Het bericht dat de Amsterdamse politie niet toekomt aan het opsporen van grote drugsbazen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amsterdam heeft weinig tijd voor drugsbazen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zware drugscriminaliteit een van de belangrijkste achterliggende oorzaken is van andere vormen van zware criminaliteit waaronder liquidaties? Zo nee, waarom niet?
In de nationale drug monitor, jaarbericht 20172, staat beschreven dat liquidaties vaak verband houden met de handel in drugs. Tevens is in datzelfde document te lezen dat de politie en het Openbaar Ministerie een trend signaleren dat de drugscriminaliteit regelmatig gecombineerd wordt met witwassen en wapenhandel.
Deelt u de mening dat het schrikbarend is dat de Amsterdamse politie te weinig toekomt aan het opsporen van grote drugscriminelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politie wordt door het lokale gezag bepaald en kan daar ook het beste worden ingeschat. Het klopt dat de regionale divisie recherche (DRR) het grootste deel van haar capaciteit besteedt aan het oplossen en voorkomen van liquidatiezaken en nog een groot deel aan radicalisering en terrorisme-onderzoeken. De afgelopen jaren is menig dossier afgerond met aangehouden verdachten. Deze zaken vergen echter veel inspanning en vragen jarenlange doorzettingsvermogen totdat de zaak uiteindelijk voor de rechter is gebracht.
Ik begrijp de vraag om meer politiecapaciteit. Die behoefte leeft ook elders; ik kom het tegen bij mijn bezoeken aan eenheden in het hele land. In het Regeerakkoord is 267 miljoen structureel extra vrijgekomen voor versterking van de politie. We willen naar meer politie, een slimmere organisatie en een bereikbare politie. De eerste 100 miljoen is direct vrijgemaakt voor de versterking van de politie: extra agenten, rechercheurs en investeringen in ICT en middelen. Er komen hiermee 480 agenten bij.
Voor een effectief politie optreden en het vergroten van de veiligheid wordt de verdeling van de inzet politie geactualiseerd. Ook wordt de operationele sterkte flexibeler gemaakt.
In het AO Politie van 21 december 2017 (Kamerstuk 29 628, nr. 755) heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer hierover nader te informeren.
Is het waar dat de Amsterdamse politie voor 60 tot 70 procent met liquidaties bezig is en voor de rest vooral met radicalisering en terrorisme-onderzoeken? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 3.
Beschikt de Amsterdamse politie over voldoende capaciteit om alle vormen van zware en georganiseerde criminaliteit op te sporen? Zo ja, waaruit blijkt dat en hoe verhoudt zich dat tot hetgeen de Amsterdamse politiechef hierover meldde? Zo nee, hoe kan dan en wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de politiechef dat er meer focus moet komen op de bovenkant van de drugshandel? Zo ja, hoe gaat dat gebeuren en wat is uw rol daarin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Georganiseerde criminaliteit/ondermijning op 21 februari 2018?
Ja
De veiligheid van vrouwen op het internet |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Frans rapport: vrouwen zijn nog steeds niet vrij en veilig op internet»1 en het rapport «En finir avec l’impunité des violences faites aux femmes en ligne: une urgence pour les victimes»?2
Ja.
Heeft u een indicatie van het aantal klachten dat vanwege seksisme en bedreigingen van vrouwen bij de desbetreffende sociale media in Nederland jaarlijks wordt ingediend? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit? Zo nee, waarom niet en deelt u dan de mening dat het goed zou zijn dit te laten onderzoeken en hoe gaat u hier voor zorgen?
Ik beschik niet over dergelijke cijfers. In de politie informatiesystemen wordt niet specifiek geregistreerd op internetbedreiging van vrouwen, maar nieuwe vormen van seksuele intimidatie en seksueel grensoverschrijdend gedrag waaraan vrouwen worden blootgesteld, hebben wel degelijk mijn aandacht. In mijn brief van 8 maart jl.3 heb ik aangegeven welke aanpak mij voor ogen staat om onwenselijk (seksueel) gedrag aan te pakken. Waar normstelling en strafrechtelijk optreden een rol kunnen hebben, zal ik die benutten om (seksueel) grensoverschrijdend gedrag aan te pakken.
Zijn de percentages van het aantal door Facebook, Twitter en YouTube na klachten verwijderde berichten in Nederland vergelijkbaar met die in Frankrijk? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit schrikbarend lage percentages zijn en wat kunt u doen om de social media er van te doordringen dat dergelijke klachten serieus moeten worden genomen? Zo nee, hoe hoog zijn die percentages dan wel?
In Frankrijk is onderzoek gedaan naar het aantal verwijderde berichten na het indienen van een klacht. De onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd door de Franse Adviesraad voor Gelijke Rechten voor Mannen en Vrouwen. Een vergelijkbaar onderzoek in Nederland is mij niet bekend. Een vergelijking met percentages in Frankrijk kan ik dan ook niet maken.
Wel heb ik mij tijdens een werkbezoek aan de stichting Pretty Woman in Utrecht waarbij andere hulporganisaties, gemeenten en de politie aanwezig waren, laten informeren over vergelijkbare fenomenen die de veiligheid en waardigheid van vrouwen bedreigen. Elk slachtoffer van (seksueel) geweld of intimidatie is er een te veel. Kennis en kunde van organisaties als Pretty Woman om slachtoffers voor te lichten en te ondersteunen over fenomenen als online exposing, zouden ook elders in het land benut kunnen worden. Hiervoor ga ik zoals aangegeven in mijn brief van 8 maart jl.4 in gesprek met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Deelt u de mening dat sociale media zelf actief bedreigingen en uitingen van seksueel geweld op hun sites zouden moeten opsporen en verwijderen? Zo ja, in hoeverre doen zij dit ook daadwerkelijk? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u ze daartoe aanzetten of dwingen?
Ik zie dat inderdaad als een verantwoordelijkheid van de aanbieders van sociale media. De impact van dit soort berichten op slachtoffers is groot. Zij kunnen zich niet of nauwelijks verweren. Daarom onderstreep ik het belang van het doen van aangifte bij de politie. Verder hebben overheid, bedrijfsleven (ICT-bedrijven) en belangenverenigingen in 2008 samen de gedragscode «Notice and Take Down» (NTD) opgesteld en gelanceerd. De gedragscode, op vrijwillige basis, beschrijft hoe particulieren en bedrijven in de online sector omgaan met meldingen en klachten over onrechtmatige inhoud op internet, zoals kinderporno, plagiaat, discriminatie en aanbod van illegale goederen. Met de gedragscode wordt bevorderd dat binnen de geldende wettelijke kaders deelnemende partijen als ICT bedrijven een melding te onderzoeken en op basis van dat onderzoek het materiaal te verwijderen als het illegaal is (of in strijd met algemene voorwaarden wordt gezien).
Met verschillende (internationale) ICT-bedrijven heb ik op 27 maart jl. gesproken over de aanpak van online seksueel kindermisbruik. De bovengenoemde NTD-procedure kwam daarbij ook aan de orde. Mochten zich in deze context vanuit de publiek-private aanpak van online seksueel kindermisbruik goede voorbeelden voordoen, dan zal ik met partijen gaan bespreken in hoeverre deze voorbeelden zich ook voor andere terreinen lenen.
Geldt het artikel 222–33 uit de Franse Code Pénal waarin – samengevat – seksuele intimidatie strafbaar is gesteld ook voor vormen van online seksuele intimidatie? Deelt u de mening dat een dergelijke bepaling ook in Nederland zou moeten gelden en wilt u dit dan meenemen in de discussie over de aangekondigde herziening van de zedentitel uit het Wetboek van Strafrecht?
Artikel 222–33 van de Franse Code Pénal stelt verschillende vormen van (seksuele) intimidatie strafbaar. Sinds 2014 is online intimidatie specifiek strafbaar gesteld in artikel 222-33-2-2. In het kader van het lopende deskundigenoverleg over de modernisering van de zedenwetgeving wordt onderzocht of er aanleiding is voor een zelfstandige strafbaarstelling van (online) seksuele intimidatie in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Na afronding van dit overleg zal uw Kamer over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd.
Vooruitlopend op de modernisering van de zedenwetgeving breng ik, zoals aangekondigd in voornoemde brief van 8 maart jl.5, in het voorjaar van 2018 een wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen in procedure, waarin een afzonderlijke strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal wordt opgenomen. Hiermee wordt invulling gegeven aan het regeerakkoord waarin staat dat wraakporno een specifieke vorm van online intimidatie is. De strafbaarstelling wordt zo geformuleerd dat nieuwe en toekomstige vormen van aan wraakporno verwante vormen van misbruik van seksueel beeldmateriaal daar ook onder vallen.
DDoS-aanvallen op banken |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is er economische schade opgetreden als gevolg van het onbereikbaar zijn van internetbankieren door de DDoS-aanvallen op banken? Zo ja, hoe groot is de totale schade?1
Als gevolg van de DDoS-aanvallen (distributed denial-of-service) had een aantal Nederlandse banken gedurende enkele dagen last van tijdelijke verstoringen in of beschikbaarheid van hun dienstverlening (internetbankieren, mobiele bankapps en iDEAL-betalingen). Door de aanvallen raakten de webservers van enkele banken tijdelijk overbelast waardoor hun websites trager werden, of moeilijk of niet bereikbaar waren, wat met name tot ongemak voor klanten heeft geleid. In hoeverre er economische schade is opgetreden als gevolg van onbeschikbare internetdiensten, laat zich lastig bepalen. Het gegeven dat klanten die op het moment van de DDoS-aanvallen een betaling via internet- of mobielbankieren mogelijk niet konden uitvoeren, is daarbij op zichzelf niet voldoende. Zij konden hun betaling namelijk later alsnog doen. In geval van een verstoring in iDEAL konden zij voor hun betaling uitwijken naar een andere betaalmethode, waaronder betalen met creditcard of Paypal. Deze mogelijkheden om op een andere manier of op een ander moment alsnog te kunnen betalen, geven mij het vertrouwen dat de economische schade beperkt is.
Klopt het dat gemiddeld genomen zo’n tien à elf miljoen betalingen per dag worden verricht? Hebben de DDoS-aanvallen invloed gehad op het aantal betalingen? Zo ja, in hoeverre is het aantal betalingen beïnvloed door de DDoS-aanvallen?
Gemiddeld genomen worden er dagelijks zo’n 9,5 miljoen betalingen via internet-bankieren en mobiele bankapps verricht, waaronder ongeveer 1 miljoen iDEAL-betalingen.2 De recente DDoS-aanvallen en de daaruit voortvloeiende tijdelijke beschikbaarheidsproblemen van de getroffen banken hebben volgens de Betaalvereniging geen zichtbare invloed gehad op het aantal via deze kanalen verrichte betalingen.
Welke wettelijke vereisten worden gesteld aan banken om het betalingsverkeer te beveiligen tegen DDoS-aanvallen? Bent u van mening dat banken deze wettelijke vereisten in voldoende mate naleven? Kunt u uw antwoord toelichten?
DNB heeft normen gesteld voor de veiligheid en beschikbaarheid van het betalingsverkeer in Nederland, die in de Regeling Oversight goede werking betalingsverkeer zijn vastgelegd. Daarin zijn onder meer beschikbaarheidsnormen opgenomen en is bepaald dat een instelling haar systemen zo heeft ingericht dat deze een hoog niveau van beschikbaarheid en veiligheid waarborgen. Op basis van deze regeling houdt DNB toezicht op het retailbetalingsverkeer, en DNB beoordeelt of banken de normen in voldoende mate naleven. Alle instelling waarop de regeling van toepassing is, hebben maatregelen genomen om zich tegen DDoS-aanvallen te beveiligen. De modus operandi van DDoS-aanvallen wijzigt echter, en het kost tijd om mitigerende maatregelen aan te passen en om de beveiliging tegen nieuwe soorten DDoS-aanvallen in te regelen. DNB heeft hier aandacht voor in het kader van het toezicht dat zij op basis van de regeling houdt. Wanneer instellingen structureel niet aan de regeling voldoen, acteert DNB hierop.
Zijn de DDoS-aanvallen van de laatste week geavanceerder dan eerdere DDOS-aanvallen op banken? Kunt u uitleggen in welk opzicht deze aanvallen geavanceerder zijn?
De DDoS-aanvallen van eind januari jl. waren omvangrijker en geavanceerder dan eerdere aanvallen op banken. De modus operandi die de aanvaller(s) toepaste, was anders dan voorheen. De DDoS-aanvallen waren niet alleen gericht op de zogeheten mijnbank- en iDEAL-omgevingen van de bank in kwestie, maar ook op de netwerkproviders en alle publieke IP-adressen van de bank. De aanvaller hield daarbij rekening met wat er met het aanvalsdataverkeer werd gedaan. Op basis van de reactie van de banken koos de aanvaller een andere methode, of werd de aanval in bandbreedte verzwaard.
