De milieuvergunning aan Thermphos |
|
Ad Koppejan (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vergunning die de Zeeuwse GroenLinks-gedeputeerde Wiersma voor de uitstoot van onder meer dioxine heeft verleend aan het bedrijf Thermphos, waarover onder de bevolking grote zorgen bestaan?1
Ja.
Wat is tot nu toe uw betrokkenheid en die van de VROM-Inspectie bij de verlening van deze milieuvergunning geweest?
Toen begin 2009 duidelijk werd dat de milieu- en veiligheidssituatie bij Thermphos verslechterde heeft de VROM-Inspectie intensief overleg gevoerd met de provincie Zeeland, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Er is vervolgens door de provincie een aanpak ontwikkeld die gericht is op het actualiseren van de milieuvergunning en het verscherpt toezicht op de naleving van de voorschriften.
De nu in discussie zijnde wijziging van de milieuvergunning is onderdeel van deze aanpak. De wijzigingsvergunning stelt een duidelijke norm voor dioxinen die er eerst niet was. Op basis van die normen kan de provincie ook handhavend optreden.
Voor wat betreft de normstelling voor de dioxinenemissies verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 van het lid Van Tongeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 665)
De provincie heeft verklaard dat ze handhavend zal optreden als afspraken door Thermphos onvoldoende worden nagekomen. De VROM-Inspectie zal de aanpak op de voet volgen en zo nodig ingrijpen als blijkt dat partijen hun verantwoordelijkheid niet nemen.
Wat is uw bevoegdheid bij het toezicht op de vergunningverlening door de provincie inzake milieuvergunningen zoals die voor Thermphos? Is het waar dat het de verantwoordelijkheid is van de regering om toe te zien op de kwaliteit van de vergunningverlening door provincies? Zo ja, welke stappen bent u dan van plan te nemen om de provincie Zeeland aan te spreken op het gedoogbeleid van onder meer te hoge dioxine-emissies?
Het verlenen van milieuvergunningen is gedecentraliseerd en in de situatie van Thermphos is het provinciebestuur primair verantwoordelijk voor de vergunningverlening. De provincie dient zorg te dragen voor een goede horizontale verantwoording en kwaliteitsborging.
Mijn bevoegdheid bij het toezicht op de vergunningverlening is het interbestuurlijk toezicht op de taakuitvoering, vergunningverlening en handhaving, door de provincie. De VROM-Inspectie is door mij aangewezen om interbestuurlijk toezicht te houden op de decentrale uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer door de provincie. Dat wil zeggen dat de VROM-Inspectie nagaat of de provincie taken verwaarloost, dan wel besluiten neemt die in strijd zijn met het recht of het algemeen belang. De interbestuurlijk toezichthouder heeft de bevoegdheid om informatie op te vragen, te beoordelen en in geval van taakverwaarlozing of wanneer besluiten genomen worden in strijd met het recht of algemeen belang, in te grijpen. Ingrijpen gebeurt in de eerste plaats via bestuurlijk overleg. Wanneer dit geen oplossing biedt kunnen de vervolgstappen bestaan uit het geven van aanwijzingen, in de plaatstreding of het voordragen van besluiten aan de Kroon voor schorsing en vernietiging van een besluit.
Naast de rol van (interbestuurlijk) toezichthouder heeft de VROM-Inspectie in het vergunningverlening traject bij bepaalde inrichtingen, waaronder Thermphos een
wettelijke adviesrol. Dat heeft ze ook gedaan bij de nu in discussie zijnde wijziging van de milieuvergunning voor Thermphos.
Vanuit deze verschillende rollen heeft de VROM-Inspectie zich ervan vergewist dat de provincie zich bewust was van haar verantwoordelijkheid. Ik ga er vanuit dat de partijen zich aan de gemaakte afspraken houden en zal dit op de voet volgen.
Bent u bereid erop toe te zien dat er door een onafhankelijk instituut, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), volledig onderzoek wordt gedaan naar de gezondheids- en milieu-effecten van de emissies van Thermphos, zoals de dorpsraad van Nieuwdorp heeft gevraagd, en de Kamer hierover te informeren?
Het RIVM heeft in opdracht van de VROM-Inspectie en de provincie Zeeland diverse onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van de emissies van Thermphos op de gezondheid van omwonenden en het milieu. Er zijn onderzoeken geweest naar de emissie van dioxinen en naar de gezondheidseffecten van andere stoffen. (zie mijn antwoord op vraag 3 van het lid Van Tongeren).
In de komende periode is het bedrijf verplicht om doorlopend metingen te verrichten om aan te tonen dat aan de tussentijdse norm wordt voldaan. Tevens worden onder regie van de provincie Zeeland gerichte aanvullende onderzoeken en metingen uitgevoerd. Op de kwaliteit van de uitvoering van deze onderzoeken zal de VROM-Inspectie toezien.
Er is door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten toegezegd dat een nader te bepalen gezondheidsonderzoek in overleg met betrokken gemeenten, RIVM en GGD zal worden uitgevoerd. Vooralsnog zie ik geen reden om zelf aanvullend onderzoek te (laten) doen.
Een onderzoek naar verantwoord ondernemen |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het VBDO-rapport «Verantwoord beleggen door Nederlandse verzekeraars 2010»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat uit dit onderzoek blijkt dat kleinere ondernemers nog steeds geen duurzaam beleggingsbeleid voeren? Wat vindt u van deze conclusies? Op welke wijze kan de overheid bijdragen aan een snelle verbetering van dit ondernemersklimaat?
De benchmark van VBDO onder 29 verzekeraars die actief zijn in Nederland maakt inzichtelijk waar de bedrijven in de sector staan t.a.v. maatschappelijk verantwoord beleggen. De benchmark heeft als doel om verzekeraars te prikkelen om een duidelijk verantwoord beleggingsbeleid te ontwikkelen dat voldoet aan de verwachtingen van de verzekerden en dat invulling geeft aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Het kabinet wil dat alle bedrijven zich bewust worden van de maatschappelijke effecten en verantwoordelijkheden die ondernemen met zich meebrengt en de kansen die MVO biedt én dat bedrijven zich ook daadwerkelijk inzetten om MVO in hun kernactiviteiten te integreren2. Omdat de mogelijkheden om invulling te geven aan MVO verschillen per sector en per bedrijf en ook afhangen van de wisselende omstandigheden waarin een bedrijf in de loop van de tijd verkeert, kan MVO niet als een resultaatsverplichting worden voorgeschreven. Op welke wijze die verantwoordelijkheid wordt ingevuld, is in de eerste plaats aan de betreffende ondernemingen zelf om in dialoog met belanghebbenden te bepalen. Het kabinet stimuleert dit met haar beleid voor MVO. Het bevorderen van transparantie en dialoog over MVO is daar een belangrijk onderdeel van. Zo is de Transparantiebenchmark afgelopen jaar uitgebreid van 180 naar circa 500 bedrijven. De helft van de in het VBDO onderzoek betrokken verzekeraars maakt hier inmiddels onderdeel van uit. De resultaten hiervan zullen begin volgend jaar bekend worden.
Wij constateren dat de verzekeringssector op het vlak van MVO reeds stappen heeft ondernomen door in 2002 de gedragscode te ontwikkelen, waar u in uw vragen ook aan refereert. De VBDO gaat via het onderzoek, namens zijn leden, de dialoog aan met de verzekeraars en demonstreert de gestage vooruitgang die de verzekeringssector als geheel heeft geboekt op het gebied van maatschappelijk verantwoord beleggen. Er zijn drie verzekeraars meer dan vorig jaar die MVO-beleid hebben toegepast; bovendien rapporteert VBDO dat daarnaast drie kleinere verzekeraars bezig zijn met het ontwikkelen van MVO-beleid. VBDO toont begrip voor het feit dat de formulering, implementatie en rapportage van MVO beleid een lange-termijn proces is. Het rapport formuleert de nodige aanbevelingen en verbeteringssuggesties aan verzekeraars, zowel aan verzekeraars die al een actief beleid hebben als aan verzekeraars die dat tot op heden nog ontberen. Het genoemde rapport concludeert verder dat kleinere verzekeraars minder goed scoren op de door VBDO opgestelde benchmark voor duurzaam beleggingsbeleid dan grotere verzekeraars. Overigens wijst VBDO hierbij op het feit dat sommige onderzochte kleine verzekeraars geen informatie daarover konden of wilden verstrekken, waardoor ze met een nul-score in het onderzoek werden opgenomen.
De aanbeveling van VBDO voor de kleine verzekeraars om samen te werken om een duurzaam beleggingsbeleid te ontwikkelen, eventueel in samenwerking met Verbond van Verzekeraars, lijkt interessant. De VBDO doet de oproep aan de verzekeringssector om verdere stappen te nemen gericht op verduurzaming van de sector. Wij sluiten ons daar bij aan. Het is evenwel aan de bedrijven om hier al dan niet invulling aan te geven. Wij zijn benieuwd naar de vorderingen die het volgende onderzoek in 2011 zal laten zien.
Herinnert u zich dat in 2002 de sector een gedragscode heeft ondertekend waarin staat dat de Verzekeraars zullen streven naar beleggingscriteria die transparant zijn voor verzekerden, aandeelhouders/leden en publiek? In hoeverre, mede tegen de achtergrond van dit onderzoek, beschouwt u deze gedragscode als een succes? Indien dit niet zo is, bent u van plan hier wat aan te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan om dit onderwerp ook in Europees verband nader op de agenda te zetten?
Verantwoord beleggen en verantwoording door financiële instellingen3 staat al op de agenda van DG Interne Markt van de Europese Commissie (Single Market Act 2010, Groenboek Financiële Instellingen juni 2010) en van het EU Multistakeholderforum voor MVO4.
De mislukte concurrentie in de post en het bericht dat veel post door Sandd en Selektmail verkeerd wordt bezorgd |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat veel post door Sandd en Selektmail verkeerd wordt bezorgd?1
Ik heb de berichtgeving over de resultaten van het onderzoek van de Vereniging Grootgebruikers Post en de te late bezorging door Sandd en Selektmail voor kennisgeving aangenomen. Voor de zakelijke post is geen overkomstduurverplichting in de Postwet opgenomen. Deze verplichting (artikel 16, zesde lid, Postwet) geldt alleen voor poststukken die onder de Universele Dienst vallen.
Wat betekent de slechte bezorging voor de doelmatigheid van de concurrentie in de postsector, aangezien een van de doelen was het verhogen van de kwaliteit van de postbezorging en ook bij TNT de postbezorging faalt?
De volledige opening van de postmarkt beoogde keuzevrijheid, lagere prijzen en innovatie mogelijk te maken. De effecten werden met name op de zakelijke markt verwacht, daar de zakelijk markt 92% van alle poststukken verstuurt. Voor wat betreft deze zakelijke post heeft de klant/verzender van poststukken de mogelijkheid om naar een andere postvervoerder over te stappen. Het lijkt mij dan ook in het belang van alle postvervoerbedrijven om zorg te dragen voor een goede kwaliteit in hun postbezorging.
Wat is uw reactie op het rapport van analistenbureau The Idea, waarin uiteengezet wordt dat het niet ondenkbaar is dat het moederbedrijf van Selektmail, te weten Deutsche Post, strategische redenen heeft om in Nederland met tarieven onder de kostprijs te werken?
De speculaties over mogelijke strategische redenen zijn mij bekend. Ik doe hierover verder geen uitspraken. Het is voor mij van belang dat bedrijven niet de wettelijke regels overtreden. Ik heb de NMa verzocht een onderzoek te laten verrichten naar het hanteren van eventuele roofprijzen op de Nederlandse postmarkt.
Waarom heeft Nederland er, mede in dit licht, voor gekozen om voorop te lopen in Europa als het gaat om de introductie van concurrentie in de post, waarbij er in Nederland voor is gekozen om nieuwkomers oneigenlijke voordelen te geven, zoals de mogelijkheid om te concurreren met arbeidsvoorwaarden onder het minimumloon, terwijl in veel andere landen binnen de Europese Unie (EU) het zittende postbedrijf juist voordelen geniet? Leidt dit er niet toe dat TNT in Nederland kapot gemaakt kan worden, terwijl het bedrijf geen voet aan de grond kan krijgen in andere EU-landen?
Ik wil allereerst een procedurele kanttekening maken. De Nederlandse markt is op 1 april 2009 volledig geopend, een jaar en 9 maanden voorafgaand aan de datum van volledige opening in Europa, op 1 januari 2011, en ruim meer dan een jaar na opening van de grootste markten in de EU, de Duitse en de Britse postmarkten. Bij dit gehele proces zijn beide Kamers der Staten-Generaal betrokken geweest; van de behandeling van het wetsvoorstel tot de besluitvorming over de datum van inwerkingtreding van de Postwet.
