerde mix van beprijzing, normering en subsidies. Dit totaalpakket moet er toe leiden dat de industrie in Nederland verduurzaamt. Het doel van de CO2-heffing is altijd tweeledig geweest: stimuleren van verduurzaming mét behoud van bedrijvigheid. Het kabinet hecht grote waarde aan effectief klimaatbeleid en dat betekent dat koolstoflekkage zoveel mogelijk moet worden beperkt. Voor het klimaatprobleem maakt het immers niet uit waar op de wereld de CO2-emissies plaatsvinden. Om de risico’s op koolstoflekkage in de gaten te houden laat het kabinet dan ook jaarlijks een speelveldtoets uitvoeren waarin de effecten van het Nederlandse klimaatbeleid worden onderzocht. Het nieuwe rapport is recent met het voorjaarspakket met uw Kamer gedeeld9.
Deelt u de constatering dat dit risico zich al voordoet en dat het verlagen of schrappen van de nationale heffing een snelle en effectieve maatregel is om afschalen van industriële productie te voorkomen, zodat de Nederlandse industrie wel hier kan verduurzamen?
Nee, het kabinet is van mening dat er sprake is van een gebalanceerd pakket aan beleidsinstrumenten waarbij de verschillende belangen, verduurzaming en bedrijvigheid, uitgebreid zijn afgewogen. Dit pakket vindt daarin een goede balans. Er zijn verschillende risico’s die de industrie nu rond investeren in Nederland ervaart, uiteindelijk is het een optelsom van vele factoren. Uit de speelveldtoetsen blijkt wel dat unilateraal beleid, zoals bijvoorbeeld de nationale CO2-heffing het risico op weglekeffecten vergroot. De speelveldtoets stelt dat dit risico met name aanwezig is in de jaren richting 2030 waar de heffing een grotere impact heeft vanwege het oplopende tarief en aflopende dispensatierechten. Dit is onder andere waarom het kabinet heeft besloten om de afname van de reductiefactor aan te passen tussen 2027 en 2032, en deze minder snel af te laten lopen. Op deze manier hebben bedrijven langer meer vrije uitstootruimte, en krijgen zij de kans om tijdig verduurzamingsmaatregelen te treffen.
Het is echter ook belangrijk om de heffing te bezien als onderdeel van de bredere beleidsmix. Deze is in Nederland ambitieus: we hebben relatief hoge emissiebeprijzing, als marginale heffing, maar zetten daar ook veel subsidies voor de industrie tegenover. Ook ruim in vergelijking tot andere landen. Deze ambitieuze beleidsmix is zo ingericht om onze wettelijke klimaatdoelen te halen, en de KEV2024 leert ons dat er meer nodig is om deze doelen daadwerkelijk binnen bereik te brengen. Een afschaffing van de nationale CO2-heffing leidt tot een vertraging van de verduurzaming en zal deze meer afhankelijk maken van het ETS en (de beschikbaarheid van en) vraag naar subsidies. De ambitieuze beleidsmix met hoge emissiebeprijzing maar ook ruime beschikbaarheid van subsidies (ook voor de komende jaren) maakt het mogelijk om nu juist de verduurzaming te versnellen.
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 31 maart jl. over het onderwerp «Senioren geweigerd voor tijdelijke lening ondanks overwaarde»?1 Kunt u reageren op de inhoud van deze uitzending?
Ja, ik ben bekend met de uitzending van Radar. Ik vind het onwenselijk dat senioren op grond van hun leeftijd geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen wanneer dit voor hen financieel wel verantwoord zou zijn. In mijn antwoorden op de vragen hieronder zal ik hier verder op reflecteren en zal ik toelichten welke vervolgstappen ik ga zetten. Van een overbruggingshypotheek kan gebruik worden gemaakt als men vanuit een koopwoning verhuist naar een nieuwe koopwoning. Er bestaan geen wettelijke voorschriften met betrekking tot leeftijd. Wel is belangrijk dat de consument de rente van een dergelijke overbruggingshypotheek kan betalen op grond van zijn financiële positie.
Deelt u de zorgen over de onmogelijkheden voor senioren om een overbruggingshypotheek af te sluiten?
Ik vind het ongewenst dat senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen indien zij willen verhuizen van een koopwoning naar een andere koopwoning, maar dat wel verantwoord zou zijn. Daarom wil ik in gesprek met stakeholders achterhalen waarom senioren moeilijk een overbruggingshypotheek kunnen krijgen.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat senioren met een overwaarde in hun huidige huis geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen?
Voorwaarde voor het afsluiten van een overbruggingshypotheek is dat senioren in bezit zijn van een woning waar de hypotheek op gevestigd kan worden. Verder dient er sprake te zijn van overwaarde op de huidige woning en de consument dient de lasten van een dergelijke hypotheek te kunnen betalen. Indien dat het geval is, zou het mogelijk moeten zijn om een overbruggingshypotheek af te sluiten.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat ouderen, door de huidige belemmeringen op het verkrijgen van een overbruggingshypotheek, de verhuizing vaak uitstellen of annuleren?
Het is belangrijk dat ouderen kunnen wonen in een woning die bij hen past. Het is dan ook onwenselijk dat ouderen de verhuizing naar een nieuwe woning uitstellen of annuleren vanwege belemmeringen bij het verkrijgen van een overbruggingshypotheek. Er zijn aanbieders die een overbruggingshypotheek aanbieden maar vaak in combinatie met een reguliere hypotheek. Het aantal aanbieders van een afzonderlijke overbruggingshypotheek is zeer laag. Ter bevordering van het woongenot van ouderen, en in het geheel van de krappe woningmarkt waarin doorstroming door ouderen kan bijdragen aan het beter benutten van de woningvoorraad, wil ik bevorderen dat een overbruggingshypotheek goed toegankelijk is voor ouderen.
Deelt u de opvatting dat het gegeven dat senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen een remmend effect heeft op de doorstroom op de reeds verhitte woningmarkt? Zo nee, waarom niet? Op welke manier belemmert dit effect de aanpak van het woningtekort?
Wanneer ouderen verhuizen naar een woning die bijvoorbeeld meer woongenot oplevert of die beter past bij hun levensfase, ontstaat een verhuisketen met als positief effect dat doorstroming op de woningmarkt op gang komt. Indien senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen en dit leidt tot uitstel of afstel van een verhuizing, kan dit de doorstroom op de woningmarkt belemmeren.
Deelt u de opvatting dat ook kredietverstrekkers een rol en daarmee verantwoordelijkheid hebben om de woningnood tegen te gaan en bij te dragen aan het vinden van een passend thuis?
Ja, dat deel ik. Kredietverstrekkers dienen te beoordelen of een hypotheek verantwoord is gelet op de financiële positie van de consument. Een overbruggingskrediet kan zelfstandig of in combinatie met een vaste hypotheek, worden aangeboden. Indien consumenten willen verhuizen van een koopwoning naar een andere woning (en met name indien sprake is van een verhuizing naar een nieuwbouwwoning), is het wenselijk dat consumenten een overbruggingskrediet kunnen afsluiten totdat de oude woning is verkocht en de consument de nieuwe woning kan betrekken. Kredietverstrekkers bepalen zelf tegen welke voorwaarden zij deze producten aanbieden.
Diverse kredietverstrekkers hebben het convenant «Ouderen & Toekomstbestendig Wonen»2 ondertekend. Hierbij is afgesproken dat de ondertekenaars van het convenant de mogelijkheden van (hypotheek)financiering voor ouderen naar een hoger niveau willen tillen, onder andere door in kaart te brengen aan welke aanvullende financieringsmogelijkheden bij ouderen behoefte is gezien hun woonwensen. Ik verwacht van de partijen die het convenant hebben ondertekend dat zij zich hiervoor inspannen; het aanbieden van een overbruggingskrediet kan hier een onderdeel van zijn. Hierover zal ik bij de volgende monitoring van de voortgang van het convenant met partijen in gesprek gaan.
Op welke manier gaat u zich inspannen om (overbruggings)hypotheekaanvragen voor senioren te vereenvoudigen, de slagingskans te verhogen en de bekendheid van deze vereenvoudiging bij het brede publiek te vergroten indachtig de rol en positie van hypotheekverstrekkers en uw eigen verantwoordelijkheid op het gebied van de volkshuisvesting?
Zoals aangegeven bij vraag 6, zal ik bij de volgende monitoring van het convenant Ouderen & Toekomstbestending Wonen, in gesprek gaan met partijen om de mogelijkheden voor ouderen te verbeteren. Ik zal voor dit onderwerp ook de ouderenorganisaties uitnodigen om te achterhalen waar ouderen precies tegen aan lopen bij de financiering van een nieuwe koopwoning. Ook Vereniging Eigen Huis kan hiervoor waardevolle inzichten bieden. Kredietverstrekkers geven aan dat voor het afsluiten van een hypothecaire lening geen maximale leeftijd wordt gehanteerd. Wel wordt naar andere factoren gekeken. Zo dient de consument gedurende de korte looptijd van de financiering de rente te kunnen betalen. Daarbij is het goed om op te merken dat de overbruggingshypotheek een ander product is dan de reguliere langlopende hypothecaire lening, waardoor de rente en voorwaarden kunnen afwijken. Indien duidelijk is waardoor ouderen moeilijk een overbruggingshypotheek kunnen krijgen, zal ik met de relevante partijen in gesprek gaan over mogelijke oplossingen.
Bent u bereid om met ouderenorganisaties, de NVB, de banken en de toezichthouders in gesprek te gaan over verbetering van de financieringsmogelijkheden voor senioren voor het afsluiten van een overbruggingshypotheek?
Ja, ik ben bereid om een overleg te plannen met ouderenorganisaties, de NVB, de banken en toezichthouders om te bezien hoe het afsluiten van een overbruggingshypotheek voor senioren kan worden verbeterd. Dat zal ik doen bij de monitoring van het Convenant Ouderen & Toekomstbestending Wonen. Hierbij zal ik ook de relevante partijen uitnodigen om te spreken over financiering voor ouderen die van een koop- naar huurwoning willen doorstromen en daarvoor een (tijdelijke) financieringsbehoefte hebben.
De betrokkenheid van multinationals bij omstreden fracking-operaties voor de productie van plastic verpakkingen. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Unilever, Coca-Cola en Nestlé gelieerd aan omstreden gaswinning» van 28 maart 2025, gepubliceerd in Vrij Nederland waaruit blijkt dat dertien multinationals, waaronder Unilever, Coca-Cola en Nestlé, voor de productie van hun plastic verpakkingen betrokken zijn bij grootschalige fracking-operaties in het westen van Texas?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat deze manier van grondstofwinning voor de productie van plastic verpakkingen niet alleen de eigen duurzaamheidsambities van deze bedrijven ondermijnt, maar ook indruist tegen internationale klimaatafspraken?
Het gebruik van fossiele grondstoffen voor plastic verpakkingen past niet in een circulaire economie en een klimaatneutrale wereld. Daarom richt het kabinet zich op de verduurzaming van de plasticsector en de bredere chemische sector, op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Belangrijk onderdeel van die inzet is het stimuleren van duurzaam circulair plastic (plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic).
Welke stappen bent u van plan te ondernemen om Nederlandse bedrijven die mogelijk betrokken zijn bij deze praktijken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid?
Wij zullen de sector wijzen op de rol die zij hebben bij het verduurzamen van de plasticproductieketen. Het lijkt ons niet in het belang van deze bedrijven om minder duurzaam te worden door gebruik te maken van productiemethoden met één van de slechtste ecologische voetafdrukken. In plaats daarvan zouden ze juist duurzamer moeten worden door gebruik te maken van plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic.
Kunt u toelichten welke maatregelen u neemt om bedrijven te ontmoedigen deel te nemen aan milieuschadelijke praktijken zoals fracking voor de productie van plastic verpakkingen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat alle fossiele grondstoffen vervangen worden door hernieuwbare en secundaire grondstoffen. Daarom zet het kabinet zich op Europees niveau in om de markt voor duurzaam plastic, plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic, te versterken. Hiertoe pleit Nederland al jaren actief voor ambitieuze, haalbare doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat en biogebaseerd plastic in Europese wetgeving. Zo zijn, mede dankzij de Nederlandse inzet, ambitieuze recyclaatdoelstellingen in de Verpakkingenverordening opgenomen en zet Nederland zich hiervoor ook in bij de in onderhandeling zijnde Circulaire Voertuigenverordening.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor strengere regelgeving omtrent de productie van plastic verpakkingen, met name als het gaat om de herkomst van de grondstoffen?
De nieuwe Europese Verpakkingenverordening is begin dit jaar gepubliceerd en kent meerdere eisen en doelstellingen die trapsgewijs ingaan vanaf 2026, zoals de doelstellingen voor het verplicht toepassen van minimumpercentages plasticrecyclaat in 2030. Ook worden er eisen aan de kwaliteit van dit recyclaat gesteld, inclusief productievereisten. Die eisen gelden ook voor recyclaat van buiten de Europese Unie, dat wordt toegepast in verpakkingen die op de Europese markt worden gebracht. Het kabinet is over het geheel genomen positief over het onderhandelingsresultaat van de Verpakkingenverordening, de Tweede Kamer is geïnformeerd hierover.2 Het is belangrijk dat bedrijven zich kunnen richten op uitvoering van deze ambitieuze verordening, dat heeft nu prioriteit.
Hoe verhoudt deze onthulling zich tot de Nederlandse ambities op het gebied van circulaire economie en de vermindering van plastic afval?
De verduurzaming van de plasticketen staat onder druk: fossiel plastic is te goedkoop. Dit drukt de vraag naar plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic, dat veelal duurder is. Daarom is het belangrijk dat er op Europees niveau meer doelstellingen komen voor het verplicht toepassen van plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic en daar werkt het kabinet aan.
Hoe beoordeelt u de geopolitieke risico's die in het artikel worden aankaart met betrekking tot de groeiende afhankelijkheid van Europa van Amerikaans fracking-gas met bijbehorend toenemend mondiaal transport van ethaan voor met name de petrochemische industrie?
Nederland (en Europa) is netto-importeur van gas en opereert in de wereldhandel van energie, grondstoffen en petrochemische producten. Import van deze producten blijft nodig, want ze kunnen niet allemaal in Nederland, noch Europa worden geproduceerd. Het kabinet zet zich in voor voldoende import van gas en duurzame grondstoffen uit diverse bronnen. In Europees verband stimuleren we gezamenlijk gasinkoop van betrouwbare partners via het EU inkoopplatform (Agreggate EU) en werken we aan het terugdringen van methaanemissies bij gaswinning in en buiten Europa via de EU Methaanverordening.
Deelt u de mening dat Europa door deze ontwikkeling «de ene problematische afhankelijkheid inruilt voor een andere», en zo ja, welke stappen wilt u ondernemen om deze afhankelijkheid te verminderen?
Het kabinet zet zich door middel van energiediplomatie in voor het faciliteren van handel tussen marktpartijen en partners uit betrouwbare landen. Er wordt gewerkt aan een brede Kamerbrief energiediplomatie die het kabinet verwacht uiterlijk in Q3 2025 aan de Kamer te sturen. In die brief wordt nader ingegaan op ontwikkelingen en inzet van de Nederlandse overheid op Europees en internationaal niveau op het gebied van energiediplomatie.
Welke maatregelen overweegt u, gelet op de complexiteit en ondoorzichtigheid van de mondiale productieketens van plastic, om meer transparantie in deze ketens af te dwingen?
Transparantie in mondiale productieketens is een belangrijk aspect bij het verduurzamen van productieketens. In dat kader zijn de Europese Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), de European Sustainability Reporting Standards (ESRS) en de Corporate sustainability due diligence directive (CSDDD) van belang. De algemene transparantie- en verantwoordingsverplichtingen die uit deze instrumenten volgen, zullen naar verwachting ook leiden tot grotere transparantie in de plasticketen. Het kabinet overweegt op dit moment geen aanvullende nationale verplichtingen.
Bent u bereid om te werken aan een verbod op deze zeer schadelijke manier van gaswinning, aangezien landen als Frankrijk, Ierland, Spanje, Bulgarije al jaren een verbod op fracking hebben ingesteld, maar er in Nederland geen definitief verbod is?
Het kabinet maakt onderscheid tussen fracking ten behoeve van schaliegaswinning en fracking ten behoeve van conventionele gaswinning. In 2018 is vastgelegd dat schaliegaswinning niet aan de orde is in Nederland. Dit is vastgelegd in de Structuurvisie Ondergrond, dit verbod zal wettelijk worden verankerd met herziening van de Mijnbouwwet, dit heeft het kabinet in de brief van 31 januari 2025 bevestigd.3
De intensiteit, frequentie en impact van fracking ten behoeve van conventionele gaswinning is vele malen kleiner dan van fracking ten behoeve van schaliegaswinning. Het kabinet ziet dan ook geen noodzaak tot een verbod op fracking ten behoeve van conventionele gaswinning. Een verbod hierop staat een doelmatige gaswinning in de weg. Indien fracking bij conventionele gaswinning nodig is moeten mijnbouwbedrijven altijd onderbouwen waarom dit nodig is en of er geen alternatieve methoden zijn.
Bent u bereid om de dringende behoefte aan een sterk Global Plastics Treaty te vervullen waarin ruim 170 landen plasticvervuiling drastisch willen verminderen door afspraken te maken over de productie, het gebruik en de afvalverwerking van plastic wereldwijd, door bij de Nederlandse inzet in augustus in Genève krachtig in te zetten op het reguleren en controleren van de plasticproductie en het vergroten van transparantie?
Het kabinet gaat voor een ambitieus en effectief verdrag met bindende gemeenschappelijke regels, niet alleen door aanpak van bestaande vervuiling aan het einde van de levenscyclus (afvalfase), maar juist ook door het uitfaseren van problematische plasticproducten en zorgwekkende chemicaliën in plastic, duurzamer productontwerp en meer transparantie in de keten voor het begin van de levenscyclus van plastic (productie). Dit moet leiden tot minder plastic, duurzamer plastic en preventie van plasticvervuiling. In Nederland en Europa bestaat al strenge regelgeving op het gebied van plastic, chemicaliën en afval. Mondiale afspraken om (plastic) vervuiling en de negatieve gevolgen van chemicaliën en afval tegen te gaan, dragen bij aan het verbeteren van de concurrentiepositie van de Europese en Nederlandse industrie en zorgen voor een gelijk speelveld.
Het bericht dat de invoering van importheffingen op Amerikaanse producten korte tijd is uitgesteld |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de invoering van importheffingen op Amerikaanse producten1 korte tijd is uitgesteld?
Ja.
Is het juist dat de Verenigde Staten tot op heden importheffingen hebben ingesteld op staal en afgeleide producten afkomstig uit de Europese Unie?
Op 12 maart jl. zijn in de VS aanvullende importtarieven van kracht geworden op staal en aluminium en producten die staal en aluminium bevatten. Deze tarieven gelden voor importen uit alle landen, en daarmee ook voor importen uit de Europese Unie.
Klopt het dat op de conceptlijst van de Europese Unie met mogelijke tegenmaatregelen richting de Verenigde Staten, welke naar verwachting medio april wordt vastgesteld, ook levensmiddelen zijn opgenomen?
