Jaarrekening Coöperatie Mobilisation for the Environment en Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de perspublicatie van onderzoeksjournalist A. Wellens, met als titel «Raar: stikstofcrisiskoning Johan Vollenbroek hoeft van Rob Jetten jaarrekening met stikstofwinst niet meer te publiceren»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat Coöperatie Mobilisation for the Environment en milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. in het bijzonder het functioneren van de Nederlandse agrarische sector ernstig hebben ontregeld en blijven ontregelen, terwijl Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek zijn aangezocht als adviseurs door of vanwege publiekrechtelijke rechtspersonen?
Ik ben ermee bekend dat Coöperatie Mobilisation for the Environment (MOB) al twee decennia rechtszaken voert over milieu- en natuuronderwerpen en daarbij geregeld gelijk krijgt van de rechter. Deze uitspraken hebben grote invloed gehad op de toestemmingverlening waar het stikstof betreft. De zaken betreffen overigens niet alleen de agrarische sector; ook activiteiten in bijvoorbeeld de bouw, met betrekking tot biomassa en het afvangen en opslaan van broeikasgassen (CCS) zijn onderwerpen die MOB bij de rechter aanhangig maakt of heeft gemaakt.
Het is echter niet juist om de stikstofproblematiek toe te schrijven aan de procederende partijen. Die problematiek is immers veroorzaakt doordat er op Nederlandse Natura 2000-gebieden te veel stikstof neerslaat en het daardoor lastig is om binnen de Europeesrechtelijke kaders nog toestemming te verlenen voor nieuwe activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken.
Meent u dat het in economische zin verantwoord is dat Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek zijn aangezocht als adviseurs door of vanwege publiekrechtelijke rechtspersonen en, zo ja, waarom?
Het staat publiekrechtelijke rechtspersonen vrij om zelf hun adviseurs te kiezen. Publiekrechtelijke rechtspersonen willen besluiten nemen die in rechte standhouden. Zij kunnen daarvoor externe adviseurs inhuren.
Ik deel de mening niet dat publiekrechtelijke rechtspersonen geen partijen zouden moeten aanzoeken als adviseurs wanneer deze partijen betrokken zijn bij procedures die hebben geleid tot bepaalde rechterlijke uitspraken.
Bent u ermee bekend dat Coöperatie Mobilisation for the Environment geen jaarrekening heeft opgesteld of gedeponeerd die betrekking heeft op het boekjaar 2022, terwijl Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. geen jaarrekeningen heeft opgesteld of gedeponeerd die betrekking hebben op de boekjaren 2020, 2021 en 2022?
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. heeft haar cijfers gedeponeerd t/m het jaar 2021. Ze heeft de cijfers over 2022 nog niet gedeponeerd, maar daartoe heeft zij de mogelijkheid tot en met 31-12-2023.
Van Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. zijn de laatst gedeponeerde cijfers over 2019. Hierna hebben inderdaad geen deponeringen meer plaatsgevonden mbt 2020, 2021, 2022 (waar over de laatste jaargang nog t/m 31-12-2023 kan worden gedeponeerd).
Heeft Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. uitstel of ontheffing gevraagd van de (voldoening aan de) verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aan de (demissionair) Minister van Economische Zaken en Klimaat en, zo ja, wanneer, waarom en voor welk(e) boekja(a)r(en)?
Er is bij ons geen verzoek tot ontheffing aangeboden door coöperatie of de BV over de genoemde boekjaren (waarbij over 2022 nog t/m 31-12-2023 kan worden gedeponeerd) of andere boekjaren
Heeft u uitstel of ontheffing verleend van de (voldoening aan de) verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aan Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. en, zo ja, wanneer, waarom en voor welk(e) boekja(a)r(en)?
Nee, zie antwoord 5.
Bent u ermee bekend dat het niet (tijdig) voldoen aan de verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, terwijl in dat verband geen uitstel of ontheffing is verleend, een strafbaar feit is en, zo nee, waarom niet?
Ja. De strafbaarheid van het niet (tijdig) deponeren van de jaarrekening is geregeld in lid 3 van artikel 394 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en in artikel 1, sub 4, van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Het niet (tijdig) deponeren van de jaarrekening is volgens artikel 2, vierde lid, van de WED een overtreding. De sanctie volgt uit artikel 6, eerste lid, sub 5, van de WED: hechtenis van ten hoogste zes maanden, taakstraf of geldboete van de vierde categorie (ten hoogste € 22.500).
Kunt u toezeggen dat, voor zover geen uitstel of ontheffing is verleend van de (voldoening aan de) verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) voor één of meer van de genoemde boekja(a)r(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aan Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V., het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst handhavend zal optreden en, zo ja, wanneer of, zo nee, waarom niet?
In verband met de geheimhoudingsverplichting kunnen geen mededelingen over individuele gevallen worden gedaan. In zijn algemeenheid wordt het volgende opgemerkt.
Bij de handhaving op de deponering van jaarstukken hebben meerdere partijen een rol. Het tijdig deponeren van een jaarrekening is een taak en verantwoordelijkheid van het bestuur van de rechtspersoon. De Kamer van Koophandel (KvK) is als houder van het handelsregister verantwoordelijk voor de registratie van de gedeponeerde stukken. De handhaving is bij Bureau Economische Handhaving (BEH) en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) belegd. De KvK geeft signalen over niet-deponering van jaarstukken door aan BEH. De handhaving door BEH vindt, gegeven de capaciteit, risicogericht plaats. De basis daarvoor zijn de criteria van het OM. Daarbij komen bijvoorbeeld de volgende rechtspersonen met voorrang in aanmerking; principiële weigeraars, recidivisten, rechtspersonen met een voorbeeldfunctie en rechtspersonen die fraudegevoelig kunnen zijn. Het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie is belast met eventuele strafrechtelijke vervolging van deze economische delicten. BEH legt de processen-verbaal voor aan het OM. Het OM beslist of zij overgaat tot strafrechtelijke vervolging van een economisch delict.
Een dreigend massaontslag bij metaalbedrijf KME |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Vrees voor massaontslag bij groot metaalbedrijf KME in Zutphen: «Hebben gewoon te weinig werk»»1
Wanneer een bedrijf een grote reorganisatie aankondigt kan dit hard aankomen en veel onrust met zich meebrengen. Dit geldt in de eerste plaats voor de medewerkers van KME en hun families, die nu in onzekerheid verkeren over hun toekomst bij het bedrijf. KME blijkt last te ondervinden van hogere energie- en grondstofprijzen, waardoor het een andere positionering in de markt zoekt. In algemene zin zijn reorganisaties – hoe naar ook voor betrokkenen – soms onvermijdelijk. Het is echter niet aan mij om een uitspraak te doen over een individueel bedrijf. Ik heb begrepen dat de leiding van het bedrijf de medewerkers indien nodig zal ondersteunen bij het vinden van ander werk.
Wat is uw reactie op het feit dat dit het tweede bedrijf is in deze regio dat snel na een buitenlandse overname aankondigt banen te schrappen? Wat vindt u daarvan?
Ook hier geldt dat ik geen uitspaak kan doen over individuele bedrijven. De veranderingen in de markt kunnen leiden tot veranderingen in productie. Dat verschilt per bedrijf. De situatie van KME is dan ook niet direct vergelijkbaar met het eerdere bedrijf dat in deze regio is overgenomen en waarna banen zijn geschrapt. Uit contacten met KME blijkt dat als gevolg van de kostenstijging van energie en grondstoffen de afzet van producten is teruggelopen.
Maakt u ook zorgen over de gevolgen voor deze regio nu er meerdere grote fabrieken banen schrappen of zelfs sluiten?
De ontwikkelingen aangaande werkgelegenheid in deze regio, maar ook in de rest van Nederland, hebben uiteraard mijn aandacht. De inzet van het kabinet is om zoveel mogelijk te voorkomen dat bedrijven in de problemen geraken. De huidige krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt zal er hopelijk toe bijdragen dat betrokkenen sneller weer aan een baan zullen komen.
Hoe kijkt u aan tegen buitenlandse investeerders, zoals de Italiaanse Intek group, die een Nederlands bedrijf overnemen om deze daarna te saneren of zelfs te sluiten?
Het kabinet hecht aan een open economie. Buitenlandse investeerders zijn in beginsel welkom. De overheid grijpt alleen in wanneer er sprake is van economische veiligheidsrisico’s. Vanwege de open economie in Nederland is het toegestaan dat bedrijven elkaar kunnen overnemen. Voorop staat dat elke onderneming in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is en blijft voor de strategie en het beleid van de onderneming, de bedrijfsvoering en de continuïteit daarvan. Dat is wettelijk vastgelegd.
Deelt u de mening dat dit soort sprinkhanengedrag onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Een open economie is cruciaal voor het Nederlandse verdienvermogen en daar horen overnames ook bij. Het levert ons veel welvaart op en daar hebben we veel banen aan te danken. Het is aan het bedrijf zelf om de eigen strategie te bepalen zolang het zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving. Er is geen aanwijzing dat het hier om laakbaar gedrag gaat. De redenen voor de aangekondigde reorganisatie bij KME zijn, zoals in het antwoord bij vraag 1 gemeld, met name de verhogingen in de kostprijs.
Bent u ermee bekend dat KME, in tegenstelling tot het eerdere Aurubis, na de overname de prijzen verhoogde en betaling vooraf eiste waardoor vaste afnemers afhaakten? Wat vindt u ervan dat werknemers hier nu de dupe van worden omdat ze een dag per week minder kunnen werken?
Ik ben bekend met deze berichtgeving. Het is aan het bedrijf zelf om te bepalen op welke manier het de bedrijfsvoering wil organiseren. Feit is dat niet alleen KME de prijzen verhoogd heeft. Over de gehele breedte zijn de industriële prijzen omhoog gegaan als gevolg van o.a. stijgende kosten van materialen, energie en arbeid. Het is aan de onderneming om deze stijging van kosten al dan niet door te berekenen aan de klant. Ik kan niet beoordelen of de prijsverhoging de reden is voor de teruggelopen vraag bij dit bedrijf.
Wat gaat u doen om het baanverlies bij KME, één van de grootste werkgevers in Zutphen, tegen te houden?
De bedrijfsvoering en strategie is een verantwoordelijkheid van KME zelf. Mocht het bedrijf zelf aanleiding zien om een steunverzoek in te dienen dan zullen we hier uiteraard zorgvuldig naar kijken. Aan de hand van het geldende beoordelingskader zal dan in samenspraak met provincie en gemeente bekeken worden of overheidsinterventie gepast is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De gebrekkige betrokkenheid bij de sanctiehandhaving |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Onderschrijft u de inhoud van het artikel «Ministerie van Wopke Hoekstra liet het in Brussel «afweten» na het uitbreken van de Oekraïne-oorlog»?1 Zo nee, welk onderdeel is feitelijk niet juist?
Ik onderschrijf de strekking van het artikel niet. Het kabinet, inclusief de Minister en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft zich sinds het uitbreken van de Oekraïne-oorlog dagelijks hard ingezet en blijft dat doen. Daarbij blijft het uitgangspunt dat Oekraïne onze steun verdient, voor zolang dat nodig is. Naast steun aan Oekraïne is de Nederlandse inzet erop gericht het vermogen van Rusland om de oorlog voort te zetten aan te pakken.
In de periode waarnaar verwezen wordt werd in EU-verband in veel vergaderingen over verschillende (deel)onderwerpen van sancties gesproken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was hierbij aanwezig, was hiervan op de hoogte en/of leverde input voor de Nederlandse deelnemer(s). De ingestelde sancties tegen Rusland zijn van dien aard dat ook onderdelen van de Rijksoverheid die daarvoor niet of in mindere mate met sancties te maken hadden, daar toen bij betrokken werden. Afhankelijk van het precieze onderwerp van de vergadering werd de Nederlandse delegatie vastgesteld.
Is het juist dat uw ministerie «tot vier keer toe» weigerde deel te nemen aan formele gesprekken over de uitvoering van sancties?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1, werd per geval bekeken op basis van de agenda en de gevraagde expertise de delegatie vastgesteld.
Waarom waren er onder uw leiding als coördinerend bewindspersoon voor het begin van de Russische invasie op 24 februari 2022 en in de eerste weken daarna geen adequate afspraken gemaakt tussen de betrokken ministeries over de sanctiehandhaving? Hoe rijmt u dit met het belang dat u publiekelijk toekende aan effectieve sancties?
In de eerste weken na de invasie is er een ongekende hoeveelheid aan nieuwe sanctiemaatregelen tegen Rusland van kracht geworden. De ingestelde sancties zijn van dien aard dat ook onderdelen van de Rijksoverheid die daarvoor niet of in mindere mate met sancties te maken hadden, daar toen bij betrokken werden. Afhankelijk van het precieze onderwerp van de vergadering werd de Nederlandse delegatie vastgesteld. Over de precieze inspanningen is in het Kamerdebat en de Kamerbrief van 31 maart/1 april 2022 een toelichting gegeven (Kamerstuk 36 045 nr. 59). Sindsdien is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de doorgevoerde verbeteringen en de versterkte interdepartementale coördinatie (Kamerstukken 36 000 V, nr. 56 en 36 045 nrs. 61, 104, 120 en 158).
Bent u het eens met de stelling dat u tussen 24 februari 2022 en 31 maart 2022 (het Kamerdebat over sanctiehandhaving) zodanige steken heeft laten vallen bij het coördineren van het sanctiebeleid, dat Russische oligarchen op de sanctielijst mogelijk de dans zijn ontsprongen? Welke bezittingen zijn als gevolg daarvan niet bevroren?
Zoals ook te lezen in het rapport van nationaal coördinator Blok zijn er geen aanwijzingen dat er bevriezingen zijn gemist (Kamerstuk 36 045 nr. 72). De rapportage hierover was destijds niet op orde maar is dat inmiddels wel. De Kamer is hierover regelmatig geïnformeerd.
Heeft u de Kamer wel juist geïnformeerd, als u stelde dat u «bepaald niet Laisser-faire» bent geweest? Erkent u dat een heel ander beeld uit de onthullingen naar voren komt?
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 heeft het kabinet, inclusief de Minister en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zich sinds het uitbreken van de Oekraïne-oorlog dagelijks hard ingezet en blijft dat doen. Deze inzet is regelmatig en uitvoerig aan uw Kamer gecommuniceerd.2
Hoe verloopt de implementatie van de aanbevelingen van Stef Blok? Erkent u dat veel van deze zaken simpelweg niet gebeuren of te traag? Hoe staat het met het verbod op de trustsector?2
Zoals gemeld in de Kamerbrief stand van zaken sanctienaleving van 4 november 2022 (Kamerstuk 36 045, nr. 120) waren op dat moment veertien van de negentien aanbevelingen gerealiseerd of naar hun aard doorlopend. De overige aanbevelingen worden op langere termijn gerealiseerd door de modernisering van sanctiewetgeving. Ook op 21 april 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang (Kamerstuk 36 045 nr. 158). Ten aanzien van de modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel is er op 19 april een technische briefing geweest en op 5 juli een commissiedebat.
Het onderzoek de Toekomst van de trustsector van juli 2022 concludeert dat een eventueel verbod niet efficiënt en doelmatig is om integriteitsrisico’s te beheersen. In de kabinetsreactie op het onderzoek (Kamerstukken II 2022/23, 32 545, nr. 180) neemt het kabinet deze conclusie over waardoor er geen verbod op de trustsector komt. Wel zijn in reactie op het onderzoek vervolgstappen aangekondigd zoals meer transparantie en informatie-uitwisseling van trustkantoren.
In verband met de Russische inval in Oekraïne is de spoedwet van de Minister van Financiën sinds 15 juli 2022 van kracht (ingediend op 19 april 2022). Deze wet verbiedt het verlenen van trustdiensten aan cliënten die in Rusland of Wit-Rusland wonen of gevestigd zijn.
Betekent de notie van «coördinatie van het Nederlands buitenlandbeleid» dat de Minister van Buitenlandse Zaken altijd eindverantwoordelijk is voor wat andere ministeries ten aanzien van het buitenland doen of nalaten? Zo nee, hoe gaat u de coördinatie verbeteren?
Een coördinerende taak houdt niet in dat verantwoordelijkheden worden overgenomen van eerstverantwoordelijke Ministers en/of ministeries. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 en vraag 6 is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de inspanningen omtrent het verbeteren van de coördinatie op het gebied van sanctienaleving.
Het bericht ‘Drugsmaffia biedt ‘hulp’ aan Limburgse horecaondernemers die sinds de watersnood problemen hebben’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Thierry Aartsen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Drugsmaffia biedt «hulp» aan Limburgse horecaondernemers die sinds de watersnood problemen hebben»»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Klopt het dat ondernemers door rampen (zoals de overstromingen in Zuid-Nederland) en crises (zoals de coronacrisis) extra kwetsbaar zijn voor toenadering vanuit criminelen?
Het kan voorkomen dat ondernemers in individuele gevallen, zonder toereikende financiële buffers, als gevolg van rampen en crises in financiële moeilijkheden terecht komen. In het algemeen is bekend dat criminelen proberen misbruik te maken van ondernemers die zich in een (financieel) kwetsbare positie bevinden.
Klopt hetgeen ondernemers aangeven, dat zij nog geen gelden uitgekeerd hebben gekregen van zowel verzekeraars als overheid? Zo ja, wanneer kunnen zij dit geld verwachten? Wordt er goed gecommuniceerd met deze ondernemers over de uit te keren gelden om zo aan verwachtingsmanagement te kunnen doen?
Na de waterschade medio juli 2021 in Limburg hebben 419 ondernemers2 bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een beroep gedaan op een financiële tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). Op dit moment zijn er geen gedupeerde horecaondernemers in afwachting van een definitief besluit over de tegemoetkoming in diens schade. Vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is er regelmatig contact met de ondernemers (geweest) om de voortgang van hun aanvraag te bespreken en te kijken wanneer er over kan worden gegaan tot het uitkeren van de tegemoetkoming.
In hoeverre zijn Nederlandse horecaondernemers weerbaar tegen dit soort toenadering? Staat dit onderwerp op de agenda van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing? Wat wordt er in het kader van preventie aan voorlichting gedaan?
Nederlandse horecaondernemers worden, door zowel publieke partijen als brancheorganisaties, bewust gemaakt van de signalen van criminele benadering en krijgen informatie over hoe te handelen mocht criminele benadering plaatsvinden. Vanuit het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing is het weerbaar maken van kwetsbare ondernemers tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 geprioriteerd. Voor de horecabranche gaat het concreet om de aanpak Veilig Uitgaan, georganiseerd vanuit de regionale Platforms Veilig Ondernemen. Ondernemers krijgen voorlichting en training aangeboden over onder andere georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en de aanpak van drugs in en rondom de eigen zaak. Op lokale en regionale bijeenkomsten, alsmede via individuele veiligheidsscans, worden ondernemers gewezen op hoe zij signalen kunnen herkennen en hoe te handelen door bijvoorbeeld melding te maken bij politie of Meld Misdaad Anoniem.
Wordt dit probleem onderkend door het Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC)? Is er een sectorspecifieke fenomeenanalyse?
In zijn algemeenheid herkent het RIEC Limburg dat kwetsbare economische sectoren interessant zijn voor criminele groeperingen. Door de in RIEC-verband samenwerkende partners zijn in deze echter geen concrete signalen ingebracht. Ook is er in RIEC-verband geen sectorspecifieke fenomeenanalyse over dit onderwerp opgesteld.
Is het Platform Veilig Ondernemen betrokken bij de problematiek in Limburg? Zo ja, hoe?
Het Platform Veilig Ondernemen in Limburg is doorlopend in gesprek met lokale partners, waaronder de gemeente Valkenburg en de Limburgse afdeling van Koninklijke Horeca Nederland. PVO Limburg ondersteunt de campagne Horen, Zien, Melden die gericht is op bewustwording en het anoniem melden van verdachte situaties bij Meld Misdaad Anoniem. Verder is Platform Veilig Ondernemen Limburg bezig met de organisatie van bijeenkomsten voor (horeca)ondernemers in de binnenstad.
Is Koninklijke Horeca Nederland betrokken bij een eventuele aanpak? Zo ja, hoe? Wat doen zij aan het weerbaarder maken van horecaondernemers? Hebben zij een vergelijkbare aanpak als de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) in het weerbaarder maken van agrarische ondernemers?
Koninklijke Horeca Nederland (KHN) is aangesloten bij het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) en vanuit daar betrokken bij de uitvoering van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026. Concreet is KHN een belangrijke partner in de landelijke, regionale en lokale aanpak vanuit het proces Veilig Uitgaan. De KHN informeert aangesloten ondernemers over ontwikkelingen op het vlak van veiligheid en wijst bijvoorbeeld op de vertrouwenslijn afpersing.
De aanpak is enigszins vergelijkbaar met de aanpak van Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO), al heeft het ZLTO een eigen vertrouwenspersoon waar agrarische ondernemers terecht kunnen en verwijst KHN daarvoor naar Meld Misdaad Anoniem.
Is informatieuitwisseling tussen publieke partijen onderling en tussen publieke en private partijen hier optimaal geregeld? Wat is de wens van betrokken partijen en wat wordt daadwerkelijk en concreet aan relevante informatie uitgewisseld?
Er zijn bij ons geen signalen bekend dat informatie-uitwisseling in deze specifieke situatie een knelpunt vormt in de samenwerking. Horecaondernemers kunnen (anoniem) melding maken bij politie of Meld Misdaad Anoniem, waarna de politie daar met partners verder mee aan de slag kan. De politie beschikt in dit soort situaties over de mogelijkheid om informatie te delen met bijvoorbeeld de gemeente of signalen in te brengen in RIEC-verband.
Worden de ontwikkelingen met betrekking tot de georganiseerde misdaad in Limburg zoals geschetst in het artikel meegenomen bij de ontwikkeling van de nieuwe landelijke verdeelsleutel van de politiecapaciteit? Zo ja, hoe? Waar kan een ondernemer die in de armen van criminelen is gelopen terecht?
In de nieuwe verdeelsystematiek gaat gekeken worden naar aspecten zoals de werklast in de regionale eenheden, maar ook naar aspecten zoals beschikbaarheid en bereikbaarheid van de politie. Ontwikkelingen zoals die met betrekking tot georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zijn terug te zien in de werklast van de regionale eenheden en zullen dus daarin worden meegenomen. De opdracht voor het komen tot een nieuwe sterkteverdelingssystematiek wordt uitgevoerd door een onafhankelijk bureau en ik kan daarmee niet vooruitlopen op hoe dit wordt uitgevoerd.
Horecaondernemers die te maken hebben met mogelijke criminele benadering en/of activiteiten kunnen bij hulpinstanties als de politie terecht door (al dan niet anoniem) in contact te treden en melding te maken van de situatie.
Is er bij horecaondernemers in Limburg naar uw weten ook sprake van benadering door internationale groepen criminelen uit buurlanden? Bestaat er een samenwerking met de bronlanden van dergelijke groepen, bijvoorbeeld binnen EMPACT2?
De politie constateert dat er sinds de overstromingen in 2021 sprake is van benadering van horecaondernemers in Limburg door groepen criminelen. Mogelijk betreft dit (ook) internationale groepen criminelen. Om drugstransporten in de regio tegen te gaan wordt nauw samengewerkt met België, Luxemburg en Frankrijk. Daarnaast is EMPACT een samenwerkingsverband op EU/internationaal niveau gericht op het tegengaan van de productie en handel in drugs.
