Het bericht dat de politiebaas grif tekende |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «politiebaas tekende grif»?1
Ik ben bekend met het bericht. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Hoe ver rijkt het onderzoek naar de Centrale Ondernemingsraad (COR) van de Nationale Politie? Gaat dit enkel over de financiën of is het onderzoek breder? Wie doet dit onderzoek en gebeurt dit onafhankelijk?
Het betreft een oriënterend onderzoek naar de besteding en verantwoording van het budget dat door de korpschef, als ondernemer in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden, aan de COR is verstrekt. Gedurende het oriënterende onderzoek zijn er feiten geconstateerd die de korpschef hebben doen besluiten een intern onderzoek naar de reeds afgetreden voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad in te stellen. Deze onderzoeken worden verricht door het organisatieonderdeel Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Dit organisatieonderdeel is specifiek bedoeld en geëquipeerd om dit soort onderzoeken op vertrouwelijke en onafhankelijke wijze uit te voeren. VIK rapporteert over voorliggend onderzoek direct aan de korpschef.
Wat was de rol van de oud-korpschef in de uitgaven van de COR? Klopt het dat de oud-korpschef op de hoogte was van het exacte uitgavenpatroon van de COR en dit ook heeft gefiatteerd?
De korpschef, als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden, stelt aan de COR de voor hun taak benodigde middelen ter beschikking. Afspraken hierover zijn opgenomen in een ondernemingsovereenkomst. Begin dit jaar zijn deze afspraken herzien. Voor de volledigheid heb ik de ondernemingsovereenkomst en het addendum hierop bij de beantwoording van deze vragen bijgevoegd2. Hangende het onderzoek kan ik uw Kamer op dit moment niet nader informeren.
Klopt het dat het hier gaat om overschrijdingen van tonnen door de COR en dat deze gelden zijn besteed aan onder andere chice partyboten?
De COR beschikte in 2015 over een budget van 1,6 miljoen euro. Dit budget is dat jaar overschreden met 226.067,68 euro. Hangende het onderzoek kan ik uw Kamer op dit moment niet nader informeren.
In hoeverre was u hiervan op de hoogte?
Ik ben begin juni door de korpschef geïnformeerd over de noodzaak van en de opdracht tot het instellen van een onderzoek naar de bestedingen van de COR.
Wanneer bent u hierover geïnformeerd?
Ik ben begin juni door de korpschef geïnformeerd over de noodzaak van en de opdracht tot het instellen van een onderzoek naar de bestedingen van de COR.
Wanneer informeert u de Kamer hierover?
Ik informeer de Kamer hierover zo spoedig mogelijk na afronding van de onderzoeken.
Indien er inderdaad sprake zou zijn van ruilhandel tussen de oud-korpschef en de COR, om bijvoorbeeld steun te krijgen bij «netelige beleidskwesties», in hoeverre is dan volgens u de besluitvorming en goedkeuring over de Nationale Politie zuiver tot stand gekomen?
Gegeven het feit dat voornoemd onderzoek momenteel wordt uitgevoerd, kan en wil ik op dit moment geen uitspraken doen over mogelijke uitkomsten van dit onderzoek en eventuele consequenties daarvan.
Bent u bereid om ook in het lopende onderzoek te kijken of de besluitvorming en goedkeuring van belangrijke stukken en stappen voor de Nationale Politie voldoende zuiver tot stand zijn gekomen?
Indien uit het onderzoek feiten blijken die aanleiding geven om nader onderzoek te verrichten, dan wel de scope van het onderzoek uit te breiden dan zal de korpschef daartoe een aanvullende opdracht verstrekken.
Wilt u deze vragen alle separaat beantwoorden?
Ja.
De racistische en discriminatoire gebeurtenissen in de weken 22 en 23 |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Racistische opmerkingen en klappen voor jongen van 17»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Motoragent met losse handjes slaat vrouw zomaar vol op het gezicht»?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht «Nederland volgt antiracisme-advies niet op»?3
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u reeds contact gehad met de slachtoffers van de twee bovengenoemde gebeurtenissen? Zo ja, wat heeft u namens de regering medegedeeld en wat zijn de specifieke vervolgstappen? Zo nee, waarom nog niet?
Bij dit type delicten zoekt Slachtofferhulp Nederland contact met het slachtoffer om te bespreken of, en zo ja welke ondersteuning gewenst is. Het kabinet ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de reguliere ondersteuning en begeleiding die slachtoffers van geweldsdelicten ontvangen.
Bent u bereid om te onderzoeken of het incident met de motoragent een racistisch karakter had? Zo ja, wanneer zal u de Kamer berichten over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak wordt momenteel onderzocht. Lopende het onderzoek kan ik hier geen uitspraken over doen.