Het klopt dat op de conceptlijst van de Europese Unie met mogelijke tegenmaatregelen ook een aantal levensmiddelen zijn opgenomen, naast staal, aluminium en andere industriële producten. Het gaat dan om producten als vlees en noten.
Deelt u de opvatting dat de kosten voor boodschappen, mede door stevige inflatie, reeds aanzienlijk zijn gestegen?
Geldontwaarding heeft de afgelopen vijf jaar boven de langjarige gemiddelden vanaf het jaar 2000 gelegen2, hetgeen effect heeft op het prijspeil van goederen zoals die in de winkel liggen. In deze periode zijn ook de lonen in Nederland gestegen.3
Deelt u de mening dat producten die behoren tot de eerste levensbehoeften, zoals levensmiddelen, niet zouden moeten worden opgenomen in een lijst met mogelijke tegenmaatregelen?
Voor het wel of niet opnemen van producten op de lijst met rebalancerende tarieven van de EU wordt onder andere gekeken naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid van het betreffende product. Daar waar de beschikbaarheid van alternatieven, bijvoorbeeld door productie in derde landen, danwel in de Europese Unie zelf, afdoende is, is er geen reden om te vrezen voor verminderde beschikbaarheid van deze producten. In geval van voldoende alternatieven zal ook het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven. Dit is een afweging die per product moet worden gemaakt. Er is daarom geen reden om te pleiten voor het niet opnemen van de categorie levensmiddelen op de lijst. Wel is het belangrijk om per product zorgvuldig een afweging te maken. Dit is voor Nederland een belangrijk aandachtspunt bij de inzet in Brussel ten aanzien van deze lijst.
Bent u bereid zich in Europees verband in te zetten voor het schrappen van levensmiddelen – als eerste levensbehoefte – van de genoemde conceptlijst met EU-importheffingen?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het RaboResearch-rapport «Trump’s tariffs: What could be the impact on EU food and agriculture?» (februari 2025), waarin wordt gewaarschuwd dat een oplopend handelsconflict tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie kan leiden tot hogere prijzen voor voedselproducten binnen de EU, inclusief Nederland? Hoe reflecteert u hierop?
Ja. Het instellen van tarieven door de Verenigde Staten en de rebalancerende maatregelen van de EU kunnen een effect hebben op de prijzen van producten. Dit kan het gevolg zijn van directe heffingen op producten, maar ook via indirecte effecten. Dit is mede de reden dat het belangrijk is goed te kijken naar zowel de afhankelijkheid van de VS als handelspartner voor de betreffende producten als de beschikbaarheid van alternatieven in andere derde landen danwel de EU zelf bij het opstellen van de EU-lijst.
Daarbij geldt dat rebalancerende maatregelen beogen om druk te zetten op de VS om op basis van gelijkwaardigheid te onderhandelen over het wederzijds reduceren van tarieven. Het kabinet blijft het belang benadrukken van een positieve handelsagenda met de Verenigde Staten, maar geeft daarbij aan dat de EU de eigen belangen dient te verdedigen.
Het bericht ‘Hoe christelijke donateurs in Nederland radicale Israëlische kolonisten steunen’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Hoe christelijke donateurs in Nederland radicale Israëlische kolonisten steunen»1, «Christenen voor Israël bouwt mee aan illegale wijk op Westelijke Jordaanoever»2 en de uitzending «Christelijk geld uit Nederland helpt kolonisten bij bezetting Westoever»3?
Ja.
Wist u dat zionisten in Nederland geld overmaken aan Israëlische kolonisten die het geld gebruiken voor de bouw van illegale nederzettingen op de bezette Westelijke Jordaanoever? Vindt u dat dit strookt met het internationaal recht?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 20244, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en het uitbreiden daarvan in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht. In het advies wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen. Het is niet verboden voor private partijen in Nederland om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. Het kabinet acht het echter wel onwenselijk.
Het kabinet houdt geen algemeen toezicht op financieringsstromen richting het buitenland en beschikt daarom ook niet over informatie waar en met welke bedoeling geld van stichtingen zoals Christenen voor Israël exact naar toe gaat. Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) moeten poortwachters (zoals financiële instellingen, juridische beroepsgroepen en bepaalde handelaren in goederen) cliëntonderzoek doen en transacties monitoren om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen. Daarnaast moeten o.a. financiële instellingen en juridische beroepsgroepen ook controleren of sanctieregelgeving wordt overtreden. Hierop wordt toezicht gehouden. Mocht met een bepaalde financiering bestaande wet- en regelgeving zijn overtreden, dan kan na verder onderzoek in dat geval daar tegen worden opgetreden. Dat zou bijvoorbeeld kunnen als er een betaling is verricht aan een persoon of organisatie die op een sanctielijst staat. In dat geval kan er strafrechtelijk worden gehandhaafd.
Keurt u het af dat zionisten in Nederland daarmee een belangrijke financier zijn van projecten in nederzettingen op de Westoever (alleen in 2023 al zeker 420.000 euro)? Hoe heeft u daar tot nu toe toezicht op gehouden en was dit afdoende volgens u? Zo nee, hoe gaat u het toezicht verscherpen?
Zie antwoord vraag 2.
Keurt u de structurele samenwerking tussen de Nederlandse organisatie «Christenen voor Israël» en de nederzettingenbeweging «Christian Friends of Israeli Communities» (CFOIC) die het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht op de Westelijke Jordaanoever ontkent, af?
Nederland erkent in lijn met de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024 dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. In het advies wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen.
Het is niet verboden voor private partijen in Nederland om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. Het kabinet acht het echter wel onwenselijk.
Vindt u het ook ontoelaatbaar dat Nederlandse zionisten samen met Amerikaanse zionisten volgens de CFOIC-oprichter de belangrijkste geldschieters zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat minstens vijftien zionistische stichtingen in Nederland Israël steunen, waarvan zeker tien directe steun geven aan Israëlische kolonisten en hun projecten op de illegaal bezette Westelijke Jordaanoever?
Het kabinet beschikt niet over de informatie om dit te kunnen bevestigen. Het kabinet houdt geen algemeen toezicht op financieringsstromen richting het buitenland en beschikt daarom ook niet over informatie waar geld van stichtingen zoals Christenen voor Israël exact naar toe gaat en met welke bedoeling.
Deelt u de visie van Christenen voor Israël, zoals geuit door de woordvoerder Sara van Oordt, dat de Palestijnse gebieden onder internationaal recht niet illegaal bezet zijn, maar slechts «betwist»? Wat vindt u daarvan, vooral in het licht van de advisory opinion van het Internationaal Gerechtshof over deze gebieden?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en het uitbreiden daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht. Het kabinet schaart zich eveneens achter de oproep van het Hof de bezetting zo spoedig mogelijk te beëindigen, met inachtneming van de legitieme veiligheidsbelangen van Israël.
Deelt u de opvatting dat zionisten, zoals verscheidene leden van de familie Van Oordt en hun medestanders, volgens het internationaal recht geen steun mogen bieden aan de kolonisten die zich schuldig maken aan de vestiging en uitbreiding van illegale nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Bent u voorts bekend met de Israëlische kolonist en reservist Nati Rom waarmee zionistische stichtingen in Nederland nauw samenwerken?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse stichting «Israel Heartland» geld inzamelt voor Nati Rom, die aan undercover journalisten toegaf dat het mogelijk is om met Nederlands geld wapens en dual-use goederen te financieren voor kolonisten?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Daar waar voorgenoemde stichting of andere exporteurs strategische goederen zoals militaire- en/of dual-use goederen vanuit Nederland uitvoeren naar Israël, dienen zij daarvoor een vergunning aan te vragen. Iedere vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire en dual-use goederen naar Israël wordt zorgvuldig getoetst aan de daarop van toepassing zijnde exportcontrolekaders. Voor militaire goederen geldt dat daar waar een duidelijk risico wordt geconstateerd dat uit te voeren goederen gebruikt worden voor ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, of als het risico op omleiding van de goederen naar ongewenste eindgebruikers te groot wordt geacht, een vergunningaanvraag wordt afgewezen. Ook voor dual-use goederen wijst het kabinet de aanvraag af als er risico’s zijn op ongewenst eindgebruik van de goederen. Het gewelddadige gedrag van kolonisten beschouwt het kabinet als ongewenst eindgebruik en derhalve is het onwaarschijnlijk dat een vergunning voor deze goederen met eindgebruik in bezet gebied door kolonisten, wordt toegekend. Sinds 7 oktober 2023 zijn er meermaals vergunningaanvragen afgewezen, mede vanwege het risico op omleiding van de uit te voeren goederen naar gewelddadige kolonisten in bezette gebieden.
Wat vindt u ervan dat Arjen Domburg, de voorzitter van Israel Heartland, aan undercover journalisten beloofde dat honderd procent van het geld bij Nati Rom terechtkomt als het boekhoudkundig «onduidelijk genoeg» wordt vastgelegd «voor mensen die een hekel hebben aan Israël»?
Het kabinet vindt het in algemene zin wenselijk dat bij geldstromen zo duidelijk mogelijk is, wie de afzender is en wie de daadwerkelijke ontvanger. Dit om bijvoorbeeld te voorkomen dat met een betaling sprake is van witwassen of een overtreding van sanctieregelgeving. Het kabinet heeft geen zicht op de geldstromen in dit specifieke geval en kan dus niet beoordelen in hoeverre de betalingsconstructies in deze casus in strijd zijn met wet- en regelgeving. Wat betreft de Wwft geldt dat deze wet van toepassing is op poortwachters zoals financiële instellingen, juridische beroepsgroepen en bepaalde handelaren in goederen. De wet legt verplichtingen op aan deze instellingen om witwassen en het financieren van terrorisme te voorkomen. Zo moeten poortwachters op grond van de Wwft cliëntonderzoek uitvoeren en transacties monitoren. De Wwft bevat geen specifieke bepalingen voor stichtingen over het vormgeven of verzenden van transacties. Dit neemt niet weg dat andere regelgeving van toepassing kan zijn, zoals de sanctieregelgeving.
Deelt u de opvatting dat de uitspraak van Arjen Domburg schokkend is dat hij op zijn website «camera’s en quads gewoon kan noemen», maar «wapens nooit zal gebruiken» in online uitingen?
Zie antwoord vraag 11.
Is dit volgens u een zuivere financiële handelwijze in het algemeen en past dit in het bijzonder binnen het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u er bovendien van dat Nati Rom aan de undercoverjournalist toegaf dat hij de financiële steun gebruikt om Israëlische kolonisten die op de Europese sanctielijst staan direct dan wel indirect te helpen?
Voor wat betreft sancties geldt dat het kabinet niet ingaat op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan worden aangeven dat het niet is toegestaan indirecte of directe financiële steun te bieden aan entiteiten die op de Europese sanctielijst staan. Het helpen van kolonisten die op de sanctielijst staan, keuren we te allen tijde af. Zie verder antwoord op vraag 2, 3, 11, 12 en 13.
Deelt u de opvatting dat Nati Rom’s activiteiten bijdragen aan de instandhouding van schendingen van het internationaal recht?
Volgens Nederland en de EU zijn Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse Gebieden in strijd met het internationaal recht. Nederland keurt het af dat individuen of organisaties bijdragen aan de nederzettingen, dan wel de instandhouding hiervan, maar het is Nederlandse private partijen niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen.
Gaat u verbieden dat er ooit nog geld voor of door Nati Rom wordt ingezameld in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het staat mensen in Nederland vrij om geld in te zamelen voor doelen die zij belangrijk vinden. Het staat mensen ook vrij om geld aan doelen te schenken indien zij dat willen. Vanzelfsprekend geldt dat bij het inzamelen van geld geen strafrechtelijke grenzen mogen worden overschreden. Indien dat wel gebeurt, kan er strafrechtelijk worden opgetreden. Dit is aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet.
Gaat u Nati Rom zelf toegang tot Nederland verbieden? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat vreemdelingen die Nederland willen inreizen moeten voldoen aan de toegangsvoorwaarden zoals gesteld in de Schengengrenscode. Vreemdelingen die niet voldoen aan deze voorwaarden, bijvoorbeeld omdat zij een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid, kunnen uit Nederland geweerd worden. Daar waar sprake is van aanjagers die anderen aanzetten tot geweld, bewust extremistische boodschappen verspreiden en tot doel hebben deze te normaliseren, treedt de overheid op. Zoals u begrijpt moet het kabinet terughoudend zijn in zijn beantwoording gezien het individuele casuïstiek betreft.
Gaat u ervoor zorgen dat mensen zoals Nati Rom ook op de sanctielijst worden geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet pleit actief voor aanvullende sanctiemaatregelen tegen gewelddadige kolonisten en de organisaties die dit geweld mogelijk maken. Voor plaatsing op de sanctielijst dient te worden voldaan aan de juridische vereisten en is unanimiteit onder EU-lidstaten nodig. Het is niet in het belang van het verassingseffect van sancties én de Nederlandse onderhandelingspositie om hierbij in te gaan op individuele namen.
Wat zou volgens u de reden kunnen zijn dat banken zoals ING, ABN Amro en Rabobank niet met Arjen Domburg en zijn stichting in zee willen, waarmee geld wordt ingezameld voor Nati Rom?
Het kabinet heeft geen zicht op het handelen van specifieke banken en kan daarom niet oordelen in hoeverre de banken niet met de betreffende stichting in zee zouden willen en wat hier de reden van is. Banken maken zelf een risicoafweging bij het al dan niet aannemen van klanten. Het weigeren van een bankrekening kan bijvoorbeeld gebeuren op basis van commerciële redenen, duurzaamheidsredenen, potentiële reputatieschade, of het risico op witwassen, terrorismefinanciering of het overtreden van sanctieregelgeving.
Bent u het eens dat Christenen voor Israël en Israel Heartland een zorgplicht hadden om te voorkomen dat sancties worden omzeild?
Het kabinet hecht er waarde aan dat alle (rechts)personen zich aan de Europese sancties houden. Daartoe zijn ze ook verplicht. Sanctie-omzeiling is verboden.
Was de FIOD op de hoogte van deze stichtingen en hun ondoorzichtige geldstromen?
De FIOD kan optreden als er sprake is van financiële criminaliteit, zoals witwassen, of het niet naleven van sanctieregelgeving. De FIOD voert onder het gezag van het Openbaar Ministerie strafrechtelijke onderzoeken uit. Eventuele strafrechtelijke vervolging is aan het Openbaar Ministerie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken worden door de FIOD en het Openbaar Ministerie geen uitspraken gedaan. In zijn algemeenheid geldt dat een bevriezingsplicht alleen van toepassing is voor entiteiten die zelf op een sanctielijst zijn geplaatst.
Gaat de FIOD deze stichtingen volledig doorlichten om de ondermijnende financiële praktijken van deze organisaties aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Worden de tegoeden van deze stichtingen bevroren vanwege het niet naleven van sanctieregelgeving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Worden deze stichtingen samen met hun Israëlische zusterorganisaties op de nationale sanctielijst geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent geen grondslag voor nationale sancties. De nationale terrorismesanctielijst vloeit voort uit de internationale verplichting gesteld in resolutie 1373 van de VN-Veiligheidsraad en is beperkt tot personen en organisaties die betrokken zijn bij terroristische activiteiten. In zijn algemeenheid geldt dat sancties hun grondslag in VN- of EU-besluitvorming vinden vanwege de bredere effectiviteit.
Krijgen zionistische geldstromen naar illegaal bezette gebieden meer prioriteit op uw departement na deze zorgelijke journalistieke onthullingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vragen 2, 3, 21, 22 en 23.
Heeft u deze kwestie al als aanwijzing of anderszins bij het Openbaar Ministerie (OM) onder de aandacht gebracht? Zo nee, waarom niet?
Nee, het Openbaar Ministerie moet zelfstandig en onafhankelijk zijn werk kunnen doen. Daarnaast doet de Minister van Justitie en Veiligheid geen mededelingen over eventuele voornemens van het Openbaar Ministerie. Tevens kan de Minister geen uitspraken doen over vragen die betrekking hebben op individuele casuïstiek.
Kunt u vertellen of het OM al een strafrechtelijk onderzoek is begonnen naar Arjen Domburg, de relevante mensen van de familie Van Oordt, en andere zionisten die bijdragen aan het omzeilen van sancties en het ondermijnen van de internationale rechtsorde?
Zie antwoord vraag 26.
Hoe heeft de Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI)-status van deze stichtingen het doorsluizen van Nederlands geld naar kolonisten en projecten op de illegaal bezette Palestijnse gebieden vergemakkelijkt?
Ook voor ANBI’s geldt dat ze zich aan bestaande wet- en regelgeving dienen te houden. Zo mag geen betaling worden verricht aan een persoon of organisatie die op een sanctielijst staat. De ANBI-status maakt daarin geen verschil.
Gaat u de ANBI-status van deze stichtingen intrekken? Zo nee waarom niet?
Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen.
Zijn dit soort zionistische stichtingen in het vizier van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de inlichtingendiensten zoals de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) vanwege hun steun en bijdrage aan activiteiten die de internationale rechtsorde ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) kan onderzoek doen naar personen of organisaties, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) bestaan geen juridische grondslagen om organisatiegericht onderzoek te doen.
Zoals bekend kunnen gezien de vertrouwelijkheid in de openbaarheid geen uitspraken worden gedaan over eventuele informatiebeelden en onderzoeken van opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ook kan de Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op mogelijke individuele zaken.
Gaat u ervoor zorgen dat deze mensen een Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering(CTER)-registratie krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het registreren van signalen die mogelijk gerelateerd zijn aan CTER is voorbehouden aan opsporings- en inlichtingendiensten. Het is niet aan het kabinet om daartoe aanwijzingen te geven.
Gaat u deze stichtingen verbieden? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid om aan de rechtbank een verzoek tot verbodenverklaring van een organisatie te doen, is op dit moment op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek exclusief voorbehouden aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet. Het Openbaar Ministerie kan een verzoek tot verbodenverklaring van een rechtspersoon indienen bij de rechter in het geval deze is betrokken bij strafbare feiten die ernstige schade aan de samenleving veroorzaken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij criminele organisaties, terrorisme of ernstige fraude. De rechter beoordeelt vervolgens of er voldoende grond is om de rechtspersoon te verbieden.
Gaat u een algemene waarschuwing uitvaardigen dat eenieder die direct of indirect de sancties tegen Israëlische kolonisten omzeilt de wet overtreedt en daarvan consequenties zal ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Het overtreden en omzeilen van Europese sancties is verboden. Alle (rechts)personen in de EU zijn verplicht zich hieraan te houden. Het kabinet draagt deze lijn voortdurend uit.
Het bericht ‘Fiserv neemt CCV over’ van 19 maart |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aangekondigde overname van CCV, aanbieder van betaaloplossingen aan zo’n 600.000 bedrijven in Nederland, België en Duitsland, door Fiserv, Inc., een Amerikaanse aanbieder van technologie voor betalingen en financiële dienstverlening?1
Ja.
Klopt het dat bijna elke retailbetaling in Nederland via CCV loopt?
Nee, dat klopt niet. CCV is samen met vele andere partijen actief op de markt voor retailbetalingen. CCV is één van de grotere aanbieders van betaalautomaten aan de kassa en bijbehorende (betaal)diensten aan winkeliers en horecaondernemers in Nederland, maar retailbetalingen lopen ook via andere partijen. CCV heeft een vergunning bij De Nederlandsche Bank als afwikkelonderneming en als betaaldienstverleners.
