Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Kunt u, naar aanleiding van uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen1, wellicht nog nader toelichten wat bedoeld wordt met «actief gebruik» in de zin «Er is in het heden of verleden geen actief gebruik van Palantir (licenties) bij het organisatieonderdeel NCTV2.»? Wordt er wellicht wel op een andere wijze («passief gebruik?») door de NCTV gebruikgemaakt van Palantir? Of kan uit dit antwoord geconcludeerd worden dat er op geen enkele wijze gebruik is gemaakt van Palantir door de NCTV? En los van het («actief» of «passief») gebruik, heeft de NCTV wel of geen (al dan niet via «samenwerkingsverbanden») toegang tot Palantir?
Met de eerdere beantwoording is bedoeld aan te geven dat er op geen enkele wijze gebruik is gemaakt van Palantir door de NCTV en tevens dat de NCTV ook geen toegang heeft tot Palantir.
U schrijft dat de politie, in speciale gevallen, de «informatieproducten» afkomstig uit de Raffinaderij deelt met «ketenpartners»: wie zijn die «ketenpartners»?
In mijn eerdere beantwoording heb ik aangegeven dat informatieproducten afkomstig uit de analyseomgeving «de Raffinaderij» niet worden gedeeld met partijen buiten de politie.
Wel kan de politie op basis van een signaal afkomstig uit een informatieproduct op casusniveau contact leggen met ketenpartners. Dit kan als er sprake blijkt van een concrete verdenking van zware en georganiseerde criminaliteit of een hoge kans op aanslagen. Het informatieproduct zelf wordt niet gedeeld.
Ketenpartners waarmee de politie een signaal kan delen zijn bijvoorbeeld gemeenten of het Openbaar Ministerie. Hierbij worden vanzelfsprekend de verstrekkingsbepalingen uit de Wet politiegegevens (Wpg) in acht genomen.
Welke datasets worden met die ketenpartners gedeeld?
Er worden geen datasets gedeeld met die ketenpartners.
Zoals hiervoor toegelicht kunnen alleen in zeer ernstige situaties de signalen afkomstig uit een informatieproduct vanuit «de Raffinaderij» op casusniveau worden gedeeld.
Welke algoritmen worden door die ketenpartners of binnen de «samenwerkingsverbanden» hiervoor gebruikt en/of ontwikkeld?
Bij het delen van signalen op casusniveau worden geen algoritmen gebruikt en/of ontwikkeld.
Worden deze algoritmen wellicht ook gepubliceerd op https://algoritmes.overheid.nl/nl/algoritme?
In het Algoritmeregister worden impactvolle algoritmes, waaronder hoog risico AI-systemen geregistreerd. De basale algoritmes binnen de software van Palantir die de politie gebruikt kwalificeren niet als AI-systeem. Omdat bij het gebruik van deze Palantir software door de politie ook geen sprake is van impactvolle algoritmes is dit niet in het Algoritmeregister opgenomen.
Het datalek bij het Openbaar Ministerie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten welke herstelstappen sinds de hack zijn gezet om herhaling te voorkomen en hoe u de effectiviteit van deze maatregelen verifieert, specifiek met het oog op bescherming van gevoelige categorieën informatie, zoals adressen van Blijf-van-mijn-lijf-huizen en andere beschermde opvanglocaties, gegevens over kroongetuigen en hun naasten, dossiers over zware georganiseerde misdaad en terrorisme, interne HR-dossiers die officieren van justitie en andere functionarissen mogelijk chantabel of afpersbaar maken?
Er zijn sinds de ontdekking van de ICT-inbreuk meerdere herstelstappen gezet. Hierover is uw Kamer per brief op 23 juli, 4 augustus, 12 augustus en 3 september geïnformeerd.1 Het OM voldoet aan de kaders en richtlijnen voor informatiebeveiliging die door het Rijk en het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden voorgeschreven. Het OM is dit verplicht als zelfstandige organisatie binnen het justitiedomein. Dit zal voor de toekomst ongewijzigd blijven en langs deze kaders en richtlijnen zijn de herstelwerkzaamheden ook verder uitgevoerd.
De livegang van de systemen van het OM vond stapsgewijs plaats zodat per stap extra monitoring en detectie kon plaatsvinden. Elk systeem dient zeker te worden gesteld voordat het weer live kan gaan. Die fasering heeft te maken met de volgorde waarin systemen moeten worden opgestart; die volgorde voorkomt dat werkprocessen met en tussen ketenpartners worden verstoord als informatie uit de verschillende systemen niet in de goede volgorde wordt ingeladen. Over de impact op de strafrechtketen naar aanleiding van de offlinegang van het Openbaar Ministerie (OM) is uw Kamer reeds geïnformeerd.2 Ook is uw Kamer geïnformeerd over het besluit dat samen met het OM is genomen om onderzoek te doen over de ICT-inbreuk.3 Dat onderzoek zal zich onder andere moeten richten op de wijze waarop incidenten in de informatiebeveiliging in de toekomst voorkomen kunnen worden.
In hoeverre kan technisch of forensisch worden vastgesteld of adressen van Blijf-van-mijn-lijf-huizen en andere beschermde opvanglocaties, gegevens over kroongetuigen en hun naasten of dossiers over zware georganiseerde misdaad en terrorisme, daadwerkelijk zijn ingezien of buitgemaakt?
Welke specifieke maatregelen zijn genomen om te achterhalen of HR-dossiers van medewerkers, inclusief aanklagers en officieren van justitie, mogelijk in handen van kwaadwillenden zijn gekomen en hen kwetsbaar maken voor chantage en/of afpersing?
Zijn er signalen of indicaties dat met mogelijk buitgemaakte informatie al pogingen zijn gedaan om procespartijen, getuigen of medewerkers van het Openbaar Ministerie (OM) te beïnvloeden of te intimideren?
Betekent, dat u stelt dat er geen aanwijzingen zijn voor datamanipulatie, ook kunt uitsluiten dat gevoelige gegevens zijn gekopieerd of op termijn kunnen worden misbruikt? Zo nee, welke voorzorgsmaatregelen zijn getroffen tegen langdurig sluimerend misbruik?1
Kunt u uiteenzetten hoe het OM en het ministerie ervoor zorgen dat ook ketenpartners zoals politie, rechtspraak en opvanginstellingen volledig op de hoogte zijn van de mogelijke risico’s, zodat zij preventief maatregelen kunnen nemen?
De gehele afsluiting van het OM van het internet had impact op het OM zelf en op alle samenwerkingspartners. De samenwerkingspartners werden goed geïnformeerd door het OM. Door alle betrokkenen is dagelijks hard gewerkt om de ontstane knelpunten en effecten zoveel mogelijk op te lossen, met als doel de impact zoveel mogelijk beperken en de mogelijke risico’s mitigeren. Over de impact op de strafrechtketen bent u op 12 augustus jl. geïnformeerd.5
Acht u het zinvol en noodzakelijk om, naar analogie van de kritische financiële sector, zo snel mogelijk de eis neer te leggen dat bij organisaties met een essentiële rol in de rechtsstaat, zoals het OM, een onafhankelijke risicofunctie wordt belegd, met specifieke focus op cyberveiligheid en integriteitsbescherming?
Ik acht het zinvol dat het OM hier op in blijft zetten, vanwege de (digitale) weerbaarheid van deze kritische organisatie binnen de rechtsstaat. Dit vraagt continu aandacht gezien de toenemende dreiging van verschillende actoren. Grotendeels wordt dit vormgegeven door het CIO-stelsel Rijk6 en de compliance structuren die daaruit volgen. Voorbeelden hiervan waar het OM gebruik van maakt zijn de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI).
Zoals ik onder mijn antwoord op vraag 1 ook heb vermeld, zal ik samen met het OM een onderzoek laten uitvoeren naar de ICT-inbreuk. Hiervoor zal een onafhankelijke commissie van nog aan te stellen deskundigen op het gebied van onder meer cybersecurity, IT en informatievoorziening worden ingesteld. Een deel van het onderzoek zal zich richten op het versterken van de weerbaarheid van de IT en informatievoorziening van het OM, mede in relatie tot de ketenorganisaties. Over de planning en resultaten van het onderzoek zal ik u op een later moment verder informeren.
Bent u bereid de Kamer periodiek en vertrouwelijk te informeren over de stand van zaken, ook als er geen nieuwe incidenten worden ontdekt, om het vertrouwen in de veiligheid van het OM te herstellen en te behouden?
Ik informeer de Kamer al regelmatig over de stand van zaken.
Het bericht 'Laptopverbod voor advocaten bij bezoek gevangenis' |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Laptopverbod voor advocaten bij bezoek gevangenis: «Onbegrijpelijk en onwerkbaar»«?1
Ja.
Klopt het dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) voornemens is deze maatregel binnen alle Penitentiaire Inrichtingen (PI’s) in te voeren? Zo ja, op welke termijn en wat is daarvoor de aanleiding?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werkt momenteel aan een aanpassing van het toegangsbeleid die van toepassing zal zijn op alle Rijksinrichtingen, waaronder Penitentiaire Inrichtingen (PI’s).
De wens om het toegangsbeleid aan te passen is tweeledig. Er ligt een wens tot uniformering die onder andere voortkomt uit signalen vanuit de keten, bijvoorbeeld van advocaten, leveranciers en medewerkers die werken binnen verschillende inrichtingen. Op dit moment gelden voor de verschillende PI’s verschillende toegangsregels, waardoor een te grote differentiatie is ontstaan. Daarnaast ligt er een wens om het toegangsbeleid op sommige punten aan te scherpen. Dit komt voort uit de huidige risico’s ten aanzien van contrabande (bijvoorbeeld drugs en telefoons) in de PI’s en het risico op voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (VCHD). Er zijn gedetineerden die op alle mogelijke wijzen druk en dwang uitoefenen op ketenpartners om contrabande de PI in te krijgen en zich inzetten om crimineel handelen vanuit detentie voort te zetten. Dit beperkt zich niet enkel tot de gedetineerden in de hoogrisico regimes; ook in de reguliere regimes gebeurt dit. Ondanks de reeds getroffen maatregelen en (onaangekondigde) controles wordt in vrijwel alle PI’s contrabande aangetroffen, waaronder telefoons en andere gegevensdragers. Het aangepaste toegangsbeleid moet bijdragen aan uniformiteit en het tegengaan van contrabande en VCHD.
Om te komen tot het nieuwe toegangsbeleid wordt door DJI gesprekken gevoerd met de betrokken ketenpartners. Daarin wordt bezien hoe een juiste balans kan worden gevonden tussen bovenstaande doelen en de belangen van de ketenpartners. Ketenpartners dienen bij een professioneel (en geprivilegieerd) bezoek aan een gedetineerde in de PI, in de gelegenheid te worden gesteld om op een zo goed mogelijke manier de taken en werkzaamheden uit te kunnen voeren. Zo hebben er reeds constructieve gesprekken plaatsgevonden met de Reclassering en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).
DJI zal ook met andere ketenpartners gesprekken voeren. DJI zal in gezamenlijkheid met de ketenpartners bezien of en op welke wijze er maatwerk moet worden toegepast ten aanzien van het toegangsbeleid. Daarnaast wordt door DJI ook overleg gevoerd met de Centrale Ondernemingsraad (COR) omdat het toegangsbeleid ook een aanscherping van de toegangsregels zal inhouden voor het eigen personeel.
DJI streeft er naar in het eerste kwartaal 2026 het beleid vast te stellen.
Wat betekent deze maatregel volgens u voor de rechtszekerheid van gedetineerden en hun recht op juridische bijstand?
DJI voert ten behoeve van de aanpassing van het toegangsbeleid momenteel gesprekken met de betrokken ketenpartners, waaronder met de NOvA. Het doel is een juiste balans te vinden tussen enerzijds het belang van een veilige inrichting en de bescherming van de maatschappij en anderzijds het belang van de desbetreffende ketenpartner om de betreffende taken en werkzaamheden goed uit te kunnen oefenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het toegangsbeleid geen effect zal hebben op de rechtszekerheid en het recht op rechtsbijstand van gedetineerden.
Hoe beoordeelt u uitspraken van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) dat dit het werk van strafrechtadvocaten «onmogelijk» zal maken en dat de maatregel getuigt van «een heel groot wantrouwen richting de advocatuur»?
Zie voorgaande beantwoording van vraag 2.
Ik wil benadrukken dat de voorgestelde maatregelen niet voortvloeien uit een wantrouwen richting de advocatuur, noch dat DJI het werk van de strafrechtadvocatuur onmogelijk wil maken. In de gesprekken met de NOvA is dit door DJI ook benadrukt.
Kunt u nader uitleggen waarom deze maatregel wordt ingevoerd en ingaan op de reden die de DJI noemt, namelijk «toenemende contrabande en crimineel handelen»? Gelden deze risico’s voor alle gedetineerden in de PI’s en voor alle misdrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het met deze maatregel onmogelijk wordt voor strafadvocaten om dossiers door te nemen met patiënten, die soms uit tienduizenden pagina’s bestaan, of met hun cliënten camerabeelden en digitale opnames te bekijken of beluisteren? Waarom wel of niet?
In de gesprekken met de NOvA is toegelicht op welke wijze DJI maatwerk toe wil passen ten aanzien van de advocatuur. Advocaten zullen in ieder geval toestemming krijgen voor het meenemen van één device (laptop, tablet of telefoon). Tijdens het bezoek kan de advocaat gebruik maken van dit meegenomen device voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Veel digitale systemen vereisen een twee-staps authenticatie om toegang te krijgen tot de beveiligde werkomgeving van de advocaat op de laptop. Hiervoor is er een tweede device nodig (zoals een telefoon). DJI zal de komende periode bezien op welke wijze hier tegemoet aan kan worden gekomen.
Sinds oktober 2021 geldt voor de advocaten die een cliënt bijstaan die verblijft in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) dat zij geen eigen laptop mee naar binnen mogen nemen tijdens het bezoek2. Dit met het oog op de hoogrisicogedetineerden in de EBI, en de veiligheid van zowel de advocaat als de maatschappij. Het risico op druk, dreiging of dwang richting de advocaat om misbruik te kunnen maken van diens meegenomen device of VCHD wordt voor deze hoogrisicogedetineerden te groot geacht.
DJI heeft samen met de NOvA een werkwijze ontwikkeld waardoor advocaten die cliënten bijstaan in de EBI de beschikking kunnen hebben over het (straf)dossier. Deze werkwijze houdt in dat door middel van de NOvA verstrekte beveiligde USB-stick en een door DJI ter plaatse ter beschikking gestelde Digitaal Strafdossier Justitiabelen (DSJ)-laptop, advocaten het digitale dossier in kunnen zien tijdens het bezoek aan een EBI-gedetineerde. De advocaat ontvangt de beveiligde USB-stick van de NOvA en plaatst hierop het strafdossier. Het dossier kan door de advocaat en gedetineerde in de PI enkel worden ingezien.
DJI en de NOvA zullen de komende periode verder met elkaar in gesprek gaan over het uitbreiden van de werkwijze van de EBI naar de de Afdelingen Intensief Toezicht (AIT’s), andere hoogrisicogedetineerden3 en de uitvoeringsconsequenties daarvan. Naast de voorgestelde werkwijzen staat het de advocaten vrij om op individueel niveau een verzoek in te dienen bij de vestigingsdirecteur tot het verlenen van toestemming voor het meenemen van één of meerdere devices bij een bezoek aan gedetineerden.
Door DJI worden nog gesprekken gevoerd met betrokken ketenpartners. Hierin wordt bezien of en op welke wijze er maatwerk kan worden verricht ten aanzien van de toegangsregels ten behoeve van het goed kunnen uitoefenen van de taken en werkzaamheden. Na deze gesprekken zal het toegangsbeleid worden vastgesteld.
Klopt het dat er een uitzondering geldt wanneer het apparaat «strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van het werk» en dat de gevangenisdirecteur hiervoor toestemming kan verlenen? In welke gevallen zijn digitale apparaten strikt noodzakelijk en hoe wordt gewaarborgd dat hier objectief over wordt geoordeeld?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de zorg dat een laptopverbod kan leiden tot een langere en meer complexe voorbereiding van het strafproces, waardoor strafzaken mogelijk vaker zullen worden uitgesteld? Deelt u de mening dat het uiterst onwenselijk is als de keten hierdoor verder vastloopt? Waarom ja of nee?
Zie antwoord vraag 6.
Raakt deze maatregel ook jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen?
In beginsel geldt het toegangsbeleid voor alle Rijksinrichtingen van DJI waaronder ook de Rijks justitiële jeugdinrichtingen (RJJI’s) en de Rijksinstellingen voor Forensische Zorg.
Welke extra stappen gaat u ondernemen om de rechtszekerheid van gedetineerden te waarborgen?
Het uitgangspunt is dat het toegangsbeleid geen effect zal hebben op de rechtszekerheid en het recht op rechtsbijstand van gedetineerden. Over hoe dit vorm gegeven kan worden is DJI met de betrokken ketenpartners in gesprek.
Bent u over de maatregel in gesprek met de NOvA? Zo nee, bent u bereid hierover met hen in gesprek te gaan of aan te schuiven bij het gesprek tussen de DJI en de NOvA?
DJI is met de NOvA in gesprek. Op 21 augustus jl. heeft er een constructief overleg plaatsgevonden tussen de DJI en de NOvA. Op 16 september jl. heeft er een vervolggesprek plaatsgevonden waarin door DJI is toegelicht op welke wijze zij maatwerk willen bieden aan de advocatuur. In de aankomende periode zullen DJI en de NOvA nader met elkaar in gesprek gaan over de uitvoeringsconsequenties.
Kunt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Zie beantwoording van de vragen. Daar waar overlap zit in de beantwoording zijn vragen gezamenlijk beantwoord.
Het laptopverbod voor advocaten in gevangenissen |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Kunt u de berichten over dit laptopverbod bevestigen of ontkrachten? Indien deze berichten kloppen, kunt u de exacte formulering van dit verbod, de ingangsdatum en de uitzonderingen?1
Ik kan de berichten2 over het verbod voor advocaten om laptops een penitentiaire inrichting (PI) mee naar binnen te brengen ontkrachten. In de berichtgeving in de media wordt gesproken over een «laptopverbod voor advocaten». Dit is onjuist. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werkt momenteel aan een aanpassing van het toegangsbeleid tot de Penitentiaire Inrichtingen (PI). Er is nog geen sprake van staand beleid.
Het in ontwikkeling zijnde toegangsbeleid zal van toepassing zijn op eenieder die een DJI-inrichting, waaronder een PI, bezoekt en geldt daarmee onder andere voor DJI-medewerkers, reclasseringsambtenaren en advocaten. Daarbij bevat het toegangsbeleid ook toegangsregels voor het meenemen van digitale gegevensdragers (niet enkel of uitsluitend laptops). Ik licht dat hieronder toe.
De wens om het toegangsbeleid aan te passen is tweeledig. Er ligt een wens tot uniformering die onder andere voortkomt uit signalen vanuit de keten, bijvoorbeeld van advocaten, leveranciers en medewerkers die werken binnen verschillende inrichtingen. Op dit moment gelden voor de verschillende PI’s verschillende toegangsregels, waardoor een te grote differentiatie is ontstaan. Daarnaast ligt er een wens om het toegangsbeleid op sommige punten aan te scherpen. Dit komt voort uit de huidige risico’s ten aanzien van contrabande (bijvoorbeeld drugs en telefoons) in de PI’s en het risico op voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (VCHD). Er zijn gedetineerden die op alle mogelijke wijzen druk en dwang uitoefenen op ketenpartners om contrabande de PI in te krijgen en zich inzetten om crimineel handelen vanuit detentie voort te zetten. Dit beperkt zich niet enkel tot de gedetineerden in de hoogrisico regimes; ook in de reguliere regimes gebeurt dit. Ondanks de reeds getroffen maatregelen en (onaangekondigde) controles wordt in vrijwel alle PI’s contrabande aangetroffen, waaronder telefoons en andere gegevensdragers. Het aangepaste toegangsbeleid moet bijdragen aan uniformiteit en het tegengaan van contrabande en VCHD.
Om te komen tot nieuw toegangsbeleid worden gesprekken met de betrokken ketenpartners gevoerd. Daarin wordt bezien hoe een juiste balans kan worden gevonden tussen bovenstaande doelen en de belangen van de ketenpartners. Bij ketenpartners gaat het er om dat, bij een professioneel (en geprivilegieerd) bezoek aan een gedetineerde in de PI, zij in de gelegenheid worden gesteld om op een zo goed mogelijke manier de taken en werkzaamheden uit te kunnen voeren. Zo hebben er reeds constructieve gesprekken plaatsgevonden met de Reclassering en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).
In de gesprekken met de NOvA is toegelicht op welke wijze DJI maatwerk toe wil passen ten aanzien van de advocatuur. Advocaten zullen in ieder geval toestemming krijgen voor het meenemen van één device (laptop, tablet of telefoon). Tijdens het bezoek kan de advocaat gebruik maken van dit meegenomen device voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Veel digitale systemen vereisen een twee-staps authenticatie om toegang te krijgen tot de beveiligde werkomgeving van de advocaat op de laptop. Hiervoor is er een tweede device nodig (zoals een telefoon). DJI zal de komende periode bezien op welke wijze hier tegemoet aan kan worden gekomen.
Sinds oktober 2021 geldt voor de advocaten die een cliënt bijstaan die verblijft in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) dat zij geen eigen laptop mee naar binnen mogen nemen tijdens het bezoek3. Dit met het oog op de hoogrisicogedetineerden in de EBI, en de veiligheid van zowel de advocaat als de maatschappij. Het risico op druk, dreiging of dwang richting de advocaat om misbruik te kunnen maken van diens meegenomen device of VCHD wordt voor deze hoogrisicogedetineerden te groot geacht.
DJI heeft samen met de NOvA een werkwijze ontwikkeld waardoor advocaten die cliënten bijstaan in de EBI de beschikking kunnen hebben over het (straf)dossier. Deze werkwijze houdt in dat door middel van de NOvA verstrekte beveiligde USB-stick en een door DJI ter plaatse ter beschikking gestelde Digitaal Strafdossier Justitiabelen (DSJ)-laptop, advocaten het digitale dossier in kunnen zien tijdens het bezoek aan een EBI-gedetineerde. De advocaat ontvangt de beveiligde USB-stick van de NOvA en plaatst hierop het strafdossier. Het dossier kan door de advocaat en gedetineerde in de PI enkel worden ingezien.
DJI en de NOvA zullen de komende periode verder met elkaar in gesprek gaan over het uitbreiden van de werkwijze van de EBI naar de Afdelingen Intensief Toezicht (AIT’s), andere hoogrisicogedetineerden4 en de uitvoeringsconsequenties daarvan. Naast de voorgestelde werkwijzen staat het de advocaten vrij om op individueel niveau een verzoek in te dienen bij de vestigingsdirecteur tot het verlenen van toestemming voor het meenemen van één of meerdere devices bij een bezoek aan gedetineerden.
DJI zal ook met andere ketenpartners gesprekken voeren. DJI zal in gezamenlijkheid met de ketenpartners bezien of en op welke wijze er maatwerk moet worden toegepast ten aanzien van het toegangsbeleid. Daarnaast wordt door DJI ook overleg gevoerd met de Centrale Ondernemingsraad (COR) omdat het toegangsbeleid ook een aanscherping van de toegangsregels zal inhouden voor het eigen personeel.
DJI streeft er naar in het eerste kwartaal 2026 het beleid vast te stellen.
Op welke wijze heeft u de Kamer geïnformeerd over het laptopverbod voor advocaten in gevangenissen?2 Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen sprake van een landelijk laptopverbod voor advocaten in de PI’s.
De werkwijze op de EBI zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, geldt sinds 2021.6
Indien de berichten kloppen, kunt u een uitgebreide argumentatie geven waarom deze maatregel naar uw overtuiging noodzakelijk en proportioneel is?
Er is momenteel geen sprake van een laptopverbod voor advocaten die een cliënt bezoeken in een PI, behoudens de uitzondering van de EBI zoals in het voorgaande antwoord toegelicht.