Ik wil er voor de volledigheid ook op wijzen dat nieuwkomers al sinds 2000 actief zijn op de Nederlandse markt, waarbij zij voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving en zonder oneigenlijke voordelen.
Bij een volledige opening van de markt dienen geen speciale voordelen te bestaan voor het zittende postbedrijf, omdat dit andere bedrijven juist belemmert toe te treden tot de markt. Dat uitgangspunt geldt voor alle lidstaten.
De Europese Commissie ziet toe op een tijdige en juiste implementatie van de Postrichtlijn. Wanneer lidstaten in gebreke blijven, kan de Europese Commissie een infractieprocedure starten tegen de lidstaat. Ik ga er vanuit dat de Commissie de implementatie nauwgezet zal volgen, net zo als indertijd bij de openstelling van de telecommunicatiemarkt. Ik zal hiervoor aandacht vragen bij de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde ontwikkelingen en eerdere berichten over de mislukte concurrentie in de post, zouden moeten leiden tot een heroverweging van de introductie van concurrentie in de Nederlandse postsector? Zo nee, waarom niet?
Nee, de volledige opening van de postmarkt is in Europa per 1 januari 2011 een feit. Aan deze volledige opening is een traject van bijna 20 jaar van discussie en besluitvorming vooraf gegaan. Daarbij is in stappen naar de volledige marktopening toegewerkt. Met de volledige marktopening hebben vrijwel alle lidstaten ingestemd. Alleen Luxemburg heeft tegengestemd en België heeft zich onthouden van stemming.
Een belangrijke overweging voor alle partijen en lidstaten is geweest dat het in stand houden van het monopolie er alleen maar toe zou leiden dat de situatie met veelal inefficiënte staatsbedrijven zou worden gecontinueerd. Of met de openstelling van de postmarkt binnen de Europese Unie de beoogde doelstellingen worden bereikt is over enkele jaren meer definitief te bepalen. De postmarkt bevindt zich, ook in ons land, in een transformatieperiode waarbij zich ook minder gewenste neveneffecten manifesteren.
Deelt u de mening dat de ervaringen met de mislukte concurrentie in de post in Nederland, (waarbij de postbezorging faalt, er sprake is van intimidatie op de werkvloer, er wordt geconcurreerd met beloningen onder het minimumloon en de bewaring van het briefgeheim onder druk staat2, ook op Europees niveau zou moeten leiden tot een herbezinning op de introductie van concurrentie in de post? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat technologiebedrijven uitwijken naar het buitenland |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer technologiebedrijven uitwijken naar het buitenland?1
Het bericht meldt dat door de globalisering van de technologiesector steeds vaker activiteiten van bedrijven in de technologische industrie naar het buitenland worden verplaatst. Het bericht baseert zich hierbij op een enquêteonderzoek van FME-CWM onder 352 CEO’s van bedrijven in de technologische industrie (leden van FME-CWM). Uit de enquête blijkt dat 33% van de bedrijven in de technologische industrie plannen heeft om in de nabije toekomst activiteiten te verplaatsen naar het buitenland. Het onderzoek geeft daarentegen niet aan in hoeverre dit percentage gestegen is ten opzichte van het verleden. De conclusie uit het artikel dat steeds meer technologiebedrijven uitwijken naar het buitenland, kan ik daarom op basis van deze resultaten niet vaststellen.
Het verplaatsen van activiteiten is voor bedrijven van belang om internationaal concurrerend te blijven. Door activiteiten uit te voeren in andere landen, kunnen bedrijven profiteren van kostenverschillen tussen landen en krijgen ze betere toegang tot klanten en leveranciers, hetgeen hun concurrentiepositie versterkt. Sterke bedrijven dragen bij aan de werkgelegenheid van Nederland. Bedrijven die activiteiten verplaatsen, zijn verder vaak groeibedrijven die tegelijkertijd banen creëren in eigen land. Bovendien is niet eenzijdig sprake van verplaatsing van activiteiten van Nederlandse bedrijven naar het buitenland. Omgekeerd zijn er ook buitenlandse bedrijven die activiteiten naar Nederland verplaatsen.
Kunt u een overzicht verstrekken van het verloop van het aantal arbeidsplaatsen in Research & Development voor verschillende technologiesectoren, zoals die in de sleutelgebieden zijn onderscheiden, over de afgelopen jaren?
Onderstaand treft u een overzicht aan van het aantal R&D-arbeidsjaren in de sleutelgebieden over de periode 2004–2008. Het zijn uitkomsten van de tweejaarlijkse Innovatie-enquête, verstrekt door het CBS. In de tabel is ook de ontwikkeling weergegeven van het aantal R&D-arbeidsjaren in het totale bedrijfsleven.
2004
2006
2008
Totaal R&D-personeel sleutelgebieden
34,3
36,7
32,1
w.v. Food & flowers
2,9
3,5
2,9
Hightechsystemen en materialen
18,1
18,0
15,4
Water
0,4
0,2
0,4
Creatieve industrie
3,9
6,0
4,6
Chemie
8,7
8,6
8,6
Pensioenen en sociale verzekeringen
0,3
0,3
0,2
Totaal R&D-personeel bedrijven
50,0
52,8
48,4
Bron: Innovatie-enquête bedrijven CBS.
De cijfers tonen dat de ontwikkeling van de R&D-werkgelegenheid in de sleutelgebieden sterk overeenkomt met die in de totale bedrijvensector. Tussen 2004 en 2008 is de R&D-werkgelegenheid in het sleutelgebied hightechsystemen en materialen met 2 700 arbeidsjaren gedaald. Dat sleutelgebied is in belangrijke mate verantwoordelijk voor de daling van de R&D-werkgelegenheid die tussen 2004 en 2008 heeft plaatsgevonden in het totale bedrijfsleven.
Bij de cijfers kan worden opgemerkt dat de sleutelgebieden moeilijk precies zijn af te bakenen. Het CBS heeft hiervoor een koppeling gemaakt met de classificatie van economische activiteiten volgens de Standaard Bedrijfsindeling. Die koppeling is te vinden in een eerder dit jaar verschenen rapport van het CBS, getiteld «Regionale innovatie in Nederland. Community Innovation Survey 2004 en 2006».
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat steeds meer hoogwaardige bedrijvigheid naar het buitenland verdwijnt?
Het kabinet streeft ernaar dat Nederland dé plek wordt om te ondernemen en te innoveren voor ondernemers uit binnen- en buitenland. Daartoe zet het kabinet de komende periode in op het versterken van het algemene vestigings- en ondernemingsklimaat en ontwikkelt het een stimulerend beleid voor de huidige en toekomstige economische topgebieden van Nederland. De contouren van dit beleid zullen in de komende maanden verder uitgewerkt worden. In 2011 zal het kabinet het nieuwe economische en innovatiebeleid vastleggen in een nota bedrijfslevenbeleid.
Het kabinet zet daarbij, zoals aangekondigd in het regeerakkoord, de ontwikkeling van economische topgebieden centraal. Het is de bedoeling dat binnen deze topgebieden de overheid, het bedrijfsleven en de kenniswereld tot een gemeenschappelijke agenda komen ter versterking van de concurrentiekracht. Hierin zal vanuit een brede benadering worden gekeken naar de wijze waarop innovatie en economische groei het beste gestimuleerd kunnen worden. Uitgangspunt is een samenhangende benadering van fundamenteel onderzoek (NWO, KNAW, universiteiten), toegepast onderzoek (TNO, GTI’s, DLO) en het bedrijfsgerichte instrumentarium. Het gaat daarbij niet alleen om financiële instrumenten voor innovatie. Minstens zo belangrijk is zorg te dragen voor een goed vestigingsklimaat; daarbij gaat het om zaken als regelgeving, opleiding en scholing, belastingklimaat, kenniswerkers, etc.
Kortom, het kabinet zal zich over de volle breedte inzetten voor het versterken van de kenniseconomie. We zullen daarbij drie sporen volgen: het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor ondernemerschap en innovatie (o.a. afschaffen van onnodige regels); het aanbieden van een eenvoudig en transparant bedrijfgericht innovatie-instrumentarium (o.a. beperking van innovatiesubsidies, uitbreiding van fiscale voorzieningen en inrichten van een revolverend fonds); en de inzet op een effectieve kennisinfrastructuur waarin samenhang en valorisatie centraal staan.
Nederland als koploper bij het opvragen van telecomgegevens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland Europees koploper opvraging telecomgegevens»?1
Ja.
Kloppen de in het bericht genoemde cijfers? Zo nee, op welk punt kloppen de cijfers niet?
Het is correct dat er in 2009 door de (bijzondere)opsporingsdiensten 2 930 941 vragen zijn gesteld aan de telecom- en internetbedrijven via het CIOT-informatiesysteem (CIS). Het aantal vragen dat is gesteld door de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten is niet opgenomen in dit aantal. Het aantal van 78 000 bevraagde verkeers- en locatiegegevens is afkomstig uit een businesscase van een consultant. De juistheid hiervan kan ik niet bevestigen. Vermoedelijk betreft het een schatting. Over de cijfers uit het bericht die betrekking hebben op andere landen kan ik niet oordelen.
Waarom ligt het aantal opgevraagde telecomgegevens per hoofd van de bevolking in Nederland aanzienlijk hoger dan in andere Europese landen het geval is?
Ik beschik niet over landenvergelijkend onderzoek naar deze vragen. In algemene zin valt echter op te merken dat het aantal opgevraagde persoons- en verkeersgegevens samenhangt met de manier waarop de (bijzondere) opsporingdiensten hun onderzoeken vormgeven. Dat is op zijn beurt een resultante van onder andere de wettelijke mogelijkheden, de maatschappelijke en politieke opvattingen over welke opsporingsmiddelen in een gegeven situatie aanvaardbaar zijn, en de beschikbare mankracht en technische hulpmiddelen. Het CIS is een hulpmiddel waarmee de (bijzondere) opsporingdiensten in Nederland efficiënt en veilig onderzoek kunnen verrichten. Een dergelijk hulpmiddel is niet in alle Europese landen voorhanden, hetgeen het relatief hoge aantal bevragingen in Nederland ten dele kan verklaren.
In welk opzicht verschilt de Nederlandse situatie van die van andere Europese landen, waarmee het grote verschil in opgevraagde gegevens verklaard kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de privacy van Nederlandse burgers ernstig geschaad wordt door de wijze waarop de Nederlandse autoriteiten omgaan met bank- en telecomgegevens? Zo ja, op welke wijze wilt u de privacybescherming versterken? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Het opvragen is bij wet geregeld en vormt een gerechtvaardigde inperking van het recht op privacy, zoals dat is neergelegd in artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 EVRM. Bovendien is de wijze waarop (bijzondere) opsporingsdiensten omgaan met de verkregen bank- en telecomgegevens omkleed met zorgvuldigheidseisen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens, alsook met aanvullende afspraken die de diensten hebben gemaakt met het CIOT. In concrete gevallen kan de rechter worden gevraagd te oordelen over de vraag of de inbreuk in een specifiek geval rechtmatig was. Ik ben dan ook van mening dat er zorgvuldig met de privacy van burgers wordt omgegaan.
Kunt u aangeven waarom Bits of Freedom slechts via de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) procedure aan de nu bekend geworden gegevens kon komen? Bent u bereid gemakkelijker inzichtelijk te maken welke gegevens op welke schaal worden opgevraagd door welke instanties? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het aantal vragen via het CIS wordt reeds jaarlijks gerapporteerd in het jaarverslag van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Een uitsplitsing hiervan naar opvragende instantie zal beschikbaar worden gemaakt via de website van het CIOT. Het aantal opgevraagde historische verkeersgegevens zal met ingang van dit jaar in het departementale jaarverslag worden opgenomen. De uitsplitsing hiervan naar opvragende instantie zal niet openbaar worden gemaakt omdat hieruit informatie zou kunnen worden afgeleid over afzonderlijke onderzoeken.
De ontstane onduidelijkheid over het afronden op hele belminuten door telecomaanbieders |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kassa waar Eurocommissaris Kroes aangaf dat het afronden op hele belminuten volgens Europese regelgeving niet is toegestaan?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de EU-regels alleen gaan over bellen naar het buitenland (roaming) en dus niet over nationaal belverkeer inclusief het afronden op belminuten?
Ja. De betreffende EU-regels (de roamingverordening) waaraan mevrouw Kroes refereerde hebben betrekking op bellen en gebeld worden en sms- en datagebruik in het buitenland (binnen de EU), het zogenaamde roaming. Bellen vanuit Nederland naar het buitenland en bellen binnen Nederland vallen niet onder deze regels.
Overigens houdt de roamingverordening geen verbod in van het afrekenen per minuut voor gesprekken in het buitenland. De roamingverordening schrijft voor dat telefonieaanbieders hun klanten in elk geval ook de mogelijkheid moeten bieden om in het buitenland te betalen per seconde (na de eerste halve minuut) met een vastgelegd tariefmaximum (het zogenaamde Eurotarief). Het staat aanbieders vrij hun klanten naast het Eurotarief een ander aanbod te doen voor bellen in het buitenland.