Bent u van mening dat CCV tot de kritieke betalingsinfrastructuur van Nederland behoort?
Welke instellingen wel en niet tot de kritieke (betalings)infrastructuur behoren heb ik samen met de Minister van Justitie en veiligheid en in samenspraak met de toezichthouders bepaald. Ik kan geen openbare uitspraken doen over welke instellingen onder de kritieke, dan wel vitale, infrastructuur van Nederland behoren aangezien dit vertrouwelijke informatie betreft.
Wel is het zo dat investeringen in vitale aanbieders die binnen de reikwijdte van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet vifo) vallen, moeten worden gemeld en worden beoordeeld op risico’s voor de nationale veiligheid. Omdat dit ook vertrouwelijke informatie betreft kan ik niet ingaan op berichten in de media of iets wel of niet is gemeld, en kan ik geen informatie delen over de uitkomsten van een eventueel onderzoek.
Klopt het dat bedrijven in de VS onder de «Cloud Act» gedwongen kunnen worden om data over betalingen af te staan, wat beïnvloeding van de dienstverlening mogelijk maakt?
De Clarifying Lawful Use of Overseas Data Act (CLOUD Act) is per maart 2018 van toepassing in de Verenigde Staten. Aanbieders van elektronische communicatiediensten (ECD’s) of remote computing services(RCS) worden, indien aan de wettelijke voorwaarden hiervoor wordt voldaan, verplicht om gegevens die middels hun diensten worden verstuurd te bewaren en te verstrekken op verzoek van de Amerikaanse overheid.
Of een bedrijf dat buiten de VS is gevestigd is onder de werking van de CLOUD Act valt, is afhankelijk van het soort bevel dat op grond van die wet wordt uitgevaardigd en van de concrete feiten en omstandigheden van de casus.
Zou het na de overname kunnen voorkomen dat onder de Cloud Act ook het afstaan van data van betalingen via CCV, dus van onder andere de Nederlandse markt, kan worden afgedwongen?
CCV, dat zelf niet in de VS is gevestigd, zou onder de werking van de Amerikaanse CLOUD Act kunnen vallen na de overname. Hiervoor gelden echter verschillende voorwaarden. Zo moet deze entiteit zodanige banden met de Verenigde Staten hebben dat een Amerikaanse rechter (persoonlijke) jurisdictie over haar heeft. Daarnaast is een bevel nodig van de Amerikaanse overheid dat aannemelijk maakt dat er een gegronde verdenking bestaat dat de gezochte communicatie daadwerkelijk bewijs zal opleveren van een strafbaar feit. Daarnaast moet de EU-entiteit het gevraagde gegevensmateriaal in bezit, bewaring of onder controle hebben om onder het bevel te vallen.2 Mocht deze casus onder de CLOUD Act vallen, dan dient opgemerkt te worden dat het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot de gegevens in de praktijk klein is. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft in 2022 een algemene juridische analyse laten uitvoeren naar de mogelijke impact van de CLOUD act op diverse cloud providers. Hieruit blijkt dat de risico’s beperkt lijken te zijn.3
Zo ja, kunt u inzichtelijk maken wat hiervan de mogelijke gevolgen zijn en of dit wenselijk is?
In algemene zin kan toegang tot Europese betaalgegevens door een buitenlandse overheid leiden tot risico’s op het gebied van privacy, gegevensbescherming en het vertrouwen van klanten in financiële instellingen. Hoewel de kans dat dergelijke toegang zich in de praktijk voordoet als relatief laag wordt ingeschat, gezien de voorwaarden die geschetst worden in het antwoord op vraag 5, kan dit risico niet volledig worden uitgesloten. Wel kent de Europese Unie regelgeving die deze risico’s beperkt, zie antwoord op vraag 7.
Is er Nederlandse of Europese (privacy-)regelgeving die deze data beschermt?
Ja, de Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is sinds 25 mei 2018 van toepassing in de gehele Europese Unie. De AVG is het normenkader voor de bescherming van persoonsgegevens, inclusief de doorgifte van gegevens naar landen buiten de Europese Economische Ruimte, zogenaamde «derde landen». Betaaldata vallen hier ook onder. Europese bedrijven kunnen geraakt worden door de extraterritoriale werking van buitenlandse wetgeving zoals de CLOUD Act waarbij ze moeten voldoen aan zowel Amerikaanse als Europese regelgeving. Hoewel de AVG dus een sterke bescherming biedt, is het belangrijk voor Europese bedrijven om zich bewust te zijn van de mogelijke impact van de CLOUD Act en passende maatregelen te nemen om de hoge normen uit de AVG te waarborgen.
De meeste Amerikaanse aanbieders van ECD’s hebben zelf ook passende maatregelen genomen om persoonsgegevens te beschermen om te kunnen voldoen aan de AVG en specifiek de Europese normen omtrent doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen. Met standaard contractbepalingen van de Europese Commissie kunnen hierover afspraken worden gemaakt. Daarnaast bestaat er tussen de EU en de Verenigde Staten het EU-US Data Privacy Framework waarin de Europese Commissie en de Amerikaanse regering onder meer afspraken hebben gemaakt over de rechtsbescherming van EU-burgers wanneer gegevens worden doorgegeven aan de VS. Tot slot passen Amerikaanse ECD’s technische maatregelen, zoals encryptie, toe om gegevens af te schermen.
Het bericht 'KLM registreert vracht-747's tijdelijk in buitenland voor onderhoud' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «KLM registreert vracht-747's tijdelijk in buitenland voor onderhoud»?1
Ja.
Klopt de conclusie dat de KLM haar oudste vliegtuigen nu laat onderhouden bij een niet-gecertificeerd buitenlands bedrijf waar de European Aviation Safety Agency (EASA) geen toezicht op heeft?
Het klopt dat een vrachtvliegtuig in eigendom van KLM, geleased door Martinair, wordt onderhouden door een onderhoudsbedrijf dat is gevestigd buiten Europa. Het bedrijf heeft geen EASA erkenning. Het onderhoudsbedrijf heeft wel een erkenning van de Federal Aviation Authority (FAA, luchtvaartautoriteit van de Verenigde Staten). De kwaliteit van het onderhoud aan dit toestel valt onder de eindverantwoordelijkheid van San Marino.
Kunt u aangeven welke potentiële risico’s voor de veiligheid dit kan hebben?
In de regelgeving is rekening gehouden met deze procedure. Het gebeurt vaker dat een luchtvaartuig in Nederland wordt ingeschreven met een onderhoudsgeschiedenis in het buitenland. Bij het inschrijven in Nederland en de bijbehorende afgifte van een bewijs van luchtwaardigheid (BVL) moet de inschrijver aantonen dat aan alle geldende eisen voldaan wordt. De Inspectie Leefomgeving en Transport (de ILT-Luchtvaartautoriteit) doet hier een intensieve controle op.
Worden de vliegtuigen na de onderhoudsbeurt alsnog gekeurd door een (door EASA) erkende instantie?
Zie ook antwoord 3. Bij het inschrijven in Nederland en de bijbehorende afgifte van een BVL moet de inschrijver aantonen dat aan alle geldende eisen voldaan wordt. De ILT-Luchtvaartautoriteit doet hier een intensieve controle op.
Kunt u bevestigen dat KLM hiervoor vliegtuigen tijdelijk registreert in San Marino, een land dat geen lid is van de EASA, omdat het geen luchthaven heeft?
Het klopt dat het betreffende luchtvaartuig in San Marino is ingeschreven. Conform de geldende regelgeving kunnen luchtvaartuigen worden ingeschreven in een land dat lidstaat is onder het verdrag van Chicago (het internationale verdrag voor de luchtvaart). Met dat verdrag is de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) opgericht. De kwaliteit van het onderhoud aan deze toestellen valt daarmee onder de eindverantwoordelijkheid van San Marino. San Marino scoorde bij de meest recente audit door ICAO in 2020 94% op het gebied van luchtwaardigheid.
Waarom is het legaal daar vliegtuigen te registreren en zo aan het toezicht te onttrekken? Gebeurt dit vaker?
Er is geen sprake van het onttrekken van toezicht, aangezien de regelgeving hierin voorziet. Het verdrag van Chicago geeft duidelijk aan dat een luchtvaartuig moet zijn geregistreerd in een lidstaat. Dit land van registratie is verantwoordelijk voor de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig. Het is aan de houder/eigenaar om een keuze te maken waar hij zijn luchtvaartuig registreert.
Bij het overschrijven van de ene lidstaat naar de andere, kan het voorkomen dat een ander wetgevingsregime van toepassing wordt. Ook hier stelt het internationale verdrag regels voor het accepteren van een luchtvaartuig op een register. Bij het terug inschrijven in het Nederlandse luchtvaartuigregister wordt het EASA regime vanzelf weer van toepassing. Het is de houder/eigenaar die moet aantonen dat aan alle eisen voor het onderhoud is voldaan.
Het is niet illegaal om een luchtvaartuig uit te schrijven. De ILT luchtvaartautoriteit kent voor zover ze dit kan nagaan, in Nederland geen andere voorbeelden van luchtvaartmaatschappijen die luchtvaartuigen voor groot onderhoud uitschrijven en daarna weer inschrijven.
Bent u het eens met de KLM dat het een administratieve maatregel betreft? Vindt u de certificering van bedrijven die vliegtuigonderhoud uitvoeren een administratieve kwestie, of een veiligheidskwestie?
Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar en operator om binnen de kaders van de regelgeving zijn zaken uit te voeren. De ILT-Luchtvaartautoriteit houdt hier toezicht op. In algemene zin geldt dat certificering van het onderhoudsbedrijf een belangrijke rol speelt in het waarborgen van de gecontinueerde luchtvaartveiligheid.
Waarom laat KLM haar vliegtuigen niet in Europa onderhouden?
De overheid mengt zich niet in de bedrijfsvoering van een individueel luchtvaartbedrijf en het bedrijf hen daarin vrij om binnen de grenzen van de geldende regelgeving haar eigen keuzes te maken.
Gebruiken andere in Nederland geregistreerde maatschappijen vergelijkbare administratieve trucjes om onder de EASA-regels uit te komen?
De ILT luchtvaartautoriteit kent voor zover ze dit kan nagaan, in Nederland geen andere voorbeelden van luchtvaartmaatschappijen die luchtvaartuigen voor groot onderhoud uitschrijven en daarna weer inschrijven.
Hoeveel vliegtuigen vliegen boven Nederland die niet zijn onderhouden en gekeurd door een door EASA gecertificeerd of erkend bedrijf?
Luchtvaartuigen die in het Nederlandse luchtruim vliegen, moeten voldoen aan het verdrag van Chicago. Deze luchtvaartuigen zijn gekeurd op de initiële en gecontinueerde luchtwaardigheid onder verantwoordelijkheid van het land van registratie.
De schijnveiligheid van jongeren op sociale media |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karremans , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Consumentenbond «Tieneraccounts maken Instagram niet direct «veilig»»1?
Deelt u de conclusies van het onderzoek? Kunt u afzonderlijk in gaan op de conclusies van de Consumentenbond?
Wat is uw reactie op de problemen die de Consumentenbond schetst rondom schermverslaving, een negatief zelfbeeld, en continue privacyschending door Instagram?
Zijn de conclusies van het Consumentenbond-onderzoek voor u aanleiding om Meta aan te spreken op haar verantwoordelijkheid om jongeren daadwerkelijk te beschermen? Indien Meta «tieneraccounts» niet daadwerkelijk veilig maakt, welke gevolgen moet dat wat u betreft hebben?
Deelt u de mening van de indiener dat de online gezondheid van jongeren niet aan techgiganten moet worden overgelaten, maar een verantwoordelijkheid is van deskundigen en de overheid?
Welke verslavende ontwerpkeuzes kent Instagram? Kunt u deze op basis van onderzoek benoemen?
Vindt u dat een Digitale Kijkwijzer voor sociale media, die de vertrouwde methodiek volgt van het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM), een effectieve methode zou zijn om verslavende ontwerpkeuzes te onderzoeken en gebruikers te behoeden voor de gezondheidsrisico’s daarvan?
Deelt u de mening dat het adverteren van een «tieneraccount» dat niet daadwerkelijk doet wat het belooft een vorm van schijnveiligheid biedt, en daarmee jongeren en ouders verkeerd informeert?
Erkent u dat het commerciële belang van techbedrijven om zo lang mogelijk de aandacht van een gebruiker te trekken, fundamenteel in strijd is met de belangen van (mentale) gezondheid en online veiligheid?
Vindt u het uitlegbaar dat techbedrijven überhaupt zelf de voorwaarden voor een tieneraccount mogen stellen, nu blijkt dat het niet doet wat het belooft en de belangen in de kern tegenstrijdig zijn?
Is de voorwaarde dat ouders zelf ook een Instagram-account moeten hebben om een tieneraccount in te stellen redelijk volgens u? Wat betekent dit voor ouders zonder Instagram-account?
Hoe bent u van plan om nationaal de schermtijd te verlagen? Welke maatregelen nemen andere EU-landen om hier op te sturen? Zijn deze maatregelen effectief?
Hoe gaat u de motie-Kathmann [Kamerstuk 26 643-1302], die vraagt om een Europees totaalverbod op polariserende en verslavende ontwerpkeuzes, uitvoeren?
Welke EU-lidstaten delen de opvatting van de Tweede Kamer dat er een Europees totaalverbod op polariserende en verslavende ontwerpkeuzes moet komen? Hoe trekt u samen met hen op?
Steunt u de komst van een ambitieuze en sterke Digital Fairness Act (DFA) zoals voorgesteld door de Europese Commissie?2 Zou deze volgens u een verbod op verslavende ontwerpkeuzes moeten bevatten?
Hoe reageert u op de uitspraken van de regering-Trump dat de Digital Services Act (DSA) niet verenigbaar is met Amerikaanse waarden?3
Zal u in Europees verband blijvend en ondubbelzinnig aandringen op maximale naleving, handhaving en waar nodig versteviging van digitale wetgeving, ongeacht politieke druk vanuit de Verenigde Staten?
Indien de regering-Trump wél aandringt op het afzwakken van Europese regelgeving, welke conclusie verbindt u daar in het uiterste geval aan? Bent u bereid om sociale media apps die willens en wetens EU-wetten niet naleven in het uiterste geval geheel te verbieden?
Bent u van mening dat het verhogen van de minimumleeftijd voor sociale media, nationaal of Europees, ook een vorm van schijnveiligheid biedt? Deelt u de mening van de indiener dat de oplossing ligt in een combinatie van niet-bindend wetenschappelijk advies en keiharde Europese regulering van sociale media apps?
Hoe gaat u komen tot nationale adviesleeftijden voor verschillende sociale media apps? Welke expertise betrekt u bij het maken van deze adviezen?
Wat is de rol van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het maken van gezaghebbend gezondheidsadvies over schermtijd bij verschillende leeftijden en verschillende soorten schermtijd? Bent u bereid om het RIVM nauw te betrekken bij het maken van de nationale adviezen?
Hoe gaat u de gezaghebbende adviezen van Nederlandse experts inzetten om tot een uniforme Europese informatievoorziening over de gezondheidseffecten van sociale media apps te komen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De tweemaandelijkse rapportage zero-emissiezones en de gevolgen voor ondernemers en over de vervolgafspraken met brancheorganisaties |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kunt u, als u spreekt over geen noemenswaardige problemen bij de invoering van zero-emissiezones, de term noemenswaardig definiëren?1 2
Met de term «noemenswaardig» wordt bedoeld dat iets belangrijk genoeg is om gemeld te worden in de tweemaandelijkse rapportage die met de Kamer gedeeld wordt.
Hoe rijmt u de bewering dat gemeenten geen noemenswaardige problemen ervaren bij de invoering van zero-emissiezones met uw uitspraak dat de precieze impact op ondernemers die niet aan de eisen voldoen en mogelijk in de knel komen, lastig is vast te stellen?
De monitoring is gebaseerd op data van één maand, waardoor het nog niet mogelijk is de precieze impact van de zero-emissiezones vast te stellen.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van de zero-emissiezones op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones?
De eerste rapportage betreft de eerste maand na de invoering van de zero-emissiezones, nl. januari 2025. Tijdens deze periode gold een boetevrije periode waarin slechts waarschuwingsbrieven zijn verzonden en nog geen boetes zijn uitgedeeld. Uit de rapportage blijkt dat er in deze periode geen signalen zijn geweest van impact op de levering van goederen en diensten. Zoals verzocht in de motie-Veltman3 blijven we dit monitoren en zullen we hierover rapporteren in de tweemaandelijkse rapportage als hier effecten optreden.
Verzamelen de gemeenten informatie over de effecten van de zero-emissiezones op ondernemers en op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones? Zo nee, hoe weten gemeenten wat de effecten van de zero-emissiezones zijn op ondernemers en op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones?
Ja, gemeenten verzamelen informatie over de effecten van de zero-emissiezones op ondernemers. Dit doen zij ten eerste door het analyseren van de gegevens over voertuigen vanuit de camerasystemen, het aantal verstuurde waarschuwingsbrieven en het aantal verleende/afgewezen ontheffingen. En ten tweede door gesprekken, bijeenkomsten en (online) communicatiecampagnes. Gemeenten geven aan dat hun ervaring is dat er op dit moment voldoende ruimte is binnen het beleid om ondernemers die zich bij hen melden een oplossing te bieden. De signalen vanuit de gemeenten worden meegenomen in de rapportages.
Heeft u naast informatie van gemeenten ook informatie opgehaald bij ondernemers en ondernemersorganisaties om de gevolgen van de zero-emissiezones voor ondernemers die niet aan de eisen voldoen of ondernemers die anderszins in de knel komen in kaart te brengen? Zo ja, waarom is dit dan niet in uw brief opgenomen? Zo nee, waarom heeft u niet met ondernemers of ondernemersorganisaties gesproken?
Ja, er is structureel overleg met verschillende brancheorganisatie die aangesloten zijn bij het convenant. Hierin zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van zero-emissiezones, en ook is de opzet van deze monitoring gedeeld en besproken. Hierbij horen Transport en Logistiek Nederland (TLN), Evofenedex, RAI vereniging, BOVAG, TechniekNL, OnderhoudNL, AannemersfederatieNL (AFNL), Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA) en Vereniging van Hoveniers en Groenvoorzieners (VHG). Verder zijn er losse gesprekken gevoerd met VNO en Ondernemend Nederland (ONL). De signalen vanuit deze organisaties en hun achterban zijn meegenomen in de brief.
Verder is in aanloop naar de invoering van de eerste zero-emissiezones via verschillende kanalen, zoals brieven en online campagnes, gecommuniceerd om ondernemers bewust te maken van de invoering van de zones, hen te helpen in actie te komen en te onderzoeken wat dit voor hen betekent. Zij kunnen voor vragen en informatie terecht op www.opwegnaarzes.nl. Zoals in de brief beschreven, zijn via deze website in januari 2025 ruim 16.000 gesprekken met ondernemers gevoerd via de AI-chatbot. Ook zijn er in diezelfde maand via email 487 vragen van ondernemers binnengekomen en beantwoord.
Bent u het ermee eens dat het cruciaal is om met ondernemersvertegenwoordigers te overleggen over de impact van zero-emissiezones op ondernemers? Zo ja, kunt u in de toekomstige tweemaandelijkse updates over de impact van zero-emissiezones informatie uit gesprekken met ondernemersorganisaties opnemen?