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van de voorgaande vragen, is het toegangsbeleid nog in ontwikkeling. In het antwoord op vraag 1 is ingegaan op de reden om het toegangsbeleid aan te passen.
Kunt u de adviezen die u heeft ingewonnen over de juridische houdbaarheid en de uitvoeringsconsequenties met de Kamer delen?
Het toegangsbeleid is nog in ontwikkeling. DJI is met ketenpartners in gesprek om de (uitvoerings-) consequenties in beeld te krijgen en te bezien op welke wijze er maatwerk kan worden toegepast. Uiteraard wordt de juridische houdbaarheid van het uniforme toegangsbeleid door DJI getoetst. Zolang er nog geen duidelijkheid is over hoe het beleid er exact uit komt te zien, kan ik geen uitspraken doen over eventuele (uitvoerings-)consequenties. Dit geldt ook voor de rechtelijke macht.
Welke gevolgen verwacht u van een «nee, tenzij…»-verbod voor de belasting van de rechterlijke macht en de doorlooptijden van rechtszaken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de vele bezwaren en vraagtekens, van individuele advocaten alsmede de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA)3 tot de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVVR)4? Hoe reageert u hier inhoudelijk op en hoe reflecteert u op deze gang van zaken?
Zoals in de beantwoording van de voorgaande vragen is aangegeven is de aanpassing van het toegangsbeleid nog in ontwikkeling. DJI is hierover in gesprek met de NOvA en overige ketenpartners, zoals naar voren is gekomen in voorgaande beantwoording van de vragen.
De kansen en risico’s van het gebruik van AI in de zorg |
|
Sarah Dobbe , Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat artsen die leunen op AI minder scherp worden en ziektes minder goed herkennen?1
Ik heb kennis genomen van het artikel en volg de ontwikkelingen rondom AI in de zorg met aandacht. Het is goed dat er vanuit de wetenschap aandacht is voor zowel de kansen als de risico’s die de introductie van nieuwe technologieën, zoals AI, meebrengen. AI biedt kansen als ondersteunende technologie en zal het werk van zorgprofessionals gaan veranderen. De risico’s zullen samen met het veld zorgvuldig moeten worden onderzocht en in een lerende cultuur gezamenlijk moeten worden opgepakt.
Hoe verhoudt dit vermoedelijke «deskilling»-effect van het gebruik van AI in de gezondheidszorg zich tot de inzet van uw ministerie op het stimuleren van AI in de zorg?
Ik zie de kansen die AI de zorgsector als hulpmiddel biedt. Voorwaarde is dat de veiligheid van het zorgproces gewaarborgd blijft. Toepassing van AI vraagt uiteraard nieuwe vaardigheden van onze zorgprofessionals. Zij moeten voldoende worden toegerust om technologisch vaardig en kritisch geletterd te werk te kunnen gaan. Daarom heb ik onlangs in het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA)2 afspraken gemaakt over de inzet van generatieve en diagnostische AI.
Daar hoort ook bij dat zorgprofessionals trainingen kunnen volgen op het moment dat zij met deze AI tools aan de slag zullen gaan. Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze voor en veilige inzet van AI toepassingen binnen hun organisatie. VWS ondersteunt de zorgsector met behulp van de inzet van opleidingsmiddelen en steun voor de Coalitie Digivaardig in de Zorg.
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat het toenemende gebruik van AI in de Nederlandse zorg zal leiden tot afnemende vaardigheden van zorgprofessionals?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre wordt in de zorg in Nederland in de gaten gehouden of inzet van bepaalde AI-toepassingen ook zorgt voor ongewenste bijeffecten zoals het verlies van vaardigheden?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de digitale zorg, waaronder AI-toepassingen in de zorg. De IGJ maakt bij dat toezicht gebruik van het gepubliceerde Toetsingskader Digitale Zorg. Zorgaanbieders moeten beschikken over voldoende kennis over de risico’s en beperkingen van AI. De IGJ adviseert zorgaanbieders hierop alert te zijn, zowel bij de aanschaf, implementatie als het gebruik van generatieve AI-toepassingen. Bijvoorbeeld door het vaststellen van het doel van de toepassing, bepalen welke data nodig zijn, controleren van resultaten en beoordelen van risico’s. Het risico van verlies van vaardigheden is daarbij één van de mogelijke risico’s die bij de risicobeoordeling door de zorgaanbieder kan worden betrokken.
Organisaties die AI-systemen ontwikkelen of gebruiken, moeten sinds 2 februari 2025 zorgen dat hun werknemers «AI-geletterd» zijn op basis van de Europese AI-verordening3. In het AZWA staan daarnaast afspraken opgenomen over de AI-gereedheid bij zorgorganisaties en het gebruik van zelfevaluatietools voor het verbeteren van de AI-gereedheid. (Ongewenste) bijeffecten kunnen niet volledig op voorhand voorzien worden.
Wat is uw reactie op het bericht «AI kan radioloog vervangen bij borstkankerscreening, blijkt uit Nederlands onderzoek»?2
Ik ben bekend met het betreffende onderzoek naar de inzet van AI ter vervanging van één van de twee radiologen die een mammogram beoordeelt in het kader van het bevolkingsonderzoek borstkanker, evenals met andere onderzoeken naar de inzet van AI in het bevolkingsonderzoek borstkanker. Deze onderzoeken tonen aan dat AI potentie heeft om het bevolkingsonderzoek borstkanker verder te verbeteren. Dit is ook geconstateerd door de Gezondheidsraad, in het advies van maart 2024 over de verbetermogelijkheden voor het bevolkingsonderzoek borstkanker.5 De Gezondheidsraad adviseert wat betreft AI voorbereidingen te treffen voor de inzet in het bevolkingsonderzoek borstkanker. Bij veranderingen in de bevolkingsonderzoeken, laat ik me doorgaans leiden door adviezen van de Gezondheidsraad die zijn gebaseerd op de stand van de wetenschap. Dat is van belang omdat het altijd gaat om het balanceren tussen het opsporen van kanker versus nadelen van screening zoals onnodige doorverwijzingen. Daarom treffen het RIVM en Bevolkingsonderzoek Nederland (BVO NL) op dit moment voorbereidingen voor de inzet van AI in het bevolkingsonderzoek borstkanker. Hierover is uw Kamer op 20 maart 2025 geïnformeerd.6 De verwachting is dat AI op z’n vroegst in 2028 ingezet kan worden in het bevolkingsonderzoek, maar ter voorbereiding wordt er al wel mee proefgedraaid. Voor de implementatie van AI bij het bevolkingsonderzoek borstkanker is dekking voorzien in het AZWA.7
Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de motie van de leden Slagt-Tichelman en Westerveld8 en de motie van het lid Claassen die is ingediend bij het Tweeminutendebat digitale ontwikkelingen in de zorg van 4 september 20259.
Wat zou het effect zijn op het uitnodigingsinterval bij het bevolkingsonderzoek borstkanker als voortaan één radioloog in plaats van twee nodig zou zijn om de scans te analyseren?
Met de inzet van AI bij het beoordelen van de mammogrammen in het bevolkingsonderzoek kan radiologiecapaciteit bespaard worden. Nu worden mammogrammen standaard door twee radiologen beoordeeld, met de inzet van AI zou dat inderdaad kunnen veranderen. Het vervangen van één radioloog door AI bij de beoordeling van een mammogram zal echter geen effect hebben op het verlengde uitnodigingsinterval bij het bevolkingsonderzoek borstkanker. De capaciteitsproblemen die het verlengde uitnodigingsinterval hebben veroorzaakt, liggen niet bij de radiologie. Het gaat vooral om een tekort aan laboranten waardoor het niet mogelijk is om de doelgroep iedere twee jaar uit te nodigen. De laboranten zijn verantwoordelijk voor het maken van de mammogrammen.
Wat zijn de mogelijkheden en plannen om deze techniek breder in te zetten in de Nederlandse borstkankerzorg en wordt dit vergoed?
Zoals ik ook heb aangegeven in het antwoord op vraag 5, geldt voor het bevolkingsonderzoek borstkanker dat de inzet van AI wordt voorbereid. Hiervoor zijn middelen gereserveerd in het AZWA.
In hoeverre speelt hierbij ook het risico op «deskilling» van radiologen?
Voor het bevolkingsonderzoek geldt dat een mogelijk verlies van vaardigheden een belangrijk onderwerp is van afgeronde en lopende onderzoeken naar de inzet van AI ter vervanging van de radioloog. Dit is ook een belangrijk aandachtspunt voor het RIVM en BVO NL bij de voorbereidingen die zij treffen voor de inzet van AI in het bevolkingsonderzoek. Zij bekijken hoe AI zo kan worden ingezet dat het niet leidt tot het ongewenst verlies van vaardigheden van de radiologen. Onderwijs, training en kwaliteitsborging spelen hierin een belangrijke rol. Alleen zo kan worden gewaarborgd dat de inzet van AI het bevolkingsonderzoek verbetert. Overigens zien we in de landen waar AI al verder uitgerold is, zoals Zweden en Denemarken dat de uitkomsten van het bevolkingsonderzoek nog steeds accuraat zijn.
Herinnert u zich de uitspraak «Mijn doel is om in 2030 de administratietijd te halveren. Kunstmatige Intelligentie (AI) biedt veel mogelijkheden om hieraan bij te dragen en tegelijkertijd de uitdagingen op de arbeidsmarkt in de zorgsector aan te pakken» van toenmalig Minister Agema?3In hoeverre onderschrijft u deze uitspraak? Wat zijn de meest recente schattingen van de mogelijkheden om de administratietijd in de zorg terug te dringen via AI?
Ik herinner mij deze uitspraak. Ik onderschrijf net als mijn ambtsvoorganger dat passende inzet van AI een van de mogelijkheden is om de administratietijd te verminderen. AI is daarvoor niet de enige oplossing, er is meer nodig om het personeelstekort op te lossen. De aanpak is daarom veel breder. Naast de inzet van AI zet ik ook in op andere maatregelen voor het halveren van de administratietijd, de juiste medewerker op de juiste plek en het vergroten van vakmanschap en werkplezier. Uit een analyse gericht op de verwachte impact en potentie van de AZWA (concept)afspraken heeft KPMG geconcludeerd dat de inzet van AI en beperking van de administratieve lasten tot de afspraken behoren die de grootste potentiële arbeidsbesparing kunnen opleveren. Gezamenlijk leveren de geanalyseerde conceptafspraken een geschatte arbeidsbesparing op van circa 37.000 werknemers in het lage scenario tot circa 125.000 werknemers in het hoge scenario. De grootste potentiële bijdrage komt daarbij consistent van afspraken over AI en technologische innovatie.11
De Kamerbrief ‘Investeren in een weerbare en toekomstbestendige economie: het 3%-R&D-actieplan’ van 11 juli 2025 |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Vincent Karremans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
In uw brief «Investeren in een weerbare en toekomstbestendige economie: het 3%-R&D-actieplan» aan de Kamer signaleert u een daling in het aandeel van het bruto nationaal product (bnp) dat wordt besteed aan Research & Development (R&D); onderschrijft u het feit dat Nederlanders en het bedrijfsleven door uw voorganger en dit kabinet ermee toch eigenlijk voor de gek zijn gehouden dat de doelstelling om 3% van ons bnp te besteden aan R&D ferm overeind werd gehouden, terwijl datzelfde kabinet miljarden bezuinigde op R&D?1 Hoe vindt u in dat licht de geloofwaardigheid van alle voornemens in dit actieplan?
De beleidsopties uit het R&D-actieplan bieden een samenhangend palet aan instrumenten waarmee naar de doelstelling toegewerkt kan worden om 3% van het bruto binnenlands product aan R&D uit te geven in 2030. De beleidsopties zijn grotendeels gericht op het uitlokken van extra private R&D-uitgaven met effectieve inzet van publieke middelen. Hiermee zijn ook met beperkte extra en bestaande publieke middelen stappen te zetten richting de 3%. Doel is ook nog altijd om een verhouding van een derde tot twee derde teweeg te brengen, waarbij 2% van de R&D-uitgaven afkomstig is uit de private sector. In andere Europese landen als Zweden, België en Oostenrijk betrof in 2023 respectievelijk 2,65%, 2,46% en 2,27% van de R&D-intensiteit private uitgaven, waar dat in Nederland op 1,44% geschat werd.2 Deze landen zitten net op of nog onder de 1% publieke uitgaven van het bbp aan R&D in hetzelfde jaar. De meeste beleidsopties kunnen hiernaast in meerdere, meer of minder intensieve scenario’s uitgevoerd worden. Uit de analyse die in het kader van dit traject is uitgevoerd door TNO en Instituut Rathenau, is gebleken dat om de doelstelling te behalen en om onze achterstand ten opzichte van andere landen in te halen, wel een intensivering van publieke middelen nodig zal zijn. Beslissingen ten aanzien hiervan zijn nu aan een volgend kabinet.
U schijft in de brief dat investeringen in R&D kunnen leiden tot een hogere toegevoegde waarde per gewerkt uur; bent u bereid om bij besteding van publieke middelen als voorwaarde te stellen dat indien de toegevoegde waarde per gewerkt uur omhooggaat, werknemers daarvan meeprofiteren en de beloning per uur ook omhooggaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de vakbonden hierbij te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Doel van het 3%-actieplan is het stimuleren van meer private R&D door effectieve inzet van publieke middelen en het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor R&D-intensieve bedrijven. Het stimuleren van R&D heeft tot doel om ons toekomstig verdienvermogen veilig te stellen, inderdaad door een bijdrage te leveren aan de arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland. Het verhogen van lonen van R&D-personeel is daarmee geen expliciet doel van het actieplan. Belangrijke randvoorwaarde voor de groei en vestiging van R&D-intensieve bedrijven in Nederland is de beschikbaarheid van voldoende technisch geschoold personeel. Hier is aandacht voor in het actieplan met beleidsoptie 6. Goede voorwaarden zijn hier onderdeel van, maar de focus vanuit EZ ligt daarbij op het vergroten van instroom en het beperken van uitstroom in technische opleidingen en sectoren.
Waarom legt u in het actieplan zo de nadruk op het feit dat het bedrijfsleven € 110 miljard aan belastinginkomsten bijdraagt? Klopt het dat de overige belastinginkomsten (meer dan € 300 miljard) voornamelijk van werknemers, consumenten en burgers komt? Is het niet zo dat indien het lukt om Nederland arbeidsproductiever te maken, zowel bedrijven als Nederlanders meer kunnen verdienen en daarmee bij kunnen dragen aan publieke voorzieningen en dat de bijdrage van werknemers, consumenten en burgers groter is dan van het bedrijfsleven?
In het actieplan is vermeld dat het bedrijfsleven circa € 110 miljard bijdraagt aan de rijksbegroting via directe belastingen zoals vennootschapsbelasting en werkgeverspremies. Daarnaast vervullen bedrijven een belangrijke rol in de bredere afdracht van belastingen. Volgens het PwC-rapport ging dit in 2024 om circa € 184 miljard, onder andere via loonheffing en btw.3 Bedrijven bieden de werkgelegenheid waarmee afdracht van loonheffing mogelijk is en dragen dus op meerdere manieren bij aan het financieren van een groot deel van de rijksbegroting.
Een groot deel van de belastinginkomsten van de overheid hangt dus samen met de economische bedrijvigheid en inkomens die door bedrijven mogelijk worden gemaakt. Sterke en concurrerende bedrijven zijn onmisbaar voor zowel hun eigen afdrachten als voor de door hen geïnde belastingen. Zonder investeringen in innovatie en productiviteit komt de concurrentiekracht van bedrijven onder druk te staan, met risico’s voor werkgelegenheid, belastingopbrengsten en de houdbaarheid van publieke voorzieningen. Het 3%-R&D-actieplan is er juist op gericht dit te voorkomen.
U schrijft dat «om het 3% R&D-doel te behalen [...] een samenhangende aanpak nodig is, waarin alle negen acties in hun bredere context een waardevolle rol vervullen»: hoeveel zal het percentage dat naar R&D gaat verhoogd worden met de aanvullende acties die nu in gang gezet worden? Of is dat eigenlijk niet te zeggen en zijn vooral de genoemde € 14,9 miljard additionele publieke middelen cruciaal?
De uiteengezette beleidsopties uit het 3%-actieplan zien op de drie in de brief geschetste lijnen van 1) (bestaande) bedrijven stimuleren meer in R&D te investeren, 2) het stimuleren van R&D intensieve start- en scale-ups en 3) bedrijven stimuleren te kiezen hun investeringen in Nederland te doen door een goed vestigingsklimaat te creëren. De beleidsopties leveren op verschillende manieren een bijdrage aan (vaak meerdere van) deze drie lijnen. Hiermee heeft het kabinet een brede aanpak gepresenteerd voor het verhogen van publieke én private R&D-uitgaven. Een voorspelling van hoeveel een beleidsoptie precies bijdraagt aan de Nederlandse R&D-intensiteit, zowel in termen van publieke uitgaven als private R&D die daarmee wordt uitgelokt, is echter niet mogelijk. Het behalen van de 3%-doelstelling is afhankelijk van een veelvoud aan factoren, ook die niet uitgebreid in de brief aan bod komen zoals een aantrekkelijk (fiscaal) ondernemers- en investeringsklimaat. De beleidsopties uit het plan zijn allemaal gericht op het verhogen van de R&D-intensiteit en onze inschatting is dat hiermee een heel eind naar de 3% gewerkt kan worden. Desondanks zal strikt gemonitord moeten worden of deze acties het gewenste positieve effect hebben.
Bij beleidsoptie 1 bent u van plan door middel van inkoop van de overheid R&D te stimuleren; hoeveel koopt de Rijksoverheid jaarlijks in? Hoeveel kopen alle overheden samen jaarlijks in? Hoeveel van deze miljarden wilt u via deze beleidsoptie inzetten om R&D te stimuleren?
De Rijksoverheid geeft jaarlijks ongeveer € 15 tot € 20 miljard uit via aanbestedingen. Wanneer ook gemeenten, provincies, waterschappen, uitvoeringsorganisaties en andere publieke instellingen worden meegeteld, ligt het totale jaarlijkse inkoopvolume van de overheid in Nederland rond de € 100 miljard. Slechts een beperkt deel hiervan wordt op dit moment benut om innovatie of R&D te stimuleren. Daarom heeft het kabinet in het 3%-actieplan besloten te verkennen of een Nederlandse ARPA-variant een centrale rol kan spelen in het versterken van de strategische inzet van publieke inkoop voor innovatie. In deze verkenning worden ook andere maatregelen en het bredere ecosysteem van innovatiegericht inkopen meegenomen, waaronder de randvoorwaarden die nodig zijn om deze aanpak effectief en schaalbaar te maken.
Waarom gaat u bij beleidsoptie 1 eerst een verkenning doen, terwijl vergelijkbare projecten in het buitenland laten zien dat deze aanpak succesvol kan zijn? Kost dit niet onnodig en kostbare tijd? Welke pilots wilt u dit jaar doen? Hoe bent u tot de keuze voor deze pilots gekomen?
Internationale voorbeelden zoals DARPA, SPRIND en ARIA laten zien dat een krachtige organisatievorm en een scherp mandaat bepalend zijn voor het succes van een ARPA-aanpak. Tegelijkertijd verschillen deze modellen sterk in hun inrichting, financiering en relatie tot andere innovatie-instrumenten. Een zorgvuldige verkenning is daarom nodig om de juiste keuzes te maken voor de Nederlandse situatie. In aanloop naar de verkenning worden voorbereidende gesprekken gevoerd over mogelijke pilotcasussen, waaronder in samenwerking met Quantum Delta NL. Deze kunnen bijdragen aan het opdoen van ervaring met een challenge-aanpak waarin overheden radicale oplossingen uitvragen voor maatschappelijke opgaven, met ruimte voor groots denken en onzekerheid in de vroege fase, en gericht op innovaties die uiteindelijk op schaal ingekocht en toegepast kunnen worden. Er worden verschillende scenario’s verkend voor de oprichting van een Nederlandse ARPA-variant, variërend in taken, budget en organisatorische inbedding. Begin 2026 levert deze verkenning een set concrete beleidsopties op, zodat een nieuw Kabinet een goed onderbouwd besluit kan nemen over de vormgeving van een Nederlandse ARPA-variant.
Hoe groot is de taskforce bij het Ministerie van Economische Zaken die wordt opgezet bij beleidsoptie 2? Welk budget heeft deze taksforce? Wat is nu precies additioneel aan de reeds bestaande structuren die u ook noemt in uw brief?
Het R&D-lanceerplatform wordt momenteel opgezet en verder uitgewerkt. Er wordt hierbij gekeken naar een duidelijk mandaat voor de groep, criteria voor casussen en een vaste route voor opschaling bij knelpunten. Tegelijkertijd is het doel ook om zo snel mogelijk te beginnen met casussen en gaandeweg te leren en de aanpak aan te scherpen. In de verdere uitwerking wordt o.a. nauw samengewerkt met de ROMs en de NFIA om de aansluiting op de taskforce van de tech brandpunten te borgen. Het R&D-lanceerplatform biedt een vaste route voor opschaling die in het verlengde ligt van de werkzaamheden van deze partners. Het platform komt pas in actie als er regionaal of op uitvoeringsniveau geen oplossing gevonden kan worden. Binnen Economische Zaken zullen, naast een vaste kerngroep, in wisselende samenstelling beleidsmedewerkers deelnemen toegespitst op de voorliggende casus en benodigde kennis. Met deze opzet heeft het lanceerplatform geen eigen budget nodig. Of het lanceerplatform over een eigen budget zal beschikken is aan een nieuw kabinet. Maar het platform zal in ieder geval verkennen of en waar bestaande instrumenten een passende oplossing bieden in de casussen die zich voordoen.
Klopt het dat de doelstelling bij beleidsoptie 3 bereikt moet worden door Invest-NL? Zo nee, hoe gaat deze doelstelling dan bereikt worden? Zo ja, wordt deze doelstelling dan vanaf nu concreet meegegeven aan Invest-NL? Hoe kan voortgang op deze doelstelling in de gaten worden gehouden als u aangeeft dat het op dit moment niet mogelijk is om deze doelstelling te meten?
Het mobiliseren van institutioneel kapitaal ten behoeve van R&D-intensieve scale-ups kan op verschillende manieren worden gestimuleerd. De overheid heeft als ambitie de knelpunten voor institutionele beleggers te adresseren door het beleid zo in te richten dat zij makkelijker meer zouden kunnen investeren in durfkapitaal. Invest-NL draagt hieraan bij met haar initiatief voor een fonds-in-fonds, dat momenteel verkend wordt met o.a. pensioenfondsen, en via een (verhoogd) Deeptech Fonds fondsvermogen. Daarnaast verkend Nederland deelname aan het pan-Europese investeringsfonds ETCI 2.0, waar mogelijk ook institutionele beleggers bij zullen aansluiten.
Uiteindelijk is de keuze aan institutionele beleggers, als private investeerders, of ze investeren in durfkapitaal en is Invest-NL daarom niet verantwoordelijk voor het halen van deze doelstelling. Het is de ambitie van het kabinet om de randvoorwaarden zo in te richten dat institutionele beleggers in 2030 in totaal 3 miljard euro hebben geïnvesteerd in innovatieve start- en scale-ups, al dan niet via durfkapitaalfondsen. EZ en Invest-NL blijven in goed overleg met onder andere de pensioensector, om deze inzet te monitoren.
U schrijft in de brief dat het kabinet zich «inzet» en dat er «wordt gewerkt» aan allerlei zaken rond beleidsoptie 4, maar welk budget is hier concreet mee gemoeid? Welke inzet, in fte, vanuit het ministerie of andere organisaties is hiermee gemoeid? Welke doelstelling wilt u binnen afzienbare termijn bereiken met deze «inzet»?