De gevolgen van dure benzine voor de grensregio |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de waarschuwing van Ewout Klok, de voorzitter van de Belangenvereniging Energie- en Tankstations, die stelt dat dure benzine maar rampzalig is voor pomphouders en winkeliers in de grensstreek?1
Ja
Waarom laat u tientallen miljoenen euro’s wegvloeien naar Duitsland en België? Is het immers niet zo: hoe groter het prijsverschil, hoe meer mensen de grens overgaan om te tanken en als ze dan toch in het buitenland zijn, doen ze daar dan niet meteen hun andere boodschappen?
Op Europees niveau gelden er minimumtarieven voor de brandstofaccijns. Lidstaten zijn vrij om hogere accijnstarieven vast te stellen. De hoogte van accijnstarieven op brandstof zijn primair budgettair ingegeven. Daarnaast is de brandstofaccijns een belangrijk instrument om de externe kosten van het gebruik van brandstof te beprijzen. In het buitenland kan men bij het wegen van deze belangen een andere keuze maken dan Nederland waardoor de accijnstarieven op brandstof per land kunnen verschillen. De brandstofaccijns in omringende landen zijn niet bepalend voor onze accijnstarieven, maar wegen we wel mee bij het vormen van beleid.
In het algemeen geldt dat een groter prijsverschil leidt tot meer consumptie over de grens. Daarbij is het kopen over de grens normaal in een open economie. Voor de effecten van brandstofaccijns verwijs ik u naar het onderzoek grenseffecten brandstofaccijns.2 De vervolgresultaten van dit onderzoek zijn op Prinsjesdag met uw Kamer gedeeld.
Ten aanzien van de grenseffecten van boodschappen verwijs ik u naar de eerdere verkenning die ik met uw Kamer heb gedeeld.3 Daaruit volgt kort gezegd dat meer Duitsers en Belgen in Nederland boodschappen doen dan andersom en dat voor Nederlandse consumenten de nabijheid van de winkelvoorziening doorslaggevend is voor het doen van dagelijkse boodschappen.
Wilt u afzien van uw voornemen om per 1 januari de eerdere accijnsverlaging terug te draaien, daar dure benzine voor oneerlijke concurrentie zorgt en alles weer duurder wordt, aangezien de extra accijns niet alleen wordt doorberekend aan de automobilist?
Uw Kamer is op Prinsjesdag geïnformeerd over de maatregelen in het Belastingplan 2024 waarbij het verlengen van de lagere brandstofaccijns niet is opgenomen. Deze maatregel was bedoeld als een tijdelijke aanpassing in het kader van de hoge energieprijzen. Het kabinet is demissionair en een aanvullende verlaging van de brandstofaccijns zou gepaard gaan met een forse budgettaire derving die volgens de begrotingsregels gedekt moet worden.
Waar blijft de grenseffectentoets, waarbij de gevolgen van kabinetsbeleid voor de grensregio eerst in kaart gebracht worden, alvorens het beleid wordt?2
Het meenemen van grenseffecten is opgenomen in het integraal afwegingskader (IAK) en wordt ondersteund door de Leidraad Grenseffecten. Grenseffecten worden daarom altijd bij het maken van beleid meegenomen. Ten aanzien van de brandstofaccijns worden de grenseffecten op doorlopende basis gemonitord.5 Uit het eerste onderzoek blijkt dat het gedragseffect van 20% waarmee rekening is gehouden bij de ramingen voor de brandstofaccijns een accuraat beeld weergeeft. De vervolgresultaten van dit onderzoek zijn op Prinsjesdag met uw Kamer gedeeld. Hieruit volgen hogere grenseffecten dan uit het eerste onderzoek. Wel blijven de effecten binnen het gedragseffect van 20%.
Het bericht dat het moederbedrijf van Douwe Egberts en Pickwick, JDE Peet's, weigert om zich terug te trekken uit Rusland |
|
Derk Boswijk (CDA), Alexander Hammelburg (D66), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het moederbedrijf van Douwe Egberts en Pickwick, JDE Peet's, nog steeds actief is in Rusland?1
Ja.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de voortdurende illegale Russische oorlog in Oekraïne, de beslissing van JDE Peet’s om zich niet terug te trekken Rusland?
Zoals bekend, zijn de sancties van de EU (en andere landen) erop gericht om de Russische oorlogsmachine tegen Oekraïne zoveel mogelijk te belemmeren. Mits bedrijven voldoen aan de actuele sanctieregelgeving, kunnen zij in beginsel zaken doen in Rusland. Het is echter geen business as usual. Het kabinet begrijpt het dan ook goed als bedrijven ervoor kiezen om vanwege de oorlog in Oekraïne niet langer actief te willen zijn op de Russische markt.
Deelt u de mening dat het misplaatst en onwenselijk is dat Nederlandse en Europese bedrijven nog steeds actief zijn op de Russische markt met producten die niet essentieel zijn voor basale voedselvoorziening en zorg?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de rijksoverheid lopende contracten heeft met bedrijven die met niet-essentiële producten voor de voedselvoorziening of zorg nog steeds geld verdienen op de Russische markt?
Waar het hierbij om gaat is of bedrijven zich houden aan de actuele EU-sancties. Als dat zo is, dan is er geen grond om lopende contracten die bedrijven hebben met de rijksoverheid te beëindigen of herzien.
In hoeverre acht u contracten met dergelijke bedrijven in lijn met het beleid voor maatschappelijk verantwoorde inkoop en de richtlijnen voor multinationale ondernemen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen)?
Het feit dat een bedrijf (niet-essentiële) producten voor de voedselvoorziening of zorg in Rusland verkoopt, is op zichzelf niet in strijd met het beleid voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. In het geval van gewapende conflicten worden bedrijven wel geacht aangescherpte gepaste zorgvuldigheid toe te passen, met inbegrip van risico’s in relatie tot schendingen van het internationaal humanitair recht. Conform het beleid voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen wordt de verplichting tot het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid ook contractueel vastgelegd wanneer het gaat om Europees aanbestede contracten in een van de risicocategorieën van de Internationale Sociale Voorwaarden.2
Met welke in Rusland actieve bedrijven heeft de rijksoverheid lopende contracten? Heeft de rijksoverheid een lopend contract met JDE Peet’s of een dochteronderneming van dit bedrijf?
De rijksoverheid heeft overeenkomsten met JDE Pro NL BV, dat een in Nederland gevestigde dochteronderneming is van JDE Peet’s NV. Het opstellen van een betrouwbaar overzicht van bedrijven die in Rusland actief zijn en waarmee de rijksoverheid lopende contracten heeft, vergt meer tijd. Dit overzicht wordt ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer nagezonden.
In hoeverre is het mogelijk om lopende contracten te herzien als blijkt dat het bedrijven betreft die zich wel houden aan het bestaande sanctiepakket, maar waar van duidelijk is dat de producten die worden verhandeld op de Russische markt niet-essentiële goederen betreft?
Zie antwoord op vraag 4. Waar het hierbij om gaat is of bedrijven zich houden aan de EU-sancties. Als dat zo is, dan is er geen grond om lopende contracten die bedrijven hebben met de rijksoverheid te beëindigen of herzien.
Bent u in gesprek met Nederlandse bedrijven die actief zijn op de Russische markt? Op welke wijze probeert u deze bedrijven er toe aan te zetten hun activiteiten in Rusland te staken waar het niet-essentiele producten betreft voor voedselzekerheid en zorg?
Vanuit de Nederlandse ambassade wordt contact onderhouden met Nederlandse bedrijven die nog actief zijn in Rusland. Daarbij wordt het belang van strikte naleving van de sancties benadrukt en ook dat er geen sprake is van business as usual. Voor vragen van Nederlandse ondernemers over EU-sancties is het Sanctieloket Rusland bij RVO opgericht.
Bent u bereid om bij de uitwerking van het 12e EU sanctiepakket tegen Rusland te pleiten voor een forse verbreding van de lijst van verboden luxegoederen (d.m.v. het verlagen van de 300 euro grens), dan wel te pleiten voor het vervangen van deze luxegoederenlijst door een verbod op transacties en uitvoer van niet-essentiële levensmiddelen en goederen naar personen, bedrijven en organisaties in Rusland, of voor gebruik in Rusland? Bent u bereid zich in te spannen voor een stringentere definitie van essentiële levensmiddelen?
Met sancties laten we zien dat Nederland, de EU en internationale partners pal staan voor het internationaal recht. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten om bestaande verboden verder aan te scherpen en nieuwe sanctiemaatregelen aan te dragen waar dit kan helpen om de druk op Rusland nog verder op te voeren. Daarbij kan ook gekeken worden naar een verbreding van de lijst met luxegoederen. Het verrassingseffect is hierbij echter cruciaal. Het kabinet kan daarom geen verdere uitspraken doen over de precieze invulling van toekomstige maatregelen.
De forse krimp van de Groningse economie door afbouw van de gaswinning |
|
Nico Drost (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op de forse krimp van 13% van de Groningse economie door afbouw van de gaswinning?1
De relatief forse krimp van de economie in de provincie Groningen is het resultaat van de afbouw van de gaswinning. Als de gaswinning buiten beschouwing wordt gelaten groeide de economie met uitzondering van Delfzijl en omgeving met circa 1 procent.
Hoe luidt uw reactie op de krimp van de economie in de regio Delfzijl, die uitkomt op 4%, wat voornamelijk kwam doordat de industrie in die regio veel last heeft van de hoge energieprijzen?
De krimp van de economie in Delfzijl en omgeving was inderdaad het resultaat van de hoge energieprijzen. In Delfzijl en omgeving evenals in Zeeuws-Vlaanderen was hierdoor een lichte daling van de productie van de industrie.
Erkent u dat de statistieken over de Groningse economie, door toerekening van de gasbaten aan de provincie Groningen, jarenlang een vertekend beeld hebben gegeven, met name doordat het overgrote deel van de gasbaten naar de rijksoverheid zijn gevloeid? Erkent u dat Groningen daardoor jarenlang rijker is voorgespiegeld dan deze provincie daadwerkelijk was? Welke lering trekt u hieruit?
In de statistieken over de economische ontwikkeling van de provincies is van oudsher ook een onderscheid gemaakt tussen de gasbaten en de economische ontwikkeling van de provincie Groningen zelf. Ook in het artikel waarnaar u verwijst is dit onderscheid gemaakt. Wanneer de gaswinning is beëindigd is dit onderscheid niet meer nodig.
Deelt u de mening dat, in het licht van de kabinetsreactie «Nij begun» op het parlementaire enquêterapport gaswinning Groningen, alles in het werk gesteld moet worden om de forse economische krimp in de provincie Groningen te stoppen en om te zetten in duurzame groei? Hoe gaat u dit bewerkstelligen?
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête gaswinning Groningen zijn onder meer een economische en sociale agenda aangekondigd waarmee voor de komende dertig jaar zal worden ingezet op de duurzame economische ontwikkeling van Groningen.
Op welke wijze gaat u het programma voor de economische structuurversterking, zoals verwoord in de kabinetsreactie «Nij begun» op het parlementaire enquêterapport gaswinning Groningen, monitoren en hoe voorkomt u dat de economische vertekening door het afbouwen van de gaswinning hierbij negatieve gevolgen heeft?
Ik zal uw Kamer in december op hoofdlijnen informeren over de manier waarop onder andere de voortgang van de economische en sociale agenda zal worden gemonitord. In april volgend jaar zal de eerste Staat van Groningen worden gepresenteerd en de specifieke doelstellingen die hiervoor jaarlijks gemonitord zullen worden.
Bent u bereid om in de jaarlijkse Staat van Groningen de economische cijfers op een gedetailleerder niveau dan «provincie» op te leveren, bij voorkeur op gemeentelijk niveau?
Op dit moment worden voor de Staat van Groningen de te behalen en te monitoren doelen uitgewerkt. In dat kader zal ook worden bezien op welk niveau economische cijfers hierover opgeleverd kunnen worden.
Kunt u aangeven op welke wijze de regio Delfzijl, waar de economie het hardst is gekrompen, in het bijzonder aandacht krijgt in deze economische structuurversterking? Kunt u aangeven hoe dit in het masterplan Oost-Groningen verwerkt wordt?
De regio Delfzijl maakt onderdeel uit van de Economische Agenda Groningen, voor de economische structuurversterking in deze regio is daarnaast het Masterplan Zeehavens van de Toekomstagenda Groningen relevant. Delfzijl en de gemeente Eemsdelta zijn geen onderdeel van de regio Oost-Groningen en het Masterplan Oost-Groningen.
Kunt u garanderen dat het startdocument voor de economisch structuurversterking nog dit jaar vastgesteld en met de Kamer gedeeld wordt? Wilt u zich inspannen om (de contouren van) het masterplan Oost-Groningen nog dit jaar vast te stellen en met de Kamer te delen?
Ja, dat kan ik garanderen. Hierin zal ook worden ingegaan op de inhoudelijke samenhang met de masterplannen van de Toekomstagenda Groningen.
Het bericht ‘Minister gooit satellietbedrijf Inmarsat van 5G-frequentie’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister gooit satellietbedrijf Inmarsat van 5G-frequentie»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de huidige wet- en regelgeving in Griekenland het niet toelaat om de duur van de vergunning voor Inmarsat te verlengen?
De Griekse overheid kan in de specifieke situatie van Inmarsat op basis van de Griekse wet- en regelgeving slechts vergunningen verlenen voor de duur van 5 jaar. Een vergunning voor een tweede 5-jaars termijn is daarbij mogelijk; dat is expliciet bepaald in deze vergunning. De aanvraag voor de tweede termijn kan al relatief vroeg worden ingediend en niet pas tegen het einde van de eerste 5-jaars termijn.
Acht u de eis van Inmarsat om zekerheid voor minimaal tien jaar te krijgen realistisch en proportioneel?
Uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt waarom de eis van Inmarsat om de duur van de door de Griekse autoriteiten verleende vergunning te verlengen niet realistisch is. Daarnaast acht ik deze eis ook niet proportioneel. Inmarsat heeft nu al voldoende zekerheid. De Griekse autoriteiten hebben Inmarsat immers al een vergunning verleend met een looptijd van 5 jaar en het uitgangspunt (van de Griekse autoriteiten) is dat zij ook een nieuwe vergunning zullen verlenen voor nogmaals een periode van 5 jaar. Dat uitgangspunt is expliciet opgenomen in de vergunning van Inmarsat. Er is slechts een uiterst kleine kans dat dit niet zal gebeuren of dat de Griekse autoriteiten een gewijzigde vergunning zouden verlenen (zie ook mijn antwoord op vraag 4). Dat leidt er dan niet toe dat de dienstverlening t.a.v. het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer zou moeten worden beëindigd. In dat geval zou namelijk eerst naar (technische) aanpassingen worden gekeken om storing door mobiele telecommunicatienetwerken – die gebruik maken van de 3,5 GHz-band in Griekenland – op het grondstation van Inmarsat te voorkomen. Deze aanpassingen kunnen zien op technische maatregelen die genomen moeten worden aan de kant van mobiele telecommunicatienetwerken dan wel aan de kant van het grondstation van Inmarsat. EETT, de Griekse telecomtoezichthouder, heeft aangegeven zich actief op te stellen richting betrokken partijen in het geval zich storing zou voordoen. Gezien al deze waarborgen is het niet proportioneel om hiervoor de uitrol van 5G in Nederland langer uit te stellen of om hiervoor andere voorzieningen te treffen.
Waaruit blijkt volgens u het door de Griekse autoriteiten getoonde commitment om de dienstverlening ten aanzien van nood-, spoed- en veiligheidsverkeer (NSV-verkeer) door Inmarsat te verwelkomen en te beschermen?
Ambtenaren van mijn ministerie hebben – deels in afstemming met Inmarsat – de afgelopen tijd verschillende overleggen gevoerd met het Griekse Ministerie van Digitale Zaken, EETT en het Ministerie van Transport. Uit de gevoerde gesprekken, waarin herhaaldelijk de verwelkoming van Inmarsat werd uitgesproken, blijkt dat het in de vergunning beschreven scenario waarin de licentie niet (ongewijzigd) zou worden verlengd, vooral ziet op de situatie dat Griekenland vanuit de Europese Unie wordt verplicht om met 5G-telecommunicatie zelfrijdende voertuigen voor goederentransport en personenvervoer op een nabijgelegen snelweg te faciliteren. Griekenland kan dit scenario niet uitsluiten, maar acht de kans op verwezenlijking daarvan binnen de relevante periode uiterst klein. Het door Inmarsat gevreesde risico wordt dan ook door EETT slechts als theoretisch beschouwd.
Welke extra diplomatieke inspanning kunt u nog leveren richting de Griekse autoriteiten om extra waarborgen af te spreken die kunnen leiden tot een definitieve verhuizing?
Op 15 september jl. heb ik met de Griekse Minister van Digitale Zaken online overleg gevoerd over de verhuizing van Inmarsat. Het overleg verliep constructief.
Was er in de onderhandelingen tussen u en Inmarsat al overeenstemming over een schadevergoeding of nadeelcompensatie voor Inmarsat?
Nee, er is met Inmarsat geen overeenstemming bereikt over schadevergoeding of nadeelcompensatie voor Inmarsat.
Klopt het dat u in uw brief van 3 juli jl. heeft aangegeven dat in de situatie die nu is ontstaan de veilingprocedure op zijn vroegst in het eerste kwartaal van 2024 zal kunnen starten?2
Dat is inderdaad correct. De migratie naar Griekenland biedt in mijn ogen Inmarsat nu voldoende zekerheden om een wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014 (NFP) voor te bereiden waarin de bescherming van Inmarsat vanaf 1 februari 2024 wordt opgeheven. Ik vind dit nodig gelet op het belang voor Nederlandse bedrijven en consumenten van het zo snel mogelijk beschikbaar stellen van de 3,5 GHz-band voor mobiele communicatie ten behoeve van de uitrol van 5G. Zoals ik in mijn brief van 3 juli jl. uiteen heb gezet, zal voor deze wijziging de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure conform de Algemene wet bestuursrecht moeten worden doorlopen waarbij een ontwerpbesluit zes weken in consultatie wordt gebracht. Na afloop van de consultatiefase worden de reacties verwerkt en zal ik het definitieve besluit nemen. Ook in dit scenario acht ik het verstandig de uitspraak van de rechter in de beroepszaak van eerste helft oktober af te wachten voor de start van de veilingprocedure. Dit gehele proces neemt op zijn minst een aantal maanden in beslag. Ik heb aangegeven te verwachten dat in dit scenario de veilingprocedure op zijn vroegst in het eerste kwartaal van 2024 zal kunnen starten.
Bent u naar aanleiding hiervan voornemens om de 3,5Ghz-veilling uit te stellen naar 2024 en, zo ja, wat wordt het precieze nieuwe tijdpad?
De veiling van de 3,5 GHz-band zal inderdaad niet meer in 2023 plaatsvinden, maar in 2024. Het exacte tijdpad is echter afhankelijk van de uitkomst van de lopende gerechtelijke procedure tegen het NFP-wijzigingsbesluit m.b.t de 3,5 GHz-band. Ik kan om die reden op dit moment niet aangeven hoe het precieze tijdpad voor de veiling in 2024 er uit komt te zien.
Is al duidelijk of de geplande zitting bij de rechtbank op 11 oktober a.s. wordt gehandhaafd of uitgesteld, zoals u in uw brief van 3 juli jl. suggereert?
De rechtbank Rotterdam heeft mij laten weten dat de geplande zitting op 11 oktober a.s. wordt gehandhaafd.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de deadline voor het vervallen van de vergunning van Inmarsat op 1 februari 2024 te stellen? Is deze deadline voldoende in lijn met een aangepaste tijdlijn voor de veiling?
Allereerst merk ik op dat Inmarsat in Nederland geen vergunning heeft, maar de bescherming van de verzorging van het NSV-verkeer ontleent aan het NFP. Deze bescherming komt per 1 februari 2024 te vervallen. Daarbij heeft Inmarsat voor de verzorging van het NSV-verkeer ten minste twee locaties nodig in Europa. Naast het grondstation in Burum, beschikte Inmarsat al over een tweede station in Fucino, Italië. De situatie in Italië is onveranderd; Inmarsat beschikt daar nog steeds over een grondstation. Inmarsat beschikt inmiddels ook over een grondstation in Griekenland. Na het uitkomen van het advies van de adviescommissie is door mijn ministerie ieder kwartaal overleg gevoerd met Inmarsat over de voortgang van de werkzaamheden die nodig waren voor verhuizing naar Griekenland. De afronding van de werkzaamheden voor de verhuizing naar Griekenland is concreet in zicht. De bouw van het satellietgrondstation is afgerond en op dit moment vinden in Griekenland de laatste configuratietesten plaats. Op basis van de laatste informatie zie ik geen beletsel voor Inmarsat om de migratie per 1 januari 2024 te kunnen afronden. Hoewel Inmarsat geacht wordt de migratie vóór 1 januari 2024 te voltooien, hanteer ik één maand speling tussen de migratie van het door Inmarsat verzorgde NSV-verkeer en de wijziging van het NFP. Dit betekent dat de (tijdelijke) bescherming die Inmarsat aan het huidige NFP kan ontlenen, per 1 februari 2024 vervalt. De continuïteit van de afwikkeling van het NSV-verkeer door Inmarsat is hiermee geborgd. Zo spoedig als mogelijk na 1 februari 2024 kan dan de veilingprocedure in gang worden gezet, waarbij ik voor het precieze tijdpad wel afhankelijk ben van de uitkomst van de gerechtelijke procedure zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 8.
Hoe zorgt u ervoor dat de overheid als betrouwbare partner optreedt richting betrokken partijen zonder dat we nog verder achter gaan lopen in Europa door een trage uitrol van 5G?
Ik probeer zo transparant mogelijk te zijn in de stappen die nodig zijn om tot de daadwerkelijke ingebruikname van de 3,5 GHz-band over te kunnen gaan. Ik heb daarbij echter niet in de hand dat belanghebbende partijen juridische procedures aanspannen tegen de besluiten die ik neem. Er loopt nu een beroepsprocedure tegen het NFP-wijzigingsbesluit m.b.t. de 3,5 GHz-band uit 2023. De procedure en de uitkomst ervan kunnen effect hebben op de planning van de veiling van de 3,5 GHz-band en daarmee op de ingebruikname van deze frequentieband. Overigens kunnen voor de frequentieruimte die in de 3,5 GHz-band is bestemd voor perceelgebonden netten (de zgn. 2x50 MHz, lopend van 3400–3450 MHz en 3750–3800 MHz) vanaf 1 december 2023 vergunningen worden aangevraagd.
De verwachte grenseffecten van de stijgingen van de accijnzen |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden waaruit blijkt dat bij ongewijzigd beleid een liter benzine 20,95 cent per liter duurder wordt op 1 januari vanwege hogere accijnzen?1
Ja
Kunt u aangeven hoeveel liter diesel en benzine naar verwachting verkocht wordt in Nederland in 2024, als er geen grenseffecten zouden zijn en hoeveel accijns dat oplevert?