Daar ben ik het mee eens en dat zal net als in de brief over januari 2025 in de komende rapportages worden meegenomen.
Bent u bekend met het feit dat, als gemeenten lokale ontheffingen invoeren boven op de landelijke ontheffingen, zij geen gebruik mogen maken van de landelijke infrastructuur ter afhandeling van aanvragen voor lokale ontheffingen?
Ik ben bekend met het feit dat gemeenten voor eventuele extra lokale ontheffingen een eigen infrastructuur moeten inrichten. Daarbij wil ik benadrukken dat een eigen infrastructuur alleen geldt voor de eventuele extra gehanteerde ontheffingen en niet voor de ontheffingen die voor álle gemeenten gelden en door álle gemeenten via het centraal loket worden verwerkt. We blijven streven naar een zo geharmoniseerd mogelijk beleid, waarin ontheffingen voor alle gemeenten gelden, en blijven hierover met gemeenten in gesprek. Dit is ook onderdeel van de afspraken die worden gemaakt in de Uitvoeringsagenda Zero-emissiezones.
Bent u het ermee eens dat het niet mogelijk maken van een landelijke ontheffing voor marktkooplieden leidt tot een onevenredige last voor marktkooplieden die in meerdere gemeenten actief zijn, maar nu in iedere gemeente een ontheffing moeten aanvragen?
Nee, dat ben ik niet met u eens. Marktkooplieden kunnen, net als andere ondernemers, gebruikmaken van de overgangsregelingen, vrijstellingen, en landelijke geldende ontheffingen. Marktkooplieden kunnen deze ontheffingen bij één Centraal Loket aanvragen. Als extra handreiking hebben sommige gemeenten hier een lokale ontheffing voor de marktkooplieden aan toegevoegd om het hen gemakkelijker te maken waar mogelijk of bijvoorbeeld omdat de lokale politiek dit verzoek heeft gedaan.
Bent u het ermee eens dat dit gemeenten ontmoedigt om lokaal soelaas te bieden aan de ambulante handel in de vorm van ontheffingen?
Nee, dat ben ik niet met u eens. Gemeenten bepalen zelf of zij een extra lokale ontheffing voor de ambulante handel hanteren, maar geven tegelijk ook aan dat juist het landelijke systeem van overgangsregelingen, vrijstellingen en ontheffingen voldoende ruimte biedt om ook deze groep ondernemers te helpen.
Kunt u aangeven wanneer gemeenten van mening zijn dat er «lokaal aanleiding is» om de boetevrije periode te verlengen? Welke mening heeft u hier zelf over?
Dat kan bijvoorbeeld in het kader van de lokale politiek besloten worden, zoals in Nijmegen is gebeurd. De gemeenteraad heeft daar verzocht om een langere boetevrije periode te hanteren. In Leiden is naar aanleiding van afspraken met de lokale ondernemersvereniging bepaald dat de boetevrije periode een maand langer duurt. De afspraak dat vanwege lokale aanleiding een langere boetevrije periode kan gelden, is in goed overleg gemaakt waardoor ik hier achter kan staan.
Het bericht 'Aantal Nederlandse handelsmissies afgenomen, ook fors minder opbrengst' |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aantal Nederlandse handelsmissies afgenomen, ook fors minder opbrengst»?1
Ja.
Herkent u hetgeen geschetst in het NOS-artikel?
Ja.
Hoe bent u voornemens om de door u genoemde 12 handelsmissies per jaar zo effectief mogelijk vorm te geven en hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse belangen zo goed mogelijk in het buitenland worden vertegenwoordigd?
Er is een zorgvuldig proces om de (economische) reisagenda van het kabinet publiek en privaat af te stemmen, met onder andere werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland, brancheorganisaties, topsectoren en regionale ontwikkelingsmaatschappen. De wensen van het bedrijfsleven en relevante kennisinstellingen wegen zwaar in de besluitvorming naar welke landen en in welke sectoren de missies plaatsvinden. Verder spelen de posten in het buitenland een belangrijke rol om de belangstelling en vraag van bezochte landen in kaart te brengen. Tot slot vindt afstemming plaats binnen het Koninkrijk en met decentrale overheden.
Op welke wijze staan de te organiseren handelsmissies in relatie tot de prioriteiten die u in de beleidsbrief Handel aan de Kamer kenbaar gaat maken en wordt het bedrijfsleven bij deze weging betrokken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal een nauwe verbinding blijven leggen tussen de inzet van het instrument economische missie en relevante beleidsbrieven, inclusief de nog af te ronden beleidsbrief «Buitenlandse Handel». Voor de prioriteiten van de beleidsbrief Handel heeft het kabinet gebruik gemaakt van de tientallen gesprekken, reizen en bezoeken met en naar ondernemers. Voor de wijze waarop de samenwerking met het bedrijfsleven geschiedt, zie vraag 3.
Wordt er voorafgaand aan een kalenderjaar geïdentificeerd op welke manier er een optimale waarde kan worden gegenereerd voor het Nederlandse bedrijfsleven door het organiseren van handelsmissies? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Dit proces vindt eens per half jaar plaats, en de reisagenda wordt dus tweemaal per jaar afgestemd.
Doorgaans worden missies voorafgegaan door marktstudies en verkennende evenementen en/of meer kleinschalige missies, gericht op specifieke sectoren of nichemarkten.
Hoe gaat u de wensen van de Nederlandse handelssectoren in de aard van de handelsmissies incorporeren? Hoeveel inspraak hebben ondernemers in de opzet van handelsmissies?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Economische missies worden voortdurend verbeterd op basis van input van de deelnemende ondernemers. Hiervoor worden gedegen evaluaties uitgevoerd onder deelnemers aan alle economische missies. De uitkomsten van deze evaluaties worden jaarlijks met de Kamer gedeeld in de Kamerbrief «Rapportage economische missies». Op basis van het goede rapportcijfer dat deelnemers aan de missies geven (gemiddeld een 8,1 in 2024) kunnen we concluderen dat deelnemers over het algemeen tevreden zijn met wat de missies hen bieden.
Hoe gaat u meer inzetten op vraaggestuurde en sectorspecifieke handelsmissies? Hoe garandeert u dat er voldoende voorbereiding en nazorg voor de deelnemende ondernemers is?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3 en 6.
Er vindt uitgebreide e-mailcommunicatie met de deelnemers voorafgaand aan de missie plaats. Naast deze communicatie, is er een missie-app waarin het programma wordt gedeeld, de gesprekspartners worden toegelicht en de deelnemers aan de missie staan vermeld. Tot slot vindt enkele weken voor de start van de missie een deelnemersbijeenkomst plaats, waar de missie wordt doorlopen, aandachtspunten worden benoemd en vragen worden beantwoord.
Inhoudelijk worden meestal brancheorganisaties of bijvoorbeeld topsectoren aangehaakt bij de voorbereiding, vanwege hun specifieke kennis en netwerk binnen een bepaalde sector.
De deelnemers aan de missie kunnen terecht bij de posten ter plaatse voor nadere ondersteuning en opvolging. Ook staat RVO de bedrijven bij met een breed scala aan instrumenten.
Ten slotte is een economische missie in beginsel altijd onderdeel van een meerjarige programmering met een keten aan activiteiten, met bijv. marktstudies, gezamenlijke deelname aan een relevante internationale beurs, en/of de opzet van een cluster bedrijven dat gezamenlijk een markt wil betreden met behulp van het RVO-handelsinstrumentarium.
Welke rol ziet u voor organisaties als VNO-NCW en MKB-Nederland bij het organiseren van handelsmissies?
VNO-NCW en MKB-Nederland worden actief betrokken bij de keuzes voor markten en sectoren voor economische missies. Daarnaast draagt VNO-NCW bij aan de algehele voorbereiding van missies en reist vaak mee. Voorzitter VNO-NCW is met regelmaat zakelijk missieleider, en VNO-NCW organiseert vaak bepaalde onderdelen, zoals een CEO Roundtable, met als doel om belemmeringen op buitenlandse markten weg te nemen.
Naar welke landen/gebieden bent u voornemens om de komende kabinetsperiode handelsmissies te organiseren? Op wat voor gronden neemt u deze beslissing?
Nog voor het zomerreces geef ik leiding aan economische missies naar Italië en Indonesië, en geven mijn collega’s van EZ en VWS leiding aan economische missies naar Japan in het kader van de Expo.
Momenteel bevindt de besluitvorming voor de economische missies in de tweede helft van 2025 zich in een afrondende fase. De manier waarop deze agenda tot stand komt beschreef ik in de antwoorden op de vragen 3 tot en met 6.
Vind u dat het aantal handelsmissies moet worden geïntensiveerd met meer dan 12 missies per jaar, gezien de geopolitieke situatie in de wereld en het voornemen om nieuwe markten aan te boren? Zo ja, op welke manier bent u voornemens om dit te bewerkstellingen? Zo nee, waarom is specifiek voor het aantal van 12 gekozen, terwijl dit in 2015 bijvoorbeeld nog 21 was?
Ongeveer twaalf missies per jaar lijkt goed aan te sluiten bij de behoeften en mogelijkheden van het bedrijfsleven. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u voornemens om aan een lange termijn agenda voor handelsmissies te werken waardoor ook de komende jaren voor ondernemers meer zekerheid bestaat? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de beleidsbrief handel en publiek-private samenwerking bestaat er al een meerjarige strategie als basis onder de besluitvorming voor economische missies. Het is een bewuste keuze om voor de daadwerkelijke planning te werken op basis van periodes van zes maanden, omdat dit balans biedt tussen inspelen op de actualiteit en potentiële deelnemers voldoende voorbereidingstijd geven.
Heeft u in overweging genomen om bredere handelsmissies op te zetten, bijvoorbeeld in Benelux-verband of met Duitsland?
Twee keer eerder organiseerden we een economische missie met bewindspersonen in samenwerking met België. De laatste keer was december 2023 naar de Verenigde Staten. De missies werden ongeveer hetzelfde beoordeeld door ondernemers in vergelijking met andere missies. We blijven actief kijken naar verdere samenwerking. Tegelijkertijd zijn dergelijke gezamenlijke missies organisatorisch een stuk complexer, en dat geldt ook voor de coördinatie van bijvoorbeeld markten, thema’s en agenda’s.
Bent u bekend met het rapport «Vervolgonderzoek economische missies onder leiding van bewindspersonen» dat het CBS in 2024 heeft gepubliceerd?2 Deelt u de mening dat de resultaten uit dit rapport overtuigend laten zien dat bestaande handelaren wel degelijk baat hebben bij missiedeelname, de kans dat een structurele handelaar een buitenlandse markt verlaat halveert en daarnaast missiedeelname de kans verhoogt dat incidentele exporteurs uitgroeien tot structurele exporteurs met een factor 1,6?
Ja, daar ben ik mee bekend en ja, die mening deel ik.
Bent u bekend met het bericht «Boskalis ziet geen toekomst meer in Nederland: «We moeten niet verzwakt worden door doorgeschoten milieu-eisen»»?1
Hoe beoordeelt u het dat het oer-Hollandse Boskalis mogelijk verder vertrekt uit Nederland, indachtig dat eerder ook andere grotere bedrijven hun twijfels hebben uitgesproken over verdere investeringen in Nederland (bijvoorbeeld: ASML of Mollie) en bijvoorbeeld het van oorsprong Nederlandse Shell, Unilever of Bird hun hoofdkantoor al uit Nederland hebben verplaatst of dit gaan doen?
Bent u in gesprek met hoofdkantoren van grote internationale organisaties die kenbaar hebben gemaakt een vertrek te overwegen? Zo ja, hoe geeft u vervolg aan deze zorgen?
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
Bent u van mening dat de CSRD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
Bent u van mening dat de CSDDD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
Wat zijn volgens u de gevolgen van de CSRD en CSDDD regelgeving voor Nederlandse bedrijven, de Nederlandse economie en voor de Europese economie?
Ziet u door de tanende Nederlandse concurrentiekracht een reden tot aanpassing van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA)? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Heeft u meer kritische signalen uit het bedrijfsleven ontvangen over de WAMCA? Zo ja, wat betrof deze kritiek specifiek?
Klopt het dat Nederland met de WAMCA het enige land is in Europa wat een regeling voor collectieve schadeclaims heeft? Zo nee, welke Europese landen kennen een soortgelijke regeling?
Wat zijn volgens u de gevolgen van de WAMCA voor Nederlandse bedrijven?
Klopt het dat sinds de invoering van de WAMCA er een toenemend aantal massaschadeclaims is te zien? Zo ja, hoe groot betreft de stijging?
Hoe kijkt, volgens u, het Nederlandse bedrijfsleven naar het in de Clean Industrial Deal uitgesproken voornemen van de Europese Commissie om bij openbare aanbestedingen te verplichten dat een gedeelte wordt gegund aan Europese bedrijven? Zien zij dit als een steuntje in de rug, of vrezen zij represailles van niet-EU-landen waardoor zij aanbestedingen in niet-EU-landen mogelijk mislopen?
Voor bedrijven als Boskalis zijn exportkredietverzekeringen ook van groot belang. Nederland gaat verder dan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en/of EU-voorwaarden bij exportkredietverzekeringen. Om welke onderdelen gaat dit specifiek? Bent u bereid om aanpassingen te doen in deze voorwaarden om te komen tot een (meer) gelijk speelveld? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Wat zijn de gevolgen van de afspraken in Glasgow bij de Conference of the Parties 26 (COP26) voor Nederlandse bedrijven die gebruik (willen) maken van exportkredietverzekeringen? Wat hebben andere landen daadwerkelijk in de praktijk gedaan na ondertekening van de afspraken COP26? In hoeverre is er door deze afspraken nog sprake van een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven?
De kansen van generatieve AI voor de productiviteit in de publieke sector |
|
Martijn Buijsse (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «GenAI: naar een productievere en toekomstbestendige publieke sector», waarin wordt geconcludeerd dat tot wel 20 miljard euro belastinggeld bespaard kan worden door de inzet van generatieve AI?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Bent u ermee bekend dat in de publieke sector sprake is van een productiviteitsdaling, terwijl er tegelijkertijd 425.0000 vacatures openstaan? Deelt u de mening dat een uitdijende overheid met steeds meer ambtenaren geen houdbare oplossing is voor het verbeteren van dienstverlening?
De publieke sector kent vele sub-sectoren, met elk hun specifieke kenmerken. Voor een deel van die sectoren heeft mijn ministerie vorig jaar gerapporteerd over productiviteitstrends, die niet onverdeeld positief zijn, zo bleek bijvoorbeeld uit onderzoek bij veertien uitvoeringsorganisaties.2 Uit die studie kwam naar voren dat tussen de organisaties grote verschillen in productiviteitsgroei zijn. Wel blijkt dat de productiviteitsstijging bij de betrokken uitvoeringsorganisaties tot 2021 nauwelijks onderdeed voor de marktsector.
Ik acht het desondanks zinvol om te inventariseren waar winst te behalen valt in efficiency en effectiviteit door inzet van (generatieve) AI in de dienstverlenende werkprocessen. Dit zal in het kader van de uitwerking van de Nederlandse Digitaliseringstrategie (NDS) verder worden verkend.
Dat sprake zou zijn van een «uitdijende overheid» heeft onder andere te maken met het feit dat voor steeds meer en steeds complexere vraagstukken een beroep wordt gedaan op de overheid. Uiteraard wordt altijd gekeken welke taken daadwerkelijk opgepakt dienen te worden en hoe die zo efficiënt mogelijk kunnen worden vervuld. Het digitaliseringsbeleid dat momenteel wordt vormgegeven, is dan ook mede gericht op de vraag hoe de overheid doeltreffend en zo efficiënt mogelijk een antwoord kan bieden op de complexe vraagstukken die de komende jaren op ons afkomen. Hierbij is – onder meer in het kader van de NDS – ook aandacht voor de rol die (generatieve) AI daarin kan spelen.
Dat momenteel sprake zou zijn van 425.0000 vacatures is niet geheel correct. Dit aantal betreft een prognose van BGC voor het jaar 2033. Dat er sprake is van toenemende krapte op de arbeidsmarkt wordt breed erkend. Dit is, los van de precieze aantallen, een goede reden om serieus te kijken naar de mogelijkheden van generatieve AI in de optimalisatie van onze bedrijfsprocessen.
Ziet u dat het gebruik van generatieve AI kansen biedt voor betere dienstverlening, meer werkplezier en een oplossing kan zijn van het personeelstekort? Hoe beoordeelt u de conclusie van de onderzoekers dat inzet van Generatieve AI 255.000 tot 465.000 voltijdbanen kan opleveren? Hoeveel belastinggeld kan bespaard worden door de inzet van AI?
Ja, ik zie dat hier kansen liggen.
Betere dienstverlening kent ten minste twee aspecten: snelheid van dienstverlening c.q. efficiëntie, én inhoudelijke kwaliteit van de dienstverlening. Het rapport wijst hier ook op. Het is van belang dat bij ontwikkeling van AI-systemen niet alleen gekeken wordt naar snelheid en kostenreductie, maar ook naar inhoudelijke kwaliteit. De ontwikkelingen binnen generatieve AI lijken op beide punten veelbelovend. Er is wel sprake van een gemengd beeld. Lang niet elke vorm van AI leidt daadwerkelijk tot betere prestaties. Dit is mede afhankelijk van de aard van de werkzaamheden. Recent onderzoek wijst erop dat «human-AI collaboration», waarbij mensen en artificieel intelligente systemen samenwerken, een wisselend beeld laat zien, met zelfs productiviteitsverlies bij taken waarin «besluitvorming» de kern van de werkzaamheden vormt.3
Bij de vraag of AI bijdraagt aan hogere productiviteit is dus van belang dat gericht wordt geïnvesteerd, en vanuit het besef dat innovaties rondom productiviteit zich soms pas op de langere termijn terugbetalen.
Het is zinvol te verkennen waar nog winst te halen valt in termen van efficiëntie en effectiviteit door inzet van (generatieve) AI in de dienstverlenende werkprocessen én bij beleidsontwikkeling. Die mogelijkheden verken ik ook al in het kader van de NDS. Deze vormt het fundament onder het digitaliseringsbeleid van de overheid.
Meer werkplezier is een belangrijke factor in het aantrekken en binden van goede medewerkers. Ik stond hier al bij stil in mijn verkenning van de motie Van Der Werf (mei 2024).4 Deze motie roept het kabinet op om tot een handreiking te komen voor gemeenten en andere overheden om werkplezier met behulp van AI te bevorderen en werkdruk te verminderen. De uitwerking van deze motie is opgenomen in de verzamelbrief digitalisering van het eerste kwartaal van dit jaar.5
Daarbij is het vooruitzicht van een steeds krapper aanbod aan (talentvolle) werkenden in de toekomst, waarbij ook de overheid wedijvert om het schaarser wordend arbeidspotentieel, één van de belangrijke reden om na te denken over de inzet van nieuwe technologieën. Dit thema is ook onderwerp van de adviesaanvraag aan de Sociaal-Economische Raad (SER), die het vorige kabinet heeft ingediend.6 Daarin is expliciet de vraag gesteld welke mogelijkheden de SER ziet om productiviteitsgroei door toepassing van AI te bevorderen. Dit SER-advies wordt later dit voorjaar verwacht.
