De valse start van het online gokken en de storing in het Centraal register uitsluiting kansspelen |
|
Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat het legaliseren van online gokken een lange aanloop heeft gekend, met heel veel debat, en dat een van de belangrijkste zorgen een toename van kansspelverslaving was, waarvoor het Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks) één van de meest essentiële instrumenten was om die grote toename te voorkomen?
De legalisatie van online kansspelen is een lang traject geweest. Het kansspelbeleid is er op gericht kansspelverslaving te voorkomen, de consument te beschermen en fraude en criminaliteit tegen te gaan. Daarom is bij het legaliseren van online gokken uitdrukkelijk aandacht uitgegaan naar verslavingspreventie. Cruks is een belangrijk, maar niet het enige instrument dat bij online kansspelen wordt ingezet om kansspelverslaving te beperken. Er zijn meer maatregelen genomen. Zo zijn alle aanbieders verplicht het speelgedrag van spelers te volgen en tijdig te interveniëren. Ook moeten spelers vooraf limieten instellen die bepalen hoeveel geld ze maximaal kunnen inzetten.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat bij de start van het online gokken op 1 oktober het Cruks niet functioneerde?1
De Kansspelautoriteit heeft mij het volgende bericht. Het Cruks is in de periode voor 1 oktober jl. getest in de zogenaamde testomgeving. Stresstesten en pentesten zijn succesvol uitgevoerd en de systemen zijn veilig bevonden.
De live verbindingen met aanbieders konden echter niet worden getest. De reden hiervoor is dat Cruks werkt met BSN nummers. Vóór 1 oktober was het niet mogelijk om BSN nummers (persoonsgegevens) uit te wisselen omdat de regelgeving die dit toestaat, pas op 1 oktober 2021 in werking zou treden. Op vrijdag 1 oktober bleek dat er een probleem was met de live verbinding met de Beheervoorziening burgerservicenummer (BV BSN) als gevolg van het ontbreken van een diginet verbinding. Deze koppeling is nodig zodat aanbieders van kansspelen de gegevens van spelers kunnen verifiëren. Door het probleem met de verbinding konden spelers zich niet inschrijven bij online aanbieders. Op 2 oktober jl. is met betrekking tot de verbinding met BV BSN een tussenoplossing gecreëerd zodat spelers zich bij vergunde aanbieders konden inschrijven. Het probleem is op 20 oktober jl. definitief opgelost. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Op donderdag 30 september jl. bleek daarnaast dat ondanks de succesvolle testen de inschrijving in Cruks niet werkte omdat de DigiD verbinding nog niet was gerealiseerd. Die verbinding is nodig voor het inschrijven van spelers in Cruks. Dit probleem is op maandagmiddag 4 oktober opgelost. Spelers konden zich vanaf dat moment inschrijven in Cruks.
Hoe kan het dat de Kansspelautoriteit toestemming gaf om online kansspelen aan te bieden, terwijl Cruks een storing had en consumenten zich niet konden inschrijven in Cruks en er dus geen bescherming was tegen de risico’s van online gokken?
Het klopt dat de Kansspelautoriteit op 2 oktober jl. de mogelijkheid heeft geboden aan net vergunde aanbieders om online kansspelen aan te bieden, terwijl nog niet alle problemen met Cruks waren opgelost.
Bij de besluitvorming heeft bij de Kansspelautoriteit voorop gestaan dat de consument veilig moet kunnen spelen.
De vrees bestond dat meer Nederlanders bij illegale sites zouden gaan gokken als ze in het weekend niet bij legale Nederlandse aanbieders terecht zouden kunnen.
Daarbij heeft de Kansspelautoriteit meegenomen dat er juist bij de vergunde aanbieders, naast Cruks, verschillende instrumenten zijn om kansspelverslaving te bestrijden. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Kansspelautoriteit op zaterdagochtend 2 oktober meldde dat de storing verholpen was en alles werkte, maar dat de werkelijkheid was dat het systeem nog instabiel was en spelers pas na het weekend konden inschrijven?
Op zaterdagochtend 2 oktober communiceerde de Kansspelautoriteit op haar website dat de storing van Cruks die ervoor zorgde dat online aanbieders niet bereikbaar waren, was opgelost. Vanaf dat moment konden online aanbieders dus spelers toelaten. Het inschrijven van spelers in Cruks is maandag 4 oktober jl. om 16 uur mogelijk geworden.
Klopt het dat diverse aanbieders u verzocht hebben om tussen het moment van vergunningverlening en 1 oktober de mogelijkheid te krijgen om hun systemen live te testen, maar dat dit door de Kansspelautoriteit is afgewezen? Waarom heeft de Kansspelautoriteit deze inschatting gemaakt en welke rationale ligt hier achter?
De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat het klopt dat verschillende aanbieders vóór 1 oktober bij haar hebben aangegeven graag de mogelijkheid te willen hebben om voor 1 oktober de systemen live te testen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven konden live tests voor dat controleproces niet vóór 1 oktober plaatsvinden omdat er geen wettelijke grondslag bestond om persoonsgegevens te mogen uitwisselen.
Klopt het dat u richting diverse aanbieders heeft aangegeven dat het systeem nog niet volledig functioneerde en dat later deze week nog aanvullende reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd?
Het klopt dat het systeem niet vanaf het begin volledig functioneerde. Dit was erg vervelend en voor alle betrokkenen een tegenvaller. Voor de beantwoording van de vraag naar het huidige functioneren van Cruks verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat de privacy van consumenten in het gehele proces niet in gevaar is geweest.
Functioneert het Cruks momenteel volledig en zonder problemen? Is te allen tijde de privacy van de consumenten gewaarborgd geweest?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is dit alles voorbereid om een goede start mogelijk te maken? Zijn er bijvoorbeeld ook stresstests uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen van de heer Van Nispen (SP; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 467) heb aangegeven, zijn bij de bouw en inrichting van Cruks stresstesten en pentesten uitgevoerd. Deze testen, die bedoeld zijn om de belastbaarheid en veiligheid van het systeem te testen, zijn goed doorlopen. Sinds eind november 2020 is er voorts een testomgeving beschikbaar om de toegang tot het register met aanbieders te testen. Sinds 20 september 2021 is in een productieomgeving (met een testverbinding) getest met aanbieders die succesvol door de eerdere testen zijn gekomen.
Wat zijn de gevolgen geweest van het niet (tijdig) werken van Cruks? Was het bijvoorbeeld mogelijk om in te schrijven en online deel te nemen aan kansspelen zonder dat Cruks werkte? Hoe risicovol is dat volgens u geweest? Is ook een effect geweest dat spelers juist bij de illegale (veel risicovollere) aanbieders door zijn gaan gokken? Zijn deze gevolgen te onderzoeken?
Van zaterdagochtend 2 oktober tot maandag 4 oktober 16 uur is het inderdaad voor spelers mogelijk geweest zich bij een vergunde aanbieder in te schrijven, terwijl inschrijving in Cruks niet mogelijk was. Dit betekent dat spelers tussen zaterdagochtend en maandagmiddag hebben kunnen spelen, terwijl ze zich misschien in Cruks hadden willen inschrijven voor een vrijwillige spelblokkade.
Om spelers veilig te kunnen laten spelen was het toelaten van consumenten bij de vergunninghoudende aanbieders op zaterdag minder risicovol dan dit niet te doen. Dat is een keuze van de Kansspelautoriteit geweest die ik kan ondersteunen. In het geval dat de Kansspelautoriteit de inschrijving niet mogelijk zou hebben gemaakt, zou het enige aanbod immers het illegale aanbod zijn geweest, waarbij de risico’s groter zijn. Daarbij speelt ook een rol dat een aantal grotere buitenlandse aanbieders juist vanaf de opening van de legale markt op 1 oktober geen Nederlandse spelers meer bedient. Het risico bestond daardoor dat spelers terecht zouden komen bij onverantwoord opererende aanbieders (cowboys). De Kansspelautoriteit heeft mij overigens bericht de opstartproblemen te evalueren en mij daarover te informeren.
Hoe verklaart u dat uitgerekend TOTO, onderdeel van een staatsdeelneming, wel gewoon op 1 oktober online ging, terwijl duidelijk was dat Cruks niet werkte? Hoe kijkt u terug op die beslissing?
Desgevraagd heeft de Nederlandse Loterij (NLO), waar TOTO Sport onder valt, mij laten weten zaterdag 2 oktober jl. laat in de ochtend online te zijn gegaan voor consumenten, ná plaatsing van het bericht op de website van de Kansspelautoriteit dat de storing van Cruks die ervoor zorgde dat online aanbieders niet bereikbaar waren, was opgelost. De NLO heeft daarnaast aangegeven de afweging te hebben gemaakt om toch al live te gaan, omdat zij het belangrijk vindt om als legale aanbieder, met de aanwezig zijnde preventiemaatregelen, beschikbaar te zijn voor Nederlandse spelers.
Deelt u de mening dat juist bij de start van het (omstreden) online gokken dit systeem ter voorkoming van kansspelverslaving goed had moeten functioneren; kunt u daarbij ook ingaan op het belang van het vertrouwen dat consumenten moeten hebben in een goede werking van het systeem?
Ik deel de mening dat de systemen rond Cruks goed hadden moeten functioneren bij de start op 1 oktober. Het is vervelend voor alle betrokken stakeholders en spelers dat de start niet vlekkeloos is verlopen. Consumenten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij bij legale aanbieders veilig kunnen spelen en aanbieders moeten erop kunnen vertrouwen dat zij kunnen controleren of een speler al dan niet is uitgesloten van kansspelen. Echter, op het moment dat bleek dat het systeem niet werkt ondersteun ik de keuze van de Kansspelautoriteit om zo snel mogelijk te werken aan een situatie waarin consumenten gebruik kunnen maken van een veilig en legaal aanbod. De Kansspelautoriteit heeft zoals gezegd aangegeven de opstartproblemen van Cruks te gaan evalueren.
Kunt u de stabiliteit en de functionaliteit van Cruks garanderen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, wat gaat u doen met de online kansspelmarkt tot het moment dat u dit wel kunt garanderen?
Cruks functioneert nu stabiel. Op 4 oktober jl. kwam, zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2, de aansluiting met Digid tot stand zodat spelers zich aan konden melden in Cruks. De mogelijkheid van verificatie van de gegevens via BV BSN ontbrak echter nog. Dit probleem is op 20 oktober jl. opgelost. Op 25 oktober 2021 waren 3067 spelers in Cruks ingeschreven.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Ja.
Spanningen bij de toepassing van de Wwft |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
In uw beantwoording van 26 augustus 2021 op de gestelde Kamervragen inzake de verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABNAMRO als klant geeft u aan dat de coffeeshophouder ten aanzien van diens inkoop van softdrugs niet aan een Wwft-controle wordt onderworpen1. Geeft de Europese Unie, gelet op het feit dat de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voortkomt uit EU-richtlijnen, deze ruimte voor invulling van beleid?
In de gewijzigde vierde EU anti-witwasrichtlijn zijn geen bepalingen opgenomen over de intrinsieke spanning die bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voortvloeien uit die richtlijn en anderzijds de uitgangspunten van het Nederlandse gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie (OM). Het is dan ook aan de nationale wetgever om daar invulling aan te geven. De Europese Commissie ziet toe op de tijdige en juiste implementatie van onder andere voornoemde richtlijn. In dat kader heeft de Europese Commissie deze kwestie niet opgebracht.
Is dit beleid afgestemd binnen de Europese Unie, dan wel met de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de stelling dat deze invulling van de Wwft kan worden vergeleken met een leraar die zware onvoldoendes en boetes uitdeelt aan iedereen die zich niet aan de regels houdt, met uitzondering van het kind dat nog nooit iets heeft ingeleverd, omdat handhaving bij dit kind volgens de leraar intrinsieke spanning met zich meebrengt vanwege het feit dat de relaties van dat kind zijn gerelateerd aan het criminele circuit, dat geen facturen uitreikt?
Het feit dat het telen en verkopen van cannabis verboden is en de verkoop in de coffeeshop weliswaar verboden is, maar wordt gedoogd, draagt een intrinsieke spanning met zich mee en leidt in die zin tot een zogenaamde verwevenheid tussen boven- en onderwereld. Deze spanning is er al zolang het gedoogbeleid voor coffeeshops bestaat en is ook altijd door het kabinet onderkend.2 Het gedoogbeleid brengt met zich mee dat de inkoop van softdrugs door een coffeeshop vaak niet transparant is. Ik kan mij voorstellen dat Wwft-instellingen deze spanning herkennen. Gelet op de intrinsieke spanning die het gedoogbeleid kenmerkt, heeft dit kabinet afgesproken om een kleinschalig experiment uit te voeren om te kijken of en hoe telers op kwaliteit gecontroleerde hennep of hasjiesj gedecriminaliseerd aan coffeeshops kunnen leveren. Het experiment moet duidelijk maken of het mogelijk is om coffeeshops gereguleerd te voorzien van op kwaliteit gecontroleerde hennep in een gesloten coffeeshopketen. Overigens merk ik op dat het OM strafrechtelijk en een gemeente bestuursrechtelijk handhavend kan optreden tegen een coffeeshop, indien een coffeeshop zich niet houdt aan de criteria zoals neergelegd in het gedoogbeleid. De grondslag van het gedoogbeleid ligt in de afweging van belangen waarbij het belang van handhaving moet wijken voor een hoger identificeerbaar algemeen belang. In de context van het drugsbeleid wordt dit hogere algemene belang gevonden in de volksgezondheid (scheiding der markten) en de openbare orde.3
Hoe denkt u dat uw bewuste niet-handhavingsbeleid wordt ervaren door andere Wwft-instellingen en daarmee betrokken personen, die wel worden gecontroleerd en gesanctioneerd met soms ook persoonlijk vergaande gevolgen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de civiele rechter ruimte bij de invulling van rechters van de termen van redelijkheid en billijkheid en zorgplicht, waardoor onder meer banken gehouden zijn relaties te continueren, terwijl zijzelf voor de rechter aangeven dat de Wwft hier niet de ruimte in geeft, nu overtreding van de Wwft een misdrijf is?
Het uitgangspunt bij het verstrekken van een betaalrekening is dat een financiële instelling op grond van het beginsel van contractsvrijheid zelf mag bepalen met wie zij een betaalrekening aangaat en onder welke voorwaarden zij dat wil. Contractsvrijheid is echter niet onbegrensd. De vrijheid wordt bijvoorbeeld beperkt door de bijzondere zorgplicht die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen.4 Een bankrekening is in deze tijd immers nodig om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De rechter kan bij het toetsen van een geval waarbij een bank weigert een betaalrekening te verstrekken, dan wel een betaalrekening sluit, de redelijkheid en billijkheid in aanmerking nemen en beoordelen of er in strijd met de op een bank rustende zorgplicht wordt gehandeld. Hierbij kan de rechter de omstandigheden van het geval in overweging nemen, zoals het feit dat coffeeshops onder het gedoogbeleid vallen. Op grond van artikel 43, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vormt het uitvoering geven aan een ambtelijk gegeven bevel een strafuitsluitingsgrond. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of er sprake is van een misdrijf op grond van overtreding van de Wwft of dat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond.
Kan naar uw mening de civiele rechter een Wwft-instelling dwingen tot een misdrijf of kan worden gezegd dat de uitspraak van een rechter met zich meebrengt dat er voor de Wwft-instelling geen sprake meer is van een misdrijf?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u, indien u van mening bent dat er geen sprake is van overtreding van de Wwft indien de rechter de Wwft-instelling verplicht de relatie te continueren, aangegeven binnen welke grenzen er ruimte is voor een Wwft-instelling om zonder gang naar de rechter op basis van redelijkheid en billijkheid/zorgplicht een relatie te continueren, terwijl er wel Wwft-issues zijn of is altijd een rechterlijke uitspraak vereist?
Het is aan een Wwft-instelling om een zelfstandige risicobeoordeling te maken en eventueel mitigerende maatregelen te treffen. De instelling kan bij deze beoordeling gebruik maken van eerder gewezen rechterlijke uitspraken. Daarnaast staat voorop dat, indien een Wwft-instelling het cliëntenonderzoek niet succesvol kan afronden, deze instelling geen zakelijke relatie mag aangaan met deze cliënt, geen transactie mag uitvoeren voor deze cliënt of de zakelijke relatie moet beëindigen.5 Dit laat onverlet dat een klant deze beslissing aan de rechter kan voorleggen.
Kunt u aangeven hoe in geval van een botsing tussen de regels over de wettelijke geheimhoudingsplicht van notarissen en advocaten en de eisen die nationale en internationale toezichthouders stellen aan banken in het kader van het transactieverkeer op derdengeldenrekeningen, de toepassing van de Wwft moet worden ingevuld door betrokkenen?
Ik ben bekend met de kwestie rond de geheimhoudingsplicht van notarissen in relatie tot de verplichtingen die voor banken gelden op grond van de Wwft. Notarissen kennen een geheimhoudingsplicht op basis van de Wet op het notarisambt. Deze geheimhoudingsplicht betekent dat zij geen informatie mogen verstrekken over hun cliënten, ook niet aan financiële instellingen. Wel dienen zij op grond van de Wwft ongebruikelijke transacties te melden. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming een brief gezonden over de spanning die kan ontstaan tussen beide wettelijke vereisten en ik heb hiervan een afschrift ontvangen. Op dit moment wordt in samenspraak tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid en van Financiën, de KNB en de NVB alsook de toezichthouders DNB en Bureau Financieel Toezicht (BFT) de aard en omvang van deze problematiek geanalyseerd, evenals mogelijke oplossingen. Dit vergt onder meer een gedegen juridische analyse, omdat de verplichting tot het doen van adequaat cliëntenonderzoek door banken en de geheimhoudingsplicht van notarissen conflicterende juridische normen met zich meebrengen. Wij zullen uw Kamer nader informeren wanneer met de betrokken partijen tot conclusies in deze kwestie is gekomen.