In lijn met het adviesrapport Kennisoffensief voor Defensie4 en samen met partners zoals TO2-instellingen en het Ministerie van Defensie wordt onderzocht welke behoeften er zijn, welke locaties daarvoor geschikt zijn op basis van bestaande ecosystemen en welke investeringen dit vergt. Ook wordt onderzocht op welke manier een regeling ingestoken kan worden om met verschillende partijen te zorgen voor structurele middelen om deze ambities te realiseren. Hoeveel fte hiermee gemoeid is kan niet eenvoudig worden beantwoord. Bij andere organisaties hebben wij geen inzicht in de bestede uren, momenteel zijn er geen betaalde opdrachten bij andere partijen om hier aan te werken. Het doel is om met een voorstel te komen waarin locaties, governance en kosteninschatting worden aangeboden aan uw Kamer.
U schrijft dat een belangrijk uitgangspunt is dat van colleges van bestuur van de universiteiten en hogescholen wordt verwacht dat zij hun Technology Transfer Offices (TTO’s) en Knowledge Transfer Offices (KTO’s) een helder mandaat geven en financieren vanuit de eerste geldstroom; worden TTO’s en KTO’s nu niet gefinancierd vanuit de eerste geldstroom? Hoeveel inkomen genereren universiteiten en hogescholen momenteel met Intellectueel Eigendom (IE) dat is voortgekomen uit wetenschappelijk onderzoek waaraan deze instituten hebben bijgedragen? Wilt u dat dit inkomen op peil blijft?
TTO’s en KTO’s worden op dit moment grotendeels gefinancierd vanuit de eerste geldstroom en in een enkel geval door projectfinanciering of eigen inkomsten. Deze geldstroom is een lumpsum voor de kerntaken: 1) onderwijs, 2) onderzoek en 3) kennisoverdracht ten behoeve van de maatschappij. In vervolg op het 3%-actieplan en inzet op valorisatie hebben de Ministeries van OCW en EZ aan de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI) gevraagd een advies uit te brengen over de derde kerntaak.
De omvang van de opbrengst van Intellectueel Eigendom voor kennisinstellingen is niet bekend. Er wordt in jaarverslagen van universiteiten en hogescholen in de meeste gevallen op kwalitatieve wijze gerapporteerd over intellectueel eigendom. Deze opbrengst is geen doel op zich in het beleid rond hoger onderwijs en wetenschap.
Waarom wilt u onder beleidsoptie 7 een wettelijk verankerde strategische cofinancieringsvoorziening? Wilt u daarmee voorkomen dat het kabinet nogmaals een bestaand fonds, zoals het Nationaal Groeifonds, kan inzetten voor heel andere zaken dan het verdienvermogen van Nederland of zelfs gewoon helemaal kan schrappen? Op welke wijze wilt u dit wettelijk verankeren, aangezien het Nationaal Groeifonds is ingesteld met als doel om groei mogelijk te maken?
Doel van de EU-cofinancieringsvoorziening is om structureel middelen beschikbaar te stellen voor deelname aan EU-partnerschappen (zoals de Chips Act) en IPCEIs. Zo wordt voorkomen dat er ad hoc middelen gevonden moeten worden voor deelname aan dit type EU-programma’s en wordt voorkomen dat Nederland zich terug moet trekken op voor ons juist strategisch relevante thema’s (zoals technologieën uit de NTS). Momenteel worden IPCEIs voorbereid op diverse voor Nederland relevante onderwerpen, maar is onze deelname niet zeker. Andere landen hebben reeds vergelijkbare voorzieningen ingericht. Een aparte voorziening stelt ons in staat om flexibel op te treden en minder gebonden te zijn aan de Nederlandse begrotingscyclus voor incidentele middelen. De beste manier om een dergelijke voorziening in te richten wordt nog verkend.
U schijft dat u regeldruk voor ondernemers wilt verminderen; kunt u bevestigen dat het gaat over onnodige regels? Indien het niet over onnodige regels gaat, maar over regels om te bezien of belastinggeld inderdaad wordt besteed aan innovatie, hoe gaat u dan de balans vinden tussen het verminderen van regeldruk voor ondernemers en het effectief uitgeven van schaarse middelen? Verder schrijft u dat vakdepartementen kijken naar maatschappelijke uitdagingen die het missie-gedreven innovatiebeleid kan aanpakken en dat het Ministerie van Economische Zaken zelf de regie neemt over sleuteltechnologieën, digitalisering en maatschappelijk verdienvermogen; hoe leidt dit tot de gewenste focus? Welke innovatie zou hier niet onder passen? Kunt u preciezer aangeven welke focus u wilt aanbrengen in het innovatiebeleid?
Inzet op het verminderen van regeldruk ziet niet alleen op het afschaffen of behouden van regels of wetten, maar in grote mate op de afweging tussen een gedegen verantwoording voor doelmatige besteding van middelen, en de uitvoerbaarheid daarvan en bijkomende administratieve lasten voor gebruikers. Hoe intensiever en gedetailleerder de verantwoording, hoe kostbaarder de uitvoering en hoe hoger de administratieve lasten. De rechtmatigheid en doelmatigheid van de ingezette middelen komt dit mogelijk wel ten goede. Sommige van deze aspecten hebben een wettelijke basis, andere betreffen misschien uitvoeringsvraagstukken. In de doorontwikkeling van het innovatie-instrumentarium zal expliciet stil worden gestaan bij deze afweging. Vermindering van administratieve lasten is bijvoorbeeld één van de actielijnen waaraan gewerkt wordt naar aanleiding van de WBSO-evaluatie en is mede doel van het centreren van de besteding van PPS-I-middelen.
Doel van de herijking van de PPS-I en het missiegedreven innovatiebeleid is om enerzijds de aansluiting van beleid en instrumenten van de betreffende vakdepartementen en hun missies te versterken. Hiernaast wordt focus aangebracht door de middelen van de PPS-I direct te beschikken aan eindbegunstigden. Hiermee wordt de aanvraag- en verantwoordingsprocedure, in tegenstelling tot huidige situatie, voor alle eindbegunstigden van de PPS-I subsidie geüniformeerd. Deze verandering maakt mogelijk dat EZ de middelen gerichter in kan zetten en inhoudelijke focus aan kan brengen op de dwarsdoorsnijdende missies waar EZ primair verantwoordelijk is. Hiermee wordt ook een betere koppeling gelegd en sturing op de kaders van de NTS in grotere mate mogelijk in het missiegedreven innovatiebeleid als geheel.
Het actieplan is tot stand gekomen in samenwerking met het bedrijfsleven, kennisinstellingen, decentrale overheden, uitvoeringsorganisaties en werkgeversorganisaties, maar waarom is er niet ook samengewerkt met niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) die zich inzetten om maatschappelijke uitdagingen op te lossen, of met de vakbonden die met hun leden goed inzicht hebben in het verhogen van de arbeidsproductiviteit en die bovendien kunnen meedenken over de vraag hoe werknemers meeprofiteren van innovaties?
Het actieplan is primair gericht op het stimuleren van de R&D-uitgaven van bedrijven, door het wegnemen van knelpunten, scheppen van de juiste randvoorwaarden en door effectieve inzet van publieke middelen. De beleidsopties zien dan ook op bevorderlijke prikkels, financiering voor R&D-intensieve start- en scale-ups en het wegnemen van bottle necks voor R&D-intensieve bedrijven bij investeringen. Dat is de doelgroep waar beoogd wordt een intensivering en gedragsverandering te bewerkstelligen. Hierbij zijn non-profit organisaties betrokken, zoals Techleap.
Ten slotte schijft u dat innovaties nodig zijn om maatschappelijke problemen op te lossen, zoals de stikstofproblematiek, de arbeidstekorten in de zorg en de verduurzamingsopgave in de bouw; waarom wordt klimaatverandering niet genoemd?
De betreffende passage benoemt voorbeelden van maatschappelijke problemen waar innovatie een noodzakelijk middel is in het komen tot een oplossing en is dus geen uitputtende lijst. Klimaatverandering behoort ook tot deze categorie, maar is hier niet uitgelicht. Klimaatverandering in den brede ligt op het beleidsterrein van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei, de voorbeelden uit dit stuk relateren aan het beleidsterrein van Economische Zaken en enkele grote maatschappelijke problemen die hun weerslag hebben op ons concurrentievermogen en onze arbeidsproductiviteit.
Bent u bekend met de recente explosie bij U.S. Steel in Pennsylvania, Verenigde Staten, waarbij doden zijn gevallen en meerdere mensen gewond zijn geraakt?1
Ja.
We weten de oorzaak van de explosie nog niet, maar we weten dat oude installaties en slecht onderhoud de kans op ernstige ongelukken verhogen: hoe beoordeelt u dit ernstige industriële ongeval?
Ik heb met zorg kennisgenomen van het nieuws rondom dit ernstige industriële ongeval. Mijn medeleven gaat uit naar de nabestaanden van de overledenen. Elk dodelijk ongeval is er één te veel.
In Nederland streef ik naar een leefomgeving die gezond en veilig is en ook zo wordt ervaren. Bedrijven die werken met aanzienlijke gevaarlijke stoffen vallen binnen Europa onder de Seveso-richtlijn. De Seveso-richtlijn is specifiek bedoeld om incidenten te voorkomen en beheersen. De richtlijn zorgt voor een integrale beoordeling op het gebied van omgevingsveiligheid, arbeidsomstandigheden en rampenbestrijding. Controles worden uitgevoerd onder andere door de zes Seveso-omgevingsdiensten via een landelijk risicomodel. Verouderde installaties is al jaren een prioritair thema in Seveso-inspecties.
Bent u bereid om uit voorzorg het veiligheidsbeleid rondom vergelijkbare installaties in Nederland te herzien en op korte termijn extra controles te laten uitvoeren?
De precieze oorzaak van het incident in Pennsylvania is momenteel nog niet bekend. De bevoegde autoriteiten in de Verenigde Staten doen momenteel onderzoek naar de toedracht van het incident in Pittsburgh2.
In Nederland zijn vergunningverlening, toezicht- en handhaving (VTH) in de fysieke leefomgeving decentraal belegd. De provincie is bevoegd gezag voor het uitvoeren van de VTH-taken bij een groot aantal risicovolle/gevaarlijke bedrijven en activiteiten. In Nederland staat de enige primaire staalproducent in IJmuiden. Het bevoegd gezag voor de milieubelastende activiteit is in dit geval de provincie Noord-Holland en de door haar gemandateerde Seveso-omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG).
De OD NZKG zal de informatie over het incident in Amerika opvragen. Wanneer uit deze informatie blijkt dat herziening van het veiligheidsprotocol nodig is zal hier door de omgevingsdienst op worden toegezien.
Hoe beoordeelt u de risico’s van de ernstig verouderde fabrieksinstallaties bij Tata Steel IJmuiden in het licht van het Amerikaanse incident? Kunt u de informatie van onafhankelijke experts waarop u zich baseert bij de antwoorden voegen?
De precieze oorzaak van het Amerikaanse incident is nog niet bekend. Ik kan dus lastig parallellen trekken tussen deze twee fabrieken. Wel geldt dat er in Nederland regelgeving en protocollen zijn die het risico op een vergelijkbaar incident moeten minimaliseren.
De verantwoordelijkheid om de risico’s op het gebied van externe veiligheid te beheersen ligt primair bij bedrijven en moet altijd worden uitgevoerd conform geldende wet- en regelgeving. Zo is het wettelijk verplicht dat alle installaties een onderhoudsplan en duidelijke veiligheidsprotocollen hebben. Deze richten zich zowel op de veiligheid van medewerkers (arbeidsveiligheid) als op het voorkomen van gevaarlijke situaties in de fabriek zelf (procesveiligheid). Dat betekent: regelmatig onderhoud, trainingen voor medewerkers, het bijhouden van trends en het nemen van actie zodra er risico’s worden gezien. Ook stellen bedrijven samen met de veiligheidsregio’s rampenplannen op voor noodsituaties om, indien er een incident gebeurt, de impact te beperken.
Er wordt toezicht gehouden om te bepalen of bedrijven hun wettelijke taken uitvoeren. In Nederland werken sinds 2001 verschillende overheidsdiensten samen in het samenwerkingsprogramma SEVESO+ om te zorgen dat de meest risicovolle bedrijven van het land de veiligheidsregels eenduidig uitvoeren en dat het toezicht op die regels overal hetzelfde verloopt. Het samenwerkingsprogramma SEVESO+ regelt de uniforme en integrale aanpak van VTH-taken op het gebied van interne en externe veiligheid. Doel is het voorkomen van zware ongevallen bij alle Seveso-inrichtingen en bedrijven met een IPPC categorie 4-installatie.
De Seveso-inspecties bij Tata Steel worden gezamenlijk uitgevoerd door OD NZKG, de Nederlandse Arbeidsinspectie, de veiligheidsregio, en de waterkwaliteitsbeheerder. Zij voeren tweemaal per jaar een meerdaagse Seveso-inspectie uit bij Tata Steel, dit doen zij zowel aangekondigd als onaangekondigd. Het nieuwsbericht heeft betrekking op een kooksgasfabriek. Beide kooksgasfabrieken van Tata Steel maken onderdeel uit van de Seveso-inspecties. Van de inspecties wordt een openbare samenvatting gepubliceerd3. Tijdens de inspectie wordt op vele elementen gecontroleerd, ook op elementen van brandveiligheid en explosiegevaar.
Daarnaast vindt er, onder andere door de OD NZKG, intensief regulier toezicht plaats op het naleven van andere wet- en regelgeving.
Zijn alle verouderde onderdelen en installaties bij Tata Steel IJmuiden, zoals de kooksgasfabrieken, recentelijk onafhankelijk gecontroleerd op explosie- en brandveiligheid, en beschikt u over actuele inspectieresultaten? Zo ja, kunt u deze resultaten delen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u ermee bekend dat de Omgevingsdienst eerder heeft geoordeeld dat het onderhoud aan de kooksgasfabrieken van Tata Steel ernstig tekortschiet?
Ik ben ermee bekend dat de OD NZKG sinds 2023 verscherpt toezicht houdt op beide kooksgasfabrieken van Tata Steel naar aanleiding van een toename van het aantal meldingen van ongewone voorvallen en het onvoldoende naleven van vergunningsvoorschriften en wet- en regelgeving. In juli 2025 heeft de OD NZKG na een tweede evaluatie besloten dat het verscherpt toezicht, ondanks verdere verbeteringen, van kracht blijft.4 Reden voor het voortzetten van het verscherpt toezicht is dat een groot aantal verbetertrajecten nog in uitvoering zijn en de gestelde doelen van het verscherpt toezicht nog niet behaald zijn.
Daarnaast is mij bekend dat de OD NZKG in december 2024 een aanzeggingsbesluit heeft genomen voor de kooksgasfabriek 2. 5 Dit aanzeggingsbesluit heeft betrekking op verschillende aspecten die met onderhoud van de fabriek te maken hebben.
Erkent u dat het feit dat het bij Tata om zeer verouderde installaties en slecht onderhoud gaat, de kans op ernstige incidenten verhoogt? Zo nee, waar baseert u zich dan op?
Ik ben ermee bekend dat op het terrein van Tata Steel installaties aanwezig zijn die te maken hebben met veroudering. Zoals in eerdere antwoorden is toegelicht, lopen er verschillende trajecten om de kans op ernstige incidenten in Nederland te minimaliseren.
Waarom komt Tata Steel er al jaren mee weg dat ze met ernstig vervuilde, lekkende en slecht onderhouden installaties werken, ten koste van gezondheid van omwonenden?
Tata Steel heeft zich, net als elk ander bedrijf, te houden aan de wet- en regelgeving. Indien het bedrijf zich hier niet aan houdt kan het bevoegd gezag optreden. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, lopen er diverse handhavingstrajecten bij Tata Steel, en staat specifiek de werkeenheid kooksgasfabrieken onder verscherpt toezicht vanwege door de OD NZKG geconstateerde tekortkomingen.
Erkent u de mening van experts dat de kooksgasfabrieken van Tata zwaar over hun houdbaarheidsdatum zijn en allang afgeschreven hadden moeten worden? Zo nee, op welke onafhankelijke experts baseert u zich dan?
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 8 heeft Tata Steel zich te houden aan de wet- en regelgeving, zowel op het gebied van milieu als op het gebied van interne en externe veiligheid. De uitvoering van de VTH-taken ten aanzien van Tata Steel is belegd bij de OD NZKG die deze uitvoert in mandaat van de Provincie Noord-Holland.
Bent u ermee bekend dat omwonenden in Wijk aan Zee, net zoals de omwonenden van U.S. Steel, al jaren gezondheidsschade ondervinden door de kooksgasfabrieken, er sinds een paar jaar dwangsommen worden opgelegd, maar dat desondanks de situatie niet of nauwelijks verbetert en mensen worden blootgesteld aan ziekmakende stoffen?
Ik ben ermee bekend dat omwonenden in Wijk aan Zee een verhoogde kans op gezondheidsschade hebben door de uitstoot van het Tata Steel-terrein zoals ook is vastgesteld in het RIVM-rapport6. Hoe zich dit verhoudt tot de situatie van omwonenden bij U.S. Steel is mij niet bekend.
Er lopen meerdere handhavingstrajecten bij de kooksgasfabrieken van Tata Steel, waaronder verschillende lasten onder dwangsommen. Een last onder dwangsom die al langer loopt is die voor rauwe kooks. De omgevingsdienst heeft vastgesteld een afname in rauwe kooks te zien sinds het instellen van de lasten onder dwangsom. Zo was er in 2019 nog sprake van meer dan honderd rauwe kooks en waren dit er in 2023 nog maar 4.7 Ik herken de situatie die u schetst dan ook niet dat de situatie bij Tata Steel nauwelijks verbetert naar aanleiding van de lopende handhavingstrajecten.
Andere handhavingstrajecten die lopen zijn lasten onder dwangsom voor het overschrijden van de emissienormen bij beide kooksgasfabrieken.8 Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of dwangsommen en andere handhavingsinstrumenten voldoende effectief zijn en om zo nodig meer of andere instrumenten in te zetten.
Begrijpt u de reactie van de Dorpsraad Wijk aan Zee, waarin de omwonenden zich ernstige zorgen maken en parallellen zien tussen wat er bij U.S. Steel in Pennsylvania gebeurt, en wat er zich rondom Tata Steel al jaren afspeelt?
Ik heb de reactie van de Dorpsraad gelezen9 en ik begrijp de zorgen dat oude installaties, slecht onderhoud en onderbezetting de kans op incidenten, ernstige ongelukken en explosies kunnen vergroten. In bovenstaande antwoorden ben ik al ingegaan op de maatregelen die worden genomen ten aanzien van onderhoud.
Daarnaast snap ik de zorgen van onderbezetting in het kader van de door Tata Steel recent aangekondigde herstructurering die kan leiden tot het verlies van ongeveer 1.200 banen voornamelijk in management- en andere ondersteunende functies. Het bedrijf heeft aan mij aangegeven dat het veiligheidsbeleid de hoogste prioriteit heeft en dat in de reorganisatie geborgd wordt dat daar voldoende aandacht en bemensing voor blijft. Daarnaast geeft het bedrijf mij aan haar organisatie op het gebied van milieu, gezondheid en het naleven van wet- en regelgeving te versterken.
Wat zegt u tegen de omwonenden van Tata Steel die zich zorgen maken over hun gezondheid? Kunt u ze beloven dat wat in Pennsylvania is gebeurd, hier in Nederland niet gaat gebeuren en hoe lang moeten zij nog wachten totdat ze niet meer geconfronteerd worden met de gevaarlijke stoffen die lekken uit de kooksgasfabrieken van Tata?
Ik begrijp de zorgen van omwonenden en neem het incident in Pennsylvania uiterst serieus. In Nederland hebben we strikte wet- en regelgeving en wordt scherp toezicht gehouden om dit soort incidenten te voorkomen.
Tata Steel is primair verantwoordelijk voor een veilige bedrijfsvoering. Het is dus in de eerste plaats aan Tata Steel om lessen te trekken uit het incident in Pittsburgh en haar processen zo nodig aan te passen.
Het bevoegd gezag neemt het incident uiterst serieus en houdt de ontwikkelingen scherp in de gaten. Naast het verscherpt toezicht op beide kooksgasfabrieken, ziet het aanzeggingsbesluit specifiek op de kooksgasfabriek 2 toe. Het bevoegd gezag heeft Tata Steel afgelopen december een maximale termijn van 12 maanden gegeven om de geconstateerde overtredingen te stoppen.
Welke concrete stappen worden genomen om de veiligheid van medewerkers en omwonenden bij Tata Steel te waarborgen?
De veiligheid van medewerkers en omwonenden staat voorop. Tata Steel is als bedrijf primair verantwoordelijk voor het beheerden van de risico’s binnen haar processen. Zo heeft het bedrijf veiligheidsprotocollen, voert het regelmatig onderhoud uit, en geeft het trainingen voor medewerkers. De overheid stelt hierover strikte normen waar het bedrijf zich altijd aan dient te houden. Er wordt toezicht gehouden op de naleving hiervan door het bevoegd gezag mede via de SEVESO-inspecties. Waar nodig wordt handhavend opgetreden. Zie voor meer details ook het antwoord op vraag 4. Er worden dus meerdere concrete stappen genomen om de veiligheid van medewerkers en omwonenden bij Tata Steel te waarborgen.
Bent u bereid Tata Steel te verplichten tot versnelde sluiting van de zeer verouderde kooksgasfabrieken, die allang afgeschreven hadden moeten worden, gelet op de dichtbevolkte omgeving en de schade aan de gezondheid die wordt aangericht? Zo nee, waarom laat u bewust nog jaren toe dat mensen extra risico lopen op kanker en andere gezondheidsschade?
Ik beschik niet over het juridisch instrumentarium om de kooksgasfabrieken per direct te kunnen sluiten. Het wettelijk stelsel van de Omgevingswet bevat wel verschillende bevoegdheden voor het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland om de vergunning (ambtshalve) aan te passen of in te trekken.
De OD NZKG voert namens het bevoegd gezag de VTH-taken uit. Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of, en zo ja, welke handhavingsmaatregelen getroffen moeten worden. Zoals bij vraag 8 toegelicht, vinden meerdere (handhavings)trajecten plaats vanuit het bevoegd gezag. De Omgevingswet schrijft voor dat een vergunning van een bedrijf slechts onder strikte omstandigheden kan worden ingetrokken. De voorwaarden waaronder gedeputeerde staten die bevoegdheid rechtmatig kan uitoefenen zijn zeer streng. In het geval van overtredingen van een vergunning, zijn bovendien bepaalde formele stappen vereist voordat een sluiting overwogen mag worden. In het geval van overtredingen wordt een bedrijf eerst in de gelegenheid gesteld om de activiteiten alsnog in overeenstemming te brengen met de voor Tata Steel geldende regels. Dat is door het bevoegd gezag uitvoerig onderzocht en in december 2024 is hiervoor door het bevoegd gezag een eerste stap gezet met het aanzeggingsbesluit voor de kooksgasfabriek 2.
Kunt u de vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het onderzoek van BOOS en Follow the Money naar Stichting Durf te Dromen en mogelijke misleiding van scholen |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van BOOS en de artikelen van Follow the Money over de constructie rond Stichting Durf te Dromen en de gelijknamige commerciële bv?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het beeld dat scholen in de veronderstelling waren dat zij zaken deden met een goed doel terwijl zij in werkelijkheid betaalden aan een commerciële onderneming?
Het is natuurlijk zeer onwenselijk als scholen op het verkeerde been worden gezet. Organisaties dienen altijd transparant te zijn over het doel van waaruit zij handelen, en of dat bijvoorbeeld met of zonder winstoogmerk is.
Heeft u inzicht in hoeveel scholen landelijk diensten hebben afgenomen van de commerciële bv Durf te Dromen en welke bedragen hiermee gemoeid waren?
Nee, het Ministerie van OCW houdt geen overzicht bij van de diensten die door scholen worden afgenomen. Scholen bepalen zelf bij wie zij inkopen.
Zijn er signalen dat ook scholen buiten Utrecht, mogelijk in meerdere gemeenten, op vergelijkbare wijze zijn gefactureerd door deze bv?
Nee, hier zijn op dit moment geen signalen van bekend.