Waaruit blijkt dat Nederlandse banken er om bekend staan hun cyberveiligheid goed op orde te hebben?2
DDoS-aanvallen komen wereldwijd vaak voor en de modus operandi van de aanvallers wijzigt voortdurend. Daardoor hebben instellingen, waaronder banken, dagelijks met dergelijke veranderlijke aanvallen te maken en dit maakt volledige onaantastbaarheid voor DDoS-aanvallen onmogelijk. De meeste aanvallen worden evenwel succesvol door de afweersystemen van banken afgeslagen voordat ze leiden tot overlast door tijdelijke uitval of onbeschikbaarheid van dienstverlening. Eind januari bleek dat banken bovendien in staat zijn om ook op nieuwe geslaagde aanvallen direct te reageren en ze af te slaan, onder meer door het nemen van maatregelen rond het versterken van hun IT-afweersystemen. In het bestrijden van cybercriminaliteit werken banken onderling nauw samen6, alsook met bedrijven gespecialiseerd in cybersecurity en met verschillende autoriteiten, waaronder DNB, de NCTV en het NCSC. De NCTV gaf daags na de aanvallen aan dat de situatie goed en professioneel door de (financiële instellingen) is opgepakt.7
Uit cijfers die de Betaalvereniging Nederland jaarlijks publiceert, blijkt dat de beschikbaarheid van het internet- en mobielbankieren voor de meeste banken hoog is: over 2017 >99,75% voor internetbankieren en >99,73% voor mobiel bankieren.8 Daarnaast is de fraude in het betalingsverkeer de afgelopen jaren structureel gedaald. Verschillende maatregelen op het gebied van preventie, voorlichting van consumenten en samenwerking tussen partijen, hebben aan die daling bijgedragen. Waar de totale schade als gevolg van fraude in het betalings-verkeer in 2012 nog bijna 82 miljoen euro betrof, was dit bedrag in 2016 gedaald naar iets meer dan 10 miljoen euro.9
Ik heb geen signalen ontvangen dat de website van ABN AMRO vaker is getroffen dan andere banken. De beschikbaarheids- en fraudecijfers, alsook de directe reactie van de banken op DDoS-aanvallen en de uitspraken van de NCTV, geven mij het vertrouwen dat de banken voortdurend werken aan hun cyberveiligheid om de beschikbaarheid van het betalingsverkeer goed op orde te houden.
Wat is uw reactie op de bewering dat banken laks zijn en dat ons land alles in huis heeft om onaantastbaar te blijven voor DDoS-aanvallen?3
Zie antwoord vraag 5.
Hebt u, net als techneut Erik Bais, twijfels over de strategie van ABN AMRO ten aanzien van het afslaan van deze aanvallen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen waardoor ABN AMRO vaker is getroffen dan andere banken?4
Zie antwoord vraag 5.
Zijn DDoS-aanvallen in deze orde van grootte ook op buitenlandse banken voorgekomen? Zo ja, wanneer?
Mij zijn geen signalen bekend dat de recente DDoS-aanvallen ook waren gericht op buitenlandse banken. Dat laat onverlet dat ook buitenlandse banken met dergelijke aanvallen te maken hebben. DDoS-aanvallen komen wereldwijd vaak voor.
Welke lessen kunnen worden getrokken uit de recente DDoS-aanvallen op banken? Hoe ziet u er op toe dat deze lessen ook leiden tot concrete actie van zowel de overheid als van de banken?
De veranderlijkheid van de DDoS-aanvallen noopt ertoe dat banken voortdurend werken aan hun cyberveiligheid en de beschikbaarheid van het betalingsverkeer, opdat deze goed op orde blijft. Hiervoor is nauwe samenwerking van belang, tussen banken onderling maar ook van banken met bedrijven gespecialiseerd in cybersecurity en met verschillende autoriteiten. Die publiek-private samenwerking vindt al plaats. De in 2013 aangestelde bankenliaison fungeert daarbij als permanente verbindingsofficier tussen de banken en overheidsinstanties, en draagt eraan bij dat snel informatie over de cyberveiligheid tussen die partijen kan worden uitgewisseld. Ik span mij ervoor in om de kwaliteit en intensiteit van deze samenwerking op peil te houden, opdat ook op toekomstige DDoS-aanvallen adequaat kan worden gereageerd.
Bent u bezig met het creëren van een back-upmogelijkheid voor directe digitale betalingen, bijvoorbeeld decentraal, voor het geval er op grote schaal aanvallen blijven plaatsvinden?
Gelet op de zeer hoge beschikbaarheid van het Nederlandse betalingsverkeer en de beperkte invloed daarop van de recente DDoS-aanvallen vertrouw ik erop dat banken ook in de toekomst in staat zullen zijn om een goede beschikbaarheid van hun digitale betaaldienstverlening zullen waarborgen. Hierbij acht ik het inrichten van een back-upmogelijkheid voor directe digitale betalingen niet proportioneel.
De aanhoudende DDoS aanvallen op Nederlandse banken en de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de DDoS-aanvallen op ABN AMRO, ING, Rabobank en de Belastingdienst?1
De berichten over de recente DDoS-aanvallen zijn bekend en hier heb ik ook eerder met uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Bankensector op 7 februari jl. over gesproken. Eind januari had een aantal Nederlandse banken gedurende enkele dagen last van tijdelijke verstoringen in of onbeschikbaarheid van hun dienstverlening (internetbankieren, mobiele bankapps en iDEAL-betalingen) door omvangrijke en geavanceerde DDoS-aanvallen (distributed denial-of-service). De websites van een aantal Nederlandse banken zijn in die dagen regelmatig vanuit verschillende locaties bestookt met grote hoeveelheden data. Klanten van ABN AMRO, ING, Rabobank, Volksbank, Triodos en Bunq hebben in verschillende mate hinder ondervonden van de DDoS-aanvallen. Door de aanvallen raakten de webservers van deze banken tijdelijk overbelast waardoor hun websites tijdelijk trager werden, of moeilijk of niet bereikbaar waren. Elke digitale aanval die tot overlast leidt is vervelend voor de consument.
De DDoS-aanvallen op de Belastingdienst waren ook gericht op het onderbreken van de dienstverlening van de Belastingdienst. Tussen maandag 29 januari 2018 en woensdag 1 februari 2018 signaleerde het Security Operations Center (SOC) van de Belastingdienst meerdere aanvallen op de infrastructuur. Tijdens een aantal aanvalsgolven is er een periode geweest van ongeveer tien minuten waarin burgers en bedrijven de websites van de Belastingdienst niet konden benaderen. Dit heeft tot gevolg gehad dat burgers en bedrijven op dat moment tijdelijk geen aangifte konden doen of toeslagen aan konden vragen. Dat is voor burgers vervelend.
DDoS-aanvallen zijn geen fraudeaanvallen en leiden niet direct tot financiële schade. Er wordt niet in de systemen en netwerken van banken en de Belasting-dienst binnengedrongen. Er is geen gevaar voor de persoonsgegevens van klanten en/of belastingplichtigen of voor de veiligheid van hun gegevens en geld, en er is geen sprake geweest van een datalek.
Kunt u uiteenzetten wat er is gebeurd? Houden deze aanvallen verband met elkaar?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn gegevens van klanten en/of belastingplichtigen op straat gekomen? Is er bij deze aanvallen data gelekt? Kunnen klanten en belastingplichtigen er zeker van zijn dat hun gegevens en geld veilig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt onderzocht wat er gebeurd is, en is het mogelijk te achterhalen wie de daders zijn? Zo ja, worden deze daders vervolgd? Welke straffen kunnen tegen hen worden geëist?
Nadat de politie in september 2017 informatie over de DDoS-aanvallen op Bunq bank had ontvangen, werd onder leiding van het Landelijk Parket door het Team High Tech Crime (THTC) van de Landelijke Eenheid een onderzoek gestart. Na de recente aanvallen heeft ook de Belastingdienst de bij haar bekende gegevens overgedragen aan THTC, en heeft aangifte gedaan. Zoals blijkt uit mediaberichten wees het opsporingsonderzoek daags na de recente DDoS-aanvallen in de richting van een 18-jarige man uit Oosterhout. Deze man werd op 1 februari jl. aangehouden. Het uitvoeren van een DDoS-aanval is strafbaar en wordt gestraft met een gevangenisstraf van maximaal zes jaar indien gemeen gevaar voor goederen of verlening van diensten te duchten is. Indien er levensgevaar voor een ander te duchten is of het feit de dood ten gevolge heeft, is de maximum gevangenisstraf negen respectievelijk vijftien jaar.
In hoeverre hebben banken afdoende maatregelen getroffen om DDos-aanvallen te voorkomen, aangezien zij in het verleden daar vaker slachtoffer van zijn geweest? Hoe is het mogelijk dat zij nu toch weer slachtoffer zijn van dit soort aanvallen?
Banken zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun systemen en moeten storingen in de beschikbaarheid bij De Nederlandsche Bank (DNB) melden. DNB zet zich in voor een betrouwbaar en veilig betalingsverkeer en is aanspreekpunt van de financiële sector voor de cyberweerbaarheid van de financiële kerninfrastructuur.3 Zo zijn DNB en de banken in 2017 het samenwerkingsverband Threat Intelligence Based Ethical Red Teaming(TIBER) gestart. Met dit programma wordt beoogd de cyberweerbaarheid van financiële kerninstellingen te verhogen, onder meer door aanvallen gecontroleerd na te bootsen op basis van actuele dreigingsinformatie.4 Daarnaast toetst DNB als toezichthouder of financiële instellingen hun beveiligingseisen op orde hebben. Verder werken banken in het bestrijden van cybercriminaliteit, waaronder DDoS-aanvallen, onderling nauw samen, alsook met gespecialiseerde cybersecurity-bedrijven en met verschillende autoriteiten. Naast DNB gaat het onder meer om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) die primair verantwoordelijk is voor het voorkomen en beperken van maatschappelijke ontwrichting door cybercriminaliteit, en het daaronder vallende Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) dat het centrale informatieknooppunt en expertise-centrum voor cyberveiligheid in Nederland is.
Tijdens en na de DDoS-aanvallen is op ambtelijk niveau direct contact geweest met de NCTV. Ook heeft het Ministerie van Financiën in het kader van het tripartiete crisismanagement geschakeld met DNB, de AFM en de Nederlandse grootbanken, en met die partijen de stand van zaken rond de operationele verstoringen besproken.5 Ik vind het van belang om zorgvuldig en waakzaam te blijven om ongemak door verstoring en digitale vormen van criminaliteit zoveel mogelijk te voorkomen en bestrijden.
DDoS-aanvallen komen wereldwijd vaak voor en de modus operandi van aanvallers wijzigt voortdurend. Daardoor hebben instellingen, waaronder banken, dagelijks te maken met – kleine en omvangrijke – DDoS-aanvallen. De meeste aanvallen worden door de afweersystemen van banken succesvol afgeslagen voordat ze leiden tot overlast door tijdelijke uitval of onbeschikbaarheid van hun dienstverlening. Evenwel kunnen banken opnieuw worden getroffen door (omvangrijke) geslaagde DDoS-aanvallen, zoals eind januari het geval was.
Banken nemen dan maatregelen om de impact te minimaliseren en de aanvallen zo snel mogelijk af te slaan. Het gaat om maatregelen rond het versterken van IT-afweersystemen, en het vergroten van de dataverwerkingscapaciteit in combinatie met het plaatsen van filters, waardoor de getroffen webservers niet langer overbelast raken. Daarnaast wisselden de banken onderling en met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), onder meer via de in 2013 aangestelde bankenliaison,6 continu informatie uit tijdens de aanvallen. Mede hierdoor werd de toegepaste DDoS-aanvalsmethode snel onderling gedeeld, wat heeft bijgedragen aan het wegnemen van de verstoringen.
De Belastingdienst heeft middels het SOC veel kennis en middelen om aanvallen succesvol af te wenden. Het volledig voorkomen van dergelijke aanvallen is niet mogelijk. Met haar Internet Service Providers (ISP’s) neemt de Belastingdienst maatregelen die de negatieve gevolgen van aanvallen moeten verminderen. Het SOC zorgt ervoor dat het kennisniveau van haar medewerkers en de benodigde apparatuur ruimschoots toereikend en op niveau zijn, en dat deze gelijke pas houden met ontwikkelingen in het domein van cyberveiligheid. Voordat nieuwe diensten of apparatuur in gebruik worden genomen, ondergaan deze een zogeheten «Aanval en Penetratietest» en een kwetsbaarhedenonderzoek. Daarnaast vindt er tweemaal per jaar een DDoS-oefening plaats met medewerking van een groot aantal gekwalificeerde partners om de maatregelen te testen. Uit diverse kennisnetwerken haalt het SOC informatie om haar kennisniveau, en daarmee de weerbaarheid van de ICT-systemen van de Belastingdienst, te verhogen.
Welke stappen ondernemen de banken en de Belastingdienst om toekomstige aanvallen te voorkomen en/of af te slaan? Hoe wordt erop toegezien dat deze maatregelen afdoende zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het gebruikmaken van bankrekeningen is een nutsfunctie; is er voldoende voor gezorgd dat deze functie goed functioneert? Houdt De Nederlandsche Bank (DNB) daar toezicht op?
Het is van belang dat de toegang tot geld op orde is en blijft. De toegang tot geld, inclusief de infrastructuur van het betalingsverkeer en het gebruik kunnen maken van een bankrekening, is nodig voor het functioneren van de Nederlandse economie en daarmee van belang voor iedereen in Nederland. DNB heeft tot taak om de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Zij heeft normen gesteld voor de veiligheid en beschikbaarheid van het betalingsverkeer in Nederland. Op basis van deze regeling houdt DNB toezicht op het retailbetalingsverkeer. Op verzoek van DNB hebben de relevante instellingen 2016 een plan van aanpak opgesteld waarin zij lieten zien hoe zij kunnen voldoen aan de veiligheids-en beschikbaarheidseisen.