Hoe redelijk is het om indien uit de Wwft volgt om afscheid te nemen indien het onderzoek niet succesvol kan worden afgerond, terwijl de overheid zelf nog geen vervolging heeft ingesteld en er nog geen veroordeling is door de rechter, van private partijen te verlangen om relaties te beëindigen, terwijl de overheid zelf (nog) niet acteert op ontvangen meldingen, zeker als geweld/bedreiging van medewerkers van Wwft-instellingen mogelijk aan de orde kan zijn?
De Wwft heeft als doel het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. Het legt aan Wwft-instellingen die onderdeel uitmaken van het financiële stelsel dan ook verplichtingen op ter waarborging van een integer stelsel en ter beheersing van integriteitsrisico’s. Een van de kernverplichtingen voor Wwft-instellingen is om cliëntenonderzoek te verrichten. Als het cliëntenonderzoek niet succesvol kan worden afgerond, mag een Wwft-instelling geen zakelijke relatie aangaan met – of een transactie uitvoeren voor – de cliënt, of moet een Wwft-instelling de zakelijke relatie beëindigen. Deze wettelijke verplichting vloeit voort uit de gewijzigde vierde EU anti-witwasrichtlijn en de mondiale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF). Dit betreft een andere wettelijke taak en doelstelling dan het opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten door overheidspartijen. De verplichtingen uit de Wwft hebben zoals hiervoor aangegeven een preventief karakter met het oog op het waarborgen van de integriteit van het financiële stelsel.
Indien als gevolg van het nakomen van wettelijke verplichtingen voor Wwft-instellingen geweld/bedreiging aan de orde is, dan is dat een zeer kwalijke zaak. Een werkgever is op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om werknemers te beschermen tegen onder meer agressie en geweld. Verder kan te allen tijde contact worden opgenomen met de politie bij (voorziene) dreigingen. Dergelijke signalen worden zeer serieus opgepakt, en de overheid kan waar nodig (aanvullende) maatregelen nemen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen.
Wilt u bij de beantwoording van de vorige vraag ook ingaan op de mogelijke intrinsieke spanning tussen de verplichtingen van de Wwft en de verplichtingen van een werkgever in het voorkomen van levensgevaar of gezondheidschade bij werknemers?
Zie antwoord vraag 9.
Kunnen coffeshops in het kader van de dienstverlening van andere wft-instellingen aan coffeeshops zich ook beroepen op het gedoogbeleid indien coffeeshops bijvoorbeeld contante opnamen faciliteren om de leveranciers van hennep te betalen?
Binnen het gedoogbeleid is er sprake van een intrinsieke spanning tussen enerzijds de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het OM. Wanneer een bank bij een klant risico’s signaleert, vind ik het belangrijk dat de bank in overleg treedt met de betreffende klant om deze te laten weten om welke risico’s dit precies gaat, te bespreken welke maatregelen de klant zelf kan nemen en welke voorwaarden de bank binnen de kaders van het gedoogbeleid vervolgens nog aan individuele klanten kan stellen om de resterende risico’s te mitigeren.
In hoeverre mag van Wwft-instellingen worden verwacht dat zij afscheid nemen van klanten als deze klanten zelf ook rechtstreeks onder toezicht staan van wettelijke Wwft-toezichthouders?
Uit de Wwft volgt rechtstreeks dat onder bepaalde voorwaarden afscheid moet worden genomen van cliënten. De Wwft maakt geen onderscheid tussen cliënten die zelf wel of niet gehouden zijn aan de Wwft. Elke Wwft-plichtige instelling maakt een afzonderlijke beoordeling, en dat geldt ook voor instellingen of personen die zelf onder Wwft-toezicht staan.
Behoort, in het bijzonder in de situatie waarin toezichthouders na Wwft-meldingen zelf niet acteren door vergunningen van deze klanten in te trekken, het primaat voor sanctionerend handelen in dat geval niet bij de wettelijke toezichthouders te liggen in plaats van bij private partijen?
De afweging om een vergunning in te trekken of anderszins handhavend op te treden ligt bij de instanties die de vergunning hebben verleend of de instanties die op grond van de Wwft toezicht houden op de instelling. Wwft-instellingen zelf hebben op grond van de Wwft geen bevoegdheden om sanctionerend op te treden. Het beëindigen of weigeren van dienstverlening is geen sanctionerend handelen, maar is onderdeel van de poortwachtersfunctie die volgt uit de Wwft en is bedoeld om het door de Wwft-instelling gesignaleerde risico op witwassen en terrorismefinanciering weg te nemen.
Bent u het eens met de stelling dat het uitgangspunt van overheidshandelen moet zijn dat zowel burgers als poortwachters behoorlijk worden behandeld?
Ja.
Is hiervoor bij alle partijen die bij de naleving van de Wwft betrokken zijn structureel voldoende aandacht geweest?
Bent u gelet op de in de bovenstaande vragen benoemde intrinsieke spanning nog steeds van mening dat de kaders voor de poortwachters voldoende duidelijk en in de praktijk werkbaar zijn om de Wwft-verplichtingen voldoende te kunnen uitvoeren?
Zou er bij de Wwft ook sprake kunnen zijn dat onder druk van een oververhitte behoefte aan witwasbestrijding, waarin elke vergissing al gauw als witwassen wordt gezien, Wwft-instellingen en hun klanten in de raderen van de uitvoering door de overheid en toezichthouders ten onrechte worden gebrandmerkt als overtreders?
Zou hier ook sprake kunnen zijn van wetgeving en toezichthoudende kaders die onvoldoende de mogelijkheid in zich hebben om recht te doen aan individuele situaties?
Onderkent u dat door het ontbreken in de Wwft van een hardheidsclausule en weinig aandacht voor noodzakelijke beginselen van behoorlijk bestuur, met name het evenredigheidsbeginsel, hiervoor mogelijk veel te weinig aandacht is van de wetgever?
Bent u bereid te laten onderzoeken welke lessen uit het rapport Ongekend Onrecht naar aanleiding van de Toeslagenaffaire van toepassing kunnen zijn op de handhavingspraktijk van de Wwft?
Zoals het kabinet heeft aangegeven in reactie op het rapport Ongekend Onrecht zijn er verschillende lessen te trekken uit de toeslagenaffaire. De lessen die voor mij in dit kader het meest relevant zijn, zijn dat de overheid signalen over onrecht, vooringenomenheid en discriminatie serieus moet nemen en dat de menselijke maat in wet- en regelgeving moet worden versterkt. Ik neem signalen uit de handhaving- en nalevingspraktijk van de Wwft serieus ter hand en span mij in om proportionele maatregelen te treffen.9 Daarnaast ben ik voortdurend in gesprek met de instellingen en toezichthouders over de uitvoering en handhaving van de Wwft, om te voorkomen dat deze wetgeving tot onwenselijke uitkomsten leidt voor burgers en bedrijven. Zoals genoemd zal er op verzoek van uw Kamer in de evaluatie van de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn aandacht zijn voor de uitvoerbaarheid van de verplichtingen uit die wet voor Wwft-instellingen.
Bent u bereid onnodige belemmeringen voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) om onbeperkt toegang te krijgen tot het bancaire systeem zo veel mogelijk weg te nemen?
Criminelen die het financiële stelsel gebruiken om hun criminele opbrengsten te verhullen, tasten de integriteit en veiligheid van het financiële stelsel ernstig aan. Ik sta voor een toegankelijk betalingsverkeer en een zo laag mogelijke lastendruk voor ondernemers en banken, maar ben er ook van overtuigd dat de strijd tegen het witwassen van crimineel geld vraagt om een zeer serieuze invulling van de poortwachtersrol van Wwft-instellingen. Dit kan inderdaad betekenen dat ondernemers in sectoren met een hoger risico actief gevraagd wordt om zelf aanvullende maatregelen te nemen, documentatie te overleggen en/of mitigerende maatregelen te accepteren. Deze individuele risicobeoordeling is een uitgangspunt van de Wwft en betekent overigens ook dat in laagrisico sectoren de intensiteit van de maatregelen kan worden verminderd.10 De Wwft houdt in die zin rekening met het risico én de bijbehorende lasten. Hierboven gaf ik reeds aan dat ik graag in gesprek blijf met de banken, De Nederlandsche Bank en de sectoren die om te overleggen welke maatregelen effectief en proportioneel zijn om risico’s op witwassen te mitigeren.
Bent u in dit kader eveneens bereid de werklast voor ondernemers en banken en andere Wwft-instellingen zo veel mogelijk te beperken?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bereid een initiërende en dus zeer actieve bijdrage te leveren om het probleem van «unbankables», bijvoorbeeld een eerzame MKB-er, die zijn ondernemerschap niet kan uitoefenen door de wijzigende «risk apetite» van de financiële sector, op te lossen?
De voorschotregeling voor slachtoffers van misdrijven |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunnen slachtoffers van geweldsmisdrijven, die recht hebben op een schadevergoeding van de dader, een voorschot uit het Schadefonds geweldsmisdrijven krijgen als die dader vanwege een moratorium tijdelijk zijn schulden niet hoeft te betalen? Zo nee, waarom niet?
Bij gedupeerden van de kinderopvangtoeslag die een schadevergoedingsmaatregel opgelegd hebben gekregen wordt ook de inning van die schadevergoedingsmaatregel tijdelijk opgeschort. Slachtoffers moeten hierdoor soms langer op hun schadevergoeding wachten.
Aangezien ik dit een ongewenste situatie vind, heb ik op 14 juni jl. besloten om gedurende het moratorium een voorschot aan de slachtoffers van gewelds- en andere misdrijven uit te keren zodat zij niet worden benadeeld door de tijdelijke opschorting. Dit voorschot is niet gelimiteerd tot 5.000 euro. Het uitgangspunt hierbij is dat het bedrag dat normaliter bij de dader/gedupeerde zou worden geïnd als er geen sprake was geweest van een moratorium als voorschot aan het slachtoffer zal worden uitgekeerd. Daarnaast kan er daar waar nodig maatwerk worden toegepast. Na afloop van het moratorium wordt de inning van de schadevergoedingsmaatregel bij de dader/gedupeerde hervat.
Kunnen slachtoffers van andere misdrijven dan geweldsmisdrijven een voorschot van de overheid krijgen als die dader vanwege een moratorium tijdelijk zijn schulden niet hoeft te betalen? Zo, ja is het bedrag dat via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voorgeschoten kan worden ook dan gelimiteerd tot 5.000 euro? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat slachtoffers van misdrijven die een schadevergoeding van de dader te goed hebben niet gedupeerd mogen worden door een al dan niet tijdelijk onvermogen van de dader om te betalen? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze slachtoffers niet gedupeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Voor slachtoffers die hun schade niet vergoed krijgen, geldt de voorschotregeling. Deze regeling houdt in dat als de dader acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest waarbij de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd nog niet (volledig) heeft betaald, het nog openstaande bedrag als voorschot aan het slachtoffer wordt uitgekeerd. Op deze wijze worden slachtoffers niet gedupeerd door de in betalingsonmacht verkerende dader. Normaliter geldt hierbij een niet gemaximeerd bedrag voor gewelds- en zedenmisdrijven en een gemaximeerd bedrag van € 5.000,– voor andere misdrijven.
De berichten ‘Daar sta je dan: mishandeld, vergeten en met lege handen’ & ‘Driekwart slachtoffers gelooft niet meer in aangifte doen’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten van de Telegraaf van 29 september «Daar sta je dan: mishandeld, vergeten en met lege handen» & «Driekwart slachtoffers gelooft niet meer in aangifte doen»?1 2
Ja.
Bent u geschrokken van het gegeven dat driekwart van de slachtoffers geen aangifte meer doet omdat men niet gelooft dat het zin heeft? Welke doelstellingen heeft u om de aangiftebereidheid te verhogen?
Het is belangrijk dat slachtoffers geen drempel ervaren om aangifte te doen van een strafbaar feit. Echter, het is hier ook van belang om te benadrukken dat dé aangiftebereidheid niet bestaat; de bereidheid tot het doen van aangifte hangt sterk samen met de soort en ernst van het delict en het slachtoffer. De meest recente cijfers hierover, die in het artikel worden aangehaald, komen uit de Veiligheidsmonitor 2019 en zien op de traditionele criminaliteit (zijnde: gewelds-, vermogens- en vandalismedelicten). Uit de Veiligheidsmonitor blijkt overigens dat er verschillende redenen zijn voor slachtoffers om wel of niet een delict bij de politie te melden of aangifte te doen van een strafbaar feit. Naast het idee «dat dat toch niet helpt» (45%), gaat het daarbij onder meer om «het was niet belangrijk» (18%), «dit is geen zaak voor de politie» (16%), en «geen zin of tijd voor gehad» (12%). Om aangiftebereidheid bij slachtoffers te vergroten streeft de politie ernaar om de drempel om contact te leggen met de politie zo laag mogelijk te maken. Ook is de politie erop gericht zo snel mogelijk, wanneer een burger dit wenst, een melding of aangifte op te nemen. Vanuit de «omnichannel»-strategie van politie, staan verschillende kanalen voor burgercontact (waaronder het doen van aangifte en meldingen) open, zowel fysiek als digitaal.
Bent u het met het ermee eens dat, ondanks dat er de afgelopen jaren vooruitgang is geboekt, er nog een hoop moet gebeuren wat betreft de verbetering van slachtofferrechten? Kunt u uiteenzetten hoe hier werk van gemaakt wordt?
De verbetering van de positie van slachtoffers van criminaliteit is een speerpunt van dit kabinet. Uw Kamer is de afgelopen jaren regelmatig geïnformeerd over de uitvoering van de Meerjarenagenda (MJA) slachtofferbeleid 2018–2021. De versterking van de rechtspositie van slachtoffers op papier en in de praktijk is daar een belangrijk onderdeel van. Dit heeft onder andere geleid tot het aannemen van het Wetsvoorstel Uitbreiding Slachtofferrechten door Uw Kamer. De verbetering van de positie van het slachtoffer moet ook in de praktijk plaatsvinden. Daartoe zijn verschillende maatregelen genomen, waaronder een impuls van 40 fte aan slachtoffercoördinatoren bij het OM. Het werk aan de verbetering van de positie van het slachtoffer is echter nog niet klaar. Op korte termijn zal de Minister voor Rechtsbescherming Uw Kamer middels een eindrapportage over de realisatie van de MJA informeren.
Welke rol heeft het slachtoffer in het geval dat het Openbaar Ministerie zelf afdoet? Hoe ziet u de balans tussen enerzijds een snelle afdoening en anderzijds tegemoet komen aan de rechten en noden van slachtoffers?
Hoewel een snelle afdoening van een strafzaak door het Openbaar Ministerie ook in het belang van het slachtoffer kan zijn, achten wij het van groot belang dat ook in dat geval slachtofferrechten worden gerespecteerd. Bij de keuze tot een bepaalde afdoening (dagvaarden, OM-strafbeschikking), zo heeft het Openbaar Ministerie de Minister voor Rechtsbescherming desgevraagd laten weten, wordt rekening gehouden met de belangen van slachtoffers, en daarnaast met de ernst van het misdrijf, de persoon van de verdachte, en de voor het OM geldende aanwijzingen/richtlijnen. Om het belang van een goede afweging van het slachtofferperspectief te benadrukken heeft het OM ernstige spreekrechtwaardige feiten, zoals ernstige mishandelings- en zedenzaken, waarbij het slachtoffer of familieleden van het overleden slachtoffer te kennen hebben gegeven van het spreekrecht gebruik te willen maken expliciet als contra-indicatie opgenomen in de OM-Aanwijzing Strafbeschikking.
Het Openbaar Ministerie heeft op verzoek van de Minister voor Rechtsbescherming voor een aantal door Slachtofferhulp Nederland aangedragen zaken uitgezocht of, ondanks dat sprake was van een ernstig spreekrechtwaardig delict, toch gekozen is voor afdoening met een OM-strafbeschikking. In een beperkt aantal zaken bleek dat het geval. Daarbij kon niet worden achterhaald of de slachtoffers ook hadden aangegeven van hun spreekrecht gebruik te willen maken. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij aangegeven dat de betreffende officieren van Justitie binnen de beoordelingsruimte die hen toekomt in die specifieke situaties tot de afweging te zijn gekomen om de zaak toch zelf af te doen.
Als door de Officier van Justitie wordt beslist tot een buitengerechtelijke afdoening van een strafzaak en er is sprake van schade bij een slachtoffer, dan is de werkwijze dat het slachtoffer door het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld wordt om deze schade te melden en deze nader te onderbouwen. Nadat het Openbaar Ministerie het proces-verbaal van de politie heeft ontvangen, krijgt het slachtoffer een wensenformulier en een schadeformulier toegestuurd.3 Daarop kan het slachtoffer onder meer aangeven dat hij/zij informatie en/of een schadevergoeding wenst. Wordt er een OM-hoorgesprek (het horen van de verdachte door de officier van justitie in het kader van een OM-strafbeschikking) gepland, dan krijgt het slachtoffer, indien gewenst, een brief waarin het van deze beslissing op de hoogte wordt gesteld. In de brief met de datum van het OM-hoorgesprek wordt het slachtoffer herinnerd aan de mogelijkheid om een schadevergoeding te vragen. Het schriftelijk doorgeven van de datum van het OM-hoorgesprek doet het OM zodat een slachtoffer of zijn/haar gemachtigde op tijd voor het OM-hoorgesprek de benodigde stukken kan indienen om de eventueel geleden schade te onderbouwen.