Hoe beoordeelt u de risico’s voor gelijke onderwijskansen wanneer commerciële partijen via maatschappelijke branding toegang krijgen tot scholen en publiek gefinancierde activiteiten?
Externe inhuur is bedoeld in aanvulling op en ter ondersteuning van de aanpak van scholen, en moet beperkt, tijdelijk en doelgericht zijn. Scholen kunnen, waar nodig, commerciële partijen inschakelen. De handreiking inhuur van externe partijen3 biedt een vragenlijst die scholen kan helpen bij het selecteren van de juiste partij, waarbij geadviseerd wordt goed te kijken naar de kwaliteit, redelijkheid van de tarieven en non-profit alternatieven.
In hoeverre zijn scholen verplicht om bij de inkoop van educatieve diensten na te gaan of zij met een stichting dan wel een commerciële onderneming zakendoen en hoe wordt dit momenteel gecontroleerd?
Dat zijn zij niet verplicht.
Deelt u de mening dat bij maatschappelijke initiatieven die werken met kinderen en (indirect) publieke middelen een volledige scheiding tussen non-profit en commerciële activiteiten geborgd moet zijn?
Nee, er bestaan commerciële organisaties die een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de onderwijskwaliteit en -kansen of goede educatieve diensten leveren. Zoals gezegd dienen organisaties wel altijd transparant te zijn over vanuit welk doel zij handelen. Het moet voor degene die de dienst inkoopt altijd helder zijn met wie het contract gesloten wordt.
Kunt u uiteenzetten welke bestaande wettelijke en beleidsmatige instrumenten er zijn om vermenging van publieke en private geldstromen bij onderwijsinitiatieven te voorkomen?
Zoals gezegd, het moet voor degene die de dienst inkoopt altijd helder zijn met wie het contract gesloten wordt. Het is aan scholen om goed te kijken bij wie zij een dienst inkopen. De handreiking inhuur van externe partijen geeft scholen
handvatten om interne oplossingen en non-profit partijen mee te wegen bij de selectie van een partij.
Hoe vaak is het in de afgelopen vijf jaar voorgekomen dat publieke subsidies aan stichtingen in het onderwijs indirect ten goede kwamen aan commerciële bv’s met dezelfde oprichter of naam?
Zoals toegelicht bij vraag 3 houdt het Ministerie van OCW houdt geen overzicht bij van de diensten die door scholen worden afgenomen.
Bent u bereid te onderzoeken of de constructie bij Durf te Dromen, Leren voor de Toekomst en de Weekend Academie op meer plekken in het land voorkomt en de Kamer hierover te informeren?3 4
Scholen kopen zelf deze diensten in. Ik roep hen op om met deze kennis bij vervolginkopen goed te kijken met wie ze in zee gaan. In algemene zin kan bij een vermoeden van fraude met subsidies melding gemaakt worden bij DUS-I, waarop vervolgens een zorgvuldig onderzoek wordt opgestart dat uiteindelijk tot een aangifte kan leiden. We moedigen scholen aan om bij vermoedens van misbruik of oneigenlijk gebruik een melding te doen.
Hoe beoordeelt u de verantwoordelijkheid van schoolbesturen en de rol van de Inspectie van het Onderwijs bij het signaleren van onduidelijke of misleidende constructies rond de inkoop van diensten?
Zoals gezegd hebben schoolbesturen de verantwoordelijkheid om zorgvuldig hun middelen te besteden. Scholen zijn daarbij gehouden aan Europese wet- en regelgeving omtrent inkoop.
Wanneer de Inspectie van het Onderwijs risico’s constateert op het vlak van onrechtmatige verkrijging of besteding van middelen, voert zij doorgaans onderzoek uit bij het betreffende bestuur. Als uit dat onderzoek onrechtmatige verkrijging of besteding blijkt, dan kan de inspectie handhavend optreden.
Zoals gezegd, in algemene zin kan bij een vermoeden van fraude met subsidies melding gemaakt worden bij DUS-I, waarop vervolgens een zorgvuldig onderzoek wordt opgestart dat uiteindelijk tot een aangifte kan leiden.
Acht u aanvullende wettelijke transparantie-eisen wenselijk voor maatschappelijke organisaties die in of rond scholen opereren, zoals openbaarmaking van verbonden commerciële entiteiten, inzicht in eigendomsstructuren en inzicht in financiële stromen?
Maatschappelijke organisaties die in of rond scholen opereren dienen transparant te zijn over hun beweegredenen en het is aan scholen om goed te kijken bij wie zij een dienst inkopen. We moeten terughoudendheid betrachten om bij incidenten te reageren met wet- en regelgeving.
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de PO- en VO-Raad richtlijnen op te stellen om dit soort constructies te voorkomen?
Ja, ik zal samen met de raden kijken hoe we bewustwording van risico’s bij inkoopprocessen kunnen verhogen.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Datahack bij laboratorium veel groter, deel gegevens op dark web’ |
|
Agnes Joseph (BBB) |
|
Judith Tielen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat het datalek bij laboratorium Clinical Diagnostics veel groter blijkt dan eerder gemeld, en dat naast gegevens van 485 duizend vrouwen ook data van onderzoeken naar huid, urine, penis, anus en wondvocht zijn buitgemaakt?1
Het laboratorium Clinical Diagnostics heeft in zijn eerste berichtgeving over de hack aan Bevolkingsonderzoek Nederland (BVO NL) gemeld dat daarbij de gegevens van ruim 485.000 deelnemers van het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker zijn bemachtigd. Zoals ik uw Kamer op vrijdag 29 augustus heb geïnformeerd, is duidelijk geworden dat er nog aanzienlijk meer deelnemers zijn getroffen door de hack. Namelijk ca. 230.000 mensen extra. Het is helaas niet uit te sluiten dat het hierbij blijft.
Uit contact met het laboratorium en Stichting Z-Cert (het expertisecentrum voor cybersecurity in de zorg) is naar voren gekomen dat de omvang van het datalek, naast de deelnemers van het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker, inderdaad groter blijkt te zijn. Zo heeft de Staatssecretaris Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd dat ook gegevens van 266 (ex-)gedetineerden betrokken zijn bij de hack.2 Desgevraagd heeft het laboratorium aan mij aangegeven dat het onderzoek naar de aantallen bijna is voltooid en dat de betrokken zorgaanbieders nader zullen worden geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat gegevens, inclusief burgerservicenummer, medische uitslagen en adviezen, deels op het dark web zijn verschenen en dat criminelen claimen 300 gigabyte aan data te hebben gestolen?
Ik betreur het ten zeerste dat persoonsgegevens van deelnemers aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker zijn bemachtigd als gevolg van een hack bij het laboratorium Clinical Diagnostics. Bovenal voor de deelnemers die direct geraakt zijn door de hack, aangezien het grote impact kan hebben als je gegevens in verkeerde handen komen. Meedoen aan een bevolkingsonderzoek kan al spanning met zich meebrengen. Als je dan ook nog hoort dat je persoonsgegevens zijn bemachtigd bij een hack en mogelijk op het dark web zijn verschenen, is dat een ontzettende schok. Ook voor alle andere (potentiële) deelnemers aan de bevolkingsonderzoeken vind ik de situatie betreurenswaardig. Deelnemers aan de bevolkingsonderzoeken moeten er immers op kunnen vertrouwen dat hun persoonlijke gegevens veilig zijn. Ik begrijp heel goed dat zij zich zorgen kunnen maken en vragen hebben.
Ik vind het belangrijk dat deelnemers zo goed mogelijk worden geïnformeerd over de hack. Betrokken zijn of worden door BVO per brief geïnformeerd. Bij vragen, ongerustheid en/of andere opmerkingen kunnen deelnemers terecht bij het klantcontactcentrum3 van BVO NL.
Wat vindt u van het feit dat het datalek al op 6 juli 2025 bekend was bij het laboratorium, maar pas op 6 augustus 2025 is gemeld aan Bevolkingsonderzoek Nederland?
In situaties als deze rust op verwerkingsverantwoordelijken de verplichting datalekken aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en betrokkenen te melden binnen de termijnen die de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) noemt. Of en waarom dat hier niet gebeurd zou zijn, is ter beoordeling van de AP die inmiddels een onderzoek is gestart.
Kunt u bevestigen dat ook gegevens van patiënten van huisartsen en ziekenhuizen zoals het Leids Universitair Medisch Centrum, Amphia ziekenhuis en Alrijne ziekenhuis zijn gelekt? Wat betekent dit voor de verantwoordelijkheid van deze instellingen?
Uit contact met het laboratorium en Stichting Z-Cert is naar voren gekomen dat de omvang van het datalek inderdaad groter blijkt te zijn dan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Zoals ik afgelopen vrijdag en vandaag in aparte brieven uw Kamer heb laten weten, blijkt dat nog meer deelnemers aan het bevolkingsonderzoek zijn getroffen door de hack, ook deze deelnemers worden hierover door BVO NL geïnformeerd.
Desgevraagd Iheeft het laboratorium aan mij aangegeven dat het onderzoek naar de aantallen bijna is voltooid en dat de betrokken zorgaanbieders nader zullen worden geïnformeerd.
Welke concrete maatregelen zijn inmiddels genomen om de schade voor betrokken burgers te beperken en herhaling te voorkomen?
Om meer inzicht te krijgen in de omvang van het probleem en om de gevolgen van de hack zoveel mogelijk te beperken, zijn de volgende maatregelen genomen:
De komende periode beziet BVO NL op welke wijze de consequenties van de hack zoveel mogelijk kunnen worden beperkt. Ik sta hierover in nauw contact met het RIVM en BVO NL.
Van het laboratorium heb ik vernomen dat de betrokken zorgverleners en patiënten worden geïnformeerd en gewezen op de mogelijke risico’s. Om herhaling te voorkomen heeft het laboratorium aanvullende maatregelen getroffen, waaronder het verder beperken van de toegang tot de getroffen IT-omgeving en verscherpte monitoring door het Security Operations Center (SOC)-team op de IT-omgeving.
Hoe kan het dat Bevolkingsonderzoek Nederland en andere zorginstellingen geen gebruik maken van bijvoorbeeld Privacy by Design technieken, waardoor herleidbare persoonsgegevens niet uitgewisseld hoeven te worden tussen een extern laboratorium en de zorginstelling?
De diverse aspecten waarnaar gevraagd wordt, moeten blijken uit de verschillende lopende onderzoeken naar de hack en het datalek dat daarop volgde.
Welke verbeteringen gaat u doorvoeren in het toezicht op digitale veiligheid bij laboratoria en andere zorginstellingen? Welke verbeteringen ziet u voor de lange termijn?
Digitale veiligheid vormt een essentieel aandachtspunt voor de gehele maatschappij. Op het gebied van de informatiebeveiliging in de zorg is er al sectorspecifieke wet- en regelgeving (onder andere de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg (Wabvpz)) en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)). De IGJ is belast met het toezicht op de naleving van die wet- en regelgeving. De IGJ doet onderzoek bij het laboratorium en is voornemens om mede naar aanleiding van dit incident extra aandacht te besteden aan informatiebeveiliging bij medische laboratoria. Risico’s zoals deze blijken uit dit incident, worden eveneens meegenomen in het toezicht bij andere zorgaanbieders en andere zorgsectoren.
Daarnaast geldt dat de Minister van Justitie en Veiligheid het wetsvoorstel Cyberbeveilingswet (Cbw) op 2 juni 2025 aanhangig heeft gemaakt in uw Kamer. Dit wetsvoorstel zal, indien beide Kamers der Staten-Generaal daarmee instemmen, ook gaan gelden voor zorgaanbieders in Nederland die voldoen aan de eisen voor wat betreft de omvang van de organisatie. Deze zorgaanbieders en zorgketenorganisaties krijgen met de Cbw een zorgplicht met betrekking tot informatieveiligheid. Deze zorgplicht geldt ook voor uitbestede diensten. Daarnaast komt er een incidentmeldplicht richting de toezichthouder IGJ en richting Z-Cert, die ondersteuning geeft aan en een actieve waarschuwingsdienst opzet voor deze zorg- en zorgketenorganisaties (met name op het gebied van scanning en dreigingsanalyse). Deze meldplicht aan de IGJ bestaat in de huidige situatie nog niet. Ook de handhavingsmogelijkheden onder de Cbw gaan verder dan onder de Wabvpz.
Hoe beoordeelt u de keuze om gezondheidsdata te laten beheren door private laboratoria? Kunt u toezeggen om te onderzoeken of centrale overheidsregie op digitale gezondheidsdata uitvoerbaar en wenselijk is?
Privacyregelgeving geldt voor iedereen, dus zowel voor publieke als private partijen. Vanuit dat oogpunt is er geen bezwaar om gezondheidsdata te laten beheren door private laboratoria.
Met betrekking tot het tweede aspect van uw vraag, het regievoeren op het organiseren van het gezondheidsinformatiestelsel, waar de organisatie van digitale gezondheidsdata een belangrijk onderdeel van is, gebeurt door het uitvoeren van de in april door de Tweede Kamer goedgekeurde Nationale Visie en Strategie (NVS) op het Gezondheidsinformatiestelsel4. In deze visie staat hoe de opslag en het beheer van digitale gezondheidsdata worden vormgegeven. Privacy en informatiebeveiligingseisen zijn een integraal onderdeel van de NVS, voor primaire zorginformatie en voor informatie zoals die gebruikt wordt voor het bevolkingsonderzoek.
Bent u bekend met systemen waarbij data bij de bron wordt onthouden en pas bij verwijzing kunnen worden ingezien, met volledige logging van inzage? Hoe beoordeelt u de veiligheid van dit decentrale model ten opzichte van een centraal systeem zoals in Estland?
Ik ben bekend met de systemen waar u op doelt, het zogenoemde communicatiepatroon «gericht beschikbaar stellen», waarbij volledige logging van inzage plaats moet vinden. Ook in de situatie van laboratoriumonderzoek zou gebruik gemaakt kunnen worden van dit communicatiepatroon. Dit communicatiepatroon kan echter niet het hacken van data uit het laboratorium zelf voorkomen.
Met betrekking tot het tweede aspect van uw vraag, de inrichting van zorgstelsels in verschillende landen is niet altijd goed met elkaar te vergelijken. Veiligheidsvraagstukken en de afweging tussen centraal en decentraal worden meegenomen bij de inrichting van het gezondheidsinformatiestelsel op basis van de NVS.
Is er inmiddels aangifte gedaan van deze hack? Zo ja, door wie en op welk moment? Is dit voor of na de melding op 6 augustus jl. aan Bevolkingsonderzoek Nederland? En mocht dit voor de melding op 6 augustus zijn geweest, hoe beoordeelt u de communicatie van organisaties bij datalekken, welke verbeteringen ziet u?
Over de vraag of er door direct betrokkenen aangifte is gedaan, kan ik mij niet uitlaten.
Welke rol speelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in het toezicht op digitale veiligheid bij laboratoria? Wordt deze rol versterkt?
Op het gebied van de informatiebeveiliging in de zorg is er sectorspecifieke wet- en regelgeving (onder andere de Wabvpz en Wkkgz). De IGJ is belast met het toezicht op de naleving van die wet- en regelgeving. De IGJ doet onderzoek bij het laboratorium en is voornemens om mede naar aanleiding van dit incident extra aandacht te besteden aan informatiebeveiliging bij medische laboratoria. Risico’s zoals deze blijken uit dit incident, worden eveneens meegenomen in het toezicht bij andere zorgaanbieders en andere zorgsectoren.
Wat kan de overheid nog doen als gegevens eenmaal op het dark web zijn verschenen, en hoe wordt de schade voor de betrokken burgers beperkt?
Zodra persoonsgegevens eenmaal op het dark web zijn beland, is het in de praktijk bijzonder lastig, zo niet onmogelijk, om deze volledig te laten verwijderen. Het dark web betreft een afgeschermd deel van het internet waar informatie vaak anoniem wordt gedeeld en waar activiteiten lastig tot niet te traceren zijn.
Hoewel de mogelijkheden om schade volledig te voorkomen beperkt zijn, kunnen er door zorginstellingen wel maatregelen worden genomen om de (toekomstige) impact voor betrokkenen zoveel mogelijk te beperken. Een belangrijke stap is het tijdig informeren van betrokkenen zodra wordt vastgesteld dat hun gegevens op het dark web zijn aangetroffen. Hacks waarbij zoveel data worden bemachtigd, vergroten namelijk het risico op gerichte en overtuigende phishingaanvallen, juist omdat kwaadwillende beschikken over persoonlijke informatie waarvan het slachtoffer zich mogelijk niet bewust is dat deze is buitgemaakt.
Door snel te informeren, kunnen betrokkenen proactief maatregelen nemen, zoals het wijzigen van wachtwoorden of het melden van mogelijke identiteitsfraude bij de daarvoor bestemde instanties (bijvoorbeeld bij de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens5).
Kunt u uitsluiten dat andere laboratoria of zorginstellingen eveneens slachtoffer zijn van deze of vergelijkbare hacks?
Zoals ik uw Kamer op vrijdag 29 augustus heb geïnformeerd, is duidelijk geworden dat er nog aanzienlijk meer deelnemers zijn getroffen door de hack. Namelijk ca. 230.000 mensen extra. Het is helaas niet uit te sluiten dat het hierbij blijft.
Desgevraagd heeft het laboratorium aan mij aangegeven dat het onderzoek naar de aantallen bijna is voltooid en dat de betrokken zorgaanbieders nader zullen worden geïnformeerd.
Z-Cert monitort continu de informatiebeveiliging van de bij hen aangesloten zorgaanbieders en informeert deze aanbieders over mogelijke risico’s in hun informatiebeveiliging.
Bent u bereid om een landelijke audit op databeveiliging bij zorginstellingen te laten uitvoeren, en daarbij ook de rol van de Autoriteit Persoonsgegevens, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en het Nationaal Cyber Security Centrum te betrekken?
Nee, het is niet aan mij om landelijke audits uit te voeren. Zorginstellingen in Nederland zijn zelf verantwoordelijk en wettelijk verplicht voor het nemen van technische en organisatorische maatregelen ter bescherming van persoonsgegevens en medische informatie binnen hun organisatie. Zij dienen die maatregelen periodiek te evalueren en zo nodig aan te passen. De AP en de IGJ houden toezicht op de naleving van de betreffende regelgeving.
Bij de andere laboratoria betrokken bij de bevolkingsonderzoeken worden door Z-Cert extra checks gedaan op informatieveiligheid.
Deelt u de mening dat het vertrouwen in bevolkingsonderzoeken ernstig wordt geschaad door dit datalek?
Ik begrijp heel goed dat (potentiële) deelnemers aan het bevolkingsonderzoek zich zorgen maken en vragen hebben na het bericht over deze hack. Meedoen aan een bevolkingsonderzoek kan al spanning met zich meebrengen. Als je dan ook nog hoort dat je persoonsgegevens mogelijk zijn bemachtigd, is dat een ontzettende schok. Deelnemers aan bevolkingsonderzoeken moeten er immers op kunnen vertrouwen dat hun persoonlijke gegevens veilig zijn. Dat er nu persoonlijke gegevens zijn gestolen door hackers, vind ik ontzettend betreurenswaardig. Ik kan me voorstellen dat dit mensen aan het denken zet over deelname aan het bevolkingsonderzoek. Ik wil benadrukken dat het vroeg opsporen van kanker ervoor zorgt dat de behandeling minder belastend is en een betere uitkomst heeft, waardoor sterfgevallen door de betreffende vorm van kanker voorkomen worden. Deelname is dus in ieders belang.
Welke maatregelen neemt u om het vertrouwen in bevolkingsonderzoeken te herstellen en deelname te stimuleren?
BVO NL onderneemt verschillende acties om de gevolgen van de hack zoveel mogelijk te beperken:
Ik verwacht dat deze acties bijdragen aan het behouden van vertrouwen in de bevolkingsonderzoeken.
Daarnaast lopen er momenteel verschillende pilots van het RIVM samen met BVO NL om de deelname aan de bevolkingsonderzoeken te stimuleren, waaronder een wijkgerichte aanpak, waarbij door een gezondheidsvoorlichter van het RIVM voorlichting wordt gegeven in wijkcentra in wijken waar de opkomst bij de bevolkingsonderzoeken laag is. Daarnaast wordt voorlichting gegeven op lokale evenementen en festivals en bij voedselbanken. Hierin wordt onder meer samengewerkt met gemeenten en GGD’en. Eventuele signalen die bij deze voorlichting naar voren komen wat betreft de informatievoorziening rond de hack, worden in overleg met BVO NL benut om de informatievoorziening vanuit BVO NL toegankelijker en begrijpelijker te maken.
Hoe wordt de communicatie richting burgers afgestemd op de ernst van het datalek, en hoe worden deelnemers aan het bevolkingsonderzoek proactief geïnformeerd?
Op 11 augustus heeft BVO NL een nieuwsbericht naar buiten gebracht over de hack bij het laboratorium, om mensen te informeren en te waarschuwen. In de week van 18 augustus heeft BVO NL de eerste groep deelnemers waarvan vaststaat dat zij betrokken zijn bij de hack, per brief geïnformeerd.
In deze brief worden deelnemers onder andere geïnformeerd over het belang van alert zijn op fraude. Nu duidelijk is geworden dat meer deelnemers aan het bevolkingsonderzoek zijn getroffen, zullen ook deze deelnemers hierover door BVO NL worden geïnformeerd. Hierover heeft BVO NL op 29 augustus een nieuwsbericht gepubliceerd.
Op de website van BVO NL wordt de informatie voortdurend geüpdatet en worden veelgestelde vragen en antwoorden aangevuld. Bij vragen, ongerustheid en/of andere opmerkingen kunnen deelnemers terecht bij het klantcontactcentrum van Bevolkingsonderzoek Nederland. 6
Bent u bereid om met Gemeentelijke Gezondheidsdiensten, huisartsen en Bevolkingsonderzoek Nederland een herstelplan op te stellen voor het vertrouwen in preventieve zorg na dit incident?
Ik wacht op de uitkomsten van de lopende onderzoeken. Hieruit zullen lessen worden getrokken voor verbeteringen in de toekomst. Hierbij kijk ik ook zeker naar het vertrouwen in de preventieve zorg.
Kunt u als Minister en Staatssecretaris, gezien de ernst van de situatie, toezeggen om voor 1 september 2025 uitgebreid antwoord te geven op bovenstaande vragen, inclusief een visie op de toekomst van digitale gezondheidsdata en cyberveiligheid in de preventieve zorg?
Met de Nationale Visie en Strategie voor het gezondheidsinformatiestelsel, zoals 14 april 2025 door Tweede Kamer akkoord bevonden, is een totaalvisie op het gezondheidsinformatiestelsel voor zorg, preventie en gezondheid gegeven. Mijn ministerie is nu druk bezig om deze visie te realiseren. Om die met vertrouwen van burger en zorgverlener te kunnen realiseren, zijn cyberveiligheid, privacy en informatiebeveiliging van wezenlijk belang en dus ook een integraal onderdeel van de strategie. Dit geldt voor zowel de primaire zorg en preventiezorg als voor gezondheidsdoeleinden.
De vragen zijn per 1 september beantwoord. Ik blijf uw Kamer op de hoogte stellen.
Het bericht ‘Bedrijf achter lokale cadeaupassen failliet: ‘Tienduizenden mensen geld kwijt’’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Jurgen Nobel (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS dat het bedrijf Groupcard failliet is verklaard waardoor tienduizenden mensen gedupeerd zijn?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat Groupcard failliet is. Ik voel mee met de mensen die hierdoor geraakt zijn. Het gaat om een brede groep. Bijvoorbeeld mantelzorgers die zich belangeloos inzetten voor de zorg van familie of vrienden en via de pas hun mantelzorgcompliment hebben gekregen. De uitgegeven kaarten zijn ook bedoeld voor mensen met een kleine beurs. Juist in tijden van hogere kosten voor levensonderhoud kan de impact voor hen groot zijn. Ook voor de betrokken gemeenten die schuldeiser in het faillissement zijn, is dit een financiële tegenvaller. Hoewel de gebeurtenissen mij raken, is de Rijksoverheid geen schuldeiser en partij in dit faillissement. Ik ben uiteraard wel in contact met de VNG en word door hen goed op de hoogte gehouden.