De vraag hoeveel belastinggeld bespaard kan worden door de inzet van Generatieve AI is een kwestie die, in het licht van mijn opmerkingen over de werkgelegenheidseffecten, niet eenduidig te beantwoorden is – al is evident dat toegenomen efficiency in processen inderdaad bij kan dragen aan doelmatiger inzet van belastinggeld en eventueel kan leiden tot aanzienlijke besparingen.
Op welke manieren experimenteert de overheid met het gebruik van generatieve AI? Op welke manier wordt al op schaal productiviteitsgroei gerealiseerd door generatieve AI?
Binnen (decentrale) overheden wordt al enige tijd geëxperimenteerd met de inzet van generatieve AI. Voorbeelden zijn (interne) AI-chatbots die interne overheidsinformatie gemakkelijker vindbaar maken, AI-toepassingen die worden ingezet voor metadata-extractie, of AI-toepassingen die als ondersteuning worden ingezet bij bezwaarschrift- of WOO-procedures.7 Zie in dat kader ook de verzamelbrief van 18 december 2024 waarin wordt ingegaan op al lopende generatieve AI pilots.8
Het streven is deze verspreide initiatieven te bundelen. Daarbij is van belang dat innovatie gezamenlijk door overheidsorganisaties en meerdere bestuurslagen wordt opgepakt. Hierbij zie ik nog veel kansen om op te treden als één digitale overheid. Door zo, waar kansrijk, op te schalen zorgen wij voor minder versnippering en serieuze efficiencywinst. Voor dit opschalingsvraagstuk zal ik in de NDS aandacht hebben.
In hoeverre nu al productiviteitsgroei wordt bereikt, is momenteel nog lastig te kwantificeren. De meeste, veelal recente experimenten zijn nog niet geëvalueerd op hun effect. De Algemene Rekenkamer geeft in het eerder genoemde rapport Productiviteit in perspectief overigens aan dat productiviteitsgroei soms op gespannen voet kan staan met de kwaliteit van de dienstverlening. Sneller is niet altijd beter, en soms in tegendeel.9 Dit zal onderdeel moeten zijn van de evaluatie van de diverse experimenten.
Welke lessen trekt u uit het gebruik van generatieve AI door overheden in andere landen? Kunt u aangeven welke lessen Nederland trekt uit de in het rapport genoemde voorbeelden zoals «Albert», het Franse AI-systeem waarmee taken geautomatiseerd worden en ambtenaren minder tijd kwijt met het vinden van informatie?
Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen, ook in het buitenland. Albert is een mooi voorbeeld van AI-innovatie binnen de Franse overheid. Ook in de Nederlandse context wordt gewerkt aan AI-assistenten, die ambtenaren in hun werk kunnen inzetten. Een recent bijvoorbeeld komt van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG), die aankondigde – mede via een financiering van BZK – een AI-assistent te ontwikkelen.10
Welke lessen trekt u uit het gebruik van generatieve AI in de private sector? Deelt u de mening dat het reëel is dat de productiviteitsgroei in de private sector in komende jaren veel hoger ligt door adaptatie van generatieve AI? Hoe zorgt u ervoor dat de publieke sector niet achterblijft?
In mijn beantwoording van vraag 2 stond ik al stil bij de wisselende snelheden in de ontwikkeling van de productiviteit. De private en publieke sector zijn daarbij niet altijd gemakkelijk met elkaar te vergelijken.11 Wat ik meeneem uit het onderzoek, is dat de markt laat zien dat adaptatie van generatieve AI grote kansen biedt. Die kansen ben ik ook al volop aan het verkennen (zie ook beantwoording vraag 4), om waar mogelijk ook in de sector overheid productiviteitswinst te boeken. Daarin nemen we ook relevante inzichten uit de private sector mee, bijvoorbeeld via betrokkenheid bij de publiek-private samenwerking van de Nederlandse AI Coalitie, AI4NL.
Deelt u de conclusie dat de risico’s van het gebruik van generatieve AI beperkt kunnen worden door te zorgen dat er altijd mensen meekijken?
Ja, menselijk toezicht is inderdaad één van de mogelijkheden om de risico’s van generatieve AI te mitigeren. De Europese AI-verordening – die in augustus 2024 in werking is getreden – vereist dan ook dat er een vorm van menselijk toezicht wordt gehouden op hoog risico AI-systemen. Het is aannemelijk dat meerdere toepassingen vanuit de overheid kwalificeren als hoog risico als bedoeld in bijlage III bij de Verordening. Bij de ontwikkeling van nieuwe technologieën zal uiteraard rekening worden gehouden met de eisen die vanuit de Verordening en andere relevante regelgeving worden gesteld. Via de binnenkort te verschijnen overheidsbrede handreiking generatieve AI en het daarbij behorende standpunt krijgen organisaties ondersteuning bij het op verantwoorde wijze inrichten van de inzet van generatieve AI binnen hun organisaties. Menselijk toezicht is hierbij een belangrijk aspect. Deze overheidsbrede handreiking komt later in april uit.
Bent u bereid aan de slag te gaan met vijf mogelijke pioniergebieden die als kansrijk worden aangewezen voor de inzet van AI? Kunt u per pionier aangeven waarom wel of niet?
In het algemeen is het verstandig om verschillende activiteiten te bundelen om synergie en zo mogelijk schaalvoordelen te bereiken. Prioriteren naar sectoren of processen is daarom zinvol, waarbij gekeken zal worden welke het meeste potentieel hebben. Of dit noodzakelijkerwijs de in het rapport genoemde pioniersgebieden moeten zijn, valt te bezien. In sommige van die pioniersgebieden ligt de verantwoordelijkheid primair bij de sectoren zelf. Wel wil ik als coördinerend bewindspersoon regie voeren op de keuze van de prioritaire sectoren.
Op welke manier werkt zowel Europese als Nederlandse regelgeving nu de inzet van generatieve AI tegen? Bent u bereid onnodige drempels weg te halen?
Om de kansen te verzilveren die generatieve AI biedt, is het nodig om aandacht te hebben voor zowel normregulering als het aanjagen van innovatiekracht. Via onder meer de Europese AI-verordening – die geldt in alle EU-lidstaten – is er een eenduidig juridisch kader dat de ontwikkeling en het gebruik van betrouwbare en veilige (generatieve) AI-systemen bevordert. Specifiek voor de inzet van generatieve AI kom ik nog in april met een herijkt, overheidsbreed standpunt, waarin ik meer ruimte bied voor de mogelijkheden die deze technologie overheden biedt. Via de NDS zet ik daarnaast in op het versterken van de innovatiekracht bij de overheid met behulp van (generatieve) AI – zeker ook om drempels rondom bijvoorbeeld opschaling weg te nemen.
Het kabinet streeft daarbij naar een evenwichtige benadering: enerzijds willen we onnodige belemmeringen wegnemen om innovatie te stimuleren, en anderzijds zorgen dat er een solide en flexibel (Europees) regelgevend kader bestaat dat de veiligheid en betrouwbaarheid van AI waarborgt. De regelgeving is mede bedoeld om nieuwe technologieën op een verantwoorde wijze te introduceren en een aantal belangrijke maatschappelijke waarden te beschermen. Evenwichtige regelgeving is essentieel, en biedt duidelijkheid aan ontwikkelaars binnen welke kaders zij nieuwe technologieën kunnen ontwikkelen.
Vindt u dat de geschetste randvoorwaarden voor de inzet van AI in Nederland nu in orde zijn? Zo nee, welke stappen zet u om hiervoor te zorgen?
Ik vind dat de randvoorwaarden voor effectief, efficiënt en verantwoord gebruik van (generatieve) AI vooralsnog goed zijn ingevuld. Het BGC-rapport noemt een aantal randvoorwaarden voor succes: duidelijkheid op het gebied van wetgeving, technologie, training en beeldvorming om generatieve AI veilig en effectief in te zetten. De overheid investeert op al deze punten.
Zo wordt actief meegedacht over (de implementatie van) evenwichtige en consistente wetgeving, die ontwikkelaars duidelijkheid biedt in de juridische en ethische kaders waarbinnen zij artificieel intelligente systemen kunnen ontwikkelen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de implementatie van de AI-verordening, waarin BZK een actieve rol speelt en via onder meer kennisproducten (mede)overheden ondersteunt bij de implementatie.12 Die kaders gelden uiteraard ook voor de overheid als (mede-)ontwikkelaar van nieuwe technologieën. Overheden kunnen voor een overzicht van de bestaande wet- en regelgeving rondom de verantwoorde inzet van AI terecht bij het algoritmekader.13
Voor wat betreft de investeringen in nieuwe technologieën verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4. Daarnaast wordt er fors geïnvesteerd in een moderne digitale werkomgeving waarbij de ambtenaar is toegerust met de juiste middelen om haar werk effectief uit te voeren.
Effectief gebruik van (generatieve) AI vergt digitale vaardigheden van ambtenaren. We zullen de komende jaren fors investeren in digitaal vakmanschap. Dit niet alleen met het oog op de vereisten in artikel 4 van de AI Verordening met betrekking tot «AI geletterdheid», maar ook met het oog op het vakmanschap van de ambtenaar. Hiertoe wordt een personeelsstrategie voor digitalisering ontwikkeld, waarmee we bepalen welke kennis we in huis moeten hebben en uit de markt halen. Hiermee kunnen we gerichter werven, omscholen en onderwijs ontwikkelen op basis van technologische innovaties. Voorts nemen we meer regie op de ontwikkeling van digitaliseringskennis van ambtenaren en zorgen we voor opschaling en samenhang van de centrale pools voor digitaliseringsprofessionals. ICT-kennis wordt actief gedeeld en efficiënter ingezet. Meer specifiek kan worden gewezen op de Rijksacademie voor Digitalisering en Informatisering Overheid.14
Welke langetermijndoelen stelt de overheid voor het gebruik van AI?
Laat ik vooropstellen dat ik het van groot belang vind dat de overheid – evenals burgers en bedrijven – de vruchten kan plukken van deze veelbelovende technologie. Ik wil er de komende jaren voor zorgen dat we als één overheid stappen zetten bij de adoptie van AI, zonder daarbij naïef te zijn. We moeten deze technologie omarmen, omdat zij veel kansen biedt voor allerlei (grote) maatschappelijke opgaven waarvoor we als overheid staan.
Op de precieze uitwerking van de lange-termijndoelen met betrekking tot de inzet van AI bij de overheid kom ik later dit voorjaar terug in de NDS.
Op welke manier worden ambtenaren nu gestimuleerd om effectiever te werken door inzet van AI? Hoe wordt dit gestimuleerd op de dagelijkse werkvloer? Vindt u dat extra stappen hier nodig zijn?
Ik verwijs u voor de beantwoording van deze vraag graag naar vraag 10. Hierin sta ik al stil op de manieren waarop ambtenaren worden ondersteund bij het gebruik van AI.
Pensioenfondsen en verzekeraars die bereid zijn geld te steken in de versterking van defensie |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat diverse pensioenfondsen en verzekeraars bereid zijn geld te steken in de versterking van defensie, maar dat daarvoor een plan van aanpak nodig is vanuit politiek Den Haag?1
Vertegenwoordigers van Defensie hebben verschillende oproepen gedaan in de media over het belang en de noodzaak van investeren in de defensie-industrie. Defensie signaleert dat financiële instellingen steeds meer belangstelling hebben om hierin te investeren. Die belangstelling past binnen het huidige tijdsbeeld. Het uiteenlopende aanbod aan financiers betekent dat er verschillende mogelijkheden en behoeften zijn als het gaat om het investeren in de defensie-industrie. Momenteel voert Defensie gesprekken met de industrie en investeerders om deze mogelijkheden en behoeften in kaart te brengen en waar nodig knelpunten weg te nemen, om zo versterking van de defensie-industrie te bewerkstelligen.
Deelt u de mening dat de urgentie momenteel zodanig groot is, dat er geen dag verspild mag worden als het gaat om investeren in de versterking van defensie?
De huidige geopolitieke situatie vraagt om meer en gerichte Nederlandse en Europese investeringen om op te kunnen schalen en zo te voorzien in een robuuste defensie en veiligheid gerelateerde industriële basis. De wisselende leveringszekerheid en de terugkeer van importheffingen in de wereldhandel maken deze noodzaak nog duidelijker dan deze al was sinds het begin van de grootschalige agressieoorlog van Rusland in Oekraïne. Het kabinet erkent de urgentie om snel te acteren op dit thema, en zet daar ook de nodige stappen toe. Zo is uw Kamer in verschillende brieven geïnformeerd over de acties van het Ministerie van Defensie om de gerichte opschaling vorm te geven.2 De financiering maakt hier expliciet onderdeel van uit, zoals ook met uw Kamer gedeeld in de recente brief van 12 maart 2025.3
Hoe verklaart u dat pensioenfondsen aangeven al sinds het begin van de oorlog in Oekraïne er tegenaan te lopen dat de roep om kapitaal en de roep om de opbouw van de krijgsmacht er is, maar dat er nog geen beeld is van hoe dat eruit moet zien? Waarom moet dit zo lang duren?
Met de Defensienota 2024 geeft Defensie aan hoe de krijgsmacht zich de komende jaren zal ontwikkelen. Ook heeft Defensie onafhankelijk onderzoek laten doen naar de financieringsbehoefte die bij de defensie-industrie bestaat. Het rapport hierover is recent met uw Kamer gedeeld.4 De knelpunten verschillen tussen de grote bedrijven en de kleinere bedrijven. Het rapport signaleert verschillende knelpunten die de sector ervaart bij het verkrijgen van financiering. De inzet van Defensie is om met de oprichting van het Defport platform een structurele dialoog met industrie en de financiële sector tot stand te brengen. Hierin moet nog scherper worden welke kapitaalbehoefte bedrijven hebben en hoe private en institutionele investeerders hierin kunnen voorzien. De financieringstafel binnen Defport is op 1 april voor het eerst bij elkaar gekomen. Meerdere bijeenkomsten zullen hierop volgen.
Deelt u de opvatting van het Verbond van Verzekeraars dat de bal hiervoor nadrukkelijk in Den Haag ligt? Zo nee, waarom niet?
Defensie voert doorlopend gesprekken met institutionele en private investeerders. Het Ministerie van Defensie ziet het versterken van de defensie-industrie als een gedeelde verantwoordelijkheid, waarin de overheid een belangrijke rol inneemt als behoeftesteller. Defensie ziet hier verschillende rollen voor zichzelf in de hele keten als Smart Policy-Maker, Smart Specifier en Smart Buyer, zoals toegelicht in de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (2025–2029), die uw Kamer op 4 april heeft ontvangen.5 Waar het Ministerie van Defensie een rol kan spelen om knelpunten voor investeerders in de defensie-industrie weg te nemen, zal het ministerie deze rol vervullen. Uiteindelijk blijft het aan banken, verzekeraars en pensioenfondsen en andere investeerders zelf om te bepalen in welke mate en op welke wijze zij willen investeren in de defensie-industrie. Dat deze instellingen zelf hun beleggingsbeleid bepalen is wettelijk geregeld.
Kunt u aangeven aan welke initiatieven het kabinet momenteel werkt om private investeringen in defensie aan te jagen? Wanneer zijn deze initiatieven volgens planning klaar?
In de kamerbrief van 12 maart 2025 is de Kamer geïnformeerd over de actielijnen voor oplossingen van investeringskwesties ten aanzien van de defensie-industrie. Zo wil Defensie door vraagbundeling met partnerlanden en waar mogelijk meer toepassing van (raam)contracten met een langere looptijd, op lange termijn vraagzekerheid scheppen voor de defensie-industrie. Indien aangenomen in de Eerste Kamer, draagt het initiatiefwetsvoorstel om de 2%-norm wettelijk vast te leggen ook bij aan de vraagzekerheid voor de industrie.6
Defensie onderzoekt samen met het Ministerie van Economische Zaken de mogelijkheden om het (bestaande) financieringsinstrumentarium toegankelijker te maken voor de defensie-industrie. Ook worden gesprekken gevoerd met de financiële sector over investeringen in dual-use toepassingen. Verder jaagt Defensie met het nieuwe SecFund investeringen aan door durfkapitaal beschikbaar te maken voor de defensie-industrie. Daarnaast wordt samen met de financiële sector verkend of aanvullende instrumenten wenselijk zijn om bestaande belemmeringen weg te nemen.
Defensie werkt ook aan het verminderen van financieringsknelpunten voor de defensie-industrie. Zo voert Defensie met het Ministerie van Financiën gesprekken over het versoepelen van de bankgarantie-eis voor bevoorschotting, en worden mogelijkheden voor verruiming van informatiedeling met de financiële sector verkend.
Met het platform Defport heeft Defensie het doel de dialoog tussen verschillende partijen te versterken. Zo is er binnen Defport een financieringstafel waarin de financiële sector, industrie en Defensie samenkomen om te kijken hoe knelpunten kunnen worden opgelost.
Defensie werkt dus aan verschillende initiatieven om publieke en private investeringen aan te jagen. Tegelijkertijd is het belangrijk om te benadrukken dat het vergroten van investeringen in de defensie-industrie een gedeelde verantwoordelijkheid is. Binnen de huidige wettelijke kaders kunnen beleggers zelf al stappen zetten om meer te investeren in de defensie-industrie. Waar mogelijk moedigt Defensie dit aan en ondersteunt hierin.
Wat is uw reactie op de suggestie van verzekeraar NN Group, dat ook een Nederlandse variant van een defensie-bond kan helpen om private investeringen in defensie op gang te helpen?
Een dergelijke defensie-bond (defensie-staatsobligatie) is publiek schuldpapier dat uitgegeven wordt om publieke defensie-uitgaven te financieren. Een Nederlandse variant van een defensie-bond draagt niet bij aan het vergroten van directe private financiering voor de opschaling van de productiecapaciteit van de defensie-industrie. Nederland ervaart momenteel geen belemmeringen bij de schuldfinanciering van Nederlandse overheidsuitgaven (waaronder defensie-uitgaven) aangezien de staat geld kan lenen door uitgifte van conventionele staatsobligaties. Een defensie-staatsobligatie zou net als conventionele staatsobligaties enkel in publieke financiering voorzien van reeds voorziene uitgaven op de begroting (bijvoorbeeld voor orders zoals de aanschaf van tanks). Deze uitgaven vinden ook plaats zonder defensie-staatsobligaties. Er is daarmee dus geen sprake van directe additionele financiering vanuit de private financieringsmarkt aan de defensie-industrie. Daarom onderzoekt Defensie gezamenlijk met institutionele beleggers en overige stakeholders andere mogelijkheden om hun private financiering voor de defensie-industrie te vergroten, bijvoorbeeld door aansluiting bij (bestaande) investeringsvehikels. Wanneer marktpartijen daarnaast een privaat investeringsfonds willen oprichten gefinancierd met uitgifte van «private defensie-obligaties» om zo investeringen vanuit de markt in de defensie-industrie te vergroten, verwelkom ik dat van harte.
Hoe zorgt u ervoor dat er zo spoedig mogelijk sprake is van een goedgevuld, langlopend en meerjarig orderboek en een consistent investeringsbeleid van overheden, zodat private investeerders zoals ABP meer investeringen kunnen doen in initiatieven die gericht zijn op uitbreiding van de defensieproductie?