Helaas is gebleken dat er een vertraging bij het OM is voor wat betreft het uitsturen van deze brieven, hetgeen tot onwenselijke situaties kan leiden voor slachtoffers. Het kan voorkomen dat slachtoffers niet of te laat in de gelegenheid worden gesteld hun schade kenbaar te maken en te onderbouwen, waardoor geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. Het OM heeft aangegeven met prioriteit te werken aan het oplossen van deze problemen. In het antwoord op vraag 10 gaan wij daar nader op in. Overigens heeft het slachtoffer in zo’n geval de mogelijkheid een klacht in te dienen bij het OM, waarbij een gegronde klacht kan leiden tot gedeeltelijke tegemoetkoming van de schade.
Acht u het wenselijk dat er, vanwege achterstanden onder meer veroorzaakt door corona, nu ook ernstige mishandeling- en zedenzaken worden afgedaan door het Openbaar Ministerie zonder tussenkomst van de rechter?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat slachtoffers van (ernstige) mishandeling- en zedenzaken niet betrokken worden bij een zaak omdat er sprake is van afdoening door het Openbaar Ministerie? Zo ja, is dit volgens u wenselijk?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4 en 5. Wij zien op dit moment geen aanleiding om onderzoek te doen hoe er meer recht kan worden gedaan aan slachtoffers in zaken die door het Openbaar Ministerie zelf af worden gedaan.
Bent u bereid te onderzoeken hoe er meer recht gedaan kan worden aan het slachtoffer in zaken die het Openbaar Ministerie zelf afdoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het nuttig als Slachtofferhulp Nederland en het Openbaar Ministerie meer gaan samenwerken op dit terrein? Welke samenwerking is er al en kunt u aangeven hoe deze samenwerking wordt ervaren?
Op verschillende fronten werken het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland reeds samen om de belangen van slachtoffers te borgen. Bijvoorbeeld als een Officier van Justitie op een ZSM-locatie besluit de zaak met een OM-strafbeschikking af te doen. Bij deze afdoeningen zoekt het Openbaar Ministerie de samenwerking met Slachtofferhulp Nederland om de schade snel inzichtelijk te maken en ook bij het snel afdoen van deze zaken recht te doen aan de belangen van slachtoffers. Daarnaast is er in het kader van het wegwerken van de corona achterstanden een structureel overleg tussen het OM en Slachtofferhulp Nederland. Dat heeft geresulteerd in de werkwijze dat het OM wekelijks parketnummers van zaken waarin een slachtoffer is geregistreerd, aanlevert aan Slachtofferhulp Nederland, waardoor eerder contact kan worden gezocht met de slachtoffers.
Op dit moment wordt deze wijze van samenwerking tussen OM en SHN bij de zaken die middels een OM-strafbeschikking worden afgedaan geëvalueerd. Vanuit het ministerie wordt daarnaast op reguliere basis overleg gevoerd met het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland. Het ministerie heeft in onderhavige problematiek aanleiding gezien om hierover in gesprek te gaan met betrokken partijen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland om meer samenwerking te bevorderen ten bate van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete doelen zijn er gesteld ten aanzien van de problematiek met het versturen van brieven door het Openbaar Ministerie? Wanneer wordt er verbetering verwacht?
Waar er achterstanden zijn bij het uitsturen van brieven aan slachtoffers in zaken die worden afgedaan middels een OM-strafbeschikking (zoals het wensen- en schadeformulier en de brieven waarin de datum van het OM-hoorgesprek wordt medegedeeld en slachtoffers ook worden gewezen op het onderbouwen van hun schade) werkt het OM aan het oplossen hiervan. Concreet wordt er ingezet op het verbeteren van het functioneren van het huidige ICT-systeem en worden bepaalde brieven geprioriteerd zodat deze eerder uitgaan. Om op korte termijn verbetering te bewerkstelligen werken daarnaast OM-medewerkers door in de avonden en zijn er extra tijdelijke krachten in dienst genomen. De vorderingen in het wegwerken van de ontstane achterstanden worden per week gemonitord en te zien valt dat in de meeste arrondissementen de achterstanden al fors zijn ingelopen. Het Openbaar Ministerie werkt hierbij ook samen met de andere betrokken organisaties.
Acht u het wenselijk dat slachtoffers in het geval van een afdoening door het Openbaar Ministerie veel lastiger hun schade kunnen verhalen op een dader? Welke mogelijkheden ziet u om in de procedure slachtoffers tegemoet te komen?
Wij verwijzen naar het antwoord op de vragen 4 en 5.
Het sterker, gerichter en efficiënter fixen van matchfixing |
|
Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over matchfixing van 27 september jongstleden en het bericht «Nederlandse tennisser: mijn dubbelpartner deed mee aan matchfixing»?1 2
Ja.
Bent u bereid binnenkort een nieuw onderzoek te starten over de aard en de omvang van matchfixing in Nederland, nu vanaf 1 oktober de kansspelmarkt voor online aanbieders opengaat?
Een onderzoek op korte termijn naar de aard en de omvang van matchfixing met het oog op de opening van de online kansspelmarkt, acht ik niet opportuun. De meldingen door in Nederland vergunde aanbieders van verdachte gokpatronen en transacties in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), onder meer als een sporter wedt op zijn eigen wedstrijd, worden sinds 1 oktober gemonitord. In het voorjaar van 2022 worden de eerste trendanalyses opgesteld, waarover uw Kamer wordt geïnformeerd.
Voor de bredere context merk ik op dat, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, uit Europees onderzoek blijkt dat een beperkt deel van de matchfixing gokgerelateerd is.3
Bent u het eens met de stelling dat de pakkans bij matchfixing in Nederland zeer klein is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De aard en omvang van matchfixing in Nederland is niet bekend. Zodoende is moeilijk vast te stellen hoe hoog de pakkans is. Onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie komen de Politie, de Belastingdienst doelgroep Sport, FIOD en de Kansspelautoriteit periodiek samen in het Signalenoverleg Sportfraude. Zij bespreken welke concrete signalen er zijn, welke actie daarop kan worden ondernomen en door wie. Daar waar een signaal aanleiding geeft tot strafrechtelijk onderzoek, investeren politie en justitie de benodigde tijd in onderzoek. Het bekijken van dergelijke signalen in het kader van het voorbereidend justitieel onderzoek betreft een continu proces.
De meldingsbereidheid van matchfixing door sporters is zeer laag, onder meer uit angst voor repercussies en gevolgen voor de sportcarrière. Daarnaast is matchfixing een haaldelict, dit betekent dat de politie matchfixing zelf moet constateren.
Zijn er voornemens om in Nederland één instantie mét opsporingsbevoegdheid de belangrijkste speler te maken in het bestrijden van matchfixing, gegeven het feit dat zeer veel verschillende partijen betrokken zijn bij het strategisch beraad matchfixing, het nationaal platform matchfixing en het signalenoverleg? Zo nee, waarom is dit niet wenselijk? Zo ja, wanneer verwacht u hier meer duidelijkheid over?
Op dit moment zijn de betrokken partijen in een traject van herijking van de structuur rond de bestrijding van matchfixing. Gezamenlijk wordt bepaald welke stappen moeten worden gezet om de aanpak van matchfixing te versterken. De hoofdlijnen van deze herijking worden in het voorjaar van 2022 met de Kamer gedeeld.
Zal het onafhankelijk maken en het beter equiperen van het Centrum Veilige Sport bijdragen aan makkelijker melden van sporters, indien zij benaderd worden door matchfixers?
Het is niet bekend of het onafhankelijk organiseren en beter equiperen van het Centrum Veilig Sport Nederland bijdraagt aan het melden van matchfixing. Dit wordt meegenomen in de uitwerking van de motie van het lid Van der Laan, waarin de regering wordt verzocht om te bewerkstelligen dat het Centrum Veilige Sport onafhankelijk wordt. Een melding maken dient voor sporters laagdrempelig en gemakkelijk te zijn. De Staatssecretaris van VWS is voornemens om een breed onderzoek te doen naar welke factoren van invloed zijn bij het maken van een melding.
Deelt u de mening dat de artikelen 326 en 328ter Wetboek van Strafrecht, respectievelijk oplichting en niet-ambtelijke omkoping, zich in juridische zin voldoende lenen om toegepast te worden om over te gaan tot vervolging van matchfixing? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Kan een deel van de casuïstiek van matchfixing buiten de algemeen opgezette formulering van deze artikelen vallen? Zo ja, kunt u dit illustreren aan de hand van voorbeelden?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Maken de wijzen waarop de relevante strafbepalingen nu zijn geformuleerd goed strafrechtelijk onderzoek naar matchfixing moeilijker? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Zou een wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering of een andere wet strafrechtelijk onderzoek naar matchfixing kunnen vereenvoudigen? Bijvoorbeeld door het mogelijk te maken al onderzoek te doen op basis van een vreemde sportuitslag of onverklaarbare prestaties en acties van sporters?
Matchfixing is niet apart strafbaar gesteld in Nederland. Voor de strafrechtelijke aanpak van matchfixing komen vooral oplichting (art. 326 WvSr), niet-ambtelijke omkoping (art. 328 ter WvSr) en witwassen (art. 420bis e.v. WvSr) in beeld. Niet alle zaken worden door deze artikelen gedekt. Onder oplichting valt niet een niet op waarde te waarderen afgifte4, daarmee is het artikel alleen toepasselijk zolang er ook sprake is van gokken. Het huidige artikel 326 WvSr, sluit bijvoorbeeld niet aan bij de praktijk van niet-gokgerelateerde matchfixing zoals het onderling afstemmen van een uitslag zodat iemand een ronde verder komt in een toernooi of promoveert.
Bij niet-ambtelijke omkoping bestaat een lacune daar deze strafbaarstelling zich niet lijkt uit te strekken tot sporters/officials die een amateurstatus hebben en tot situaties waarin geen sprake is van een lasthebber-lastgever relatie. Het Openbaar Ministerie onderzoekt in voorkomend geval ook of het strafrecht een rol kan spelen bij signalen van niet transparante geldstromen rondom sportclubs.
Los van matchfixing zijn er ook strafrechtelijke bepalingen toepasbaar die situaties rondom matchfixing strafbaar stellen. Indien matchfixing plaatsvindt in georganiseerd verband dan is artikel 140 Wetboek van Strafrecht van toepassing. Daarnaast kunnen zich feiten voordoen in de fase voordat een sporter wordt overgehaald om (blijvend) mee te werken aan het fixen van wedstrijden, te denken valt dan aan afpersing, bedreiging, vernieling en mishandeling.
Zou een aparte strafbaarstelling of aanpassing van de wettekst wat u betreft deze problemen kunnen oplossen?
Het Openbaar Ministerie heeft op verzoek van het Strategisch Beraad Matchfixing een onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een strafbaarstelling van matchfixing. De uitkomsten van dit onderzoek worden momenteel door het Strategisch Beraad Matchfixing van een advies voorzien. Uw Kamer wordt daarna geïnformeerd over het advies. Het onderzoek is te vinden op de website van het Openbaar Ministerie en tevens als bijlage5 gevoegd bij deze brief.6
Bent u bereid nader onderzoek te laten doen naar de vraag of bestaande wetsartikelen in het Wetboek van Strafrecht voldoende zijn voor opsporingsinstanties om matchfixing op te sporen en vervolgens of verruiming/specificering van strafbepalingen nodig is? Zo ja, wanneer kunt u dit onderzoek hebben afgerond?
Zie het antwoord bij vraag 10.
Welke wettelijke kaders heeft het tuchtrecht in de sport nog nodig om sneller en beter gegevens uit te wisselen met zowel kansspelaanbieders als opsporingsinstanties, zodat sportbonden effectiever kunnen optreden tegen matchfixing? In welke wet zou dit zijn weerslag moeten vinden?
Er is niet zozeer gebrek aan juridische grondslag. Het gaat meer om vormgeving van de samenwerking. Kansspelaanbieders melden verdachte gokpatronen (op event-niveau) direct aan sportorganisaties. Zij melden daarnaast ongebruikelijke transacties in de zin van de Wwft (op persoonsniveau) aan FIU-Nederland, waarbij de signalen via een fast lane bij de politie terecht komen. De politie kan gegevens delen met de sportbonden en/of ISR (voor de bij ISR aangesloten sportbonden) op grond van artikel 20 Wet politiegegevens (Wpg). Het delen van deze informatie kan alleen indien er sprake is van een (zwaarwegend) algemeen belang. Echter kan het opsporingsbelang eraan in de weg staan dat informatie in een vroegtijdige fase gedeeld wordt. Het is om die reden belangrijk dat afspraken worden vastgelegd in een samenwerkingsconvenant en een informatiedelingsconvenant. De betrokken partijen zijn in een traject van herijking van de structuur rond de bestrijding van matchfixing. In dit traject kan de scope, koers en strategie ten behoeve van de samenwerkingsafspraken worden meegenomen. De sportbonden kunnen gegevens delen met de opsporing op grond van artikel 6 AVG. De ervaring van het Openbaar Ministerie is evenwel dat sportbonden vaak een geheimhoudingsplicht hebben ten opzichte van hun leden, waardoor dit in de praktijk niet tot nauwelijks gebeurt.
Zijn dergelijke wettelijke kaders wel van toepassing op andere gebieden waar tuchtrecht van toepassing is, zoals de zorg of advocatuur?
Het tuchtrecht voor bijvoorbeeld artsen en advocaten betreft een vorm van wettelijk tuchtrecht. Voor deze beroepsgroepen zijn de regels rondom tuchtrecht in de wet bepaald, in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en respectievelijk de Advocatenwet. Tuchtrecht voor de sport betreft een vorm van niet-wettelijk tuchtrecht, oftewel verenigingstuchtrecht. Sportbonden zoals de KNVB en de KNHB hebben over de inrichting van hun tuchtrecht in statuten en reglementen regels opgenomen. Een wettelijke regeling is hierbij niet nodig. Vervolgens geldt voor onder andere artsen en advocaten een wettelijke geheimhoudingsplicht (art. 88 Wet BIG en art. 11a Advocatenwet). Dat beperkt het delen van informatie die onder die geheimhoudingsplicht valt.
Bent u bereid om nader te onderzoeken op welke wijze gegevensuitwisseling tussen enerzijds kansspelaanbieders en opsporingsinstanties en anderzijds sportbonden kunnen worden verbeterd om snel matchfixing op te sporen, bijvoorbeeld door het aanpassen van wettelijke kaders? Zo ja, wanneer kunt u dit onderzoek hebben afgerond en kunt u hierbij voorbeelden van het tuchtrecht in de zorg of advocatuur betrekken?
Zie ook het antwoord bij vraag 12 en 13. Op dit moment zijn de betrokken partijen in een traject van herijking van de structuur rond de bestrijding van matchfixing. Gezamenlijk wordt bepaald welke stappen moeten worden gezet om de aanpak van matchfixing te versterken en eventuele barrières die er in de praktijk zijn te verminderen.
Bent u bereid in gesprek te treden met de autoriteiten en sportbonden in Engeland, vaak aangehaald als best-practice, hoe zij matchfixing strafrechtelijk en tuchtrechtelijk aanpakken en hierover verslag te doen richting de Kamer, zodat dit handvatten biedt voor de Nederlandse situatie?
NOC*NSF is voornemens om een vergelijkend onderzoek te laten doen naar de aanpak van matchfixing in andere landen en hoe Nederland daarvan kan leren. Wanneer hierover meer bekend wordt, zal mijn collega van VWS de Kamer informeren.
Waarom wordt de subsidie van het Ministerie van VWS of J&V aan sportbonden, om sporters te wijzen op de gevaren van matchfixing, gestopt voor 2022? Hoe kunt u ervoor zorgen dat ook kansspelaanbieders financieel bijdragen aan preventie door sportbonden?
Het betreft een tijdelijke projectsubsidie, die op het punt staat om afgerond te worden. Het Ministerie van VWS is voornemens om ook vanaf 2022 in te zetten op voorlichting die gericht is op sporters en scheidsrechters die actief zijn op hogere niveaus in de nationale competities en toernooien. Het doel is het vergroten van bewustwording en basiskennis bij een grotere groep sporters op het gebied van grensoverschrijdend gedrag, waaronder matchfixing. De weerbaarheid van sporters wordt hiermee verhoogd.
Met betrekking tot financiële bijdragen van kansspelaanbieders aan de sport is de regering bij gewijzigde motie van het lid Van Nispen c.s. verzocht te onderzoeken op welke wijze de meeropbrengsten van onlinekansspelen ten goede komen aan de sport.7 In de Wet kansspelen op afstand is, door middel van het amendement-Van Wijngaarden/Mei Li Vos8, in artikel VIII lid 2, opgenomen dat bij de wetsevaluatie drie jaar na inwerkingtreding onder meer de meeropbrengst van de kansspelbelasting van de kansspelen op afstand en de ontwikkeling van de afdrachten aan de sport moeten worden meegenomen. Deze informatie zal bij de evaluatie inzichtelijk worden gemaakt. Daarnaast zullen de onderzoekers worden gevraagd bij de evaluatie te onderzoeken op welke wijze de meeropbrengsten van onlinekansspelen ten goede komen aan de sport9, meeropbrengsten die de sport mede kan inzetten voor preventie. Overigens is dezerzijds in gesprekken met kansspelaanbieders gewezen op het belang van (financiële) steun aan de integriteit van de sport.
Kunt u deze vragen beantwoorden enkele weken alvorens het Wetgevingsoverleg Sport op 15 november a.s. plaatsvindt?
Het Wetgevingsoverleg Sport is verplaatst naar 2 december a.s.
De Afghaanse heroïnehandel en de rol van Nederland |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), de Th. Bruijn |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Profits and poppy: Afghanistan’s illegal drug trade a boon for Taliban»?1
Ja.