Hoewel het niet mogelijk is om aan te geven hoeveel liter diesel en benzine er in 2024 zal worden verkocht of hoe groot de grenseffecten komend jaar zullen zijn, kan er op basis van een recent uitgevoerde studie2 wel een inschatting gemaakt worden van de effecten van de Nederlandse accijnsverlaging in het afgelopen jaar. Deze effecten zijn complex om te analyseren doordat ook in België en Duitsland de accijnzen verlaagd zijn. Ook waren alleen de liters verkochte brandstof per grenstankstation beschikbaar en niet de bijbehorende prijzen.
Het laatste deel van de studie betreft de periode vanaf september 2022 waarin brandstofprijzen van Nederland en buurlanden ongeveer gelijk waren. De studie laat zien dat de verlaagde accijns in de periode vanaf september 2022 op jaarbasis heeft geleid tot naar schatting tussen de 128 miljoen en 215 miljoen liter extra liter benzine en tussen de 50 en 160 liter diesel. Dit betreft tussen de 1 en 4% van de totale verkopen in Nederland.
De verwachting is dat de in het afgelopen jaar extra verkochte liters weer verschuiven naar het buitenland als de accijnzen omhoog gaan per 1 januari 2024 (voor een deel zal dit al gebeurd zijn bij de verhoging per 1 juli). Per 1 januari zal het prijsverschil naar verwachting groter worden dan in de meetperiode door indexering van de tarieven. De studie geeft geen informatie wat het extra effect daarvan zal zijn.
Kunt u aangeven hoeveel liter er met deze prijsverschillen naar verwachting in België en in Duitsland getankt zal worden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoeveel accijnzen (inclusief btw) loopt de Nederlandse schatkist mis doordat mensen gaat tanken over de grens? Kunt u dat onderbouwen?
Als het aantal extra geleverde liters uit vraag 2 wordt vermenigvuldigd met het accijnstarief per 1 januari 2024 kan een grove inschatting gegeven worden van het effect op de accijnsopbrengsten doordat mensen gaan tanken over de grens. Dit komt neer op tussen € 122 miljoen en € 207 miljoen aan lagere accijnsopbrengsten per jaar voor benzine en tussen de € 32 miljoen en € 136 miljoen aan lagere accijnsopbrengsten per jaar voor diesel. Hierbij is geen rekening gehouden met een groter effect doordat de prijsverschillen groter worden.
Kunt u de vragen hierboven herhalen voor de situatie dat de benzineprijs en de dieselprijs met de helft minder stijgt?
Op basis van het huidige grenseffectenonderzoek is dat niet mogelijk. Het onderzoek gaat in op de vraag wat er gebeurt bij prijsverschillen die zijn ontstaan door beleidswijzigingen die al zijn geweest. Naar verwachting zal begin 2024 gerapporteerd worden over de meetperiode tot en met augustus 2023. In deze meetperiode zit de verhoging van de Nederlandse accijnstarieven per 1 juli 2023. Deze informatie helpt om een verdere inschatting van de effecten te maken. In de zomer van 2024 verschijnt de laatste update van de studie. Hierin zullen gegevens tot en met maart 2024 meegenomen worden.
Wat acht u een redelijk maximaal accijnsverschil met buurlanden?
Op Europees niveau zijn er minimumbelastingniveaus voor de brandstofaccijns. Lidstaten zijn vrij om hogere accijns te heffen. De brandstofaccijns in omringende landen zijn niet bepalend voor onze accijnstarieven, maar wegen we wel mee bij het vormen van beleid. De hoogte van accijnstarieven op brandstof zijn primair budgettair ingegeven. Daarnaast is de brandstofaccijns een belangrijk instrument om de externe kosten van het gebruik van brandstof te beprijzen. Tenslotte wordt het effect op de lasten voor burgers en bedrijven gewogen. In het buitenland kan men bij het wegen van deze belangen een andere keuze maken dan Nederland waardoor de accijnstarieven op brandstof per land kunnen verschillen. Het is daarom niet mogelijk om een redelijk maximaal accijnsverschil met buurlanden te geven.
In dit kader verwijs ik de heer Omtzigt naar de vervolgresultaten van het onderzoek grenseffecten brandstofaccijns waaruit blijkt dat er door verhoging van de brandstofaccijns weliswaar grotere grenseffecten optreden, maar dat die grenseffecten binnen het gedragseffect blijven waarmee de budgettaire opbrengst voor de brandstofaccijns wordt geraamd. Voor de grenseffecten zijn eventuele wijzigingen in de hoogte van de accijnstarieven op brandstof in buurlanden ook van belang. Dat is afhankelijk van de besluitvorming in die landen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording gaat ook in op andere stukken die met Prinsjesdag met uw Kamer zullen worden gedeeld zoals het Belastingplan 2024 zelf en de vervolgresultaten van het onderzoek grenseffecten. De beantwoording van deze vragen zal daarom op Prinsjesdag met uw Kamer worden gedeeld.
Het bericht dat de sociale werkplaatsen met grote tekorten kampen |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de grote tekorten bij de sociale werkplaatsen (SW's) in zowel financiële middelen als menskracht?1
Sinds mijn aantreden heb ik vele gesprekken gevoerd met gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven over hoe zij zorgen voor baankansen van mensen voor wie het hebben van werk helaas nog niet vanzelfsprekend is. Ik heb tijdens mijn werkbezoeken diverse voorbeelden gezien waarin sociaal ontwikkelbedrijven erin slagen hun bedrijfsvoering aan te passen aan de doelstellingen van de Participatiewet. Tegelijkertijd heb ik ook gehoord over de uitdagingen die sociaal ontwikkelbedrijven daarbij ondervinden. Bijvoorbeeld omdat de uitstroom van mensen die vallen onder de Wet sociale werkvoorziening (hierna: Wsw) sneller gaat dan verwacht en deze uitstroom voor de bedrijven niet overal evenredig wordt opgevangen door nieuwe instroom van mensen die vallen onder de Participatiewet, maar ook omdat er financiële tekorten zijn.
Omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de rol en positie van sociaal ontwikkelbedrijven, is het in de eerste instantie aan hen om deze uitdagingen passend te beantwoorden. In de brief «Sociaal ontwikkelbedrijven en beschut werk» die de Tweede Kamer op 6 juli van mij ontving2, schets ik een uitgebreid beeld van factoren die van invloed zijn op de financiële gezondheid van sociaal ontwikkelbedrijven en presenteer ik een eerste set maatregelen waarmee deze financiële gezondheid bevorderd kan worden.
Waarom heeft u ervoor gekozen om slechts een vijfde van het financiële tekort bij SW’s te dekken met extra subsidie?2
In de hiervoor vermelde brief aan uw Kamer van 6 juli jl. heb ik beschreven welke stappen ik zet om beschut werk te stimuleren. Onderdeel hiervan is een structurele investering die oploopt van € 23,1 miljoen in 2024 naar € 64,7 miljoen in de structurele situatie. Deze bedragen gaan uit van een verhoging van € 2.157 per werkplek (prijsniveau 2023). Deze verhoging heb ik gebaseerd op het rapport «De kosten en uitvoering van beschut werkplekken in Nederland» van Significant APE dat ik u onlangs bij de brief «Sociaal ontwikkelbedrijven en beschut werk» heb doen toekomen. Het rapport constateert dat gemeenten gemiddeld tot € 10.202 (prijsniveau 2021, gemiddelde inclusief uitbijters) moeten bijleggen op de financiering voor een plek beschut werk. Achter dit gemiddelde zit veel variatie tussen sociaal ontwikkelbedrijven en werksoorten. Daarom is per kostencomponent gekeken naar de best presterende sociaal ontwikkelbedrijven.
Alleen voor de kostencomponent netto toegevoegde waarde is uitgegaan van het gewogen gemiddelde, omdat deze component erg afhankelijk is van de persoon met een indicatie en sociaal ontwikkelbedrijven niet kunnen sturen op hun aannamebeleid. Hiermee kom ik tot het bedrag van € 2.157 per plek.
Door van deze systematiek uit te gaan, houd ik rekening met potentiële verbeteringen bij gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven. De bevindingen en aanbevelingen in het rapport van Significant APE wijzen ook op dit potentieel. Zo zouden sociaal ontwikkelbedrijven een meer divers aanbod van werk kunnen organiseren, onder meer buiten de eigen binnenomgeving. Een divers aanbod van werk zorgt ervoor dat mensen zich beter kunnen ontwikkelen en passender aan het werk kunnen worden geholpen. Ook kunnen gemeenten de mogelijkheden van de loonwaardebepaling beter benutten om deze te meten over een relevante periode. Het rapport signaleert dat werknemers in beschut werk wisselende arbeidsprestaties hebben binnen een bepaalde periode, waardoor de loonkostensubsidie te laag kan uitvallen. In mijn reactie op rapportages over de uitvoering van de uniforme loonwaardebepaling van 30 augustus jl.4 heb ik aangekondigd dat ik samen met de VNG en het College van Deskundigen Uniforme Loonwaardebepaling gemeenten zal informeren over de mogelijkheden die de uniforme loonwaardemethode biedt om rekening te houden met wisselende arbeidsprestaties binnen een bepaalde periode. Ik ben voornemens te laten monitoren of de uitvoering op deze en andere punten de komende tijd verbetert.
Naast de investering in beschut werk heb ik voor 2024 ook 63,9 miljoen op de SZW-begroting gereserveerd om gemeenten tegemoet te komen in de bredere financiële uitdagingen die zij ervaren rondom de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven.
Herkent u het beeld dat gemeenten zelf bij moeten springen om de kosten bij SW’s te dekken? Om welk bedrag gaat dit voor alle gemeenten samen?
Ja, in sommige gevallen is dit zo. Omdat sociaal ontwikkelbedrijven verschillende taken uitvoeren, verschillend zijn georganiseerd en op basis van uiteenlopende operationele afspraken met gemeenten activiteiten uitvoeren, is geen eenduidig beeld te geven van het financieel resultaat van deze bedrijven. Wel publiceert Cedris, de landelijke vereniging voor een inclusieve arbeidsmarkt, jaarlijks de sectorinformatie. In deze sectorinformatie wordt een beeld geschetst van hoe de financiële staat van sociaal ontwikkelbedrijven er volgens Cedris uitziet. De sectorinformatie over het jaar 2022 is recent door Cedris gepubliceerd5.
In de brief «Reactie motie Slootweg en Van Kent: quick scan sociale werkbedrijven» van 11 november 20216 is een uitgebreider beeld geschetst van mechanismes die bepalend zijn voor de financiële situatie bij de uitvoering van de Wsw. Hiervoor stelt het Rijk jaarlijks middelen beschikbaar. In 2023 bedraagt het Rijksbudget voor de Wsw ruim 1,8 miljard euro. Daarnaast kunnen sociaal ontwikkelbedrijven aanspraak maken op regelingen zoals de no-risk polis, loonkostensubsidie, het lage inkomensvoordeel (LIV) en in sommige gevallen het loonkostenvoordeel. Verder is het zo dat voor de financiële positie van sociaal ontwikkelbedrijven ook het operationeel resultaat relevant is. Het operationeel resultaat wordt voor een groot deel bepaald door algemene bedrijfskosten en de verhouding tussen de productiviteit van medewerkers, de bedrijfsinkomsten en de loonkosten. Het derde onderdeel van de financiering is de eventuele bijdrage van gemeenten. Dit omdat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor het gevoerde beleid ten aanzien van hun sociaal ontwikkelbedrijven en operationele afspraken die hieruit volgen. Dit betekent dat het aan gemeenten is om eventuele tekorten op de uitvoering van de Wsw aan te vullen én zij zelf mogen besluiten hoe eventuele overschotten worden besteed.
Is het doel van uw beleid om mensen en gemeenten af te schrikken van het gebruik van SW’s? Ziet u dat dit het resultaat is van uw beleid?
Nee. De inzet van het demissionaire kabinet is om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen een goed bestaan hebben en mee kunnen doen op plek die bij ze past. Zodat mensen tot hun recht komen en hun talenten worden gezien, gestimuleerd en benut. Om dit te bereiken spelen sociaal ontwikkelbedrijven een belangrijke rol. Want mede door hun inzet krijgen mensen die niet, of niet zonder meer bij reguliere werkgevers aan de slag kunnen, een kans op de arbeidsmarkt. Hiermee dragen zij bij aan de bestaanszekerheid en het welzijn van mensen. Dit vind ik waardevol.
Bent u voornemens het volledige gat in de financiering van SW’s te dekken, zeker in het licht van de toenemende armoede en ongelijkheid?
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 3, is geen volledig beeld te geven van het financieel resultaat en eventuele tekorten. Dit komt mede door de grote verscheidenheid aan sociaal ontwikkelbedrijven en de beperkte beschikbare financiële informatie. Wel publiceert Cedris jaarlijks de sectorinformatie. In deze sectorinformatie wordt een beeld geschetst van hoe de financiële staat van sociaal ontwikkelbedrijven er volgens Cedris uitziet. De sectorinformatie over het jaar 2022 is recent gepubliceerd. Daarnaast heb ik met mijn brief aan uw Kamer van 6 juli jl.7 u ook een onderzoeksrapport van bureau Berenschot toegestuurd. Dit rapport geeft een beeld van de huidige infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief, heb ik dit rapport – mede op uw verzoek – zo snel mogelijk aan uw Kamer verzonden, zodat ook uw Kamer en betrokken partijen de tijd hebben om het rapport te bestuderen. Ik kom later dit jaar met een uitgebreidere reactie op het rapport. Daarin neem ik ook handelingsperspectieven voor de langere termijn op. Tegelijkertijd zet ik de stappen die ik op de korte termijn samen met de VNG en Cedris kan zetten, hierover heb ik u in mijn brief van 6 juli jl. geïnformeerd. Daartoe behoren de extra middelen voor beschut werk en de voorgenomen impuls voor de infrastructuur.
Bij mijn reactie op het rapport zal ik ook het principiële punt van verantwoordelijkheid betrekken. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. De keuzes die gemeenten hierin maken hebben invloed op de kosten. Binnen deze keuzes valt ook in welke mate zij sociaal ontwikkelbedrijven betrekken en welke sturing zij, direct of indirect, geven aan de bedrijfsvoering. Het is aan het Rijk om financiering te bieden die aansluit op de gestelde doelen van het stelsel, maar niet om alle financiële gevolgen van lokale beleidskeuzes te dekken.
Welk bedrag is nodig om het huidige financiële gat volledig te dekken?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom krijgen mensen die bij SW’s werken geen leefbaar loon betaald?
Ik vind het belangrijk dat medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven kunnen rekenen op passende arbeidsvoorwaarden. De vaststelling van salarissen is echter een aangelegenheid voor gemeenten, sociaal ontwikkelbedrijven en de vertegenwoordiging van werknemers. Hierdoor ben ik terughoudend in het beoordelen van salarisniveaus.
Hierbij geldt voor iedereen met een dienstbetrekking – dus ook mensen die bij sociaal ontwikkelbedrijven werken- dat het wettelijk minimumloon en de wettelijke minimumvakantiebijslag de minimale beloning vormen. Hier moeten alle werkgevers zich aan houden. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt hier toezicht op en legt sancties op in geval van onderbetaling van werknemers.
Het Rijk biedt financiering voor de uitvoering van de Wsw en de Participatiewet, waaronder voor beschut werk. Gemeenten hebben de vrijheid om deze middelen naar eigen inzicht te besteden, ook om arbeidsvoorwaarden te bekostigen. Deze financiering ontwikkelt zich jaarlijks met het accres (voor de Algemene uitkering van het Gemeentefonds), waaronder een loon- en prijscompensatie, en de LPO-systematiek (voor de Integratie-uitkering Participatie), wat financiële ruimte biedt voor verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden. Aanvullend hierop heeft het kabinet met de Voorjaarsnota8 besloten om gemeenten te compenseren voor de bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon voor medewerkers in de Wsw. Dit betreft een meerjarige reeks die toegevoegd wordt aan het Wsw-onderdeel in deze integratie-uitkering. De bedragen in de reeks lopen af met de afbouw van de Wsw. In 2023 gaat het om een bedrag van € 26,58 miljoen.
Waarom krijgen nieuwe werknemers die «beschut werk» doen minder betaald dan degenen die er al voor 2015 werkten? Waarom krijgen zij geen eindejaarsuitkering?
Met de invoering van de Participatiewet is de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom. Voor mensen die alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, is er beschut werk. De voorziening beschut werk is een nieuwe voorziening met andere ondersteuning ten opzichte van de Wsw, zoals loonkostensubsidie en de no risk-polis. Ook is de financieringssystematiek van de Wsw anders dan de systematiek bij beschut werk. Voor mensen die vallen onder beschut werk hebben sociale partners, werkgevers en werknemers een nieuwe cao afgesloten, de cao Aan de slag. Deze cao bestaat naast de cao SW voor werknemers die onder de Wsw vallen.
Er is geen wettelijk recht op eindejaarsuitkeringen. Hier maken werkgevers(organisaties) en werknemers(organisaties) in arbeidsovereenkomsten en/of cao’s afspraken over. In de cao Aan de Slag – waar de meeste beschut werknemers onder vallen – zijn geen specifieke afspraken gemaakt over de eindejaarsuitkering. Dit betekent niet dat sociaal ontwikkelbedrijven/werkgevers deze uitkering niet mogen toekennen.
Klopt het dat mensen die zonder intensieve begeleiding niet kunnen werken bijna allemaal bij de sociale werkvoorziening terecht komen? Hoeveel mensen betreft dit?
Mensen die niet zonder intensieve begeleiding kunnen werken, gaan aan de slag bij sociale ontwikkelbedrijven, maar ook bij reguliere werkgevers. Zo blijkt uit de resultaten voor de banenafspraak dat werkgevers in 2022, 81.117 extra banen hebben gerealiseerd ten opzichte van de start van de banenafspraak. Dit is enorm waardevol voor de mensen die hierdoor aan de slag zijn en sluit aan bij het streven van het demissionaire kabinet dat meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag bij reguliere werkgevers.
Voor mensen waarvan niet kan worden aangenomen dat zij bij reguliere werkgevers aan de slag kunnen, is er beschut werk. Beschut werk is bedoeld voor mensen die alleen kunnen werken in een beschermde omgeving en onder aangepaste omstandigheden. Het gaat om aangepaste omstandigheden waarvan je niet kunt verwachten dat reguliere werkgevers hierin kunnen voorzien. Daarom werken bijna alle mensen die vallen onder beschut werk bij een sociaal ontwikkelbedrijf. Al staat het gemeenten vrij om ook de beschutte werkplekken bij reguliere werkgevers te realiseren. Volgens cijfers van UWV nam het aantal werkzame personen met positief advies beschut werk toe van 3.992 in 2019 naar 8.032 in 2022.
Wanneer het niet lukt om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan, kunnen sociaal ontwikkelbedrijven een belangrijke rol spelen om mensen die anders geen kansen tot arbeidsparticipatie hebben, deze kansen alsnog te bieden. Volgens Cedris, de landelijke vereniging voor een inclusieve arbeidsmarkt, werden in 2022 ongeveer 95.700 dienstverbanden gerealiseerd bij of via sociaal ontwikkelbedrijven. Hiervan vielen destijds 63.500 dienstverbanden binnen het kader van de Wsw.
Kunt u een overzicht geven van de andere publieke en private organisaties waar deze mensen terecht komen en terecht kunnen en de bijbehorende aantallen?
Mensen met een arbeidsbeperking hebben vaak extra begeleiding nodig of een aangepaste werkplek. Bijvoorbeeld omdat zij een geestelijke of een lichamelijke beperking hebben. Daarom vinden zij lastiger een baan. Vaak vallen zij onder de banenafspraak of beschut werk.
De groep werkenden binnen het kader van de banenafspraak bereikte eind 2022 134.871 personen. Een toename van 6.621 in vergelijking met het voorgaande jaar. Ook het aantal personen met een dienstbetrekking in het kader van beschut werk nam toe. Volgens cijfers van UWV nam het aantal werkzame personen met positief advies beschut werk toe van 3.992 in 2019 naar 8.032 in 2022.
Omdat het demissionaire kabinet ernaar streeft om meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag te helpen bij reguliere werkgevers, is een ruim ondersteuningspakket beschikbaar voor werkgevers. Zoals mogelijkheden voor begeleiding, de loonkostensubsidie en de no-riskpolis. Beschut werk is bedoeld voor mensen waarvan men niet mag verwachten dat reguliere werkgevers de juiste omstandigheden kunnen verschaffen. Dit verklaart waarom bijna alle mensen in beschut werk werken bij of via sociaal ontwikkelbedrijven. Niettemin hebben gemeenten de vrijheid om – indien dit mogelijk is- beschutte werkplekken te realiseren bij reguliere bedrijven.
Voor personen die niet binnen het kader van beschut werk vallen, maar wel intensieve begeleiding behoeven, creëren – naast sociaal ontwikkelbedrijven – duizenden werkgevers in ons land een omgeving waarin personen met een arbeidsbeperking kunnen werken. Van welke werkgevers dit betreft is geen overzicht beschikbaar. Voor een overzicht van de omvang van deze werkgevers en de bedrijfstakken waarin deze werkgevers actief zijn verwijs ik u naar de UWV Monitor Arbeidsbeperkten 2021. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat in 2020 18.600 werkgevers medewerkers hadden die vielen onder de Wajong en dat 18.900 werkgevers medewerkers in dienst hadden die vielen onder de Participatiewet/banenafspraak9.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende werkzaamheden die verricht worden door mensen die bij SW's werkzaam zijn?
Sociaal ontwikkelbedrijven zijn divers georganiseerd en bedienen diverse doelgroepen (Wsw, beschut werk, mensen die vallen onder de banenafspraak, statushouders, niet-uitkeringsgerechtigden zonder indicatie banenafspraak, ex-leerlingen uit het vso/pro). De werkzaamheden die in deze bedrijven worden uitgevoerd, variëren dan ook aanzienlijk. Het is niet mogelijk om een alomvattend overzicht te bieden van de taken die alle bedrijven ter beschikking stellen voor hun medewerkers.
Mensen die onder de Wsw en beschut werk vallen en bij sociaal ontwikkelbedrijven werken, voeren doorgaans werkzaamheden uit zoals inpakken, verpakken, ompakken, retailwerkzaamheden, industrie en installatiewerkzaamheden, metaal, groenvoorziening, facilitair en schoonmaak. Via detachering kunnen mensen talloze andere functies vervullen.
Deelt u de mening dat er ook naar meer diverse vormen van werk gezocht moet worden dan voornamelijk het verrichten van inpakwerkzaamheden? Welk bedrag is nodig incidenteel en structureel om SW's ten minste terug op het oude niveau te brengen?
In mijn brief aan uw Kamer van 6 juli jl.10 heb ik uitvoerig benadrukt hoe cruciaal het is om een bredere diversiteit aan werkzaamheden te realiseren binnen sociaal ontwikkelbedrijven. In de eerste plaats zodat een groter aantal mensen op een passende manier naar werk kan worden begeleid. Maar ook om de volledige potentie van mensen te benutten en om de operationele resultaten van sociaal ontwikkelbedrijven te verbeteren. Mijn ministerie voert gesprekken met gemeenten en de sector om dit te bevorderen. Met de Kamerbrief heb ik u ook een onderzoeksrapport van bureau Berenschot toegestuurd.