In de kamerbrief van 12 maart 2025 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de actielijnen voor oplossingen van investeringsknelpunten bij de defensie-industrie. Zo voorziet het initiatiefwetsvoorstel om de 2%-norm in de wet te verankeren in meer zekerheid voor de langere termijn. Verder weegt Defensie per inkoop af of er langere termijn behoeften kunnen worden gesteld en langere (raam)contracten kunnen worden afgesloten, eventueel met een minimum afnamegarantie.
Met onder andere de Defensienota 2022 en 2024 maakt Defensie ook over de langere termijn duidelijk in welke capaciteiten wordt geïnvesteerd. In 2025 begroot Defensie via het Defensiematerieelbegrotingsfonds ca. € 10 miljard voor materieel investeringen en instandhouding.
Waarom komen vertegenwoordigers van Defensie, Financiën, Buitenlandse Zaken en Economische Zaken en Klimaat pas in april langs bij de verzekeraars om eventuele investeringsmogelijkheden te bespreken? Kan hier meer spoed op gezet worden?
Defensie voert, samen met andere departementen, doorlopend gesprekken met de financiële sector. Dit gesprek is daar een voorbeeld van. Defensie onderhoudt ook actief contact met het Verbond van Verzekeraars. Bijvoorbeeld middels een recent rondetafelgesprek samen met Financiën en Buitenlandse Zaken. Hier zijn verschillende voorbeelden besproken die een barrière vormen voor verzekeraars om eigenstandig te investeren in de defensie-industrie. Defensie werkt nu samen met de andere ministeries aan oplossingen en gaat hierover met de verzekeraars in overleg wanneer voorstellen voorgelegd kunnen worden. Daarnaast vinden er doorlopend gesprekken plaats tussen de ministeries en andere financiële instellingen over de opschaling van de defensie-industrie.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van uitvoering van de voorstellen uit de Initiatiefnota van het lid Boswijk over het structureel verhogen van de Europese munitieproductie?2
Defensie beoordeelt voorstellen voor de productie van reguliere en kapitale munitie uit de markt op de eigen behoeftes, kansen voor vraagbundeling en bijdrage vanuit de Nederlandse industrie. Zo voorzien wij onze krijgsmacht van voldoende kwalitatieve munitie. Daarnaast zetten we in op het bundelen van de vraag voor steun aan Oekraïne en onze nationale vraag. De schaalvoordelen die daarbij ontstaan dragen bij aan het garanderen van productie- en leverzekerheid.
Defensie boekt vooruitgang op de verschillende voorstellen, zoals verwoord in de Kamerbrief Voortgang structurele versterking van de Europese productie van munitie en materieel.8 Zo plaatst Defensie bijvoorbeeld, conform voorstel 1, momenteel een extra bestelling van munitievoorraden, hierover zal middels het DPO gerapporteerd worden.
Daarnaast heeft uw Kamer op 4 april 2025 de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (2025–2029) ontvangen. Hierin licht het kabinet haar ambities voor het versterken van de defensie-industrie toe. De strategie is samen te vatten als sterk, slim en samen: we investeren in een sterke krijgsmacht en Nederlandse defensie-industrie, stimuleren op een slimme manier innovatie en werken nationaal en internationaal op een nieuwe en effectieve manier samen. In deze nieuwe strategische agenda is ook aandacht voor oplossingen van de financieringskwesties die spelen bij de noodzakelijke opschaling van de defensie-industrie. Het opschalen van de productie van defensiematerieel, in Nederland en in Europa, is onderdeel van de industriële versterking waar deze strategie invulling aan geeft.
Het bevorderen van steward owned ondernemen in Nederland. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken , Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Op welke wijze is tot op heden uitvoering gegeven aan de motie-Sneller/Zeedijk (Kamerstuk 29 023, nr. 509) over de rentmeestervennootschap en kunt u benoemen met welke partijen al is gesproken?
Deelt u de mening dat de overheid een rol heeft in het faciliteren van ondernemerschap en hoe staat u tegenover de gedachte dat het faciliteren van nieuwe vormen van ondernemen innovatie kan aanjagen?1
Deelt u de mening van professor De Kluiver dat modelstatuten die als «standaardpakketten» kunnen worden gebruikt en geïmplementeerd een laagdrempelige en praktische manier zijn om bedrijven en startende ondernemers die dat willen te helpen de vorm van een rentmeestervennootschap aan te nemen, vergelijkbaar met de «model articles» uit het Verenigd Koninkrijk?
Bent u bereid om conform de suggestie van De Kluiver een expertgroep aan te stellen die één of meerdere modelstatuten voor een rentmeestervennootschap gaat uitwerken en daar de opzet tot een wettelijke regeling zoals in de voetnoot vermeld bij te betrekken?2
Deelt u de opvatting dat met zulke modelstatuten slechts kleine wetswijzigingen nodig zijn om de rentmeestervennootschap mogelijk te maken, zoals concreet benoemd?3
Hoe beoordeelt u deze voorstellen tot wetswijziging als doorontwikkeling van de ingezette flexibilisering van het BV-recht inhoudelijk?
Bent u bereid om een wetswijziging parallel aan het instellen van de expertgroep voor te bereiden?
Bent u bekend met het onderzoek dat is uitgevoerd in Duitsland onder ruim 400 familiebedrijven waaruit blijkt dat 72% van hen voorstander is van een wettelijke regeling voor steward-ownership?4 Wat is uw reactie hierop?
In Nederland signaleert onder andere VNO-NCW toenemende belangstelling voor steward-ownership, met name bij bedrijfsoverdracht.5 Heeft u desondanks redenen om aan te nemen dat in Nederland te weinig behoefte is aan steward-ownership?
Zo ja, bent u bereid om een vergelijkbaar onderzoek uit te laten voeren in Nederland om die overtuiging te staven?
De ontwikkelingen van hypotheken in 2024 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u inzichtelijk maken wat de gemiddelde koopprijs van woningen in de bestaande bouw in 2024 was en hoe deze prijs gedurende de kwartalen ontwikkelde?
De gemiddelde verkoopprijs bij bestaande woningen in 2024 was € 450.985, zo blijkt uit de cijfers van het CBS. In de tabel hieronder is de gemiddelde verkoopprijs per kwartaal in 2024 weergegeven.
gemiddelde verkoopprijs in euro’s
2023
416.153
Q1 2024
432.061
Q2 2024
441.018
Q3 2024
463.375
Q4 2024
461.797
Kunt u inzichtelijk maken wat de gemiddelde koopprijs van woningen in de nieuwbouw in 2024 was en hoe deze prijs gedurende de kwartalen ontwikkelde?
Het CBS heeft de gegevens van de gemiddelde verkoopprijs van nieuwbouwwoningen beschikbaar tot en met het derde kwartaal van 2024. Het vierde kwartaal komt beschikbaar in de maand april.
gemiddelde verkoopprijs in euro’s
2023
501.947
Q1 2024
494.220
Q2 2024
482.789
Q3 2024
475.700
Kunt u voor zowel de bestaande bouw als nieuwbouw inzichtelijk maken hoeveel woningen er gekocht werden met een koopprijs tot en met € 200.000, tussen de € 200.000 en € 250.000, tussen de € 250.000 en € 300.000, tussen de € 300.000 en € 350.000, tussen de € 350.000 en € 400.000, tussen de € 400.000 en € 450.000 en vanaf € 450.000 in 2024 en hoe deze gegevens zich per kwartaal van 2024 ontwikkelden?
Het ministerie beschikt niet over een onderverdeling in prijssegmenten per kwartaal van de verkoopprijzen bij bestaande en nieuwbouwwoningen. De cijfers over nieuwbouwwoningen bij vraag 2 zijn gebaseerd op een enquête van het CBS onder gemeenten met een hoge dekkingsgraad. Deze is niet 100% dekkend waardoor de gevraagde aantallen niet geleverd kunnen worden. In opdracht van het ministerie onderzoekt CBS momenteel de mogelijkheid om de verkoopprijzen van nieuwbouwkoopwoningen wel landelijk dekkend te kunnen achterhalen. Wanneer de resultaten van dat onderzoek beschikbaar zijn, zal ik dit met uw Kamer delen.
Op basis van cijfers van het Kadaster kan wel een onderverdeling in prijssegmenten worden gegeven van de verkoopprijzen van bestaande woningen over de afgelopen 10 jaar. Deze zijn hieronder weergegeven.
* Eerste drie kwartalen van 2024.
In hoeveel gevallen van het totaal aantal afgesloten hypotheken ging het om het oversluiten van een hypotheek en wat was de gemiddelde hoogte?
In 2024 werden er in totaal ongeveer 484.000 hypotheekaanvragen verstuurd via het Hypotheek Data Netwerk (HDN). Daarvan waren 31.500 aanvragen oversluitingen, zo’n 6,5% van het aantal hypotheekaanvragen. Het gemiddelde hypotheekbedrag bij oversluitingen in 2024 is € 244.500.
Welk deel van de afgesloten hypotheken in de bestaande voorraad is bestemd voor verduurzaming van de woning?
Uit de cijfers van HDN blijkt dat in 2024 in ongeveer 15% van de aanvragen van hypotheken energiebesparende maatregelen zijn meegefinancierd, waarbij gemiddeld € 16.800 wordt besteed aan energiebesparende maatregelen. In 2023 werd bij ongeveer 14% van de aanvragen van hypotheken energiebesparende maatregelen meegefinancierd. In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling in het meefinancieren van energiebesparende maatregelen per kwartaal weergegeven voor 2023 en 2024.
2023
2024
Q1
14,9%
16,8%
Q2
14,7%
16,1%
Q3
13,5%
13,6%
Q4
13,1%
13,5%
Welk deel van de afgesloten hypotheken in de bestaande voorraad is bestemd voor funderingsherstel van de woning?
Er zijn slechts beperkt data beschikbaar over de financiering van funderingsherstel. Een lening voor funderingsherstel bij een reguliere hypotheekverstrekker wordt over het algemeen verstrekt via een gewoon bouwdepot en daarmee in de reguliere hypotheek. Er zijn geen specifieke hypotheekproducten voor funderingsherstel. De hypotheekverstrekker heeft daardoor geen inzicht of en zo ja welk deel van de hypotheek wordt gebruikt voor funderingsherstel.
Wat we wel weten is, dat op jaarbasis ongeveer 1.000 funderingen hersteld worden1, waarbij niet is aangegeven of deze in particulier of bijvoorbeeld corporatiebezit zijn. Bij het Fonds Duurzaam Funderingsherstel zijn in de periode 2018–2024 in totaal 94 Funderingsleningen en Funderingsleningen Maatwerk afgesloten, waarvan in totaal 13 Funderingsleningen en 81 Funderingsleningen Maatwerk. In 2024 zijn 8 Funderingsleningen Maatwerk afgesloten. Maatwerkhypotheken worden verstrekt aan woningeigenaren die voor funderingsherstel vanwege een niet toereikend inkomen bij de bank niet in aanmerking komen voor een ophoging van de hypotheek. Uit deze cijfers kan worden afgeleid dat voor funderingsherstel over het algemeen gebruik wordt gemaakt van andere financieringsmiddelen dan het Fonds Duurzaam Funderingsherstel, zoals bijvoorbeeld een ophoging van de hypotheek en/of eigen middelen. Bovendien kunnen op dit moment bewoners uit slechts 7 gemeenten gebruik maken van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel. Zoals aangegeven in de brief van 3 december 20242 en met u besproken in het debat van 13 februari jl., streef ik ernaar dit fonds per 1 juli a.s. landelijke werking te geven.
In welke mate is er een effect zichtbaar op de hoogte van de hypotheken door opgaven als verduurzamen en funderingsherstel?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangeven, werd in 2024 bij 15% van de aanvragen energiebesparende maatregelen meegefinancierd. Het gemiddeld bedrag dat wordt besteed aan energiebesparende maatregelen is € 16.800, wat op een gemiddeld hypotheekbedrag van € 268.000 ongeveer 6% is. Het effect van energiebesparende maatregelen op de hoogte van de hypotheeksom is dus ongeveer 1% (15% * 6%). In 2023 werd bij 14% van de aanvragen energiebesparende maatregelen meegefinancierd. Het gemiddelde bedrag is niet bekend, maar in 2023 kon maximaal € 9.000 extra geleend worden voor energiebesparende maatregelen3. Gezien het gemiddelde hypotheekbedrag uit 2023 van € 251.973 betekent dit een effect van 0,5% (14% * 3,6%) op de hypotheeksom4.
Zoals bij antwoord 6 is weergegeven is er geen inzicht of en welk deel van de hypotheek wordt gebruikt voor funderingsherstel. Er is daarom ook geen inzicht in een mogelijk effect op de hoogte van hypotheken door funderingsherstel.
In welke mate zaten de opgaven verduurzamen en funderingsherstel in de jaren voor 2024 in de hypotheken?
Voor het antwoord over de mate waarin funderingsherstel in de hypotheken zat verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6. Onderstaand de mate waarin verduurzaming in de jaren 2020–2024 in de hypotheken zat op basis van cijfers van HDN.
Jaartal
Hypotheken waarin energiebesparende maatregelen zijn meegefinancierd
Afgesloten hypotheken
Aantal hypotheken waarin energiebesparende maatregelen zijn meegefinancierd
2020
5,1%
535.375
27.304
2021
8,0%
562.655
45.012
2022
11,2%
521.433
58.400
2023
14,1%
368.442
51.950
2024
15,0%
483.922
72.588
Naast het directe effect van extra leningen voor deze opgaven, is er ook een indirect effect op de hypotheken. In het algemeen is men bereid meer te betalen voor een energiezuinige woning, vanwege lagere energielasten en hoger wooncomfort. Kopers zullen bereid zijn om voor een energiezuinige woning een hogere prijs te betalen en een hogere hypotheek af te sluiten5.
Kunt u aan de hand van de verleende gegevens een reflectie geven op de ontwikkelingen?
De huizenprijzen zijn de afgelopen tien jaar hard gestegen, ook in 2024. De druk op de woningmarkt, renteontwikkelingen en loonstijgingen hebben de afgelopen jaren voor stijgende woningprijzen gezorgd6. Hierdoor is het voor veel starters en middeninkomens lastig om een woning te kopen of te huren. Er moeten meer woningen bijkomen en deze woningen moeten voldoende betaalbaar zijn. Daarom is de inzet dat tweederde van de te realiseren woningen betaalbaar moet zijn en bestaat uit sociale huur, middenhuur en betaalbare koop. Hierop is de laatste jaren al ingezet. Het is daarom goed om te zien dat de gemiddelde huizenprijzen van nieuwbouwwoningen in 2024 zijn gedaald en het prijsverschil tussen de bestaande voorraad en de nieuwbouw afneemt.
Investeringen in verduurzaming en funderingsherstel zijn onlosmakelijk verbonden met de hele context binnen de woningmarkt. Is de rente relatief laag dan wordt bijvoorbeeld meer in de eigen woning geïnvesteerd. Andere invloeden die meespelen zijn onder andere; de economische ontwikkelingen, het sentiment en de energieprijzen. Positief vind ik dat woningeigenaren financiering kunnen vinden voor het verduurzamen van hun woning. Ook wordt in steeds meer hypotheken verduurzaming meegenomen, zo blijkt uit het langjarig gemiddelde (zie de tabel bij antwoord 8). Van de mensen die in de afgelopen tien jaar hun huis hebben verduurzaamd, gebruikten de meesten spaargeld om dit te betalen (80%). Er zijn echter meer mogelijkheden, met onder meer hypotheken en renteloze leningen van het Nationaal Warmtefonds, in combinatie met subsidies.7 Ik vind het belangrijk dat er voldoende financiële mogelijkheden zijn om de eigen woning te verduurzamen.
Voor mensen die schade hebben aan de fundering van hun woning is de impact mogelijk groot. Het Rijk werkt samen met de belangrijkste stakeholders aan een nationale aanpak funderingsproblematiek. Daarin wordt onder meer gewerkt aan het landelijke werking geven van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel, waar ik in het antwoord op vraag 6 op ben ingegaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Beleid staatsdeelnemingen kan beter wat betreft marktverstoring en klimaatrisico’s' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Beleid staatsdeelnemingen kan beter wat betreft markt-verstoring en klimaatrisico’s»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij staatsdeelnemingen zoals de NS en Holland Casino geen duidelijke boekhoudkundige scheiding bestaat tussen publieke taken en commerciële activiteiten?
NS kent een strikte boekhoudkundige scheiding tussen haar publieke taken en commerciële activiteiten. Dit is, op grond van de PSO-verordening2, verplicht bij de uitvoering van de hoofdrailnetconcessie om zo mogelijke kruissubsidiering tussen de publieke en commerciële taken en daarmee mogelijke marktverstoring te voorkomen. NS rapporteert hierover aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Vanwege concurrentiegevoelige informatie wordt deze scheiding in het publieke jaarverslag van NS niet inzichtelijk gemaakt. Wel wordt in het jaarverslag een onderscheid gemaakt tussen de omzet uit treinvervoer-gerelateerde activiteiten en de omzet uit station-gerelateerde activiteiten.
Holland Casino heeft, net als veel andere staatsdeelnemingen, geen dergelijke strikte boekhoudkundige scheiding. Vaak is er geen strikte scheiding tussen commerciële en publieke activiteiten, maar is er sprake van commerciële activiteiten waarbij een publiek belang gediend wordt. Met de keuze voor een deelneming beoogt de staat immers op een doelmatige, zakelijke manier de activiteiten die bijdragen aan de borging van publieke belangen te organiseren. Staatsdeelnemingen krijgen daarbij de ruimte om te ondernemen en in te spelen op de behoeften van de klant en maatschappij. Daarbij ben ik, zoals ook uiteengezet in de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022, kritisch op het ondernemen van brede activiteiten door staatsdeelnemingen, die niet het publieke belang dienen.
Omdat bij staatsdeelnemingen vaak geen scheiding valt aan te brengen tussen publieke en commerciële activiteiten en de financiering daarvan, is het veelal ook niet mogelijk om hier boekhoudkundig een scheiding in aan te brengen en hier verdere stappen op te zetten.
Waarom worden de kosten gerelateerd aan commerciële en publieke activiteiten nu nog niet verplicht apart gerapporteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om een dergelijke scheiding te implementeren bij deze en andere staatsdeelnemingen om transparantie te kunnen waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er momenteel voldoende inzicht is in de klimaatrisico's en de daarmee samenhangende kosten binnen de gehele portefeuille van staatsdeelnemingen?
Het bestuur van een deelneming is verantwoordelijk voor het identificeren en beheersen van de risico’s verbonden aan de strategie en de activiteiten van de vennootschap. Ik verwacht van staatsdeelnemingen dat zij in lijn met de Nederlandse Corporate Governance Code 2022 beschikken over een adequaat risicobeheersing- en controlesysteem, waarin klimaatrisico’s ook worden meegenomen.
Ik word als aandeelhouder regulier geïnformeerd door het bestuur van de staatsdeelnemingen over deze verschillende risico’s en de mitigerende maatregelen. Daarnaast beoordeel ik (de beheersing van) klimaatrisico’s bij de beoordeling van de ondernemingsstrategie en investeringen van staatsdeelnemingen.