Kunt u een overzicht delen van welke gemeenten door dit faillissement geraakt zijn en om welke bedragen het per gemeente gaat? Kunt u daarbij aangeven waar de passen per gemeente voor werden gebruikt?
Ik heb geen overzicht van gemeenten die door dit faillissement geraakt zijn en om welke bedragen het gaat. De VNG schat dat ongeveer een derde van de gemeenten zaken deed met Groupcard. VNG faciliteert vanwege de ontstane situatie een platform voor getroffen gemeenten waarop gemeenten die dat willen, kunnen afstemmen en overleggen over welke stappen ze willen nemen. De inzet van de passen is breed. Het gaat om bijvoorbeeld mantelzorgcomplimenten, bijdragen voor verduurzaming, stadspassen of een bijdrage voor sport en vrijetijdsbesteding.
Kunt u inzage geven op welke manier de samenwerking is aangegaan met Groupcard, een bedrijf waarvan het lijkt dat het niet altijd zuiver georganiseerd is?2
Het behoort tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van gemeenten om vorm te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid. Zij krijgen hiervoor onder andere middelen via het gemeentefonds. Het college legt verantwoording over de besteding van deze middelen af aan de gemeenteraad. De samenwerkingen die gemeenten aangaan moeten voldoen aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Er wordt landelijk geen overzicht bijgehouden hoe gemeenten dit hebben ingevuld. Van de VNG heb ik begrepen dat het bijvoorbeeld kan gaan om een aanbesteding van de dienst waarbij Groupcard de winnende inschrijver was.
Kunt u een overzicht geven van welke andere bedrijven actief zijn die cadeaupassen of soortgelijke geschenk-initiatieven faciliteren aan gemeenten?
Ik heb geen overzicht van dit type bedrijven. In het openbaar register van De Nederlandsche Bank (DNB) staan alle ondernemingen met een vergunning voor het uitgeven van elektronisch geld. Afhankelijk van de aard van de aangeboden diensten kunnen daarin ook aanbieders van cadeaukaarten tussen zitten, indien zij kwalificeren als uitgever van elektronisch geld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze situatie zich in de toekomst, bij verwante bedrijven die gemeenten ondersteunen, niet opnieuw gaat voordoen?
Het is nog niet duidelijk wat heeft geleid tot het faillissement. De curator doet op dit moment een oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek. De curator zal periodiek verslag doen van de bevindingen en de toestand van de boedel. Deze zijn raadpleegbaar in het Centraal insolventieregister op www.rechtspraak.nl. Zoals aangegeven behoort het tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van gemeenten om invulling te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Wanneer gemeenten diensten willen aanbesteden, moeten zij zich hierbij houden aan de geldende wet- en regelgeving.
Op welke manier gaat u de gemeenten ondersteunen dit geld terug te krijgen, bijvoorbeeld door de aangespannen claim?
De curator beheert de failliete boedel. Gemeenten kunnen bij de curator zelf hun vordering indienen. De curator beoordeelt de vorderingen en bepaalt de rangorde van schuldeisers. Het zal moeten blijken of de gemeenten als schuldeisers gecompenseerd kunnen worden. De curator bekijkt ondertussen ook of een doorstartkandidaat is te vinden voor (onderdelen van) de onderneming. De VNG faciliteert gemeenten door middel van een apart forum waarop gemeenten kennis en expertise kunnen uitwisselen. Ook heeft de VNG een webinar georganiseerd waar gemeenten samen kunnen bespreken welke stappen zij zetten en of zij hierin samen kunnen optrekken.
Zijn er manieren waarop de gedupeerde groepen het geld op deze passen toch kunnen besteden? Kunt u hier een bijdrage aan leveren?
De gebeurtenissen zijn nog erg recent. Van de VNG begrijp ik dat gemeenten op dit moment bezig zijn de gevolgen van het faillissement in kaart te brengen en ook om te kijken of en hoe inwoners gecompenseerd kunnen worden.
Op welke manier gaat u gemeenten ondersteunen om tot een alternatief te komen zodat de doelgroep, meestal mensen met een kleine beurs, hier niet de dupe van wordt?
Het is aan gemeenten om hier verder invulling aan te geven. Zoals ik ook heb aangegeven bij het antwoord op vraag 7 begrijp ik van de VNG dat gemeenten op dit moment in kaart brengen wat de schade precies is en welke mogelijkheden er zijn om mensen te compenseren.
Erkent u, net zoals wethouder René Tuijn uit Zaanstad, dat er mogelijk sprake is van faillissementsfraude?3 Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is nog niet duidelijk of er sprake is van faillissementsfraude. De curator doet op dit moment een oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek. Zoals aangegeven in het antwoord op eerdere vragen zal de curator periodiek verslag hierover uitbrengen.
Bent u van mening dat dit voorbeeld laat zien dat privatisering van armoedebeleid niet de oplossing is en de overheid deze taak niet moet uitbesteden?
Het staat gemeenten vrij de uitvoering van het armoedebeleid, binnen de geldende wet- en regelgeving, naar eigen inzicht in te richten. Gemeenten maken bij de uitvoering van hun armoedebeleid soms gebruik van diensten die door derden worden aangeboden. Dit kan verschillende voordelen hebben. Zo kan het zijn dat de gemeente niet voor elke dienst de capaciteit, benodigde kennis, expertise en infrastructuur in huis heeft. Ik ben, mede op basis van de aanbevelingen van de Commissie Sociaal Minimum, met gemeenten in gesprek hoe we het gemeentelijk armoedebeleid kunnen verbeteren, zoals ik ook heb aangekondigd in het Nationaal Programma Armoede en Schulden dat 6 juni jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Hoe gaat het kabinet gemeenten ondersteunen zodat er niet wordt samengewerkt met vergelijkbare commerciële partijen, waardoor er een dergelijke afhankelijkheidsrelatie ontstaat waar mensen in armoede nu de dupe van zijn geworden?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de besteding van de middelen in het gemeentelijk armoedebeleid. Zij krijgen deze middelen via het gemeentefonds. De samenwerkingen die gemeenten aangaan moeten voldoen aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 5.
Kunt u toelichten op welke manier het bedrijf Groupcard aan haar opdracht is gekomen, gezien het bevestigde nieuws dat het geen vergunning en toezicht had?4
Van de VNG heb ik begrepen dat dit verschilt per gemeente. Het kan bijvoorbeeld gaan om een aanbesteding van een dienst waarbij Groupcard de winnende inschrijver was. Andere gemeenten hebben geen directe overeenkomst met Groupcard, maar nemen de diensten bijvoorbeeld af via een regionaal energieloket.
Bent u bereid het mogelijke onderzoek van de De Nederlandsche Bank (DNB) te versnellen of een versneld onderzoek te starten?
DNB volgt de ontwikkelingen nauwlettend maar kan geen uitspraken doen over individuele instellingen vanwege de bij wet geregelde toezichtvertrouwelijkheid. DNB is verder onafhankelijk in haar toezichtstaken en beslist eigenstandig over de inzet van bevoegdheden.
Wat gaat u doen om het geld terug te halen als uit het onderzoek van DNB blijkt dat het bedrijf niet bevoegd is geweest en het geld ook niet had mogen overboeken naar het omvallende bedrijf?
Zie ook de antwoorden op eerdere vragen. Het is aan gemeenten hun vorderingen in te dienen en aan de curator onderzoek naar de failliete boedel te doen.
Welke concrete stappen heeft u ondernomen naar aanleiding van de op 15 april 2025 aangenomen motie van de leden Van Zanten en Vermeer waarmee de Kamer heeft uitgesproken dat de CO2-rapportageplicht voor woon-werkverkeer en zakelijk verkeer afgeschaft moet voor bedrijven tot 250 medewerkers?1 2
Mijn voorganger heeft vanaf de inwerkingtreding van het Besluit CO₂-reductie werkgebonden personenmobiliteit (Besluit WPM) signalen ontvangen over regeldruk door de rapportageplicht in het Besluit WPM.3 Uit een korte verkenning die hij heeft gedaan samen met de toenmalige Staatssecretaris van IenW – Openbaar Vervoer en Milieu kwam naar voren dat met name het mkb (100 tot 250 werknemers) moeite heeft met het verzamelen van gegevens over woon-werkverkeer en dat zij regeldruk ervaren doordat ze het nut niet zien van het rapporteren. Het dossier is daarom opgenomen in de eerste tranche van het regeldrukreductieprogramma wat onderdeel is van het bredere Actieprogramma Minder Druk Met Regels. Een werkgroep, waarin ook ondernemers aan deelnamen, heeft onderzocht hoe het rapporteren over werkgebonden reizen eenvoudiger kan. De werkgroep heeft met het rapport «Minder druk met rapportages over werkgebonden personenmobiliteit» concrete voorstellen gedaan om de regeldruk te verlichten. In de brief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk is ingegaan op deze voorstellen
Met de Staatssecretaris van IenW heb ik onlangs afgesproken om voorstellen uit te werken voor een uitzondering voor het mkb. Met die uitzondering zou tegemoet worden gekomen aan de wens van de Kamer. Deze optie betekent wel dat de grote werkgevers (met meer dan 250 werknemers) de volledige CO2-reductieopgave van het besluit WPM voor hun rekening moeten nemen (1,5 megaton CO2-reductie in 2030). De precieze gevolgen voor grote bedrijven van een uitzondering voor het mkb dienen nog in kaart te worden gebracht. De voorstellen voor een uitzondering voor het mkb worden meegenomen in de evaluatie in 2026.
Welke concrete stappen gaat u zetten ter uitvoering van de motie?
In de motie spreekt uw Kamer zich uit dat om regeldruk te verminderen de voorkeursoptie van de Ministeriële Stuurgroep Ondernemingsklimaat, Regeldruk en Uitvoerbaarheid zou moeten zijn dat de CO2-rapportages voor het woon-werkverkeer en zakelijk verkeer worden afgeschaft voor
bedrijven tot 250 medewerkers. Het is daarmee geen verzoek aan de regering, maar wel een duidelijke wens om het mkb uit te zonderen. Zoals in mijn antwoord in vraag 1 uitgelegd heb ik met de Staatssecretaris van IenW afgesproken om voorstellen uit te werken voor een uitzondering voor het mkb.
Bent u van mening dat deze rapportageverplichting in de praktijk een grote administratieve belasting vormt voor kleinere ondernemers zoals installateurs of winkeliers, die doorgaans niet beschikken over uitgebreide boekhoudcapaciteit of ICT-systemen?
Zoals aangegeven in de brief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk zie ik inderdaad dat vooral kleine en middelgrote ondernemingen het lastig vinden om aan de rapportageverplichting te voldoen en de gegevens over woon-werkmobiliteit te verzamelen. Grote ondernemingen hebben daar minder problemen mee.
Herinnert u zich tevens de motie van dezelfde indieners waarin wordt verzocht te komen met sectorale regeldrukreductieprogramma’s per mkb-indicatorbedrijf, gericht op het realiseren van een totale regeldrukvermindering van 20 procent?
Ja, ik ben bekend met de motie waarin de regering wordt verzocht om de onnodige regeldrukkosten voor de gehele sector van de 9 indicatorbedrijven eind 2026 met 20% te hebben verminderd of concrete stappen te hebben gezet die met als gevolg vermindering van deze onnodige regeldrukkosten hebben.
Hoe is er uitvoering gegeven aan deze motie tussen het lezen van deze Kamervragen en het aannemen van de motie op 15 april?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk geeft het kabinet uitvoering aan deze motie door voor het einde van 2026 100% van de meest belastende verplichtingen uit deze MKB-indicator bedrijvenonderzoeken hebben doorgelicht en komen met voorstellen voor regeldrukvermindering (op comply-or-explain basis). Het kabinet begint met het oppakken van de verplichtingen die leiden tot de meest merkbare regeldrukvermindering voor ondernemers met als doel het schrappen of verminderen van de regeldruk van 500 regels voor de zomer van 2026. Op dit doel heb ik politiek commitment gekregen van mijn collega’s in het kabinet en we werken nu aan een concrete doelstelling (in regeldrukkosten en aantallen regels) per departement, die ik ook inzichtelijk zal maken richting de Kamer.
Zoals ik uitleg in de Kamerbrief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk ben ik tot deze doelstelling gekomen, omdat het lastig is om te kwantificeren wat de totale regeldrukkosten per individueel bedrijf zijn, en wat daarvan onnodige regeldrukkosten zijn. Daarnaast beperken de MKB-indicatoronderzoeken zich tot regeldruk in de negen onderzochte sectoren.4 Verplichtingen voor ondernemers – en daarmee ook regeldruk – verschillen sterk per sector. In de MKB-indicatorbedrijvenonderzoeken worden de meest belastende verplichtingen per sector uitgelicht; dit komt in totaal neer op circa dertig verplichtingen. Voorbeelden van verplichtingen zijn regels en procedures bij ontslag van werknemers, vakbekwaamheidseisen, en de keuring van installaties en arbeidsmiddelen. Deze dertig verplichtingen bestaan uit een stelsel van wetten, regels en procedures. Voor deze verplichtingen geldt dat zij misschien wel bestaan uit honderden afzonderlijke regels. Ongeveer 25% van de meest belastende verplichtingen wordt nu opgepakt, maar 75% nog niet. De doelstelling is dan ook om voor het einde van 2026 100% van deze verplichtingen te hebben doorgelicht en te komen met voorstellen voor regeldrukvermindering (op comply-or-explain basis).
Welke sectoren zijn betrokken bij deze reductieprogramma’s?
De basis van de motie zijn de zogeheten MKB-indicator bedrijven onderzoeken. In deze onderzoeken is regeldruk in kaart gebracht voor een MKB-indicatorbedrijf die model staat voor bedrijven die binnen een sector werkzaam zijn. De volgende sectoren zijn onderzocht: winkelambacht (kapsalon), horeca (hotel), retail (modewinkel), metaal (machinefabrikant), bouw (aannemer), voedingsmiddelenindustrie (vleeswarenproducten), automotive (autodealer), chemische maakindustrie en de financiële adviessector.5 Tegelijkertijd heb ik ook aandacht voor regeldruk in sectoren die niet zijn meegenomen in deze MKB-indicator bedrijven onderzoeken.
Hoe beoordeelt u de daling van het ondernemersvertrouwen in het tweede kwartaal van 2025 tot -7,5, aldus de Conjunctuurenquête van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?
Ik vind dit zeer zorgwekkend. Dit heeft overigens niet alleen te maken met regeldruk, maar ook het gebrek aan financiering van het mkb, start-ups en scale-ups, onvoorspelbare politieke besluitvorming, netcongestie en het de bekende stikstofproblematiek.
Welke aanvullende stappen gaat u, bovenop de moties van de leden van Zanten en Vermeer, nemen om deze ervaren regeldruk meetbaar te verminderen?
Ondernemers verwachten uiteraard merkbaar resultaat van de inspanningen die geleverd worden. Onze aanpak van bestaande regeldruk is onvoldoende gebleken. Dat is niet goed. Daarom kies ik dan ook voor een nieuwe aanpak aanvullend op de acties die zijn ingezet. Hierdoor versterk ik de huidige aanpak en wil ik samen met ondernemers komen tot merkbare vermindering van regeldruk. In de Kamerbrief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk beschrijf ik deze nieuwe aanpak.
Welke conclusies trekt u uit deze recente trends?
Als we deze trends niet weten om te keren, komt ons verdienvermogen in de toekomst onder zware druk te staan. En daarmee de betaalbaarheid van alles wat we belangrijk vinden met elkaar: van de zorg tot onderwijs.
Ziet u de noodzaak tot uitvoering van de eerder aangehaalde moties van Van Zanten en Vermeer?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Wanneer kan de Kamer terugkoppeling verwachten van deze aangenomen moties?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De industrie, te weten brancheorganisaties VEMW & VNO-NCW, medeondertekenaars van de brief aan fractievoorzitters van de Tweede Kamer van 18 juli jl. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met uw brief aan de Kamer betreffende «Het Windenergie Infrastructuurplan Noordzee» van 16 juli jl. (Kamerstuk 33 561, nr. 87) en met de reactie daarop van zes organisaties betrokken bij elektrificatie van de industrie van 18 juli jl.?
Ja.
Bent u van mening dat u en de zes organisaties het volledig eens zijn over het belang van windenergie op zee, aangezien u schrijft: «Windenergie op zee is essentieel om de Nederlandse opgave voor groene groei en verduurzaming te realiseren en om Nederland nu en in de toekomst energieonafhankelijkheid en weerbaarheid te bieden.», en de ondertekenaars schrijven: «In een wereld van toenemende geopolitieke spanningen en stijgende energiekosten bieden de Nederlandse Noordzee en de verduurzaming van onze industrie een unieke kans om de economie te versterken, onze strategische onafhankelijkheid te verbeteren en de energietransitie kostenefficiënt te versnellen»?
Ja, het kabinet is het eens met de ondertekenaars van de brief dat windenergie op zee van groot belang is voor Nederland, onder andere vanwege de in de brief genoemde kansen. Wel zijn de afgelopen periode de risico's die het toenmalige kabinet in 2022 bij de opschaling van de ambitie wind op zee naar 21 GW heeft aangegeven realiteit geworden. Zo ontwikkelt de vraag naar hernieuwbare elektriciteit zich minder snel dan verwacht en zijn de kosten voor wind op zee, na eerder een sterke kostendaling, gestegen. Dit zet de businesscase sterk onder druk en heeft geleid tot nieuwe scenario's voor de benodigde hoeveelheid hernieuwbare energie. De ambitie uit het Nationaal Plan Energiesysteem – 50 GW in 2050 – was gebaseerd op een maximaal uitrolscenario, dus een bovenkant van de bandbreedte. Hierbij gold ook al dat nog nader moest worden uitgewerkt hoeveel windenergie er uiteindelijk nodig en inpasbaar is. Deloitte schetste in het rapport ten behoeve van het Windenergie Infrastructuurplan Noordzee (WIN) in 2024 al hoe groot de uitdagingen in de realisatie zijn om tot 50 GW windenergie op zee te komen in 2040.1 Het kabinet heeft de marktontwikkelingen en nieuwe scenario's in het WIN vertaald naar een realistischer bandbreedte voor de ambitie wind op zee; 30–40 GW in 2040. Een ambitie waarmee in ongeveer de helft van de behoefte aan elektriciteit kan worden voorzien in 2040. In september komt het kabinet met een actieplan om de uitrol van wind op zee in deze uitdagende omstandigheden te ondersteunen.
Waarom is het volgens u niet gelukt om afspraken te maken over een betaalbare energievoorziening van de Noordzee die volgens alle partijen essentieel is, terwijl industriële partijen en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei de afgelopen jaren met elkaar in gesprek zijn geweest om te komen tot zogenaamde maatwerkafspraken, en dat tot nog toe er één finale maatwerkafspraak is gesloten en er nog geen maatwerkafspraak is gesloten met een bedrijf uit de top 20 van CO2-uitstoters in Nederland?
De essentie van de maatwerkaanpak is dat een team van de overheid intensief in gesprek is met een bedrijf over hun verduurzamingsstrategie, projectportfolio, investeringsrisico’s, gesignaleerde knelpunten en mogelijke ondersteuning door de overheid. Doordat bedrijven strategische afwegingen en business cases delen, ontstaat beter inzicht in hoe financiële en niet-financiële randvoorwaarden moeten worden vormgegeven.2 Voorts onderzoekt het team of in de businesscase van een verduurzamingsproject een onrendabele top bestaat. Indien het generieke subsidie-instrumentarium ontoereikend is, wordt beoordeeld of de onrendabele top gedekt moet worden middels financiering uit de gereserveerde middelen voor de maatwerkaanpak. Dit betekent echter niet dat het team van de maatwerkaanpak (contract)onderhandelingen aangaat met derde partijen, zoals energieleveranciers, over bijvoorbeeld energiecontracten. Voor sommige bedrijven in de maatwerkaanpak is elektrificatie van de productieprocessen mogelijk en onderdeel van de businesscase. Echter, het is niet voor elk bedrijf haalbaar om de productieprocessen vergaand te elektrificeren, bijvoorbeeld omdat de geëigende technologie zich nog in een onderontwikkeld stadium bevindt. Er is een bindende maatwerkafspraak gesloten met het Chemiebedrijf Nobian. Dit bedrijf wordt gerekend tot de zogenaamde top 20-industriële CO2-uitstoters van Nederland (zie Kamerbrief Voortgang maatwerkafspraken 27 februari 2023).3 Met behulp van de maatwerkafspraken, kan Nobian grote investeringen doen in de elektrificatie van twee Nederlandse productiesites. Daarnaast zet Nobian ook in op elektriciteitsbesparing. Onder andere hierdoor wordt in 2030 ruim 0,5 Mton CO2-uitstoot gereduceerd ten opzichte van 2020 (zie Kamerbrief Ondertekening maatwerkafspraken Nobian 19 december 2024).4
Is er tijdens de maatwerkafspraken of tijdens andere gesprekken overlegd welke prijs van wind op zee noodzakelijk is om de industrie te elektrificeren? Zo ja, welke prijs is dan nodig? En met welke financiële rendementen bij zowel de industrie als bij de windenergie op zee ontwikkelaars is dan gerekend? Waarom is het niet gelukt om tot afspraken te komen voor de uitrol van wind op zee en de elektrificering van de industrie? Zo nee, waarom is het gesprek hier niet over gegaan?
In het kader van de maatwerkaanpak, wordt met het betreffende industriële bedrijf gekeken naar mogelijkheden voor (versnelde) verduurzaming, waaronder door elektrificatie. Dit wordt niet specifiek gekoppeld aan de uitrol van wind op zee. De afgelopen jaren kon wind op zee zonder subsidie worden vergund omdat windparkontwikkelaars langetermijncontracten konden afsluiten voor de levering van hun windstroom (zogenoemde power purchase agreements, PPAs). Inmiddels zijn de kosten voor de bouw en exploitatie van een windpark op zee gestegen en tegelijkertijd is de potentie voor het afsluiten van PPAs afgenomen doordat een steeds groter deel van onze elektriciteit uit hernieuwbaar opgewekte elektriciteit bestaat. De vraag ontwikkelt zich daarbij minder snel dan werd verwacht toen de routekaart 21 GW werd opgesteld in 2022. Dit risico dat reeds in 2022 was geïdentificeerd, is daarmee realiteit geworden. De processen van de maatwerkafspraken en de vergunning van windparken op zee zijn gescheiden vanwege hun complexiteit, het niet bevoordelen van bepaalde partijen en ongelijktijdigheid van realisatie.
Dit laat onverlet dat de realisatie van windmolenparken en windenergie, bijvoorbeeld via power purchase agreements, van belang zijn voor grote industriële bedrijven. Voor de elektrificatie van de industriële productieprocessen is een grote hoeveelheid elektriciteit nodig. Windenergie is in Nederland de grootste bron van extra duurzame elektriciteit in de komende jaren, dus zonder die grote volumes duurzame elektriciteit is elektrificatie, bijvoorbeeld voor e-boilers, warmtepompen of elektrolyse voor waterstofproductie, niet haalbaar.
Is er tijdens de maatwerkafspraken of tijdens andere gesprekken overlegd welke prijs van groene waterstof nodig is om de industrie te laten overstappen op groene waterstof? Zo ja, welke prijs van groene waterstof is hiervoor noodzakelijk? Met welke financiële rendementen bij zowel de industrie als bij de windenergie ontwikkelaars als bij de producten van groene waterstof is dan gerekend? Waarom is het niet gelukt om tot afspraken te komen voor de productie van groene waterstof en het gebruikt van groene waterstof door de industrie? Zo nee, waarom is het gesprek hier niet over gegaan?