Dit rapport biedt een actueel inzicht in de bestaande infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven en verbindt deze ontwikkelingen met het bredere arbeidsmarktlandschap in verschillende regio's. Bovendien schetst het enkele mogelijke scenario's voor de toekomst van deze infrastructuur.
Eén van de gepresenteerde scenario's binnen het rapport stelt voor dat sociaal ontwikkelbedrijven – in overeenstemming met de initiatiefnota «Aan de Slag in het Sociaal Ontwikkelbedrijf» van leden Van Dijk en Peters11 – een aanzienlijk grotere rol gaan spelen, vergelijkbaar met het niveau van ten tijde Wsw. Berenschot schat in dat de kosten binnen dit scenario met € 716 miljoen per jaar zouden stijgen, met een onzekerheidsmarge van ongeveer € 121 miljoen per jaar. De omvang van de bijkomende eenmalige (transitie-)kosten is door Berenschot niet in te schatten. Gezien de aard van de fundamentele veranderingen die dit scenario met zich meebrengt, en gezien het feit dat zelfs minder ingrijpende scenario's al gepaard gaan met een eenmalige (transitie)kostenraming van € 760 miljoen tot € 1,1 miljard, kan worden verwacht dat de incidentele (transitie)kosten binnen dit specifieke scenario aanzienlijk zullen zijn. Welk bedrag er incidenteel en structureel nodig zijn om de SW’s ten minste op het oude niveau te brengen is sterk afhankelijk van welke beleids- en sturingskeuzes daarbij worden gemaakt.
Herkent u het beeld dat er tekorten aan personeel zijn bij de SW’s? Op basis van welk plan of onderliggende logica is er niet voorzien in nu gemiste beroepen als teamleiders, chauffeurs of techneuten?
De Participatiewet is een belangrijk overkoepelend kader voor de wijze waarop gemeenten mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk helpen. Om dit mogelijk te maken geeft de wet gemeenten een aantal instrumenten, zoals loonkostensubsidies en de no riskpolis, om te zorgen dat mensen met een arbeidsbeperking een plek op de arbeidsmarkt kunnen vinden. Gemeenten bepalen op basis van maatwerk wie voor welke vorm van ondersteuning in aanmerking komt. Ook is het aan gemeenten om de kaders uit de Participatiewet te vertalen naar lokaal beleid en dienstverleningsconcepten.
Ik herken dat veel sociaal ontwikkelbedrijven sterk afhankelijk zijn van het aantal doorverwezen kandidaten vanuit de gemeentelijke uitvoeringsdiensten. Niet alleen om deze kandidaten via het ondersteuningsaanbod van sociaal ontwikkelbedrijven te begeleiden naar werk dat bij ze past, maar ook om deze kandidaten binnen het sociaal ontwikkelbedrijf zelf aan het werk te helpen.
Het recent gedeelde rapport van Berenschot biedt een grondige analyse van deze situatie. Uit het onderzoek van Berenschot komt naar voren dat veel sociaal ontwikkelbedrijven te maken hebben met een lagere instroom van kandidaten dan aanvankelijk werd verwacht. Enerzijds worden hierdoor de faciliteiten van deze bedrijven om mensen naar werk te begeleiden (bij reguliere werkgevers of bij de sociaal ontwikkelbedrijven zelf) volgens de bedrijven onvoldoende benut. Daarnaast kan een lagere instroom van kandidaten bijdragen aan personeelstekorten binnen de werksoorten van de bedrijven zelf. Zoals bijvoorbeeld bij de groenvoorziening, schoonmaak en postwerkzaamheden.
Voor het uitblijven van kandidaten voor ondersteuning en/of werk, worden door gemeenten verschillende factoren aangevoerd. Bijvoorbeeld dat door de krapte op de arbeidsmarkt er te weinig kandidaten zijn die de dienstverlening van de sociaal ontwikkelbedrijven nodig hebben om meer te gaan participeren, maar ook dat gemeenten soms onvoldoende zicht hebben op kandidaten die bij/via sociaal ontwikkelbedrijven aan het werk kunnen komen of dat de werksoorten van sociaal ontwikkelbedrijven soms onvoldoende aansluiten bij de capaciteiten en ambities van kandidaten.
Kunt u een overzicht geven van de aanvullingen qua menskracht en specialisaties die SW's momenteel tekortkomen? Welk bedrag is nodig om deze tekorten aan te vullen?
Omdat sociaal ontwikkelbedrijven verschillende taken uitvoeren, verschillend zijn georganiseerd en op basis van uiteenlopende operationele afspraken met gemeenten activiteiten uitvoeren, is geen eenduidig beeld te geven van de specifieke (personele) tekorten bij sociaal ontwikkelbedrijven en de benodigde financiële middelen om deze tekorten aan te vullen. De behoeften en uitdagingen kunnen verschillen op basis van factoren zoals de omvang van het werkgebied, de samenstelling van de doelgroep en de lokale arbeidsmarkt.
Zoals in beantwoording van vragen drie, vijf en zes is aangegeven, presenteert Cedris jaarlijks de sectorinformatie. De sectorinformatie schetst een cijfermatig beeld over een afgelopen jaar gaat in op de financiële situatie van sociaal ontwikkelbedrijven. Daarnaast biedt de Sectorinformatie inzicht in de ondersteuning van diverse groepen werkzoekenden met een arbeidsbeperking.
De gebrekkige digitalisering van de Duitse landmacht en de gevolgen daarvan voor de samenwerking met Nederland |
|
Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoeksrapport «The Future of NATO’s European Land Forces: Plans, Challenges, Prospects»?1
Ja.
Erkent u dat Duitsland slecht scoort op (digitale) interoperabiliteit, en de gebrekkige digitalisering partnerlanden dwingt hun eigen capaciteiten te «downgraden»?2
Nee. In de huidige landmachtsamenwerking met Duitsland is het in sommige gevallen niet mogelijk om onderling de maximale capaciteiten van Nederlandse systemen volledig te benutten. De systemen kunnen echter binnen de Nederlandse eenheden wel maximaal benut worden, zelfs wanneer geïntegreerd samengewerkt wordt met Duitsland. Er is daardoor geen sprake van «downgraden».
Wat zijn de gevolgen hiervan voor de Nederlands-Duitse defensiesamenwerking? Heeft Nederland ook capaciteiten moeten «downgraden» om op één lijn te komen met de Duitsers?
In aanvulling op het antwoord op vraag 2 geldt dat Nederland en Duitsland doorlopend werken aan de verbetering van de digitale interoperabiliteit en standaardisatie. Defensie moderniseert binnen het vervangings- en moderniseringsprogramma Foxtrot haar grondgebonden mobiele militaire radio- en communicatieapparatuur (Kamerstukken 33 279, nr. 31 van 12 december 2019 en 27 830, nr. 316 van 2 oktober 2020). In een vergelijkbaar programma is de Duitse krijgsmacht in 2018 gestart met een groot moderniseringsprogramma om haar command & control middelen te moderniseren: D-LBO («Digitisation of Land-Based Operations», Kamerstuk 31 125, nr. 114 van 11 september 2020).
Zijn er andere gebieden waarin de ontwikkeling en het opereren van onze landmacht wordt gehinderd door een gebrekkige inrichting van de Duitse landmacht? Zo ja, welke?
Nee, de ontwikkeling en het opereren van de Nederlandse landmacht wordt niet gehinderd door de inrichting van de Duitse landmacht.
Deelt u de conclusie uit het rapport dat NAVO-lidstaten soms moeilijke keuzes moeten maken ten aanzien van de opbouw van hun landstrijdkrachten, zélfs als er voldoende budget is?
Ja. Niet alles kan. Keuzes moeten worden gemaakt. Hoewel het onderzoeksrapport van het International Institute for Strategic Studies (IISS) alleen ingaat op de landstrijdkrachten, geldt dit voor de gehele krijgsmacht en voor alle domeinen. Voor deze keuzes moeten onder andere bondgenootschappelijke verplichtingen worden afgewogen tegen nationale verplichtingen, zoals de inzet in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Meerjarige zekerheid en financiële stabiliteit, gecombineerd met een duidelijke (strategische) visie maken dat er toekomstbestendige keuzes gemaakt kunnen worden die de krijgsmacht over de volle breedte versterkt.
Voor welke moeilijke keuzes staat Duitsland, en bestaat het risico dat onze landmacht straks nog meer capaciteiten moet «downgraden» om maar te kunnen samenwerken met Duitsland?
Over de keuzes die in andere landen worden gemaakt, kan het kabinet geen uitspraken doen. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 2 en 3 is geen sprake van «downgraden».
Wordt Duitsland diplomatiek bij de les gehouden en op scherp gezet om de in 2022 aangekondigde defensie-investeringen, in het belang van de NAVO, wel goed uit te voeren?
Elke bondgenoot rapporteert jaarlijks aan de NAVO over de verwachte ontwikkelingen van de defensie-uitgaven. De voortgang van de intensivering van de defensie-uitgaven worden ook besproken tijdens bijeenkomsten van NAVO-Ministers van Defensie en meest recent nog tijdens de afgelopen NAVO-top van 11 en 12 juli 2023 in Vilnius (zie ook: Kamerstuk 28 676, nr. 440 van 18 juli 2023). De ontwikkeling van de defensie-uitgaven wordt door NAVO gepubliceerd in het openbare burden sharing rapport.3
Erkent u (met het oog op bovenstaande) de noodzaak om de Nederlandse krijgsmacht zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren en dus niet samen te laten smelten met de Duitse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Nee. Door samenwerking wordt onze krijgsmacht sterker en Nederland veiliger. Over de landmachtsamenwerking met Duitsland is uw Kamer reeds geïnformeerd (Kamerstuk 33 279, nr. 37 van 23 februari 2023).
Russische bedrijven die de oorlog financieren en tevens actief zijn in Europa |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Russische bedrijven financieren een-op-een de oorlog in Oekraïne»?1
De aanpak van financiële- en goederenstromen die gebruikt kunnen worden voor de oorlogsvoering is prioriteit om de druk op Rusland verder te verhogen. Het is echter niet aan het kabinet om berichtgeving van een recensie te voorzien.
Klopt het dat genoemde multinationals, namelijk Novatek, Rusal en Pik Group, huursoldaten werven die bij de Russische invasie in Oekraïne worden ingezet?
Op basis van de huidige informatie is dat niet te verifiëren door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Klopt het dat deze bedrijven niet onder de Europese sancties vallen? Hoe kan dit?
Het klopt dat de betreffende bedrijven momenteel niet op een sanctielijst van de EU staan.2 Het kabinet kan verder niet ingaan op casuïstiek aangaande specifieke bedrijven. Nederland blijft zich echter onverminderd inzetten om de druk op Rusland – waar mogelijk – verder op te voeren. Voor het kabinet liggen alle opties op tafel. Bij besluitvorming gelden uiteraard de algemene uitgangspunten van EU-eenheid, leveringszekerheid en juridische houdbaarheid. Het kabinet doet echter geen uitlatingen over specifieke nieuwe sancties. Dit ondermijnt mogelijk de effectiviteit van dergelijke maatregelen gelet op onder andere het verrassingseffect.
Binnen de Nederlandse rechtsstaat is confiscatie mogelijk op basis van een strafvorderlijke titel. Confiscatie kan plaatsvinden na een veroordeling voor een strafbaar feit en voor zover de goederen en financiële tegoeden door middel van of uit de opbrengst van een strafbaar feit zijn verkregen, bij het begaan van het strafbare feit behulpzaam zijn geweest of met betrekking tot de goederen en financiële tegoeden zijn begaan. Het is aan de rechter om in individuele gevallen te bepalen of hiervan sprake is en tot confiscatie moet worden overgegaan.
Klopt het dat deze bedrijven dochterondernemingen hebben die in Nederland zijn gevestigd?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u alsnog maatregelen nemen tegen de in Nederland gevestigde bedrijven, zoals het confisqueren van hun bezittingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u in Europees verband pleiten voor sancties jegens deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom komen er telkens berichten naar buiten over Russische bedrijven en oligarchen die nog altijd zaken kunnen doen in Europa, ondanks grote woorden over sancties?
Met sancties steunen we Oekraïne door de Russische oorlogscapaciteit technisch en financieel te raken. Daarnaast laten we zien dat NL, de EU en internationale partners pal staan voor het internationaal recht. De EU heeft vergaande maatregelen genomen die een grote impact hebben op de Russische oorlogscapaciteit en zal daarmee doorgaan om de effectiviteit te blijven verbeteren. Nederland blijft hierin een onverminderde voortrekkersrol spelen om – waar mogelijk – de druk verder op te voeren, inclusief door het toevoegen van personen en bedrijven aan de sanctielijst. Vanzelfsprekend geldt dat voor het plaatsen van personen op de EU-sanctielijsten dient te worden voldaan aan de desbetreffende listingscriteria, uitgangspunten van EU-eenheid en doelstellingen van de sancties.
Het bericht dat huurlingen voor het front op de loonlijst staan van Russische bedrijven waartegen nog geen sancties zijn ingesteld |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huurlingen voor het front op de loonlijst van Russische bedrijven», uit Trouw van 7 augustus 2023?
Ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat de Russische bedrijven Rusal, Novatek en PIK Group, die huurlingen rekruteren en betalen om in de illegale oorlog van Rusland tegen Oekraïne te vechten, daardoor het recht op export naar Europa verloren hebben?
Het is de inzet van het kabinet om de druk op Rusland waar mogelijk steeds verder op te voeren. De voornaamste aandacht gaat hierbij uit naar personen, bedrijven en organisaties die een bijdrage leveren aan de Russische oorlogsinspanning. Het is niet in het belang van de Nederlandse inzet in deze onderhandelingen om publiekelijk uitspraken te doen over specifieke personen en entiteiten.
De EU kent een sanctielijst waaraan personen en entiteiten kunnen worden toegevoegd die een bijdrage leveren aan de Russische schending van de territoriale integriteit van Oekraïne. Om een bedrijf toe te voegen aan deze lijst is een unaniem Raadsbesluit nodig alsmede een uitgebreid bewijspakket waarin op basis van openbaar beschikbare informatie wordt aangetoond dat dit bedrijf voldoet aan de hiervoor opgestelde criteria. Het toevoegen van nieuwe personen en entiteiten aan deze sanctielijst is onderwerp van voortdurende onderhandelingen die in EU-verband gevoerd worden.
Bent u bereid om in Europese Unie (EU)-verband te pleiten voor het invoeren van specifieke sancties tegen deze bedrijven in het algemeen en/of vooral tegen de leiding en eigenaren van deze bedrijven in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in sectoren die nu nog uitgezonderd zijn van EU-sancties er een toename valt waar te nemen van het inzetten van aan export verdiende middelen voor al dan niet directe steun aan Putin’s brute oorlog?
Het uitbreiden van de maatregelen tegen de Russische agressie in Oekraïne is onderwerp van voortdurende onderhandelingen binnen de EU. Voor het kabinet liggen alle opties op tafel en Nederland draagt actief bij aan de vormgeving van additionele maatregelen waarmee de Russische inkomsten en daarmee de mogelijkheden tot oorlogvoering geraakt kunnen worden. Daarbij worden ook de specifiek genoemde sectoren en overige sectoren die vooralsnog zijn uitgezonderd van EU sancties in overweging genomen. EU eenheid en energieleveringszekerheid zijn daarbij noodzakelijke randvoorwaarden. Tevens is effectiviteit en de aanpak van omzeiling van belang. Het kabinet kan verder geen uitlatingen doen over specifieke nieuwe sancties.
Wat is de actuele stand in de Europese discussies over een nieuw sanctiepakket?
Zie antwoord vraag 4.
Groeit er in Europa meer bereidheid om sancties toe te passen op andere terreinen zoals de nucleaire sector of de diamanthandel?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met het verder aanpakken van de Wagnergroep en hun verdienmodel; nopen de ontwikkelingen in Niger niet tot extra spoed als het gaat om een hardere aanpak van deze inmiddels direct onder leiding van Moskou staande «huurlingen»-groep?
De Europese Unie heeft reeds in december 2021 sancties opgelegd aan de Wagnergroep en verschillende hieraan verbonden personen en entiteiten in verband met mensenrechtenschendingen, destabiliserende activiteiten in Libië, Syrië en de Sahel regio en het bedreigen van de territoriale integriteit van Oekraïne (Raadsverordening 2021/2192–2199). In februari 2023 is dit uitgebreid met nog eens elf personen en zeven entiteiten die verband houden met de Wagnergroep. Het uitbreiden van het huidige sanctieregime is onderwerp van voortdurende EU-onderhandelingen.
Afgezien van sancties hanteert Nederland ten aanzien van de Sahel een brede inzet gericht op het wegnemen van grondoorzaken van conflict, instabiliteit en armoede, het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking in fragiele regio’s en het verbeteren van de relatie tussen burgers en staat. Dit kost echter tijd. Met deze aanpak proberen we samen met gelijkgezinde partners onder andere de invloed van actoren zoals Wagner tegen te gaan.
Kunnen zij nu ook snel op de lijst van terroristische organisaties worden geplaatst, of is die route nu niet meer mogelijk omdat zij rechtstreeks onder het commando van het Russische Ministerie van Defensie (lijken te) zijn geplaatst?
De Wagner-groep staat reeds op twee EU-sanctielijsten: het mensenrechtensanctieregime en het sanctieregime ten aanzien van de territoriale integriteit van Oekraïne. Ook zijn aan de Wagner-groep gelieerde personen en entiteiten onder diverse thematische en geografische sanctieregimes gelist, in lijn met de inzet van het kabinet. De toevoeging van de Wagnergroep aan de Europese terrorismelijst zou net als bij de twee reeds bestaande listings de bevriezing van haar financiële tegoeden en bezittingen binnen de Europese Unie behelzen en daarmee geen additioneel effect hebben. Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het opvoeren van de druk op Rusland en Wagner.
De Europese Unie kent een terrorismelijst waaraan op basis van een besluit van de Europese Raad personen, groepen of organisaties kunnen worden toegevoegd wanneer die voldoen aan bepaalde criteria. Een persoon of entiteit kan worden toegevoegd wanneer deze door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties is aangemerkt als verband houdend met terrorisme, en wanneer deze sancties tegen de betrokken persoon of entiteit heeft opgelegd. Hier is op dit moment geen sprake van. Een tweede grond om een persoon of entiteit op de Europese terrorismelijst te plaatsen is een veroordeling of onderzoek ingesteld door een bevoegde autoriteit in verband met het plegen van, het pogen tot het plegen van of het faciliteren van een terroristische daad. Ook deze grond is op dit moment niet aanwezig.
Het bericht Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen»?1
Ja dit artikel is bij mij bekend.
Kunt u de documenten waar NRC inzag in heeft gekregen naar de Kamer sturen? Heeft u daar zelf al naar gekeken?
De documenten waar NRC inzage in heeft gekregen zijn niet bij mij bekend. In verband met de bescherming van het brongeheim van journalisten zijn de stukken niet opgevraagd bij NRC. Ik heb wel navraag gedaan bij de omgevingsdienst RUD Limburg Noord en de gemeente Venlo. Ook bij hen is niet bekend in welke stukken NRC inzage heeft gekregen.
Zijn er momenteel voldoende middelen en capaciteiten beschikbaar om toezicht te houden op bedrijven zoals Claessen Tankcleaning en andere potentiele vervuilers? Zo niet, welke stappen onderneemt u om de capaciteit te vergroten?
Het beeld dat in het NRC artikel wordt geschetst over de misstanden bij Claessen Tankcleaning is zeer ernstig. Burgers hebben het recht om erop te vertrouwen dat bedrijven verantwoordelijkheid nemen voor een schone, veilige en gezonde leefomgeving. Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) op milieuregelgeving werken onder andere omgevingsdiensten, gemeentes, provincies, waterschappen en het Rijk samen om bedrijven te controleren.
Het soort situaties als bij Claessen Tankcleaning maken inzichtelijk waar knelpunten zitten op het gebied van middelen, capaciteit en duiding van signalen in het VTH-stelsel. Als stelselverantwoordelijke voor het VTH-stelsel werk ik samen met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Justitie en Veiligheid (JenV), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging voor Nederlandse Gemeentes (VNG), de Unie voor Waterschappen (UvW) en Omgevingsdienst NL (ODNL) in het interbestuurlijk programma versterking VTH- stelsel (IBP VTH) om deze knelpunten aan te pakken door het opvolgen van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer2.
Het recente tweejaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH3 laat zien dat er afgelopen twee jaar inzet is gepleegd om het VTH-stelsel te versterken. Het aantal fte dat beschikbaar is voor VTH-taken bij omgevingsdiensten is gegroeid met 8,6%. De groei is vooral zichtbaar voor toezichthouders (6,6%), buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) (22%) en juristen (18%). Dit heeft zich ook vertaald in een groei van de totale uitgaven van omgevingsdiensten.
Daarnaast is via een specifieke uitkering een extra financiële impuls gegeven aan de omgevingsdiensten van in totaal € 14,4 miljoen. Ook is een subsidie van € 5,1 miljoen aan Omgevingsdienst NL (ODNL) gegeven.
Welke instanties hebben in voorgaande jaren Claessen Tankcleaning geinspecteerd? Hebben deze diensten in deze specifieke casus samengewerkt?
Voor de feitelijke informatie over de inspecties op het gebied van milieu heb ik contact gezocht met de gemeente Venlo. De gemeente is bevoegd gezag voor Claessen Tankcleaning en in die hoedanigheid eindverantwoordelijk voor VTH milieu. De omgevingsdienst RUD Limburg Noord is gemandateerd uitvoerend toezichthouder. De gemeente heeft in beantwoording van Raadsvragen een tijdlijn opgesteld van het dossier Claessen Tankcleaning en deze met mij gedeeld4. U treft deze tijdlijn bijgaand aan. Uit deze tijdlijn blijkt dat er inspecties zijn gedaan door de omgevingsdienst RUD Limburg Noord, de plaatselijke brandweer, het Waterschap Limburg en de veiligheidsregio Limburg Noord. Tevens blijkt uit deze tijdlijn dat er in de voorgaande jaren contact is geweest tussen de gemeente Venlo, bovengenoemde diensten, politie, Openbaar Ministerie (OM) en de Arbeidsinspectie.
De Arbeidsinspectie geeft aan dat bij dit bedrijf in de afgelopen jaren meerdere keren is geïnspecteerd. De Arbeidsinspectie merkt op dat haar toezicht gericht is op de werkgever en wat deze moet, of had moeten doen, om de werknemers te beschermen. De Arbeidsinspectie staat op diverse niveaus in contact met collega- diensten en -overheden om met name in de informatiepositie elkaar verder te kunnen versterken bij de eigen taakuitvoering.
Acht u de versnippering van diensten en bevoegdheden problematisch? Wat wordt eraan gedaan om dit tegen te gaan?
Alle partijen in het VTH-stelsel zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het goed functioneren van het stelsel. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid spreek ik partijen aan op de eigen rol en verantwoordelijkheden in het stelsel. Ik ben aan het onderzoeken of mijn mogelijkheden binnen het huidige stelsel hiervoor toereikend zijn.