Bent u bekend met de feiten zoals gesteld in het artikel, namelijk dat de Taliban in Afghanistan tussen 2018 en 2019 meer dan 400 miljoen dollar verdienden aan drugshandel en dat de inkomsten uit drugshandel optellen tot wel 60 procent van de totaalinkomsten van de Taliban?
Ik heb kennis genomen van de in het artikel genoemde cijfers. Het is bekend dat drugshandel een belangrijke inkomstenbron voor de Taliban vormt. Zoals ook in het artikel aangegeven worden de precieze cijfers door verschillende experts betwist.
Welke verklaring kunt u geven voor het in het artikel gestelde dat ondanks de aanwezigheid van Westerse troepen de productie van papaver is gestegen tussen 2002 en 2014?
Opiumteelt in Afghanistan was en is een moeilijk te bestrijden probleem. Dat komt onder andere door de hoge veiligheidsrisico’s in de gebieden van de teelt, waar gewapende groepen de bevolking soms dwingen papaver te verbouwen. Er zijn de afgelopen 20 jaar binnen Afghanistan grote regionale verschillen geweest in de hoeveelheid papaverproductie. Deze hingen deels samen met de mate van gebiedscontrole door de Afghaanse autoriteiten. Ook andere factoren spelen echter een rol. Zo zorgen moeilijke sociaaleconomische omstandigheden op het platteland ervoor dat er weinig alternatieven zijn voor de lucratieve opiumteelt.
Kent u de policy brief «De Nederlandse sleutelrol in de geglobaliseerde drugshandel en productie» van het instituut Clingendael?2
Ja.
Wat vindt u van de feiten gesteld in het artikel, namelijk dat de handel van in Afghanistan geproduceerde heroïne voor de Europese markt veelal via Nederland en Turkije loopt? Erkent u dat Nederland het belangrijkste overslagpunt is voor de Europese heroïnehandel, zoals de policy brief ook stelt?
Het Europese dreigingsbeeld3 voor de zware en georganiseerde criminaliteit uit 2021 laat zien dat heroïne afkomstig uit Afghanistan, Iran en Pakistan Europa via verschillende routes binnenkomt (zie pagina 50 van het dreigingsbeeld), waarbij de zogenoemde Balkan-route als de voornaamste route wordt geïdentificeerd. Die route via Turkije en de Balkan heeft vooral Nederland, België, Duitsland en Italië als bestemming. Nederland vervult vanwege haar infrastructuur, huidige rol als productie- en doorvoerland van drugs en de rol van Nederlandse criminelen in de drugsindustrie, ongewild ook een rol in de Europese heroïnemarkt.
Andere routes en toegangspunten via welke heroïne Europa binnenkomt zijn de Kaukasische route via onder meer Georgië, Oekraïne, Turkije richting Centraal-Europa, de Zuidelijke route via het Midden-Oosten en Afrika naar Zuid-Europa en Nederland en België en de Noordelijke route via Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland naar Centraal Europa. Verder zijn recentelijk enkele laboratoria in Europa (Bulgarije, Tsjechië, Spanje en Nederland) ontdekt die morfine verwerken tot heroïne. Criminele samenwerkingsverbanden betrokken bij de productie en handel van heroïne zijn heterogeen en bestaan uit verschillende nationaliteiten. Europol concludeert dat de Europese markt in de voorbije jaren grotendeels stabiel is gebleven.
Hoeveel heroïne komt er vanuit Afghanistan naar Nederland, hetzij voor gebruik hier, hetzij voor distributie naar elders?
Wij beschikken niet over specifieke cijfers over hoeveel heroïne er vanuit Afghanistan naar Nederland komt.
In de laatste World Drug Report (2021) van de VN4 wordt aangegeven dat in 2019 naar schatting 727 ton opium, 96 ton heroïne en 26 ton morfine is onderschept (pagina 55) wereldwijd. Echter, de productie van deze drugsvormen – voornamelijk afkomstig uit centraal-Azië – wordt in de hele wereld gedistribueerd, waarvan een deel via Nederland naar andere bestemmingen gaat en een veel kleiner deel voor consumptie in Nederland is bedoeld. In de Nationale Drugmonitor (NDM, jaarbericht 2020) is gemeld dat als absolute ondergrens in 2019 in Nederland 1.326 kilo is geregistreerd als in beslag genomen heroïne. Verder wordt in de NDM gemeld dat bij de Nederlandse bevolking heroïnegebruik weinig voorkomt. In 2019 rapporteerde 0.4% van de bevolking van 18 jaar en ouder ooit in het leven heroïne te hebben gebruikt.
Erkent u het gestelde in het Clingendaelrapport dat Nederland een aantrekkelijk land is voor de handel in heroïne vanwege ondermeer de kennis op het gebied van drugshandel en de aanwezigheid van XTC en andere synthetische drugs als ruilmiddel?
Gelet op de factoren die in antwoord op vraag 6 zijn genoemd klopt het dat Nederland een aantrekkelijk land is voor (doorvoer-)handel in heroïne. Uit het antwoord op diezelfde vraag blijkt ook dat de Europese heroïnemarkt complex is. Daarnaast kunnen de heroïnemarkt en andere criminele markten zich vermengen indien criminele samenwerkingsverbanden zich op meer dan één criminele markt richten. Welke factoren het vestigingsklimaat bepalen voor de productie en doorvoer van illegale drugs is momenteel onderwerp van een onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Daarbij wordt tevens onderzocht in hoeverre deze factoren beïnvloedbaar zijn. Naar verwachting is het onderzoek in het voorjaar van 2022 gereed.
Deelt u de mening dat het niet ondenkbaar is dat Nederland met zijn hubfunctie in de heroïnehandel bijdraagt aan het verdienmodel van de Taliban in Afghanistan en daarmee aan de financiering van het Talibanregime? Deelt u vervolgens de mening dat dit een bijzondere verantwoordelijkheid voor Nederland met zich meebrengt in het ondergraven van dit verdienmodel van de Taliban?
Zoals eerder gesteld in het antwoord op vraag 5 is de Balkan-route de primaire routes via welke heroïne Europa binnenkomt. Nederland speelt echter, gezien de eerdergenoemde factoren, ongewild een rol in de mondiale heroïnehandel. Het is daarnaast aannemelijk dat de Taliban profiteren van de opiumproductie in Afghanistan. Een causaal verband tussen de veronderstelde hub-functie van Nederland in de heroïnehandel en het verdienmodel van de Taliban in Afghanistan is moeilijk te maken gezien de beperkte hoeveelheden waar zicht is en de beperkte gegevens waar we over beschikken.
Het blijft een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle landen en actoren om de handel in de heroïne tegen te gaan. Het feit dat het aannemelijk is dat de heroïnehandel een onderdeel vormt van het verdienmodel van het Talibanregime onderstreept die noodzaak.
Voor het Nederlandse kabinet is de aanpak van georganiseerde ondermijnende drugscriminaliteit een topprioriteit. De faciliterende kenmerken van Nederland inclusief zijn logistieke infrastructuur evenals de criminogene kenmerken zijn uitdrukkelijk onderdeel van de aanpak. Daarover heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd in het kader van het nationale, brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit.5 In het najaar van 2021 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang. Ook wijst het kabinet u op het feit dat in de Rijksbegroting 2022 € 524 miljoen extra beschikbaar is gesteld voor de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarvan € 434 miljoen structureel.
Welke maatregelen kan Nederland nemen om deze hubfunctie tegen te gaan en hierin verantwoordelijkheid te nemen, juist ook waar het de eerdergenoemde randvoorwaarden betreft zoals de aanwezigheid van synthetische drugs en de kennis en beschikking over precursoren (halffabricaten)?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om als Nederland ook Europees verantwoordelijkheid te nemen door met andere landen binnen de Europese Unie en Turkije in gesprek te gaan over mogelijk te nemen maatregelen om de handel in heroïne tegen te gaan en zo het verdienmodel van de Taliban verder te ondergraven?
Heroïnehandel wordt in EU-verband aangepakt mede met behulp van de in de EU aangenomen EU Drugsstrategie en het EU Drugsactieplan 2021–2025.6 In EMPACT, het Europees multidisciplinair platform tegen criminele dreigingen, is de aanpak van heroïnehandel naast een aantal andere criminele markten geprioriteerd. Binnen het EMPACT-kader werken opsporings- handhavingsdiensten, justitiële en bestuurlijke autoriteiten van EU-lidstaten, -agentschappen, derde landen en andere partijen nauw samen om op basis van gemeenschappelijke criminaliteitsbeelden EU geprioriteerde criminele dreigingen aan te pakken. Dit gebeurt met behulp van onder meer joint investigation teams, analyses, trainingen en gezamenlijke operationele acties om criminele netwerken, hun structuren en bedrijfsmodellen te ontmantelen. Nederland draagt actief bij aan deze inzet. Ook wordt de aanpak van de georganiseerde criminaliteit uit Afghanistan betrokken bij de totstandkoming van het EU contra-terrorisme actieplan inzake Afghanistan mede met als doel terrorismefinanciering met behulp van criminele inkomsten tegen te gaan.
Op 7 en 8 september jl. is de Minister van Justitie en Veiligheid ten behoeve van de start van een veiligheidsdialoog op bezoek gegaan bij zijn Turkse ambtgenoten in Ankara. Daar is vastgesteld dat de aanpak van drugshandel ook onderdeel uit moet maken van de veiligheidsdialoog tussen Nederland en Turkije.
De aanpak van drugscriminaliteit in Utrecht |
|
Attje Kuiken (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Utrecht spil in drugshandel: «Slang zat lang onder de grond en nu pas zien we de kop»; Grote zorgen over criminaliteit in stad en regio»1 en de nota «Grenzen stellen, perspectief bieden»?2
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Utrecht dat de toename van de criminaliteit totaal verkeerd is ingeschat en dat daardoor de middelen tekortschieten om het probleem aan te pakken? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u eraan doen om de genoemde scheefgroei te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek blijkt dat criminaliteit is afgenomen, niet toegenomen. In het afgelopen decennium daalde zowel het zelf gerapporteerd slachtofferschap als de door de politie geregistreerde criminaliteit sterk. Het geschatte aantal door burgers ondervonden delicten – bekend tot en met 2019 – daalde met 40%. De door de politie geregistreerde criminaliteit daalde tussen 2010 en 2020 met een derde (–33%). Het totale aantal door de politie geregistreerde verdachten nam sinds 2010 af met 39%, naar 250.000.3
Tegelijkertijd is de aard van sommige vormen van criminaliteit en hoe we die aanpakken veranderd. Uit het rapport Aanpak georganiseerde drugscriminaliteit, Een terugblik op 25 jaar beleid en uitvoering van de DSP-groep en Tilburg University blijkt hoe er sinds de jaren ’90 veel veranderd is in hoe we kijken naar drugscriminaliteit en de bestrijding ervan. Bij de invoering van het gedoogbeleid was de inschatting dat de achterdeur van coffeeshops voornamelijk zou worden bevoorraad door thuistelers. Dit was een misvatting, de wietteelt bleek een ontzettend lucratieve handel voor steeds professionelere criminele netwerken. Die netwerken breidden hun activiteiten uit en gingen zich ook op andere stoffen, zoals xtc en cocaïne, richten. De overheid reageerde door een specifieke aanpak per stof te ontwikkelen. Door de jaren heen werd duidelijk dat dit niet genoeg was. Drugscriminaliteit bleek samen te hangen met een aantal andere fenomenen en steeds meer misbruik te maken van legale structuren en processen, waardoor boven- en onderwereld met elkaar vermengden.
Het kabinet heeft fors geïnvesteerd in de politie en de aanpak van ondermijning hoog op de agenda gezet. Vanaf 2017 is meer ingezet op brede maatschappelijke weerbaarheid als onderdeel van de aanpak van ondermijning, door de investering in regionale versterkingen uit het regeerakkoord van dit kabinet. De onderzoekers waarderen deze verbreding positief.
Ook is er sinds 2018 geïnvesteerd in de operationele formatie van de politie om deze uit te breiden met ruim 2.400 fte. Daaronder vallen investeringen in bewaken en beveiligen, in de aanpak van ondermijning, zedencriminaliteit en mensenhandel. Het realiseren van die uitbreiding is in volle gang en zal naar verwachting in 2024–2025 gerealiseerd zijn.
Het kabinet investeert vanaf 2022 opnieuw structureel in veiligheid, meer precies in de aanpak van ondermijning (zie mijn brief van 4 oktober jl.4) en in veiligheid in de wijk (zie mijn brief over n.a.v. de motie-Hermans5). Een substantieel deel van deze extra middelen zal ten goede komen aan de politieorganisatie.
Waarin onderscheidt de aard en omvang de criminaliteit in Utrecht zich van andere grote steden?
Alle grote steden hebben te maken met criminaliteit. Over de aard en omvang, en zeker over hoe deze zich in de ene stad onderscheidt van de andere, is het ingewikkeld om precieze uitspraken te doen. De aard van criminaliteit is namelijk dat het zich veelal afspeelt in het verborgene.
De burgemeester stelt in het bovengenoemde artikel in de Telegraaf dat Utrecht strategisch ligt en dat er meerdere kwetsbare wijken zijn waarin het makkelijk is om mensen te rekruteren voor de drugscriminaliteit. Zij baseert zich hier op een rapport van Bureau Broekhuizen, «Drugscriminaliteit in Utrecht 2021 – Een geïntegreerd beeld van de gemeente Utrecht en politie Midden-Nederland». In datzelfde rapport wordt onder meer geconcludeerd dat cocaïne de grootste markt betreft in Utrecht. De helft van de criminele samenwerkingsverbanden zou zich ermee bezighouden. Daarnaast is Utrecht een logistiek knooppunt van cocaïne, en speelt een rol in de import, export en handel. Handel en bezit van harddrugs zijn van de verschillende vormen van drugscriminaliteit het meest bij de politie geregistreerd.
Gerelateerd aan drugscriminaliteit ziet het rapport in Utrecht fenomenen zoals plofkraken, criminele geldstromen, excessief geweld en mensenhandel. Voor wat betreft de voedingsbodem van criminaliteit, beschrijft het rapport de risicofactor in de vorm van kwetsbare wijken, waar jongeren met relatief weinig toekomstperspectief en met negatieve rolmodellen en criminele familieleden opgroeien. Daarnaast is de acceptatie en normalisatie van drugsgebruik en -dealen een risicofactor.
Erkent u dat onder andere vanwege prioriteiten elders, er nauwelijks nog agenten in de wijken zijn en er gaten in de opsporing dreigen te vallen? Zo ja, deelt u de mening dat dit probleem op korte termijn moet worden opgelost en wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Door onderbezetting hebben basisteams, met name in grootstedelijk gebied, de komende jaren helaas te maken met hoge werk- en roosterdruk. Naar verwachting zullen formatie en bezetting vanaf 2024–2025 een nieuw evenwicht bereiken. Over deze situatie heb ik uw Kamer o.a. per brief op 4 november 2020 uitgebreid geïnformeerd.6 De politie neemt maatregelen om de druk te verlichten en de doorgang van het noodzakelijke werk te waarborgen, maar dat kan niet voorkomen dat er keuzes gemaakt moeten worden over de inzet van politie.
Ingevolge de motie-Hermans komt er in de komende jaren structureel extra geld beschikbaar voor agenten in de wijk. Over de invulling hiervan heb ik uw Kamer op 13 oktober jl. per brief geïnformeerd.7
Herkent u de in het genoemde rapport beschreven problematiek en wat vindt u van de daarin genoemde oplossingsrichtingen?
Ja, ik herken de in het genoemde rapport beschreven problematiek, zoals ook beschreven in antwoord op vraag 3. Echter, Utrecht staat daarin helaas niet alleen. De oplossingsrichtingen die Utrecht heeft opgenomen in hun nota «Grenzen stellen, perspectief bieden» sluiten goed aan bij de landelijke ondermijningsaanpak. Ik heb in mijn Kamerbrief van 4 oktober jl. over de verdeling van de ondermijningsgelden het belang van een samenhangende aanpak van repressie en preventie benadrukt.8 De keuze van de gemeente Utrecht om in te zetten op de aanpak van jonge aanwas en doorgroeiers enerzijds en het aanpakken van criminele geldstromen anderzijds, past daar goed bij. Ik kan de Utrechtse aanpak dan ook van harte onderschrijven.
Deelt u de ernstige zorgen van de burgemeester van Utrecht over de drugscriminaliteit in de stad en de regio Utrecht? Zo ja, wat doet u om Utrecht te helpen deze problematiek de kop in te drukken?
Uiteraard deel ik de zorgen van de burgemeester van Utrecht over de drugscriminaliteit in de stad en regio. Ik spreek de burgemeester van Utrecht regelmatig. Op 4 oktober jl. heb ik specifiek met haar over de nota Grenzen stellen, perspectief bieden gesproken. Daarnaast ben ik blij dat zij dit jaar namens de G4 lid is geworden van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO). Zoals aangekondigd in de brief van 4 oktober jl.9, vraag ik het SBO om advies over de verdeling van de gelden voor onder andere preventie en regionale versterkingen over het hele land. Uit die gelden zal naar verwachting ook geld voor het RIEC Midden-Nederland en de aanpak van ondermijning in de stad en regio Utrecht beschikbaar komen.