Is het waar dat de afzonderlijke lidstaten zelf verantwoordelijk zijn voor regelgeving met betrekking tot het afronden op belminuten?
Ja. Het Europees regelgevend kader voor de elektronische communicatie kent geen voorschriften over de afrekenmethode voor mobiele telefonie. Na onderzoek is mij gebleken dat het regelgevend kader ruimte laat aan de lidstaten om op basis van consumentenbescherming voorschriften op te leggen met betrekking tot de afrekenmethode die telefonieaanbieders hanteren, mits deze voorschriften proportioneel zijn.
Vindt u het wenselijk dat het afronden bij grensoverschrijdende telefoongesprekken niet is toegestaan en bij binnenlandse gesprekken wel?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is er geen Europees verbod op het afrekenen per minuut voor gesprekken in het buitenland.
Hoe hebben België en Duitsland dit geregeld? Is het afronden op belminuten daar toegestaan?
In België en Duitsland bestaat, net als in Nederland, geen verbod op het afrekenen per minuut.
Is het in Nederland toegestaan dat telecomaanbieders gesprekskosten afronden op hele belminuten? Zo ja, wilt u dit zo houden?
Het uitgangspunt van de Nederlandse telecomwetgeving is dat de markten voor vaste en mobiele telefonie vrije markten zijn waarin aanbod, prijs en voorwaarden in concurrentie tot stand komen. Vanuit dat beginsel is het aan telecomaanbieders om te bepalen welk aanbod ze in de markt zetten en hoe ze dat opbouwen. De concurrerende markt, zoals de telecommarkt is, leidt in dat geval tot een aanbod waarvan verwacht mag worden dat dit aansluit bij de wensen van consumenten.
Het voorgaande neemt niet weg dat ik de recente toename van het aantal abonnementen waarbij per minuut wordt afgerekend niet toejuich. Consumenten die het betreft zijn duurder uit en het kan zijn dat zij moeilijker controle kunnen houden over de belkosten, omdat het lastiger wordt bij te houden hoeveel belminuten in rekening gebracht worden (de teller van de telefoon rondt gesprekken bijvoorbeeld niet af op hele minuten). Ook zijn de telefonieaanbieders niet altijd even transparant geweest over de omzetting.
Het is belangrijk dat consumenten kunnen kiezen voor afrekenen per seconde. En het is belangrijk dat bedrijven transparant zijn over afrekenmethode en dat ze zich houden aan de mededingingsregels.
Vanuit mijn ministerie zijn gesprekken gevoerd met KPN en Vodafone over deze kwestie. Beide aanbieders hebben toegezegd ervoor te zorgen dat consumenten meer keuze krijgen om per seconde af te rekenen. Bovendien hebben ze aangegeven transparanter te zijn over de gebruikte afrekenmethode, zodat de consument bewuster kan kiezen.
Ik wil de markt de kans geven deze punten te verbeteren. Ik wil dat de gedane toezeggingen begin 2011 ingevuld zijn.
Heeft de Nederlandse consument volgens u op het moment de vrijheid om te kiezen voor een abonnement waarbij er per seconde betaald wordt?
Ja, de consument heeft keuze, maar die is met de recente acties van KPN en Vodafone wel beperkt.
Mobiele telefonie wordt in Nederland aangeboden door drie aanbieders met een eigen netwerk (KPN, Vodafone en T-Mobile) en vele tientallen aanbieders die mobiele telefonie aanbieden via het netwerk van één van de drie netwerkoperators. Van de drie partijen met een eigen netwerk heeft T-Mobile nog verschillende abonnementen waarbij per seconde afgerekend wordt. KPN (dat nog één abonnementsvorm over heeft waarbij afgerekend wordt per seconde) en Vodafone hebben toegezegd weer een aantal abonnementen in de markt te zetten waarbij per seconde wordt afgerekend. Ook een aantal aanbieders zonder eigen netwerk bieden de mogelijkheid om af te rekenen per seconde. Daarnaast is het zo dat bij prepaidaansluitingen bijna altijd per seconde wordt afgerekend.
Vindt u dat de Nederlandse telecommarkt op dit punt goed functioneert, in de zin dat consumenten goed abonnementen kunnen vergelijken en vervolgens kunnen overstappen?
Mijn voorganger heeft een aantal maatregelen genomen om de informatievoorziening van telefonieaanbieders aan consumenten te verbeteren. Hierdoor worden aanbieders van vaste en mobiele telefonie onder andere verplicht om consumenten via hun website actief te informeren over basale tariefinformatie, waaronder de afrekenmethode, voordat de consument een bestelling kan plaatsen. Dit helpt consumenten om een bewuste keuze te maken.
Deze nieuwe verplichtingen zijn per 1 oktober ingegaan. OPTA ziet toe op de naleving van deze verplichting en kan indien nodig handhavend optreden.
Bij tussentijdse wijziging van de voorwaarden, zoals in dit geval bijvoorbeeld een omzetting van betaling per seconde naar per minuut, moeten consumenten door hun aanbieder geïnformeerd worden. Daarop hebben zij het recht hun abonnement op te zeggen waarna zij kunnen overstappen.
KPN en Vodafone hebben in gesprekken met mijn ministerie toegezegd extra aandacht te besteden aan transparante informatievoorziening over de afrekenmethode.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat de consument optimaal geïnformeerd wordt?
Zie antwoord vraag 8.
De uitspraken van de Eurocommissaris over het afronden van belminuten door telecomaanbieders |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van eurocommissaris Kroes over het naar boven afronden van af te rekenen belminuten door mobiele aanbieders?1
Ja.
Heeft eurocommissaris Kroes aan u bekend gemaakt welke Europese bepalingen zorgen dat de nationale regelgevende instantie (wetgever en/of toezichthouder) mag ingrijpen of, gelet op de woorden van eurocommissaris Kroes, zelfs moet ingrijpen? Zo nee, bent u bereid navraag bij haar te doen welke bepalingen de ruimte zouden bieden of zelfs zouden dwingen in te grijpen en kunt u op basis daarvan vertellen om welke bepalingen het gaat?
Naar aanleiding van de uitspraken van mevrouw Kroes in het programma Kassa is een misverstand ontstaan over de Europese regels ten aanzien van afrekenen per minuut. Mevrouw Kroes heeft dit misverstand een dag later uit de wereld geholpen. Zie ook het antwoord op vraag 2 van de leden Verhoeven, Schaart en Braakhuis. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 586)
Herinnert u zich uw eerdere argumentatie dat ingrijpen niet mogelijk was omdat de Europese regels dat niet zouden toestaan?2
Het is op basis van het Europese regelgevend kader voor de elektronische communicatie niet mogelijk om voor bellen binnen Nederland een tariefplafond in te stellen of andere tariefregulering toe te passen. Uit nader onderzoek van mijn departement en nader overleg met de Europese Commissie bleek echter onlangs dat de Europese telecomregels wel ruimte laten aan de lidstaten om op basis van consumentenbescherming voorschriften op te leggen met betrekking tot de afrekenmethode die telefonieaanbieders hanteren, mits deze voorschriften proportioneel zijn.
Bent u opgelucht dat Europese regels ingrijpen kennelijk toch niet in de weg staan en deelt u de mening dat die mogelijkheid moet worden aangegrepen om deze benadeling van consumenten tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 6 van de leden Verhoeven, Schaart en Braakhuis.
Dient de wet te worden gewijzigd om in te kunnen grijpen of kan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA), gelet op de uitspraken van eurocommissaris Kroes, op basis van de huidige wetgeving al maatregelen nemen? Indien wetswijziging nodig is, kan de Kamer die op korte termijn verwachten?
De Telecommunicatiewet legt geen verplichtingen op aan aanbieders van mobiele telefonie over de afrekenmethode en laat geen ruimte voor OPTA om zelfstandig te besluiten tot dergelijke verplichtingen. Wel ziet OPTA toe op onder andere de transparantieverplichtingen in de Telecommunicatiewet. OPTA kan handhavend optreden als aanbieders zich niet aan deze regels houden.
Het treffen van verdergaande maatregelen tegen het afrekenen per minuut zou aanpassing van de lagere wetgeving onder de Telecommunicatiewet vereisen.
Heeft u nog op een andere manier dan via het programma Kassa van de Europese Commissie begrepen dat de Nederlandse wetgeving of aanpak niet conform de Europese regels zou zijn en dat de Commissie kan overgaan tot «actie»?
De Nederlandse telecommunicatiewetgeving is niet strijdig met Europese regels. Mevrouw Kroes heeft het misverstand dat was ontstaan inmiddels verholpen.
Als mobiele aanbieders nu al in strijd met de regels handelen, horen zij dan de tariefmaatregel om belminuten naar boven af te ronden, met terugwerkende kracht ongedaan te maken?
Nederlandse aanbieders van mobiele telefonie die gesprekken binnen Nederland of naar het buitenland afrekenen op hele minuten handelen niet in strijd met de regels, mits zij hun klanten hierover bij aanschaf goed informeren en mits zij bij tussentijdse wijziging van de voorwaarden klanten hierover helder geïnformeerd hebben en de mogelijkheid geboden hebben om het abonnement op te zeggen.
Een subsidieaanvraag van ABN Amro bij het Europees Globaliseringsfonds (EGF) |
|
Harry van Bommel |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met een subsidieaanvraag van ABN Amro bij het Europees Globaliseringsfonds (EGF) om de gevolgen van de financiële- en economische crisis op te vangen?1
Ja.
Is het waar dat Nederland, indien het verzoek wordt gehonoreerd, € 2,8 miljoen als co-financierder dient bij te dragen?
Nee, dat is niet juist.
ABN AMRO heeft via de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid EGF subsidie aangevraagd voor het van werk naar werk begeleiden van 1 350 werknemers. Het EGF subsidieert 65% van de gemaakte kosten. De overige kosten moeten door de lidstaat zelf worden betaald (cofinanciering). In Nederland hebben we in een regeling en bijbehorend convenant vastgelegd dat het bedrijf (of de bedrijfstak) dat een aanvraag wenst in te dienen zelf voor deze zogeheten cofinanciering dient zorg te dragen. De EGF aanvraag heeft betrekking op een project met een omvang van 7 953 000 euro aan kosten. De Europese Commissie draagt met de EGF subsidie 5 169 450 euro bij aan deze kosten. De overige 2 783 550 euro aan kosten worden betaald door ABN AMRO, en kan niet worden gezien als kapitaalsteun van de Nederlandse Staat aan ABN AMRO.
Deelt u de mening dat ABN Amro als bedrijf met de Rijksoverheid als enige aandeelhouder een voorbeeldfunctie dient te hebben en daarom zeer terughoudend dient te zijn bij het aanvragen van subsidies? Zo nee, waarom niet?
Er zijn Europese subsidiemiddelen vanuit het EGF beschikbaar. Hiertoe heeft mijn voorganger op 15 juli 2009 een regeling gepubliceerd tot openstelling van de mogelijkheid projectvoorstellen in te dienen in het kader van het EGF. Elk bedrijf (of elke bedrijfstak) dat een EGF subsidieverzoek tot ondersteuning bij het van werk naar werk begeleiden van ontslagen werknemers wil indienen en voldoet aan de EGF voorwaarden wordt serieus in behandeling genomen. ABN AMRO voldoet aan de strenge voorwaarden voor toekenning van EGF subsidie. ABN AMRO is een zelfstandig en commercieel bedrijf. Het feit dat de aandelen worden gehouden door de Staat doet daar niets aan af, en het staat ABN AMRO vrij om subsidie aan te vragen. De Staat is zakelijk aandeelhouder, en bemoeit zich niet met de operationele kant van de bank. Daarom is besloten de EGF aanvraag van ABN AMRO in te dienen bij de Europese Commissie.
Is het waar dat ABN AMRO de subsidie heeft aangevraagd voor werknemers die overbodig zijn geworden als gevolg van de integratie van de Nederlandse activiteiten van het voormalige Fortis in het bedrijf? Zo ja, deelt u de mening dat deze integratie vooral is terug te leiden tot de overname van ABN AMRO door onder andere Fortis in 2007 en niet tot de financiële- en economische crisis? Zo nee, waarom niet? Als dat zo is, deelt u de mening dat daarom het verzoek dient te worden afgewezen?