In algemene zin geeft de industrie aan dat ze de meerkosten van groene waterstof niet kunnen doorberekenen aan hun afnemers vanwege de mondiale markt waarin ze opereren. Dit hebben industriële waterstofgebruikers onder meer laten weten tijdens de consultatie van het wetsvoorstel jaarverplichting hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in de industrie.5 De overheid gaat via productie- en vraagsubsidies dan ook het overgrote deel van de meerkosten voor de inzet van groene waterstof dragen.6
Voor de productiesubsidies is er een sterke link met wind op zee. Voor grootschalige elektrolyseprojecten is additionele hernieuwbare elektriciteit nodig afkomstig van wind op zee. Opschaling van wind op zee en elektrolysecapaciteit moeten daarmee parallel plaatsvinden. Voor de businesscase van (grootschalige) elektrolysers zijn langetermijnafnamecontracten een voorwaarde. Met overheidsbeleid wordt beoogd voldoende zekerheid te bieden voor het afsluiten van dergelijke contracten. De industrie kijkt niet alleen naar binnenlands geproduceerde groene waterstof, maar ook naar mogelijkheden van import van groene waterstof (veelal als waterstofdrager) omdat hernieuwbare energie in andere regio’s meer en goedkoper voor handen is. Ook het kabinet zet naast binnenlandse productie in op waterstofimport om aan de toekomstige verwachte vraag aan groene waterstof te kunnen voldoen. Hierin moet een goede balans worden gevonden met het oog op ons toekomstig energiesysteem. Met de actualisatie van het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) wordt hierop nader ingegaan.
Bent u het eens dat het niet tegelijk waar kan zijn dat er niet voldoende vraag naar windenergie van de Noordzee is terwijl de industriële partijen in hun brief aangeven dat die vraag er wel is? Waarom lukt het niet om vraag en aanbod bij elkaar te brengen?
De brief vanuit de industriële partijen stelt onder punt 2: «De businesscase voor wind-op-zee is onder druk komen te staan door gestegen grondstof- en kapitaalkosten en achterblijvende vraag.» Dat de vraag op dit moment achterblijft bij eerdere verwachtingen staat in de brief dus niet ter discussie. Op basis van de verschillende scenario’s voor 2040 waar de analyse in het WIN op is gebaseerd, is de stellige verwachting wel dat deze vraag op relatief korte termijn tot stand zal komen. Alle scenariostudies, ook die met minder industrie in Nederland en meer import van energiedragers, komen immers uit op een veelvoud aan wind op zee in 2040 ten opzichte van wat op dit moment is gerealiseerd. Gegeven deze grote bijdrage aan ons toekomstige energiesysteem, blijft het kabinet inzetten op windenergie op zee. Er zijn geen alternatieven beschikbaar die tijdig voldoende energie kunnen opwekken. Daarom zet het kabinet in op beleid voor windparken op zee dat zowel ambitieus als realistisch is.
Een bepalende factor bij de mismatch tussen de bereidheid van industriële partijen om nu PPA’s af te sluiten en de verwachte hogere vraag in het volgende decennium is dat partijen aan de vraagkant investeringsbeslissingen uitstellen. Factoren die daarbij een rol spelen: netcongestie (de vraag die er is, kan zich niet naar de praktijk vertalen), relatief hoge netwerktarieven ten opzichte van de landen om ons heen, waar die tarieven vaak gesubsidieerd worden, en de verwachte daling van elektriciteitsprijzen de komende jaren.
Waarom wordt het bestrijden van klimaatverandering in geen van beide brieven genoemd als reden om wind op zee sneller te ontwikkelen en de industrie sneller te elektrificeren?
In de brief staat: «Windenergie op zee is essentieel om de Nederlandse opgave voor groene groei en verduurzaming te realiseren». Uiteraard is het tegengaan van klimaatverandering een belangrijke reden voor het willen verduurzamen van de Nederlandse energievoorziening en daarmee dus voor de ontwikkeling van wind op zee.
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u alle correspondentie tussen de regering en de bedrijven waarmee gesprekken zijn of zijn geweest in het kader van de maatwerkafspraken toezenden aan de Kamer? Kunnen de vertegenwoordigers van Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW) en VNO-NCW aan hun leden vragen om deze correspondentie te delen met de Kamer?
De gesprekken in het kader van de maatwerkaanpak zijn vertrouwelijk, onder andere omdat de bedrijven bedrijfsvertrouwelijke informatie delen. Deze informatie is nodig voor de uitwerking en beoordeling van businesscases. In veel gevallen gaat dit ook om concurrentiegevoelige informatie. Daarnaast zijn enkele (moeder)bedrijven ook beursgenoteerd en kan dergelijke informatie koersgevoelig zijn en niet in de openbaarheid worden gedeeld.
De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de maatwerkafspraken.
De hackaanval op het Openbaar Ministerie, aan de demissionaire Minister van Justitie en Veiligheid en de demissionaire Staatssecretaris voor Digitalisering |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , van Marum |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Digitale werkomgeving OM inderdaad gehackt, onderzoek moet uitwijzen welke informatie is gestolen»?1
Ja.
Wat werd aangetroffen in de eerste scans van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) waaruit bleek dat onbevoegden de systemen van het Openbaar Ministerie (OM) zijn binnengedrongen?
Op 17 juli jl. berichtte ik u dat het OM uit voorzorg de interne systemen had losgekoppeld van het internet. Het NCSC heeft met gerichte scans gezocht naar kwetsbare of mogelijk gecompromitteerde systemen. Een analyse van de OM-omgevingen heeft reden gegeven om aan te nemen dat er gebruik is gemaakt van deze mogelijke kwetsbaarheid. Het NCSC heeft daarop het OM geïnformeerd en geadviseerd om nader onderzoek te verrichten. Inmiddels is een eerste technisch en forensisch onderzoek uitgevoerd.2 Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald. Verder onderzoek vindt nog plaats.
Bent u op de hoogte van het soort gegevens dat mogelijk is ingezien of buitgemaakt door onbevoegden? Heeft u gericht maatregelen genomen op basis van deze informatie?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is zijn er tot op heden geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald. Er wordt nog nader onderzoek gedaan. Over het lopende strafrechtelijk onderzoek kan ik u gedurende dat onderzoek geen mededelingen doen.
Zijn er aanwijzingen dat persoonsgegevens van medewerkers, zoals e-mailadressen, inloggegevens, telefoonnummers of privéadressen, zijn buitgemaakt of ingezien door onbevoegden?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er onderzocht welke gevolgen deze hackaanval kunnen hebben voor de digitale en fysieke veiligheid van OM-medewerkers, met name zij die betrokken zijn bij zware strafzaken ten aanzien van ondermijnende criminaliteit? Zo nee, bent u bereid dit wel te doen?
Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald. Verder onderzoek vindt nog plaats.
Zijn er aanwijzingen dat persoonsgegevens van getuigen of slachtoffers zijn buitgemaakt of ingezien door onbevoegden? Wat doet u om hun veiligheid te waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een (voorlopige) risicoanalyse gemaakt en worden er op basis daarvan al maatregelen genomen om kwetsbaarheden af te dekken, naast het offline halen van het OM?
Er zijn maatregelen genomen om kwetsbaarheden af te dekken. Inmiddels gaat het OM stapsgewijs weer online. Dit proces moet zorgvuldig worden ingericht, met versterkte monitoring en detectie, omdat misbruik nooit helemaal kan worden uitgesloten.3
Welke overheidsorganisaties maken nog meer gebruik van Citrix-software die dezelfde kwetsbaarheid bevat? Welke maatregelen nemen zij om mogelijke hackaanvallen te onderzoeken en zo nodig hun systemen veilig te stellen, gezien u in de brief van 23 juli j.l. schrijft dat het NCSC heeft geadviseerd dat alle organisaties die deze software gebruiken mogelijk misbruik moeten onderzoeken (Kamerstuk 26 643, nr. 1377)?
Het NCSC heeft alle organisaties die Citrix NetScaler ADC en Citrix NetScaler Getaway gebruiken opgeroepen om onderzoek te doen naar mogelijk gebruik en misbruik van de kwetsbaarheden, ook als de kwetsbaarheden reeds zijn verholpen middels de update. CIO Rijk heeft deze casuïstiek en het handelingsperspectief van het NCSC bij alle departementen middels meerdere CISO-briefings onder de aandacht gebracht, met het dringende advies dit op te volgen.
Het NCSC vervult een coördinerende rol in de informatie-uitwisseling door continu informatie samen te brengen en te delen, zodat organisaties zelf in staat zijn aanvullend onderzoek te verrichten. Binnen de juridische kaders verstrekt het NCSC informatie als duiding, handelingsperspectieven en beveiligingsadviezen via verschillende netwerken en (openbare) kanalen aan zowel publieke als private organisaties.
Ik kan alleen ingaan op de organisaties die onder mijn departement vallen en verwijs daarvoor onder meer naar de Kamerbrieven van 17 juli jl.4 en van 12 augustus jl.5
Hoe wordt actuele en relevante informatie uit het onderzoek van het OM gedeeld met andere organisaties die mogelijk ook zijn getroffen door een hackaanval? Bent u bereid deze informatie ook proactief met commerciële partijen te delen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe worden ketenpartners waar de systemen van het OM mee zijn geïntegreerd betrokken bij deze operatie? Ontvangen zij ook steun voor het onderzoeken van eigen systemen of om belemmeringen in hun werk te voorkomen?
De gehele afsluiting van het OM van het internet had impact op het OM zelf en alle samenwerkingspartners. Door alle betrokkenen is dagelijks hard gewerkt om de ontstane knelpunten en effecten zoveel mogelijk op te lossen, met als doel de impact zoveel mogelijk beperken en de mogelijke risico’s mitigeren. Over de impact op de strafrechtketen heb ik u op 12 augustus jl. geïnformeerd.6
Is het mogelijk om het herstel van de OM-systemen sneller te laten verlopen dan de verwachte wekenlange operatie? Zo ja, bent u bereid capaciteit vrij te maken om dit te versnellen?
Op basis van de onderzoeksresultaten van het technisch en forensisch onderzoek – en het naarmate het offline zijn van het OM langer duurt, steeds zwaarwegender belang van het goed functioneren van de strafrechtketen en de impact daarvan op de maatschappij – heeft het College van procureurs-generaal het besluit genomen dat het verantwoord en wenselijk is om het OM weer in fasen online te laten gaan. Over deze stapsgewijze livegang van het OM heb ik uw Kamer op 4 augustus geïnformeerd.7
Wat zijn de praktische gevolgen van het offline halen van de systemen voor OM-medewerkers en lopende strafzaken? Is de organisatie voldoende uitgerust om taken analoog of met back-up systemen volwaardig op te pakken?
Medewerkers van het OM konden alleen inloggen op kantoorlocaties, waren niet per mail bereikbaar en er was sprake van een beperkte functionaliteit van de systemen.8 In de periode dat het OM geheel offline was kon er geen enkele digitale informatie van en naar het OM worden gestuurd. Dit raakten alle ketenpartners in en rondom de strafrechtketen. Het OM en ketenpartners stelden werkprocessen vast om proces(stukken) per post, fysiek of door andere organisaties dan het OM aan te leveren. Daarnaast had het OM speciale aandacht voor het informeren van slachtoffers en hun gemachtigden. Dit toont de inventiviteit, enorme inzet en bereidheid om samen te werken in de strafrechtketen. Over de verdere impact op de organisaties in en rondom de strafrechtketen heb ik u op X augustus geïnformeerd.9
Worden verdachten, advocaten, rechters en andere betrokkenen in de keten actief geïnformeerd over de gevolgen die zij mogelijk ondervinden?
Het OM heeft Q&A’s geplaatst op de eigen website met daarin de veelgestelde vragen op een rij voor de advocatuur, inclusief een apart overzicht voor slachtofferadvocatuur en daarnaast voor slachtoffers. Ook is informatie over de telefonische bereikbaarheid van het OM opgenomen.10 Deze overzichten worden steeds bijgewerkt. Ook op de website van de Rechtspraak is een overzicht met veelgestelde vragen te vinden over de invloed die de IT-problemen bij het OM kunnen hebben op lopende strafzaken.11 Het CJIB en Slachtofferhulp Nederland (SHN) geven op hun websites aan dat de situatie bij het OM gevolgen heeft voor de eigen werkzaamheden en dat – ook met de gegeven alternatieve oplossingen – als gevolg daarvan slachtoffers in bepaalde gevallen mogelijk minder goed geïnformeerd en/of proactief ondersteund kunnen worden.12
Wanneer is er sprake van genoeg zekerheid om (delen van) het interne systeem weer online te brengen? Hoe voorkomt u dat er uit haast onvoldoende voorzorg wordt genomen, zolang niet precies bekend is wat de ernst van de hack is?
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld, zijn er tot op heden er geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald. Op 4 augustus jl. heb ik u geïnformeerd over het stapsgewijs weer online gaan van de systemen van het OM.13 Dit proces wordt zorgvuldig ingericht met versterkte monitoring en detectie. Ik heb het OM verzocht om bij deze gefaseerde livegang in afstemming met de keten te bezien welke essentiële processen met prioriteit weer gedigitaliseerd doorgang moeten vinden.
Hoe draagt u bij aan het zo snel mogelijk inzicht krijgen van de gevolgen en het veilig online brengen van de het interne OM-netwerk? Stelt u hiervoor extra capaciteit beschikbaar?
Zie antwoord vraag 14.
Is de Autoriteit Persoonsgegevens betrokken bij deze operatie? Kunt u hen nauw betrekken zodat er snel gehandeld kan worden als blijkt dat persoonsgegevens ingezien of buitgemaakt zijn?
De Autoriteit Persoonsgegevens is reeds door het OM en JIO ingelicht over de situatie. Waar nodig wordt vanzelfsprekend nauw contact onderhouden met de Autoriteit Persoonsgegevens.
Heeft u contact gehad met Citrix over de kwetsbaarheid in hun software? Kan de leverancier bijdragen aan een oplossing voor het OM?
Ja, met Citrix is regelmatig contact over de kwetsbaarheden en oplossingen hiervoor.
Kunt u, zo nodig vertrouwelijk, de Kamer informeren over de interne toelichting die is gegeven aan het OM en bekend is bij het NRC?
Ik acht het niet opportuun om in te gaan op mediaberichtgeving over interne communicatie binnen het OM. Het is aan het OM om daar al dan niet op te reageren. Voor het overige verwijs ik naar de Kamerbrieven die uw Kamer over dit onderwerp zijn toegestuurd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en spoedig beantwoorden, en indien mogelijk betrekken bij de eerstvolgende update over de situatie?
Waar relevant zijn antwoorden samengevoegd om herhaling te voorkomen.
De recente cyberaanvallen middels kwetsbaarheden in Sharepoint en Netscaler |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u een voorlopig beeld van in welke mate de kwetsbaarheden in de on-premise versie van Microsoft Sharepoint Server een effect hebben gehad op de Nederlandse overheid en samenleving?1 Kunt u in algemene zin een indicatie geven van de hoeveelheid (potentiële) slachtoffers in Nederland?
Het voorlopige beeld op dit moment is dat de kwetsbaarheden in Sharepoint slechts beperkt effect hebben gehad op de Nederlandse overheid en samenleving.
De samenwerkingsruimten bij rijksorganisaties, die zijn gebaseerd op Sharepoint, zijn destijds tijdelijk uit voorzorg door SSC-ICT geblokkeerd. Sinds vrijdag 24 juli zijn de samenwerkingsruimten weer beschikbaar voor medewerkers en externen.
Voor de medeoverheden geldt dat ze in het algemeen niet in de on-premise versie van Microsoft SharePoint Server werken omdat zij voornamelijk de cloud-variant gebruiken, waarop de kwetsbaarheid niet van toepassing is. Impact voor de medeoverheden lijkt om die reden beperkt.
Daarnaast verstrekt het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) bij dergelijke kwetsbaarheden duidingsinformatie, handelingsperspectieven en beveiligingsadviezen.
Kunt u dit ook aangeven ten aanzien van de recente kwetsbaarheden in Citrix Netscaler?2
Op de impact op de strafrechtketen naar aanleiding van de offline gang van het Openbaar Ministerie (OM) heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd.3
Daarnaast heeft het NCSC heeft ook ten aanzien van de kwetsbaarheid in Citrix Netscaler verschillende adviezen uitgebracht. Deze adviezen zijn gedeeld met de desbetreffende doelgroepen en betroffen aanbevelingen voor het uitvoeren van patches en het draaien van scripts.
Bij enkele rijksorganisaties zijn sporen van compromittatie aangetroffen. Mitigerende maatregelen zijn getroffen en nader onderzoek wordt verricht. Tot dusver zijn er geen aanwijzingen dat andere overheidsorganisaties zijn gecompromitteerd.
Kunt u reflecteren op Microsofts attributie van de initiële cyberaanvallen waarbij gebruik is gemaakt van Sharepoint-kwetsbaarheden aan de Chinese cyber threat actors Linen Typhoon, Violet Typhoon en Storm-2603, in relatie tot de gekende Chinese digitale spionagedreiging zoals beschreven in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA) 2025 (Kamerstuk 30 821, nr. 305)?3
De digitale spionagedreiging zoals beschreven in DBSA 2025 heeft de constante aandacht van het kabinet. Cybersecurity bedrijven zoals Microsoft onderzoeken met regelmaat de toedracht en oorsprong van cyberaanvallen. Die informatie bestudeert het kabinet met aandacht. Evenwel moet een attributie door het kabinet altijd rusten op eigenstandige informatie.
In welke mate weten het Nationaal Cyber Security Center (NCSC) en de relevante doelgroepen elkaar te vinden als het gaat om het opvolgen van beveiligingsadviezen, het delen van indicators of compromise (IoC’s) en het melden van compromittaties, in casussen als Sharepoint en Netscaler? Op welk vlak zijn de grootste verbeteringen nog mogelijk?
Het NCSC verzamelt en analyseert, in het kader van de uitoefening van de taken in de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni), continu informatie over dreigingen en incidenten en deelt deze informatie in datzelfde kader zo veel als mogelijk met publieke en private organisaties waarvoor die informatie relevant is, of met hun schakelorganisaties. Zo worden deze organisaties in staat gesteld zelf aanvullend onderzoek te verrichten. Via nieuws- en doelgroepberichten biedt het NCSC technische hulpmiddelen, zoals scripts en Indicators of Compromise (IoC’s), die helpen bij het detecteren, herkennen en onderzoeken van incidenten. Ook verstrekt het NCSC onder meer duidingsinformatie, handelingsperspectieven en beveiligingsadviezen via een uitgebreid netwerk en (openbare) kanalen aan publieke en private partijen. Daarnaast onderhoudt het NCSC contact met verschillende incident response-partijen voor informatie-uitwisseling en het verstrekken van passende adviezen. Informatie-uitwisseling over cyberdreigingen- en incidenten vindt plaats via bestaande samenwerkingen en informatiekanalen. Daarnaast zijn initiatieven zoals het Cyberweerbaarheidsnetwerk en Cyclotron in ontwikkeling om deze uitwisseling verder te versterken.
Zal de inwerkingtreding van de Cyberbeveiligingswet naar uw verwachting deze informatieuitwisseling versterken? Kunt u dit toelichten?
Na inwerkingtreding van de Cyberbeveiligingswet (Cbw) zal de uitwisseling van informatie vanuit het NCSC in ruimere zin mogelijk worden, in elk geval omdat een Computer Security Incident Response Team (CSIRT) op grond daarvan uitdrukkelijk tot taak krijgt om informatie over dreigingen, kwetsbaarheden en incidenten niet alleen aan essentiële en belangrijke entiteiten, maar ook aan alle andere relevante partijen te verstrekken. Daarbij is de tussenkomst van schakelorganisaties niet meer vereist.
Wanneer verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de omstandigheden, de schade en de consequenties van de compromittatie van systemen van het Openbaar Ministerie (OM) middels kwetsbaarheden in Netscaler, welke volgens de media waarschijnlijk door een Russische cyber threat actor uitgevoerd is?4
Uw Kamer is hier reeds op verschillende momenten over geïnformeerd.6, 7, 8 Wat de exacte consequenties van de compromittatie zijn, is onderwerp van lopend onderzoek.
Bent u voornemens om die betreffende cyberaanval op het OM, indien dit met voldoende betrouwbaarheid mogelijk is, publiekelijk te attribueren aan een cyber threat actor en/of een land, net zoals het kabinet reeds gedaan heeft met de attributie van de politiehack uit 2024 aan de Russische cyber threat actor LAUNDRY BEAR?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heeft de digitale spionagedreiging de continue aandacht van dit kabinet. In lijn met de motie Erkens (36 410 X, nr. 46) is het de inzet van het kabinet om waar mogelijk cyberaanvallen en bijbehorende technische werkwijzen openbaar te maken. De wenselijkheid van het publiek attribueren aan een statelijke actor hangt af van een groot aantal factoren. De beoogde doelen en effecten van de publieke attributie, de technische afwegingen, diplomatieke gevolgen, eventuele gevolgen voor lopend onderzoek en het effect op de nationale veiligheid worden alle meegewogen bij besluitvorming over attributie. Ook worden gelijkgestemde partners, in het bijzonder EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten, vooraf op de hoogte gesteld van een attributie.
Bovendien is het van belang het beoogde doel scherp te formuleren. Publieke attributie kan wat het kabinet betreft de volgende doelen dienen: het door middel van openbaarmaking van informatie verstoren van cyberoperaties, het beïnvloeden van het gedrag van kwaadwillende actoren, het informeren van internationale partners en bondgenoten en het informeren van overige derde landen die met een soortgelijke dreiging te maken hebben.
Bij deze besluitvorming zijn de Ministeries van Defensie, Justitie en Veiligheid (NCTV en NCSC), Buitenlandse Zaken, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), de Politie en het Openbaar Ministerie (OM) betrokken. Het uiteindelijke besluit over een attributie wordt door het kabinet, via de Raad Veiligheid en Inlichtingen, genomen.
Heeft de Nederlandse overheid een algemeen publiekelijk attributiebeleid voor cyberaanvalscampagnes?
Zie antwoord vraag 7.
Welk afwegingskader(s) hanteert de overheid voor het al dan niet publiekelijk attribueren van cyberaanvallen? Welk(e) bewindspersoon/-personen of welk(e) departement(en) is/zijn doorslaggevend in het besluit of dit publiekelijk gebeurt?
Zie antwoord vraag 7.
Zal het feit dat, zoals in het DBSA 2025 wordt gesteld, «er steeds meer landen [lijken] te zijn die in Nederland willen spioneren, met name digitaal via offensieve cyberprogramma’s» van invloed zijn op het attributiebeleid of de uitvoeringspraktijk? Acht u het waarschijnlijk dat het kabinet in de komende jaren meer cyberaanvalscampagnes aan meer landen zal attribueren?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe en in welke mate wegen diplomatieke afbreukrisico’s mee in het al dan niet publiekelijk attribueren van een cyber threat actor aan een land?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u een beeld van hoe de Cybersecurity Advisory over LAUNDRY BEAR inclusief mapping naar het MITRE ATT&CK framework over het algemeen ontvangen is bij de relevante partijen (Kamerstuk 29 628, nr. 1256)? Wordt een rapport als deze in de sector als behulpzaam beschouwd?
De Cybersecurity Advisory bevat handelingsperspectief voor publieke en private organisaties in Nederland, en wereldwijd, om hun weerbaarheid te verhogen en onderzoek mogelijk te maken naar deze cyberactor.
De relevante partijen hebben de Cybersecurity Advisory goed ontvangen. Zij zien dit rapport als behulpzaam en worden door de CSA in staat gesteld zelf onderzoek te doen.
Voorziet u dat het kabinet in de toekomst vaker adviesrapporten van deze aard en omvang met classificatie TLP:CLEAR zal verstrekken? Wat zijn hierin de afwegingen?