Bent u bereid met de burgemeester van Utrecht in gesprek te gaan om te vernemen wat mogelijk nog meer nodig is aan bijvoorbeeld financiële middelen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het manifest van Brabantse burgemeesters tegen ondermijnende criminaliteit |
|
Attje Kuiken (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Burgemeesters zijn aanpak drugscriminaliteit zat: «Bananenrepubliek dreigt»» en het Manifest Ondermijnende Criminaliteit?1, 2
Ja
Deelt u de opvatting van de burgemeester van Roosendaal dat «als er geen radicale verandering komt verzandt Nederland in een «bananenrepubliek»»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deels ben ik het met de burgemeester van Roosendaal eens, namelijk dat de aanpak van ondermijnende criminaliteit een zeer hoge urgentie heeft en er een stevige structurele inzet nodig is om dit fenomeen beheersbaar te krijgen. De afgelopen periode is steeds zichtbaarder geworden welke ondermijnende impact de georganiseerde criminaliteit heeft op ons land en onze rechtsstaat, met de recente moord op Peter R. de Vries als recent dieptepunt. Het kabinet is zich zeer bewust van de urgentie van dit fenomeen, en zet zich dan ook al sinds het aantreden actief in om de georganiseerde criminaliteit tegenwicht te bieden. Zo wordt er sinds 2019 geïnvesteerd in het brede offensief, waarmee aanvankelijk het stelsel van bewaken en beveiligen is versterkt en het MIT is opgericht. Ook is er voor een paar jaar geld gestoken in preventieprojecten en regionale versterkingsprogramma’s. Hiermee is destijds een goede start gemaakt, maar ik heb altijd gezegd dat onze ambities verder moeten reiken. Om die reden heeft het kabinet voor de aanpak van ondermijning in 2022 een bedrag van € 524 mln. beschikbaar gesteld, waarvan € 434 mln. structureel. In mijn brief van 4 oktober jl.3 beschrijf ik dat de evaluatie van 25 jaar bestrijding van drugscriminaliteit laat zien dat we in Nederland lang te naïef zijn geweest en het beleid te versnipperd en te incidenteel is geweest. Daarin moet verandering komen. In mijn brief geef ik aan dat met de beschikbaar gekomen financiële middelen een nieuwe stap in het brede offensief tegen ondermijnende criminaliteit mogelijk is, die de samenhangende aanpak van de afgelopen kabinetsperiode structureel borgt en verder verstevigt en verbreedt. Een samenhangende aanpak met aandacht voor zowel het voorkomen van drugscriminaliteit als het bestrijden ervan en met inzet op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau. Ik zie dat als de enige weg om ondermijnende criminaliteit verregaand terug te dringen en beheersbaar te krijgen. Dat resultaat bereiken we niet van de ene op de andere dag. De strijd tegen ondermijnende criminaliteit is er één van lange adem. Met deze investering krijgt die aanpak extra zuurstof.
Deelt u zijn mening «dat er meer mensen kapotgaan aan het beleid dat ons land heeft, dan aan softdrugs zelf»? Zo ja, hoe is het dan zover kunnen komen? Zo nee, waarom niet en kunt u begrijpen waar de noodkreet van deze burgemeester vandaan komt?
Nee, het kabinet deelt dit standpunt niet. In het rapport Aanpak georganiseerde drugscriminaliteit, Een terugblik op 25 jaar beleid en uitvoeringbeschrijven de DSP-groep en Tilburg University hoe er sinds de jaren ’90 veel veranderd is in hoe we kijken naar drugscriminaliteit en de bestrijding ervan. Bij de invoering van het gedoogbeleid was de inschatting dat de achterdeur van coffeeshops voornamelijk zou worden bevoorraad door thuistelers. Dit was een misvatting, de wietteelt bleek een ontzettend lucratieve handel voor steeds professionelere criminele netwerken. Die netwerken breidden hun activiteiten uit en gingen zich ook op andere stoffen, zoals xtc en cocaïne, richten. De overheid reageerde door een specifieke aanpak per stof te ontwikkelen. Door de jaren heen werd duidelijk dat dit niet genoeg was. Drugscriminaliteit bleek samen te hangen met een aantal andere fenomenen en steeds meer misbruik te maken van legale structuren en processen, waardoor boven- en onderwereld met elkaar vermengden.
Vanaf 2017 heb ik meer ingezet op brede maatschappelijke weerbaarheid als onderdeel van de aanpak, door de investering in regionale versterkingen uit het regeerakkoord van dit kabinet. De onderzoekers waarderen deze verbreding positief. In mijn brief van 4 oktober geef ik aan het reeds ingezette brede offensief structureel en steviger door te zetten.
In die aanpak maak ik een onderscheid tussen harddrugs en softdrugs. Zo bezie ik in het Experiment Gesloten Coffeeshopketen of het mogelijk is om de coffeeshops op een veilige, legale manier te bevoorraden. Lijst 1-middelen (harddrugs) zijn middelen met een onaanvaardbaar risico voor maatschappij en volksgezondheid – daarvoor kan van (experimenten met) regulering geen sprake zijn.
Ik ben benieuwd naar de uitkomsten van het experiment. Wel maak ik daarbij de opmerking dat in mijn ogen legalisering van softdrugs niet dé oplossing zal zijn voor alle grote problemen die gepaard gaan met de georganiseerde drugscriminaliteit. Om de negatieve gevolgen van dit fenomeen het hoofd te bieden is, zoals in mijn brief van 4 oktober geschetst, een brede aanpak nodig, met aandacht voor o.a. preventie en het in kaart brengen van criminele geldstromen.
Deelt u de mening van de Brabantse burgemeesters die het Manifest hebben ondertekend dat door «het beleid dat in Nederland wordt gevoerd. […] een soort gouden roltrap [is] gecreëerd die jongeren naar de georganiseerde criminaliteit brengt»? Zo ja, hoe gaat u die roltrap stoppen en afbreken? Zo nee, hoe verklaart u dan wel het feit dat er steeds meer jongeren in de georganiseerde criminaliteit terecht komen?
Een effectieve aanpak van de ondermijnende criminaliteit kan inderdaad niet zonder preventief beleid. Acht gemeenten hebben vanuit het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit in 2020 middelen gekregen om hun preventieve aanpak gericht op het voorkomen van criminele carrières van jongeren en jongvolwassenen4. Met de middelen die bij de begroting van 2022 beschikbaar zijn gekomen5, zet ik deze impuls door. In lijn met het pleidooi in het Pact voor de rechtsstaat doe ik dat door te investeren in preventie met gezag. Om te voorkomen dat jongeren in de criminaliteit belanden, bieden we hen in kwetsbare wijken meer perspectief met behulp van o.a. sociale (gedrags-) interventies, opleiding en toeleiding naar werk. Naast kansen bieden, is het belangrijk ook grenzen te stellen. Door te investeren in meer zichtbaar formeel gezag in kwetsbare wijken en afspraken te maken met justitiële organisaties in de wijk, is er een duidelijke stok achter de deur die leidt tot preventie met gezag.
Kunt u per punt ingaan op de vier in het Manifest geformuleerde kernpunten en daarbij per kernpunt aangeven: in hoeverre u de analyse en oplossingen deelt of niet deelt en wat u op deze kernpunten reeds doet of gaat doen?
Al met al deel ik de kernpunten van het manifest grotendeels. Zoals hierboven beschreven wordt er dan ook actief ingezet op een brede aanpak van de georganiseerde criminaliteit. De ondertekenaars kunnen erop vertrouwen dat dit onderwerp mijn volle aandacht geniet. De resultaten van de aanpak zullen echter niet van de ene op de andere dag zichtbaar zijn. Met de middelen die in 2021 beschikbaar zijn gesteld kunnen wij de aanpak structureel voortzetten en verder vormgeven. Ik ben ervan overtuigd dat we hiermee bijdragen aan de versteviging van onze rechtsstaat en Nederland minder aantrekkelijk maken voor georganiseerde drugscriminaliteit.
Indien u van mening bent dat er de punten uit het Manifest zijn die niet of onvoldoende zouden helpen bij de aanpak van de georganiseerde criminaliteit, kunt dan aangeven hoe u op die punten die aanpak dan wel ziet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u voor de behandeling van de begroting van uw departement gespecificeerd aangeven waar u de circa 400 mln. euro die extra ter beschikking is gekomen voor de bestrijding van ondermijning concreet aan wilt gaan uitgeven? Zo nee, waarom niet?
Kortheidshalve verwijs ik u hiervoor naar mijn brief van 4 oktober jl6. In deze brief schets ik de manier waarop ik het brede offensief tegen ondermijnende criminaliteit voortzet en versterk en hoe de structurele middelen worden ingezet.
Bent u bekend met het artikel «Overheid in actie tegen betalen van losgeld aan ransomware-criminelen»?1
Ja.
Klopt het dat op dit moment de mogelijkheden worden onderzocht om verzekeraars te verbieden om losgeld te vergoeden bij slachtoffers van een ransomware-aanval? Zo ja, hoe verklaart u dit verschil in beleid ten opzichte van wel en niet verzekerde bedrijven? Welke mogelijkheden worden er nog meer onderzocht om te kijken of het aantal losgeldbetalingen verminderd kan worden?
Ja, een verbod op het vergoeden van betaald losgeld aan cybercriminelen na een ransomware-aanval door verzekeraars wordt momenteel onderzocht. Hierbij worden de voor- en nadelen en de juridische mogelijkheden geïnventariseerd. Er is geen besluit over genomen. Daarnaast wordt gekeken naar hoe overheden om moeten gaan met ransomware, waaronder losgeldbetalingen. De meest wenselijke wijze van het beperken van losgeldbetalingen ligt echter in het voorkomen dat personen en organisaties überhaupt slachtoffer worden van ransomware.
Bent u het ermee eens dat het betalen van losgeld bij ransomware aanvallen onwenselijk is en dat bedrijven zich tegelijkertijd soms genoodzaakt voelen losgeld te betalen op korte termijn, omdat anders de continuïteit van bedrijfsprocessen in gevaar komt? Zo ja, hoe beoordeelt u dan een algeheel verbod op het betalen van losgeld? Zo nee, waarom niet? En bent u het ermee eens dat er daarom ingezet moet worden op het dringende advies om niet te betalen? Zo nee, waarom niet?
Het dringende advies vanuit het Kabinet blijft om geen losgeld te betalen na een ransomware-aanval, aangezien dit het crimineel verdienmodel in stand houdt. De politie stelt vast dat een relevant deel van het door slachtoffers betaalde losgeld rechtstreeks wordt geïnvesteerd in nieuwe aanvalsinfrastructuren.2 Ik heb begrip voor de moeilijke positie waarin slachtoffers van ransomware zich soms bevinden. Een algemeen verbod op het betalen van losgeld kan leiden tot minder losgeldbetalingen, maar kan ook grote nadelige effecten hebben. Op dit moment is er geen voornemen om losgeldbetalingen wettelijk te verbieden.
Bent u het ermee eens dat ondernemers en organisaties vooral slachtoffer zijn bij een ransomware-aanval? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat het niet betalen van losgeld kan leiden tot een situatie waarin systemen weer vanaf de grond opnieuw moeten worden opgebouwd wat vaak langer duurt en meer geld kost dan het betalen van losgeld?
Ja. Criminelen die ransomware-aanvallen uitvoeren maken een zorgvuldige calculatie bij het stellen van de losgeldeis. Indien er geen losgeld wordt betaald en er geen back-up beschikbaar is, kan dit tot gevolg hebben dat de versleutelde data verloren gaat en de ICT-infrastructuur opnieuw moet worden opgebouwd. Ook kan een aanval leiden tot openbaarmaking van gestolen informatie en gegevens. De totale kosten voor een organisatie om een ransomware-aanval te boven te komen, zoals gevolgschade of het verlies van kostbare informatie, zijn vaak groter dan het geëiste losgeldbedrag.3
Ook indien er wel losgeld wordt betaald en de sleutel door criminelen wordt verstrekt, leidt dit niet gegarandeerd tot succes. Zo kan de sleutel niet goed functioneren waardoor de toegang tot data en systemen niet wordt hersteld. Verder zal in veel gevallen de hele ICT-infrastructuur alsnog opnieuw moeten worden opgebouwd, aangezien deze als gecompromitteerd moet worden beschouwd. Omdat doorgaans na een ransomwarebesmetting de integriteit van de ICT-infrastructuur niet meer kan worden gewaarborgd en een organisatie zijn systemen dus niet meer kan vertrouwen, zal deze dus ook bij betaling vaak vervangen moeten worden. Bovendien blijven kwaadwillenden beschikken over eventuele buitgemaakte data en kan er opnieuw een losgeld geëist worden om publicatie daarvan te voorkomen.
Bent u zich ervan bewust dat een algemeen verbod op het betalen van losgeld zelfs kan leiden tot het faillissement van een getroffen bedrijf? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit een zeer onwenselijk scenario is voor getroffen bedrijven en dat een verbod op het betalen van losgeld het probleem van ransomware aanvallen op bedrijven niet oplost? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een ransomware-aanval kan grote impact hebben op slachtoffers, maar ook op diens klanten en gebruikers. In uiterste gevallen kan dit leiden tot een faillissement. De nadelige gevolgen van een algemeen verbod op het betalen van losgeld kunnen daarom zeer groot zijn. Op dit moment is er geen voornemen om losgeldbetalingen wettelijk te verbieden. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 wordt de mogelijkheid van een verbod op het vergoeden van losgeldbetalingen door verzekeraars wel onderzocht.
Bent u het ermee eens dat de oplossing moet worden gezocht in ransomware aanvallen in eerste instantie voorkomen door te focussen op preventieve maatregelen en de digitale basishygiëne van bedrijven vergroten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
De meest wenselijke wijze van het beperken van losgeldbetalingen ligt in het voorkomen dat personen en organisaties slachtoffer worden van ransomware. Preventie vormt een belangrijk onderdeel bij het tegengaan van cybercrime, waaronder ook ransomware. Het beeld is dat bij veel succesvolle ransomware-aanvallen de basismaatregelen onvoldoende getroffen zijn. Om de cyberweerbaarheid te vergroten biedt het Digital Trust Center (DTC) van het Ministerie van EZK verschillende kennisproducten aan met adviezen voor ondernemers om een besmetting met ransomware te voorkomen en adequaat te reageren als het toch gebeurt. Daarnaast biedt het DTC mogelijkheden om de cyberweerbaarheid van een bedrijf te testen middels een basisscan. Ook het NCSC biedt voor diens achterban diensten en producten aan om de cyberweerbaarheid te verhogen. Veel informatie en adviezen zijn voor het brede publiek beschikbaar op de website van het NCSC. Verder wordt in het kader van het convenant voor preventie van cybercrime met private partijen samengewerkt aan de verbreding van het gebruik van twee-factor authenticatie.4 De politie geeft aan dat dit al aanzienlijk kan helpen bij het tegengaan van ransomware. Het verhogen van de cyberweerbaarheid van burgers, bedrijven en organisaties vraagt blijvende inspanning.
Het bericht dat een aantal medewerkers van GGD-regio’s op non-actief is gesteld vanwege mogelijke fraude met vaccinatiebewijzen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat een aantal medewerkers van GGD-regio’s op non-actief is gesteld vanwege mogelijke fraude met vaccinatiebewijzen?1
Ik neem dit bericht, net als GGD GHOR Nederland en de betrokken GGD-regio’s, zeer ernstig. Het is immers niet toelaatbaar dat medewerkers hun werkzaamheden bij de GGD misbruiken voor het plegen van fraude. Dit was ook de reden dat ik noodzaak heb gezien dit bericht meteen te melden aan uw Kamer op 20 september jl. De betreffende GGD’en hebben naar aanleiding van het ontdekken van deze fraude de betrokken medewerkers op non-actief gesteld en aangifte gedaan bij de politie.
Hoeveel valse vaccinatieregistraties zijn er aangemaakt door GGD-medewerkers?
GGD GHOR geeft aan dat hierover in het belang van het onderzoek nog geen mededelingen kunnen worden gedaan.
Klopt het dat er al maanden websites zijn waarop deze vaccinatieregistraties te koop zijn? Waren de GGD’en en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hiervan op de hoogte? Zo ja, waarom is er niet eerder ingegrepen?
Het is van belang onderscheid te maken tussen het vervalsen van vaccinatiebewijzen buiten de GGD’en die vervolgens aangeboden worden via de verschillende kanalen enerzijds en de frauduleuze handelingen door een aantal medewerkers van GGD’en die een aantal weken geleden bekend zijn geworden anderzijds. Het eerste geval – waarbij vervalsingen elders worden geproduceerd en aangeboden – is al langer bekend. Hiernaar wordt onderzoek gedaan en waar mogelijk worden maatregelen getroffen in overleg tussen het Ministerie van VWS, GGD GHOR en externe onderzoekers.
De frauduleuze handelingen van een aantal medewerkers bij de GGD heeft direct geleid tot maatregelen en nader onderzoek. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
Hoe komt het dat deze mogelijke fraude niet eerder is ontdekt?
GGD GHOR geeft aan dat het hier fraude betreft die een aantal weken geleden ontdekt is en waarbij een aantal medewerkers is betrokken. Nadat de fraude was ontdekt zijn er direct maatregelen genomen en is er onderzoek ingesteld. Het onderzoek is nog niet volledig afgerond.
Hoe eenvoudig is het voor GGD-medewerkers om valse vaccinatieregistraties aan te maken?
Medewerkers kunnen misbruik maken van het systeem waartoe zij vanwege hun werkzaamheden toegang hebben. Ondanks diverse waarborgen, is dergelijk misbruik niet volledig uit te sluiten. Indien een overtreding ontdekt wordt, wordt hier direct op geacteerd.
Hoe wordt er gecontroleerd of GGD-medewerkers geen valse vaccinatieregistraties aanmaken?
Er zijn diverse maatregelen van kracht waarmee wordt gecontroleerd op misbruik, waaronder monitoring van het Security Operations Center van GGD GHOR Nederland op verdacht gebruik van de systemen.