De Betaalvereniging Nederland publiceert op haar website actuele beschikbaarheidscijfers van het internet- en mobielbankieren voor de meeste banken. Uit deze cijfers blijkt dat de beschikbaarheid hoog is: over 2017 >99,75% voor internetbankieren en >99,73% voor mobiel bankieren.7
Heeft DNB de afgelopen jaren maatregelen afgedwongen om ervoor te zorgen dat de nutsfunctie van het betalingsverkeer door banken goed wordt vervuld? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen gewoon bij hun geld kunnen, hun bankzaken kunnen doen, belastingaangifte kunnen doen en dat hun gegevens veilig zijn bij banken en de Belastingdienst?
De ICT-systemen van de Belastingdienst worden beschermd door diverse maatregelen, en er wordt op gelet dat deze optimaal blijven functioneren. De waakzaamheid bij de Belastingdienst voor de DDoS-aanvallen en andere risico’s voor de cyberveiligheid was, is en blijft op het hoogste niveau. Het SOC monitort voortdurend en behoudt haar verscherpte waakzaamheid en alertheid.
Het is voor rekeninghouders vervelend als zij tijdelijk niet bij hun bankgegevens of geld kunnen. De actuele beschikbaarheidscijfers van het internet- en mobielbankieren laten gelukkig zien dat de beschikbaarheid van het betalingsverkeer hoog is. Dit, tezamen met de maatregelen die banken in samenwerking met elkaar, cybersecuritybedrijven en overheidsinstanties nemen, geeft mij het vertrouwen dat de toegang tot het betalingsverkeer voldoende op orde is. Tegelijk laten de recente DDoS-aanvallen zien dat dergelijke aanvallen blijven voorkomen en aan verandering onderhevig zijn. Dit maakt het van belang dat banken, DNB en andere betrokken waakzaam en alert zijn en zich voortdurend blijven inspannen voor een weerbaar betalings-verkeer zodat cyberaanvallen zoveel mogelijk kunnen voorkomen dan wel tijdig kunnen worden gedetecteerd, zodat de impact ervan relatief laag blijft.
Deelt u de mening dat er na dit weekend verscherpte waakzaamheid en alertheid nodig is bij banken, DNB en de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
De berichten 'Rechercheur Den Haag lekte anderhalf jaar naar criminelen' 1) en 'Foute agenten te vaak doodgezwegen' |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Rechercheur Den Haag lekte anderhalf jaar naar criminelen» en «Foute agenten te vaak doodgezwegen»?1 2
Ja.
Deelt u de zorg dat er een patroon van lekken bij de politie-eenheid Den Haag lijkt te zijn, aangezien dit al het vierde lek in een jaar tijd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om dit patroon van lekken een halt toe te roepen?
In Den Haag zijn het afgelopen jaar een aantal medewerkers aangehouden voor het mogelijk lekken van informatie. In 2016 is één verdachte aangehouden voor het lekken van informatie, in 2017 waren dit drie verdachten. De incidenten in de eenheid Den Haag staan los van elkaar. Op basis van de beschikbare gegevens kan niet gezegd worden dat sprake is van een patroon.
Op basis van de onderzoeken over de periode 2017 – aangaande de gedragingen die te herleiden zijn naar het lekken van informatie naar criminelen en andere(n) – is er geen sprake dat de eenheid Den Haag afwijkt van eenheden met een soortgelijke grootte. Een overzicht van de afdoeningen van gedragingen uit deze onderzoeken is nog niet voorhanden.
Integriteit heeft hoge prioriteit binnen de politieorganisatie, zo ook in de eenheid Den Haag. Zodra er vermoedens zijn dat een politieambtenaar plichtsverzuim heeft gepleegd, wordt dit onderzocht. De kans op plichtsverzuim probeert de politie door middel van preventieve en repressieve maatregelen, zoals ik ook in mijn brief – naar aanleiding van het verzoek van het lid Van Dam – van 9 maart 2018 heb beschreven, te verkleinen. Incidenten kunnen echter nooit helemaal worden voorkomen.
Is het waar dat het aantal integriteitsschandalen in Den Haag niet afwijkt van het landelijk gemiddelde? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om dit landelijk gemiddelde terug te dringen naar een minder hoog niveau?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid lekken binnen de landelijke politie in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst naar regio en jaar?
Op dit moment kan geen overzicht van afdoeningen van gedragingen uit onderzoeken worden gegeven van de afgelopen drie jaar waarbij is geconstateerd dat sprake is van het lekken van informatie (naar criminelen ofwel naar vrienden, familie, pers, etcetera). Het jaarverslag 2017 waarin wordt gerapporteerd over het aantal onderzoeken is thans nog niet beschikbaar. Deze wordt te zijner tijd aan uw Kamer toegezonden.
Deelt u de opinie van politiewetenschapper Jaap Timmer en voorzitter Jan Struijs van de Nederlandse Politiebond dat binnen het landelijke politiecorps een taboe bestaat op het bespreken van corrupte agenten en dat het van belang is dat in de opleiding en op de werkvloer hier veel meer aandacht voor komt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Binnen de politie is veel aandacht voor zowel het stimuleren van het goede gesprek over integriteit als het elkaar durven aanspreken en melden van misstanden. Hier moet ook continue aandacht voor zijn. Ik zou dan ook niet spreken van taboe. Ik heb uw Kamer in de Voortgangsbrief politie aangegeven dat de politie hard werkt aan een cultuurverbetering waarbij onder meer integriteit, leiderschap, een inclusieve werksfeer en elkaar aanspreken belangrijke pijlers zijn.3 De ontwikkelingen zien op het creëren van een veilig klimaat, het voeren van de dialoog en het geven van professionele ruimte. Het bewerkstelligen van een dergelijke cultuurverandering vergt tijd, maar met deze ontwikkelingen wordt het voeren van de dialoog over integriteit bevorderd.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor het algemeen overleg Politie (organisatie) op 15 maart 2018 toesturen?
Ja.
Het bericht ‘Flixbus wil met camera’s drugssmokkel bestrijden’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Flixbus wil met camera’s drugssmokkel bestrijden»?1
Ja.
Hoe duidt u het feit dat Flixbus overgaat tot het invoeren van cameratoezicht in de bagageruimte, niet zozeer door het risico op drugssmokkel zelf maar door de gevolgen van politiecontroles?
Naar aanleiding van het artikel is er contact geweest tussen de politie en de directie van FlixBus Benelux. De signalen uit het artikel over vertraging die de bussen zouden oplopen door politiecontroles blijken betrekking te hebben op de situatie in Duitsland en zijn niet van toepassing op de Nederlandse situatie. Ook is de samenwerking tussen de Nederlandse Politie, KMar en private bedrijven als Flixbus goed te noemen.
In Nederland zijn er vanaf 2014 in totaal 94 acties gehouden die alle in relatie staan tot internationaal busvervoer. Op dit moment wordt gewerkt met politiemedewerkers in burgerkleding die op de opstapplaatsen afwijkend gedrag signaleren en op basis hiervan een controle starten op de reizigers die afwijkend gedrag vertonen. Hiermee is de overlast beperkt en wordt een bus waar geen extra indicatie op is niet gecontroleerd.
Op welke wettelijke grond vinden dergelijke politiecontroles op passagiers en hun bagage in de bussen plaats? Is hier sprake van stelselmatige controle? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre acht u dergelijke politiecontroles in overeenstemming met het vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie (EU) en het Schengenverdrag?
Politie en Koninklijke Marechaussee voeren geen grenscontroles uit bij het verkeer aan de binnengrenzen met gemeenschappelijke Schengenlanden.
Samen met de Belgische politie zijn onder het Benelux verdrag controles uitgevoerd op internationaal busvervoer. Daarnaast wordt kennis en ervaring gedeeld. De samenwerking met Duitsland krijgt inmiddels vorm. Binnenkort zal daartoe in aanwezigheid van onder meer de Europese directie van Flixbus samenwerkingsafspraken worden gemaakt tussen de Duitse en Nederlandse politie.
Nederland verkent de mogelijkheid om implementatie van de PNR-richtlijn naar andere vervoersmodaliteiten uit te breiden, zoals internationale hogesnelheidstreinen en internationaal busverkeer. Nederland verricht samen met Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk binnen de HST-Taskforce een gezamenlijk impactanalyse voor het gebruik van passagiersgegevens van internationale hogesnelheidstreinen (Thalys en Eurostar). Het gaat om een verkennend onderzoek waarin de impact op de HST-sector (High Speed Train) wordt onderzocht, zodat met de invoering van de maatregelen de vervoerder en de reiziger zoveel mogelijk ontzien worden. Deze Taskforce is in eerste instantie gericht op hogesnelheidstreinen. In het verlengde hiervan wordt informeel ook gesproken over de mogelijkheid voor het gebruik van passagiersinformatie van internationaal busverkeer. Hiervoor zijn verkennende gesprekken gevoerd met Flixbus. Het gebruik van passagiersinformatie, waaronder PNR, belemmert het vrij verkeer niet. Er zullen geen grenscontroles mee worden uitgevoerd.
Is het waar dat gedurende politiecontroles op buslijnen van Flixbus slechts 0,17% van de passagiers verdacht wordt van een misdrijf? Zo ja, in hoeverre acht u de politiecontroles effectief en doeltreffend? Zo nee, wat zijn de werkelijke resultaten van de controles?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dergelijke controle op bagage in de praktijk een verkapte vorm van binnengrenscontroles is? Waarom wel of waarom niet? Welke afspraken zijn hier door Nederland met andere lidstaten, specifiek met onze buurlanden Duitsland en België, gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten op welke schaal politie en/of Koninklijke Marechaussee wordt ingezet om dergelijke controles van buspassagiers en hun bagage uit te voeren?
Zie antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u toelichten op welke juridische gronden Flixbus opereert met dergelijk cameratoezicht? Wat zijn de voorschriften voor wat betreft reikwijdte, bewaartermijn en opslag van de camerabeelden?
Het gaat hier niet om politietoezicht, maar om cameratoezicht door Flixbus ter bescherming van privéeigendommen van de vervoerder en de reizigers. De overheid heeft hier geen rol in. De directie van Flixbus dient zich bij de toepassing van dit cameratoezicht te houden aan het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Hoe duidt u de verscherpte incheckprocedure voor reizigers van Flixbus? In hoeverre acht u deze procedure in overeenstemming met het vrij verkeer van personen binnen de EU en het Schengenverdrag?
De verscherpte incheckprocedure is onderdeel van een pilot in Duitsland, de Nederlandse Politie is daarbij niet betrokken.
Heeft u zicht op de aard en omvang van drugssmokkel van en naar Nederland via grensoverschrijdend bus vervoer? Zo ja, kunt u cijfers hieromtrent aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb hierover geen gegevens.
Het bericht ‘crimineel hoeft niet te betalen voor opruimen eigen drugsafval’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Crimineel hoeft niet te betalen voor opruimen eigen drugsafval»?1
Ja.
Aangezien drugsafval en aangetroffen gevaarlijke stoffen een groeiend probleem zijn dat de samenleving veel geld kost, wat gaat u doen om de politie en het Openbaar Ministerie meer handvatten te geven om de kosten te verhalen op de criminelen?
Ik ben van oordeel dat de schade als gevolg van het achterlaten van grondstoffen voor drugs en drugsafval ten laste dient te komen van de dader (zie ook het antwoord op eerdere Kamervragen2). Als politie en Openbaar Ministerie erin slagen om degene te vinden die voor het achterlaten van grondstoffen voor drugs en drugsafval verantwoordelijk is, wordt tevens onderzocht of de kosten voor het opruimen hiervan op diegene kunnen worden verhaald. Indien het Openbaar Ministerie een verdachte strafrechtelijk vervolgt kan de benadeelde partij zich voegen in het strafgeding om zo de kosten van het opruimen, die hier direct door zijn veroorzaakt, vergoed te krijgen.
Op grond van de bestaande mogelijkheden in het straf- en civielrecht en de aanpalende maatregelen zoals aangekondigd in de meerjarenagenda slachtofferbeleid 2018–2021, die onlangs door de Minister voor Rechtsbescherming aan uw Kamer is verzonden,3 worden het Openbaar Ministerie en de politie voldoende mogelijkheden geboden om de kosten te kunnen verhalen op de dader.
In de meerjarenagenda slachtofferbeleid worden maatregelen aangekondigd om de mogelijkheden om de kosten te kunnen verhalen in het strafproces te vergroten. Een van de maatregelen richt zich op het verbeteren van de praktijk van de behandeling van de vordering door de rechtspraak. De Raad voor de Rechtspraak heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij benoemd als speerpunt voor de ontwikkeling van professionele standaarden in 2018. Daarbij wordt gewerkt aan deskundigheidsbevordering van de strafrechter voor zowel het vaker afdoen van vorderingen als het verbeteren van de motivering van de beslissing op de vordering.
Deelt u de mening van de korpschef dat het jammer is dat het in casu niet gelukt is de kosten voor het opruimen op de criminelen te verhalen? Welke mogelijkheden rest de politie nu? Gaat de politie de schade nu proberen te verhalen langs de civielrechtelijke weg?