Het bericht dat investeren in ontwikkelingssamenwerking gunstig is voor de Nederlandse economie |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Don Ceder (CU) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse economie heeft baat bij ontwikkelingssamenwerking»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het rapport van de Universiteit van Göttingen, waarnaar dit artikel verwijst? Deelt u de conclusies, gebaseerd op econometrische berekening, dat elke euro ontwikkelingshulp de Nederlandse export en economie flink doet groeien? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het rapport van de Universiteit van Göttingen «Domestic effects of foreign aid» (2025) waarnaar u verwijst. Het onderzoek maakt gebruik van een econometrisch model om mogelijke verbanden te schatten tussen Nederlandse ontwikkelingshulp en de Nederlandse export van goederen en diensten. De auteurs concluderen dat er, op basis van hun model, een positief verband bestaat tussen de omvang van Nederlandse hulp en Nederlandse export en werkgelegenheid. Het kabinet onderkent dat deze studie een interessant perspectief biedt op positieve neveneffecten van ontwikkelingssamenwerking voor de Nederlandse economie.
De uitkomsten sluiten aan op de bevindingen van de IOB-studie2 «Good things come to those who make them happen, return on aid for Dutch exports» die verscheen in 2014, en andere onderzoeken3, 4, 5, 6. Wel worden de effecten in dit nieuwe rapport aanzienlijk hoger ingeschat dan in de IOB-studie. Dit verschil kan mogelijk worden verklaard doordat het gaat om een scenarioanalyse, en omdat er geen wetenschappelijke consensus bestaat over hoe dit effect te berekenen. De resultaten zijn daardoor afhankelijk van aannames, parameterkeuzes en de gehanteerde modellering van auteurs, en vormen daarmee een onderbouwde indicatie en geen eenduidig bewijs.
Uit de IOB-studie van 2014 bleek dat elke euro bilaterale hulp € 0,70–€ 0,90 extra export oplevert en dat hiermee circa 15.000 banen gemoeid zijn. In haar reactie heeft de toenmalige Minister (Kamerstuk 33 625, nr. 123, 12 september 2014) aangegeven veel waarde te hechten aan onderzoek naar de effecten van de Nederlandse ontwikkelingshulp voor de Nederlandse handel en economie. Het Centraal Planbureau (CPB) berekent het effect van ontwikkelingshulp op de Nederlandse export al jaren op basis van de uitkomsten van deze IOB-studie.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om investeren in ontwikkelingssamenwerking nog sterker te verbinden aan Nederlandse belangen, ook op economisch terrein. Dit komt ook nadrukkelijk naar voren in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp van 20 februari 2025.
Deelt u de conclusies, gebaseerd op econometrische berekening, dat elke sinds 2010 via ontwikkelingssamenwerking geïnvesteerde euro, bijna vier euro aan Nederlandse exportgroei opleverde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat deze bevindingen in lijn zijn met eerdere gepubliceerde onderzoeken, waaronder door de IOB van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2014? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie antwoord op vraag 2.
Deelt de Minister van Buitenlandse Zaken de conclusie dat de positieve impact van ontwikkelingssamenwerking op de Nederlandse werkgelegenheid en economie steeds groter wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot uitspraken van uw voorganger – Minister Klever – dat bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking in het Nederlandse belang zouden zijn?
Het rapport Domestic Effects of Foreign Aid van de Universiteit van Göttingen concludeert niet dat de positieve impact van ontwikkelingssamenwerking op de Nederlandse werkgelegenheid en economie «steeds groter» wordt. In het onderzoek wordt een vergelijking gemaakt tussen verschillende perioden. Daarbij worden voor de periode na 2010 gemiddeld hogere effecten gevonden dan voor de periode daarvoor. Dit betreft gemiddelden over meerdere jaren, geen doorlopende stijgende trend.
De uitspraken van mijn voorganger moeten gezien worden in het licht van het regeerprogramma, waarin een substantiële afname van het budget voor ontwikkelingshulp werd aangekondigd, als onderdeel van de financiële keuzes die het kabinet heeft gemaakt.
Deelt u de zorgen, geuit door de experts in het artikel, dat de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking ten koste gaan van banen en economische ontwikkeling in Nederland?
Nee. Het nieuwe beleid is sterker dan voorheen gericht op wederzijdse economische belangen en verwachting is dat het een positief effect heeft op economische ontwikkeling in partnerlanden en Nederland.
Bent u bekend met het ODI-onderzoek naar de terugverdieneffecten van Europese ontwikkelingssamenwerking, waarin geconcludeerd wordt dat investeren in ontwikkelingssamenwerking een positieve impact heeft op Europese economieën? Hoe beoordeelt u de conclusies uit dit onderzoek?2
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van het Overseas Development Institute (ODI) getiteld «The Economic Impact of EU Aid on EU Economies» (mei 2025). In deze studie concludeert ODI dat investeringen in Europese ontwikkelingssamenwerking niet alleen bijdragen aan armoedebestrijding en mondiale stabiliteit in partnerlanden, maar ook economische voordelen kunnen opleveren binnen de EU, onder meer via toegenomen export en werkgelegenheid.
Dit rapport betreft een scenarioanalyse, gebaseerd op simulaties met het Global Trade Analysis Project model (GTAP). GTAP is algemeen evenwichtsmodel (een Computable General Equilibrium model), en dergelijke modellen zijn sterk afhankelijk van de gekozen aannames, parameters en modelleringstechniek van de auteurs. Bovendien is deze studie niet peer-reviewed, en dus niet wetenschappelijk gevalideerd volgens de gebruikelijke academische standaarden.
De conclusies dragen bij aan het bredere inzicht in de potentiële neveneffecten van ontwikkelingssamenwerking, maar vormen op dit moment geen sluitend bewijs. Ze dienen dan ook te worden geïnterpreteerd als een beleidsmatig interessant signaal, niet als wetenschappelijk hard onderbouwde uitkomst.
Deelt u de opvatting dat bij goed bestuur vereist dat de gevolgen van relatief grote bezuinigingen voor de Nederlandse economie, werkgelegenheid, veiligheid en samenleving vooraf in kaart gebracht zouden moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het van belang om bij beleidsvoorstellen, inclusief bezuinigingen, de relevante effecten en risico’s zoveel mogelijk in beeld te brengen. Het kabinet weegt budgettaire keuzes integraal af, hierbij neem het kabinet de verwachte gevolgen van dergelijke keuzes mee in de afweging.
In de praktijk is het methodologisch lastig om vooraf alle maatschappelijke effecten volledig in kaart te brengen, zeker wanneer deze afhankelijk zijn van complexe internationale en economische factoren.
Hebben uw ministeries onderzoek laten doen om de brede maatschappelijke kosten en baten van de miljardenbezuinigingen van uw kabinet op ontwikkelingssamenwerking in kaart te laten brengen om zodoende een goed geïnformeerde afweging te kunnen maken? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te doen? Zo ja, welke kosten en baten voor het Nederlandse eigenbelang zijn onderzocht? Zijn ook de gevolgen buiten Nederland onderzocht? Zo ja, kunt u deze onderzoeken voor het einde van het zomerreces delen met de Kamer?
Het kabinet ziet om voornoemde reden geen toegevoegde waarde van een onderzoek naar de brede maatschappelijke kosten en baten van de recente bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking in Nederland. Wel gaat het ministerie met het CPB in gesprek over de manier waarop de effecten van ontwikkelingshulp worden meegenomen in de prognoses over de groei van de Nederlandse economie.
De OESO-DAC heeft recentelijk (d.d. 26 juni 2025) een rapport8 gepubliceerd waarin de effecten van de internationale bezuinigingen op ontwikkelingshulp in kaart worden gebracht. In de Kamerbrief9 «Effecten bezuinigingen» (welke gelijktijdig met deze beantwoording is verstuurd) wordt ingegaan op het OESO-rapport en een toelichting gegeven op de effecten van de Nederlandse bezuinigingen op de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (BHO).
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het einde van het zomerreces beantwoorden?
Dat is niet gelukt vanwege de wisseling van bewindspersonen.
Bent u bekend met het bericht «WeTransfer haalt gebruik bestanden voor AI-training stilletjes uit voorwaarden»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de nieuwe gebruiksvoorwaarden van WeTransfer, een dienst waar veel mensen gebruik van maken om grote hoeveelheden data te delen met elkaar?
Ja, hier ben ik mee bekend. Overigens heeft WeTransfer zelf de eerdere berichtgeving hierover weersproken2.
Is bij u bekend wat de gevolgen zijn van de nieuwe gebruiksvoorwaarden voor de consumenten-, privacy- en auteursrechten van gebruikers, die mogelijk worden geschonden als WeTransfer rechten krijgt over de data van gebruikers? Indien dit niet bekend bij u is, kunt u om een zienswijze vragen van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en/of de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)?
Voor mogelijke schending van consumenten- en privacyrecht is het niet aan de regering, maar aan de gebruikers om zich tot de toezichthoudende autoriteit te wenden. Voor zover het de naleving betreft van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), nu WeTransfer B.V. haar hoofdzetel heeft in Amsterdam. Met betrekking tot de naleving van het consumentenrecht kan een melding worden gedaan bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Er is geen toezichthouder voor de naleving van het auteursrecht. Als de voorwaarden die aan de inroepbaarheid van de uitzondering op het auteursrecht (neergelegd in artikel 15o van de Auteurswet) zijn geschonden (zie hierover nader het antwoord het vraag3 en de maker geen toestemming voor het gebruik van zijn werk heeft verleend, dan is sprake van een auteursrechtinbreuk. De maker kan een procedure bij de civiele rechter starten en daarin bijvoorbeeld een verbod en schadevergoeding vorderen.
Is het trainen van AI-modellen op grote hoeveelheden data van gebruikers door techbedrijven, zoals mogelijk het geval is bij WeTransfer en eerder al het geval was bij Meta,2 toegestaan binnen de Nederlandse en Europese wet- en regelgeving? Welke beperkingen kent deze praktijk?
Het trainen van AI-modellen met data van gebruikers is onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Het Europese Comité voor gegevensbescherming (EDPB), waarin de Europese toezichthouders samenwerken, heeft op 18 december 2024 een advies aangenomen over het gebruik van persoonsgegevens bij het ontwikkelen en in gebruik nemen van AI-modellen.5 Uit dat advies van de EDPB volgt dat een verwerkingsverantwoordelijke een gerechtvaardigd belang (artikel 6, eerste lid onder f AVG) kan hebben bij het gebruik van persoonsgegevens voor de ontwikkeling van een AI-model. Daarbij noemt de EDPB diverse voorwaarden voor het gebruik van deze grondslag bij het verwerken van persoonsgegevens ten behoeve van het ontwikkelen of inzetten van een AI-model. Een van die voorwaarden is dat uit een belangenafweging moet blijken dat het gebruik van persoonsgegevens noodzakelijk is en dat hetzelfde doel niet kan worden bereikt met, bijvoorbeeld, geanonimiseerde gegevens. In deze afweging spelen de redelijke verwachtingen van de betrokkenen een belangrijke rol. Bij het vaststellen daarvan dient onder meer rekening te worden gehouden met de context van de verwerking en de informatie die de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene aanbiedt. De verwerkingsverantwoordelijke kan daarbij op de concrete omstandigheden van het geval toegespitste maatregelen nemen om de impact van de verwerking op de belangen van de betrokkengebruikers te mitigeren. Daarbij speelt de toegang tot rechten van betrokkenen onder de AVG een rol, zoals het recht op inzage en het recht op bezwaar. De toezichthouder beoordeelt uiteindelijk of (en zo ja: welke) stappen moeten worden ondernomen tegen een vorm van verwerking.
In het geval AI-modellen worden getraind met auteursrechtelijk beschermde werken, geldt het volgende regime. De AI-verordening bepaalt dat het trainen van generatieve AI een vorm van tekst- en datamining is. Artikel 15o van de Auteurswet bepaalt dat het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst ten behoeve van tekst- en datamining onder bepaalde voorwaarden niet als inbreuk op het auteursrecht op het werk wordt beschouwd.6 Een reproductie van een werk mag zonder toestemming van de maker van het werk worden gemaakt, mits: (1) degene die de tekst- en datamining verricht rechtmatig toegang heeft tot het werk en (2) het auteursrecht door de maker of zijn rechtverkrijgenden niet uitdrukkelijk op passende wijze is voorbehouden. De reproductie mag slechts bewaard blijven zolang dat nodig is voor tekst- en datamining en moet daarna worden verwijderd.
Tot slot heeft de Europese Commissie op 10 juli 2025 de General-Purpose AI Code of Practice (GPAI-CoP) heeft gepubliceerd7. Deze (vrijwillige) gedragscode bundelt de belangrijkste uitgangspunten voor aanbieders in drie thematische hoofdstukken. Ook transparantie en auteursrecht maken daarvan onderdeel uit.
Bent u van mening dat het beschikbaar stellen van gegevens voor doorverkoop en AI-trainingsdoeleinden ten alle tijden een goed geïnformeerde en individuele keuze voor gebruikers moet zijn?
In zijn algemeenheid merk ik op dat, zoals gezegd onder antwoord 4, de AVG ruimte biedt om – ook zonder toestemming van de betrokkene – op basis van de verwerkingsgrondslag «gerechtvaardigd belang» persoonsgegevens te verwerken. Of deze grondslag in een concrete situatie kan worden ingeroepen, wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. De beoordeling daarvan komt (zoals toegelicht bij antwoord8 niet toe aan de regering en is aan de toezichthoudende autoriteit. Zij kan daartoe handhaven, advies verstrekken, samenwerken met andere toezichthoudende autoriteiten en klachten behandelen over een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens. Zij toetst of sprake is van strijdigheid met de Europese gegevensbeschermingsregels.
Artikel 15o van de Auteurswet schrijft, in het voetspoor van de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt, voor dat het auteursrecht door de maker uitdrukkelijk op passende wijze kan worden voorbehouden zoals door middel van machinaal leesbare middelen bij een online ter beschikking gesteld werk (opt-out). Uit overweging 18 van de voornoemde richtlijn blijkt dat de rechthebbenden specifiek de rechten om reproducties te maken en opvragingen te verrichten ten behoeve van tekst- en datamining op passende wijze kunnen voorbehouden. Bij content die online voor het publiek beschikbaar is gesteld, moet het voorbehouden van die rechten enkel als passend worden beschouwd indien hierbij machinaal leesbare middelen worden gebruikt, waaronder metagegevens en de voorwaarden van een website of een dienst. In andere gevallen dan online gebruik kan het passend zijn om rechten voor te behouden met behulp van andere middelen, zoals contractuele overeenkomsten of een eenzijdige verklaring.
Welke mogelijkheden heeft u om, nationaal of Europees, het afstaan van gegevens voor doorverkoop en AI-trainingsdoeleinden altijd een «opt-in» te maken? Zijn daartoe aanpassingen nodig van het consumentenrecht?
Een dergelijke «opt-in» zou veronderstellen dat de onderhavige verwerkingsvorm alleen rechtmatig is wanneer deze op toestemming van de gebruikers berust. Zoals ik in antwoorden 4 en 5 aangaf, kan onder omstandigheden ook de verwerkingsgrondslag «gerechtvaardigd belang» worden ingeroepen. Daarvoor weegt mee of de verwerkingsverantwoordelijke voldoende maatregelen heeft genomen om de impact van een gegevensverwerking op de belangen van betrokkenen te beperken. Het bieden van een onvoorwaardelijke «opt-out» kan volgens het eerdergenoemde advies van de EDPB worden beschouwd als een maatregel die de controle van individuen over de verwerking van hun persoonsgegevens versterkt.9 In artikel 4 van de Europese richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt10 is ook gekozen voor een opt-out in plaats van een opt-in systeem. De AI-verordening haakt daarbij aan en bouwt daarop voort. De voornoemde richtlijn wordt volgend jaar onder het gezag van de Europese Commissie geëvalueerd.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met WeTransfer, een Nederlands bedrijf, om helderheid te krijgen over de gevolgen van de nieuwe voorwaarden en een garantie te krijgen dat data gewoon van de gebruikers blijft?
Dat zou een taak van de onafhankelijke toezichthouder zijn, indien deze dat opportuun vindt. In het stelsel van de AVG is het aan verwerkingsverantwoordelijken om verplichtingen na te leven, aan de betrokkenen om rechten uit te oefenen en is het toezicht bij onafhankelijke instanties belegd. Deze onafhankelijkheid vind ik belangrijk en ik wil dit dan ook niet doorkruisen.
Kunt de vragen afzonderlijk van elkaar en vóór 8 augustus, wanneer de nieuwe gebruiksvoorwaarden ingaan, beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en zo snel mogelijk beantwoord.
De uitspraken van minister van Justitie en Veiligheid over de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , van Marum |
|
|
|
|
Zijn uw uitspraken in de uitzending van Goedenavond Nederland op maandag 14 juli jl.,1 over de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten, representatief voor het kabinetsstandpunt?
Hoewel gechargeerd, is het zo dat de Europese cloudmarkt niet goed functioneert. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wat bedoelde u precies met de uitspraak: «We hebben geen Europese cloudbedrijven»? In welke zin zit Nederland in een «hele ongemakkelijke positie tegenover de grote techbedrijven»?
Vier grote niet-Europese bedrijven domineren op dit moment wereldwijd de markt voor openbare cloudinfrastructuur2: Amazon, Microsoft, Google Cloud Platform en het Chinese Alibaba (vooral actief op de Chinese markt). De Nederlandse markt lijkt in grote lijnen op de Europese markt, met dominante posities voor met name de Amerikaanse aanbieders Amazon en Microsoft. Daarnaast zijn er nog een aantal andere Europese partijen actief, die relatief jong en klein zijn op de markt voor clouddiensten. De ACM verwacht dat de consolidatie in de markt voor clouddiensten verder doorzet als gevolg van onder meer schaalvoordelen en netwerkeffecten.3 Het is voor kleinere spelers moeilijk om effectief met grote geïntegreerde aanbieders te concurreren. Nederlandse bedrijven en consumenten zijn als afnemers van clouddiensten grotendeels afhankelijk van grote technologiebedrijven uit de VS. De toenemende consolidatie in combinatie met overstapdrempels (er is sprake van vendor lock-in) en gebrekkige dataportabiliteit en cloudinteroperabiliteit vergroten deze afhankelijkheid.
Noopt de hele ongemakkelijke positie van Nederland tegenover de grote techbedrijven niet tot het nemen van maatregelen om op zo kort mogelijke termijn de afhankelijkheid af te bouwen?
Het onderwerp «Strategische Autonomie» heeft uitgebreid aandacht van de Rijksoverheid. Onder andere middels de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) en de in het vierde kwartaal verwachte Visie digitale autonomie en soevereiniteit overheid.
Het afbouwen van afhankelijkheden nemen wij momenteel mee in de herziening van het Rijksbreed cloudbeleid, maar ook in de overheidsbrede visie voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid, en in de IT-sourcingstrategie Rijk. Ook zet het kabinet zich in voor een verkenning naar een soevereine overheidscloud als alternatief voor public clouddiensten voor de (rijks)overheid, conform de motie Kathmann.4
Deze voorziening moet de kloof overbruggen voor digitale dienstverlening waarvoor het gebruik van public cloud onwenselijk is, bijvoorbeeld vanwege de gevoeligheid van gegevens of wanneer ongewenste afhankelijkheden vermeden moeten worden.
Afhankelijkheden zijn echter niet te voorkomen en zijn ook niet altijd ongewenst. Het is van belang om op case-by-case basis zorgvuldig afwegingen te maken, om te bepalen waar en op welke wijze risicovolle strategische afhankelijkheden waar nodig voorkomen kunnen worden. Dit speelt op meer gebieden dan alleen cloud.
Kunt u bondig het kabinetsstandpunt over digitale autonomie toelichten? Op welke manier is het Ministerie van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk voor het vergroten van de digitale autonomie?
De Verenigde Staten is en blijft een belangrijke bondgenoot, niet op de laatste plaats voor onze welvaart en veiligheid. Nederland zet zich er daarom voor in dat we als EU blijven samenwerken en optrekken met de VS, maar tegelijkertijd zelf verantwoordelijkheid nemen en ook eensgezind met de EU optrekken waar het onze kernbelangen betreft. Het kabinet is het wel met u eens dat een te grote afhankelijkheid van één of enkele marktpartijen ongewenst is. In de afweging welke data we in eigen beheer dan wel in de public cloud verwerken, moeten strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Voor een overzicht van de verdere Nederlandse inzet op Europees niveau omtrent cloudsoevereiniteit verwijzen wij u graag door naar het recent gepubliceerde non-paper «Versterken van cloudsoevereiniteit van overheden».5
JenV is, net als andere departementen, medeverantwoordelijk voor de digitale autonomie en specifiek voor de digitale autonomie binnen het eigen verantwoordelijkheidsdomein.
Wat is het kabinetsstandpunt over een Europese digitale taks voor Amerikaanse techbedrijven? Hoort dit wat u betreft tot de mogelijkheden voor een Europese reactie op de aangekondigde Amerikaanse importheffingen? Acht u dit in het belang van Nederland?
Op 21 augustus jl. hebben de EU en de VS een gemeenschappelijke verklaring met handelsafspraken gepubliceerd.6 In navolging daarvan heeft de EU de inwerkingtreding van de op 24 juli jl. vastgestelde rebalancerende maatregelen jegens de VS tot februari 2026 opgeschort.7 Voorlopig is van een Europese tegenmaatregel naar aanleiding van de verhoogde Amerikaanse importheffingen dus geen sprake. Tegelijkertijd valt het niet uit te sluiten dat de Europese rebalancerende maatregelen jegens de VS in de toekomst alsnog in werking treden of dat toekomstige ontwikkelingen aanleiding geven tot voorstellen voor nieuwe vormen van rebalancerende maatregelen. Het kabinet zal voorstellen daartoe te zijner tijd op hun eigen merites beoordelen.
Kunt u toezeggen dat ook het Ministerie van Justitie en Veiligheid zich zal inspannen voor het vergroten van de digitale autonomie van Nederland, onder andere door zelf meer Europese alternatieve digitale diensten af te nemen, in lijn met alle aangenomen Kamermoties?2
Het Ministerie van JenV zet, onder coördinatie van het Ministerie van BZK in op het herziening van het Rijksbreed cloudbeleid, de overheidsbrede visie voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid en de IT-sourcingstrategie Rijk. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Er heeft departementale afstemming plaatsgevonden en zowel het Ministerie van Justitie en Veiligheid als het Ministerie van Binnenlandse zaken is akkoord met de beantwoording van deze vragen.
Motie-Dijk over een voorstel om de ACM het mandaat en de middelen te geven om de prijzen van boodschappen te reguleren |
|
Jimmy Dijk |
|
Vincent Karremans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van motie-Dijk, die verzoekt om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) het mandaat en de middelen te geven om prijzen van boodschappen te controleren, reguleren en waar nodig te blokkeren?1 Welke stappen zijn tot dusver ondernomen?
De Europese Commissie heeft in mei 2025 haar horizontale interne-marktstrategie (HIMS) gepubliceerd. De motie-Dijk2 is afgedaan met de kabinetsappreciatie3 hiervan. In de HIMS kondigt de Commissie namelijk aan met instrumenten te komen om territoriale leveringsbeperkingen (TLB) aan te pakken. Deze TLB doen zich ook voor in ons land. Dit zijn beperkingen die producenten opleggen aan retailers, waardoor zij niet kunnen inkopen in een lidstaat naar keuze. Bijvoorbeeld in de lidstaat met de laagste inkoopprijs. Dit kan zorgen voor hogere (consumenten)prijzen.
Dit onderwerp is mede dankzij sterke inzet van het kabinet in Brussel op de agenda gekomen. De komende tijd blijft het kabinet zich ook ervoor inzetten de Commissie met een ambitieuze invulling komt van haar streven. Idealiter komt de Commissie met wetgeving.
Los van territoriale leveringsbeperkingen, gaat het kabinet de boodschappenprijzen niet reguleren, of de ACM hiervoor een bevoegdheid geven. Een dergelijke maatregel vertoont kenmerken van een planeconomie en dat kan grote nadelige effecten hebben. Denk aan het ontstaan van tekorten aan artikelen. Of juist hogere prijzen voor boodschappen als aanbieders maximumprijzen gaan gebruiken als richtprijzen.
Klopt het dat de prijzen van boodschappen in omliggende landen hoger zijn?