Binnen het VTH-stelsel zie ik zowel versnippering in de taakuitvoering als in de organisatie van de uitvoerende omgevingsdiensten. Een voorbeeld van versnippering in de casus van Claessen Tankcleaning is de organisatievorm van de omgevingsdienst RUD Limburg Noord. Deze omgevingsdienst functioneert als netwerkorganisatie. Op papier zijn verantwoordelijkheden geregeld, maar in de praktijk voldoet dit niet aan de gewenste organisatievorm. Daarom wil ik dat alle omgevingsdiensten in Nederland gaan voldoen aan dezelfde set criteria om zo robuust hun taken uit te kunnen voeren. Deze robuustheidscriteria en het proces om tot robuuste omgevingsdiensten te komen, zijn inmiddels bestuurlijk vastgesteld. Uw Kamer is daarover bij brief van 4 juli 2023 geïnformeerd5.
Uiterlijk 1 oktober 2023 rapporteren alle besturen van de omgevingsdiensten aan mij of hun omgevingsdiensten aan deze criteria voldoen. Zo niet, dan dienen zij voor 1 april 2024 een plan bij mij aan te leveren waarmee zij uiterlijk op 1 april 2026 wel voldoen aan de criteria. Tegelijkertijd start ik het wettelijk borgen van de robuustheidcriteria in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Ik houd de Kamer op de hoogte van de ontwikkelingen door met u periodiek de voortgangsrapportage te delen die binnen het IBP VTH wordt opgesteld.
Wat is uw reactie op het feit dat Claessen Tankcleaning in het verleden al tien ernstige bedijfsongevallen heeft gehad maar dat hier blijkbaar geen straffen of maatregelen aan gebonden waren?
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen jaren drie meldingen over Claessen Tankcleaning ontvangen die betrekking hebben op twee arbeidsongevallen. Beide zijn onderzocht. Het betrof in beide gevallen een val van een trap. In één geval is geen verband geconstateerd tussen de oorzaak van het ongeval en een mogelijke overtreding door de werkgever. In het andere geval is een boete conform de boetebeleidsregel6 opgelegd vanwege te laat melden door de werkgever. De Arbeidsinspectie heeft geen informatie waarmee kan worden bevestigd of er in het verleden acht ernstige ongevallen hebben plaatsgevonden en of die onder de meldingsplicht vielen.
Hoe vaak zijn inspecties uitgevoerd bij Claessen Tankcleaning in de afgelopen vijf jaar? Kunt u een overzicht geven van de resultaten van deze inspecties met betrekking tot naleving van milieuregelgeving en de handhaving daarvan?
De omgevingsdienst RUD Limburg Noord geeft aan dat er sinds de eerste melding van 2020 in totaal 8 controles zijn uitgevoerd, waarvan 4 onaangekondigd. Voor een overzicht van de resultaten van deze controles verwijs ik naar de eerdergenoemde tijdlijn van de gemeente Venlo7.
Welke handhavingsmaatregelen zijn er momenteel van kracht om bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit, zoals Claessen Tankcleaning, streng te straffen en te beboeten? Zijn deze maatregelen afdoende gebleken?
Binnen het VTH-stelsel milieu is een uitgebreid handhavingsinstrumentarium beschikbaar, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk van aard.8 Zo kan een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang worden opgelegd. Of er kan strafrechtelijk worden gehandhaafd door middel van het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking of het opmaken van een proces-verbaal. Aan de hand van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO)9 bepaalt het bevoegd gezag welk instrument in een specifiek geval passend is.
Uit informatie van de gemeente blijkt dat in het geval van Claessen Tankcleaning op 31 juli 2023 een last onder dwangsom is opgelegd en er sindsdien geen overtreding is vastgesteld.
Kunt u analyseren waarom de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het Openbaar Ministerie (OM) al drie jaar niet ingrijpen bij Claessen Tankcleaning, ondanks overvloedig bewijs van wangedrag?
Een omgevingsdienst controleert een bedrijf in het kader van het toezicht op de verleende vergunningen. Als tijdens deze controles overtredingen worden vastgesteld dan geeft dat aanleiding om handhavend op te treden. Daarbij is de aard van de overtreding bepalend voor de wijze waarop het handhavingsproces wordt ingestoken en welke sanctiemiddelen hierop worden ingezet.
Ik heb contact gezocht met de omgevingsdienst RUD Limburg Noord om te analyseren of en in welke mate handhavend is opgetreden bij Claessen Tankcleaning. Naar aanleiding van de eerste melding over een onveilige milieusituatie in 2020 zijn door de omgevingsdienst in 2020 en 2021 controles uitgevoerd. Daarbij werden verschillende constateringen gedaan die vervolgens deels door het bedrijf zijn opgelost. In 2022 is een handhavingstraject opgestart omdat er sprake was van een overtreding die niet werd opgelost. De benzeenfakkel op het terrein werkte niet naar behoren en daarmee werd niet voldaan aan de vergunde situatie. De gemeente heeft daarop als bevoegd gezag een voornemen tot dwangsom naar Claessen Tankcleaning gestuurd. In het NRC artikel geeft de gemeente Venlo toe dat de gemeente «onvoldoende heeft doorgepakt» met het opleggen van de dwangsom vanwege «de complexiteit van het dossier en capaciteitsgebrek». Bovendien heeft de gemeente lang geloofd in de goede intenties van het bedrijf10.
Daarna zijn er in 2022 opnieuw diverse meldingen over misstanden bij dit bedrijf ontvangen, ook via de lokale media, het waterschap en de provincie. De meldingen zijn door de omgevingsdienst doorgegeven aan de bevoegde instanties. Bij controles heeft de omgevingsdienst echter, met uitzondering van de bovengenoemde reeds vastgestelde overtreding, geen van de genoemde misstanden kunnen vaststellen. Zonder onafhankelijk geverifieerd bewijs van overtreding, kan een instantie niet handhavend optreden.
Ook heb ik navraag gedaan bij de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie heeft dit bedrijf en enkele andere tankcleanerbedrijven eind 2020 gecontroleerd op blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Deze controles waren een reactie op meldingen vanuit deze sector. Bij álle bezochte bedrijven is handhaving ingezet vanwege ontbrekende blootstellingsbeoordelingen. Naar aanleiding hiervan heeft de Arbeidsinspectie in 2021 een inspectieproject Tankcleaners opgezet en uitgevoerd. Binnen dit project zijn bij 26 van de 27 geïnspecteerde bedrijven in totaal 85 overtredingen geconstateerd en is handhaving ingezet.
Er zijn naar aanleiding van meldingen twee ongevallen bij Claessen Tankcleaning onderzocht door de Arbeidsinspectie in de periode 2020–2022. In een geval is geen verband geconstateerd tussen de oorzaak van het ongeval en een mogelijke overtreding. In het andere geval is een boete van € 450,– conform de boetebeleidsregel11 opgelegd vanwege te laat melden door de werkgever.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie deze zomer nog een gecombineerde inspectie uitgevoerd bij Claessens Tankcleaning met inspecteurs vanuit het programma Blootstelling en het regioteam Arbeidsmarktfraude. In dit kader wordt de naleving op het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen en de naleving van de Wet Minimumloon verder onderzocht. Indien er uit dit onderzoek blijkt dat de werkgever in overtreding is, zal handhaving worden ingezet.
Hoe beoordeelt u het onvermogen van de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het OM werknemers te beschermen tegen criminele handelingen van hun werkgevers?
Het artikel van NRC schetst een verontrustend beeld van de gang van zaken bij Claessen Tankcleaning. Alle werknemers hebben recht op een gezonde en veilige werkomgeving. Het is de plicht van de werkgever om te zorgen voor deze gezonde en veilige werkomgeving. Voor wat betreft blootstelling van werkenden aan gevaarlijke stoffen gelden concrete normen op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit, namelijk grenswaarden. Of deze grenswaarden zijn overtreden kan ik op basis van het artikel niet beoordelen. De Arbeidsinspectie geeft aan dat waar overtredingen zijn geconstateerd, handhaving door de Arbeidsinspectie is ingezet. Bij recente controles bleek dat het bedrijf stappen heeft gezet na eerdere controles en handhaving. Onder het gezag van het Functioneel Parket van het OM vindt nu een oriënterend onderzoek plaats naar de casus Claessen Tankcleaning.
Volgens werknemers van Claessen Tankcleaning heeft de directeur zijn plichten met betrekking tot de veiligheid van werknemers en het milieu verwaarloosd om winstmarges te vergoten. Deelt u de mening dat het oneindig streven naar meer winsten de kans op milieucriminaliteit en uitbuiting van werknemers vergroot? Zo nee, waarom niet?
Veel bedrijven zijn gericht op het maken van winst; dat is op zichzelf niet problematisch. Het wordt problematisch als een bedrijf zijn plichten met betrekking tot de veiligheid van werknemers verwaarloost, bijvoorbeeld door focus op winstmarges. Alle werknemers hebben immers recht hebben op een gezonde en veilige werkomgeving. Als werknemers van mening zijn dat hun rechten met betrekking tot veiligheid worden verwaarloosd, kunnen zij in gesprek gaan met hun werkgever. Als dit gesprek geen uitkomst biedt, dat kunnen zij te allen tijde een melding doen bij de Arbeidsinspectie. Dit kan zowel telefonisch via nummer 0800-5151 of via de website van de Arbeidsinspectie: https://www.nlarbeidsinspectie.nl/onderwerpen/melden.
Daarnaast geldt dat criminelen die milieudelicten plegen dat veelal doen met het oog op financieel gewin. Ik zet mij er dan ook voor in om milieucriminaliteit te voorkomen en aan te pakken, zodat het voor criminelen niet lonend is om milieudelicten te plegen. Dat doe ik samen met de Minister van JenV en alle partners in het VTH-stelsel.
Hoe beoordeelt u het onvermogen van de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en OM het grootschalig lozen van gevaarlijke, giftige stoffen in de Maas te voorkomen in het licht van aankomende deadlines voor het Kaderrichtlijn Water?
Ik vind niet dat er sprake is van onvermogen in het licht van aankomende deadlines voor het Kaderrichtlijn Water. De RUD Limburg Noord geeft aan dat ze lozingseisen in de vergunning opgenomen hebben voor de som van zware metalen, EOX, minerale olie, onopgeloste bestanddelen en petroleumether extraheerbare oliën en vetten. Het is aan het bedrijf om zich aan alle vergunningseisen te houden waarmee de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) gewaarborgd worden. Het bevoegd gezag ziet vanuit haar verantwoordelijkheid erop toe dat het bedrijf zich houdt aan de opgelegde voorwaarden. Daarbij is het belangrijk dat toezicht risico gestuurd plaats vindt. Onderdeel hiervan is dat indien geconstateerd wordt dat een bedrijf zich niet houdt aan de vergunningsvoorschriften het toezicht in de toekomst geïntensiveerd zal worden.
De Arbeidsinspectie heeft geen taak in het licht van de Kaderrichtlijn Water en is ook geen toezichthouder op milieu en omgeving. Het waterschap Limburg beheert de RWZI te Venlo. Rijkswaterstaat is bevoegd gezag/toezichthouder voor het lozen van RWZI’s op rijkswater en het halen van de Kaderrichtlijn Water doelstellingen. Het waterschap Limburg en Rijkswaterstaat hebben een adviesrol in het Wabo vergunningstraject.
Hoe beoordeelt u de huidige effectiviteit van het VTH-stelsel, specifiek met betrekking tot de controle op bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, zoals Claessen Tankcleaning? Welke verbeteringen zijn er nodig om toekomstige milieucriminaliteit te voorkomen?
Door alle partners binnen het VTH-stelsel wordt hard gewerkt om milieucriminaliteit aan te pakken. De afgelopen jaren is daar al hard aan gewerkt. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer zijn de Minister van JenV en ik, samen met alle betrokkenen, binnen het IBP VTH bezig om de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving verder te versterken. Dit doen we door in te zetten op het versterken van de informatievoorziening en de datakwaliteit, het verbeteren van de informatie-uitwisseling, het implementeren van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht en door ervoor te zorgen dat er meer prioriteit en capaciteit is voor de aanpak van milieucriminaliteit bij onder andere de bijzondere opsporingsambtenaren, de politie en het OM.
Bent u bereid onderzoek te doen naar hoe het VTH-stelsel specifiek in dit geval gefaald heeft en wat er geleerd kan worden, dat van bredere toepassing kan zijn, voor het versterken van het VTH-stelsel?
Het VTH-stelsel is de afgelopen jaren veelvuldig onderzocht. Uit voorgaande onderzoeken12 naar het functioneren van het VTH-stelsel en de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken om het VTH-stelsel te kunnen versterken, zijn diverse aanbevelingen gekomen om het VTH-stelsel te versterken. Het versterken en toekomstbestendig maken gebeurt nu, samen met de andere stelselpartijen, in het IBP VTH. Daarnaast laat ik elke twee jaar een onderzoek doen naar het functioneren van het VTH-stelsel. Het meest recente tweejaarlijks onderzoek heb ik recent aan de Kamer gestuurd13. Daarbij fungeert het tweejaarlijks onderzoek over 2022 als nulmeting voor het IBP VTH zodat bij een volgende meting de situatie in 2022 als referentie kan dienen. In het volgende onderzoek over 2024 zal de voortgang van de resultaten van het IBP VTH kunnen worden gemonitord.
Bent u op de hoogte van vergelijkbare gevallen waar de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het OM op de hoogte zijn van milieucriminaliteit maar niet ingrijpen? Zo ja, kunt u een overzicht delen van deze gevallen?
Nee, ik ben niet op de hoogte van vergelijkbare gevallen waar niet wordt ingegrepen bij milieucriminaliteit.
Kunt u toelichten hoe het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel in de toekomst zorgt dat vergelijkbare situaties zoals beschreven in het artikel voorkomen of gestraft zullen worden?
Het is helaas onmogelijk toe te zeggen dat overtredingen van vergunningsvoorwaarden in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden in Nederland. Samen met de bevoegde gezagen en uitvoeringsorganisaties blijf ik mij als stelselverantwoordelijke uiteraard inzetten om de kans hierop zo klein mogelijk te maken. Zo wordt binnen het IBP VTH onder andere gewerkt aan het:
Specifiek voor opsporen en het opleggen van een straf is er een landelijke handhavingsstrategie opgesteld waarmee beoogd wordt dat de handhavende instanties op eenzelfde manier optreden bij overtredingen. Deze strategie is vastgesteld en wordt ondersteund met de leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen.
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke breng ik de verantwoordelijkheden van alle stelselpartijen in beeld zodat beter invulling gegeven kan worden aan de verantwoordingslijnen.
In het geval dat de huidige plannen dergelijke situaties niet kan verbeteren, hoe gaat u het programma aanpassen om ervoor te zorgen dat vergelijkbare situatie zoals beschreven in het artikel voorkomen of gestraft zullen worden?
Binnen het IBP VTH wordt door alle partijen hard gewerkt aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en daarmee de versterking van het VTH-stelsel. Hiermee zorgen we onder andere voor robuuste omgevingsdiensten die voldoende kennis, kunde en menskracht hebben om hun belangrijke taak te kunnen uitvoeren.
Kunt u, in het licht van dit artikel, reflecteren op aanbevelingen 3, 6 en 9 van de commissie Van Aartsen?
De commissie van Aartsen heeft in maart 2021 tien aanbevelingen gedaan14. De aanbevelingen waar uw Kamer naar vraagt zijn:
Ik onderschrijf deze aanbevelingen nog steeds van harte. Samen met alle betrokken partijen ben ik aan de slag gegaan om zo snel mogelijk opvolging te geven aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. Met de Kamerbrief van 13 december 202115 is uw Kamer ingelicht over hoe de aanbevelingen worden opgevolgd. De invulling van deze opvolging is bepaald binnen het IBP VTH en daar wordt door alle partijen hard aan gewerkt.
Voor aanbeveling 9 is gekozen voor een alternatieve invulling. Met provincies, gemeenten en omgevingsdiensten wordt een systeem opgezet voor visitaties van omgevingsdiensten. Daarnaast is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) gestart met thematische en signalerende onderzoeken naar het VTH-stelsel. Ook wordt ingezet op het versterken van het horizontaal toezicht door gemeenteraden en provinciale staten.
Halfjaarlijks verstuur ik uw Kamer een voortgangsrapportage om op de hoogte te blijven van het IBP VTH. Op 4 juli 2023 is de meest recente rapportage aan uw Kamer verzonden16.
Bent u van mening dat de huidige plan van aanpak voldoende doet om strafrechtelijke handhaving en vervolging; kennisdeling; en capaciteit van omgevingsdiensten te verbeteren om dergelijke gevallen, zoals beschreven in het artikel, in de toekomst te voorkomen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 16 heb aangegeven, is het helaas onmogelijk toe te zeggen dat een vergelijkbare situatie in de toekomst niet meer zal plaatsvinden. Ik zet mij uiteraard in om, binnen het IBP VTH en als stelselverantwoordelijke, de kans hierop zo klein mogelijk te maken.
Ik ben van mening dat het huidige programma met de onderliggende plannen van aanpak het VTH-stelsel versterkt.
Kunt u een stand van zaken delen met de Kamer met betrekking tot de planning voor de opvolging van aanbevelingen van de commissie Van Aartsen met extra aandacht voor aanbeveling 3, 6 en 9?2 Worden de gesteelde deadlines gehaald?
Het IBP VTH geeft opvolging aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. Ik informeer de Kamer halfjaarlijks over de voortgang van deze opvolging. De meest recente voortgangsrapportage is op 4 juli 2023 met u gedeeld18.
Welke knelpunten worden sinds de start van het programma versterking VTH-stelsel ervaren door de instanties belast met de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving op het gebied van milieu?
Ik heb geen compleet overzicht van alle knelpunten die worden ervaren in het VTH-stelsel. Er zijn wel signalen dat het ontbreken van voldoende (financiële) middelen en menskracht door sommige partijen als knelpunt binnen het stelsel wordt ervaren. Ook wordt ervaren dat er soms onvoldoende betrokkenheid is van (provinciale en gemeentelijke) bestuurders. Deze partijen moeten ook hun verantwoordelijkheden pakken. Ik ben daarom voor de zomer bijeengekomen met een groep lokale bestuurders die koploper zijn in het versterken van het VTH- stelsel. Met hen bespreek ik de kansen en uitdagingen die zij ervaren. Daarnaast hebben deze koplopers een ambassadeursrol in hun regio om de versterking van het VTH-stelsel bij hun collega’s te stimuleren. Ik kom twee keer per jaar met deze koplopersgroep bijeen om de voortgang te bespreken.
Zijn er specifieke plannen om de sancties en straffen voor bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit te versterken, zodat deze een daadwerkelijke afschrikkende werking hebben?
Naar aanleiding van de motie van de leden Hagen/Sneller19 wordt door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek gedaan naar de strafmeting bij ernstige milieudelicten. Dit onderzoek start in het najaar. De Minister van JenV informeert u over de uitkomsten daarvan. In EU- verband wordt gewerkt aan een herziening van de richtlijn milieucriminaliteit (Richtlijn 2008/99/EG), waarbij ook de sanctiemogelijkheden voor milieudelicten tegen het licht worden gehouden. Bij de implementatie van deze richtlijn wordt ook naar de hoogte van de sancties voor milieudelicten gekeken.
Onder welke voorwaarden wordt een directeur van een bedrijf strafrechtelijk vervolgd voor milieucriminaliteit? Wat moet er gebeuren voor dat een verantwoordelijke persoon in plaats van het bedrijf waar diegene directeur van is aangepakt wordt voor milieucriminaliteit?
De Nederlandse strafwetgeving kent diverse mogelijkheden om bestuurders van rechtspersonen persoonlijk strafrechtelijk aansprakelijk te houden voor betrokkenheid bij milieudelicten die in bedrijfsmatige sfeer zijn gepleegd. Zo kan een bestuurder onder meer strafrechtelijk worden vervolgd als pleger van een milieudelict, als feitelijk leidinggevende of als opdrachtgever van een milieudelict dat door de rechtspersoon is begaan. Of, en zo ja voor welke van deze daderschapsvormen, de bestuurder kan worden vervolgd, is afhankelijk van de concrete omstandigheden in het individuele geval.
In algemene zin geldt voor al deze daderschapsvormen dat de enkele omstandigheid dat iemand bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om diegene persoonlijk strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor een door die rechtspersoon begaan milieudelict. Steeds moet kunnen worden bewezen dat de bestuurder op één of andere manier daadwerkelijk betrokken is geweest bij het begaan van zo’n delict. Waar die betrokkenheid uit moet bestaan, verschilt per strafrechtelijke daderschapsvorm. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat die betrokkenheid onder omstandigheden ook kan bestaan uit een meer passieve rol. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie dat de bestuurder ervan op de hoogte is dat in de sfeer van de rechtspersoon structureel milieudelicten worden begaan en die bestuurder – gelet op zijn feitelijke positie binnen die rechtspersoon – redelijkerwijs gehouden is om het plaatsvinden van die delicten te voorkomen of te beëindigen20. Voor een uitgebreide toelichting op de bestaande mogelijkheden om bestuurders strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor betrokkenheid bij milieudelicten, verwijs ik naar een proefschrift dat in 2021 over dit onderwerp is gepubliceerd21.
Het is in individuele zaken aan het OM om te besluiten of vervolging wordt ingesteld en, zo ja, tegen welke (rechts)personen. Het OM kan er daarbij voor kiezen om zowel de rechtspersoon zelf als bij die rechtspersoon werkzame bestuurders te vervolgen. Het is ook mogelijk dat uitsluitend de rechtspersoon of de werknemers van die rechtspersoon worden vervolgd. Het OM maakt die afweging op basis van de omstandigheden in een individuele strafzaak.
Drinkwaterbedrijf Dunea heeft vanwege vervuiling besloten geen drinkwater meer uit de Maas te winnen.3 Kunt u reageren hierop in het licht van de Claessen Tankcleaning casus en een overizcht geven van drinkwaterbedrijven die niet meer water uit de Maas winnen vanwege vervuiling?
Er zijn verschillende redenen dat een innamestop bij drinkwaterbedrijven kan plaatsvinden. Dit kan zijn door de aanwezigheid van een stof die mogelijk impact heeft op de kwaliteit van het drinkwater of bijvoorbeeld de aanwezigheid van veel zwevende deeltjes vanwege omwoeling van de bodem door scheepvaart.
Drinkwaterbedrijven houden hier rekening mee. Slechts bij een zeer langdurige innamestop zal dit impact hebben op de drinkwatervoorziening. In maart heeft Dunea de inname van oppervlaktewater voor de productie van drinkwater bij het innamestation Brakel tijdelijk gestopt. Dat is gebeurd naar aanleiding van het aantreffen van het onkruidbestrijdingsmiddel terbutylazine in metingen van Rijkswaterstaat in Eijsden in Zuid-Limburg, 75 km van Venlo. Deze betreffende innamestop is dus niet gerelateerd aan activiteiten van Claessen Tankcleaning.
RIWA-Maas, de belangenvereniging van drinkwaterbedrijven die gebruik maken van de Maas voor drinkwaterproductie, levert ieder jaar een jaarrapport waarin een overzicht wordt gegeven van de innamestops die bij drinkwaterbedrijven hebben plaatsgevonden. Daarin wordt per innamestop toegelicht wat de oorzaak was die tot de innamestop heeft geleid. Het jaarrapport over 2022 zal voor het einde van dit jaar gepubliceerd worden.