Het EGF is bedoeld voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte veranderingen in de wereldhandelspatronen of van de wereldwijde financiële en economische crisis. Als gevolg van de financiële en economische crisis werd ABN AMRO enerzijds geconfronteerd met een enorme daling in de verkoop van hypotheken en de handel in aandelen en anderzijds met een toename in kredietrisico (cliënten die niet in staat waren om hun leningen terug te betalen). Toen bleek dat deze financieel-economische situatie niet binnen afzienbare termijn zou verbeteren, werd duidelijk dat ABN AMRO dit niet meer alleen kon opvangen met maatregelen zoals bezuinigingen op extern ingehuurd personeel, het niet verlengen van tijdelijke contracten, bezuinigen op huisvestingskosten en scherpe heronderhandelingen met toeleveranciers. De aanvraag voor financiële ondersteuning van het van werk naar werk begeleiden van 1 350 ontslagen werknemers past in de doelstelling van het EGF. Daarom heb ik besloten de EGF aanvraag van ABN AMRO in te dienen bij de Europese Commissie.
In verschillende brieven aan uw Kamer onder dossier nummer 31 371 is de reden voor ingrijpen door de Nederlandse Staat in het Fortis concern toegelicht. De reden voor ingrijpen was onverkort de kredietcrisis. De kredietcrisis had – door een toenemende onrust en onvoorspelbare liquiditeitsbewegingen – een stadium bereikt waarin zelfs sterke solvabele financiële instellingen in een kwetsbare positie dreigden te komen. Ingrijpen van de Staat had tot doel stabiliteit te waarborgen bij onder andere ABN AMRO, waar Fortis, door middel van haar 34% middellijke deelneming in het consortiumvehikel RFS Holdings, aandeelhouder in was. Op 21 november 2008 heeft het kabinet de strategische richting geformuleerd voor de delen van het Fortis-concern die de Staat eerder had verworven, de strategische richting hield een integratie van Fortis Bank Nederland en de verworven ABN AMRO delen in.
Was u als aandeelhouder van het bedrijf op de hoogte dat deze aanvraag zou worden ingediend? Zo ja, wat zijn voor u de afwegingen geweest bij het besluit om de Kamer hierover niet in te lichten? Heeft u op enig moment geprobeerd om het bedrijf af te laten zien van deze aanvraag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u enige reden waarom ABN Amro, dat operationeel winst maakt, niet in staat is om zelf de kosten van de reorganisatie op te brengen? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u bereid om binnen de Europese Unie te pleiten voor aanpassing van de subsidievoorwaarden zodat winstgevende bedrijven worden uitgesloten van deze subsidies?
Bedrijven of sectoren kunnen in Nederland alleen een aanvraag indienen via de Minister van SZW. Die is dan ook automatisch op de hoogte, omdat hij de aanvraag zelf indient bij Brussel. We zijn niet specifiek in de rol van aandeelhouder op de hoogte gesteld, maar in de rol van subsidieaanvrager.
Op 5 oktober 2010 heeft Nederland een EGF aanvraag voor ABN AMRO ingediend. Ieder bedrijf of bedrijfstak dat voldoet aan de voorwaarden heeft de mogelijkheid via de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een EGF aanvraag bij de Europese Commissie in te dienen. In de monitor arbeidsmarkt rapporteer ik u over de door Nederland bij de Europese Commissie ingediende EGF aanvragen. De eerstvolgende monitor arbeidsmarkt staat gepland voor december 2010. Zoals in vraag 3 aangegeven voldoet ABN AMRO aan de strenge voorwaarden voor toekenning van EGF subsidie. Er is dan ook geen reden geweest om de aanvraag niet in te dienen.
Een verbod op overslagactiviteiten en het verdwijnen van overslagplekken in de randstad |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van het Waterschap Zeeuwse eilanden met betrekking tot het verbieden van los-laad- en overslagactiviteiten op Kaai 85?1
Ik heb kennisgenomen van dit besluit.
Hoe beoordeelt u dit verbod? Kunt u nader aanduiden waarom genoemde overslagactiviteiten – die al meer dan 25 jaar plaatsvinden – nu in strijd zouden zijn met vigerende milieuwetgeving?
De Raad van State heeft op 28 mei 2008 de door de gemeente Kapelle aan het waterschap verstrekte milieuvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een laad- en loskade vernietigd. Tegen het verstrekken van de milieuvergunning was beroep ingesteld o.a. vanwege verwachte geluidhinder.
Uit de uitspraak van de Raad van State maak ik op dat het besluit is vernietigd vanwege een gebrek aan zorgvuldigheid waarmee het besluit van de gemeente tot stand is gekomen. De Raad van State is met name gevallen over de wijze waarop de geluidhinder is beoordeeld. Het Waterschap Zeeuwse Eilanden, eigenaar en beheerder van Kaai 85, heeft zich neergelegd bij deze uitspraak.
Hoewel ik het betreur dat de betreffende openbare loswal geen overslagfunctie meer heeft, is het niet aan mij om een oordeel uit te spreken over het besluit van het waterschap.
Het feit dat er pas recent sprake is van een probleem in verband met vigerende milieuwetgeving kan verklaard worden door het feit dat er jaren sprake is geweest van een gedoogsituatie en dat pas in 2007 de gemeente Kapelle erop heeft gewezen dat het waterschap, vanuit zijn verantwoordelijkheid als beheerder van de loswal, een vergunning moest aanvragen. Nadat de vergunning was aangevraagd en verleend is hiertegen beroep ingesteld.
Is het waar, dat door het verbieden van de overslagactiviteiten de milieuproblemen toenemen, omdat thans veel meer wegvervoer moet worden ingezet? Staat dit niet haaks op het beleid om zoveel mogelijk vervoer over het water te realiseren en de weg te ontlasten?
In het onderhavige geval kunnen schepen uitwijken naar de loswal in de nabijgelegen gemeente Wemeldinge. Het verbod hoeft daarom naar mijn oordeel niet tot toename van milieuproblemen te leiden.
Dreigen er nog meer overslagmogelijkheden in het gedrang te komen? Zo ja, welke en met welke consequenties?
Ik heb begrepen dat de openbare overslagkade in de haven van Goes te zijner tijd komt te vervallen in verband met omvorming naar recreatie- en woonfunctie. De haven is in beheer bij de gemeente Goes. De bedoeling is dat de betoncentrales die in de haven gevestigd zijn een alternatieve locatie wordt geboden. Nog onduidelijk is of er ook compensatie zal worden geboden voor de openbare kade. De gemeente Goes is hiervoor verantwoordelijk.
Bent u bereid om te bevorderen dat het betreffende verbod ten aanzien van Kaai 85 snel ongedaan wordt gemaakt en tevens te waarborgen, dat dergelijke overslagactiviteiten niet onnodig worden belemmerd door vigerende wet- en regelgeving?
Ik hanteer als uitgangspunt dat de decentrale overheden die het beheer voeren over overslaglocaties, verantwoordelijk zijn voor de afweging over het gebruik van die locaties. Ik acht het daarom niet opportuun het waterschap te verzoeken dit besluit te heroverwegen.
Voor dit specifieke geval geldt dat het verbod alleen dan ongedaan kan worden gemaakt indien het waterschap bereid is om de gemeente te verzoeken de door de Raad van State vernietigde vergunning aan te passen en indien dit aangepaste besluit in een eventuele beroepszaak stand zou houden. Het bestuur van het waterschap heeft besloten een dergelijke actie niet te ondernemen omdat men zich primair verantwoordelijk voelt voor waterkerende functie van de betreffende kade.
Overigens heb ik begrepen dat de naast de openbare kade gelegen bedrijven interesse hebben de kade te huren van het Waterschap ten behoeve van laad- en losactiviteiten. Deze bedrijven zouden dit willen doen op basis van hun huidige milieuvergunning.
In algemene zin ben ik van oordeel dat de vigerende wet- en regelgeving voldoende ruimte biedt om dergelijke overslagactiviteiten te ontplooien, mits de beheerder van de overslaglocatie – indien nodig – bereid is te investeren in maatregelen die milieuhinder zo veel mogelijk mitigeren en de lokale overheid
bij het projecteren van nieuwe woongebieden voldoende rekening houdt met de milieuzones van bestaande overslaglocaties.
Is voorts het bericht waar, dat momenteel in de randstad al verschillende overslagplekken verdwijnen als gevolg van de bouw van woningen en kantoorpanden? Is er inmiddels reeds sprake van een trend waarbij steeds meer bouwgrondstoffen via de weg in plaats van over het water worden vervoerd, zoals in recent NEA-onderzoek wordt beweerd?2
Mij zijn geen concrete locaties bekend van overslagplekken die recent zouden
zijn verdwenen. Wel zou er sprake zijn van druk om overslaglocaties om te vormen tot woonlocatie. De beleidslijn van de betrokken provincies in de Randstad is dat zij gemeenten zullen aanspreken indien een kade met een duidelijke overslagfunctie plaats moet maken voor een andere functie. De provincies Zuid-Holland en Noord-Holland hanteren de beleidsregel dat in dergelijke gevallen dit verlies moet worden gecompenseerd. De provincie Utrecht heeft aangegeven te zullen toezien op behoud van de bestaande havencapaciteit.
Het NEA-rapport is nog niet definitief. Ik heb begrepen dat het rapport geen melding gaat maken van een dergelijke trend. Het NEA-rapport vraagt vooral aandacht voor de mogelijke sluiting van loskades. Als dit werkelijkheid wordt zou dit consequenties kunnen hebben voor het vervoer van bouwstoffen over water.
Hoe beoordeelt u genoemde trend en op welke wijze kan deze gekeerd worden?
Zoals ik reeds heb aangegeven, heb ik begrepen dat het NEA-rapport geen melding gaat maken van een dergelijke trend.
Gegeven de grote bouwopgaven de komende jaren, acht ik het wel van belang dat er voor het transport van bouwgrondstoffen in de randstad zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van vervoer over water.
Mijn standpunt is dat de decentrale beheerders van overslaglocaties zelf verantwoordelijk zijn voor de beslissing over het al dan niet handhaven van overslaglocaties. Ik ga er vanuit dat op regionaal niveau zal worden bezien of de besluitvorming spoort met het streefbeeld dat de provincies en stadsregio’s in 2009 hebben ontwikkeld in hun netwerkanalyses voor binnenhavens.
Om invulling te geven aan motie 32500 XII, nr. 46 Dijkgraaf c.s. zal ik de regionale overheden verzoeken, in aanvulling op hun netwerkanalyse, aan te geven welke laad- en loskades vanwege hun logistieke functie behouden dienen te blijven of zelfs uitbreiding behoeven, welke laad- en loskades op de nominatie staan opgeheven te worden en welke compensatiemaatregelen hiervoor getroffen worden.
Na ontvangst van deze informatie zal ik uw Kamer hierover berichten.
Het bericht dat het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen UWV parttimers zoekt die ontslagen postbodes vervangen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het UWV parttimers zoekt die ontslagen postbodes vervangen?1
De visie dat het UWV meewerkt aan het massaontslagplan van TNT zoals in de vraagstelling beschreven, deel ik niet. UWV voert haar taken uit conform de wet. Het bemiddelen van werkzoekenden op de arbeidsmarkt en het verstrekken van WW-uitkeringen zijn twee belangrijke taken van het UWV. Het kan gebeuren dat UWV, onder specifieke omstandigheden, beide taken uitvoert voor één organisatie. Als TNT ontslagaanvragen indient, zullen die op de gebruikelijke wijze worden getoetst.
Deelt u de visie dat het UWV hier meewerkt aan het massaontslagplan van TNT, waarbij voltijderpostbodes worden vervangen door goedkopere parttimers en flexwerkers?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de redenering «Fulltime bezorgers kloppen na hun ontslag voor een uitkering aan bij het UWV, de instantie die nu ook voor TNT Post goedkopere parttimers werft»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, zolang er niet genoeg banen zijn voor alle mensen die willen werken, deze inspanningen van het UWV er per saldo niet toe leiden dat er meer mensen aan het werk komen, maar wel dat er druk op de arbeidsvoorwaarden ontstaat bij TNT, waar volwaardige banen met een fatsoenlijk loon worden vervangen door flexibele banen tegen veel lagere lonen?
Het is primair de verantwoordelijkheid van TNT om in samenwerking met de OR en de vakbonden de moeilijke beslissingen te nemen waar zij voor staan, met het oog op een financieel gezonde bedrijfsvoering op de lange termijn. Daarin zit ook het gedeelde belang van deze partijen. Het is ook hun taak en om daarbij al het mogelijke te doen om werknemers aan ander werk te helpen.
Het bericht dat vijf jaar marktwerking de kwaliteit van de kinderopvang heeft verslechterd |
|
Nine Kooiman |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vijf jaar marktwerking de kwaliteit van de kinderopvang heeft verslechterd?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 552).
Kunt uiteenzetten wat de gemiddelde uurprijs was in 2008, 2009 en 2010? Wanneer dit niet bekend is, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gemiddelde uurprijs niet nog meer stijgt?