Hoe komt het dat deze soort fraude nog mogelijk is? Is de controle binnen de GGD’en niet voldoende op orde gebracht na het privacylek in januari?
GGD GHOR Nederland heeft na de datadiefstal een aantal maatregelen genomen. Daarover heb ik u geïnformeerd door middel van mijn brieven aan uw Kamer van 2 februari 2021, 12 februari 2021, 23 februari 2021, 23 maart 2021, 13 april 2021, 11 mei 2021, 18 juni 2021, 6 juli 2021 en 13 augustus 2021.2
Uit het feit dat dit soort fraude wordt opgespoord door GGD GHOR Nederland en de GGD’en komt naar voren dat het controlesysteem in casu naar behoren werkt. De verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat de controle op fraude in orde is, ligt uiteraard primair bij de GGD’en. Het Ministerie van VWS ondersteunt GGD’en en GGD GHOR Nederland daarin. Daarbij is het niet volledig uit te sluiten dat er medewerkers zijn die misbruik maken van het systeem waar ze vanwege hun werkzaamheden toegang toe hebben. Indien een overtreding ontdekt wordt, wordt hier direct op geacteerd.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de controle binnen de GGD’en nu wel op orde wordt gebracht?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Minister Bijleveld en Admiraals Kramer en Tas uiten zorgen tijdens commando-overdracht' |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ank Bijleveld (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een nadere duiding geven van de waarschuwing dat «De aanwezigheid van Russische onderzeeërs in de Noordzee is reden tot zorg. Soms vertonen zij verdacht gedrag, wat erop kan duiden dat mogelijk datakabels worden afgetapt met vitale informatie over onze economie en veiligheid»?1
De opbouw van het Russisch militair vermogen oefent druk uit op het NAVO-bondgenootschap. Een specifieke dreiging gaat uit tegen onderzeese infrastructuur (bijvoorbeeld onderzeekabels). Russische entiteiten brengen deze infrastructuur in kaart en ondernemen activiteiten die mogelijk duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage.2
Kunt u aangeven hoeveel datakabels en data er Nederland in- en uitstromen via de zee in vergelijking met andere relevante landen, en daarbij tenminste ingaan op Frankrijk, Groot-Brittannië, België, Denemarken, Noorwegen en Zweden? Kunt u hierbij ook aangeven in hoeverre het gaat om data van Nederlandse instellingen, dan wel data van buitenlandse entiteiten die via Nederland wordt doorgeleid?
Landen worden onderling met elkaar verbonden door glasvezelverbindingen over land en door de zee. Verbindingen door de zee zijn daarbij essentieel om continenten met elkaar te verbinden en om lange afstanden af te leggen. Er landen in Nederland op dit moment elf kabels aan waarvan zeven kabels Nederland met de oostkust van Groot-Brittannië verbinden, één kabel met het zuiden van Groot-Brittannië, twee kabels met Denemarken en één kabel met België. Groot-Brittannië is vervolgens met meerdere zeekabels verbonden met Noord-Amerika, Frankrijk, Spanje, België Ierland, IJsland, Denemarken en Noorwegen. Groot-Brittannië heeft een groot aantal kabels omdat het immers voor een groot deel afhankelijk is van connectiviteit via zeekabels. België is over zee enkel verbonden met Nederland en Groot-Brittannië. Zoals eerder vermeld is Denemarken verbonden met Nederland, verder heeft zij zeekabelverbindingen naar Noorwegen, Zweden, Duitsland, IJsland en Groot-Brittannië. Noorwegen heeft verder nog een zeekabelverbinding met Ierland. Zweden heeft gezien haar ligging alleen verbindingen via de Oostzee waardoor zij een zeekabelverbinding heeft met Estland, Letland, Litouwen, Polen en Finland. Een actueel overzicht van alle zeekabels is online te raadplegen3.
Een enkele kabel kan tientallen terabits/s zo niet honderden terabits/s verzenden. Het is niet te zeggen hoeveel data daarvan data betreft van Nederlandse instellingen of bedrijven dan wel buitenlandse entiteiten. Wel kan gesteld worden dat verkeer over (Trans-Atlantische)zeekabels internationaal verkeer is en dat veel data dat al dan niet via Nederland gestuurd wordt, ook onderweg is naar andere landen.
Deelt u de mening dat het zorgen voor de integriteit van deze data een vitaal nationaal belang is, ook op het moment dat deze data zich in een kabel bevinden die buiten de Nederlandse territoriale wateren ligt?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 vormen statelijke dreigingen een risico voor de veiligheid van zeekabels4. Zeekabels die data transporteren vormen een belangrijk onderdeel van de mondiale digitale ruimte. Zoals aangegeven in het Cybersecuritybeeld Nederland 2021 zijn al onze digitale processen, waaronder vitale processen, sterk verweven en afhankelijk van deze mondiale digitale ruimte. Wanneer statelijke actoren op grote schaal onderzeese kabels aftappen voor inlichtingenvergaring of – ten tijde van conflicten – die kabels saboteren schendt dat de integriteit en exclusiviteit van data met mogelijk grote gevolgen voor het functioneren van digitale processen waaronder vitale processen5. Wanneer vitale processen worden aangetast kan dat gevolgen hebben voor de Nederlandse nationale veiligheid. Om die reden vindt het Kabinet, zoals aangegeven in de brief Veiligheid van zeekabels van 2 juli 2021, het belangrijk dat zeekabels veilig zijn en volgt de ontwikkelingen rond de veiligheid van zeekabels, zowel binnen als buiten de territoriale wateren, nauwlettend. In dat kader staat de veiligheid van zeekabels ook internationaal op de agenda bij de NAVO en de EU6.
Welke risico’s zijn er voor de positie van Nederland als Europese data hub indien Nederland de integriteit van deze data niet kan beschermen?
De bescherming van data is geen uitdaging die zich beperkt tot Nederland en ook zeker niet tot zeekabels. Datastromen gaan via kabels over land door internet exchanges, datacenters en zeekabels en kunnen hiermee ook andere landen en continenten doorkruisen. Op het gebied van regulering van data gaat er de komende tijd met de uitwerking van de Digital Governance Act (DGA) en de Data Act (DA) in Europa veel veranderen juist ook om op het gebied van integriteit meer waarborgen te hebben. Deze regulering is namelijk gericht op het versterken van de governance van de interne markt voor data, op het beter delen en beschikbaar maken van data, en op het creëren van waarborgen voor beschermde data in de internationale context.
Betekent de inschatting dat «mogelijk datakabels worden afgetapt» dat er geen goed zicht is op de vraag of dit daadwerkelijk gebeurt?
Om operationele redenen kunnen we hierop geen nadere toelichting geven.
Maken verdachte scheepsbewegingen in de regel onderdeel uit van diepzeewater onderzoeksinstituut GUGI of gebeurt het ook buiten dat verband?
Verdachte scheepsbewegingen gebeuren ook buiten dit verband.
Welke maatregelen vinden er op dit moment plaats om datakabels te beschermen?
Zoals de Minister van Defensie eerder aan uw Kamer tijdens het Commissiedebat over de NAVO-top op 7 juni jl. heeft aangegeven, houdt ook de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) de ontwikkelingen rond de veiligheid van zeekabels in de gaten. Ook in het onderwaterdomein geldt dat het versterken van de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging van belang is. Daarnaast is er onlangs in VN-verband door de United Nations Group of Governmental Experts (UNGGE) bij consensus de aanbeveling vastgesteld dat staten geen actie mogen ondernemen die opzettelijk kritieke infrastructuur beschadigt of anderszins het gebruik van kritieke infrastructuur schaadt, zoals infrastructuur tussen verschillende staten die essentieel is voor de algemene beschikbaarheid of integriteit van het internet.
Zeekabels die zijn aan te merken als onderdeel van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten moeten voldoen aan de gestelde zorgplichten in de Telecommunicatiewet (Tw).7
Gezien het grensoverschrijdende karakter van de zeekabels en de data die erover getransporteerd wordt, is Europese en internationale samenwerking essentieel.
Zijn er afspraken gemaakt met de eigenaren van de kabels om elke storing te melden?
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten op grond van artikel 11a.2, eerste lid Tw een meldplicht van incidenten. Dat betekent dat zij incidenten waarbij er sprake is van een inbreuk op de veiligheid of een verlies van integriteit, waardoor de continuïteit van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten in belangrijke mate worden onderbroken, moeten melden bij toezichthouder Agentschap Telecom. Andere Europese lidstaten kennen een soortgelijke meldplicht.
Wordt elke melding van een storing onderzocht en geattribueerd?
Agentschap Telecom beoordeelt meldingen die binnen komen op basis van de hiervoor genoemde Tw. Bij voldoende aanleiding kan een melding leiden tot de start van een onderzoek. In Nederland zijn geen incidenten met zeekabels gemeld.
Welke instanties hebben mogelijk een rol bij het onderzoeken van incidenten? Spelen ook civiele elementen zoals de kustwacht, Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) of andere diensten een rol?
Zijn bedrijven die eigenaar of beheerder zijn van de datakabels verplicht het te melden als zij een onregelmatigheid detecteren die kan wijzen op onderzees aftappen door een buitenlandse mogendheid? Kunt u hiernaast ook aangeven in hoeverre dergelijke meldingen al dan niet plaatsvinden?
Zoals eerder genoemd zijn hebben aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten op grond van artikel 11a.2, eerste lid Tw een meldplicht van incidenten. Dat betekent dat zij incidenten waarbij er sprake is van een inbreuk op de veiligheid of een verlies van integriteit waardoor de continuïteit van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten in belangrijke mate worden onderbroken moeten melden bij toezichthouder Agentschap Telecom. In Nederland zijn geen incidenten gemeld bij het Agentschap Telecom op dit vlak.
Ook dienen aanbieders op grond van artikel 11.3 Tw technische en organisatorische maatregelen te treffen ten behoeve van de veiligheid en beveiliging van de door hen aangeboden netwerken en diensten in het belang van de bescherming van de persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers. Indien een inbreuk op die beveiliging zich voordoet heeft de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst op grond van artikel 11.3a Tw de verplichting die inbreuk, onverwijld nadat hij die inbreuk heeft geconstateerd, te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Bij de Autoriteit Persoonsgegevens zijn geen meldingen bekend op dit vlak.
Zijn bedrijven die eigenaar of beheerder zijn van de datakabels verplicht om detectiesystemen te hebben die het kunnen signaleren als een derde partij onder zee aan hun kabel zit?
Een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten moeten op basis van artikel 11a.1 van de Tw passende technische en organisatorische maatregelen nemen voor het beheersen van de risico’s voor de veiligheid en integriteit van hun netwerken en diensten. Detectie kan daar een onderdeel van zijn, net zoals andere maatregelen zoals sterke encryptie.
Als de verplichtingen uit bovenstaande vragen niet bestaan, kunt u dan aangeven of er landen binnen de NAVO of de EU zijn die een dergelijke verplichting wel hebben?
Zie antwoord vraag 12.
Welke capaciteiten heeft de Nederlandse marine om Nederlandse datakabels te monitoren en te beschermen, en in hoeverre worden deze capaciteiten daarvoor ingezet?
De Koninklijke Marine heeft op dit moment geen capaciteiten om Nederlands datakabels te monitoren en te beschermen. De Koninklijke Marine beschikt wel over capaciteiten (als fregatten, onderzeeboten en NH90 helikopters) voor indirecte datakabel bescherming en kan daarmee oppervlakte eenheden en onderzeeboten detecteren, volgen en eventueel neutraliseren.
Welke meerwaarde bieden onderzeeboten bij het beschermen van datakabels?
Datakabels, of in bredere zin onderzeese infrastructuur, kunnen worden bedreigd door onderzeeboten die speciaal zijn toegerust voor dit doel. Op deze manier kan een potentiele tegenstander die over zulke onderzeeboten beschikt, onopgemerkt en dus ongehinderd zijn doel bereiken. Deze heimelijke wijze van het bedrijven van offensieve seabed warfare vormt een actuele en reële dreiging. Een effectief middel voor het bestrijden van onderzeeboten, zijn eigen onderzeeboten. Dit is een kerntaak van de huidige en toekomstige onderzeeboten van de Koninklijke Marine. De meerwaarde van onze eigen onderzeeboten is onder andere het kunnen detecteren, monitoren en eventueel neutraliseren van onderzeeboten gericht op seabed warfare. De wetenschap alleen al van mogelijke inzet van onderzeeboten dwingt de opponent zijn eigen eenheden te beschermen, waardoor hij zijn heimelijke capaciteiten minder makkelijk kan inzetten.
Welke meerwaarde biedt een gespecialiseerd monitoringsschip zoals de Britse marine gaat kopen als aangekondigd in de Britse defensievisie «Defence in a Competitive Age»?
Over de concrete meerwaarde van het genoemde monitoringsschip kan ik u op dit moment niets toelichten omdat ik geen zicht heb op de volledige capaciteit hiervan.
In hoeverre zijn Nederlandse datakabels straks minder beveiligd dan de Britse als Nederland niet over een dergelijk schip beschikt?
Hierop kan ik u geen concreet antwoord geven omdat ik op dit moment geen volledig zicht heb op de capaciteit van de Britten op dit vlak. Wel kan ik aangeven dat de beveiliging van de fysieke zeekabels en de data die hierover getransporteerd wordt altijd een internationale aangelegenheid zal zijn. We zijn hierover in gesprek binnen het bondgenootschap.
Welk risico’s voor sabotage van de kabels zijn er? Kunt u hierbij ook ingaan op de mogelijkheid dat verdachte Russische activiteiten niet alleen dienen voor het aftappen van gegevens, maar ook dienen als verkenning voor mogelijke latere sabotage, of dienen om apparatuur te plaatsen die eventueel in een later stadium de kabels kan saboteren?
Er is een dreiging tegen onderzeese kabels en andere zeebodem-gebonden infrastructuur. Over de precieze aard van deze potentiele dreiging kunnen we om operationele redenen niet in gaan.
Welke risico’s en kwetsbaarheden brengen bovengenoemde mogelijke Russische voorbereidingshandelingen met zich mee voor de geopolitieke en militaire positie van Nederland en de NAVO in het geval van een gewapend conflict of een escalatie van spanningen door middel van hybride middelen?
In de huidige gemondialiseerde samenleving, waarin het economische en maatschappelijke belang van met name internetverkeer steeds verder toeneemt, is het essentieel dat de veiligheid van zeekabels gegarandeerd blijft. De NAVO houdt de ontwikkelingen rond de veiligheid van zeekabels in de gaten. Zeekabels spelen thans ook een rol bij de civiele en militaire communicatie tussen NAVO-bondgenoten. De bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging is daarom ook in het onderwaterdomein van groot belang. Sinds 2014 heeft de NAVO de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging versterkt. De NAVO heeft in dit kader de beschikking over zowel militaire als niet-militaire capaciteiten en middelen om uitdagingen en dreigingen te adresseren in de vijf operationele domeinen van het bondgenootschap, die naast zee ook land, lucht, de ruimte en cyber betreffen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De opmars van ondergronds bankieren. |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de extra aandacht van banken voor witwassen leidt tot een opmars van ondergronds bankieren?1
Ja
Herkent u het beeld dat ondergronds bankieren toeneemt? Ziet u hierin ook een directe link met de toegenomen controles bij banken?
Het beeld dat ondergronds bankieren toeneemt, wordt herkend. De politie ziet een toename van de behoefte om crimineel geld via ondergronds bankieren te verplaatsen. Volgens De Nederlandsche Bank (DNB) heeft de toename onder meer te maken met strengere controles door de vergunning houdende banken en strenger toezicht op deze banken en andere financiële instellingen door DNB; DNB heeft het afgelopen jaar meer meldingen gekregen over ondergronds bankieren.
Hoeveel geld gaat volgens u in Nederland om in ondergronds, zogenoemd; «hawala»-bankieren?
Er zijn geen exacte cijfers over de omvang van ondergronds bankieren in Nederland. Doordat het ondergronds plaatsvindt, is de kennis van bedragen die omgaan in het ondergronds bankieren gebaseerd op individuele opsporingsonderzoeken. Er is geen totaaloverzicht of totaalbedrag hoeveel er in Nederland om zou gaan.
Hoeveel geld weet de politie per jaar op te sporen en af te pakken in het ondergronds bankwezen?
Het opsporen en het onderscheppen van contante geldoverdrachten vindt regelmatig plaats. Op het moment van interveniëren is veelal nog onbekend in welke stadium van het criminele proces de interventie plaatsvindt. Vanuit de beslagcijfers kan geen sluitende koppeling gemaakt worden met ondergronds bankieren.
Heeft de politie voldoende capaciteit en middelen om ondergrondse geldstromen goed te volgen en ook handhavend op te treden? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat zijn dan de knelpunten bij de aanpak?
Bij de politie werken hooggekwalificeerde financieel rechercheurs met uitgebreide kennis van complexe financiële constructies en criminele verdienmodellen. Formatie en bezetting van financieel rechercheurs zijn in balans.2 Bij met name de aanpak van drugscriminaliteit is in de afgelopen jaren een omslag ingezet, waarbij steeds meer nadruk komt te liggen op het volgen van criminele geldstromen, waaronder de stromen die lopen via ondergronds bankieren. Recente interventies (12,5 miljoen euro in één zaak in 2020 en 11,5 miljoen euro in een andere zaak dit jaar) laten zien dat deze benadering effectief is. Daarnaast participeert de politie in het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) dat tot doel heeft criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen bloot te leggen.