Welke stappen zou u kunnen ondernemen om beter te anticiperen op hoge kosten van staatsdeelnemingen als gevolg van de ontwikkelingen die samenhangen met het klimaat, zoals de recente lening die verstrekt is aan Tennet voor het uitbreiden van het elektriciteitsnet?2
Er is een verschil tussen enerzijds het adequaat identificeren en beheersen van de (klimaat)risico’s verbonden aan de strategie en de activiteiten van de onderneming en anderzijds de financiering van de (energie)transitie als gevolg van klimaatverandering en de beleidskeuzes die daarmee verband houden.
Met betrekking tot het elektriciteitsnet zijn er in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur4 een aantal aanbevelingen gedaan om het besluitvormingsproces rondom de vereiste investeringen in elektriciteitsinfrastructuur te stroomlijnen. Een van die aanbevelingen ziet op het jaarlijks delen van investeringsprognoses van de netbeheerders, de verwachtte nettarieven en financieringsbehoeftes van netbeheerders. Ook wordt voorgesteld een netwerktoets uit te voeren, voordat besluitvorming plaatsvindt over beleidsvoorstellen die naar verwachting grote impact hebben op het elektriciteitsnet. De verwachting is dat hiermee beter en eerder inzicht wordt verkregen op de kosten van de uitbereiding van elektriciteitsnet. Het kabinet zal een reactie op het IBO dit voorjaar met u delen.
Overweegt u het uitvoeren en publiceren van periodieke klimaatrisicoanalyses, bijvoorbeeld in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen, om zo beter te kunnen anticiperen op investeringsbehoeften en klimaatdoelen?
In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wordt jaarlijks inzicht gegeven in de voortgang van de deelnemingen in het behalen van hun klimaatdoelen. Deze kunnen op portefeuilleniveau met elkaar vergeleken worden. Ik verwijs ook graag naar het antwoord op vraag 6 voor het onderscheid tussen (het behalen van) klimaatdoelen en klimaatrisico’s.
Daarnaast loopt momenteel bij de OESO een onderzoek naar hoe de klimaatrisicoanalyses effectief en doelmatig vorm te geven. Ik volg dit met interesse en aanbevelingen zal ik meenemen in de periodieke beleidsdoorlichting van het deelnemingenbeleid die uiterlijk in 2027 zal plaatsvinden.
Op welke manier kan het Noorse of het Zweedse beleid als voorbeeld dienen om de rapportages ook in Nederland te verbeteren en bij te laten dragen aan het beter beheersen van klimaatrisico’s?
Bij de totstandkoming de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is gekeken naar de invulling van het aandeelhouderschap van de Noorse overheid, net als dat van de Franse en Duitse overheden. Bij de volgende periodieke beleidsdoorlichting van de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 zal ook weer gekeken worden naar hoe andere landen hun rol als aandeelhouder invullen, om daar de belangrijkste inzichten uit mee te nemen. Daarbij zal ik in ieder geval onderzoeken of het Noorse en Zweedse beleid relevante inzichten bieden.
Hoe beoordeelt u de recente aanscherpingen in de OESO-richtlijnen met betrekking tot het tegengaan van klimaatrisico's door staatsdeelnemingen?
Ik volg de ontwikkelingen en aanbevelingen op het gebied van staatsdeelnemingen vanuit de OESO met veel interesse, zoals eerder aangegeven bij vraag 7 en 8. Deze aanbevelingen zullen bij de periodieke beleidsdoorlichting worden meegenomen.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om deze richtlijnen te integreren in het Nederlandse beleid voor staatsdeelnemingen?
Zie antwoord vraag 9.
Het werkbezoek van de staatssecretaris van Defensie aan Microsoft en Amazon |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen wat het doel was van uw werkbezoek van 3 tot en met 5 maart 2025 aan Microsoft en Amazon in Seattle?1
Het doel van het werkbezoek was drieledig, namelijk: 1) Het krijgen van inzicht in de laatste technologische ontwikkelingen bij Microsoft en Amazon; 2) het bepalen van de impact die deze bedrijven hebben op het opereren van Defensie en 3) het ontwikkelen van meer inzicht op het gebied van autonomie en soevereiniteit op het gebied van data en informatie.
Kunt u het volledige programma van uw werkbezoek delen, met een overzicht van wie u heeft gesproken en wat het onderwerp van deze gesprekken was?
Vanwege privacy kunnen wij geen namen of functies geven, maar er is gesproken met beide bedrijven op het niveau van director & corporate vice president. Met deze vertegenwoordigers heb ik gesproken over oplossingen voor mobiele cloudomgevingen, verwerking en eigenaarschap van data, regelgeving en toepasbaarheid van de laatste technologische ontwikkelingen die relevant zijn voor Defensie.
Heeft u op dit werkbezoek concrete toezeggingen gedaan of afspraken gemaakt? Wat was uw boodschap richting de bedrijven?
Ik heb geen toezeggingen gedaan. Onze gevechtskracht is niet langer alleen afhankelijk van staal en vuur, maar ook van bits en bytes. Hierin biedt de expertise van techbedrijven zoals Microsoft en Amazon waardevolle inzichten. Mijn boodschap richting de bedrijven is om te onderzoeken hoe hun expertise en technologie bij kunnen dragen in operationele situaties, op een soevereine wijze.
Is de inhoud van het werkbezoek en uw inbreng bij de activiteiten afgestemd met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken?
De inhoud van het werkbezoek is afgestemd met het Ministerie van Economische Zaken.
Deelt u de mening dat, in deze geopolitieke context, Nederland de afhankelijkheid van niet-Europese techbedrijven juist zou moeten verminderen?
Het kabinet heeft in 2023 de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) met uw Kamer gedeeld.2 Het Kabinet constateert in de Agenda DOSA dat, in deze veranderende context, we strategisch moeten gaan kijken naar digitale technologie, en in het bijzonder naar strategische afhankelijkheden met een hoog risico.
We hebben een langdurige trans-Atlantische relatie met de VS. De VS is en zal een cruciale partner voor Nederland blijven, met gedeelde veiligheids- en economische belangen, waaronder ook digitale aspecten vallen.
Nederland zal blijven werken aan een goede werkrelatie met de VS. Ontwikkelingen in de VS, ook ten aanzien van tech, volgen elkaar snel op. We houden deze ontwikkelingen op technologisch- en veiligheidsgebied in de VS nauwlettend in de gaten.
Een te grote afhankelijkheid van één marktpartij is echter ongewenst. In de afweging welke data wij in eigen beheer verwerken en wat in de public cloud, moeten risicovolle strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen. Daarbij wordt expliciet gekeken naar Europese tech-bedrijven.
Acht u de totale afhankelijkheid van clouddiensten van niet-Europese techbedrijven een mogelijk risico voor de Nederlandse en Europese autonomie en veiligheid?
Zoals ook door de Algemene Rekenkamer is geconstateerd, wordt er veelvoudig gebruik gemaakt van public clouddiensten, waarbij meer dan de helft van de materieel public clouddiensten3 bij «big tech» ingekocht wordt4. Er is hiermee echter nog geen sprake van een «totale afhankelijkheid». In de afweging welke data we in eigen beheer verwerken en wat in de public cloud moeten risicovolle strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Defensie gaat uit van een spreiding van risico’s door clouddiensten in de eigen datacentra en bij verschillende cloud aanbieders onder te brengen, zowel binnen als buiten Europa. Er zal dus geen sprake zijn van totale afhankelijkheid van niet-Europese techbedrijven. Defensie weegt per situatie af of een eventuele afhankelijkheid acceptabel is. Daarbij worden ook de aspecten autonomie en veiligheid per situatie beoordeeld.
Heeft het Ministerie van Defensie een strategie voor het terugdringen van strategische afhankelijkheden van niet-Europese techbedrijven? Zo ja, hoe gaat u deze afhankelijkheden verminderen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze strategie alsnog te ontwikkelen?
Het beleid van Defensie draagt op verschillende manieren bij aan het vergroten van onze strategische autonomie en het positioneren van onze Nederlandse kennis-, technologie- en industriebasis. Begin april 2025 wordt de nieuwe Strategie van Defensie naar uw Kamer gestuurd, waarin toegelicht zal worden hoe Defensie strategische afhankelijkheden wil verminderen door zelf te investeren in de kennis- en industriebasis. Hoe sterker Europa en Nederland zijn, hoe minder afhankelijkheid. Defensie neemt daarnaast ook verschillende beschermende maatregelen: bepaalde producten, onderdelen en/of capaciteiten zullen in Nederland behouden of ontwikkeld moeten worden om (cruciale) (wapen)systemen van de krijgsmacht – en haar bondgenoten – te kunnen produceren, op te kunnen schalen en te ondersteunen.
Welke strategische investeringen doet het Ministerie van Defensie op het gebied van autonomie in het digitale domein? Acht u het in het belang van de Nederlandse veiligheid om de capaciteit van de Nederlandse en Europese techsector te benutten en versterken door te investeren in hun diensten en deze af te nemen?
Om internationaal een speler van betekenis te blijven, mee te blijven lopen in de mondiale (technologische) ontwikkelingen en onze afhankelijkheid van anderen te beperken, is het verkrijgen en het behouden van leiderschap op strategische technologische punten voor Nederland en Defensie belangrijk. Nederland heeft een sterke en kennisintensieve technologische en industriële basis die hoogwaardige producten en diensten levert. De gewijzigde geopolitieke context en de snelle technologische ontwikkelingen maken dat investeringen in de Nederlandse Technologische en Industriële Basis (NLDTIB) nodig zijn. Een sterke krijgsmacht en een sterk Nederland, kan alleen als de NLDTIB en Europese Technologische Industriële Basis (EDTIB) versterkt worden. Het internationaal positioneren van Nederlandse en Europese technologiebedrijven is daarbij van belang. Begin april wordt de nieuwe Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (D-SII) en de bijbehorende Strategische Actieagenda Industrie, Innovatie en Kennis – Defensie (STRAIIK-D) aangeboden aan de Kamer. Daarin zullen deze ambities en versterkingen toegelicht worden.
Welke acties onderneemt u om Nederlandse en Europese techbedrijven structureel meer te betrekken bij Defensie-aanbestedingen en strategische IT-infrastructuur?
Defensie werkt aan versterkte publiek-private samenwerking o.a. via Defport. Defport draagt bij aan het versnellen van de militaire materieelgereedheid door de afstand tussen Defensie en de private sector te verkleinen. Ook de regionale programmabureaus en de opbouw van regionale ecosystemen en uitbreiding van MINDBases dragen bij aan het verkleinen van de afstand tussen Defensie, kennisinstellingen en industrie. Het is voor de Europese strategische autonomie van groot belang dat er strategische samenwerking bestaat met Nederlandse en Europese techbedrijven. Defensie zet in op een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. Specifiek voor IT heeft Defensie sinds enkele jaren verschillende dialoogtafels met IT-bedrijven die betrekking hebben op huidige en toekomstige ontwikkelingen, om samen op te trekken en vruchtbare partnerschappen te ontwikkelen voor de lange termijn zodat snel kan worden ingespeeld op de behoeften van Defensie. Deze maandelijkse dialoog-tafels stellen Defensie in staat om uitdagingen voor te leggen aan de markt, om te komen tot nieuwe samenwerkingen, oplossingen en versnelling.
Heeft u een plan om bestaande samenwerkingen met Nederlandse en Europese techbedrijven binnen Defensie op te schalen? Welke acties onderneemt u om dit te bereiken?
Ja, mede dankzij de Defensie IT-leveranciersdialoog is Defensie in staat geweest om strategische partnerschappen aan te gaan met diverse IT-bedrijven. Zoals in de Defensienota 2024 is aangekondigd zal Defensie eraan werken om nieuwe technologieën, nadrukkelijk afkomstig van de Nederlandse industrie, te integreren in militaire toepassingen.
Nationale samenwerking met andere departementen, kennispartners en het bedrijfsleven in Nederland leidt tot betere resultaten voor zowel de krijgsmacht als het Nederlandse verdienvermogen en de maatschappij. De samenwerking wordt ingericht via verschillende ecosystemen, per onderwerp en per regio. Defensie legt haar behoeften neer bij de industrie, de capability pull. Kennisinstellingen, start-ups, MKB’ers en Original Equipment Manufacturers (OEM’s) werken samen aan oplossingen die Defensie nodig heeft. Ook is er nadrukkelijk ruimte voor ideeën vanuit de industrie en civiele technologieën die betekenisvol kunnen zijn voor Defensie. Nederlandse en Europese (tech)bedrijven worden hiermee nauwer verbonden aan de opgaves van Defensie en gepositioneerd om vroegtijdig mee te werken aan uitdagingen.
Hoe stimuleert u Nederlandse en Europese partijen om mee te dingen naar aanbestedingen op het gebied van defensie en veiligheid? Welke drempels ervaren deze bedrijven momenteel en hoe gaat u die wegnemen?
Het eerste deel van deze vraag heb ik beantwoord in vraag 9. Betreffende het tweede deel: Eén van de knelpunten is toegang tot financiering. Met name start-ups, scale-ups en het MKB lopen tegen deze drempel aan. Uw Kamer is recent per brief geïnformeerd5 over deze financieringsknelpunten. In deze brief kondigt Defensie vier actielijnen aan om deze knelpunten op te lossen. Deze actielijnen zetten in op 1) het bieden van lange termijnvraag, 2) het mobiliseren van private investeringen en beter gebruik maken van bestaande instrumentaria 3) het optimaliseren van overheidsprocessen en 4) het versterken van de dialoog met de markt, bijvoorbeeld met het publiek-private platform Defport.
Heeft u, naast de samenwerking met niet-Europese techbedrijven, ook onderzocht welke Europese cloud- en technologiealternatieven beschikbaar zijn voor Defensie? Zo ja, welke Europese partijen heeft u hiervoor in beeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, Defensie is een onderzoek gestart naar mogelijkheden om cloudomgevingen voor Defensie te ontwikkelen met Europese leveranciers. De gesprekken daarover verkeren nog in een commercieel vertrouwelijke fase.
Bent u bereid (alsnog) gesprekken te initiëren met Europese alternatieven zoals OVHcloud, Nextcloud, of het GAIA-X-initiatief?
Ja.
Wat bedoelt u precies met uw openbare uitspraak: «Met een slimme mix van eigen en commerciële cloudoplossingen vergroten we onze digitale slagkracht»?2
Defensie ontwikkelt eigen IT zoals commandovoeringssystemen en IT-infrastructuur zoals de private cloud binnen het programma GrIT. Daarnaast is er een wereldwijde zeer snelle en innovatieve technologie-ontwikkeling in de public cloud. Om militair relevant te blijven op het slagveld met digitale technologie zal Defensie deze technologieën moeten combineren. Het combineren hiervan is onderdeel van de multicloud strategie van Defensie. Dit is een cruciaal onderdeel van de digitale transformatie van Defensie.
Hoe worden de diensten van Microsoft en Amazon momenteel gebruikt in de Defensie-architectuur? Welke Defensie-onderdelen zijn afhankelijkheid van deze diensten?
In de architectuur staan de clouddiensten van Microsoft en Amazon als «onderlaag» die gebruikt wordt voor ongepubliceerde of laag-gerubriceerde informatiesystemen. Naast clouddiensten neemt Defensie bij Microsoft ondersteuningsdiensten af voor de inzet van diverse Microsoft producten die op diverse plekken in de generieke IT-infrastructuur van Defensie worden toegepast. Voor de daadwerkelijke inzet zijn er geen afhankelijkheden van deze diensten (wel van de producten). Voor de lange termijn continuïteit heeft heel Defensie afhankelijkheden. Een van de belangrijkste afhankelijkheden is de cybersecurity ondersteuning van de diverse Microsoft producten.
Welke gegevens worden door Defensie bewaard, verwerkt, of gedeeld via de clouddiensten van Microsoft en Amazon? Heeft de Verenigde Staten, onder de CLOUD Act, toegang tot deze (gevoelige) gegevens?
Defensie verwerkt en bewaart alleen ongerubriceerde of laag gerubriceerde gegevens in de clouddiensten van Microsoft en Amazon.
Het Nationaal Cyber Security Centrum heeft in augustus 2022 een onderzoeksrapport over de CLOUD Act gepubliceerd. In dit onderzoek stelt Greenberg Traurig dat het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot Europese (persoons)gegevens, specifiek op basis van de CLOUD-act, weliswaar voorstelbaar, maar in de praktijk ook (heel) klein is.
Defensie verwerkt geen hoog gerubriceerde informatie in cloud-diensten van Microsoft en Amazon. Om een goede afweging te maken over de risico’s en de baten, hanteert Defensie een cloud-afwegingskader.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Wegens de samenhang tussen vragen 9 en 11 is een gedeelte van deze beantwoording samengevoegd. Alle overige vragen zijn afzonderlijk van elkaar beantwoord.
De nieuwe werkplek van SSC-ICT |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is de gedeeltelijke migratie van de 58.000 digitale werkplekken van ambtenaren naar de public cloud strikt noodzakelijk? Waaruit blijkt dit?1
De migratie van de werkplekken van de Rijksoverheid die SSC-ICT aan het voorbereiden is, is noodzakelijk omdat meerdere componenten van de huidige werkplek op korte termijn niet meer ondersteund worden (End of Support) of zelfs het einde van hun levensduur hebben bereikt (End of Life). Het eerste geldt bijvoorbeeld voor Windows 10 (oktober 2025) en het tweede voor Ivanti (december 2026). Om continuïteit te borgen is het dus noodzakelijk deze componenten te vervangen. Daarnaast is het vanuit beveiligingsoogpunt van belang om over te stappen naar een modernere en veiligere werkplek. De migratie naar de nieuwe werkplek betreft overigens geen migratie naar de cloud. Alle documenten en mails blijven in de eigen overheid-datacenters; alleen bepaalde beheerapplicaties gaan deels naar de cloud2.
Hoeveel zou de voorgenomen cloudmigratie kosten?
De migratie wordt deels bekostigd uit het al aan SSC-ICT beschikbaar gestelde ICT-budget dat bedoeld is voor doorontwikkeling van haar ICT-diensten. Daarnaast is een aanvullend budget van € 8,7 mln. voorzien voor migratie- en uitrolkosten.
Deelt u de mening dat cloudmigraties van overheids-ICT naar Amerikaanse techgiganten geen vanzelfsprekendheid meer moeten zijn, gezien de onvoorspelbare geopolitieke situatie en de reële kans op een handelsoorlog met de Verenigde Staten?
Iedere cloudmigratie moet weloverwogen plaatsvinden, conform de waarborgen zoals gesteld in onder meer het Rijksbreed cloudbeleid 2022. Daarnaast is het voorkomen van risicovolle strategische afhankelijkheden een belangrijk onderdeel vanuit de Agenda DOSA.3
Een van de maatregelen die het kabinet neemt, is de herziening van het rijksbrede cloudbeleid, dat u medio 2025 ontvangt. In dit beleid wordt het gebruik van public cloud aangescherpt. Cloudtechnologie biedt onmiskenbare voordelen, zoals flexibiliteit, innovatie en gebruiksgemak, maar vereist ook zorgvuldige afwegingen om de digitale autonomie en veiligheid te waarborgen. Deze aspecten krijgen nadrukkelijker een plek in het nieuwe beleid.