2006
2007
2008
2009
2010 (gegevens sept 2010
Dagopvang
€ 5,45
€ 5,67
€ 5,81
€ 5,97
€ 6,15
Buitenschoolse opvang
€ 5,68
€ 5,83
€ 5,91
€ 5,95
€ 6,10
Gastouderopvang
€ 5,43
€ 5,74
€ 5,86
€ 5,90
€ 5,53
Bovenstaande tabel presenteert de gemiddeld door ouders opgegeven uurprijs aan de Belastingdienst. De stijging van het uurtarief lijkt niet buitenproportioneel te zijn. De NMa komt op basis van het onderzoek «Marktwerking in de kinderopvang», tot dezelfde conclusie.
Wat gaat u doen om ouders meer mogelijkheden te geven om tegen de stijging van uurprijzen en de verplichte afname van meer kinderopvanguren dan dat ouders afnemen, in beroep te gaan? Bent u bereid om het advies van de oudercommissie bindend te maken? Zo nee, waarom niet?
Ouders waarvan de kinderopvangorganisatie is aangesloten bij één van de brancheorganisaties hebben altijd de mogelijk om, na een interne klachtenprocedure, het geschil in te dienen bij de Geschillencommissie Kinderopvang. Mijn voorganger heeft in haar brief van 5 februari j.l. maatregelen aangekondigd om de positie van ouders te versterken en zo de werking van de kinderopvangmarkt te verbeteren. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven aangeef, stuur ik u in de loop van 2011 een brief over dit onderwerp.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderopvangorganisaties zich aan de wettelijke normen gaan houden zodat er genoeg begeleidsters op een groep met kinderen staan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderopvangorganisaties hier voldoende op gecontroleerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voldoende pedagogische medewerkers op de groep is één van de voornaamste kwaliteitscriteria waarop de GGD toetst. Sinds september 2009 is de GGD begonnen met de zogenoemde onaangekondigde controles. Daardoor kan de GGD nog scherper controleren of kindercentra niet de hand lichten met deze kwaliteitseis. Als sprake is van een overtreding moet de gemeente handhavend optreden. Dat gebeurt vaak goed, maar in veel gevallen nog onvoldoende (zie tevens mijn antwoord op vraag 6). Tegelijk ben ik bezig met de convenantpartijen te komen tot eenvoudiger te hanteren normen. De convenantpartijen streven ernaar om nog in 2010 tot overeenstemming te komen. Eenvoudiger normen zijn voor GGD-en en gemeente beter te handhaven en zullen ook leiden tot een hogere nalevingsbereidheid bij de kindercentra
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) ook niet aangekondigd en onverwachts kinderopvangorganisaties inspecteren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op dit moment controleren de GGD-inspecteurs vaak al onaangekondigd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten de kinderopvangorganisaties die de wettelijke normen overtreden, ook daadwerkelijk aanpakt?
Met project «achterblijvende gemeenten» zet ik stevig in op verbetering van vooral de handhaving door gemeenten. In de praktijk blijkt het effectief te werken als de Onderwijsinspectie de individuele gemeenten op dit achterblijven aanspreekt. Inmiddels zijn er veel meer gemeenten die de uitvoering op orde hebben of waar afspraken mee zijn gemaakt om de uitvoering binnenkort op orde te hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kleinschalige kinderopvang in Nederland mogelijk blijft en niet alleen in handen komt, zoals dat nu het geval is in de grote gemeenten, van de vier grootste organisaties die meer dan negentig procent van de crèches en naschoolse opvang in handen heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa concludeert op basis van onderzoek door Regioplan dat de markt voor kinderopvang een dynamische markt is. Dat blijkt uit het aantal aantal toetreders en uittreders. Uit het onderzoek blijkt dat in gemeenten met meer dan 50 000 inwoners waar de vier grootste aanbieders van kinderopvang gezamenlijk een marktaandeel van 80 à 90% hebben, 62% van de kinderopvangorganisaties tussen december 2006 en december 2008 toe- dan wel uitgetreden is. Verder blijkt uit onderzoek van het Netwerkbureau kinderopvang naar de capaciteit in de kinderopvang, dat de relatief kleine aanbieders tot 20 locaties een marktaandeel hebben van circa 60%. Daarnaast is ook een meerderheid van de nieuwe toetreders een kleine aanbieder met minder dan 50 kindplaatsen. Dat betekent dat er voldoende kleine aanbieders op de markt voor kinderopvang actief zijn en zullen blijven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de arbeidsvoorwaarden in kinderopvangorganisaties gewaarborgd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als u bedoelt de arbeidsvoorwaarden zoals afgesproken in de CAO kinderopvang, dan ga ik daar niet over. Arbeidsvoorwaarden zijn het onderwerp van werkgevers en werknemers. Mocht een werkgever zich daaraan niet houden dan kan de werknemer de vakbond in de arm nemen en zonodig naar de rechter stappen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kinderopvang betaalbaar blijft nu de marktwerking zorgt voor hogere kosten kinderopvang en u wilt bezuinigingen op de kinderopvang?
Zoals ik schrijf in antwoord op vraag 2 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven, zijn volgens de NMa de prijzen in de kinderopvang de afgelopen jaren niet buiten proportioneel gestegen. De effecten van de bezuinigingen op de marktwerking zullen worden meegenomen in de brief die ik heb toegezegd in antwoord op vraag 4 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat ook de werkgevers de afgesproken een derde van de kinderopvangkosten gaan betalen? Zo nee, waarom niet?
De invoering van de Wet kinderopvang is gebaseerd op de gedachte dat formele kinderopvang tripartiet gefinancierd wordt door de overheid, de werkgevers en de ouders. Sinds 1 januari 2007 betalen werkgevers verplicht mee via een opslag op de wachtgeldpremie. Daarvoor was de bijdrage nog vrijwillig. Het is echter zo dat als de kosten van kinderopvang stijgen maar de grondslag van de opslagpremie stijgt minder hard mee, dan hoeft het opslagpercentage niet dienovereenkomstig te wijzigen. Relevant om op te merken is dat een stijging van de werkgeversbijdrage, gegeven de scheiding van inkomsten en uitgaven niet kan dienen als dekking van overschrijdingen van het kinderopvangbudget. Gegeven het inkomstenkader dat het kabinet hanteert dient een eventuele stijging van deze opslag op de wachtgeldpremie gecompenseerd te worden met lagere collectieve lasten elders. In 2010 bedroeg de gemiddelde bijdrage van werkgevers 23%, van ouders 22% en van het Rijk 55%. Met de bezuinigingen beweegt de verhouding in de bijdragen door de 3 verschillende partijen zich in de richting van 1/3.
Bent u bereid de marktwerking in de kinderopvang af te schaffen die ervoor zorgt dat de kinderopvang steeds duurder wordt en van slechtere kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het nader te plannen wetgevingsoverleg kinderopvang?
Ja.
Marktwerking in de kinderopvang |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De crèche wordt duurder en slechter»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de kinderopvangsector (prijsniveau, wachttijden en dienstverlening)? Wat is in uw ogen de relatie tussen de privatisering in 2005 en de huidige kwaliteit?
De introductie van vraagfinanciering in 2005 heeft de kinderopvang veel goeds gebracht, zoals ook branchepartijen aangeven in hun position paper van 5-11-2010, die ook aan uw Kamer is verstuurd. Het heeft ondermeer geleid tot een flinke toename in het aanbod en meer efficiency. Daarnaast blijkt uit onderzoek van SEO (Marktwerking in de kinderopvang 2004–2008) dat kinderopvanginstellingen zich meer zijn gaan richten op de wensen van ouders, dat ertoe heeft geleid dat de oudertevredenheid in de kinderopvang groot is (In de enquête van SEO geven ouders een rapportcijfer van 8,2).
De kinderopvang is echter een jonge markt in ontwikkeling, vandaar dat deze nog niet optimaal functioneert. In 2009 zijn verschillende onderzoeken over de werking van de kinderopvang afgerond («Marktwerking in de kinderopvang 2004–2008» door SEO, en «Marktwerking in de kinderopvang» door Regioplan in opdracht van de NMa). Het tekort aan aanbod ten opzichte van de vraag komt als grootste knelpunt uit de onderzoeken. Ook het gebrek aan transparantie over de prestaties van kinderopvangorganisaties wordt genoemd. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het NCKO (Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek) dat de pedagogische kwaliteit tussen 2005 en 2009 achteruit is gegaan. Daarentegen blijkt uit het eerder genoemde onderzoek van SEO, dat ouders in 2008, evenals in 2004, tevreden zijn over de kwaliteit van de kinderopvang.
De NMa concludeert op basis van het bovengenoemde door Regioplan uitgevoerde onderzoek «Marktwerking in de kinderopvang», dat de gemiddelde stijging van het uurtarief niet buiten proportioneel lijkt te zijn.
Volgens SEO wordt het probleem van wachtlijsten en dalende kwaliteit veroorzaakt door de met overheidsfinanciering opgestuwde vraag. De focus van ondernemers lag daarom meer op het vergroten van het aanbod dan op het verbeteren van de kwaliteit. Ook het NCKO geeft als één van de verklaringen voor de daling van de kwaliteit de sterke groei van de sector sinds 2005.
Bent u van mening dat een markt enkel kan functioneren en dus voor alle gebruikers tot een goede prijs-kwaliteitverhouding kan leiden, indien er sprake is van voldoende verschillende aanbieders, goed vergelijkbare prijzen en producten en een laagdrempelige mogelijkheid tot overstappen?
Inderdaad veronderstelt een goed functionerende markt dat ouders prijs en kwaliteit kunnen afwegen en dat aanbieders met elkaar concurreren. Een markt kan ook goed functioneren met een beperkt aantal aanbieders. Het enkele feit dat een onderneming zeer succesvol opereert en een, in vergelijking met haar concurrenten, grote omvang bereikt, betekent niet dat sprake is van een concurrentieprobleem. Grote spelers kunnen gedisciplineerd worden doordat nieuwe partijen kunnen toetreden tot de betreffende markt of bestaande partijen kunnen uitbreiden.
Hoe beoordeelt u deze aspecten bij de Nederlandse kinderopvangmarkt in het licht van een – op sommige locaties – beperkt aantal aanbieders met prijsstijgingen en wachtlijsten als gevolg?
De kinderopvangmarkt functioneert nog niet optimaal (zie het antwoord op vraag 2). Mijn voorganger heeft u een brief toegezegd over de nadere uitwerking van haar plannen in de brief van 5 februari 2010 om de positie van ouders te versterken. Ik wil dit echter in samenhang bezien met actuele ontwikkelingen op de markt, zoals de invloed van bezuinigingen. Ik zeg u daarom in de loop van volgend jaar een brief toe, die deze onderwerpen in samenhang zal behandelen. Ik heb het CPB gevraagd of zij onderzoek willen doen naar de kinderopvangmarkt. De centrale onderzoeksvraag is of de publieke belangen (doelmatigheid, kwaliteit en toegankelijkheid) binnen de huidige marktomstandigheden en spelregels gewaarborgd zijn.
Deelt u de mening van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat er met de marktwerking in de kinderopvang weinig mis is, maar dat ouders niet als «bewuste afnemers» opereren?
Uit de onderzoeken blijkt dat ouders op de kinderopvangmarkt zicht slechts in geringe mate als bewuste afnemers gedragen. Een bewuste afnemer vergelijkt de verschillende aanbieders op (economische) aspecten, kiest op basis daarvan voor een bepaalde aanbieder, en past zijn keuze aan indien blijkt dat een andere aanbieder beter blijkt te scoren. SEO stelt dat ouders door het bestaan van wachtlijsten (vooral op populaire dagen) kiezen voor de opvang waar het eerst plaats is en dus geen prijs/kwaliteitafweging maken. Daarnaast blijkt uit zowel het onderzoek van Regioplan als dat van SEO, dat de keuze van ouders voor een opvanglocatie vooral ingegeven wordt door de reistijd. De belangrijkste reden voor ouders om over te stappen naar een andere instelling komt dan ook door een verhuizing. Ook is kinderopvang een vertrouwensgoed, waardoor ouders niet snel van aanbieder zullen wisselen als hun kind het naar zijn/haar zin heeft, al blijkt de prijs/kwaliteit verhouding elders beter te zijn.
Wat vindt u van het idee om het (markt)toezicht op de kinderopvang anders te organiseren?
De kinderopvang is een markt, waarbij sprake is van contractvrijheid tussen ouders en aanbieders. Oudercommissies hebben adviesrecht op o.a. prijzen en openingstijden. Indien er aanwijzingen zijn dat aanbieders misbruik maken van hun economische machtspositie kan de NMa een mededingingsrechtelijk onderzoek starten en – indien zij inderdaad misbruik van economische machtspositie vaststelt – handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een boete. De NMa kan tevens een meer algemeen onderzoek naar de werking van een bepaalde markt (laten) uitvoeren, een zogenoemde marktscan. Een dergelijk onderzoek in de kinderopvangmarkt heeft de NMa in 2009 laten uitvoren. Of het (markt)toezicht anders georganiseerd moet worden neem ik mee ik mijn brief over de werking van de kinderopvangmarkt die ik in de loop van 2011 aan u zal aanbieden.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het artikel dat de vier belangrijkste kinderopvangbedrijven in grote gemeentes meer dan negentig procent in handen hebben en daarbij gebruik maken van schaalvoordelen en efficiency die het rendement vergroten maar de kwaliteit verkleinen?