Het is niet aan mij om een waardeoordeel te verbinden aan een rechterlijke uitspraak.
De politie onderzoekt de slagingskansen van een civiele procedure. Tegen twee uitspraken van de strafrechter heeft het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld. De politie zal zich hoogstwaarschijnlijk in het kader van het hoger beroep in die twee zaken opnieuw voegen als benadeelde partij.
Ziet u mogelijkheid om door middel van (straf)wetgeving de kosten van het opruimen van grondstoffen voor drugs en drugsafval voor rekening te laten komen van de drugscriminelen?
Zie antwoord vraag 2.
Zou het nog op te richten ondermijningsfonds zoals overeengekomen in het regeerakkoord uitkomst kunnen bieden in zaken als onderhavige?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 16 februari jl. verwacht ik uw Kamer rond de zomer van 2018 nader te kunnen informeren over de wijze van besteding van het Ondermijningsfonds en de structurele reeks. De regionale en landelijke samenwerkende overheidspartners, verenigd in het Landelijk Strategisch Overleg Aanpak Ondermijning, zijn gevraagd om gezamenlijk met een integraal advies voor de besteding te komen.
De berichten ‘Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland’ (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en ‘Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten’ (NOS 18 januari 2018)? |
|
Joost Sneller (D66), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Eppo Bruins (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het EU-voorstel: Verordening van de Raad tot instelling van het Europees Monetair Fonds COM (2017) 827?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat de Europese Commissie artikel 352 van het werkingsverdrag als rechtsgrondslag gekozen heeft, de zogenaamde flexibiliteitsclausule?
Het klopt dat de Commissie artikel 352 van het EU-Werkingsverdrag als rechtsgrondslag gekozen heeft.
Herinnert u zich dat u in het BNC-fiche aan de Kamer geen duidelijkheid gaf over de bevoegdheid van de Europese Unie en dat u nadere duiding zou vragen op een aantal punten?
In het BNC fiche heb ik aangegeven dat het voor het kabinet onvoldoende duidelijk is waarom het oprichten van een Europees Monetair Fonds (EMF) op deze wijze nodig is, en dat het kabinet inderdaad om nadere duiding zal vragen over de rechtsgrondslag.
Beschikt u over (nader) juridisch advies over de toepassing van artikel 352 van bijvoorbeeld de juridische dienst van het ministerie, de landsadvocaat of een instelling van de Europese Unie? Zo ja, kunt u dat juridisch advies delen met de Kamer voor woensdag 31 januari 2018 te 14.00 uur, zodat de inhoud betrokken kan worden bij het algemeen overleg over het behandelvoorbehoud?
Heeft u kennisgenomen van «Fragen zur Rechtsgrundlage und Subsidiarität des Vorschlags der Europäischen Kommission zur Einrichtung eines Europäischen Währungsfonds», die de juridische dienst van de Duitse bondsdag op 25 januari 2017 gepubliceerd heeft?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat volgens dit advies de verordening niet gebaseerd kan worden op artikel 352 van het werkingsverdrag, omdat niet duidelijk aangetoond kan worden dat het leidt tot meer eenheid, efficiency en een betere verantwoording dan het huidige Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM)?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de conclusies van dit Duitse rapport en dan met name de conclusie dat de Europese Commissie dit voorstel niet kan baseren op artikel 352? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De Commissie stelt het gebruik van artikel 352 van het EU-Werkingsverdrag voor als rechtsgrondslag om het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM) door te ontwikkelen in een EMF en dit EMF te integreren in het juridische raamwerk van de EU. De Bondsdag analyseert drie voorwaarden die verbonden zijn aan de toepassing van artikel 352 VWEU.
Voor het hanteren van artikel 352 moet ten eerste overwogen worden of optreden in het kader van de beleidsgebieden van de Verdragen (met uitzondering van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid) noodzakelijk is om één van de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. Ten tweede moet er geen enkele andere Verdragsbepaling voorzien in het nemen van maatregelen om deze doelstelling te verwezenlijken. Ten derde moet het voorgenomen optreden er niet toe leiden dat de Unie meer bevoegdheden krijgt dan in de Verdragen is voorzien. De juridische dienst van de Bondsdag gaat bij de toets van de noodzakelijkheid van het optreden in op aspecten die volgens de Commissie nodig zijn voor de verwezenlijking van de Verdragsdoelstelling van het bewaken van de financiële stabiliteit en die met dit voorstel zouden moeten worden bevorderd: eenheid, efficiëntie en democratische verantwoordingsplicht. Volgens de juridische dienst van de Bondsdag toont de argumentatie van de Commissie op grond van eenheid, efficiëntie en democratische verantwoordingsplicht niet overtuigend aan dat de betreffende doelstellingen van de Verdragen thans in onvoldoende mate verwezenlijkt worden. Daarmee is het niet overtuigd dat deze actie op basis van artikel 352 VWEU noodzakelijk is.
Voor het kabinet is onvoldoende duidelijk waarom het oprichten van een EMF op basis van artikel 352 van het EU-werkingsverdrag nodig is, te meer omdat er met het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM) al een noodmechanisme bestaat waarmee de Verdragsdoelstelling van het bewaken van de financiële stabiliteit mede wordt verwezenlijkt.
Er is nog geen concreet behandelingstraject van het Commissievoorstel voorzien. Nederland zet, anders dan het Commissievoorstel, in op behoud van de intergouvernementele vormgeving van het noodfonds. Mocht het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een EMF desalniettemin ter behandeling voor komen te liggen in een Raadswerkgroep dan zal Nederland, zoals ter sprake kwam tijdens het AO Behandelvoorbehoud van woensdag 31 januari jongstleden, de Juridische Dienst van de Raad verzoeken om een opinie over de rechtsgrondslag die de Commissie gebruikt in haar voorstel.
Op welke wijze hebben het Nederlandse kabinet of andere regeringen de discussie gevoerd met de Europese Commissie of in de Raad over de rechtsgrondslag en/of de subsidiariteit van dit voorstel tot nu toe?
Er heeft tot op heden enkel op hoofdlijnen discussie plaatsgevonden tussen lidstaten over het versterken van het ESM. Een concrete inhoudelijke discussie over het voorstel van de Commissie is er nog niet geweest. De institutionele vormgeving van het EMF in het voorstel van de Commissie, en de mogelijkheid om artikel 352 VWEU toe te passen om een EMF in het juridische raamwerk van de EU te integreren, is in januari in de Ecofin en de Eurogroep aan de orde gesteld door sommige lidstaten. Nederland heeft tijdens deze bredere gedachtewisselingen over de EMU aangegeven vast te willen houden aan de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het noodfonds. Daarnaast heeft Nederland aangegeven met het oog op het versterken van het noodfonds ook een voorstander te zijn van het verder uitbouwen van een ordentelijk proces voor de herstructurering van een onhoudbare overheidsschuld (oftewel een «sovereign debt restructuring mechanism»). Het kabinet zet in op het verkennen van een variant waarbij de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het ESM behouden blijven.
Heeft het kabinet een voorkeur voor een communautair noodfonds, zoals dit voorstel van de Europese Commissie, of een noodfonds dat intergouvernementeel geregeld wordt, zoals het huidige ESM?
Zoals aangegeven in het fiche houdt het kabinet uit oogpunt van optimale grip van lidstaten op de inzet van EMF-instrumenten, waaronder steunprogramma’s aan lidstaten, bij de doorontwikkeling van het ESM naar een EMF vast aan de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het noodfonds1.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden met het oog op het plenaire debat over de toekomst van de eurozone?
Ja.
Het bericht dat de voorzitter van de Ulu moskee in Utrecht aangifte heeft gedaan tegen de PVV-lijsttrekker in Utrecht over zijn angstwekkende uitspraak over het afbranden van de Ulu moskee |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Moskeevoorzitter doet aangifte tegen PVV-lijsttrekker: «Als mensen bang zijn, is een grens overschreden»«?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat bezoekers van de Ulu moskee als gevolg van de ophitsende uitspraak van de lijsttrekker van de PVV in Utrecht (namelijk dat de Ulu moskee mag afbranden) bang zijn en sommige mensen zelfs hun kinderen niet meer naar de moskee sturen, omdat zij het gevoel hebben dat er elk moment iets vreselijks kan gebeuren?
Allereerst neem ik afstand van de uitspraak van de lijsttrekker van de PVV in Utrecht. Ik kan me voorstellen dat deze uitspraak gevoelens van onveiligheid aanwakkert. Dit zorgt ervoor dat mensen worden geraakt in de uitoefening van hun geloofsbeleving en zich onveilig voelen. Er is, zowel vanuit de lokale als de landelijke overheid, aandacht voor de veiligheidssituatie rondom moskeeën.
Welke maatregelen gaat u nemen om de angst weg te nemen bij deze gemeenschap?
Er is al langere tijd sprake van extra alertheid met betrekking tot de veiligheidssituatie van moskeeën, zowel op het lokale als het nationale niveau. Er is extra aandacht voor signalen van onrust, onveiligheid of zorgen bij bijvoorbeeld moskeebesturen en voor eventuele spanningen tussen personen of groeperingen.
Omdat een deel van de Nederlandse moskeeën de afgelopen jaren te maken heeft gehad met vijandigheid in de vorm van discriminatoire en gewelddadige acties heeft het kabinet de «Handreiking Veilige Moskee» opgesteld. Dit is gedaan in opdracht van de landelijke werkgroep veiligheid moskeeën en in overleg met vertegenwoordigers uit de islamitische gemeenschappen, politie en gemeenten. Het doel van deze handreiking is kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden te geven aan gemeenten, politie en moskeebesturen om met spanningen en (mogelijke) incidenten gericht tegen moskeeën om te gaan. Daarnaast zet de handreiking in op versterking van de samenwerking tussen gemeenten, politie en moskeebesturen. Een samenwerking die, zoals hierboven reeds beschreven, essentieel is om snel en adequaat te kunnen handelen in geval van een mogelijk incident. Meerdere gemeenten maken gebruik van deze handreiking om lokaal de veiligheid van islamitische instellingen verder te verbeteren. Een bijeenkomst over deze handreiking heeft ook in Utrecht plaats gevonden.
In het geval van de casus bij de Ulu moskee hebben de gemeente Utrecht en de politie direct een bijeenkomst georganiseerd met alle moskeebesturen in de stad. De aanwezige moskeebestuurders hebben aangeven dat de uitspraken alle moslims raken en met name bij sommige jongeren hard aankomen. Er is afgesproken om de lijnen tussen de moskeebestuurders, gemeente en politie kort te blijven houden. Het afgelopen jaar heeft de gemeente Utrecht veiligheidsscans aangeboden aan alle moskeeën in de stad. Inmiddels hebben zeven moskeebesturen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De komende tijd houden alle betrokken partijen de contacten warm om de sentimenten goed in de gaten te houden.
Bent u bereid om zichtbare en onzichtbare maatregelen te treffen om de veiligheid van de moskeegangers van de Ulu moskee te kunnen garanderen?
Beveiligingsmaatregelen worden door de lokale overheid genomen op basis van dreiging en risico. Indien er aanleiding toe is kan de NCTV aanvullende maatregelen adviseren. Er worden op dit moment geen extra algemene veiligheidsmaatregelen geadviseerd.
Heeft u reeds contact opgenomen met de Ulu moskee? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid is er contact geweest met de lokale overheid. Zowel de gemeente Utrecht als de lokale politie geven aan dat er na de uitspraken van de PVV-lijsttrekker direct contact is geweest met de Ulu moskee. Er zijn goede lokale contacten waarbij aandacht is voor de veiligheid van de moskeebezoekers.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer Van Deún een dienstbetrekking heeft bij de gemeente Nieuwegein?
Ja.
Deelt u met ons de mening dat de uiting die de heer van Deún heeft gedaan niet past binnen de gedragsnormen die gelden voor een persoon die een dienstbetrekking heeft bij de overheid? Zo nee, waarom niet?
Het staat een ambtenaar die door het gemeentebestuur is aangesteld vrij om een politieke nevenfunctie uit te oefenen in een andere gemeente, zoals het (beoogd) lidmaatschap van de raad. Daarnaast bepaalt artikel 125ter van de Ambtenarenwet dat een ambtenaar verplicht is zich als een goed ambtenaar te gedragen. Meningsuitingen van ambtenaren worden begrensd door artikel 125a, eerste lid van de Ambtenarenwet, dat luidt: De ambtenaar dient zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. De heer Van Deún heeft zijn uitlatingen gedaan als PVV-lijsttrekker voor de gemeenteraadsverkiezingen in Utrecht. Het is aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein als werkgever en bevoegd gezag om te beoordelen of de door de heer Deún gedane (politieke) uitlatingen leiden tot de conclusie dat de zogenaamde functioneringsnorm is overschreden.
Deelt u met ons de mening dat de heer Van Deún, vanwege zijn ophitsende uitspraak over een moskee, moet «ophoepelen» bij de gemeente Nieuwegein? Zo nee, waarom moet hij niet «ophoepelen»? Zo ja, wanneer zal hij «ophoepelen»?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Burgemeesters willen rol als crimefighter' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Burgemeesters willen rol als crimefighter»?1
Ja.