Daarnaast wordt actief met Europese partners samengewerkt aan alternatieve oplossingen en een goed functionerende Europese markt. Het blijft daarom van belang om risico’s zorgvuldig af te wegen en waar nodig passende maatregelen te treffen, zoals ook bij de nieuwe werkplek van SSC-ICT is gebeurd. De uiteindelijke acceptatie van de (rest)risico’s zal voorgelegd worden (ter acceptatie) aan de afnemers van de werkplek van SSC-ICT.4
Klopt het dat DICTU en de Belastingdienst ook voornemens zijn om de digitale werkplekken (gedeeltelijk) naar de public cloud verhuizen?2
In het Jaarplan 2025 Belastingdienst dat uw Kamer op 11 december 2024 heeft ontvangen, is aangegeven dat de Belastingdienst voornemens is om in 2025 alle werkplekken naar M365 te migreren. Dit gebeurt gecontroleerd en weloverwogen. De implementatie van de migratie is op dit moment nog niet gestart. De Belastingdienst volgt de recente geopolitieke ontwikkelingen en zal in lijn handelen met het herijkte Cloudbeleid en implementatieplan dat door BZK wordt opgesteld en medio 2025 zal worden opgeleverd.
DICTU maakt in zijn digitale werkplek gebruik van public clouddiensten van Microsoft, maar niet van de gehele Microsoft werkplek. De belangrijkste public cloudapplicaties die door DICTU worden ingezet zijn Teams, Onedrive en Exchange Online. Deze zijn beschikbaar voor de ca. 20.000 werknemers van de Ministeries EZ, KGG en LVVN.
Voordat bovenstaande clouddiensten in gebruik genomen zijn, zijn risicoanalyses uitgevoerd op het gebied van dataprivacy en security conform het Rijkscloudbeleid.
Welke cruciale software-componenten van de huidige digitale werkplek worden vanaf eind 2026 niet meer ondersteund door de leverancier(s)? Is dit door de leverancier(s) aan u bevestigd? Om welke leverancier(s) gaat het?
De software die nu nog wordt gebruikt en die na december 2026 niet meer wordt ondersteund, betreft Ivanti Workspace Control. Dit is bevestigd door de leverancier Ivanti.
Ivanti Workspace Control is een softwareoplossing die IT-beheerders helpt bij het beheren en beveiligen van gebruikersomgevingen in Windows-omgevingen. Het zorgt ervoor dat medewerkers altijd en overal toegang hebben tot hun persoonlijke werkplek, ongeacht het apparaat of de locatie.
Ook Windows 10 dat op de meeste werkplekken in gebruik is, is aan het eind van de levenscyclus. Hier is wel nog (tegen additionele kosten) ondersteuning voor beschikbaar, maar gelet op de noodzakelijke werkzaamheden is het raadzaam om deze vernieuwingsacties te combineren.
Heeft de leverancier / hebben de leveranciers van deze cruciale software-componenten bevestigd dat een oplossing, waarbij de gegevens en verwerking daarvan binnen de overheid blijven, definitief niet meer beschikbaar zal zijn?
Zie het antwoord op vraag 5. De software van Ivanti die op dit moment in gebruik is, is na 2026 niet meer te gebruiken; ook niet in een on premise variant.
In de nieuwe digitale werkplek wordt volgens u «beperkt gebruik gemaakt van cloud-gebaseerde beheertoepassingen.» Om welke toepassingen van welke leverancier(s) gaat dit?
Om de nieuwe DWR2.0 werkplek te kunnen beheren en up-to-date en veilig te houden, wordt in die werkplek gebruik gemaakt van een aantal clouddiensten, waaronder Netskope, Microsoft inTune en Microsoft Defender. Deze slaan de inhoudelijke data niet op, maar zorgen ervoor dat de omgeving veilig blijft (zoals het voorkomen van malware, phishing links, etc.). Dit wordt ook wel aangeduid als «data in transit». Om dit mogelijk te maken, slaan de applicaties tijdelijk metadata en logging data op. Dat is informatie over de data, zoals de gebruikers-id, de naam van de gebruikte applicaties, het aantal up- en downloads, de datum waarop de gegevens zijn aangemaakt, het gebruikte toestel, etc. Deze gegevens staan tijdelijk in de public cloud van de leverancier (6 maanden voor MS en een zelf te configureren periode voor Netskope), t.b.v. monitoring door het Security Operations Center (SOC) van SSC-ICT. Inhoudelijke data worden hierbij niet opgeslagen.
Uit welk land komt de beoogde leverancier / komen de beoogde leveranciers? Waar vindt de opslag en verwerking van gegevens plaats in deze «cloud-gebaseerde beheertoepassingen»? Welke gegevens betreft dit? En gaat overheidscommunicatie in zichtbare (onversleutelde) vorm door de servers van deze leverancier(s)?
Netskope en Microsoft zijn Amerikaanse leveranciers. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 7, gaat het om data in transit. Alle data in transit is versleuteld.
Is de CLOUD Act of soortgelijke wetgeving, die geforceerde toegang tot data mogelijk maakt, van toepassing op gegevens die verwerkt worden onder de «cloud-gebaseerde beheertoepassingen»?
In algemene zin geldt dat de potentiële extraterritoriale werking van Amerikaanse wetgeving ertoe kan leiden dat Amerikaanse cloudaanbieders in specifieke situaties verplicht worden om gegevens van cloudgebruikers over te dragen aan Amerikaanse inlichtingendiensten. Op verzoek van het NCSC heeft Greenberg Traurig onderzoek gedaan naar onder andere de kans dat gegevens van Europese burgers op basis van de CLOUD-act verstrekt zullen worden aan de Amerikaanse overheid. Op basis van de daaromtrent beschikbare informatie is geconcludeerd dat deze kans laag is6.
In de casus van de nieuwe werkplek van SSC-ICT wordt echter geen overheidsdata opgeslagen op de Amerikaanse cloud; documenten en mail blijven in de eigen datacenters staan. De enige data die door deze leveranciers verwerkt wordt is metadata en logging data (zie ook vraag 8).
U kondigt aan «nieuwe aanpassingen zoals de gereduceerde afhankelijkheid van de publiek cloud, de ingebouwde waarborgen.» Welke afhankelijkheden blijven er over? Om welke waarborgen gaat het?
De gereduceerde afhankelijkheid zit in het feit dat al het interne verkeer, dus tussen werkplek en alles wat in de eigen datacenters draait (eigen applicaties, mail, documenten, etc.), uitsluitend over eigen infrastructuur loopt en niet door de Netskope-cloudoplossing wordt verwerkt. Daarnaast laat ik onderzoeken of hier bovenop ook onderdelen van de cloudoplossing «on premise» (in het volledig in eigen beheer zijnde OverheidsDataCenter (ODC)) kunnen worden opgesteld en beheerd, zodat ook verkeer naar externe bronnen via de eigen datacenters loopt.
Mitigerende maatregelen worden tevens besproken in het antwoord op vraag 12
Kunt u toezeggen om in de aangekondigde pilot te meten hoeveel data wordt gestuurd naar / via derde partijen, en ook om te meten wanneer het niet duidelijk is om welke partijen het gaat? Kunt u duidelijk maken of het gaat om persoonsgegevens, en zo ja, om welke persoonsgegevens? Kunt u dit in ieder geval meten voor processen zoals printen, mailen en tekstverwerking, en verslag uitbrengen aan de Kamer en extern laten valideren?
Zoals hierboven aangeven, wordt alleen de metadata en logging data van de transactie gerapporteerd. Zie hiervoor het antwoord op vraag 7. Het gaat dus niet om persoonsgegevens.
Hoe gaat u komen tot een betrouwbare digitale werkplek waar alle afhankelijkheden zijn weggenomen?
Als onderdeel van de implementatie van de nieuwe werkplek door SSC-ICT zijn er al diverse risicoanalyses uitgevoerd, ook op het gebied van betrouwbaarheid, beveiliging en privacy. Naar aanleiding daarvan is een groot aantal maatregelen op deze gebieden afgesproken, die voor de start van de uitrol geïmplementeerd en getoetst zullen worden. M.b.t. afhankelijkheden zal ik blijven onderzoeken hoe deze zoveel mogelijk weggenomen kunnen worden. Op periodieke basis worden de verschillende onderdelen van de werkplek heroverwogen waarbij rekening wordt gehouden met effecten op gebruikersbeleving, security, privacy, beheersbaarheid, kosten, autonomie & continuïteit. Hierbij wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar mogelijkheden op het gebied van open source.
Het volledig wegnemen van alle afhankelijkheden bij een digitale werkplek is in de praktijk niet realistisch en ook niet altijd noodzakelijk. Verschillende componenten in de digitale wereld zijn inherent met elkaar verbonden en kennen wederzijdse afhankelijkheden. Het streven is om risico's te beheersen tot een aanvaardbaar niveau en weloverwogen keuzes te maken. In het herziene rijksbrede cloudbeleid, dat u medio 2025 ontvangt, wordt deze aanpak verder uitgewerkt. Tegelijkertijd blijft het kabinet innovatie en digitale transformatie mogelijk maken waar dat verantwoord kan.
Bent u bereid om onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten om advies te vragen over de afhankelijkheden die zullen ontstaan door de voorgenomen migratie van de digitale werkplek? Kunt u dit advies op hoofdlijnen delen met de Kamer en meewegen in uw overwegingen over de migratie?
Er is aan meerdere partijen advies gevraagd, waaronder inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ik ben nog in overleg hoe we op hoofdlijnen, al dan niet vertrouwelijk, de adviezen van de inlichtingen-en veiligheidsdiensten kunnen delen. Hun adviezen zijn ter harte genomen en meegewogen in het huidige ontwerp.
Wordt data uit de door SSC-ICT-ontworpen werkplekken straks lokaal én in de cloud opgeslagen, of alleen nog maar lokaal? Zijn er derde partijen die, door hun positie in de gekozen oplossing, tijdelijk zicht krijgen op onze data als deze door hun toepassingen heenstroomt?
Zie antwoord op vraag 7.
Wat betekent het dat data «vooralsnog» op de eigen datacenters wordt opgeslagen? Wanneer zou dit niet meer het geval zijn?
De werkplek-data blijft nu in de eigen datacenters. Naar aanleiding van het nieuwe cloudbeleid kan bij de doorontwikkeling van de werkplek hierin verandering optreden. Maar op dit moment is dat niet aan de orde.
Met hoeveel zekerheid kunt u zeggen dat er geen gevoelige overheidsinformatie of persoonsgegevens worden verwerkt op de 58.000 digitale werkplekken, als u in uw brief aan de Kamer aangeeft dat hier «gewoonlijk» geen sprake van is?
Het blijft de verantwoordelijkheid van de individuele ambtenaar om conform de geldende regelgeving veilig met informatie en gegevens om te gaan. In de nieuwe werkplek is de manier van gegevens verwerken niet anders dan nu het geval is. Via gerichte communicatie en instructies kan dit verder worden ondersteund.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en indien mogelijk nog vóór het plenaire debat over de migratie van overheids-ICT naar het buitenland beantwoorden?
Zie alle bovenstaande antwoorden op de gestelde vragen.
Het bericht ‘Rabo: heffingen VS kunnen Nederland €12 mrd gaan kosten’. |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rabo: heffingen VS kunnen Nederland € 12 mrd gaan kosten»1?
Ja.
Kunt u aangeven op welke goederen en diensten naast staal en aluminium eventuele importheffingen gaan gelden, hoe hoog die zijn en per wanneer die ingaan?
President Trump van de Verenigde Staten heeft tijdens een gesprek met de pers aangekondigd dat tarieven van 25% zullen worden geheven op producten afkomstig uit de Europese Unie. Hij gaf hierbij aan dat dit zou gelden voor auto’s en niet nader gedefinieerde andere goederen. Er is sinds de aankondiging geen uitvoeringsbesluit (executive order) gepubliceerd dat hier nadere invulling aan geeft. Wel heeft hij verschillende Amerikaanse departementen verzocht om uiterlijk 2 april met aanbevelingen te komen ten behoeve van een «America First Trade Policy».
Deelt u de analyse van ABN Amro dat bij een importheffing van 25% de export van voedingsmiddelen wordt gehalveerd?
Ik ben bekend met de analyse van ABN Amro, die aangehaald wordt in het artikel. Zoals aangegeven in vraag 2 is niet meer bekend dan de publieke uitspraken van president Trump. De exacte effecten van eventuele maatregelen zijn afhankelijk van moment van invoering, hoogte, reikwijdte en eventuele uitzonderingen waarin wordt voorzien.
Welke effecten zou dit hebben op Nederlandse bedrijven in de voedingsmiddelenindustrie en wat kunt u doen om dit te mitigeren?
Tarieven zorgen voor de toename van de kostprijs van een product op de markt van het land dat de tarieven invoert. Wanneer dit leidt tot het wegvallen van (een gedeelte van) de afzet op de desbetreffende markt, zal dit voor exporterende bedrijven effecten hebben. De effecten van eventuele tarieven zijn afhankelijk van het moment van invoering, hoogte, reikwijdte en eventuele uitzonderingen. Zoals in het artikel wordt aangegeven is de EU uiteindelijk verreweg de grootste afzetmarkt voor het Nederlands bedrijfsleven, maar kunnen gevolgen van tarieven in derde landen voor specifieke sectoren of bedrijven groot zijn.
Het kabinet zet in op goede en tijdige voorlichting aan het bedrijfsleven, en zowel de departementen in Den Haag, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de vertegenwoordigingen van Nederland in de VS staan in nauw contact met zowel VNO-NCW, MKB-Nederland als met individuele bedrijven.
Welke Nederlandse bedrijven die zich bezighouden met drankexport worden hard getroffen door importheffingen en ziet u voor hen andere afzetmarkten waardoor hun omzetverlies beperkt kan worden? Zo ja, wat doet het kabinet om deze afzetmarkten beter toegankelijk te maken?
Er zijn verschillende Nederlandse bedrijven actief in de productie van alcoholische dranken in Nederland voor export naar de Verenigde Staten. Daarbij valt te denken bijvoorbeeld aan brouwer Heineken en destilleerder Nolet. Deze bedrijven kunnen geconfronteerd worden met wegvallende vraag vanwege hogere importtarieven, wat reden kan zijn voor bijvoorbeeld een verandering in de bedrijfsbeslissingen, zoals diversificatie van afzetmarkten. Het kabinet biedt een breed scala aan ondersteunende maatregelen ter bevordering van de handel van het Nederlandse bedrijfsleven met derde landen, waar deze bedrijven gebruik van kunnen maken voor het zoeken naar alternatieve markten.
Ziet u een risico dat Nederlandse bedrijven zich in de VS gaan vestigen omdat zij dan niet meer te maken hebben met importheffingen van 25% of wellicht zelfs hoger? Zo ja, om hoeveel bedrijven zou het dan gaan en welke sectoren betreft het dan met name? Wat doet het kabinet om dit tegen te gaan?
Onzekerheid bij zakendoen in derde landen, zoals door de mogelijke invoering van tarieven, kan zorgen voor de beïnvloeding van investeringsbeslissingen van ondernemingen. Dergelijke effecten kunnen beide kanten op werken, zoals eerder is gebleken bij de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.
Het kabinet zet in op het versterken van het concurrentievermogen van de Nederlandse economie, onder andere door te zorgen dat Nederland een aantrekkelijk land van vestiging en onderneming blijft. Dit is een inzet die veel breder is dan enkel het handelsbeleid.
Indien Nederlandse bedrijven naar de VS verhuizen, wat doet dit met het Nederlands concurrentievermogen? Welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te houden of in ieder geval te beperken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van de gesprekken die u op 6 maart jl. in de Verenigde Staten over de aanstaande importheffingen heeft gevoerd? Heeft u de indruk dat de VS uitzonderingsbepalingen op de algemene importheffingen zal maken?
Ik heb in de Verenigde Staten gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van Nederlandse en Amerikaanse bedrijven en met meerdere afgevaardigden in het Amerikaanse congres. Daarnaast heb ik een kennismakingsgesprek gehad met de Amerikaanse handelsvertegenwoordiger, de heer Greer. Ten eerste heb ik gesproken over de waarde van de bilaterale en Europese handels- en investeringsrelatie en de wederzijdse economische belangen, ook voor de werkgelegenheid. Daarbij heb ik het belang van behoud en uitbouw van samenwerking in strategische sectoren onderstreept. Tevens heb ik de belangen het Nederlands bedrijfsleven over het voetlicht gebracht, naast de notie dat bedrijven gebaat zijn bij zekerheid en voorspelbaarheid.
Tijdens de gesprekken heb ik mijn bezorgdheid, en die van het Nederlandse én Amerikaanse bedrijfsleven, geuit over mogelijke handelstarieven en aangegeven dat tarieven naar verwachting schadelijk zullen zijn voor bedrijven en consumenten, zowel in de VS als in Nederland en de EU. In lijn met de eerdere gesprekken die Eurocommissaris Šefčovič heeft gevoerd, heb ik aangegeven dat dat de Europese Unie zich zal beraden op mogelijke tegenmaatregelen, mocht de VS besluiten tarieven tegen importen uit de EU in te voeren.
Op welke wijze geeft het kabinet invulling aan de inzet van Nederland en de Europese Commissie om constructief samen te werken met de VS om de trans-Atlantische handelsrelatie te versterken en wat is het effect van de aangekondigde tarieven hierop?
Het kabinet zet in op constructieve dialoog in zowel Brussel als Washington, terwijl zowel de Europese Commissie als het kabinet zich tegelijkertijd voorbereiden op eventuele handelsmaatregelen van de VS. De constructieve dialoog wordt zowel op federaal niveau met de VS gezocht, als op statelijk- en stedelijk niveau. Richting de Europese Commissie geeft het kabinet aan dat het belangrijk is de samenwerking met de VS te blijven zoeken, terwijl Nederland tegelijkertijd robuuste, proportionele en de-escalerende tegenmaatregelen steunt indien de VS ongerechtvaardigde tarieven heft op import uit de EU.
Is het kabinet oornemens om Nederlandse strategische afhankelijkheden van de VS af te bouwen, zoals dat nu ook met China gebeurt? Zo ja, naar welke andere partners wordt er gekeken om in te springen voor het leveren van bijvoorbeeld cruciale grondstoffen?
Op 31 oktober 2024 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de kabinetsbrede aanpak risicovolle strategische afhankelijkheden (Kamerstuk 30 821, nr. 244). Deze ziet toe op het adresseren van risicovolle strategische afhankelijkheden tussen landen. Daarbij maakt het kabinet geen onderscheid tussen landen. Zoals bekend wordt vanwege strategische en nationale veiligheidsoverwegingen zorgvuldig en vertrouwelijk omgegaan met het delen van informatie over de kwetsbaarheden van de Nederlandse en Europese economie. Daarom is er op 29 mei 2024 een vertrouwelijke technische briefing georganiseerd, waarin de aanpak van het kabinet, de uitgevoerde analyses en de resultaten aan uw Kamer zijn toegelicht. Het kabinet werkt aan de leveringszekerheid van grondstoffen via de Nationale Grondstoffen Strategie.
Deelt u de mening van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Vragenuur op 4 maart jl. dat de aankomende importheffingen een «bedrijfsrisico» zijn?
Het kabinet zet zich in voor zo goed mogelijke markttoegang voor Nederlandse bedrijven in het buitenland. Dit laat onverlet dat het kabinet geen buitenlandse afzetmarkten kan garanderen.