Zoals het artikel concludeert klopt het dat er steden zijn met een beperkt aantal spelers, maar dat was ook voor invoering van de Wet kinderopvang al zo (toen was vaak sprake van één stichting per gemeente). Als er minder aanbieders zijn, betekent dat niet per definitie dat er van verstoorde marktwerking sprake is. De toetredingsbelemmeringen zijn namelijk relatief laag. Daarom is het volgens het onderzoek van de NMa zeer aannemelijk dat zelfs in gemeenten waar nog steeds maar een zeer beperkt aantal aanbieders actief is, aanbieders er rekening mee houden dat er nieuwe toetreders komen als zij hoge prijzen gaan rekenen of tegen ongunstige voorwaarden gaan leveren. Ik heb geen informatie dat de kwaliteit in de betreffende gemeenten lager is.
Gezien de beschreven problemen op de kinderopvangmarkt, hoe beoordeelt u de aspecten aanbodstructuur, prijstransparantie en overstapmogelijkheid op respectievelijk de energiemarkt, de mobiele telecommarkt en de hypotheekmarkt?
Ten aanzien van zaken als aanbodstructuur, prijstransparantie en overstapmogelijkheden op de energiemarkt wijs ik op de marktmonitorrapportage die de Nederlandse Mededingingsautoriteit jaarlijks over de energiemarkt opstelt. Uit deze marktmonitor blijkt dat op de energiemarkt voortgang wordt geboekt op deze aspecten.
Op de mobiele telecommarkt zijn drie mobiele telecomoperators actief met een eigen netwerk en talloze «Mobile Virtual Network Operators» die gebruik maken van deze netwerken en dezelfde diensten aanbieden. De Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit ziet als sectorspecifieke toezichthouder toe op de werking van de mobiele telecommarkt. Prijstransparantie speelt een belangrijke rol op deze markt, aangezien aanbiedingen vaak complex zijn en bestaan uit verschillende tariefelementen, zodat consumenten moeite hebben om een goed beeld te vormen van de daadwerkelijke kosten van een abonnement. Daarom zijn onlangs scherpere transparantie-eisen gesteld ten aanzien van de tarieven die worden gehanteerd. Ook zijn de overstapmogelijkheden per 1 juli 2009 vereenvoudigd. Consumenten kunnen sindsdien met een opzegtermijn van één maand hun contract opzeggen, zodra hun eerste contracttermijn is verstreken. Ook hebben zij het recht op behoud van hetzelfde telefoonnummer als zij naar een andere aanbieder overstappen.
De hypotheekmarkt kenmerkt zich als een markt waarop een beperkt aantal ondernemingen actief is dat gezamenlijk een relatief groot marktaandeel heeft. Dit maakt het concurrentieproces kwetsbaar. Mede hierom vormt de hypotheekmarkt momenteel onderwerp van onderzoek door de NMa. In het eerste deel van haar onderzoek heeft de NMa geconcludeerd dat de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief. Het tweede deel van het onderzoek is dan ook zeer interessant, omdat de NMa hierin de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart zal brengen en mogelijke gebreken in de marktwerking zal identificeren. Voor zover relevant zullen de door u genoemde factoren door de NMa worden meegenomen in het tweede deel van haar onderzoek. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal u dit onderzoek toezenden, zodra het gereed is.
De verkoop van het belang in het Oostenrijkse Redmail door TNT vanwege de invoering van een nieuwe postwet 'die concurrentie beperkt' |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht over de verkoop van het belang in Redmail door TNT vanwege een nieuwe postwet in Oostenrijk die aldaar de concurrentie beperkt?1
Op 13 januari 2010 heeft TNT met een persbericht aangekondigd toekomstige activiteiten van Redmail te zullen beperken tot de bezorging van kranten. Dit naar aanleiding van de bijeenkomst met beursanalisten begin december 2009, waarin TNT heeft besloten per EU-land te kijken of TNT allianties zal vormen dan wel zich terug zal trekken. Het bericht van 2 november jl. heb ik derhalve ter kennisgeving aangenomen.
Is het waar dat in Oostenrijk de brievenbussen, waarin postbedrijven de post bestemd voor bewoners moeten deponeren, op slot zitten en dat alleen het voormalig staatsbedrijf in Oostenrijk de sleutels voor deze brievenbussen heeft waardoor de bezorging door andere postbedrijven feitelijk onmogelijk is?
Voor wat betreft het sleutelprobleem heeft TNT bij navraag in januari 2010 aangegeven dat ongeveer bij 30% van de huisbrievenbussen in Oostenrijk alleen bezorgd kan worden door middel van een sleutel; dergelijke sleutels heeft alleen de Österreichische Post, als verlener van de Universele Dienst.
Deze situatie is door concurrenten op de Oostenrijkse postmarkt langs juridische weg aangevochten, teneinde op dit punt gelijke kansen te creëren voor alle spelers. De klagers zijn weliswaar in het gelijk gesteld, maar in de situatie is de facto niets veranderd, omdat de brievenbussen eigendom zijn van de betreffende woningeigenaren. De postmarkt gaat in Oostenrijk per 1 januari 2011 open, conform de Postrichtlijn. Voor het sleutelprobleem is in het wetsvoorstel (dat op 1 januari 2011 inwerking treedt) bepaald dat uiterlijk 31 december 2012 alle huisbrievenbussen toegankelijk dienen te zijn voor alle postbezorgers.
Heeft u contact met uw Oostenrijkse ambtgenoot over de problemen rond de toegang tot de brievenbussen? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog bereid om contact te hebben en de Kamer hierover te informeren?
Er is geen contact met mijn Oostenrijkse ambtgenoot over de problematiek rond de toegang tot de brievenbussen. Dit betreft een binnenlandse aangelegenheid in Oostenrijk, waarbij de Oostenrijkse postwetgeving per 1 januari 2011 zorgt voor de implementatie van de Europese Postrichtlijn. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of de Oostenrijkse postwetgeving al dan niet in strijd is met de Europese regelgeving.
Deelt u de mening dat er door deze situatie geen sprake is van een gelijk speelveld op de Europese postmarkt en dat het Nederlandse bedrijf TNT in het nadeel is?
In Oostenrijk betreft het een overgangsproblematiek voor 30% van de huisbrievenbussen, die niet van de ene op de andere dag is opgelost. Maar zoals in de nieuwe Oostenrijke Postwet is aangegeven, wordt deze opgelost, waarmee, zij het met enige vertraging, wel een gelijk speelveld ontstaat. Ik wil er op wijzen dat de lidstaten met de grootste postmarkten, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, Nederland voor zijn gegaan met de volledige openstelling van hun postmarkt en dat TNT daar van meet af aan actief is.
Deelt u de mening dat, nu keer op keer op keer blijkt dat in Nederland de nieuwkomers een voordeel hebben ten opzichte van de voormalig monopolist in ons land, TNT, terwijl in andere Europese land juist de nieuwkomers, waaronder het Nederlandse TNT, een concurrentienadeel hebben ten opzichte van voormalige staatsbedrijven, de Europese liberalisering van de postmarkt volledig is mislukt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bent u van plan te gaan doen aan deze situatie?
De Europese Commissie ziet toe op een tijdige en juiste implementatie van de Postrichtlijn. Wanneer lidstaten in gebreke blijven, kan de Europese Commissie een infractieprocedure starten tegen de lidstaat.
Ik ga er vanuit dat de Commissie de implementatie nauwgezet zal volgen, net zoals indertijd bij de openstelling van de telecommunicatiemarkt.
Ik zal hiervoor aandacht vragen bij de Europese Commissie.
Kunt u deze vragen vóór eerstkomend algemeen overleg over de postmarkt beantwoorden?
Deze antwoorden ontvangt u voor het Algemeen Overleg van 15 december a.s., waarin de postmarkt in den brede wordt besproken.
De hoge hypotheekmarges in Nederland |
|
Wouter Koolmees (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de «quick scan» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)?1 Hoe beoordeelt u de eerste uitkomsten van het gedane onderzoek?
Ik heb met veel belangstelling kennisgenomen van de quick scan hypotheekrente, die de Nederlandse Mededingingautoriteit (NMa) recentelijk heeft gepubliceerd. Dit betreft het eerste deel van het onderzoek dat de NMa momenteel uitvoert naar de Nederlandse hypotheekmarkt. De quick scan geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Hiervoor heeft de NMa de marges door middel van drie methoden onderzocht. Daarbij heeft zij rekening gehouden met mogelijke stijgingen in de kosten van banken. Uit de quick scan blijkt dat de Nederlandse hypotheekmarges na medio 2009 hoog zijn in historisch perspectief. Deze conclusie geldt voor zowel hypotheken met een variabele rente als voor hypotheken met een langere rentevaste periode. Daarnaast blijkt uit een internationale vergelijking van de hypotheekmarges met Frankrijk, Duitsland en België dat de marges in Nederland relatief hoog zijn.
De eerste uitkomsten van het onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt vormen een serieus signaal. De NMa gaat in het eerste deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt nog niet in op mogelijke oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag kunnen liggen. Zij geeft banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op de bevindingen uit haar quick scan. De reacties van de stakeholders zullen belangrijke aanknopingspunten vormen voor het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt, waarin de NMa ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart zal brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking zal identificeren. Hierdoor zal meer duidelijkheid ontstaan over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de reacties uit de sector en de bevindingen uit het tweede deel van het onderzoek.
Wat vindt u van het feit dat het NMa-onderzoek pas in het voorjaar van 2011 verwacht wordt? Deelt u de mening dat het slecht is dat consumenten nog een half jaar in onzekerheid blijven over de hoge marges op de hypotheekmarkt en de oorzaken daarvan? Bent u bereid om het onderzoek te versnellen?
Ik vind het tweede deel van het onderzoek van de NMa naar de hypotheekmarkt erg belangrijk, omdat het meer duidelijkheid zal verschaffen over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Voor consumenten, en voor eventuele maatregelen vanuit de overheid, is deze duidelijkheid van groot belang. Ik acht het dan ook wenselijk dat het onderzoek zo spoedig mogelijk wordt afgerond. De NMa heeft mij hierop verzekerd dat het onderzoek prioriteit heeft.
Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat het onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd. De consument is niet gebaat bij een onvolledig of onjuist uitgevoerd onderzoek. De NMa heeft aangegeven dat banken en andere stakeholders tot uiterlijk vrijdag 17 december 2010 kunnen reageren op het eerste deel van haar onderzoek. Omdat deze reacties vanuit de sector belangrijke aanknopingspunten zullen vormen voor het onderzoek, vind ik het belangrijk dat zij voldoende gelegenheid krijgen hun zienswijzen kenbaar te maken.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse hypotheekmarkt niet goed functioneert, ongeacht of dit aan eventuele prijsafspraken ligt? Welke andere oorzaken voor de hoge marges zouden een rol kunnen spelen?
De Nederlandse hypotheekmarkt speelt een belangrijke rol in het economisch verkeer. Gebreken in de marktwerking op de hypotheekmarkt kunnen gevolgen hebben voor de Nederlandse economie. Prijsafspraken tussen banken zouden consumenten de voordelen van concurrentie op de hypotheekmarkt kunnen ontnemen en daarmee een overtreding kunnen vormen van de Mededingingswet.
De NMa ziet hierop toe. Zij heeft aangegeven op dit moment niet te vermoeden dat banken zich schuldig maken aan prijsafspraken.2
Het tweede deel van het onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt van de NMa zal meer duidelijkheid verschaffen over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. De NMa zal hierbij ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking identificeren. Volgens de NMa kunnen hierbij onder meer aan bod komen de ontwikkeling van de marktaandelen, de ontwikkeling van de toetreding- en uittredingsdrempels, de ontwikkeling van de mate van transparantie van de markt, gedragingen die de marktwerking kunnen verstoren en de ontwikkeling van de tarieven van hypotheekaanbieders. De door u genoemde factoren kunnen derhalve in het tweede deel van het onderzoek aan bod komen.
Wat is het doel van het onderzoek? Bent u bereid de NMa te verzoeken om ook de aspecten aanbodstructuur, transparantie van prijsopbouw, vergelijkbaarheid van tarieven, mogelijkheid van overstappen, de Nederlandse hypotheekregels en de gevolgen van de financiële crisis en de staatsteun in het onderzoek mee te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de Nederlandse hypotheekmarkt een oligopolie is? Vermoedt u dat tussen de aanbieders sprake is van «onderling afgestemde feitelijke gedraging»?