Internationale verschillen in wetgeving vormen een knelpunt bij de aanpak van ondergronds bankieren, bijvoorbeeld wanneer de wetgeving in een derde land vereist dat een gronddelict noodzakelijk is alvorens witwassen strafbaar is gesteld. Dat maakt dan nader onderzoek naar onderliggende strafbare feiten en complexe rechtshulp nodig. Ook kan het uitmaken dat een land waarmee de samenwerking wordt gezocht, het rechercheren op criminele geldstromen minder hoog op de agenda heeft staan.
Wat wordt in internationaal verband gedaan tegen hawala-bankieren? Bent u bereid in internationaal verband aandacht te vragen voor dit probleem, zodat geldstromen niet alleen in beeld zijn, maar ze ook echt kunnen worden aangepakt?
Nederland vraagt aandacht voor en is betrokken bij internationale en Europese initiatieven die als doel hebben het vergroten van kennis over en het optreden tegen ondergronds bankieren. Dat zal Nederland ook in de toekomst blijven doen. Hierbij merk ik op dat op internationaal en Europees niveau reeds geruime tijd aandacht is voor (het onderkennen van) risico’s die gepaard gaan met ondergronds bankieren en daartegen wordt opgetreden. Zo heeft de Financial Action Task Force (FATF) bijvoorbeeld in 2013 een studie verricht naar de rol van hawala in het kader van witwassen en terrorismefinanciering. De standaarden van de FATF worden erkend als internationale norm voor het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en de financiering van terrorisme. De landen die lid zijn van de FATF, waaronder Nederland, worden op basis van deze standaarden geëvalueerd. In 2021/2022 wordt Nederland door de FATF geëvalueerd.
In de Supranational Risk Assessment (SNRA) van 2017 en 2019 van de Europese Commissie over witwassen en terrorismefinanciering wordt hawala-bankieren eveneens genoemd. Overigens is ook op nationaal niveau, in de National Risk Assessments (NRA), ondergronds bankieren onderkend als een van de grotere risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Het is ook mede daarom dat het Financieel Expertise Centrum (FEC) aandacht besteed aan het tegengaan van illegale financiële dienstverleners, dienstverleners die zonder vergunning actief zijn.
Daarnaast is de aanpak van criminele geldstromen en het afpakken van crimineel vermogen, mede door Nederlandse inzet, opnieuw geprioriteerd in de nieuwe vierjarige cyclus van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT). Binnen EMPACT, een Europese samenwerkingsstructuur voor opsporing- en handhavingsautoriteiten voor de aanpak van door de EU geprioriteerde criminaliteitsfenomenen, wordt onder meer gefocust op ondergronds bankieren. Dit EMPACT draagt bij aan grootschalige Europese opsporingsonderzoeken en het vergroten van expertise bij en tussen instanties.
Op internationaal niveau vindt samenwerking plaats in opsporingsonderzoeken. Daarnaast participeert Nederland in samenwerkingsverbanden via internationale organisaties zoals Europol. Zoals uw Kamer bekend is, zijn bovendien recent met de VAE twee bilaterale verdragen ondertekend over wederzijdse rechtshulp in strafzaken en uitlevering. De opsporingsdiensten van beide landen kunnen door de afspraken nog sneller reageren op elkaars verzoeken en informatie uitwisselen om criminele praktijken op te rollen en ook kan hierdoor de aanpak van criminele geldstromen gezamenlijk opgepakt worden.
De herpublicatie van het boek ‘Allerlei Ontucht’. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ophef rondom Drs. P boek «Allerlei Ontucht»: «Men kent de context van zijn werk niet».»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het verheerlijken en normaliseren van incest en (commerciële) seksuele uitbuiting van kinderen absoluut verboden moet worden? Zo ja, wat bent u van plan om hieraan te doen?
Schokkende teksten – waaronder boeken – waaruit een zekere verheerlijking of normalisering van een strafbaar feit blijkt, bijvoorbeeld omdat daarin seks en kinderen met elkaar in verband worden gebracht, zijn niet per definitie strafbaar. De strafrechtelijke grens wordt overschreden wanneer een geschrift opzettelijk aanzet, aanhitst of aanspoort tot een strafbaar feit, zoals seksueel kindermisbruik. Met het wetsvoorstel tot het zelfstandig strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen, wordt daarnaast ook instructief materiaal tot het plegen van seksueel kindermisbruik, zoals handleidingen of richtlijnen voor het seksueel misbruiken van kinderen, strafbaar. Dit wetsvoorstel wordt dit najaar ingediend bij de Tweede Kamer.
Bestaande en toekomstige journalistische rapportages, wetenschappelijke bijdragen, (auto)biografieën of andere literaire werken zijn naar hun aard echter niet gelijk te stellen met dergelijke geschriften en vallen daarom niet zonder meer onder het bereik van de nieuwe strafbaarstelling als daarin seksuele handelingen bij of met een kind worden beschreven die door de lezer als inspiratiebron zouden kunnen worden opgevat. Voorkomen moet worden dat onbedoeld censuur wordt opgelegd op boeken en andere literaire werken, ook wanneer deze werken absoluut ontuchtig en in strijd met de huidige morele opvattingen moeten worden geacht.
Deelt u de mening dat dergelijke boeken, ook als audiobestand, überhaupt niet op de markt mogen zijn, laat staan online gratis te downloaden zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een aanpak nodig is om de problematiek en de bewustwording rondom het thema pedofilie en kindermisbruik te verbeteren? Zo ja, hoe ziet u deze aanpak voor zich?
Preventie en bewustwording zijn twee belangrijke pijlers in de aanpak van kindermisbruik en online kinderporno. De digitale wereld speelt een grote rol in het onderlinge contact tussen minderjarigen, ook op het gebied van seksualiteit. Dit maakt dat het vervaardigen, delen en verkrijgen van kinderpornografisch materiaal door minderjarigen gemakkelijk is, terwijl minderjarigen de risico’s daarvan lang niet altijd overzien. Daarom heb ik een lesprogramma en een wegwijzer laten ontwikkelen, om bij te dragen aan de bewustwording van online risico’s en het versterken van de seksuele weerbaarheid van kinderen. Verder verleent mijn ministerie jaarlijks een subsidie aan het Expertisebureau online kindermisbruik (EOKM), voor de werkzaamheden in het kader van de programma’s Meldpunt Kinderpornografie en Stop it Now!. Het programma Stop it Now! biedt gratis en anoniem telefonische hulp aan mensen die pedofiele gevoelens ervaren of personen die deze gevoelens vermoeden bij iemand in hun omgeving. Het is in dit kader van belang op te merken dat mensen die pedofiele gevoelens ervaren, niet per definitie kindermisbruikers zijn. De subsidie voor Stop it Now! is onder andere verleend voor een campagne gericht op de bewustwording van de gevolgen van het doorsturen van kinderporno.
Deelt u de mening dat er specifiek extra aandacht geschonken moet worden aan kind-gevoelige onderwerpen zoals het (onbewust) verheerlijken en normaliseren van pedofilie?
Het (onbewust) verheerlijken en normaliseren van een subcultuur van seksueel misbruik, conflicteert met de verantwoordelijkheid om onze kinderen te beschermen. Daarom richt mijn departement zich bij de aanpak van (online) seksuele misdrijven op drie lijnen: het intensiveren van de preventie, publiek-private samenwerking en een bestuursrechtelijke aanpak en het verscherpen van de opsporing. Ook is internationale samenwerking op dit thema erg belangrijk: het stevige optreden van Nederland tegen het hosten van kinderpornografisch materiaal mag niet tot gevolg hebben dat het materiaal verschuift naar andere landen. Door de hardnekkigheid en de ernst van (online) seksueel kindermisbruik, zal op al deze terreinen ingezet moeten blijven worden.
Het bericht ‘Erotisch ‘kinderboek’ Drs. P zorgt na vijftig jaar voor woede bij BN’ers’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Erotisch «kinderboek» Drs. P zorgt na vijftig jaar voor woede bij BN'ers»?1
Ja.
Kunt u aangeven waar op dit moment de grens ligt tussen verboden teksten die bijvoorbeeld aanzetten tot crimineel handelen en teksten, zoals het boek van Drs. P.?
Het Wetboek van Strafrecht kent een aantal artikelen die betrekking hebben op opruiing door middel van geschrift. Het is strafbaar om, bijv. door middel van een geschrift, op te ruien (artikel 131 Sr) en om een opruiend geschrift te verspreiden (artikel 132 Sr). Schokkende teksten die onderdeel zijn van (literaire) fictie en waaruit een zekere verheerlijking of normalisering van een strafbaar feit blijkt, bijvoorbeeld omdat daarin seks en kinderen met elkaar in verband worden gebracht, zijn niet per definitie opruiend in de zin van artikel 131 Sr. De strafrechtelijke grens wordt overschreden wanneer artistieke vrijheid wordt misbruikt om opzettelijk aan te zetten, aan te hitsen of aan te sporen tot een concreet strafbaar feit, zoals seksueel kindermisbruik.
Voorkomen moet worden dat onbedoeld censuur wordt opgelegd op boeken en andere literaire werken, ook wanneer deze werken in strijd met de huidige morele opvattingen moeten worden geacht. Ook het wetsvoorstel waarin voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen zelfstandig strafbaar wordt gesteld, kent hierin zijn grenzen. De strekking van dit wetsvoorstel is om instructief materiaal tot het plegen van seksueel kindermisbruik, zoals handleidingen of richtlijnen voor het seksueel misbruiken van kinderen, strafbaar te stellen. Bestaande en toekomstige journalistische rapportages, wetenschappelijke bijdragen, (auto)biografieën of andere literaire werken zijn naar hun aard niet gelijk te stellen met dergelijke geschriften en vallen daarom niet zonder meer onder het bereik van de nieuwe strafbaarstelling als daarin seksuele handelingen bij of met een kind worden beschreven die door de lezer als inspiratiebron zouden kunnen worden opgevat.
In hoeverre is het wetsvoorstel dat een breed scala aan voorbereidingshandelingen strafbaar stelt met het oog op het plegen van seksueel misbruik van invloed op publicaties van vroeger die tegenwoordig anders beoordeeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de status is van het wetsvoorstel en wanneer u verwacht dit naar de Kamer te zenden?
Ik heb onlangs het advies van de Raad van State ontvangen, dat ik op dit moment zorgvuldig aan het bestuderen ben. Het streven is het wetsvoorstel dit najaar in te dienen bij de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven op welke maatregelen de prioriteit moeten liggen om zoveel mogelijk kinderen te beschermen (preventief of repressief) tegen de meest verwoestende vorm van criminaliteit tegen kinderen, namelijk kindermisbruik?
Om het hardnekkige, maatschappelijke probleem van seksueel kindermisbruik aan te pakken, is een brede aanpak een randvoorwaarde. Dit vraagt inzet van maatschappelijke organisaties, private partijen, politie, openbaar ministerie en van de ministeries. Bovendien geldt dat het strafrecht weliswaar een onmisbaar sluitstuk is, maar de aanpak ook de inzet van tal van andere instrumenten vereist. In dit verband is het relevant te melden dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid met andere departementen samenwerkt om vorm te geven aan de integrale aanpak van seksueel geweld, waarover uw Kamer bij brief van 4 februari jl. is geïnformeerd.2 Daarnaast richt het ministerie zich bij de aanpak van (online) seksueel kindermisbruik op drie lijnen: het intensiveren van de preventie, publiek-private samenwerking en een bestuursrechtelijke aanpak en het verscherpen van de opsporing. Een belangrijk onderdeel van de aanpak is de vormgeving van de autoriteit. Met een bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium kunnen internetbedrijven gedwongen worden om openstaande meldingen van kinderpornografisch beeldmateriaal accuraat weg te werken. Stapsgewijs werk ik zo toe naar een sluitend systeem van zowel zelfregulering als overheidsregulering voor internetbedrijven, met het strafrecht als ultimum remedium.3 Ook is internationale samenwerking op dit thema erg belangrijk: het stevige optreden van Nederland tegen het hosten van kinderpornografisch materiaal mag niet tot gevolg hebben dat het materiaal verschuift naar andere landen. Door de hardnekkigheid en ernst van het probleem, zal op al deze terreinen ingezet moeten blijven worden.
Het bestaan van een dodenlijst in de Penitentiaire Inrichting Zaandam. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in de Penitentiaire Inrichting (PI) Zaandam een dodenlijst is gevonden met daarop namen van personeel van de inrichting? Wat is hierop uw eerste reactie?1
Ja. Ieder geweldsincident, iedere vorm van agressie en iedere bedreiging binnen de justitiële inrichtingen is er één te veel. Medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hebben een publieke taak en moeten deze veilig kunnen uitoefenen. De politie en het Openbaar Ministerie nemen deze zaak dan ook zeer serieus en doen op dit moment onderzoek naar de lijst en de dreiging die ervan uitgaat.
Kunt u uiteenzetten hoe de lijst precies is opgedoken, en wellicht ook meer vertellen over hoe lang deze lijst heeft kunnen bestaan, waarom hij is opgesteld en wie er allemaal toegang hadden tot de lijst?
Tijdens een celinspectie is een lijst aangetroffen met namen van medewerkers van een afdeling van het JC Zaanstad. Op dit moment onderzoekt de politie (de herkomst van) de lijst. Zolang de resultaten daarvan nog niet bekend zijn, kan ik geen verdere mededelingen doen over de lijst of over wat er mogelijk met de lijst kan zijn gedaan.
Kunt u uitsluiten dat de lijst met namen met mensen buiten de PI is gedeeld? Zo nee, kunt u hier nader op in gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s heeft het gevangenispersoneel gelopen en hoe zijn die ondervangen?
Er wordt onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s voor de medewerkers wier namen voorkomen op de lijst. Over eventuele beveiligingsmaatregelen die naar aanleiding daarvan zijn of worden getroffen, doe ik geen mededelingen.
Is bekend of de medewerkers, waarvan de namen op de lijst stonden, nu nog gevaar lopen? Zo ja, en als zij nog gevaar lopen, hoe wordt hun veiligheid dan gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Is er nazorg geregeld voor het personeel dat (in)direct met dit heftige nieuws is geconfronteerd?
Ja. Op maandag 23 augustus jl. zijn alle medewerkers van de afdeling waar de lijst werd aangetroffen bij elkaar gekomen met de directie van de inrichting. Tijdens dit overleg is de namenlijst getoond, waarna openhartig over de lijst is gesproken en eventuele zorgen zijn gedeeld. Ook is gesproken over het lopende onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie naar de namenlijst en over veiligheidsmaatregelen. Met medewerkers die daaraan behoefte hadden, hebben daarna nog individuele gesprekken plaatsgevonden.
Is de verdachte van het opstellen van de dodenlijst nu wel of niet overgeplaatst naar een andere inrichting? Wat is hiervoor het protocol?
Over individuele gedetineerden doe ik geen mededelingen.
Gedetineerden die daar op grond van hun gedrag tijdens detentie aanleiding toe geven, kunnen worden overgeplaatst naar een andere inrichting en/of een strenger regime. Overplaatsing geschiedt op basis van een selectieadvies van de inrichting en eventuele adviezen van andere partijen waaronder politie en OM, waarna de selectiefunctionaris van DJI een besluit neemt.
Medewerkers van de gevangenis Zaandam die met de dood bedreigd worden. |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Personeel gevangenis Zaandam op dodenlijst»?1
Ja.
Kunt u de Kamer vandaag nog informeren over wat u gaat doen om de medewerkers van de gevangenis Zaandam en hun familieleden te beschermen tegen deze criminelen?
Op maandag 23 augustus jl. zijn alle medewerkers van de afdeling waar de lijst werd aangetroffen bij elkaar gekomen met de directie van de inrichting. Tijdens deze bijeenkomst is de lijst getoond, waarna openhartig over de lijst is gesproken en eventuele zorgen zijn gedeeld. Ook is gesproken over het lopende onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie naar de lijst en over getroffen veiligheidsmaatregelen. Met medewerkers die daaraan behoefte hadden, hebben daarna nog individuele gesprekken plaatsgevonden.
Het staat voorop dat ieder geweldsincident, iedere vorm van agressie en iedere bedreiging binnen de justitiële inrichtingen er één te veel is. Medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen hebben een publieke taak en moeten deze veilig kunnen uitoefenen. Gezien de moeilijke en specifieke doelgroep die in de justitiële inrichtingen verblijft, moeten we er rekening mee houden dat geweld en agressie voor kan komen. In mijn brief van 12 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die hiertegen worden ondernomen.2
Het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het IMF?1
Ja.
Waar is de financiële ondersteuning voor bestemd, voor welke doelen moet het geld aangewend worden?
Een generieke SDR allocatie vult de internationale reserveposities van IMF leden aan en versterkt hiermee het mondiale financiële vangnet. De allocatie verschaft liquiditeit aan het internationale monetaire systeem. Een SDR-allocatie voorziet opkomende economieën en lage-inkomenslanden van harde valuta als de euro, dollar, yen, Britse pond en renminbi, doordat hun centrale banken de gealloceerde SDR’s kunnen omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Daarnaast kunnen SDR’s worden benut om betalingen aan het IMF te voldoen. SDR’s kunnen kwetsbare landen liquiditeitsruimte bieden om eventuele cruciale crisis-gerelateerde uitgaven te doen.
Welke (politieke) voorwaarden zijn verbonden aan de financiële steun?
SDR’s zijn onconditioneel van aard. Daardoor zijn er geen voorwaarden verbonden aan een allocatie van SDR’s of het gebruik van SDR’s.
Hoe wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inzet van de financiële middelen gemonitord?
Om te zorgen dat SDR’s effectief en zorgvuldig worden aangewend, implementeert het IMF een aantal voorstellen om de transparantie en verantwoording van het gebruik van SDR’s te bevorderen. Zo is de Guidance Note over het gebruik van SDR’s geactualiseerd, waarmee het IMF landen een leidraad biedt hoe SDR’s effectief in te zetten.2 Daarin benadrukt het IMF dat noodzakelijke beleidshervormingen om de economie te ondersteunen tijdig moeten worden ingezet. Tijdens Artikel IV consultaties kan het IMF landen eventueel adviseren over de specifieke inzet van SDR’s.