Hoeveel bedrijven zijn bij u bekend die het water van de Maas vervuilen met hun activiteiten? Kunt u hier een overzicht van geven?
Bevoegde gezagen hebben de verantwoordelijkheid om zelf hun vergunningenbestand bij te houden in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Daar gebruiken ze hun eigen systemen voor. Een overzicht is op dit moment niet te maken voor de gehele Maas.
Zijn er meer bedrijven bij u bekend die jarenlang onwetmatig lozen in de Maas?
Er zijn geen bedrijven bij mij bekend die onwetmatig lozen in de Maas.
Het artikel ‘Yara tekent voor 1,5 megaton CO2-reductie in 2030’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Yara tekent voor 1,5 megaton CO2-reductie in 2030»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Wat is de overweging geweest van u om de expression of principles (principeovereenkomst) met Yara niet eerst met de Kamer te delen voor ondertekening, zeker nu u demissionair Minister bent?
In een Expression of Principles (EoP) worden de ambities en scope van het maatwerktraject beschreven. Een EoP is juridisch niet bindend. Er worden in een EoP geen juridisch afdwingbare verplichtingen van de Staat jegens Yara aangegaan en ook niet andersom. In een EoP wordt beschreven welke stappen het bedrijf wil zetten om sneller en ambitieuzer te verduurzamen in Nederland. Ook wordt met een EoP geen nieuw beleid opgesteld: het relevante staande beleid wordt gecommuniceerd. In lijn met deze redenering is de EoP met Yara, net als bij andere EoP’s die zijn gesloten voordat het kabinet demissionair werd, niet eerst met uw Kamer gedeeld. De EoP is een eerste, noodzakelijke maar niet juridisch bindende stap richting de uiteindelijke bindende maatwerkafspraken.
Is er ruimte voor de Kamer om de expressions of principles eventueel bij te stellen? Zo nee, welke rechten kan Yara hieraan ontlenen?
De maatwerkaanpak volgt een gefaseerde aanpak die duidelijkheid en transparantie biedt. Er wordt gewerkt van een EoP naar een Joint Letters of Intent (JLoI) naar uiteindelijk bindende maatwerkafspraken. Al deze (tussen)producten worden openbaar gemaakt.
In de EoP staan, zoals reeds in vraag 2 aangegeven, ambities omschreven voor de noodzakelijke verduurzamingsslag van het bedrijf. Een EoP is juridisch niet bindend, wat betekent dat er geen juridisch afdwingbare verplichtingen jegens de Staat worden aangegaan en andersom. Yara en de Staat kunnen dus ook geen rechten aan de EoP ontlenen. Wel biedt de EoP duidelijkheid over de verduurzamingsplannen van Yara. In de volgende fase wordt de EoP uitgewerkt in de JLoI, wat concreter en gedetailleerder inzicht geeft in de beoogde stappen in verband met de verduurzamingsopgave van het bedrijf. Gezien deze gefaseerde aanpak met duidelijke en transparante tussenstappen en gezien de niet bindende status van de EoP is er geen ruimte om de inhoud van de EoP bij te stellen.
Op welke termijn verwacht u – mits de maatwerkafspraken niet controversieel worden verklaard – de expression of principles om te zetten in een joint letter of intent (intentieverklaring), en bent u van plan om deze voor ondertekening voor te leggen aan de Kamer?
Met het oog op de timing van de investeringen, de algehele projectplanning voor de plannen en de internationale concurrentiepositie is het van belang dat de JloI van Yara voor het einde van 2023 getekend wordt.
De concept JLoI wordt, zoals ook gecommuniceerd in de Kamerbrief van 27 februari jl., voorgelegd aan de externe adviescommissie maatwerkafspraken verduurzaming industrie. De adviescommissie adviseert onder andere over de haalbaarheid, kosteneffectiviteit en het ambitieniveau.2 Met de externe adviescommissie is onafhankelijke advisering vooruitlopend op de bindende maatwerkafspraken geborgd. De JloI zal na ondertekening met het advies van de adviescommissie met de Kamer worden gedeeld.
Uit het persbericht over de intentieverklaring blijkt dat Yara de reductie wil bereiken met een combinatie van Carbon Capture and Storage (CCS), groene waterstof en nieuwe technologie2, in een ander persbericht staat dat de CCS wordt uitgevoerd in samenwerking met Northern Lights en dat er per 2025 800.000 ton CO2 zal worden opgeslagen3 – is dit de volledige CCS-component? En hoe groot is de relatieve bijdrage van de andere twee onderdelen?
Yara gebruikt een groot deel van de hoog zuivere CO2 die wordt afgevangen in het maken van ammoniak voor de productie van ureum en voor levering aan derde partijen, zoals de glastuinbouw en de voedingsindustrie. Met de huidige productie van Yara is dit zo’n 2.200.000 ton aan hoog zuivere CO2. Hiervan wordt 800.000 ton CO2 niet gebruikt, maar uitgestoten in de atmosfeer. Daarnaast heeft Yara de intentie om minder CO2 uit te stoten door onder andere te investeren in energie efficiëntere installaties, elektrificatie en het gebruik van hernieuwbare waterstof. Deze intenties zouden kunnen leiden tot een extra reductie van 700.000 ton CO2, waardoor Yara een totaal van 1.500.000 ton CO2 zou kunnen reduceren in 2030.
CCS is een tijdelijke oplossing, welke plannen zijn er om CCS weer af te bouwen? Wat is het tijdpad?
CCS van fossiele CO2-emissies is een noodzakelijke transitietechnologie. Aangezien er op de korte termijn onvoldoende betaalbare hernieuwbare waterstof beschikbaar is, kan Yara met de huidige ammoniakproductie niet in een keer volledig overstappen naar hernieuwbare waterstof. Deze overstap naar hernieuwbare waterstof en het ombouwen van de ammoniakfabriek in lijn daarmee, zal ook pas kunnen aanvangen bij voldoende zekerheid over voldoende beschikbare en betaalbare hernieuwbare waterstof. Daarom wordt er met CCS gestreefd naar maximale CO2-reductie. Door steeds meer hernieuwbare waterstof te gebruiken voor de productie van kunstmest zou Yara voor 2050 CO2-neutraal zonder CCS kunnen worden. Het precieze tijdspad van de afbouw van CCS is mede afhankelijk van de beschikbaarheid en prijs van groene waterstof.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt voor de levering van groene stroom voor het maken van de groene waterstof? Met welke partijen en per wanneer?
Het bedrijf beoogt voor de levering van waterstof aangesloten te worden op de hydrogen-backbone die gevoed zal worden door een breed scala aan waterstofleveranciers, inclusief import. De planning en de uitvoering daarvan wordt vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). Bovendien kan Yara een rol vervullen als systeem speler met flexibiliteit voor groene waterstofinname en indirect het elektriciteitsnet balanceren.
Welke concrete plannen liggen er voor de nieuwe technologie die moet leiden tot «energiebesparing te realiseren, lachgas te reduceren en machines te elektrificeren»?
Op dit moment is de EoP ondertekend en zijn er op alle genoemde onderwerpen op hoofdlijnen ambities uitgesproken. In de volgende fase zullen de projecten concreter en gedetailleerder worden uitgewerkt.
Welke verplichtingen zou de overheid aangaan ten aanzien van Yara als de expression of principles wordt omgezet in een joint letter of intent?
Zoals reeds in vraag 2 en 3 aangegeven, staan in een EoP onder andere de ambities en de scope van het maatwerktraject beschreven. Als de EoP van Yara wordt uitgewerkt in een JLoI, dan kunnen bij ondertekening van de JLoI onder meer inspanningsverplichtingen worden aangegaan door zowel de Staat jegens het bedrijf en andersom, bijvoorbeeld inspanningen ten behoeve van de realisatie van de beoogde verduurzamingsplannen.
Zit achter deze verplichtingen een analyse van de noodzaak van deze toezeggingen en van eventuele financiële of in-kind bijdragen vanuit de overheid, en kan deze analyse worden gedeeld met de Kamer?
Een eventuele financiële of in-kind inspanning van de Staat wordt uitgebreid en nauwkeurig geanalyseerd. Indien noodzakelijk geacht, worden in dit verband ook financiële, juridische en/of technische due diligence onderzoeken door externe partijen uitgevoerd. Daarnaast adviseert de externe adviescommissie over de concept JLoI. De adviescommissie adviseert nadrukkelijk ook over de doelmatigheid van de afspraken. Het advies van de adviescommissie wordt meegenomen en de bij ondertekening van de definitieve JLoI openbaar gemaakt en naar uw Kamer gestuurd.
Zit achter deze verplichtingen een analyse van hoe Yara past in de economie van de toekomst in bijvoorbeeld 2040 of daarna, en kan deze analyse worden gedeeld met de Kamer?
Over de visie van de industrie van de toekomst heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd, onder andere in de Kamerbrief van 24 maart jl.5 Hierin heb ik het belang van een duurzame, toekomstbestendige industrie in Nederland toegelicht: deze is namelijk cruciaal voor het verdienvermogen en het vestigingsklimaat van Nederland. De industrie is belangrijk voor de Nederlandse economie en zorgt voor export, innovatie, productiviteit en hoogwaardige banen. Daarnaast hebben we de industrie nu en in de toekomst nodig: de producten van de industrie hebben we nog steeds nodig om ons dagelijks leven te ondersteunen, te vergemakkelijken en te verrijken. In deze brief heb ik ook toegelicht dat de kunstmestsector onderdeel is van de chemische industrie. Het is een kleine, efficiënte, zeer exportgerichte industrie die meerdere opties voor verduurzaming heeft.
Daarnaast heeft de analyse van Guidehouse6 het inzicht gegeven dat er voor de vier grootste industriële sectoren in Nederland (waaronder kunstmest) mogelijkheden zijn om te verduurzamen. Dit betekent dat we met de klimaattransitie niet op voorhand moeten kiezen voor bepaalde bedrijfstakken en/of clusters. Uiteraard kunnen individuele bedrijven alsnog besluiten dat zij niet in Nederland blijven of hun productie hier matigen.
De analyse van Guidehouse is de basis geweest voor de Routekaart verduurzaming industrie 1.0 die op 14 juli jl. is gepubliceerd.7 Deze Routekaart geeft inzicht in de belangrijkste mijlpalen in de komende jaren (zoals investeringsbeslissingen van zowel publieke als private partijen), die cruciaal zijn voor de verduurzaming.
Bent u voornemens tussen nu en de verkiezingen nog andere expression of principles of joint letters of intent te ondertekenen? Bent u bereid toe te zeggen dat u deze voor ondertekening aan de Kamer zal voorleggen, waarbij de fracties van GroenLinks en PvdA bereid zijn daarover snel te debatteren gezien de urgentie van het klimaatbeleid?
Voortgang houden in de uitvoering van de maatwerkaanpak is essentieel voor de klimaatdoelstellingen en voor het structurele behoud van een verduurzaamde basisindustrie in Nederland. Voor de verduurzamingsopgave van Nederland vind ik het van belang om EoP's op te stellen om zo concreter inzicht te krijgen in de plannen en ambities voor verduurzaming bij de grootste industriële uitstoters. Vervolgens kunnen deze EoP's omgezet worden in een JLoI met onder meer concrete inspanningsverplichtingen. Op 14 september jl. heb ik een EoP met Zeeland Refinery getekend8 en ik hoop de komende tijd nog een aantal andere ambitieuze EoP’s te tekenen en enkele JLoI’s af te ronden. Ik blijf uw Kamer meenemen door de verschillende tussenproducten (EoP’s en JLoI’s) openbaar te maken. Daarnaast is er een externe adviescommissie, die mede op verzoek van uw Kamer is ingesteld, waarmee onafhankelijke advisering vooruitlopend op de bindende maatwerkafspraken is geborgd. Het advies van de adviescommissie zal ook openbaar gemaakt worden, zodra de JLoI getekend is.
Het artikel ‘Vrees voor stijging gasprijs: ’Nederland onderschat risico’s’’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vrees voor stijging gasprijs: «Nederland onderschat risico’s»»?1
Ja.
Wat vindt u van de zrogen die worden geuit in het artikel? Onderschat u inderdaad de risico’s van mogelijke prijsstijgingen? Waarom wel of niet?
De energiemarkt heeft zich lange tijd in een onzekere periode bevonden door de oorlog in Oekraïne. Inmiddels zien we dat markt ten op zichtte van een jaar geleden een stuk rustiger is geworden. Het grootste gedeelte van de huishoudens heeft een tarief onder het prijsplafond en er is een ruim aanbod van vaste contracten door de komst van de nieuwe opzegregels, waar consumenten voor kunnen kiezen als ze prijszekerheid zoeken voor de komende periode. Daarnaast hebben de gasopslagen begin september een vulgraad van 95,3%, wat de risico’s beperkt voor wat betreft de leveringszekerheid voor de komende winter. Tegelijkertijd blijft het moeilijk om de risico’s van prijsstijgingen ver vooruit te kunnen inschatten. Het kabinet blijft daarom uiteraard de ontwikkelingen in de gaten houden.
Gezien het feit dat u eerder heeft aangegeven dat bij bepaalde, hoge prijzen de markt blijkbaar niet meer in staat is om vraag en aanbod bij elkaar te brengen op een redelijke manier en dat u heeft toegezegd om preciezer uit te werken en de Kamer te informeren wanneer u wil ingrijpen in de markt middels de Crisis- en herstelwet: kunt u aangeven bij welke prijs u wilt ingrijpen? Hoeveel meer huishoudens dreigen dan in energiearmoede te komen?
Op dit moment zijn de prijzen significant lager dan vorig jaar. Bovendien is er in tegenstelling tot vorig jaar sprake van een ruim aanbod aan vaste contracten op de markt, waar consumenten voor kunnen kiezen als ze prijszekerheid zoeken voor de komende periode. Ik zie daarom op dit moment geen reden om in te grijpen in de markt, maar ik houd uiteraard de situatie in de gaten. Hier worden onder andere de cijfers van het CBS en de energiearmoede monitor van TNO voor gebruikt. De eerstvolgende monitor van TNO zal in het eerste kwartaal van 2024 uitkomen. Uw Kamer zal vanzelfsprekend hierover geïnformeerd worden.
Is er inmiddels een alternatief voor het prijsplafond, waarvan u eerder aankondigde deze in mei te kunnen presenteren, voor het geval er weer een flinke stijging komt van de energieprijzen, en kan deze met de Kamer worden gedeeld?
Het kabinet heeft de Kamer op 28 april jl. met een brief (Kamerstuk 36 200, nr. 182) geïnformeerd over de maatregelen die worden overwogen ter ondersteuning van huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen na 2023. Naast het bredere vraagstuk rond bestaanszekerheid is in deze brief uitgebreid stilgestaan bij hoge energieprijzen en hoe kwetsbare gezinnen hierin tegemoetgekomen kunnen worden. De afgelopen maanden heeft een integrale weging plaatsgevonden van deze maatregelen en andere koopkracht maatregelen als onderdeel van de augustusbesluitvorming. De begroting voor 2024 zal uw Kamer op Prinsjesdag ontvangen.
Als het alternatief de nieuwe energiebelasting is met de extra eerste schrijf, kunt u dan voorrekenen wat dit voorstel betekent voor een huishouden in een slecht geïsoleerd huis, ofwel met een hoger dan gemiddeld gasgebruik?
Op Prinsjesdag maakt het kabinet bekend welke koopkrachtmaatregelen het neemt in 2024. Hier kan ik niet op vooruitlopen.
Welke mogelijkheden ziet u om minder afhankelijk te worden van de dag- en spotmarkt, en welke voor- en nadelen kleven aan elk van deze mogelijkheden?
Consumenten ondervinden minder gevolgen van eventuele schommelingen op de korte termijn markt indien zij een vast contract (met vaste prijs) kunnen afsluiten waarbij de leveranciers dan op hun beurt de inkoop voor deze (langere) contractperiode ook adequaat afdekken via langere termijn inkoopcontracten op de groothandelsmarkt. Randvoorwaarde is uiteraard dat er voldoende aanbod van gas beschikbaar is. Er zijn diverse maatregelen de voorbije periode getroffen om de fysieke levering van voldoende aardgas aan de Europese markt te borgen en de gasopslagen zijn voor de komende winter opnieuw tijdig gevuld. Het ministerie laat onderzoeken in hoeverre de Nederlandse markt bediend wordt met langetermijncontracten, of het wenselijk is dat dit aandeel wordt vergroot en wat de mogelijkheden zijn om dit te bewerkstelligen. Zo kan een zorgvuldige weging worden gemaakt of ingrijpen gewenst en effectief is.
Er zijn daarnaast diverse maatregelen getroffen om een breder aanbod aan contracten voor consumenten mogelijk te maken. In juni van dit jaar zijn de nieuwe regels ingegaan omtrent de opzegvergoedingen voor vaste contracten. Met deze nieuwe regels zullen de opzegvergoedingen beter aansluiten bij het reële verlies van de energieleveranciers in geval van een vroegtijdige overstap van de consument. Energieleveranciers lopen hierdoor niet het risico met duur ingekochte energie te blijven zitten. Dit helpt energieleveranciers om de benodigde energie voor een langere termijn in te kopen op de lange termijnmarkt.
Op dit moment is er ruim aanbod van vaste contracten. Ik ben blij dat het voor consumenten weer mogelijk is om een vast contract te kunnen afsluiten. Ik vind het belangrijk dat iedere consument een afweging kan maken over het soort contract dat bij zijn situatie past. Consumenten kunnen kiezen voor prijszekerheid door het afsluiten van een vast contract of juist kiezen voor een variabel contract en daarmee de keuze maken om mee te gaan met de prijzen van de markt die hoger of lager kunnen worden.
Er zijn overigens ook afnemers die in positieve zin gebruik maken van de korte termijn markt. Er is een groeiende groep consumenten die een dynamisch energiecontract afsluit. De energieprijzen zijn dan direct gekoppeld aan de prijzen op de spotmarkt. De prijzen voor elektriciteit veranderen dan per uur, voor gas per dag. In zogenaamde goedkope uren kan het dan voordeling zijn om meer stroom te gebruiken, in de duurdere uren is het dan juist voordelig om minder stroom te gebruiken.
Het artikel 'Buitenlandse investeerders krijgen straks geen visum meer: ‘Doodzonde voor het ecosysteem’' |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Bent u van mening dat de komst van vermogende vreemdelingen een positieve bijdrage kan leveren aan het Nederlandse vestigingsklimaat, en de financiering van startups aanzienlijk kan ondersteunen?
De ervaring van de afgelopen tien jaar is dat de komst van vermogende vreemdelingen naar Nederland slechts een marginale bijdrage heeft geleverd aan het Nederlandse vestigingsklimaat en de financiering van startups.
Zo ja, hoe verhoudt de beslissing om deze regeling af te schaffen zich tot dat uitgangspunt?
Het antwoord op vraag 2 is niet bevestigend.
Bent u van mening dat de uitvoeringskosten die gemoeid gaan met deze regeling niet als reden kunnen dienen om de regeling af te schaffen aangezien applicanten zelf verantwoordelijk zijn voor de kosten van hun applicatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? (leges van 2.394 euro per persoon en voor de verlenging na drie jaar nog eens 1.197 euro).
Nee, want behalve de kosten van de concrete aanvragen die gedekt worden door de leges, maakt de IND ook kosten voor informatievoorziening, voor het in stand houden van systemen en voor het op peil houden van kennis bij medewerkers.
Hoe vaak is crimineel misbruik voorgekomen als gevolg van de regeling, gezien het feit dat artikel betoogt dat de regeling wordt afgeschaft omdat het risico op crimineel geld te groot zou zijn, iets wat u ook beschrijft in de voorpublicatie van 19 januari 2023?
Zowel in de brief van 11 januari 20212 als in de voorpublicatie van 19 januari 2023 is het risico op crimineel geld niet genoemd als reden van afschaffing van de toelatingsregeling. De belangrijkste reden is het minimale gebruik van de regeling. Bezien is of de toelatingsregeling kon worden aangepast met behoud van waarborgen tegen misbruik, en dat bleek niet goed mogelijk. Daarnaast spelen ook de kritische discussies over dit soort regelingen in Nederland en de EU een rol. Er zijn overigens geen signalen van crimineel misbruik.
Wil het schrappen van de regeling, en bijbehorende argumentatie rond de komst van crimineel geld, zeggen dat de Financial Intelligence Unit onvoldoende capaciteit heeft om voor deze regeling onderzoeken uit te voeren met een gedegen zekerheidspercentage?
Nee.
Bent u van mening dat het lage gebruik van de regeling mogelijk te wijten is aan onbekendheid van de regeling, gezien het argument in het artikel dat de afschaffing samenhangt met het lage gebruik van het visum?
Nee. Zowel bij de inwerkingtreding in 2013 als bij de wijziging in 2016 is uitgebreid publiciteit gegeven aan de toelatingsregeling, waarbij ook Nederlandse ambassades zijn ingeschakeld; desondanks is het aantal aanvragen minimaal gebleven.
Zou een adequate promotie vanuit het bedrijfsleven of een overheidscampagne kunnen bijdragen aan een hogere instroom van vermogende vreemdelingen?
Gelet op de ervaringen in het verleden acht het kabinet die kans niet groot. Om te investeren hoeft een derdelander niet in Nederland of de EU te verblijven. De investering is in de meeste gevallenslechts het middel om verblijf te krijgen. Het grootste «investor-visa» bureau, waar volgens het artikel in MT/Sprout Orangevisas een partnerschap mee heeft getekend, draagt dit expliciet uit. Ook Orangevisas stelt in het artikel in MT/Sprout: «in feite kopen de vermogende immigranten hun visa, ze zullen verder niet heel actief worden binnen het ecosysteem van startups en scaleups.» EU-lidstaten met soepeler criteria wat betreft te investeren bedragen of waarborgen tegen witwassen zijn dan aantrekkelijker dan Nederland.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van het bedrijf Orangevisas dat vermogende vreemdelingen wijst op deze regeling?
Ja.
Hoe reflecteert u op de claim van Orangevisas dat het gebruik juist op gang komt nu de coronapandemie achter ons ligt en er meer voorlichting is omtrent deze regeling?
Zoals hierboven aangegeven is het gebruik van de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders, ondanks voorlichtingscampagnes, beperkt gebleven. De coronapandemie heeft daar waarschijnlijk nauwelijks invloed op gehad, aangezien de toelatingsregeling al vanaf 1 oktober 2013 van kracht is.
Bent u bereid om het intrekken van de regeling te heroverwegen en de regeling langer de kans te geven?
Nee. Zoals in antwoord 5 is aangegeven heeft het kabinet twee keer de Tweede Kamer geïnformeerd over de afschaffing van de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders. Aangezien de Tweede Kamer geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot afschaffing van de toelatingsregeling, zijn de voorbereidingen tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 gestart en inmiddels in een vergevorderd stadium. Het kabinet ziet geen reden om het genomen besluit tot afschaffing alsnog te heroverwegen.
Bent u zich ervan bewust dat er voor vermogende immigranten, die geen vluchteling zijn en geen werk zoeken, maar wel willen investeren in Nederland, geen andere mogelijkheden zijn om een verblijfsvergunning te krijgen?