Op de Nederlandse hypotheekmarkt is een beperkt aantal ondernemingen actief dat gezamenlijk een groot marktaandeel heeft. Dit maakt het concurrentieproces kwetsbaar. De financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, vormen om die reden een speerpunt in het toezicht van de NMa. Ook is de sector als aandachtsveld opgenomen in de «NMa-Agenda 2010–2011».3
Zoals ik op eerdere van uw vragen heb geantwoord, zal de NMa in het tweede deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt diepgaand ingaan op de concurrentieomstandigheden en de ontwikkelingen daarvan. Daarbij zullen ook kenmerken van de aanbodstructuur aan bod komen.
Daarnaast houdt de NMa toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen aanbieders kunnen een overtreding vormen van de Mededingingswet. De quick scan heeft geen aanleiding gegeven voor een vermoeden van een overtreding van de Mededingingswet. De NMa heeft aangegeven elke concrete aanwijzing die wijst op onderlinge afstemming van gedragingen van banken graag te ontvangen.
Welke gevolgen denkt u dat mogelijke prijsafspraken hebben voor het broze consumentenvertrouwen en de aanhoudende stagnatie op de woningmarkt? Wat gaat u doen om negatieve gevolgen te voorkomen?
Prijsafspraken hebben doorgaans als gevolg dat de concurrentie merkbaar wordt beperkt en de consument de voordelen van een goede marktwerking wordt ontnomen. Zo leiden prijsafspraken over het algemeen tot hogere tarieven, een daling in de kwaliteit en in het niveau van dienstverlening en beperkte keuzevrijheid. Deze gevolgen acht ik zeer onwenselijk. Ook voor het consumentenvertrouwen in de financiële sector is het cruciaal dat banken zich onthouden van prijsafspraken en andere overtredingen van de Mededingingswet. Ik vind het hierom belangrijk dat de NMa extra aandacht besteedt aan het toezicht op de naleving van de Mededingingswet in de financiële sector.
Welke gevolgen denkt u dat deze publicatie heeft voor het consumentenvertrouwen gezien het feit dat nog steeds een op de zes consumenten een hypotheekadvies onder de maat krijgt?
De quick scan naar de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de marges, maar gaat nog niet in op de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Het tweede deel van het onderzoek van de NMa zal hier meer duidelijkheid over verschaffen. Voor zowel consumenten en hun vertrouwen in de sector als voor eventuele maatregelen vanuit de overheid is deze duidelijkheid van groot belang.
Kunt een inschatting geven van de gemiddelde economische kosten voor consumenten van deze hoge hypotheekmarges?
Zoals de NMa benadrukt in haar quick scan zijn de gebruikte methodes bedoeld om de ontwikkelingen van de marges te onderzoeken en niet om de absolute niveaus van de marges te bepalen. Ik kan aan hand van de uitkomsten van deze quick scan dan ook geen inschatting maken van de gemiddelde economische kosten voor consumenten.
Bent u van mening dat de totstandkoming van de hypotheekrente voldoende transparant is? Zijn er afspraken gemaakt met De Nederlandse Bank en of het ministerie van Financiën in welke mate deze transparantie gegeven moet worden?
Voor consumenten die overwegen een hypothecaire kredietovereenkomst te sluiten, is het belangrijk dat zij beseffen hoe de rente is opgebouwd. In het tweede deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt zal de NMa ingaan op de mate van transparantie op de markt.
Zoals eerder is geantwoord op Kamervragen van het lid Blanksma-van den Heuvel heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de informatieverstrekking door financiële dienstverleners aan consumenten voor het sluiten van een hypotheek met variabele rente. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de verstrekte informatie consumenten onvoldoende inzicht geeft in de fluctuatie en de opbouw van het in rekening gebrachte variabele rentepercentage. Hierdoor kunnen consumenten de risico’s die zij lopen door fluctuatie van de variabele rente niet goed inschatten. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek heeft mijn collega van Financiën aangegeven het wenselijk te vinden nadere regels te stellen aan de informatieverschaffing door aanbieders. Naar aanleiding van de eerste resultaten van het onderzoek van de NMa zal in een breder kader gekeken worden naar de ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. Hiertoe zal de minister van Financiën op korte termijn in overleg treden met marktpartijen en andere stakeholders, waaronder de AFM.
Is er een relatie tussen de kredietcrisis, de verzwakte bankbalansen en de hogere marges die banken aan consumenten vragen? Welke relatie is er met de afspraken die zijn gemaakt met de banken die staatssteun ontvangen en zich niet als prijsvechter mogen gedragen?
De kredietcrisis heeft ontegenzeggelijk invloed gehad op de bankbalansen. In haar quick scan heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke stijgingen in de kosten van banken. Zo heeft zij rekening gehouden met verhoogde risicopremies die banken moeten betalen op de kapitaalmarkt en de mogelijke verschuiving van de financieringsmix van de banken naar relatief dure financieringsbronnen zoals spaargeld. Daarbij heeft de NMa aangegeven dat de gebruikte methodes niet bedoeld zijn om de absolute niveaus van de marges te bepalen. De NMa geeft banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op haar quick scan.
De NMa legt in haar quick scan geen directe relatie tussen de kredietcrisis, de verzwakte bankbalansen en de marges die hypotheekverstrekkers hanteren. In het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt zal de NMa diepgaand ingaan op de oorzaken die aan de hoogte van de hypotheekmarges liggen. Meer specifiek zal zij ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking identificeren. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan ontwikkelingen sinds en achtergronden van de financiële crisis. Mijn collega van Financiën en ik willen niet vooruitlopen op de resultaten van dit bredere onderzoek. Zodra de NMa het tweede deel van haar onderzoek naar de hypotheekmarkt heeft afgerond, zal ik dat u doen toekomen.
Wat is de samenhang tussen het feit dat Nederland de hoogste totale hypotheekschuld van Europa heeft en het feit dat Nederland hogere hypotheekmarges heeft dan andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke relatie is er tussen de hoge hypotheekmarges en de fiscale faciliering van hypotheekschuld?
Het is de minister van Financiën en mij niet bekend dat er een directe relatie is tussen de hoogte van de hypotheekmarges, zoals onderzocht door de NMa, en de fiscale faciliëring van hypotheekschuld. Zoals eerder is geantwoord op Kamervragen van het lid Sap achten de minister van Financiën en ik het op dit moment niet nodig hiernaar aanvullend onderzoek te doen.
De Europese inzet ter bescherming van de blauwvintonijn |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Wereld Natuur Fonds (WWF) Reactive Statement «Two-faced Fisheries Council» over de Visserijraad van 26 oktober?1
Ja.
Deelt u de mening van uw voorganger, die in de voorbereiding op de Raad tijdens het algmeen overleg Visserijraad van 13 oktober 2010 aangaf «dat de inzet van Nederland (...) heel scherp zal moeten zijn» ten aanzien van blauwvintonijn? Klopt het dat u zich tijdens de Raad niet expliciet uitgesproken hebt vóór het voorstel van Eurocommissaris Damanaki?
Tijdens het wetgevingsoverleg visserij op 8 november jl. heb ik mijn interventie tijdens de Raad van 29 oktober toegelicht. Hiervoor verwijs ik naar het verslag van dit overleg, 32500-XIII, nr. 61.
In mijn brief van 23 november jl. (32500-XIII, nr. 138) heb ik mijn inzet uiteengezet inzake het mandaat van de Commissie. Nederland heeft zich lang hard gemaakt voor een mandaat dat uitgaat van een substantiële reductie van de maximaal toegestane vangsthoeveelheid (Total Allowable Catches, TAC), zo dicht mogelijk bij nul.
Na lange en moeilijke onderhandelingen heeft de Commissie de opdracht gekregen namens de EU te pleiten voor een TAC die voortvloeit uit het strikt en objectief volgen van het wetenschappelijk advies, met als doel om met een waarschijnlijkheid van tussen 60 en 77 procent een maximaal duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) te bereiken in 2022. Daarmee zou de TAC nadrukkelijk worden gereduceerd.
Tijdens de ICCAT-top in Parijs is na moeizame onderhandelingen een nieuw meerjaren herstelplan voor de blauwvintonijn vastgesteld. Het betreft in feite een aantal aanpassingen van het bestaande herstelplan. In 2012 zal het plan – en de TAC – op basis van een nieuwe bestandsopname opnieuw worden bezien. Het vangstniveau is voor de komende twee jaar vastgesteld op 12 900 ton. Dit vangstniveau valt binnen het wetenschappelijke advies en binnen het mandaat van de EU.
Wat is uw inschatting van de herstelkansen voor de blauwvintonijn, als de maximumgrenzen voor vangsten na de top van de Internationale Commissie voor het beheer van de Atlantische Tonijn (ICCAT) hoger komen te liggen dan 6 000 ton en de zes belangrijkste paaigebieden in de Mediterraanse zee niet worden beschermd tegen vissen, zoals Euro Commissaris Damanaki tijdens de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitraad voorgesteld heeft? 4 Kunt u hiervoor bevestigen dat Nederland in de onderhandelingen in de aanloop naar de ICCAT-top in Parijs zich alsnog zal aansluiten bij landen als het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Zweden door steun uit te spreken voor een harde maximumgrens voor het vangen van 6 000 ton en het afsluiten voor visserij van de zes belangrijke paaigebieden in de Mediterraanse zee, zoals voorgesteld door EU-commissaris Damanaki tijdens de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitraad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tussen nu en de ICCAT-top in te spannen voor het verwerven van steun voor een harde maximumgrens voor vangsten van blauwvintonijn van 6 000 ton en voor het afsluiten voor visserij van de zes belangrijke paaigebieden in de Mediterraanse zee gedurende de ambtelijke overleggen en uw eigen contacten met collega’s van andere landen van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich in te zetten voor Nederlandse deelname aan de EU-delegatie aan de ICCAT top?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg visserij van 8 november aanstaande?
Nederland heeft deel uigemaakt van de EU-delegatie aan de ICCAT-top.
Het feit dat de Europese aanbesteding voor politievoertuigen slechts één aanbieder kent |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie wint kort geding: vrij baan Pon en BMW» alsmede de situatie zoals deze in bijgevoegde mailwisseling is beschreven?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze aanbesteding op een dusdanige manier is geschreven dat er slechts één leverancier aan de voorwaarden kan voldoen?
Aanbestedende diensten zijn zelf verantwoordelijk voor het formuleren van de opdracht. Daarbij is het belangrijk dat zij dit op een dusdanige manier doen, dat ondernemers een eerlijke kans maken op de opdracht. Bij deze opdracht heeft uiteindelijk per perceel maar één bedrijf een offerte ingediend, PON voor de twee percelen autovoertuigen en BMW voor het perceel motoren. In dergelijke gevallen heeft de aanbestedende dienst de keuze om de opdracht te gunnen of opnieuw aan te besteden, bijvoorbeeld in meerdere percelen. In dit geval heeft de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland ervoor gekozen de opdracht te gunnen, aangezien de ingediende offertes van PON en BMW aan de gestelde eisen voldeden en besparingen opleverden.
Wat is de reden dat ervoor is gekozen de aanbesteding zo te clusteren dat er slechts één leverancier aan de voorwaarden zou kunnen voldoen? Zou het op deze manier niet beter zijn gewoon een offerte te vragen, aangezien de concurrentie tussen de aanbieders niet aanwezig is en er dus geen keuze tussen prijs/kwaliteit en diensten kan worden gemaakt door de aanbestedende dienst?
Uit navraag bij de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland is gebleken dat de mogelijkheid tot besparing een belangrijke beweegreden is geweest om de aanbesteding op deze wijze vorm te geven. De voertuigen moesten kant-en-klaar worden geleverd en de leverancier werd belast met het aanbrengen van de noodzakelijke aanpassingen en in- en opbouw van de «kale» voertuigen. Vooraf is een marktverkenning gehouden, waarbij geen enkel bedrijf heeft aangegeven op basis van deze voorwaarden niet te kunnen inschrijven. Op basis daarvan is de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland er vanuit gegaan dat er voldoende concurrentie zou zijn in de markt.
Vindt u dit een gewenste gang van zaken? Zo nee, op welke manier bent u van plan ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer voor zal komen? Zo ja, wat is de reden dat er nog aanbestedingen plaatsvinden waarbij met meerdere aanbieders wordt gewerkt?
In het Regeerakkoord is opgenomen dat cluster- en raamcontracten moeten worden teruggedrongen. Door cluster- en raamcontracten krijgen het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel moeilijker toegang tot aanbestedingen. Het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet bevat reeds een aantal belangrijke elementen die de toegang van kleine ondernemers bij aanbestedingen verbetert. Door middel van een nota van wijziging bij het wetsvoorstel zal de toegang van kleine ondernemers verder worden verbeterd. Het proportionaliteitsbeginsel zal zodanig worden aangepast dat het clusteren van opdrachten hier ook onder valt.