Bent u bereid om de politie de opdracht te geven om bij het soort gewelddadige gebeurtenissen als in Geesteren aangiften bij slachtoffers thuis te laten afnemen? Zo ja, bent u dan bereid om hier proactief beleid op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Voor het opnemen van aangiften maakt de politie gebruik van de multichannel aanpak. De basis van de multichannelaanpak is de 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie. De aangever krijgt hierbij een passend advies op welke wijze hij het beste aangifte kan doen. Het opnemen van de aangifte op locatie is één van de mogelijkheden bij high impact crimes zoals woninginbraken en overvallen. Per geval wordt bekeken welke manier van aangifte doen het meest passend is.
Wat heeft u te zeggen tegen de daders van de gewelddadige en racistische gebeurtenis in Geesteren?
Lopende het onderzoek kan ik over deze zaak geen uitspraken doen.
Bent u bereid te onderzoeken of de beveiliging van het evenement in Geesteren te kort is geschoten? Zo ja, wanneer zult u de Kamer inlichten over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politie bij lokale evenementen is een afweging van het lokale gezag. Het al dan niet onderzoeken van de gang van zaken is derhalve een keuze van het lokaal gezag.
Deelt u de mening dat politieagenten onvoldoende zijn gespecialiseerd in het afnemen van aangiften van racisme en discriminatie, daar uit onderzoek is te concluderen dat er winst valt te behalen in de effectiviteit van de gang van discriminatieklachten door de strafrechtketen?4 Zo ja, zou daar niet op geanticipeerd moeten worden door politieagenten te specialiseren in het bestrijden van racisme en discriminatie?
Het kabinet vindt het van belang dat álle politiemedewerkers voldoende vaardigheden hebben voor het goed herkennen en omgaan met discriminatiezaken, op alle discriminatiegronden. Deskundigheidsbevordering in de strafrechtketen maakt dan ook deel uit van de inzet van het kabinet om de strafrechtelijke aanpak van discriminatie te versterken. De aandacht voor diversiteit en discriminatie in het basispolitieonderwijs wordt verder versterkt, zoals beschreven in het Nationaal Actieprogramma Discriminatie. Het is immers van belang dat politieagenten (strafrechtelijke) discriminatie herkennen en de juiste vragen te stellen, ook voor de latere bewijsvoering in discriminatiezaken. Vanaf begin 2017 heeft de politie eveneens een centraal punt dat discriminatiezaken uit het systeem destilleert en bij de eenheden adresseert voor een goede opvolging.
Hoe verklaart u de stijging van racistische geweldsuitingen die in de laatste twee rapportages «Racisme, Antisemitisme, en Extreemrechts Geweld in Nederland» valt waar te nemen?5 Wat zijn de specifieke maatregelen die u gaat nemen om dit structurele probleem te bestrijden?
Aan de hand van het aantal gemelde incidenten alleen is niet vast te stellen of er ook een stijging is van het aantal incidenten, noch van het aantal incidenten dat gepaard gaat met geweldgebruik. Immers aan de stijging van het aantal gemelde incidenten kunnen ook andere oorzaken ten grondslag liggen zoals een verhoogde meldings- een aangiftebereidheid en de manier van registreren. Het kabinet zet in op een vergroting van de meldings- een aangiftebereidheid bij discriminatie en commune delicten met een discriminatoir aspect. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie is ingegaan op de inzet vanuit het kabinet om de bewustwording en meldingsbereidheid ten aanzien van discriminatie te versterken. Het inzicht in de omvang van de problematiek, die zonder meer de aandacht van het kabinet heeft, wordt steeds beter. Elk geval van discriminatoir geweld is er één te veel. In het geval er sprake is van een commuun feit met discriminatoir aspect, dan moet, volgens de Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie, een verhoging van de strafeis worden gevraagd van 50 tot 100 procent. Gezien het aantal acties dat reeds is ingezet zie ik geen aanleiding voor extra maatregelen.
Bent u bereid om, naast de reeds bestaande programma’s, harder op te treden tegen discriminatie en racisme? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat Nederland de aanbevelingen van de commissie tegen racisme en intolerantie (ECRI) van de mensenrechtenorganisatie Raad van Europa niet heeft opgevolgd? Zo ja, waarom niet?
Het kabinet beschouwt het ECRI rapport als een waardevol instrument om de bescherming van burgers tegen discriminatie te verbeteren. In de kabinetsreactie van 18 november 2013 op het vierde ECRI rapport over Nederland is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop Nederland al dan niet voldoet aan de aanbevelingen uit dit rapport. Op 22 januari 2016 is het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie opgezet, waarin de aanbevelingen uit het vierde ECRI rapport een rol spelen. De in dit Nationaal actieprogramma genoemde maatregelen zijn dus niet meegenomen in het vierde ECRI rapport. In januari 2017 ontvangt de Kamer een rapportage over de voortgang van dit actieprogramma.