Hebt u inmiddels kennis kunnen nemen van de door de tien regioburgemeesters opgestelde notitie «Proeve van wetgeving, voorkomen en aanpakken van ondermijning»?
Ja.
Bent u het eens met de daar in gedane voorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het eens met alle voorstellen? Zo nee, welke voorstellen kunnen wel op uw instemming rekenen? Wat gaat u op (korte) termijn doen om aan die voorstellen tegemoet te komen?
Zoals in het regeerakkoord is aangegeven, vindt het kabinet de aanpak van ondermijnende criminaliteit een belangrijke prioriteit. In mijn brief2 van 1 februari 2018 heb ik aangegeven dat ik uw Kamer op korte termijn de actieagenda Ondermijning zal toesturen. In deze actieagenda zal onder meer informatie worden verstrekt over de ondermijningswetgeving. De signalen en knelpunten in wetgeving, zoals die door partners in het veiligheidsdomein bij mij bekend zijn gemaakt, zullen hierbij worden betrokken. De «Proeve van wetgeving» maakt daar onderdeel van uit.
Bent u het eens met het voorstel om de Gemeentewet zodanig aan te passen dat de burgemeester een expliciete verantwoordelijkheid krijgt bij de bestrijding van ondermijning en georganiseerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan het wetsvoorstel ter zake tegemoet worden gezien? Zo nee, hoe gaat u dan de burgemeesters helpen in de strijd tegen ondermijning en georganiseerde criminaliteit aangezien burgemeesters tot op heden geen of onvoldoende mogelijkheden hebben om bijvoorbeeld alleen al relevante informatie te delen met de politie in dit kader?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Experts: overheid moet ingrijpen bij internetapparaten’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Experts: overheid moet ingrijpen bij internetapparaten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oproep van Amerikaanse internetexperts om de op dit moment gebrekkige beveiliging van op internet aangesloten apparaten te verbeteren?
Het beeld dat de Amerikaanse internetexperts schetsen is herkenbaar. Zoals reeds in de beantwoording van Kamervragen over de onveiligheid van «Internet of Things» in Nederland2 is aangegeven is «de toenemende dreiging vanuit aan internet aangesloten apparaten oftewel IoT reeds genoemd in o.a. het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2017. Het CSBN wordt jaarlijks vastgesteld door de NCTV en biedt inzicht in de belangen, dreigingen, weerbaarheid en daarmee samenhangende ontwikkelingen op het gebied van cybersecurity over de periode mei 2016 tot en met april 2017. Hieruit blijkt ook dat een intensivering van het beleid om deze onveiligheid te bestrijden noodzakelijk is. Zowel de Europese Commissie (EC) als het kabinet onderkent de noodzaak hiertoe».
Om te bevorderen dat IoT-apparaten beter worden beveiligd, stelt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, andere departementen en private partijen thans een roadmap veilige hard- en software op. Hierin wordt bezien welke combinatie van instrumenten effectief bijdraagt aan de veiligheid van (het gebruik) van hard- en software, zoals bewustwording, certificering en aansprakelijkheid. Bij deze analyse wordt onder meer het recente advies3 inzake de cybersecurity van Internet of Things (IoT) van de Cyber Security Raad betrokken. Om onder andere de samenhang met de in het regeerakkoord aangekondigde cybersecuritystrategie te behouden, zal de roadmap in dit voorjaar naar verwachting aan de uw Kamer worden aangeboden.
Op 13 september 2017 heeft de Europese Commissie een ontwerpverordening4 gepubliceerd, waarin de Commissie onder meer een voorstel doet voor het inrichten van een Europees kader voor cyberbeveiligingscertificering voor ICT-producten en -diensten. In het BNC-fiche van 20 oktober 20175 over deze ontwerpverordening, heeft het kabinet aangegeven dat het voorstel van de Europese Commissie aansluit bij de Nederlandse inzet op het gebied van de digitale interne markt en de rol van certificering. Maar zoals in het BNC-fiche wordt weergegeven zijn er ook aandachtspunten. Deze worden in de inmiddels lopende onderhandelingen ingebracht.
Ziet u mogelijkheden om de verkoop van onvoldoende veilige internetapparaten beter te reguleren, bijvoorbeeld door de verkoop van bewezen onveilige apparaten in Nederland te verbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te pleiten voor een Europees keurmerk dat dient ter waarborging van de veiligheid van internetapparaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre richten bewustwordingscampagnes als Alert Online en www.veiliginternetten.nl op de gevaren van internetapparaten? Kan een gerichte bewustwordingscampagne over dit onderwerp van nut zijn? Zo nee, waarom niet?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken en Klimaat zetten al regelmatig middelen zoals voorlichtingscampagnes in om de bewustwording rondom digitale veiligheidsrisico’s en wat daartegen gedaan kan worden te vergroten. Zo is er de voorlichtingscampagne Alert Online, een initiatief dat de overheid, het bedrijfsleven, onderwijs, wetenschap en consumenten in Nederland faciliteert en stimuleert samen te werken aan cybersecurity én hen meer cyber secure te laten handelen. Een ander voorbeeld is het publiek-private initiatief Veiliginternetten.nl waarin de overheid samenwerkt met het bedrijfsleven aan de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving in het digitale domein. De website www.veiliginternetten.nl is het kanaal om burgers en bedrijfsleven voor te lichten over en handelingsperspectieven te bieden voor (het voorkomen van) ICT-incidenten als malware en softwarelekken, maar ook ze bewust te maken van verschillende kwetsbaarheden.
In het regeerakkoord is structureel 95 miljoen euro gereserveerd voor cybersecurity, verdeeld over de departementen Justitie en Veiligheid (NCTV), Defensie (MIVD), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (AIVD), Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat en Economische Zaken en Klimaat. Een deel van dit geld zal worden ingezet voor bredere voorlichtingscampagnes over dit onderwerp. Daarnaast zal in de eerdergenoemde roadmap digitaal veilige hard- en software ook het instrument bewustwordingscampagnes een plaats hebben.
Hoe is de aansprakelijkheid van producenten van onveilige internetapparaten op dit moment geregeld? Kunnen producenten van onveilige apparaten aansprakelijk worden gesteld voor geleden schade veroorzaakt door botnets die gebruik maken van deze apparaten? Zo nee, dient de wetgeving dan niet aangepast te worden?
De werkwijze van slotenmakers |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van EditieNL waarin te zien is hoe slotenmakers in drie verschillende steden zonder enige controle op verzoek van een persoon een deur van een woonhuis openen en zelfs op verzoek het slot vervangen?1
Ja.
Wordt het op deze manier niet erg gemakkelijk gemaakt voor mensen met verkeerde bedoelingen? Is bij u bekend hoe groot het probleem is dat slotenmakers op deze manier deuren hebben geopend voor bijvoorbeeld inbrekers of andere kwaadwillenden?
Ik ben het met u eens dat het mensen met een verkeerde bedoeling gemakkelijk wordt gemaakt indien een slotenmaker niet controleert of de verzoekende persoon daadwerkelijk de bewoner van de betreffende woning is. Uit navraag bij de politie blijkt dat er bij hen geen gevallen bekend zijn waarbij deze methode door inbrekers is gebruikt.
Deelt u de mening dat een slotenmaker zich ervan zou moeten vergewissen dat de persoon die erom vraagt een deur te openen wel de persoon is die daartoe bevoegd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dat bereiken? Bent u bereid hierover met slotenmakers in gesprek te gaan en hen te wijzen op deze vergewisplicht en de risico’s die er zijn bij de huidige werkwijze?
Ik ben het met u eens dat een slotenmaker moet controleren of degene die vraagt de deur te openen ook de bewoner is.
Ik ga met de branchevereniging(en) van slotenmakers in overleg, om hen te wijzen op het feit dat hun leden bij een opdracht om een deur te openen de opdrachtgever om zijn legitimatie kunnen vragen. Zijn legitimatie kan desnoods ook na het openen van de deur worden ingezien. Eventueel kan de slotenmaker zich er ook op andere wijze van verzekeren dat het inderdaad de bewoner is die de opdracht heeft gegeven.
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) heeft de bij het Politie Keurmerk Veilig Wonen (PKVW) aangesloten bedrijven inmiddels geïnformeerd over deze methode. Ook worden er door het CCV tips aangereikt hoe te handelen bij een verzoek om een deur open te breken.
Wat is uw reactie op de slotenmaker die in de uitzending zegt hiertoe graag meer mogelijkheden te krijgen?
Het is niet nodig om de slotenmakers meer mogelijkheden te geven. Het gaat hier vooral om bewustwording. Een slotenmaker moet zich ervan bewust zijn dat een klant ook verkeerde bedoelingen kan hebben. Indien de slotenmaker de opdrachtgever niet vertrouwt, kan hij in het uiterste geval altijd de politie bellen.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen, waarin u aangeeft dat u niet bekend bent met de aanname dat 1 op de 8 vrouwen in haar leven wordt verkracht?1 Zo ja, kent u de Monitor Seksuele Gezondheid 2009 van de Rutgers Stichting waaruit bleek dat 11,7 procent van de geënquêteerde vrouwen is verkracht? Meent u dat dit geen realistisch beeld geeft en kent u andere onderzoeken waarvan u de uitkomst waarschijnlijker acht?
Ik wil voorop stellen dat seksueel geweld onacceptabel is. Mijn beleid is erop gericht dat slachtoffers van seksueel geweld zich altijd kunnen melden bij de politie, een van de Centra Seksueel Geweld of de hulplijn Seksueel Misbruik van Slachtofferhulp Nederland.
Ik heb in de antwoorden op de Kamervragen van 10 november 2017 van de leden Kuiken en Van den Hul aangegeven dat ik niet bekend ben met de aanname dat 1 op de 8 vrouwen in haar leven wordt verkracht. Het onderzoek uit 2009 waar u naar verwijst, maakt melding van dit gegeven en ook van andere feiten die een indicatie geven van de alomtegenwoordigheid van slachtofferschap van seksueel geweld. Inmiddels zijn er recentere gegevens beschikbaar, zoals het onderzoek «Seksuele gezondheid in Nederland» van Rutgers (2017). Daaruit volgt onder meer dat 11% van de vrouwen geslachtsgemeenschap tegen haar wil heeft gehad.
Deze cijfers zijn een extra aansporing om nog sterker in te zetten op de preventie van slachtofferschap van seksueel geweld, het ondersteunen van slachtoffers als hen iets is overkomen en het bevorderen van de meldingsbereidheid van slachtoffers van seksueel geweld. In de brief van 24 november 2017 bent u bericht over de aanpak van seksueel geweld, in het kader van de #MeToo-berichtgeving.2
Deelt u de mening dat inzicht in de omvang van het voorkomen van verkrachting belangrijk is bij het maken van beleid? Hoe wilt u dit inzicht verwerven?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de constatering in de vanochtend gepubliceerde Monitor Seksuele Gezondheid 2017 dat ruim 20 procent van de vrouwen gedwongen seks heeft gehad of gedwongen seksuele handelingen heeft moeten verrichten?2 Welke maatregelen neemt u zich voor om deze vormen van seksueel geweld te voorkomen en bestrijden?
In mijn brief van 24 november 20174 heb ik aangegeven dat de aanpak van ongewenst seksueel gedrag een inspanning vergt van verschillende onderdelen van de rijksoverheid. Zo is van belang dat de overheid actieve ondersteuning biedt aan een veranderd bewustzijn in de samenleving, waarbij men elkaar aanspreekt op onwenselijk seksueel gedrag. Daartoe wordt ingezet op publieke campagnes zoals bijvoorbeeld de «White Ribbon Campagne» in het kader waarvan mannen worden opgeroepen zich uit te spreken tegen geweld tegen vrouwen. Het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij jongeren is ook een taak van het onderwijs. In het kader van de kerndoelonderdelen «seksualiteit» en «seksuele diversiteit» is het bespreken, stellen en respecteren van wensen en grenzen op de meeste scholen al onderdeel van het onderwijs.
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft het RIVM samen met belangrijke stakeholders een actieplan Soa, hiv en seksuele gezondheid 2017–2022 uitgebracht. In dat actieplan zijn doelstellingen en concrete acties rondom preventie van seksuele grensoverschrijdend en seksueel geweld opgenomen, vanuit het perspectief van de publieke gezondheid.
Als er sprake is van een strafbaar feit kan een slachtoffer hiervan altijd melding doen bij de politie of een van de Centra van Seksueel Geweld. Ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen is strafbaar als sprake is van dwang, zoals bij seksueel geweld. Ook is seksuele interactie strafbaar als er misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare positie of toestand, evenals seksuele interactie waarbij misbruik wordt gemaakt van gezag. Om te bezien hoe die meldingsbereidheid kan worden bevorderd vindt binnenkort overleg plaats met de Centra Seksueel Geweld over een op te zetten campagne.