Nee, dat is niet het geval. Het prijsniveau van voedingsmiddelen (excl. alcohol en tabak) in Nederland lag in 2023 onder het gemiddelde van zowel de Eurozone als de EU. Officiële Europese prijsindexcijfers laten zien dat Nederlandse consumenten gemiddeld goedkoper boodschappen doen dan consumenten in andere EU landen.4
Het is belangrijk om op te merken dat het bij dezestatistieken gaat om gemiddelden. Uiteraard verschillen specifieke producten tussen lidstaten in prijs. Zo kan een identiek product in Nederland duurder of goedkoper zijn dan in een andere lidstaat. Welke verklaring daarvoor geldt is afhankelijk van het desbetreffende product, van vraag en aanbod in de markt, maar ook van onderliggende nationale kosten. Gemiddeld genomen is de Nederlandse consument echter goedkoper uit bij de dagelijkse boodschappen dan de gemiddelde EU consument.
Welke concrete bevoegdheden heeft de ACM momenteel om in te grijpen bij buitensporige prijsstijgingen in de supermarktsector?
Als buitensporige prijsstijgingen in de supermarktsector het gevolg zijn van kartelafspraken tussen partijen of het misbruik van een economische machtspositie, dan kan de ACM ingrijpen. Deze bevoegdheden zijn geregeld in de Mededingingswet. Deze bevoegdheden heeft de Europese Commissie ook. Afhankelijk van de schaal waarop bepaalde praktijken plaatsvinden, wordt onder het mededingingsrecht per geval bekeken door welke toezichthouder ingrijpen het meest opportuun is.
Daarnaast kennen we in Nederland de Prijzenwet en de Prijzennoodwet. Deze maken het mogelijk voor de Minister van Economische zaken om voor een breed scala aan producten maximumprijzen vast te stellen. Echter, de drempel om deze wetten toe te passen is dusdanig hoog dat er in niet-crisissituaties geen gebruik van gemaakt kan worden.
Voor de eerstgenoemde wet moet er sprake zijn van een versnellende inflatie die wordt veroorzaakt door een noodsituatie van de nationale economie. De voorwaarden voor toepassing van de Prijzennoodwet is ook erg hoog. Zo moet sprake zijn van buitengewone omstandigheden zoals oorlog(sgevaar), watersnood of andere rampen.
Deelt u de mening dat de huidige rol van de ACM ontoereikend is om consumenten te beschermen tegen excessieve prijsopdrijving?
Nee. Uit de beantwoording van vraag 3 blijkt dat de ACM meerdere instrumenten heeft om in te grijpen.
Als excessieve prijzen voor identieke goederen veroorzaakt worden door TLB, dan hoort de Europese Commissie aan zet te zijn. Deze beperkingen doen zich namelijk voor in grensoverschrijdende situaties. Het Europees mededingingsrecht is niet altijd in staat om TLB aan te pakken. Bijvoorbeeld voor situaties waarin een fabrikant geen dominante machtspositie heeft. Daarom zet het kabinet, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, in op (interne markt) wetgeving die dit «gat» dicht.
Ziet u aanwijzingen voor misbruik van marktmacht en gebrek aan concurrentie in de Nederlandse supermarktsector?
In Nederland beoordeelt de ACM of er sprake is van misbruik van marktmacht en of er gebrekkige concurrentie is in de Nederlandse supermarktsector. De ACM geeft aan dat het op dit moment niet mogelijk is om precies te zeggen of en in welke mate er sprake is van het voorgenoemde. Daar heeft zij immers nog geen onderzoek naar gedaan.
Wel staat vast dat er signalen zijn van territoriale leveringsbeperkingen door producenten. Dat kan een vorm van misbruik van een economische machtspositie zijn, maar ook een kartelafspraak. Ook heeft de ACM eerder signalen ontvangen dat producenten mogelijk grote prijsstijgingen doorvoeren richting retailers. Als de prijsstijgingen excessief zijn, dan kan dit een vorm van misbruik van een economische machtspositie opleveren. De Nederlandse supermarktensector is tot slot geconcentreerd en bevat marktpartijen die vergelijkbare bedrijfsmodellen hebben. In theorie is stilzwijgende collusie daardoor wel denkbaar.
De ACM beoordeelt ook fusies en overnames van supermarkten. De mate van concurrentie tussen supermarkten op lokaal niveau wordt dan geanalyseerd. Zo moest Albert Heijn een aantal supermarkten afstoten van de ACM om de overnames van Jan Linders te kunnen finaliseren.
Bent u bereid om, vooruitlopend op een wetswijziging, alvast met de ACM in gesprek te gaan over gerichte onderzoeken naar prijsopbouw en winstdeel van boodschappen?
Er hebben gesprekken met de ACM plaatsgevonden over gerichte onderzoeken naar de hoge levensmiddelenprijzen. De ACM verkent momenteel haar mogelijkheden om onderzoek te doen naar prijsopbouw en winstdeel van boodschappen. De ACM maakt als onafhankelijke toezichthouder op basis van deskundigheid zelf een beslissing over het opstarten van een onderzoek.
Welke juridische of beleidsmatige mogelijkheden ziet u bij het toekennen van bevoegdheden aan de ACM om boodschappenprijzen te reguleren of blokkeren?
In principe staat het de overheid vrij om een wet op te stellen voor het reguleren van boodschappenprijzen. Deze wet kan verder worden geconcretiseerd met specifieke prijzen in beleidsregels. Belangrijke voorwaarde daarbij is wel dat rekening gehouden moet worden met het Europees recht. Zo’n wet mag namelijk niet leiden tot een schending van het vrij verkeer van goederen. Bij een wet die marktprijzen reguleert is er in ieder geval sprake van een beperking van dat vrije verkeer, die nadere juridische onderbouwing vergt onder het Europees recht.
Er zijn dus mogelijkheden voor het toekennen van bevoegdheden aan de ACM om in te grijpen. Omdat Europese prijsindexcijfers laten zien dat Nederlandse consumenten gemiddeld goedkoper boodschappen doen dan consumenten in andere landen, ziet het kabinet hier geen noodzaak voor. En als die noodzaak er wel zou zijn, dan is reguleren van prijzen niet bij uitstek dé ideale oplossing. Zie ook het antwoord op vraag n waarin is toegelicht dat prijsregulering kenmerken heeft van een planeconomie en grote nadelige effecten kan hebben.
Kunt u uiteenzetten welke partijen in de voedselketen het meeste bijdragen aan de prijsstijging van boodschappen, en wat u daaraan denkt te doen?
Nee. Een mogelijk onderzoek van de ACM zou hier meer licht op kunnen schijnen. Zoals aangegeven bij vraag 6 verkent de ACM momenteel haar mogelijkheden om onderzoek te doen.
Op basis van reeds bestaande onderzoeken5, lijkt de winstgevendheid van Nederlandse supermarkten niet te zijn toegenomen in de afgelopen jaren. Er lijkt eerder sprake van een dalende trend.
Wanneer komt u met een voorstel, conform de motie, waarmee de ACM structureel meer bevoegdheden krijgt ten aanzien van toezicht en regulering van boodschappenprijzen?
In de beantwoording van vraag 1 is toegelicht dat het kabinet niet voornemens is om de ACM bevoegdheden te geven om de prijzen van boodschappen te reguleren.
De artikelen ‘Picnic en Flink vallen onder supermarkt-cao, zegt rechter’ van RTL nieuws en ‘Online-supermarkten krijgen bijval van ACM in discussie rond cao’ van het Financieel Dagblad |
|
Claire Martens-America (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Bart Bikkers (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Vincent Karremans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «Picnic en Flink vallen onder supermarkt-cao»1 van RTL Nieuws van 24 juni 2025 en «Online-supermarkten krijgen bijval van ACM in discussie rond cao»2 van het Financieel Dagblad van 10 juli 2025?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is dat we innovatie in Nederland aanjagen, mede om bij te blijven bij de economieën van China en de Verenigde Staten? Kunt u het antwoord toelichten?
Ja. Het kabinet vindt het belangrijk dat Nederland een innovatieve economie blijft, waar zowel gevestigde als nieuwe innovatieve bedrijven de ruimte krijgen om te groeien. Een sterke innovatieve economie zorgt ervoor dat we productiever zijn en er meer waarde in Nederland wordt gecreëerd. Deze economische groei zorgt er mede voor dat we onze welvaartsstaat kunnen betalen en dat we minder afhankelijk zijn van het buitenland voor innovatieve producten, diensten en technologieën. Voor het zomerreces heeft het kabinet het 3% R&D-actieplan aan uw Kamer gestuurd en na het zomerreces ontvangt uw Kamer een brief over onder andere het startup- en scale-upbeleid.
Hoe reflecteert u op de waarschuwing van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en welke rol ziet u hier voor zichzelf? Bent u het ermee eens dat regelgeving die jaren geleden is gemaakt niet altijd passend is voor bedrijven in nieuwe sectoren met nieuwe technologieën of bedrijfsmodellen? Zo ja, welke regelgeving inventariseert u als niet passend?
Ik heb kennisgenomen van de brief van de ACM. Het staat de ACM als onafhankelijk toezichthouder vrij om eigen onderzoeken te starten, en om aandacht te vragen over onderwerpen die zij belangrijk vindt in het kader van haar wettelijke taak. De ACM bepaalt zelf hoe zij haar taak uitvoert. In haar brief vraagt de ACM aandacht voor het effect op het concurrentiespeelveld bij het toepassen van de cao voor het Levensmiddelenbedrijf.
Ik ben als Minister van SZW verantwoordelijk voor het oordeel over algemeenverbindendverklaring van cao-bepalingen en het al dan niet verlenen van dispensatie. Ik maak daarin een eigen afweging en houd mij daarbij aan de voor mij geldende wettelijke kaders. De ACM onderkent deze bevoegdheid ook in haar brief.
Het wettelijk kader van het Nederlandse cao en avv-stelsel gaat al bijna honderd jaar mee. Een teken dat het stelsel flexibel is en de mogelijkheid biedt om mee te bewegen met veranderingen in de tijd. Juist omdat binnen het kader de sociale partners de vrijheid genieten om het collectief overleg naar eigen inzicht vorm te geven en de meest passende afspraken te maken voor een onderneming of sector. Dit uit zich in het draagvlak voor het stelsel, dat nog altijd groot is. De meerderheid van de werknemers en werkgevers zijn positief over de cao, hun arbeidsvoorwaarden, de vakbond en de werkgeversvereniging.3
Tegelijkertijd is het belangrijk om oog te hebben voor nieuwe ontwikkelingen, zoals de opkomst van andere vormen van werk of het ontstaan van nieuwe sectoren. Ik vind het belangrijk dat ook nieuwe (innovatieve) toetreders zich gerepresenteerd voelen bij de cao, en dat het gesprek over mogelijkheden tot maatwerk goed gevoerd kan worden.
Momenteel voert mijn ministerie een verkenning uit naar mogelijk onderhoud van het cao en avv-stelsel. In mijn Kamerbrief van 19 november 2024 heb ik vier sporen uitgezet, te weten: de organisatiegraad van werknemers- en werkgeversorganisaties; de onafhankelijkheid van vakbonden; de cao-dekkingsgraad en ook het avv- en dispensatiebeleid.4 Ik werk deze vier sporen uit in aparte beleidstrajecten en verwacht uw Kamer na de zomer nader te informeren over de stand van zaken.
Bent u het ermee eens dat het juist een taak van de politiek is om bestaande regelgeving opnieuw te evalueren als blijkt dat deze niet meer passend is op de continu veranderende en innoverende wereld? Zo ja, wat heeft u van de Kamer nodig om regelgeving zo actueel mogelijk te houden?
Ik vind evaluatie van bestaande wet- en regelgeving zeer belangrijk. Wet- en regelgeving moet passend zijn en blijven voor zowel gevestigde bedrijven als nieuwe bedrijven. Dit is inderdaad een taak van de politiek. Momenteel voert mijn ministerie een verkenning uit naar mogelijk onderhoud van het cao- en avv-stelsel. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Het kabinet voert daarover ook graag het gesprek met uw Kamer om signalen te horen en inbreng mee te nemen.
Bij welke sectoren speelt naar uw weten nog meer het vraagstuk van van niet-passende collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s), naast innovatieve bedrijven die actief zijn in de supermarktbranche?
Het is aan sociale partners om vorm te geven aan de werkingssfeer van een cao en in overleg te treden met nieuwkomers op de markt. Soms ontstaat er onduidelijkheid of verschil van inzicht over de werkingssfeer. In beginsel is het aan betrokken sociale partners om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Tot slot kunnen partijen de rechter om een oordeel vragen over de toepasselijkheid van de cao.
Over niet-passende collectieve arbeidsvoorwaarden kan ik geen oordeel vellen. In het licht van de avv-procedure kunnen bedrijven die het niet eens zijn met de werkingssfeer, bedenkingen indienen en/of een dispensatieverzoek indienen.
Klopt het dat bedrijven tot 2006 dispensatie kregen als zij een eigen cao hadden, en dat dit sinds 2006 eerst wordt getoetst aan een kader door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alvorens dispensatie kan worden verleend? Zo ja, wat zijn de criteria in dit toetsingskader en waarom is dit in 2006 veranderd?
Voor 2006 was sprake van een ander dispensatiecriterium. In de periode van 1999 tot en met 2006 werd een aanvraag tot dispensatie vrijwel automatisch verleend, op voorwaarde van het hebben van een eigen rechtsgeldige cao en indien sprake was van onafhankelijke partijen. De dispensatieroute werd echter gebruikt als middel om eenvoudig onder de algemeen verbindend verklaarde cao uit te komen. Het doel van avv, concurrentie op arbeidsvoorwaarden voorkomen, werd ondermijnd. Het beleid is daarom gewijzigd. Het uitgangspunt van de wijziging is het nadrukkelijker bepalen dat avv de regel is en dispensatie de uitzondering.
De huidige criteria voor dispensatieverlening staan in paragraaf 7 van het Toetsingskader AVV. Kort gezegd moet voldaan worden aan het volgende:
Bent u bereid criteria op te stellen zodat ondernemers weten waar zij aan toe zijn en lange juridische conflicten kunnen worden voorkomen?
In het Toetsingskader AVV zijn al criteria opgenomen. Zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 6.
Daarnaast is hierin ook bepaald dat het op de weg van de dispensatieverzoeker ligt om aan te geven en te onderbouwen welke zwaarwegende argumenten maken dat naleving van de algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen redelijkerwijze niet van hem kan worden gevergd. De nadere invulling is dan ook afhankelijk van de concrete casus.
Verder worden de partijen die om avv hebben verzocht, in de gelegenheid gesteld om te reageren op het dispensatieverzoek. Vervolgens krijgt de dispensatieverzoeker de gelegenheid om daarop te reageren. Daarna ga ik over tot besluitvorming. Tegen een dispensatiebesluit staat bezwaar en (hoger) beroep bij de bestuursrechter open.
Uiteraard heeft het de voorkeur dat partijen er onderling uitkomen met elkaar en dat lange juridische conflicten voorkomen worden. Helaas lukt dat niet altijd en wenden partijen zich tot de Minister van SZW.
Wordt er momenteel gesproken in het kabinet over verandering van het cao-stelsel teneinde deze meer mee te laten gaan met de tijd? Zo ja, wat is de actuele stand van zaken? Zo nee, bent u bereid dit bij de demissionaire kabinetsleden en de ministeries onder de aandacht te brengen?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en de Kamerbrief van 19 november jl. Ik verwacht u na de zomer nader te informeren over de verschillende trajecten die ik momenteel uitwerk.
Bent u bereid in het demissionaire kabinet te pleiten voor dispensatie aan e-commerce voor de supermarkt-cao wanneer zij reeds zijn aangesloten bij een cao zoals mogelijk vanuit artikel 7 van dit toetsingskader3? Zo nee, waarom niet?
Voor het algemeen verbindend verklaren van cao’s bestaat een duidelijk proces, waar ik als Minister van SZW verantwoordelijk voor ben. Momenteel is het dispensatieverzoek bij mij in behandeling. Daarbij houd ik mij aan de voorgeschreven wet- en regelgeving. Het is belangrijk dat dit proces zorgvuldig wordt doorlopen. Ik kan over de lopende procedure geen uitspraken doen.
Is het wenselijk om de ruimte voor innovatie en ondernemerschap mee te wegen in besluitvorming over avv- en van cao’s?
Bij een avv-verzoek bestaat de mogelijkheid tot het indienen van bedenkingen en een verzoek tot dispensatie bij de Minister van SZW. Daarbij kan er zoals eerder gezegd dispensatie worden verleend als sprake is van zwaarwegende argumenten, waardoor toepassing van de cao redelijkerwijze niet kan worden gevraagd. Van zwaarwegende argumenten is met name sprake als de specifieke bedrijfskenmerken op essentiële punten verschillen ten opzichte van de andere ondernemingen die onder de werkingssfeer van de avv’de cao vallen. Ook kunnen er andere argumenten zijn die tot dispensatie kunnen leiden, zolang deze argumenten maar zwaarwegend zijn.
Wel erken ik het belang van ruimte voor innovatie, ondernemerschap en ruimte voor maatwerk. In de praktijk geven cao-partijen hier invulling aan, bijvoorbeeld door te kiezen voor minimum cao-bepalingen om ten voordele van de werknemer af te kunnen wijken, of het opnemen van een hardheidsclausule zodat er coulant kan worden omgegaan met specifieke situaties of het opnemen van een decentralisatiebepaling, zodat er op een ander niveau afspraken kunnen worden gemaakt.
Het bericht dat Online-supermarkten bijval krijgen van ACM |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de het artikel in het FD-artikel «Online-supermarkten krijgen bijval van ACM in discussie rond cao»1?
Ja.
Kunt u aangeven wat de aanleiding is dat de Autoriteit Consument & Markt onderzoek heeft gedaan naar vrije concurrentieverhoudingen bij de toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) die algemeen verbindend verklaard is?
Als onafhankelijk toezichthouder bepaalt de ACM op basis van de voor haar geldende wet- en regelgeving zelf of zij een onderzoek start naar de concurrentie in markten. De ACM heeft in dat kader een eigen verkenning gedaan naar supermarktprijzen. Een van de partijen waar zij mee hebben gesproken is Picnic.
In haar brief vraagt ACM om aandacht voor het concurrentiespeelveld tussen traditionele supermarktketens en e-commerce supermarkten. De supermarktsector zou sterk geconcentreerd zijn, terwijl concurrentie tussen supermarkten juist zou zorgen voor lagere prijzen voor de consument en verbetering van de kwaliteit van producten en diensten.
Bent u bekend met het feit dat collectieve arbeidsvoorwaarden, waarvan de werkingssfeer onderdeel is van cao’s, expliciet zijn uitgezonderd van artikel 6 lid 1 van de Mededingingswet, zoals vastgelegd in artikel 16 van de Mededingingswet en zoals de ACM zelf schrijft op de eigen website?
Ja. Ik ben bekend met de cao-exceptie die is vastgelegd in artikel 16 van de Mededingingswet. Kort gezegd houdt dit in dat afspraken binnen collectieve arbeidsovereenkomsten in principe niet onder het kartelverbod vallen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden heeft de cao-exceptie ook aangehaald in de uitspraak van 24 juni 2025 in de civiele procedure tussen VEN/ Picnic/ Flink en het Vakcentrum/ CNV/ FNV. Daarin komt het Gerechtshof tot het oordeel dat de cao voor het Levensmiddelenbedrijf (LMB) onder de vrijstelling van artikel 16 Mededingingswet valt.2
Hoe oordeelt u in dit licht van de uitzondering op de Mededingingswet over de aan u gezonden brief van de ACM en het feit dat de ACM überhaupt overgegaan is tot een onderzoek?
De ACM bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf hoe zij haar wettelijke taak uitvoert. De ACM kan binnen de voor haar geldende wet- en regelgeving onderzoeken starten en ook aandacht vragen voor bepaalde ontwikkelingen.
Als Minister van SZW ben ik verantwoordelijk voor het algemeen verbindend verklaren van cao-bepalingen en het behandelen van aan mij gerichte dispensatieverzoeken. Ik maak een eigen afweging, waarbij ik mij houd aan de toepasselijke wet- en regelgeving. De ACM onderkent deze bevoegdheid ook in haar brief.
Wat is uw oordeel over het feit dat de ACM zich uitspreekt over een zaak waarin al door de rechter is geoordeeld is?
De rechter heeft een uitspraak gedaan over de interpretatie van de werkingssfeer van de cao LMB. Hierbij is geoordeeld dat e-commerce-bedrijven zoals Picnic, Flink en Hofweb onder de werkingssfeer vallen van die cao. Dit oordeel ziet op een vorige cao en heeft voor nu invloed op het toepassen van een eerder avv-besluit.3
De ACM geeft in haar brief een aantal zaken mee die in ogenschouw genomen kunnen worden bij de afweging in de huidige avv-procedure en het huidige dispensatieverzoek waarvoor ik bevoegd ben.
Kunt u aangeven of en hoe u het verzoek om dispensatie in behandeling zal nemen gezien de uitspraak van de rechter?
De rechter heeft geoordeeld dat de e-commerce supermarkten onder de werkingssfeer van de cao LMB vallen. Er werd geoordeeld dat zij bezig zijn met de exploitatie van een (virtuele) supermarkt. Dit is relevant voor de avv-procedure. Dispensatie kan namelijk alleen verleend worden als het desbetreffende bedrijf onder de cao valt waar wordt verzocht om dispensatie.
Daarbij is er bij een dispensatieprocedure bij mij sprake van een ander vraagstuk en andere bevoegdheid dan bij de civiele rechter. In een Kamerbrief van vorig jaar is hier ook uitleg over gegeven door mijn voorganger.4 Op grond van de wet AVV en het Toetsingskader AVV moet een dispensatieverzoeker bij mij aan kunnen tonen dat er specifieke bedrijfskenmerken zijn die op essentiële punten verschillen. Deze moeten dusdanig zwaarwegend zijn dat redelijkerwijs niet verlangd kan worden dat de cao die avv’d wordt, wordt nageleefd door de desbetreffende dispensatieverzoeker.
Bij het dispensatieverzoek dat momenteel bij mij in behandeling is, volg ik de voorgeschreven wettelijke procedures. Het is belangrijk dat dit proces zorgvuldig wordt doorlopen en ik kan niet op de uitkomst vooruitlopen.
Kunt u aangeven of het onderzoek en de brief van de ACM in lijn is met de bedoeling van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (AVV) en artikel 16 van de Mededingingswet om concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen?
De cao-exceptie biedt de ruimte aan werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om cao’s af te sluiten. Daarbij zijn de Wet AVV en het Toetsingskader AVV bedoeld om concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen en de uitkomsten van het cao-overleg te ondersteunen. Zoals de ACM in haar brief ook aangeeft, is het aan mij als Minister van SZW om een eigen afweging te maken over het algemeen verbindend verklaren van de cao-bepalingen en het dispensatieverzoek.
Acht u het wenselijk dat in het kader van innovatie bedrijven concurreren op arbeidsvoorwaarden?
Laat ik vooropstellen dat in het avv-beleid een belangrijk uitgangspunt is dat cao-partijen zelf verantwoordelijk zijn voor de afbakening van de werkingssfeer van de cao en dat dispensatie zoveel mogelijk door cao-partijen zelf wordt geregeld.
Verder vind ik ruimte voor innovatie en maatwerk belangrijk. Veel cao’s bieden die ruimte ook, bijvoorbeeld door te kiezen voor minimum cao-bepalingen of het opnemen van een hardheidsclausule of decentralisatiebepaling. Het avv-instrument heeft ook als doel om concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen en een gelijk speelveld te creëren. Tegelijkertijd bestaat de legitieme vraag of sprake is van andere specifieke bedrijfskenmerken.
Momenteel voert mijn ministerie een verkenning uit naar mogelijk onderhoud van het cao- en avv-stelsel. In mijn Kamerbrief van 19 november 2024 heb ik vier sporen uitgezet, waaronder het avv- en dispensatiebeleid. Ik verwacht uw Kamer na de zomer nader te informeren over de huidige stand van zaken.