Op welke manier wilt u deze clustering in de toekomst aanpakken?
Zie antwoord vraag 4.
De mislukte concurrentie in de post en het bericht dat de officiële cijfers van TNT over de postbezorging niet kloppen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de officiële cijfers van TNT over de postbezorging niet kloppen?1
Kan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) dit bericht betrekken bij het onderzoek dat zij doet naar de naleving van de universele dienstverlening?
Op welke wijze zou het niet kloppen van de officiële cijfers van TNT de uitkomsten van het OPTA-onderzoek veranderen?
Aflossingsvrije hypotheken |
|
Raymond Knops (CDA), Jan van Bochove (SGP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van berichten in de media (in het bijzonder RTL-Z) dat de Rabobank geen 100% aflossingsvrije hypotheken meer verstrekt in bepaalde regio’s?1
Ja.
Is het waar dat dit beleid wordt ingezet vanuit de veronderstelling dat er in de genoemde regio sprake is van bevolkingskrimp?
Ik heb van de Rabobank begrepen dat er geen beleid is om te stoppen met het verstrekken van aflossingsvrije leningen. Ook niet in gebieden waar de bevolking krimpt. De Rabobank benadrukt dat de persoonlijke situatie van de klant het advies bepaalt. Bij dit advies is de betaalbaarheid van de hypotheeklasten als vanzelfsprekend een belangrijk uitgangspunt.
In zijn algemeenheid wordt de betaalbaarheid getoetst door de zogenaamde Loan-to-income norm (LTI-norm). Deze bepaalt de leencapaciteit van een consument voor een hypothecair krediet in relatie tot zijn inkomen. Echter, ook de waarde van de woning speelt een rol bij het tegengaan van overkreditering. Als consumenten door omstandigheden in de situatie komen dat zij hun huis moeten of willen verkopen bestaat het risico op een restschuld.
Dit restschuldrisico zal ook deel uitmaken van het advies van kredietverstrekkers. Het is dan ook voor de hand liggend dat een kredietverstrekker veelal zal adviseren om ook spaardeel in de hypotheek op te nemen, of om aflossing in de hypotheek in te bouwen. Ook dat draagt bij aan beperking van het restschuldrisico. Dit alles moet wel worden bezien vanuit een specifieke klantsituatie.
Wat vindt u van het beleid van de Rabobank waaruit blijkt dat er in het land twee soorten bevolkingsgroepen zijn, namelijk zij die wel en zij die geen aflossingsvrije hypotheek kunnen afsluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Is hier sprake van gelijke behandeling en gelijkwaardigheid van alle klanten?
Het geven van een persoonlijk, op de hypotheeknemer gericht advies is niet per definitie een vorm van ongelijke behandeling. Zoals besproken bij vraag 2 kunnen aanvullende vereisten namelijk bijdragen aan het bereiken van legitieme doelen, zoals het beperken van financiële risico’s. Het is hierbij van belang dat de mogelijke risico’s zoveel mogelijk op individueel niveau worden bepaald.
Vrij ondernemerschap impliceert dat individuele hypothecair financiers evenals aanbieders van andere producten en diensten (binnen de grenzen van de wet) vrijelijk bepalen op welk (geografisch) deel van de markt zij zich richten bij het aanbieden van hun producten en onder welke voorwaarden die producten worden aangeboden. Echter, het enkele feit dat de hypothecair te verbinden woning is gelegen in een bepaald postcodegebied kan volgens de Gedragscode Hypothecaire Financiering geen grond zijn om de aanvraag af te wijzen.
Ten aanzien van hypotheekverstrekking geldt artikel 4.34 van de Wet financieel toezicht. Daarin een open norm voor verantwoorde kredietverstrekking opgenomen. Die open norm wordt op dit moment voor hypotheekverstrekking ingevuld door de Gedragscode Hypothecaire Financiering. In deze gedragscode (artikel 6, lid2 staat weergegeven dat discriminatie bij hypotheekverstrekking op grond van wijk of postcodegebied verboden is.
Leidt een dergelijke handelwijze van de Rabobank niet juist tot een versterking van ongewenste krimpeffecten?
Zoals aangegeven bij vraag 2 en 4 hanteert de Rabobank naar eigen zeggen geen beleid om te stoppen met het verstrekken van aflossingsvrije leningen. Ook niet in gebieden waar de bevolking krimpt. Het is de persoonlijke situatie van de klant welke het advies bepaalt.
Bent u bereid met banken te komen tot afspraken die leiden tot gelijke behandeling van alle klanten in alle regio’s van het land?
Zie antwoord vraag 5.
De door China aangekondigde verlaging van de export van zeldzame aardmetalen |
|
Atzo Nicolaï (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tekort aan exoten doet Westen trillen»,1 en het artikel «China curbs flow of crucial minerals»?2
Ja.
Deelt u de mening dat zeldzame metalen, zoals bijvoorbeeld tantaal, neodymium, praesodimium en dysprosium, van groot belang zijn voor innovatieve sectoren van de industrie?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat China heeft aangekondigd de export van zeldzame metalen te beperken? Kunt u aangeven of andere landen in 2010 vergelijkbare maatregels hebben afgekondigd?
Ja. In juni 2010 hebben de Chinese autoriteiten de exportquota voor zeldzame aardmetalen («rare earth elements, REE») voor het tweede semester van 2010 naar beneden bijgesteld. De jaarlijkse exportquota voor zeldzame aardmetalen zijn in 2010 met 32% verlaagd voor Chinese bedrijven en met 54% voor buitenlandse bedrijven ten opzichte van 2009.
Naast China produceren India en Brazilië ook zeldzame aardmetalen voor de wereldmarkt. In 2010 hebben deze landen geen vergelijkbare maatregelen afgekondigd om de export van zeldzame aardmetalen te beperken.
Kunt u in kaart brengen wat het effect van deze Chinese beleidswijziging zal zijn voor de Nederlandse grondstoffenzekerheid in het algemeen en welke industrieën het meest afhankelijk zijn van de desbetreffende grondstoffen in het bijzonder?
Tot op heden hebben bij het ministerie van EL&I enkele Nederlandse bedrijven hun zorgen geuit over de Chinese beleidswijziging ten aanzien van zeldzame aardmetalen. Deze bedrijven zijn in hun productieketen afhankelijk van de invoer uit China van zeldzame aardmetalen. Op dit moment is er geen sprake van een acuut beschikbaarheidsprobleem, maar is er bezorgdheid bij deze bedrijven over mogelijke beperkte toegang tot deze grondstoffen in de toekomst.
Om de afhankelijkheid van de Nederlandse economie van grondstoffen beter in kaart te krijgen, heeft het ministerie van EL&I opdracht gegeven aan het CBS en TNO om te onderzoeken welke industrieën in Nederland het meest afhankelijk zijn van 44 «kritische grondstoffen». De keuze voor 41 van deze grondstoffen is gebaseerd op het rapport «Critical raw materials for the EU»3 uit juli 2010, waarin de Europese Commissie grondstoffen heeft geselecteerd waarvan de beschikbaarheid in de nabije toekomst kritiek zou kunnen worden. De groep «zeldzame aardmetalen» maakt onderdeel uit van deze geselecteerde kritische grondstoffen. Op basis van expertbeoordeling zijn fosfor, uranium en goud toegevoegd aan de lijst grondstoffen. De resultaten van dit CBS/TNO onderzoek zijn op 5 november 2010 gepresenteerd.4 Hieruit blijkt dat met name de productgroepen glas en bouwmaterialen, basismetalen, metaalproducten, machinebouw en uitrusting, kantoorapparatuur en computers, elektronische machines, medische, precisie- en optische apparaten, autos en andere transportvormen, elektriciteit en gas afhankelijk zijn van de 44 «kritische grondstoffen» voor hun productie. In financiële zin zijn met name de industrieën die zich bezig houden met het fabriceren van basismetalen en metaalproducten, machinebouw en uitrusting en de bouw van transportuitrusting sterk afhankelijk van de 44 «kritische grondstoffen».
Naar aanleiding van de resultaten van deze voorstudie zal in samenwerking met relevante bedrijven en branche-organisaties in meer detail gekeken worden naar de afhankelijkheid van de Nederlandse industrie van deze «kritische grondstoffen», waaronder de afhankelijkheid van zeldzame aardmetalen.
Kunt u aangeven hoe u de Nederlandse grondstoffenzekerheid zult waarborgen?
Het veiligstellen van de toegang tot en beschikbaarheid van grondstoffen staat hoog op de agenda van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De gezamenlijke inzet is om onze grondstofzekerheid te waarborgen op een zodanige manier dat de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven wordt versterkt en de voorzieningszekerheid voor toekomstige generaties duurzaam op peil blijft. Dit wordt langs verschillende wegen vorm gegeven.
Op internationaal niveau is het van belang de restricties in grondstoffenhandel, zoals de Chinese exportbeperkingen, te bestrijden. Het is ons te doen om transparantie en goede werking van markten. De nadruk ligt hierbij op de handhaving van internationale handelsregels in het kader van de WTO, het opnemen van relevante handelsdisciplines voor grondstoffen in de lopende en toekomstige onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden en het aangaan van de dialoog met strategische partners, zowel importeurs als exporteurs van grondstoffen.
Belangrijk is om hierbij op te merken dat er wat betreft grondstoffenzekerheid nauw wordt samengewerkt in Europees verband. Nederland onderschrijft de doelstellingen van «Raw Materials Initiative»5 uit 2008. In deze mededeling van de Europese Commissie is het de inzet om de Europese consumptie van primaire grondstoffen terug te dringen, de beschikbaarheid van grondstoffen die binnen de EU gevonden worden te vergroten en het duurzame aanbod van grondstoffen uit derde landen veilig stellen. Eind deze maand wordt een update van deze Europese grondstoffenstrategie verwacht.
Op nationaal niveau worden de uitdagingen rond de Nederlandse grondstoffenzekerheid op twee manieren geadresseerd. Ten eerste richt Nederland zich op innovatie van geavanceerde vervangingsproducten van kritische grondstoffen (substitutie). Daarnaast zet Nederland in op het hergebruik van grondstoffen (recycling).
Steunt u de Duitse oproep aan de Europese Commissie en de Wereldhandelsorganisatie om te interveniëren ten gunste van vrijhandel en vrije toegang tot deze zeldzame metalen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals in vraag 5 aangegeven is het bestrijden van de beperkingen in grondstoffenhandel één van de manieren om de Nederlandse grondstoffenzekerheid te waarborgen. In dit kader wijs ik graag op de consultaties die de EU, samen met de VS en Mexico, in mei 2009 met China is gestart onder het geschillenbeslechtingmechanisme van de WTO, vanwege de in onze ogen onrechtmatige exportbeperkingen op negen grondstoffen6. In maart van dit jaar is een panel opgericht. De uitspraak wordt begin 2011 verwacht. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
De BKR-registratie en privacy |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Hof Arnhem van 8 juni 20101 inzake de verhouding tussen de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de registratie Bureau Kredietregistratie (BKR)?
Ja. Overigens gaat het om een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem.
Bent u bekend met de Kamervragen over de gevolgen van een BKR-registratie?2
Ja. Deze Kamervragen zijn op 3 mei 2010 beantwoord.3
Is deze gerechtelijke uitspraak, waaruit blijkt dat het voor een kredietverstrekker moeilijk is om de afweging te maken tussen de privacy van de kredietnemer en de belangen van de kredietverstrekker, voor u aanleiding om het beleid ten aanzien van de BKR-registratie te wijzigen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid maatregelen te nemen om te bewerkstelligen dat registratie in de BKR niet onevenredig is in verhouding tot de betalingsachterstand, zowel qua aard als qua termijn? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de BKR-regeling zodanig aan te passen dat duidelijker wordt hoe de belangenafweging tussen privacy en de belangen van de kredietverstrekkers dient plaats te vinden? Zo ja, hoe wilt u de regeling aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid maatregelen te nemen opdat wordt gegarandeerd dat kredietverstrekkers de Wbp naleven op het gebied van de waarborgen voor de kredietnemers? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Bent u tevreden over de werkwijze van de geschillencommissie? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de BKR-regeling te heroverwegen, nu steeds vaker blijkt dat het aangaan van hypotheken, het aanvragen van creditcards en bijvoorbeeld leaseovereenkomsten gedurende een reeks van jaren onmogelijk kan zijn als gevolg van registratie voor een relatief kleine betalingsachterstand?
Acht u het wenselijk dat een kredietnemer die last heeft van een registratie of door een registratie niet in aanmerking komt voor bepaalde diensten of financieringen een rechtstreeks verzoek tot verwijdering of aanpassing kan doen aan BKR? Zo ja, bent u bereid om daarvoor beleid te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?