Tenzij de derdelander ook niet voldoet aan de voorwaarden van andere toelatingsregelingen dan die van vluchteling en arbeid, is er straks inderdaad geen mogelijkheid meer voor een vermogende immigrant om in Nederland te verblijven. Het hebben van een vermogen is op zichzelf ook geen reden om verblijf te verschaffen, en investeringen in het Nederlandse bedrijfsleven kunnen ook worden gedaan zonder dat de investeerder in Nederland verblijft.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Dat heb ik met genoegen gedaan.
De recente opkoop van vier Nederlandse gascentrales door Tsjechisch energiebedrijf EPH van oligarch Kretínský |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Tsjechische energiebedrijf EPH van oligarch Daniel Křetínský (ook bekend van een groot minderheidsbelang in PostNL), en met de twee persberichten van het bedrijf EPH over de opkoop van vier Nederlandse gascentrales in de eerste helft van 2023?1, 2, 3
Op basis van artikel 86f van de Elektriciteitswet 1998 is deze wijziging van zeggenschap getoetst binnen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat door het Bureau Toetsing Investeringen (BTI) ten aanzien van de risico’s voor de openbare veiligheid en de voorzienings- en leveringszekerheid. Bij deze toetsing wordt gekeken naar de betrokken installaties, de achtergrond en structuur van de relevante partijen, de financiële positie en de intenties en strategie van de overnemende partij. Ik zie geen bezwaar in de wijziging van de zeggenschap van deze centrales aan de hand van deze toetsing. Ik verwijs ook naar de beantwoording van de vragen van de leden Kröger (GroenLinks) en Thijssen (PvdA) over deze materie (2022Z23726, 15 december 2022).
De Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) en de Europese Commissie zijn geïnformeerd over deze overnames waar het de mededinging betreft. Een fusie, een overname of een joint venture kan mogelijk een negatieve invloed hebben op de mededinging. Zodra deze boven bepaalde omzetgrenzen uitkomen vindt er concentratiecontrole plaats.
Wat vindt u ervan dat EPH binnen een half jaar 15% van het totale Nederlandse vermogen aan electriciteitsopwekking heeft opgekocht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zou u deze ontwikkeling op de Nederlandse energiemarkt duiden?
Nederland heeft een geliberaliseerde energiemarkt die onderdeel is van een (Noordwest) Europese markt, op basis van regelgeving afgesproken door de lidstaten van de Europese Unie. Daar zijn de lidstaten en de energiebedrijven actief op de markt aan gebonden. Energieproducenten en energieleveranciers zijn vaak private bedrijven. Transmissie- en distributienetwerken voor elektriciteit en gas zijn in Nederland wettelijk verplicht direct of indirect volledig in eigendom van Nederlandse overheden. Door de grensoverschrijdende integratie van de energienetwerken zijn de groothandelsmarkten voor elektriciteit en gas sterk met elkaar verbonden. Energieproducenten en energieleveranciers concurreren met elkaar en met bedrijven in Europa en wereldwijd. Het doel hiervan is dat consumenten verzekerd zijn van betrouwbare energie tegen een betaalbare prijs. Vooralsnog zie ik geen bezwaar in deze ontwikkelingen.
Wat vindt u van de conclusie van de Europese bosbeschermingsorganisatie FERN die stelt met betrekking tot het energiebedrijf EPH dat het een «een koolstofbom in het hart van Europa» is, aangezien het energiebedrijf een groot aantal kolen-, gas en biomassacentrales exploiteert, en nieuwe opkoopt, en op het gebied van CO2-uitstoot op de derde plaats in de lijst van Europese energiebedrijven staat, na het Poolse concern PGE en het Duitse RWE?4
Ik constateer dat het Tsjechische energiebedrijf EPH veel CO2 uitstoot en ik vind het noodzakelijk dat deze uitstoot wordt gereduceerd. Via het ETS-stelsel wordt de CO2-reductie van deze sector afgedwongen. Ook de elektriciteitscentrales waarin EPH zeggenschap heeft worden via dit stelsel gedwongen om de komende jaren hun uitstoot te verminderen. Voor biogrondstoffen die worden verbrand in elektriciteitscentrales gelden vanaf 1 januari 2023 nieuwe duurzaamheidseisen die voortvloeien uit Renewable Energy Directive (RED).
Bent u bekend met de onderzoeksconclusies van Fern waaruit duidelijk wordt dat alleen al in 2022 EPH en zijn dochterondernemingen waarschijnlijk ongeveer 4,2 miljoen ton hout hebben verbrand in haar biomassa- en kolencentrales – dit vertegenwoordigt, ter vergelijking, ruim 75% van de houtoogst in Tsjechië in 2015 (vóór een slechte schorskever-uitbraak)?
Ja. Zie ook het antwoord bij vraag 4.
Wist u dat de verbranding van 4,2 miljoen ton hout leidt tot een koolstofbom van maar liefst 6,2 miljoen ton CO2 in 2022 die vrijkomt in de lucht? Wat vindt u daarvan?
De CO2-emissies door het gebruik van biogrondstoffen voor energie tellen niet mee voor de klimaatdoelen, zolang deze biogrondstoffen op duurzame wijze tot stand zijn gekomen. Dit is in dit geval gereguleerd via eisen in de RED aangaande onder andere duurzaam bosbeheer, natuurbescherming, biodiversiteit en de lange-termijn productiecapaciteit van bossen. Als de houtige biogrondstoffen uit bos op een niet-duurzame wijze zou worden geproduceerd, wordt de netto CO2-emissie wel opgenomen als verandering in het landgebruik onder de LULUCF-verordening.
Wat vindt u van de verbranding van biomassa van het bedrijf EPH?
Zie het antwoord op vraag 4, 5 en 6. EPH exploiteert overigens geen biomassacentrales in Nederland, wel in andere lidstaten van de Europese Unie. Al deze biomassacentrales moeten voldoen aan de duurzaamheidseisen binnen de RED, zoals in het antwoord op vraag 6 is geschetst.
Bent u bekend met de publicatie van de Tsjechische milieuorganisatie Re-set over EPH: «Fossiele hyena», waarin Re-set stelt dat EPH vele kolen- en gascentrales in Europa opkoopt (onder meer van het Zweedse energiebedrijf Vattenfall en Duitse Uniper), en een bedreiging voor het klimaat en voor de democratie vormt, dat EPH is begonnen met het opkopen van oude kolencentrales en vervolgens sluiting van kolencentrales op verschillende manieren probeert te voorkomen door compensatie te eisen voor sluitingen, en dat deze financiële bronnen vervolgens opnieuw geïnvesteerd worden in de ontwikkeling van de gasinfrastructuur?5
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Komt het vaker voor dat partijen oude fossiele infrastructuur opkopen om vervolgens compensatie te eisen voor het sluiten van deze infrastructuur? Wat is het risico dat compensatie als verdienmodel wordt gebruikt? Welke rol speelt het Energy Charter Treaty hierin? Bent u bereid om verder onderzoek te doen naar het risico op compensatie als onderdeel van een verdienmodel?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van het feit dat 15% van de capaciteit aan elektriciteitsopwekking in Nederland in eigendom is van een oligarch? Hoe past dit bij de wens van Nederland om onze energievoorziening minder afhankelijk te maken van (private partijen uit) andere landen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre acht u deelname van EPH aan de Nederlandse energiemarkt een bedreiging voor de uitvoering van het Nederlandse klimaatbeleid en de Nederlandse democratie?
Zie de beantwoording van alle vorige vragen. Ik heb op grond van de toetsing die het Ministerie van EZK heeft uitgevoerd geen aanleiding om de deelname van EPH aan de Nederlandse energiemarkt te zien als een bedreiging voor de uitvoering van het Nederlandse klimaatbeleid en de Nederlandse democratie. Ook in mijn antwoord op de Kamervragen van de leden Kröger (GroenLinks) en Thijssen (PvdA) over deze materie (2022Z23726, 15 december 2022) heb ik aangegeven dat alle bedrijven gebonden zijn aan de vigerende en toekomstige wet- en regelgeving om onze klimaatdoelen te bereiken, zoals het ETS, de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie en de vele andere Europese en nationale maatregelen.
Bent u bekend met de vermelding in het rapport van Re-set dat EPH de gasleiding EUSTREAM bezit, waardoor Russisch gas vanuit Rusland via Oekraïne naar Europa is getransporteerd, waardoor EPH als een verbinding tussen Rusland en Europa heeft gefunctioneerd? In hoeverre vindt u deze verbindingsfunctie een bezwaar bij deelname van EPH aan de Nederlandse energiemarkt?
Ja. Ik ben bekend met het feit dat EPH een minderheidsbelang houdt in de EUSTREAM gasleiding en dit is meegewogen in de hiervoor aangehaalde toetsing onder artikel 86f Elektriciteitswet. Ik zie geen bezwaar tegen de genoemde verbindingsfunctie.
Er zijn overigens meer pijpleidingen waardoor de afgelopen jaren Russisch gas, al dan niet via Oekraïne, naar Europa is getransporteerd.
Wat is, gelet op al het bovenstaande, uw appreciatie van EPH aan de Nederlandse energiemarkt?
Zie de beantwoording van alle vorige vragen. Ik heb op grond van de toetsing die EZK heeft uitgevoerd geen aanleiding om de deelname van EPH aan de Nederlandse energiemarkt te zien als een bedreiging.
Groninger gedupeerden die nog steeds de prijs betalen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herkent u, gezien de motie van de leden Beckerman en Nijboer over inventariseren hoe groot het probleem is dat gedupeerden zelf kosten maken voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun huis,1 dat er inderdaad vele gedupeerde Groningers zijn die eigen geld hebben moeten investeren?
Het is mij bekend dat er enkele bewoners zijn die eigen geld hebben moeten betalen voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun huis. Uit het meldpunt dat beschikbaar wordt gesteld voor bewoners die eigen kosten hebben gemaakt moet blijken hoe vaak dit is voorgekomen. Het beeld is niet dat het om grote aantallen bewoners gaat.
Hoe geeft u uitvoering aan deze aangenomen motie? Kunt u een inschatting geven om hoeveel gedupeerden het gaat? Welke stappen zijn reeds gezet? Welke stappen gaat u zetten?
Ik vind het niet wenselijk dat eigenaren en huurders zelf kosten moet dragen voor het treffen van noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen. Voor de gevallen waar dit wel het geval is, zal een meldpunt worden ingericht waar bewoners zich kunnen melden die menen dat zij zelf kosten hebben gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen. Wanneer blijkt dat bewoners dergelijke kosten hebben gemaakt, dan worden deze volledig vergoed.
Dit meldpunt wordt bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) beschikbaar gesteld. De NCG doet daarbij een uitvraag om vast te stellen welke kosten bewoners zelf hebben gedragen bij de gemeenten Groningen, Eemsdelta en Midden-Groningen voor de vergoedingen die zij hebben gedaan in het kader van voor de batch 1588. Het meldpunt wordt uiterlijk per 1 oktober 2023 opengesteld.
Deelt u de mening dat het compenseren van dit onrecht cruciaal is, zeker wanneer de overheid aangeeft haar ereschuld te willen inlossen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Nijboer over bewoners die eigen geld hebben moeten inzetten voor de versterking of sloop en nieuwbouw van hun huis schadeloos stellen?2 Wanneer kan de compensatie starten?
Zie antwoord vraag 2.
Waar wordt het meldpunt ingericht waar gedupeerden die eigen geld hebben moeten investeren zich kunnen melden voor compensatie? Op welke termijn kan dit gereed zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u geschrokken van de verhalen van bewoners die onderdeel waren en zijn, van de zogenaamde batch 1588 en die soms vele tienduizenden euro's hebben moeten betalen voor de sloop-nieuwbouw van hun onveilige woning?
Ja, ik ben geschrokken van de verhalen van bewoners. NCG zet samen met de gemeenten de benodigde stappen om de problematiek van deze bewoners in kaart te brengen en op te lossen wanneer blijkt dat eigenaren of huurders kosten hebben gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er zo snel mogelijk een goede compensatie komt voor deze gedupeerden die niet onder de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) vallen?
NCG onderzoekt in welke situaties bewoners niet voldoende geld hebben gekregen om een vergelijkbare woning terug te bouwen. Wanneer deze situaties worden aangetroffen, dan worden de kosten die de bewoners zelf hebben moeten maken vergoed.
Het Prijspeil van 2019 wordt gecontroleerd en geïndexeerd naar 2023 om de actuele prijsstijgingen op te vangen. Benodigd budget wordt hiervoor vanuit het Rijk beschikbaar gesteld via gemeenten. Ik heb de NCG gevraagd dit zo snel mogelijk te regelen.
Wat is er gebeurd met de 85 miljoen euro die extra is vrijgemaakt voor batch 1588 naar aanleiding van het amendement van het lid Beckerman over het waarborgen van de gebruiksmogelijkheden van gebouwen na versterking?3
Voor de uitvoering van batch 1588 zijn in 2019 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en gemeenten specifieke afspraken gemaakt. Het programma batch 1588 kent een vastgesteld budget op basis van een prijslijst met beperkte indexatie. Voor batch 1588 is de indexatie gehanteerd conform de regeling en bijbehorende annex: dit is niet voldoende gebleken. Daarom zijn er in 2021 aanvullende afspraken gemaakt tussen BZK en de betrokken gemeenten over batch 1588. Er is in totaal 85 miljoen euro extra beschikbaar gekomen voor batch 1588.
Deze middelen waren onder andere voor de gestegen bouwkosten, tijdelijke huisvestiging en wettelijke eisen voor bijna energie neutraal gebouwen (BENG). Zodoende worden gemeenten in staat gesteld om de woningen binnen batch 1588 te versterken. Een te beperkte indexatie van de bouwkosten heeft in een aantal gevallen echter tekorten t.o.v. actuele benodigde budgetten opgeleverd.
Deze tekorten zijn voor de korte termijn binnen batch 1588 opgelost. Aanvullende indexatie voor de lange termijn volgt nu uit maatregel 17 van Nij Begun.Met gemeenten moet nu tot een passende uitwerking van de maatregel worden gekomen, om de noodzakelijke versterking van gebouwen of kosten die daar direct uit voortkomen binnen batch 1588 te realiseren.
Waarom zijn sommige gedupeerden in deze batch niet of te beperkt gecompenseerd voor de stijgende bouwkosten?
Zie antwoord vraag 8.
Waaraan zal het geld worden uitgegeven dat in het maatregelenpakket van het kabinet als reactie op de parlementaire enquête Groningen opnieuw is gereserveerd voor batch 1588? Is hier een begroting voor gemaakt en kunt u die met ons delen?
Voor de afronding van de versterking van de woningen in de batch 1588 wordt extra budget ter beschikking gesteld om de gestegen bouwkosten te compenseren. Eerder geraamde budgetten zijn namelijk niet altijd meer voldoende om een functioneel vergelijkbare woning terug te kunnen laten bouwen. Bewoners mogen hier niet de dupe van zijn. Daarom wordt het geraamde budget met 23% verhoogd. Deze verhoging wordt verdeeld over de restopgave binnen batch 1588.
Wat vindt u ervan dat gedupeerden een rekening van ca. 10.000 euro krijgen van de gemeente om de sloop van hun eigen woning te betalen, terwijl deze bewoners er nooit om hebben gevraagd om in een door gaswinning onveilige woning te wonen?
Bewoners dienen geen kosten voor de sloop te betalen indien versterking aan de orde is. Dat is in deze situatie ook niet aan de orde. In batch 1588 voeren bewoners de versterking (sloop/nieuwbouw) uit in eigen beheer. In het bouwbudget zijn daarom extra middelen opgenomen voor het slopen van de woning en het afsluiten van het gas, licht en water in de betreffende woning. In de meeste gevallen regelen eigenaren zelf de sloop van de woning. In die situatie betaalt de eigenaar uit het bouwbudget dat door de gemeente ter beschikking is gesteld direct het bedrijf dat de woning sloopt. In situaties waarin de eigenaar op een andere plek in de gemeente is gaan wonen, wordt de sloop door de gemeente geregeld. In die situaties betaalt de eigenaar de kosten voor sloop aan de gemeente. Deze kosten worden voldaan uit het bouwbudget, waarin rekening is gehouden met sloop van de woning.
In twaalf gevallen heeft Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN), die de subsidieregeling voor gemeentes uitvoert, recent een fout gemaakt. Onbedoeld hebben deze twaalf eigenaren het bedrag voor sloop kunnen uitgeven aan de bouw van de woning. In deze situaties is ervoor gekozen om het tekort dat hierdoor is ontstaan niet voor rekening aan de eigenaar te laten komen.
Wat vindt u er voorts van dat bewoners een rekening krijgen voor de sloop van hun eigen onveilige woning, ook wanneer deze woning niet gesloopt is en deze woning nu wordt verhuurd voor ruim 450 euro per maand?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 zijn de kosten voor sloop meegenomen in het budget dat eigenaren hebben gekregen. Eigenaren hebben dus zelf geen kosten betaald voor sloop van hun woningen. Om de leefbaarheid in de wijk te kunnen borgen heeft de gemeente deze woningen ondergebracht bij een leegstandsbeheerder om tot aan de sloop de woning in beheer te houden. Deze werkwijze heeft de gemeente in samenspraak met de Belangenvereniging Zandplatenbuurt (BVZ) opgezet.
Hoe is uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Nijboer over een oplossing voor problemen met huizen in Overschild?4
De NCG heeft voor 1 juni 2022 met de betreffende bewoners gesproken en is samen met hen tot gedragen oplossingen gekomen. De uitvoering van deze oplossingen, waaronder het deels opnieuw opbouwen van de woningen en het herstellen van geconstateerde gebreken, is direct daarop gestart. In 2022 zijn de eerste woningen opgeleverd. De laatste woningen zijn in 2023 gereed.
Is u bekend dat ook nieuwbouwwoningen uit batch 1588 in Delfzijl kampen met (ernstige) gebreken en bouwfouten?
Het is mij bekend dat er bij een aantal woningen in Delfzijl gebreken zijn geconstateerd in de gevels. De gebreken worden door de aannemer/ontwikkelaar erkend.
Op 25 juli jl. is een sessie belegd met alle partijen (bewoners, juridische ondersteuning van de bewoners, de onafhankelijke bouwkundige expert, de ontwikkelaar en de aannemer) waarin alle zorgen en gebreken die in het bouwkundig rapport zijn benoemd, aan de orde zijn gekomen. Hierbij is per punt een oplossingsrichting overeengekomen. Ook is afgesproken dat de komende periode de onafhankelijk bouwkundig expert, op kosten van de gemeente, betrokken blijft bij de uitvoering hiervan. Deze afspraken zijn vastgelegd en gedeeld met alle betrokkenen.
Herkent u dat bij 24 prefab woningen in twee straten in Delfzijl sprake is van onder andere scheuren, bol staande muren, ontbrekende roosters, lekkages, niet werkende zonnepanelen en omvormers, ruimte tussen bouwlagen en kapotte riolering onder woningen? Herkent u dat uit onafhankelijk onderzoek blijkt dat de huizen over tien jaar schimmel en houtrot krijgen door de aanwezige bouwfouten?
Zie antwoord vraag 14.
Is het u bekend dat deze bewoners niet worden geholpen en er nu rechtszaken lopen tegen het bouwbedrijf?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat dit een groot schandaal is dat zo snel mogelijk moet worden opgelost? Zo ja, wat gaat u doen?
Zie antwoord vraag 14.
Herkent u dat dit sommige bewoners opnieuw veel geld kan kosten omdat gedupeerde Groningers geen rechtsbijstandverzekering kunnen afsluiten en het aangenomen amendement van het lid Beckerman over juridische bijstand en bouwkundig en financieel advies nog niet wordt uitgevoerd?5
Dit beeld herken ik niet. Vanaf 1 juli 2023 kan een eigenaar aanspraak maken op een subsidie uit de subsidieregeling «Rechtsbijstand en aanverwante kosten Tijdelijke wet Groningen» voor kosteloze rechtsbijstand en mediaton. In de overgangsbepaling van deze regeling is opgenomen dat bewoners ofwel eigenaren van een gebouw die een advocaat hebben ingeschakeld, voordat de regeling in werking trad, in aanmerking komen voor een vergoeding van deze juridische kosten zolang het bezwaar of beroep nog niet is afgerond. Ook wanneer er sprake is van bouwfouten, hoeven de inwoners geen kosten te maken. De eigenaar kan hiervoor een aanvraag voor vergoeding Schade Door Versterking bij NCG doen.
Indien na onderzoek wordt geconstateerd dat zaken niet juist zijn uitgevoerd, zal een plan opgesteld worden samen met de bewoners. Eventuele juridische bijstand kan worden vergoed.
Hoe gaat u zorgen dat bewoners schadeloos worden gesteld voor de (o.a. juridische) kosten die ze hebben moeten maken vanwege deze bouwfouten?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er bij u nog meer situaties bekend waarbij bij schadeherstel, versterking of sloop-nieuwbouw bouwfouten zijn gemaakt?
Kleine oplevergebreken doen zich in het algemeen in de bouw voor, ook los van de versterkingsoperatie in Groningen. Bouwfouten komen daarentegen slechts in enkele gevallen voor, wat aansluit bij het landelijke beeld. De NCG werkt in deze gevallen met de aannemers aan een gepaste oplossing of herstel.
Waar kunnen gedupeerden zich melden wanneer zij bouwfouten constateren? Welke hulp wordt hen dan geboden?
De NCG is vanuit haar coördinerende rol in de versterkingsoperatie en als opdrachtgever in het kader van het opleverproces richting de eigenaar verantwoordelijk voor het oplossen van gebreken. Na oplevering van de woning kan de eigenaar zich op basis van de afgegeven garanties melden bij de aannemer. Mocht hieraan door de aannemer geen of onvoldoende gevolg worden gegeven, dan kan de eigenaar zich melden bij het loket Nazorg en Oplevering van de NCG. Na een melding wordt bekeken hoe de eigenaar zo snel mogelijk kan worden geholpen en wordt ook onderzocht of de aannemer verplicht is om te herstellen, of dat NCG anderszins tot herstel overgaat. Daarnaast kunnen bewoners ook altijd terecht bij hun bewonersbegeleider.
Wie is verantwoordelijk wanneer bouwfouten worden geconstateerd aan woningen die in het versterkingsprogramma zitten?
Zie antwoord vraag 21.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie van de leden Beckerman en Nijboer over het indexeren van bouwkosten?6
Aannemers zijn verplicht om te werken met de Groninger Maatregelen Catalogus (GMC). In de GMC staan de meest voorkomende versterkingsmaatregelen die worden toegepast in Groningen. Onderdeel van de GMC is een prijzenblad met marktconforme eenheidsprijzen, gekoppeld aan de versterkingsmaatregelen. Dit prijzenblad wordt elke drie maanden geactualiseerd door een commissie bestaande uit een externe kostendeskundige, een kostendeskundige van de NCG en enkele aannemers. Mocht de aannemer gedurende de realisatie geconfronteerd worden met niet-voorziene prijsstijgingen, dan kunnen deze worden besproken met de projectverantwoordelijke. In sommige gevallen kunnen deze worden gecompenseerd door onvoorziene meevallers, in andere gevallen kunnen ze in rekening worden gebracht bij de NCG.