Het bericht dat kleine vliegvelden vrij spel zijn voor criminelen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend het bericht «Klein vliegveld biedt vrij spel aan criminelen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel capaciteit, zowel in manschappen als financieel, de marechaussee momenteel mist om de kleinere luchthavens in Nederland ook voldoende te beveiligen en te bewaken?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) is verantwoordelijk voor de uitvoering van het grenstoezicht op de luchthavens die zijn aangewezen als grensdoorlaatpost2. Dit is niet het geval op de overige, kleinere luchthavens (waarvan een aantal wordt genoemd in het bericht van vraag3 waar geen grenstoezicht plaatsvindt. Op die luchthavens is de Politie verantwoordelijk voor de uitvoering van de politietaak. Daarnaast heeft de Douane een toezichthoudende taak. De inzet en aansturing van de KMar voor de uitvoering van de grenscontroles, ook op de kleine luchthavens, wordt landelijk bepaald door het Landelijk Tactisch Commando (LTC). De vluchten van en naar Schengen worden op de kleinere luchthavens administratief gecontroleerd in de systemen, waaronder het Schengeninformatie systeem. Op basis van de administratieve controle bepaalt het LTC of op de kleinere luchthavens een fysieke controle moet worden uitgevoerd.
Wat betreft capaciteit is, zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, de druk op de KMar in de afgelopen jaren flink toegenomen als gevolg van o.a. de groei van het aantal passagiers op luchthavens. In reactie hierop heeft het kabinet Rutte II middelen vrijgemaakt voor de structurele versterking van de personele KMar-capaciteit (en verdere digitalisering van paspoortcontroles) die onder andere ook ingezet zal worden voor de uitvoering van het grenstoezicht.
Kunt u aangeven welke wetgeving veranderd moet worden, zodat digitale verstrekkingen van meldingen wel verplicht worden? Wat gaat u daar aan doen?
In artikel 2.3.1. van bijlage VI van de Schengengrenscode is bepaald dat bij particuliere vluchten uit of naar derde landen de gezagvoerder aan de grenswachters van de lidstaat van bestemming en, in voorkomend geval, van de lidstaat van de eerste binnenkomst, vóór het opstijgen een «algemene verklaring» (general declaration 4) verstrekt. De wijze van verstrekking en de indieningstermijn zijn echter niet verder omschreven. Ter uitvoering van de controletaak is het gewenst dat de informatie een voorgeschreven aantal uur voor binnenkomst in het Schengenland digitaal wordt aangeleverd. Een meer dwingende regel voor het verstrekken van deze informatie zou in de nationale regelgeving kunnen worden opgenomen.
Deelt u de mening van de leden van de PVV-fractie dat de grenzen zo spoedig mogelijk dicht moeten en grenscontroles de hoogste prioriteit moeten krijgen voor defensie? Zo nee, waarom niet?
Afgezien van de vraag of het zo spoedig mogelijk dicht doen van alle Nederlandse binnengrenzen praktisch en juridisch haalbaar is, deelt het kabinet de mening van de PVV-fractie niet. Zoals beschreven in het regeerakkoord vindt het kabinet het belangrijk dat er in Nederland goede grenscontroles bij de buitengrenzen van de lucht- en zeehavens plaatsvinden. Daarom wordt de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee ten behoeve van haar grensbewakingstaak uitgebreid.
Deelt u de mening dat dergelijke berichtgeving ook duidelijk maakt dat het kabinet Rutte III niet in staat is zijn eigen grenzen en luchthavens te bewaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De illegale goudsmokkel vanuit Venezuela |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat onder het toeziend oog van het leger van Venezuela veel goud wordt gesmokkeld naar Aruba en Curaçao?1 Zo ja, waarom is dat nooit bekend geworden?
Het is bekend dat de Venezolaanse mijnbouw (waaronder goudwinning) voor een groot deel in handen is van instanties die vrijwel volledig door het leger gecontroleerd worden. Er worden door de Venezolaanse regering echter geen officiële cijfers gepubliceerd over importen en exporten van delfstoffen, waaronder goud. Contacten met de autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben duidelijk gemaakt dat er geen signalen bekend zijn welke de berichtgeving omtrent mogelijke goudsmokkel vanuit Venezuela ondersteunen.
Verklaart deze smokkel ook mede de grote export van goud uit Curaçao?2 Zo nee, waar haalt Curaçao dit goud dan vandaan?
Curaçao heeft aangegeven dat er geen sprake is van export van goud, maar van doorvoer van goud. Curaçao is daarbij, zoals gesteld, niet op de hoogte van goudsmokkel. De douane van Curaçao toetst bij de doorvoer alle voorgelegde documenten aan de nationale douanewet- en regelgeving.
Klopt het dat op Aruba en Curaçao een infrastructuur bestaat om dit illegale goud wit te wassen? Welke financiële bedrijven zijn hierbij betrokken? Waarom is dit nooit geconstateerd door accountants als KPMG?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao zijn niet op de hoogte van illegale activiteiten omtrent eventuele goudsmokkel.
Welke instantie zou op Aruba en Curaçao controle moeten uitoefenen op deze illegale activiteiten? Waarom is dit dan niet gebeurd?
Conform wet- en regelgeving worden controles uitgevoerd door onder andere Kustwacht, douane en het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Er worden daarmee wel degelijk controles uitgevoerd.
Vindt deze illegale handel ook plaats via Bonaire en wie is hier verantwoordelijk voor toezicht op en aanpak van deze criminaliteit?
De Douane op Bonaire, onderdeel van de Belastingdienst Caribisch Nederland, houdt toezicht op de uitvoer, invoer en doorvoer van (illegale en ongewenste) goederen van en naar het eiland. De Douane voert daartoe controles uit aan de lucht- en zeegrens. Tot op heden heeft de Douane op Bonaire tijdens haar toezicht geen goud aangetroffen. Het Openbaar Ministerie BES is verantwoordelijk voor de aanpak van criminaliteit op Bonaire. Er zijn bij het OM BES geen signalen bekend die wijzen op illegale handel in goud via Bonaire.
Het bericht dat Turks-Nederlandse gezinnen worden bedreigd met dreigbrieven met een hakenkruis en bloedspetters op hun voordeur |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Dreigbrief met hakenkruis en «bloed»spetters»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Turkse Nederlanders aan de deur van hun eigen huis op een vreselijke wijze zijn bedreigd vanwege hun afkomst en hun religie?
Een democratische samenleving kan alleen functioneren als we een grens trekken als vrijheden van de ander worden bedreigd, als iedereen meedoet en discriminatie wordt bestreden. Voor homohaat, antisemitisme, moslimhaat, eerwraak, genitale verminking, kinderhuwelijken, gedwongen huwelijken, haat zaaien en geweld tegen andersdenkenden en tegen minderheden is geen plaats in onze samenleving. Het kabinet staat voor een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat.
Zoals ook gemeld in mijn beantwoording op uw vragen van 12 januari j.l.2, merk ik in het algemeen op dat het regeerakkoord de doelstellingen van de aanpak van discriminatie van het kabinet beschrijft. In het vorig jaar aan uw Kamer aangeboden Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie is specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking van kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking. Begin volgend jaar zal een voortgangsrapportage van het Actieprogramma aan uw Kamer worden aangeboden.
Kunt u begrijpen dat deze laffe bedreiging leidt tot angst onder Nederlandse moslims en Turkse Nederlanders? Zo ja, wat gaat u doen om deze angst weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of vergelijkbare vormen van bedreiging vaker zijn voorgekomen in de afgelopen tijd?
Een vergelijkbare casus is bij de politie niet bekend.
Is er contact al opgenomen met de slachtoffers? Is Slachtofferhulp ingeschakeld? Zo nee, waarom niet?
Over individuele zaken doe ik geen uitspraken. In zijn algemeenheid is het zo dat
bij de aangifte standaard aan slachtoffers wordt gevraagd of ze behoefte hebben
aan slachtofferhulp. Is dat het geval, dan worden zij gebeld door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen zelf bepalen of zij gebruik willen maken van de praktische, juridisch en sociaal-emotionele ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt.
Zijn er al verdachten opgespoord? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend doe ik geen mededelingen over lopende onderzoeken.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen omdat steeds meer moslims zich onveilig voelen door het in korte tijd achtereenvolgens plaatsvinden van een terroristische aanslag op een moskee in Enschede, dreigbrieven met nazi-symbolen, bezettingsacties van een extreemrechtse groepering van islamitische bouwwerken en nog veel meer? Zo nee, wat moet er nog meer gebeuren voordat het kabinet eindelijk extra maatregelen neemt?
Zoals gemeld aan de Kamer3 zet het kabinet stevig in op het verkleinen van spanningen, de opsporing en vervolging van daders van strafbare feiten, de veiligheid van moskeeën, de bestrijding van discriminatie en de aanpak van rechts-extremisme. Indien nodig worden extra veiligheids- of andere maatregelen getroffen. De Politie en het Openbaar Ministerie zijn hier extra alert op.
Bent u bereid om, in vergelijking met het (terechte) doelgroepenbeleid inzake de bevordering van homoacceptatie bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ook doelgroepenbeleid te initiëren in de vorm van een actieplan bestrijding moslimhaat? Zo nee, waarom niet?
Het discriminatiebeleid richt zich op alle gronden, waarbij uitgangspunt een generieke benadering van het fenomeen discriminatie is, waar nodig aangevuld met specifieke maatregelen. Discriminatie kent een strafrechtelijke en een gelijke behandelings-component. Het strafrechtelijke beleid is louter generiek, en wordt voor elke discriminatiegrond gelijkwaardig toegepast. Gelijke behandeling richt zich op het volledig en volwaardig kunnen participeren in de maatschappij. Om dit beleid effectief te kunnen laten zijn, bestaan naast generieke ook specifieke maatregelen. In het Nationaal Actieplan Discriminatie 2015–2020 is opgenomen welke maatregelen vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden genomen om gelijke behandeling van moslims in de Nederlandse samenleving te bevorderen.
Bent u bereid de veiligheid van moskeebezoekers te garanderen door de moskeeën in plaats van alleen een handleiding concreet budget te bieden waarmee zij hun gebouwen en bezoekers veiligheid kunnen bieden (zoals terecht ook gebeurt bij synagogen)? Zo nee, wat kan er mis zijn met preventieve maatregelen in het kader van veiligheid, waar nog eens bij komt dat er sprake is van een substantieel begrotingsoverschot?
Zoals ook gemeld in de beantwoording op uw vragen van 22 juni 20174 en 17 oktober 20175 is het dreigingsbeeld leidend voor het nemen van beveiligingsmaatregelen bij religieuze instellingen.
De veiligheid rondom islamitische instellingen wordt op zowel het lokale als het nationale niveau gemonitord. U kunt er van op aan dat als dreiging en risico daartoe aanleiding geven, er beveiligingsmaatregelen worden genomen. Het is niet mogelijk om veiligheid voor 100% te garanderen.
Vindt u ook dat haatzaaiers een vergrotende invloed hebben op de afschuwelijke bedreigingen die het onderwerp zijn van deze vragen? Zo ja, wanneer komt de regering met het wetsvoorstel om de strafmaat op haatzaaien te verhogen?
Het is mijn voornemen om in het voorjaar van 2018 een wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van een aantal actuele delictsvormen in procedure te brengen. De wijziging van het strafmaximum voor het delict haatzaaien zal onderdeel zijn van dit wetsvoorstel.
Het bericht dat vier Marokkaanse Nederlanders onderwerp van een arrestatiebevel zijn van het Marokkaanse openbaar ministerie |
|
Farid Azarkan (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arrestatiebevel Marokko tegen Nederlandse Marokkanen»?1
Ja.
Kent u het bericht «Marokkaanse Nederlanders betrokken bij rechtszaak protestbeweging Rif»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat er een aanhoudingsbevel bestaat tegen vier Marokkaanse Nederlanders die betrokken zouden zijn bij protesten in het Rifgbied?
Zoals is aangegeven in reactie op vraag 2 op de vragen terzake van het lid Karabulut (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1302), heeft de Nederlandse ambassade in Rabat naar aanleiding van de berichten in de media navraag gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten, die aangaven dat er geen sprake zou zijn van arrestatiebevelen, maar dat het zou gaan om oproepen om te getuigen.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse autoriteiten en de Marokkaanse autoriteiten over een mogelijk arrestatiebevel van Marokkaanse Nederlanders die betrokken zouden zijn bij protesten in het Rifgebied? Zo ja, wat is er besproken en wat was de reactie van de Nederlandse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om opheldering te vragen bij uw Marokkaanse collega’s over de situatie van de vier Marokkaanse Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat er meer Marokkaanse Nederlanders worden gezocht of waarvan door het Marokkaanse openbare ministerie om uitlevering wordt verzocht? Zo ja, waarop baseert u deze informatie?
De regering kan zich slechts uitspreken over de situatie zoals die haar op basis van het onder vraag 5 genoemde bekend is.
Hoe garandeert u dat de Nederlandse strafrechtspleging niet zal meewerken aan de tenuitvoerlegging van ongerechtvaardigde Marokkaanse justitiële verzoeken?
Rechtshulp- en uitleveringsverzoeken worden altijd per geval en met inachtneming van de Nederlandse wet en internationale verdragen beoordeeld. Bij deze beoordeling wordt ook gekeken of de uitvoering van een rechtshulp- of uitleveringsverzoek strijdig is met de verplichtingen van Nederland die voortvloeien uit het EVRM, waaronder het recht op persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting. De gevraagde garantie ligt daarin besloten.
Kunt u in algemene zin aangeven hoe in Nederland omgegaan wordt met Marokkaanse verzoeken tot arrestatie van personen, die in Marokko veroordeeld zijn voor zaken die in een rechtsstaat onder de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting zouden vallen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat de Nederlandse regering nemen om garant te staan voor de rechten van Marokkaanse Nederlanders die om hun opvattingen vervolgd worden of dreigen vervolgd te worden?