Verder stelt het IMF ongeveer twee jaar na de allocatie een extra rapport inzake het gebruik van SDR’s op. Transparantie wordt verder uitgebreid door de publicatie van SDR posities en operaties van individuele landen in meer detail uit te splitsen en op kwartaalbasis te publiceren.
In hoeverre kunnen de financiële middelen van het IMF de sancties tegen Wit-Rusland ondermijnen door de effecten ervan op ongewenste wijze te verzachten?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, in contacten met de EU en andere internationale partners de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt zo veel mogelijk te beperken, om zo de druk op het regime verder op te voeren.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat Wit-Rusland een fors bedrag ontvangt via het IMF, terwijl er met Nederlandse steun sancties aan Wit-Rusland opgelegd zijn door landen die ook lid zijn van het IMF?
Om toegang te krijgen tot gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Er is echter geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Geeft het IMF zich rekenschap van deze tegenstrijdigheid, en zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de kritische reacties vanuit bijvoorbeeld de Wit-Russische oppositie op de schenking, en in hoeverre deelt u hun kritiek?
Het kabinet is bekend met deze reacties en heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Het Kabinet heeft dan ook begrip voor de vragen die de uitkering van deze SDR’s aan Belarus oproept. Echter, de toekenning van SDR’s is naar het oordeel van het kabinet volgens de geldende procedures verlopen.
Zoals ook gemeld in de het antwoord op de Kamervragen van leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet het kabinet zich er, in lijn met het geldende sanctiebeleid, wel voor in om de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s op de internationale kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken.
Welke invloed kan Nederland met gelijkgestemde landen uitoefenen op deze beslissing van het IMF, en bent u bereid zich in te zetten voor het intrekken ervan?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. De SDRs zijn reeds uitgekeerd en een generieke allocatie kan niet voor afzonderlijke lidstaten teruggedraaid worden. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich nu binnen het IMF uit te spreken voor het intrekken van de aan Belarus toegekende SDR’s.
Deelt u de mening dat Nederland geen trekkingsrechten mag kopen van Wit-Rusland?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren, kunnen landen deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Zoals genoemd in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s op de internationale kapitaalmarkt in te wisselen zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
De achterstanden bij de zedenrecherche en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «In dit land kun je wegkomen met misbruik van kinderen»1 en «Behandeling van slachtoffers zedenzaken is een blamage»2?
Ja.
Kunt u verklaren dat ouders al 21 maanden wachten op de behandeling van een aangifte van kindermisbruik? Deelt u de mening dat die situatie zowel voor (de ouders van) het slachtoffer als om nieuwe slachtoffers te voorkomen onacceptabel is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op een individuele casus. Een zedenmisdrijf kan ingrijpend zijn voor het slachtoffer en zijn of haar omgeving. Onzekerheid over vragen als «hoe nu verder, wat betekent dit voor mij, wat gebeurt er met de dader?» kan daarbij voor extra schade aan het slachtoffer zorgen. Betrokkenen in een zedenzaak hebben recht op een vlotte en professionele behandeling, op de juiste aandacht en op duidelijkheid. De politie heeft als norm om 80% van de zedenzaken uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte naar het OM in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt.
Dat er langere doorlooptijden zijn, herkent de politie. De laatste jaren is de werkvoorraad toegenomen. De aanpak van zedenzaken is ook complexer en arbeidsintensiever geworden, bijvoorbeeld doordat er meer digitale onderzoeksmogelijkheden zijn. De benodigde gespecialiseerde zedenrechercheurs zijn (door verschillende oorzaken) niet altijd beschikbaar. Op sommige plekken is bijvoorbeeld sprake van een groot verloop, soms kunnen vacatures moeilijk gevuld worden of er is sprake van een hoog ziekteverzuim.
Politie en OM werken hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden. De eerste resultaten hiervan lijken nu zichtbaar te worden. In het merendeel van de teams is een afname van «oudere» zaken te zien. Het grootste gedeelte van de aangiftes die langer dan een half jaar in behandeling zijn, is in eenheid Midden-Nederland. Daar gaat nu een bijstandsteam van 24 rechercheurs aan de slag.
Ook is de zedenpolitie gestart met een verbeterplan bejegening en doorlooptijden, waarin naast het op orde krijgen van de capaciteit wordt ingezet op efficiënter werken, en dat bovendien beter aansluit bij de behoefte van de slachtoffers. Concrete aanpassingen worden nu doorgevoerd. Dat gaat onder andere over een efficiëntere manier van informeren van slachtoffers, door middel van een kort informatief gesprek, of door het direct opnemen van de aangifte.
Door de toekenning van de gelden n.a.v. de motie-Klaver is extra geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit van de zedenteams. Ook zijn binnen de Politieacademie drie extra docenten aangesteld voor de zedenteams. Hierdoor is het mogelijk geworden om voortaan vier opleidingen Handelen in Zedenzaken (HZZ) per jaar te organiseren in plaats van drie. Ook heeft de politie de opleiding HZZ recent nader zeden-specifiek gemaakt, waardoor de opleidingsduur met ingang van de tweede helft van 2021 is ingekort van 30 naar 22 weken. De niet-zeden-specifieke onderwerpen zullen voortaan modulair worden aangeboden. Met ingang van oktober 2020 zijn de opleidingsplekken voor de opleiding HZZ opgehoogd van 15 deelnemers naar 20 deelnemers. Hierdoor is een versnelling aangebracht in de opleidingsduur en kunnen meer zedenrechercheurs worden opgeleid.
Klopt het dat de verdachte sinds het doen van de aangifte niet is verhoord? Zo ja, hoe strookt die situatie met uw uitspraak: «In geval van acute situaties -bijvoorbeeld bij kwetsbare slachtoffers – zal politie direct handelen naar bewind van zaken.»3?
Zoals uw Kamer weet kan ik niet ingaan op individuele gevallen. Zie verder mijn antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten op welke wijze de politie prioriteit aanbrengt binnen de aangiften van zedendelicten?
De zedenpolitie geeft, onder gezag van het OM, prioriteit aan zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling of mogelijke maatschappelijke onrust (bijvoorbeeld misbruikzaken waarbij kinderen of mensen met een verstandelijke beperking slachtoffer zijn). Ook is snel handelen van belang om vluchtige sporen veilig te stellen, zoals een medisch forensisch onderzoek bij een slachtoffer door een arts in het Centrum Seksueel Geweld. Voor dit laatste geldt een termijn van zeven dagen. Naast de spoedzaken worden de overige zaken op volgorde van binnenkomst van de aangifte behandeld.
Klopt het dat de eenheid Midden-Nederland de meeste zaken heeft die al langer dan zes maanden op afhandeling wachten (namelijk 233)? Wat is daar volgens u de verklaring voor?
Ja. Dit betekent overigens niet dat al deze zaken op de plank liggen: in verschillende fases wordt hard aan deze zaken gewerkt.
Kunt u een overzicht geven van de achterstanden bij de verschillende eenheden?
Op dit moment zijn in totaal 820 aangiftes langer dan een half jaar in behandeling, waarvan 233 aangiftes in de eenheid Midden-Nederland. De overige 587 aangiftes zijn verdeeld over de eenheden.
Herkent u de uitdagingen in het werven van nieuwe zedenrechercheurs die in het tweede artikel omschreven worden? Welke maatregelen neemt u om de instroom van zedenrechercheurs te verhogen?
Zoals ik u eerder in de Halfjaarberichten politie heb gemeld is er breed binnen de politie sprake van capaciteitstekorten en is het streven dat er in 2024–2025 weer sprake is van een evenwicht tussen de formatie en bezetting.4
De politie werkt hard aan nieuwe en zij-instroom door onder andere verkorte opleidingen, de inzet van recruiters en het versnellen van de werving- en selectieprocedure. Het is echter een probleem dat niet van de een op andere dag kan worden opgelost.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Kindermisbruik en Seksueel Geweld van 16 september aanstaande?
Ja.
Onduidelijkheid bij gemaakte afspraken door banken inzake het vergoeden van spoofingfraude |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over spoofingfraude?1
Ja.
Heeft u inmiddels een beeld bij hoe banken omgaan met het vergoeden van spoofingfraude; zijn er verschillen zichtbaar tussen banken in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingraude?
Eind 2020 heb ik met de banken gesproken over het vergoeden van de schade van online fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek besloten de banken om de schade door spoofing uit coulance te vergoeden, omdat bij deze vorm van digitale fraude misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van klanten in hun bank. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 december.2
In deze brief heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de criteria die banken hanteren om in aanmerking te komen voor coulance. De banken hanteren coulance voor slachtoffers van spoofing wanneer het slachtoffer aangifte heeft gedaan van spoofing, er sprake is geweest van spoofing van de naam en/of het telefoonnummer van de eigen bank, er enige vorm van bewijs wordt aangedragen door het slachtoffer dat er spoofing heeft plaatsgevonden en het slachtoffer een niet-zakelijke klant is. Ook heb ik aangegeven dat banken gezamenlijk nog zouden uitwerken wanneer er sprake is van grove nalatigheid bij spoofing. Afgelopen mei hebben de banken de zogenoemde toetsingscriteria voor coulance bij spoofing gepubliceerd.3 Hier heb ik uw Kamer in juni over geïnformeerd.4 In verband met verwarring die kan ontstaan met de vijf uniforme veiligheidsregels die door de banken en de Consumentenbond zijn opgesteld om meer inkleuring te geven aan het begrip «grove nalatigheid» in het kader van bancaire fraude, hebben de banken ervoor gekozen de term «grove nalatigheid» niet te hanteren en in plaats daarvan te spreken over toetsingscriteria.
De toetsingscriteria betreffen: het slachtoffer is niet medeplichtig aan fraude, het slachtoffer heeft niet eerder een vergoeding voor spoofing ontvangen bij dezelfde bank en het slachtoffer werkt voldoende mee aan het fraudeonderzoek van de bank. Als aan deze criteria voldaan wordt krijgt het slachtoffer 100% van de schade uit coulance vergoed. Naast deze criteria kijken banken ook naar de specifieke feiten en omstandigheden van elke oplichtingszaak. Zoals ik ook aangaf in mijn eerdere Kamerbrief5 is het vanuit het oogpunt van mededinging belangrijk om te benadrukken dat het coulancekader uit minimumcriteria bestaat, waarbij het individuele banken vrij staat om een ruimhartiger vergoedingenbeleid te hanteren dan wat in het kader is afgesproken. Hierdoor kan het zijn dat er verschillen bestaan in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingfraude, maar wordt ten minste het toegelichte kader gehanteerd.
Herkent u het beeld dat met name ABN AMRO en de Volksbank, twee banken die nota bene in handen zijn van de Staat, minder snel tot (volledige) vergoeding van spoofingfraude overgaan dan andere banken? Zo ja, hoe verklaart u dat en wat vindt u daarvan?
Ik heb mij laten informeren over de toepassing van het coulancekader door de banken. Van de banken, waaronder deze twee banken, begrijp ik dat zij allen de «Toetsingscriteria voor coulance bij schade door bankhelpdesk fraude (spoofing)»6 hanteren. De hoofdlijnen van het coulancekader zouden dus op dezelfde manier uitgevoerd moeten worden. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit niet het geval is. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangaf, kan het wel zijn dat er verschillen zijn tussen de precieze afhandeling van de schadevergoeding van spoofingfraude door banken. Gezien de klantvertrouwelijkheid die geldt rondom individuele gevallen, ben ik niet bekend met de details van individuele spoofinggevallen en hoe deze door de verschillende banken zijn afgehandeld. In zijn algemeenheid vind ik het belangrijk dat het coulancekader door de banken gehanteerd wordt en dat klanten die slachtoffer worden van spoofing zo ruimhartig mogelijk gecompenseerd worden. Ik zal dit bij de banken nogmaals onder de aandacht brengen.
Klopt het dat ABN AMRO de afgelopen maanden bij afwijzingen van vergoedingen de omschrijving: «grof nalatig», heeft gehanteerd, terwijl dat begrip in de coulanceregeling niet nader gedefinieerd is?
Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat ABN AMRO de term «grof nalatig» inderdaad gehanteerd heeft, maar dat deze term gebruikt is wanneer er sprake was van bancaire fraude en de uniforme veiligheidsregels niet waren nageleefd.
Hoe verklaart u dat het begrip «grove nalatigheid» niet nader gedefinieerd is in de coulanceregeling, terwijl het toch de nadrukkelijke afspraak was dat banken collectief nog nader zouden gaan uitwerken wanneer er sprake zou kunnen zijn van «grove nalatigheid» bij spoofing?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stellingname van ABN AMRO dat in het geval de bankpas en/of pincode aan de fraudeurs bekend zijn gemaakt er geen sprake is van spoofing en dat compensatie alleen mogelijk is als geld is overgemaakt naar een zogenaamde «kluisrekening» en niet bij andere varianten van spoofing? Is dit in lijn met de afspraken die hierover zijn gemaakt?
Uit het Burgerlijk Wetboek, boek 7, artikel 528 en 529 volgt dat betaaldienstverleners verplicht zijn om bancaire fraude (dit is het geval bij betalingstransacties die niet door de consument zijn geautoriseerd) te vergoeden, tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld of sprake is van grove nalatigheid. In 2014 hebben de banken, in samenwerking met de Consumentenbond, de uniforme veiligheidsregels opgesteld om meer duiding te geven aan wanneer er sprake is van grove nalatigheid. Een van de uniforme veiligheidsregels is dat de pincode en betaalpas niet afgegeven mogen worden.
Voor het geval waarin de betalingstransactie wel zelf in werking is gesteld door de klant, de zogenoemde «niet-bancaire fraude», is niet wettelijk vastgelegd dat schadevergoeding plaats moet vinden. Daarom heb ik met de banken in december gesproken over schadevergoeding bij niet-bancaire fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek zijn de banken tot een coulancekader gekomen waarbij slachtoffers in aanmerking komen voor schadevergoeding door spoofing wanneer de naam of het nummer van de bank gebruikt is en de overige toetsingscriteria uit het antwoord op vraag 2 en 5 gelden.
Ik ben niet bekend met de omstandigheden van de casus die hier opgebracht wordt en ben niet in de positie om een oordeel te geven over een individueel geval. Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en uiteindelijk de rechter bepalen in hoeverre de bank de relevante wetgeving heeft nageleefd in een individuele casus.
Bent u bereid nog eens met de banken om tafel te gaan, daarbij te benadrukken dat, in lijn met de aangenomen motie over het compenseren van slachtoffers van spoofingfraude2, het zaak is dat slachtoffers zo veel als mogelijk gecompenseerd dienen te worden, en van dat gesprek verslag te doen aan de Kamer?
Zoals ik ook heb aangegeven richting uw Kamer in het mondelinge vragenuur van 10 november 2020 moeten we niet alleen kijken naar het compenseren van slachtoffers, maar ook naar hoe online fraude voorkomen kan worden omdat dit de basis is van een succesvolle aanpak. Ik blijf in gesprek met banken over de mogelijkheden om (online) fraude te voorkomen en over hoe zij hun klanten kunnen beschermen. Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief8 ben ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met de banken over een integrale aanpak van online fraude. In deze aanpak wordt onder meer gesproken over preventiemaatregelen en het anderszins helpen van slachtoffers van fraude. Over de ontwikkeling van de aanpak informeer ik uw Kamer separaat.
De trage voortgang van de onderzoeken naar de Deventer moordzaak |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom, twee jaar na aanvang, het coldcaseteam van de Amsterdamse politie het onderzoek nog niet heeft afgerond?1
De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad heeft mij als volgt geïnformeerd.
Het onderzoek door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) is reeds in november 2018 afgerond. Nadat de AG met de raadslieden van de gewezen verdachte en de rechter-commissaris heeft gesproken over vervolgonderzoek, heeft de AG in april 2019 aan forensisch onderzoekers van het coldcaseteam van de Amsterdamse politie de opdracht gegeven een evaluatieonderzoek te verrichten. De AG heeft vervolgens periodiek overleg gehad met het coldcaseteam en daarbij ook gewezen op het belang bij een spoedige voortgang van het onderzoek. De PG blijft verantwoordelijk voor het onderzoek en het is aan de PG en AG om te sturen op de voortgang van individuele zaken. De PG is onafhankelijk van de regering.
De PG en het coldcaseteam van de politie verwachten dat de eerste onderzoeksresultaten over de periode tot aan de strafzaak in eerste aanleg over vier maanden beschikbaar zullen zijn. Vervolgens gaat het coldcaseteam verder met het onderzoek naar de forensische resultaten uit de periode vanaf het hoger beroep en de herzieningsvoorstellen tot op heden. De verwachting is dat deze tweede fase van het onderzoek een paar maanden in beslag zal nemen. De resultaten zullen door de AG aan de verdediging worden verstrekt.
Kunt aangeven welke stappen u, sinds oktober 2020, toen bekend werd dat er nog nauwelijks voortgang was geboekt naar het genoemde cold case onderzoek, heeft ondernomen om wel voor die gewenste voortgang te zorgen?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de reden is van de langzame uitvoering van dat genoemde coldcaseteam?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer het herzieningsonderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, mr. Aben, dat sinds 2014 (!) is gestart is afgerond en wat u de afgelopen vier jaar heeft gedaan om een spoedige afronding van dit onderzoek te bevorderen?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer de genoemde onderzoeken afgerond zijn en de resultaten daarvan gepubliceerd worden?
Zie antwoord vraag 1.