De GMC is echter niet van toepassing bij sloop/nieuwbouw (S/N). Voor S/N wordt in principe gewerkt met een taakstellend budget gebaseerd op een waardebepaling van een bestaande woning en de begroting S/N waarbij het actuele prijspeil wordt gehanteerd. Inkoop/contractering van S/N vindt dus plaats op basis van een marktconforme begroting en wordt vervolgens vergeleken met de aanbieding/raming van de aannemer om de marktconformiteit te verifiëren. Voor batch 1588 geldt ook dat er sprake is van indexatie; zie vraag 9.
Kunt u een opsomming geven bij welke regelingen en situaties de hard gestegen bouwkosten wel en wanneer deze niet worden geïndexeerd?
Zie antwoord vraag 23.
Herkent u situaties waarbij gedupeerden in de knel komen omdat de gestegen bouwkosten niet of onvoldoende worden gecompenseerd? Zo ja, welke stappen zet u om dat op te lossen?
Deze situaties ken ik alleen binnen batch 1588. Met de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 9 en 23 wil ik dergelijke situaties voorkomen en oplossen.
Herkent u dat de gestegen bouwkosten niet alleen een probleem zijn bij schadeafhandeling en de versterkingsoperatie maar ook bij regelingen ter compensatie, bijvoorbeeld wanneer gedupeerden voor de 10.000-euro-regeling een offerte hadden maar buiten hun schuld in januari 2022 geen gebruik konden maken van de regeling en de geoffreerde werkzaamheden nu niet meer voor dat bedrag kunnen laten uitvoeren?
Ik begrijp dat het teleurstellend is voor bewoners als zij een voorgenomen plan niet meer zonder eigen bijdrage kunnen realiseren. Tegelijkertijd is 10.000 euro nog steeds een substantiële tegemoetkoming. Dit geeft voldoende ruimte om, eventueel in combinatie met andere subsidies, de woning bijvoorbeeld significant te verduurzamen.
Zijn u casussen bekend van gedupeerden die problemen ervaren met de Belastingdienst door de situatie waar ze ongewild in zitten door de problemen als gevolg van de gaswinning?
Er zijn op dit moment bij de NCG geen meldingen bekend van gedupeerden die daadwerkelijk fiscale schade hebben geleden. Ik ben wel bekend met gedupeerden die mogelijk fiscale schade zullen leiden. De NCG wil samen met hen en de Belastingdienst ervoor zorgen dat dit wordt voorkomen. De NCG organiseert op aanvraag van de gedupeerde fiscaal advies. Indien er toch schade ontstaat vergoedt de NCG de fiscale schade.
Herkent u dat ondernemers die door alle ellende rondom gaswinning de afgelopen jaren minder hebben kunnen verdienen hierdoor in problemen komen met de Belastingdienst?
Dit beeld herken ik niet. Ondernemers die minder verdienen door problematiek rondom de gaswinning claimen bij de NCG hun bedrijfsschade en krijgen deze ook vergoed.
Hoeveel gedupeerden zijn inmiddels gecompenseerd naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Beckerman over een rechtvaardige compensatie van de waardedaling?7 Is het beschikbare budget uitgeput? Hoe waarderen gedupeerden deze regeling?
Het IMG heeft sinds 5 december 2022 6.301 aanvragen ontvangen voor een tegemoetkoming voor het verschil qua vergoeding voor waardedaling tussen de NAM en het IMG. Op dit moment heeft het IMG reeds op 6.054 (ruim 96%) aanvragen een besluit genomen. In 4.435 gevallen hiervan (73%) heeft een aanvrager ook daadwerkelijk een tegemoetkoming gekregen van het IMG en is het verschil tussen de vergoeding van de NAM en het IMG weggenomen. Veel van de afwijzingen vinden hun oorsprong in het feit dat aanvragers per abuis een verkeerde aanvraag doen, bijvoorbeeld een aanvraag voor een NAM-tegemoetkoming in plaats van een reguliere aanvraag. Het IMG helpt en wijst de bewoners door waar nodig.
In totaal is er voor € 18.088.325 aan aanvullende vergoedingen uitgekeerd door het IMG en voor € 2.304.333 aan wettelijke rente. Het beschikbare budget van € 25 miljoen is daarmee nog niet uitgeput.
Voor het overgrote deel van de besluiten geldt dat deze ruim binnen de beslistermijn van acht weken zijn genomen. Het IMG beschikt niet over afzonderlijke klanttevredenheidcijfers met betrekking tot deze regeling. Deze cijfers zijn verdisconteerd in de cijfers ten aanzien van de waardedalingsregeling. De waardedalingsregeling wordt door aanvragers over het algemeen goed beoordeeld. De beoordeling na een besluit over waardedaling krijgt gemiddeld het cijfer 7,9. Daarnaast gaat slechts 5,5% van de aanvragers in bezwaar tegen een besluit voor waardedaling.
Herkent u dat er voor ongeveer 100 mensen die hun woning hebben verkocht aan de Stichting Proef Koopinstrument (SPKI) en de opvolger daarvan toch nog een probleem is omdat er 5 procent van de taxatiewaarde is afgetrokken? Kan deze groep alsnog volledig gecompenseerd worden?
Het koopinstrument is bedoeld als laatste redmiddel waar een eigenaar vrijwillig van gebruik kan maken als hij of zij de woning wil verkopen. Hiervoor hoeft er geen directe relatie te zijn met aardbevingsproblematiek. Op dit moment wordt inderdaad 95% van de taxatiewaarde betaald aan de eigenaren. Hiermee wordt voorkomen dat het Koopinstrument de woningmarkt verstoort. Ik zie daarom geen aanleiding om deze groep alsnog te compenseren.
Waarom noemt u, als reactie op het verzoek van de Tweede Kamer over bewoners die na terugkeer uit een wisselwoning vastzitten aan een nieuw (duurder) energiecontract, alleen woningeigenaren?8 Welke oplossing is er voor huurders die vastzitten aan een duurder energiecontract?
Voor huurders geldt dezelfde oplossing als voor eigenaren. Zoals in de kabinetsreactie «Nij Begun» benoemd, worden woningeigenaren en huurders gelijk behandeld.
Herkent u dat er nog steeds problemen zijn met de compensatie van zelf aangebrachte voorzieningen (ZAV) van huurders?
De problemen met de compensatie zijn bekend bij de NCG. De doorlooptijd van de behandeling van de ZAV- aanvragen is teruggebracht en wordt weer binnen de wettelijk gestelde termijnen behandeld.
Herkent u dat juist huurders die al lang wachten, zoals huurders uit zogenaamde pilotwoningen, nog steeds wachten op deze compensatie?
Ik herken dat een aantal huurders inderdaad lang wacht op compensatie. De NCG verbetert haar processen om de huurders zo snel mogelijk te compenseren. Ook werkt NCG er hard aan om de afstemming te verbeteren met de bouwkostenadviesbureaus die de opnamerapporten opstellen.
Herkent u dat de NCG aangeeft dat er nog extra tijd nodig is om tot een oplossing te komen, maar huurders bang zijn dat hiermee hun bezwaartermijn verloopt en ze daarom het gevoel hebben niet anders kunnen dan in bezwaar gaan?
Ik herken dit beeld niet. Huurders krijgen evenals eigenaren de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen binnen de gestelde termijn van zes weken. Deze termijn gaat pas in nadat het besluit is opgetekend. Als de NCG extra tijd nodig heeft, wordt de inwoner of huurder niet benadeeld door strak de termijn te handhaven.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Beckerman c.s. over zorgen voor voldoende tijdelijke woningen in Groningen, zodat de versterkingsoperatie niet zou vertragen?9
Het is gelukt om voorlopig voldoende tijdelijke huisvesting (THV) te organiseren zodat dit niet de reden van vertraging vormt. Ook komende jaren zal de THV uitgebreid worden om te anticiperen op de uitvoering van de versterkingsoperatie.
Herkent u dat bewoners zich soms gedwongen voelen een woning te accepteren buiten hun eigen woonplaats?
Er zijn (en worden) op zoveel mogelijk locaties tijdelijke woningen geplaatst om bewoners in hun eigen woonplaats (of in de directe nabijheid daarvan)
THV te kunnen aanbieden. In incidentele gevallen kan er een beter passend alternatief aangeboden worden buiten de woonplaats. Dit wordt dan als extra optie aan de bewoners aangeboden, altijd op basis van vrijwilligheid. Om de voortgang blijvend te borgen in de versterkingsoperatie, kan ik niet uitsluiten dat THV geboden wordt in een naburig dorp.
Herkent u de recente verhalen dat tijdelijke woningen soms niet passen bij de noden en wensen van gedupeerden en mensen met een zorgvrager of beperking enkel een niet passende woning wordt geboden? Hoe gaat ervoor gezorgd worden dat er voldoende passende woningen zijn?
De NCG doet er alles aan om de aangeboden tijdelijke woning zoveel mogelijk te laten passen bij de noden en wensen van bewoners. Voor mensen met een zorgbehoefte of beperking zijn er woningen voor mindervaliden beschikbaar. Aantallen zijn afgestemd op de verwachte vraag. Indien nodig kunnen er op basis van maatwerk extra woningen worden ingericht c.q. aangepast. Het programma Tijdelijke Huisvesting van de NCG kan hierin voorzien.
Het bericht ‘Rondtrekkende bendes vaker betrokken bij diefstallen in Nederland’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rondtrekkende bendes vaker betrokken bij diefstallen in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat het afgelopen jaar bij 25 procent van de vermogensdelicten sprake is van een verdachte die niet in Nederland is geboren, geen Nederlands adres heeft en geen Nederlandse nationaliteit heeft?
Het is lastig om deze vraag te beantwoorden aan de hand van concrete percentages. Het probleem hierbij is namelijk dat de politie alleen cijfers kan aanleveren van zaken waarbij een verdachte in beeld gekomen is. Bij vermogenscriminaliteit (zoals zakkenrollen, auto-inbraken en dergelijke) is in zo’n 15% van de gevallen een verdachte in beeld.
Binnen die 15% is het inderdaad zo dat bij 25% sprake is van een verdachte die niet de Nederlandse nationaliteit heeft, niet in Nederland geboren is en geen Nederlands adres heeft, anders dan een COA-locatie of een justitiële inrichting.
Overigens wil het feit dat er een verdachte aan een delict is gekoppeld niet zeggen dat deze verdachte ook daadwerkelijk is ingezonden naar het OM en voor zover wel ingezonden, schuldig wordt bevonden. Ten slotte betekent het percentage ook niet dat in álle vermogensdelicten 25% van de verdachten niet in Nederland is geboren, geen Nederlands adres heeft en geen Nederlandse nationaliteit heeft, omdat binnen de verschillende delicten ook grote verschillen bestaan.
In antwoord op vragen over diefstal bij agrarische ondernemers gaf u aan dat gps-diefstal nagenoeg uitsluitend gepleegd wordt door Oost-Europese dadergroepen; is dat ook het geval voor zakkenrollen en E-bikediefstal?2 Zo nee, welke andere dadergroepen zijn terug te zien in de politiecijfers?
Op basis van de bij politie bekende verdachten is het niet mogelijk om dit te concluderen.
Alle hieronder vermeldde aantallen zijn gebaseerd op personen die als verdachte bij een incident geregistreerd staan. Dit hoeft niet te betekenen dat deze personen ingezonden zijn naar het OM en hun schuld door de rechtbank getoetst is.
Ook hierbij geldt dat bij zakkenrollen en E-bikediefstal in veel gevallen geen verdachte bekend is en is de pakkans bij professionele internationaal opererende bendes lager. Hierdoor is het niet mogelijk om de percentages van herkomst van verdachten te extrapoleren naar de volledige populatie van alle daders van deze misdrijven.
In het jaar 2022 zijn zo’n 30.000 E-bike diefstallen geregistreerd. Hierbij is alleen gezocht op incidenten die enkel gericht waren op het stelen van de fiets en niet de
E-bikes die bij andere misdrijven, als onderdeel van een grotere buit, gestolen zijn. Bij slechts ongeveer 2% van deze incidenten is er minimaal één verdachte bekend. Ongeveer 1 op de 6 van de unieke verdachten heeft een Oost-Europese nationaliteit en bijna 7 op de 10 de Nederlandse.
Er zijn voor 2022 zo’n 10500 incidenten zakkenrollen geregistreerd.
Bij slechts 7,5% hiervan is er minimaal één verdachte. Van de geregistreerde verdachten heeft ongeveer 2 op de 3 een Noord-Afrikaanse nationaliteit en dus niet een Oost-Europese.
Klopt het dat bij samenwerking met Europese bronlanden informatie-uitwisseling, om te komen tot een eventueel strafdossier met het oog op mobiel banditisme, centraal staat? Bestaat er op dit moment een afdoende grondslag voor deze informatie-uitwisseling? Wat draagt het Benelux-politieverdrag bij aan deze grensoverschrijdende samenwerking?
Bij de Europese aanpak van mobiel banditisme is de uitwisseling van politie-informatie inderdaad een centraal onderdeel van de samenwerking. In Nederland vindt dit zijn grondslag in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. In mei 2023 is de Europese richtlijn voor informatie-uitwisseling van rechtshandhavingsautoriteiten aangenomen, waarmee de regels voor informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten worden geconsolideerd en vereenvoudigd.3 De richtlijn kent hoofdzakelijk implicaties voor enkele werkprocessen van de Informatie- en Rechtshulpcentra (IRC’s), met als resultaat dat de Europese samenwerking weer verder verbeterd wordt.
De aanstaande inwerkingtreding van het Benelux verdrag voor politiesamenwerking, verbetert de operationele samenwerking tussen de verdragspartijen op verschillende manieren. Allereerst wordt de grensoverschrijdende uitoefening van bevoegdheden aanzienlijk vereenvoudigd en verruimd m.n. bij grensoverschrijdende achtervolging, ook voor bijvoorbeeld Aanhoudings- en Ondersteuningsteams.
Daarnaast biedt het verdrag, in aanvulling op het bestaande EU-recht – de Richtlijn 2016/680 – een aantal verdergaande mogelijkheden voor deling van politiegegevens. Zo kunnen er tijdens gezamenlijke acties en in gemeenschappelijke politieposten direct politiedatabanken geraadpleegd worden en maakt het verdrag het mogelijk om in een uitvoeringsovereenkomst de voorwaarden vast te leggen waaronder politiediensten op basis van hit/no hit kunnen zien of andere politiediensten binnen de Benelux gegevens hebben over bepaalde personen, bijvoorbeeld in relatie tot mobiel banditisme. Ook de mogelijkheid tot het delen van referentielijsten voor gebruik in ANPR camerasystemen kan een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van mobiel banditisme.
Hoe verloopt een dergelijke samenwerking en informatie-uitwisseling met niet-Europese bronlanden, zoals landen in Zuid-Amerika of Noord-Afrika?
De politie heeft meerdere instrumenten tot haar beschikking om internationale samenwerking vorm te geven. Zo wisselt de politie informatie uit met niet-Europese bronlanden via rechtshulpverzoeken, het internationale liaisonnetwerk, buitenlandse liaison officierengeplaatst in Nederland en door samenwerking met multilaterale organisaties, zoals Europol en INTERPOL. Daarnaast wordt met enige regelmaat kennis en expertise uitgewisseld, onder meer door inkomende en uitgaande bezoeken, en het verzorgen van trainingen. Ook neemt de politie van tijd tot tijd deel aan internationale politieteams, zoals joint investigation teamsof special investigation units.
Hoe beziet u de oproep van VNO-NCW en MKB-Nederland om een nieuwe aanpak? Waarom is de Taskforce Mobiel Banditisme afgerond als er bij 25 procent van de vermogensdelicten sprake is van mobiel banditisme? Ziet u kans voor een doorstart van de Taskforce Mobiel Banditisme?
De Taskforce Mobiel Banditisme is in 2018 opgericht als tijdelijk samenwerkingsverband met het doel om Nederland onaantrekkelijk te maken als delictgebied voor mobiele dadergroepen. Het doel van de Taskforce was om een structuur te faciliteren waarin de aanpak van mobiel banditisme met meer scherpte en focus vormgegeven en uitgevoerd kon worden. De Taskforce is er in geslaagd om alle (publieke en private) partijen die betrokken zijn bij het tegengaan van mobiel banditisme samen te brengen, waardoor een geïntegreerde visie op en aanpak van dit fenomeen is ontstaan. Omdat de Taskforce haar doelen heeft bereikt, is deze met instemming van de deelnemende partijen opgeheven. Met het opnemen van de aanpak van mobiel banditisme in het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–20264 wordt de samenwerking tussen deze partijen voortgezet. Door preventie en een gerichte aanpak kunnen deze criminele bendes beter op heterdaad worden aangehouden en vervolgens zwaarder worden bestraft. De aanpak van mobiel banditisme valt, door de opname van het thema in het Actieprogramma, onder het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waar de betrokken partijen vanuit de eerdere Taskforce Mobiel Banditisme ook vertegenwoordigd zijn. Een doorstart van de Taskforce Mobiel Banditisme heeft daarom geen toegevoegde waarde in de huidige geborgde aanpak.
Bestaan er reeds dergelijke initiatieven in Europees verband, zoals een Europese taskforce? Zo nee, ziet u de meerwaarde van zo’n taskforce in het uitwisselen van informatie tussen EU-landen?
In Europees verband wordt door de lidstaten, waaronder Nederland, met ondersteuning van Europol, op veel vlakken samengewerkt in de aanpak van mobiel banditisme. Deze samenwerking is ook een Europese prioriteit onder de vlag van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT).5 Het uitwisselen van informatie wordt onder de bestaande mechanismen voldoende gefaciliteerd.
Welke rol kan Europol vervullen bij een eventuele Europese Taskforce en op welke andere wijze kan de rol van Europol worden versterkt bij de aanpak van mobiel banditisme?
De EMPACT-prioriteitstelling in de aanpak van mobiel banditisme heeft als doel om door de EU rondtrekkende, criminele netwerken die op georganiseerde wijze vermogensdelicten plegen, te verstoren. Europol ondersteunt de EU-lidstaten in hun initiatieven tot het opsporen en stoppen van deze daders. Dit doet zij onder meer door experts en politieambtenaren uit de verschillende lidstaten samen te brengen, kennis en expertise over het fenomeen en de aanpak te laten uitwisselen en gezamenlijk tot een bestrijdingsstrategie te komen. Een dergelijke samenwerking bij Europol van Spanje, Frankrijk, Chili leidde vorig jaar bijvoorbeeld tot de arrestatie van door Spanje en Frankrijk rondtrekkende verdachten van overvallen, afkomstig uit Chili.6
Ook in de preventieve aanpak zijn op Europees niveau verschillende initiatieven te vinden. Zo is er een instantie, het EUCPN (European Crime Prevention Network) die er op is gericht verschillende preventieve aanpakken te ontwikkelen en best practises te delen binnen Europa.
Tevens is er onder de EMPACT vlag, onder het sub-thema Organized Property Crimes een actie gericht op de bestuurlijke of alternatieve aanpak (Administrative Approach), waar Nederland (politie en het CCV) in 2023 actieleider van is.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten?
De afgelopen jaren is middels onderzoek zicht verkregen op de modus operandi van mobiele bandieten, waaronder onderzoeken naar vroegtijdige signalering en recentelijk naar e-bike en gps-diefstallen door mobiele bendes. Onder andere op basis van deze wetenschappelijke inzichten is een barrièremodel tot stand gekomen, om zo in elke fase de criminele activiteiten van mobiele bandieten te kunnen verstoren. Tijdige informatie-uitwisseling tussen winkeliers en politie, met het doel de heterdaadkracht te vergroten, is een belangrijk onderdeel van deze publiek-private aanpak. Politie en brancheorganisaties wisselen daarnaast actief informatie uit over de modus operandi van mobiele bandieten.
Gestolen goederen met unieke kenmerken waarvan aangifte is gedaan, belanden in de database Stop Heling. Burgers en bedrijven kunnen in deze database een diefstalcheck doen. Als hieruit blijkt dat een aangeboden goed van diefstal afkomstig is, kunnen ze hiervan via een meldformulier direct melding doen bij de politie. Daarnaast zijn handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen verplicht hun inkoop te registreren en moeten daarvoor in veel gemeenten het Digitaal Opkopers Register (DOR) gebruiken. Dankzij het DOR en het landelijk zicht dat daarmee wordt verkregen op de handel in gestolen goederen, heeft de politie in het verleden al mobiele bendes in beeld kunnen krijgen. Zowel Stop Heling als het DOR dragen aldus bij aan het verhogen van de pakkans van deze bendes.
Hoe verhoogt u de weerbaarheid van particulieren op delicten als zakkenrollen, E-bike- en autodiefstal en van ondernemers op winkeldiefstal? Hoe loopt de samenwerking met de branche?
Als winkeldieven op heterdaad betrapt zijn, kan de ondernemer de ServiceOrganisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA) inschakelen voor het verhalen van de indirecte schade en eventuele directe schade op de dader. De indirecte schade bestaat uit een standaardtarief van 181 euro voor de tijd die de ondernemer kwijt is aan het vasthouden van de winkeldief, overdragen aan de politie en het doen van aangifte. In 2022 bedroeg het aantal verhaalacties van SODA voor winkeldiefstal 27.598, waarmee in totaal € 1.651.982 aan civiele vorderingen is verhaald.
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is naast mobiel banditisme ook de (preventieve) aanpak van winkeldiefstal een actiepunt. De Platforms Veilig Ondernemen ontwikkelen momenteel een toolbox met interventies om winkeldiefstal te voorkomen. Daarnaast wordt ingezet op de doorontwikkeling en bredere uitrol van het instrument collectief winkelverbod, zodat winkeldieven geweerd kunnen worden uit een winkelgebied waar zij tot last zijn geweest. Tevens wordt er een verkenning uitgevoerd naar ondernemerspecifieke aangifte- en of meldwensen van winkeldiefstal. Aan de hand van de bevindingen wordt een verbeterproces ingezet.
In de landelijke werkgroep mobiel banditisme wordt in publiek-privaat verband structureel gewerkt aan de aanpak van rondtrekkende dadergroepen. Samen met onder meer politie, OM, de Platforms Veilig Ondernemen en brancheorganisaties als VNO-NCW, MKB-Nederland, Cumela en vertegenwoordigers vanuit de retailbranches wordt de aanpak van mobiel banditisme gezamenlijk vormgegeven en ten uitvoer gebracht. Hierbij staan de meest recente trends en ontwikkelingen, alsook de behoeften de betrokken partijen centraal.
De Kamer van Koophandel informeert ondernemers daarnaast onder welke voorwaarden zij interne zwarte lijsten kunnen maken om de toegang te ontzeggen aan klanten of personeel die winkeldiefstal hebben gepleegd, of andere vormen van overlast. Bovendien verwijst de Kamer van Koophandel ondernemers naar sectorale zwarte lijsten waar zij bij kunnen aansluiten.
Kunt u naast de beantwoording van deze vragen ook in het volgende halfjaarbericht van de Politie ingaan op de voortgang van de maatregelen die het kabinet treft om mobiel banditisme aan te pakken?
Ja, ik zal in het volgende halfjaarbericht ook ingaan op de voortgang van de aanpak van mobiel banditisme.