Nederland hecht, wereldwijd, groot belang aan de vrijheid van meningsuiting en zet zich in voor de bescherming van deze fundamentele vrijheid. Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 3 van het lid Karabulut, heeft de voormalige Minister van Buitenlandse Zaken op 28 november jl. bij de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de behandeling van demonstranten die zijn opgepakt in relatie tot de protesten in Al Hoceima en de regio. Op 5 oktober jl. vroeg ook de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie al aandacht hiervoor bij de Marokkaanse Minister van Justitie.
De strijd tegen seksuele uitbuiting van minderjarigen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de diverse (media)berichten van 9 januari 2018 over de inzet van onder meer Terre des Hommes, Fier en het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel om pedoseksuelen te ontmaskeren die op zoek zijn naar (webcam)seks met kinderen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat seksuele uitbuiting van minderjarige puberjongens nauwelijks «op de kaart» staat? Is dit waar? Welke inzet pleegt u c.q. wat gaat u doen om (seksueel) misbruik van deze doelgroep tegen te gaan?
Omdat er een behoefte bestaat aan meer zicht op de problematiek van seksuele uitbuiting bij jongens, heeft onderzoeksbureau Regioplan hier samen met Shop (hulpverlener voor sekswerkers en slachtoffers van mensenhandel) in 2016 in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) onderzoek naar gedaan. Dit onderzoek is op 8 mei 2017 naar uw Kamer verzonden.2 Het onderzoek was gericht op jongensslachtoffers van seksuele uitbuiting en mensenhandel in de leeftijd tot 23 jaar. Uit het onderzoek is gebleken dat de onderzoekers veel moeite hebben moeten doen om jongensslachtoffers te vinden. Dit komt omdat deze problematiek, meer nog dan bij meisjes het geval is, onzichtbaar lijkt te zijn.
Uit het onderzoek is gebleken dat professionals bij meisjes eerder alert zijn op seksueel grensoverschrijdend gedrag dan bij jongens. Seksueel gedrag wordt bij jongens minder snel als grensoverschrijdend gezien, waardoor slachtofferschap bij jongens minder snel wordt herkend. Stereotype beelden over genderrollen zijn hiervoor een belangrijke oorzaak. Daar komt bij dat jongens zichzelf ook niet snel als slachtoffer zien. Uit het onderzoek is gebleken dat het creëren van bekendheid voor deze doelgroep van belang is. Om deze reden is er vorig jaar op initiatief van het Ministerie van VWS een bijeenkomst georganiseerd met professionals uit de zorg, politie en OM om de uitkomsten van dit onderzoek te delen en te bespreken wat er verder nodig is om deze problematiek goed aan te pakken en jongens de juiste hulp en ondersteuning te bieden. Een belangrijke conclusie van deze bijeenkomst was dat er moet worden geïnvesteerd in kennisoverdracht over signalering, opsporing en zorgverlening. Om de problematiek goed in zicht te krijgen en zo de opsporing en hulpverlening te verbeteren, is een outreachende aanpak in de regio’s en gemeenten noodzakelijk. Dit betekent dat er actief ingezet moet worden op het leggen van contact met de doelgroep, het onderzoeken van de vragen en het verwijzen van de doelgroep naar vormen van hulpverlening. In het kader van de aanpak van mensenhandel, waaronder seksuele uitbuiting van jongens valt, wordt momenteel gewerkt aan de ontwikkeling van een interdepartementaal plan van aanpak om de brede aanpak te versterken. In de gesprekken die in dit kader met partijen uit het veld gevoerd worden, zal bekeken worden welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om misbruik van jongeren in de prostitutie (zowel jongens als meisjes) tegen te gaan en beter zicht te krijgen op deze problematiek.
In hoeverre deelt u de zorgen van genoemde organisaties dat misschien wel duizenden jongens seksueel uitgebuit zouden worden? Neemt dit aantal toe? Zo ja, hoe verklaart zich dat? En -belangrijker nog – wat gaat u hier tegen doen?
Volgens cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur) zijn er in 2016 in totaal drie minderjarige jongens gemeld als vermoedelijk slachtoffer van seksuele uitbuiting. Daarnaast zijn er nog eens tien jongens in de leeftijd van 18 t/m 22 jaren gemeld als vermoedelijk slachtoffer van seksuele uitbuiting. Het totaal aantal mannen dat in 2016 is gemeld als vermoedelijk slachtoffer van seksuele uitbuiting was 38, terwijl in 2012 dit aantal nog op 46 lag. Op basis van de voorhanden zijnde gegevens is dus geen duidelijke stijging van het aantal slachtoffers van seksuele uitbuiting zichtbaar. Hoewel aangenomen kan worden dat lang niet alle gevallen bekend zijn, herken ik daarom het beeld dat duizenden jongens seksueel uitgebuit zouden worden niet.
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 4, is er vorig jaar vanuit het Ministerie van VWS een bijeenkomst georganiseerd om meer kennis en bewustwording te genereren over jongens die slachtoffer worden van seksuele uitbuiting.
In hoeverre hebben organisatie als jeugdzorg en de politie in voldoende mate zicht op jongensprostitutie?
Zie antwoord vraag 2.
Staat het een organisatie als jeugdzorg vrij informatie met de politie te delen in het kader van opsporing en vervolging van volwassenen die minderjarigen seksueel misbruiken? Zijn beperkingen in informatiedeling weggenomen?
Op zorgprofessionals van jeugdhulpinstellingen rust het zogenaamde beroepsgeheim. Hetgeen een jeugdige cq. slachtoffer met een zorgprofessional in vertrouwen bespreekt, dient dan ook vertrouwelijk te blijven. Het delen van informatie of persoonsgegevens van een jeugdige met de politie of het OM mag dus niet zonder meer. De geheimhoudingsplicht kan echter doorbroken worden indien de jeugdige toestemming heeft verleend informatie over hem of haar aan derden te verstrekken (of in het geval van een minderjarige onder de 16 jaren, indien de ouders/voogd toestemming hebben gegeven).
De zorgprofessional kan echter ook, ingeval er geen toestemming wordt verleend, bij conflict van plichten alsnog informatie delen. In een dergelijk geval zal het doorbreken van het beroepsgeheim en het delen van informatie altijd gericht moeten zijn op het afwenden van ernstige schade voor de betrokken jeugdige of een ander en moet vrijwel zeker zijn dat die schade door de doorbreking van het beroepsgeheim kan worden voorkomen of beperkt. Voorts kan er sprake zijn van een meldrecht. Dit doet zich voor bij acuut gevaar voor de veiligheid of het leven van een kind in het geval van huiselijk geweld of als er acuut gevaar dreigt voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van een volwassene. In een dergelijk geval moet de zorgprofessional onmiddellijk contact opnemen met de politie.
Gelet op het voorgaande is het van belang dat jeugdhulpinstellingen en politie elkaar goed weten te vinden. In de Handreiking «Hoe zorg je voor goede samenwerking met politie en OM» voor jeugdhulpinstellingen zijn tips opgenomen voor een goede samenwerking met de politie.3
Daarnaast is het van belang dat slachtoffers zelf aangifte doen. Jeugdhulpmedewerkers kunnen hier een belangrijke informerende rol in spelen. Ook hier is aandacht aan besteed in de hiervoor genoemde handreiking.
Wordt het gegeven de omvang van het probleem en de toenemende digitalisering niet tijd dat u een actieplan opzet om misbruik van kinderen tegen te gaan? Bent u hiertoe bereid? Wat mogen we in dit kader van u verwachten? Hoe betrekt u hier organisaties als jeugdzorg en de politie bij? Indien u hiertoe onverhoopt niet bereid bent, kunt u aangeven waarom u meent dat hier geen reden toe zou zijn?
Zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 2 en 4, wordt er momenteel gewerkt aan de ontwikkeling van een interdepartementaal plan van aanpak. In de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 28 november 20174 is aangekondigd dat hierin ook specifiek aandacht zal worden besteed aan minderjarige slachtoffers. Dit plan van aanpak wordt samen met de Ministeries van VWS, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Buitenlandse Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ontwikkeld. Hierbij wordt ook een groot aantal partijen van buiten de rijksoverheid betrokken. Naast politie en Jeugdzorg, gaat het daarbij in ieder geval om de (overige) leden van de taskforce Mensenhandel en verschillende NGO’s en opvanginstellingen voor slachtoffers. Er wordt naar gestreefd dit plan van aanpak dit voorjaar aan uw Kamer te sturen.
De toenemende digitalisering heeft niet alleen invloed op seksuele uitbuiting en mensenhandel maar ook op seksueel misbruik en kinderporno. Ik heb uw Kamer bij brief van 7 februari jl.5 geïnformeerd over een hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik. In deze aanpak worden zowel publiek-private als preventieve acties toegevoegd aan de bestaande strafrechtelijke aanpak. Bij de vormgeving en uitvoering van die aanpak is de politie (evenals het OM) direct betrokken.
Bent u bereid Terre des Hommes te steunen bij de inzet van een al dan niet virtuele lokpuber om zo mannen op te sporen die minderjarigen de prostitutie in duwen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Zijn overigens de eventuele juridische beletselen ten aanzien van deze inzet inmiddels weggenomen? Zo nee, welke inspanning mag op dit punt van u worden verwacht?
Bij de inzet van een lokpuber door Terre des Hommes is geen sprake van een opsporingsmiddel dat door of vanwege politie of justitie wordt ingezet. De opsporing en vervolging van daders van strafbare feiten zijn taken voor politie, bijzondere opsporingsdiensten en het OM. Opsporingsambtenaren zijn voor de opsporing van strafbare feiten opgeleid. De opsporing en vervolging dient met waarborgen omkleed te zijn en is aan wettelijke regels gebonden om burgers te beschermen tegen ongerechtvaardigde inbreuken op hun recht op privacy en het recht op een eerlijk proces. Opsporingsambtenaren zijn onder voorwaarden bevoegd tot het inzetten van lokmiddelen. Als iemand door het gebruik van lokmiddelen is bewogen tot anders handelen dan waarop zijn opzet reeds is gericht (Tallon-criterium), is sprake van ongeoorloofde uitlokking en onrechtmatig verkregen bewijs.
In het verleden heeft het OM zo’n 20 zaken aangeleverd gekregen van Terre des Hommes waarbij gebruik was gemaakt van een virtuele kindcreatie om in contact te komen met mensen die via de webcam deze kindcreatie seksuele handelingen wilden laten verrichten. In geen van de zaken kon vervolging worden ingesteld, omdat telkens sprake was van ongeoorloofde uitlokking, onrechtmatig verkregen bewijs of in strafrechtelijke procedures onbruikbaar bewijs.
Zoals aangekondigd in de voortgangsbrief politie van 20 december 20176, zullen politie en OM dit jaar een aantal proeftuinen starten in het kader van de versterking van de opsporing, waarbij ook de mogelijkheden en rechtsstatelijke grenzen van het betrekken van burgers nader worden verkend.
Voor zover politie en OM momenteel juridische beletselen ervaren bij de inzet van een lokpuber bij de opsporing van misdrijven als grooming en verleiding van een minderjarige, omdat in de rechtspraak is geoordeeld dat een verdachte die contact heeft met een persoon die in werkelijkheid zestien jaar of ouder is niet strafbaar is op grond van de huidige delictsomschrijvingen, worden deze opgelost in het Wetsvoorstel computercriminaliteit III7, dat op dit moment bij de Eerste Kamer aanhangig is. Indien in de toekomst in de opsporingspraktijk gebruik gemaakt gaat worden van bewegende animaties, zal dan ook de grens van geoorloofde uitlokking in acht moeten worden genomen.
Op welke opvolging door politie en Openbaar Ministerie mag door de kinderrechtenorganisaties worden gerekend bij het delen van aangetroffen informatie? Worden mensenhandelaren en klanten van minderjarigen nadien ook opgespoord en vervolgd?
(Vermoedens van) seksuele uitbuiting van minderjarigen kunnen te allen tijde worden gemeld bij de politie. Dit geldt zowel voor meldingen van burgers als voor informatie van kinderrechtenorganisaties. Mensenhandel, waaronder seksuele uitbuiting van minderjarigen, is een ernstig strafbaar feit dat de voortdurende aandacht heeft van politie en OM. Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, zal hiernaar door politie en OM strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. De afgelopen jaren zijn er veel klanten van minderjarige prostituées met succes vervolgd door het OM, zoals in de Valkenburgse zedenzaken en de Schiedammer zedenzaken.8 Ook kan er anoniem gemeld worden via Meld Misdaad Anoniem. Meld Misdaad Anoniem zet de meldingen door naar de politie. Tot slot kan ook contact worden opgenomen met de helpdesk van het Coördinatiecentrum Mensenhandel (hierna: CoMensha). Dit kan bijvoorbeeld voor hulpverleners een laagdrempelige eerste stap zijn indien zij vermoedens hebben dat er sprake is van seksuele uitbuiting. De adviseurs van CoMensha kunnen advies geven over de te volgen stappen.
Welke (specialistische) hulp is aanwezig voor de jongens en meisjes die slachtoffer zijn van seksueel geweld en seksuele uitbuiting? Is deze hulp toereikend? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om hier een verbetering te bewerkstelligen?
Voor minderjarige vrouwelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting (loverboyproblematiek) zijn er diverse (specialistische) opvangmogelijkheden. Gemeenten zijn hier met de decentralisatie van de jeugdhulp verantwoordelijk voor. Door de Commissie Azough is alle kennis over specialistische opvang vergaard en aan de jeugdhulpinstellingen beschikbaar gesteld. Dit heeft ertoe geleid dat naast de twee hulpaanbieders die opgenomen zijn in het landelijk transitiearrangement jeugd ook andere jeugdhulpaanbieders werken aan een specifiek aanbod voor slachtoffers van loverboys. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (i.o.) is in 2017 gestart met het onderzoeken van jeugdhulpaanbieders die gespecialiseerde residentiële jeugdhulp bieden aan vermoedelijke en werkelijke slachtoffers van loverboys. Tijdens deze inspectie wordt getoetst aan het kwaliteitskader Verantwoorde hulp bij jeugd en wordt nagegaan in hoeverre de kernelementen uit het kwaliteitskader van de Commissie Azough aantoonbaar aanwezig zijn binnen de geboden hulp. Het rapport van de inspectie verschijnt naar verwachting in het voorjaar.
Het behandelaanbod voor jongens die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting is beperkter dan voor meisjes. In zes steden (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Delft, Tilburg en Zwolle) wordt opvang aangeboden aan mannen die slachtoffer zijn van geweld in afhankelijkheidsrelaties. De doelgroep bestaat uit mannen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, van eergerelateerd geweld of van mensenhandel. Voor meerderjarige buitenlandse slachtoffers in de bedenktijd is er de Categorale Opvang voor Slachtoffers van mensenhandel (hierna: COSM). De COSM wordt uitgevoerd door drie instellingen. Mannelijke slachtoffers worden in één van die drie instellingen opgevangen.
Zoals eerder genoemd in het antwoord op de vragen 2 en 4 heeft Regioplan onderzoek gedaan naar jongens die slachtoffers zijn van seksuele uitbuiting en het zorgaanbod voor deze slachtoffers. Reguliere voorzieningen zoals de jeugdhulpvoorzieningen bieden opvang en begeleiding aan jongeren met allerhande problematiek, waaronder jongens die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting. In sommige regio’s bieden organisaties voor maatschappelijke opvang en Prostitutie Maatschappelijk Werk ook hulp aan deze jongens. Fier! heeft aangekondigd in 2018 te willen starten met opvang- en behandelgroepen voor jongens die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting.
De Ministeries van VWS en Justitie en Veiligheid hebben een ronde langs meerdere gemeenten gedaan om de verschillende aanpakken en knelpunten op te halen rondom loverboyproblematiek. Tijdens gesprekken met hulpverleners is naar voren gekomen dat de aandacht voor jongensslachtoffers toeneemt. Het onderzoek naar jongensprostitutie in de regio Eindhoven door welzijnsorganisatie Lumens is hier een goed voorbeeld van.
Waar en hoe kunnen (vermoedens van) seksuele uitbuiting van minderjarigen worden gemeld? Tot welke actie leidt dit?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is overigens de stand van zaken van de reeds aangekondigde modernisering van de zedenwetgeving? Doet u de toezegging van uw ambtsvoorganger gestand dat nog begin dit jaar het wetsvoorstel in consultatie wordt gegeven?
Bij brief van 2 februari 20189 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het bijgestelde tijdpad van de modernisering van de zedenwetgeving. Gelet op het feit dat het deskundigenoverleg over het wetsvoorstel nog gaande is en in het voorjaar van 2018 wordt afgerond, zal naar verwachting rond de zomer van 2018 een wetsvoorstel tot modernisering van de zedenwetgeving in consultatie kunnen worden gegeven.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg (aanpak) Kinderporno en kindermisbruik op 15 februari aanstaande?
Ja.
Het bericht ‘Pedofielen delen massaal Nederlandse kinderfoto’s op openbare Russische site’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «pedofielen delen massaal Nederlandse kinderfoto’s op openbare Russische site»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend.
Bent u op de hoogte van het feit dat de site «Image Search» niet is verborgen op het darkweb, maar gewoon voor iedereen toegankelijk is op internet? Dat op deze site meer dan drie miljoen kinderfoto’s staan, waarvan naar schatting honderden foto’s van Nederlandse kinderen, en dat deze foto’s worden voorzien van de meest walgelijke teksten?
Ja, dat vind ik walgelijk.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat op deze site e-mailadressen worden uitgewisseld en wordt opgeroepen meer materiaal te delen?
Op dit moment is er ten aanzien van de genoemde Russische website geen gezamenlijk onderzoek met de Belgische autoriteiten gaande of onderzoek gedaan naar afbeeldingen van Nederlandse kinderen. Reden hiervoor is dat er (nog) geen strafbaar beeldmateriaal van Nederlandse kinderen is aangetroffen. Indien dit in de toekomst wel wordt aangetroffen en er verdenking ontstaat van seksueel misbruik van kinderen die binnen de Nederlandse jurisdictie valt, zal het Openbaar Ministerie zo mogelijk een strafrechtelijk onderzoek opstarten. De ontwikkelingen worden nauwlettend in de gaten gehouden.
De Belgische politie gaat onderzoek doen naar de site en naar de foto’s van Belgische kinderen die op deze site zijn geplaatst2; werkt de Nederlandse politie hierin met hen samen? Zo nee, waarom niet? Wordt ook onderzoek gedaan naar afbeeldingen van Nederlandse kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
De Vlaamse politiechef Goethals stelt dat de site meer en meer een plaats is waar pedofielen hun eerste contacten leggen. De informatie die nu bovenkomt, zou de start van een groter onderzoek kunnen betekenen, dat later tot huiszoekingen en veroordelingen zou kunnen leiden. Deelt u deze mening?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten welke afwegingen de Nederlandse politie heeft gemaakt teneinde de site en foto’s niet te onderzoeken? Kunt u daarbij ook aangeven welke afwegingen er worden gemaakt teneinde te bezien wat hier wel strafbaar is en wat eraan gedaan kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zich ervan bewust dat ouders zelf niet op de site kunnen nagaan of hun eigen foto’s zijn gebruikt omdat het zoeken op de site mogelijk strafbaar is? Kunt u zich voorstellen dat dat voor veel ouders zeer verontrustend is dat zij dus niet weten of foto’s die zij online hebben geplaatst op facebook of instagram misschien wel zijn gebruikt en op deze site zijn geplaatst?
Ik kan me zeer goed voorstellen dat de publicatie van dergelijke foto’s bij ouders tot grote ontsteltenis leidt. Op de genoemde website is kinderpornografisch materiaal te vinden. Het verzamelen, downloaden of bekijken van kinderpornografisch materiaal is inderdaad strafbaar. Het bezoeken van de website wordt door de politie dan ook afgeraden.
Zoals ik in het antwoord op vraag 4, 5 en 6 heb aangegeven, zal het Openbaar Ministerie indien er strafbaar beeldmateriaal van Nederlandse kinderen wordt aangetroffen zo mogelijk een strafrechtelijk onderzoek opstarten.
Bent u ook van mening dat ouders meer bewust moeten worden gemaakt van de gevaren van het plaatsen van foto’s online? Zo ja, wat zijn de mogelijkheden vanuit de overheid om hieraan bij te dragen, bijvoorbeeld via een aanvullende bewustwordingscampagne?
Het is van belang dat naast jongeren ook ouders zich bewust zijn van mogelijke gevolgen van hun online gedrag, zoals de gevaren van het plaatsen van foto’s online van hun kinderen. Via Mediawijzer.net, het Nederlandse netwerk voor mediawijsheid, wordt bevorderd dat – naast jongeren en scholen – ook ouders verstandig omgaan met de nieuwe media en zich bewust zijn van mogelijke gevaren. Eén van de bij Mediawijzer.net aangesloten netwerkpartners die zich hiervoor inzet is Ouders Online, de grootste online ouders-community van Nederland. Dit internetplatform gericht op ouders bevat (mogelijkheden tot uitwisseling van) informatie over het veilig gebruik van internet.
Weet u of de Russen actie ondernemen tegen deze misdadige site? Zo nee, bent u dan bereid via diplomatieke wegen de Russen hiertoe te bewegen?
Het kabinet zal bij de Russische autoriteiten informeren naar eventuele actie tegen deze site dan wel tegen bepaalde daarop geplaatste afbeeldingen.
het artikel ‘Gemeente Tilburg mag niet specifiek speuren naar Turkse bijstandsfraudeurs’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gemeente Tilburg mag niet specifiek speuren naar Turkse bijstandsfraudeurs»1 en de betreffende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)2?
Ja.
Klopt het dat in het spoeddebat dat de Kamer op 31 maart 2011 heeft gevoerd over vermeende fraude met bijstand door een niet-westerse allochtoon de toenmalig Staatssecretaris heeft aangegeven dat de bijstandspopulatie in geval van verdenking van fraude ook kan worden gescreend op basis van land van herkomst? Is het voor gemeenten nog steeds mogelijk op basis van deze screening verzoeken tot onderzoek voor te leggen aan het internationaal bureau fraude-informatie?
Tijdens het spoeddebat van 31 maart 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Handelingen, 68) heeft de toenmalige Staatssecretaris aangegeven dat de bijstandspopulatie ook kan worden gescreend naar het land van herkomst, maar hij zei daarbij ook dat er sprake moet zijn van een verdenking.
In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Kuzu en Öztürk (beiden DENK) van 19 december jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel, 753) heb ik reeds aangegeven dat handhaving van de inlichtingenplicht nodig is, ook in het buitenland, vanwege een rechtmatige verstrekking van uitkeringen. Dit dient uiteraard te gebeuren binnen de kaders van wet- en regelgeving en de beginselen van behoorlijk bestuur. De consequentie van de uitspraak van de CRvB is dat selecteren op basis van land van herkomst, als enkele feit, in strijd is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in artikel 14 EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM.
Indien gemeenten zich daaraan niet houden, kan dat tot gevolg hebben dat de rechter het verkregen bewijs als niet rechtmatig aanmerkt. Om dit te voorkomen zet ik me de komende kabinetsperiode in om de bekendheid met het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) bij gemeenten te vergroten en de samenwerking tussen het IBF en gemeenten te verbeteren. De wetgever heeft in de Wet SUWI het IBF aangewezen als het coördinatiepunt voor gemeenten voor grensoverschrijdende uitwisseling van fraude-informatie. Er is dus een goede publieke voorziening bij onderzoek naar grensoverschrijdende fraude. Hiermee wordt ook beoogd dat gemeenten in samenwerking met het IBF steekproeven hanteren die de toets van de CRvB kunnen doorstaan.
Deelt u de mening dat bijstandsfraudeurs hard aangepakt moeten worden, ook als zij vermogen in het buitenland hebben?
Ja. Ik acht het van groot belang voor het draagvlak voor sociale voorzieningen, en dat alleen die mensen die er recht op hebben, de voorzieningen ontvangen. Daarom zet ik stevig in op handhaving en naleving. De Participatiewet biedt een duidelijk wettelijk kader inzake de verplichtingen die bijstandsgerechtigden moeten naleven en hoe gemeenten deze moeten handhaven. Een onderzoek naar middelen in het buitenland kan daarbij noodzakelijk zijn, hoe complex dat soms ook is. Uiteraard moet dat plaatsvinden binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Deelt u de mening dat het discriminatieverbod van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens niet mag betekenen dat uitkeringsfraudeurs die bezit verbergen in het buitenland er beter vanaf komen dan net zo laakbare uitkeringsfraudeurs die dit doen in Nederland? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen de schokkende uitspraak van de CRvB dat het vermogensonderzoek naar een risicogroep door de gemeente Tilburg niet gebruikt mag worden omdat het naar oordeel van de CRvB heeft gehandeld in strijd met het discriminatieverbod?
Zie antwoord vraag 2.
Welke consequentie heeft de recente uitspraak van de CRvB voor overige fraude-onderzoeken in het buitenland? Wat kunt u doen teneinde te voorkomen dat deze uitspraak het aanpakken van bijstandsfraude bemoeilijkt? Bent u bereid hieraan gevolg te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunt u doen teneinde gemeenten maximaal bij te staan in het opsporen en bestraffen van internationale uitkeringsfraude? Bent u bereid hier gevolg aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in bovengenoemde beantwoording op de Kamervragen van de leden Kuzu en Öztürk (beiden DENK) van 19 december jl. heb aangegeven, zal ik de uitspraak van de CRvB en de gevolgen hiervan alsmede de mogelijkheden die het IBF biedt bij grensoverschrijdende fraude, allereerst onder de aandacht brengen bij gemeenten. Daarnaast wil ik de samenwerking tussen het IBF en gemeenten verbeteren. Ik denk hierbij aan samenwerking tussen het Ministerie van SZW, het IBF, het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) van de VNG, Divosa en de Beroepsvereniging voor Klantmanagers (BvK).
Deze samenwerking kan worden verbeterd door te verkennen of het mogelijk is om door middel van protocollen of handreikingen en door het geven van advies aan gemeenten, bijvoorbeeld door de SVB, het IBF en het KCHN, vast te stellen op welke wijze steekproeven kunnen worden gedaan die de toets van de CRvB kunnen doorstaan.