Kunt u een overzicht geven van de aanbevelingen van de commissie en de naar aanleiding van deze aanbevelingen door de Nederlandse overheid genomen maatregelen, alsmede van de effectiviteit van deze door de overheid genomen maatregelen?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat de brandweer in Enkhuizen regelmatig buiten dienst is |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de brandweer in Enkhuizen vaak onderbezet is?1
Ja.
Deelt u de mening van de Veiligheidsregio dat, ondanks dat er vaak sprake is van onderbezetting, de veiligheid niet in het geding is? Zo ja, waarom wordt er dan gesproken over onderbezetting als dat blijkbaar een voldoende mate van bezetting is om de veiligheid te garanderen? Zo nee, wat gaat u daarop ondernemen?
De Veiligheidsregio Noord Holland-Noord heeft mij bericht maatregelen te nemen om lokale onderbezetting te voorkomen. Dat past binnen de verantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio om zorg te dragen voor een adequaat niveau van brandweerzorg. Het vaststellen en realiseren van de benodigde voertuigbezetting maken daarvan deel uit.
De Inspectie Veiligheid en Justitie zal dit jaar in alle veiligheidsregio’s een onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg. Hierbij worden onder andere (variabele) voertuigbezetting en opkomsttijden meegenomen. Voor een gesprek met de veiligheidsregio zie ik geen aanleiding. Specifieke informatie over de casus Hellevoetsluis treft u bijgevoegd2 aan in het door u gevraagde evaluatierapport van de veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.
Vindt u de proef met de variabele voertuigbezetting in deze regio geoorloofd, ook al laat de casus in Hellevoetsluis zien dat het tweede voertuig later aanwezig was bij de woningbrand?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de Veiligheidsregio in gesprek te gaan om de veiligheid van de inwoners te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de inspectie te vragen naar dit specifieke incident onderzoek te doen en de Kamer hierover te informeren?
De Inspectie heeft het onderzoeksrapport over de brand in Hellevoetsluis bestudeerd. De Inspectie zal het incident betrekken bij het onderzoek naar de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg in Rotterdam-Rijnmond, zoals bedoeld bij de beantwoording van de vragen 2,3 en 4.
Bij de beantwoording van deze vragen houd ik me aan de afgesproken verantwoordelijkheidsverdeling binnen het onderhavige stelsel. Voor nadere informatie verwijs ik dan ook naar de veiligheidsregio’s in kwestie of de desbetreffende gemeenteraden.
Bent u bereid het onderzoek van de veiligheidsregio naar deze brand aan de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
De aanbesteding van dienstauto’s voor de brandweer |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Herinnert u zich het antwoord op vragen inzake de duurzaamheidseisen in de aanbesteding van politievoertuigen?1 Welke concrete wijzigingen in deze aanbestedingen zijn aangebracht naar aanleiding van overleg met de politie en uw oproep om de dieseleis te heroverwegen en duurzaamheid een prominentere plek te geven?
Ja. Zoals aangegeven in de beantwoording van 13 april 20161 wordt de dieseleis geschrapt. Deze zal dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen van de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen. Tevens meldde ik dat de politie zich beraadt op de wijze waarop eisen en/of gunningscriteria die betrekking hebben op duurzaamheidsaspecten een plek kunnen krijgen in het definitief programma van eisen. Daarbij wordt bezien in hoeverre de politie voor deze specifieke voertuigcategorie kan aansluiten bij de «Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van Dienstauto’s (inclusief onderhoud)», die zijn opgenomen op de website van PIANOo. Aangezien het definitief programma van eisen nog niet gereed is, kan ik u nog niets melden over de inhoud daarvan.
Is naar aanleiding van deze aanbesteding overleg geweest over vergelijkbare aanbestedingen die op korte termijn voorzien zijn? Zo ja, om welke aanbestedingen ging het en wat was het resultaat hiervan? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanbesteding van de Basis Politievoertuigen voert de politie in de periode 2015 – 2017 meerdere afzonderlijke aanbestedingen uit. Daarbij is een onderverdeling gemaakt naar voertuigcategorie. Voorbeelden hiervan – naast de aanbesteding van de Basis Politievoertuigen – zijn de aanbestedingen van de Hondenvoertuigen, Motoren, Cellenbussen, etc. Ook voor deze aanbestedingen geldt dat de politie zich zal beraden op de wijze waarop duurzaamheid een plek kan krijgen in deze aanbestedingen.
Bent u bekend met de «openbare aanbestedingsprocedure Landelijke aanbesteding Dienstauto’s brandweer (LABD)» zoals gepubliceerd op 2 mei 2016 voor circa 1.000 dienstauto’s (grotendeels personenauto’s en bestelwagens)?
Ja.
Klopt het dat het hier weliswaar om een definitieve aanbesteding gaat, maar de aanbesteding te allen tijde opgeschort/teruggetrokken en daarmee gewijzigd kan worden?
Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) is de aanbestedende dienst bij deze aanbesteding. Deze wordt uitgevoerd in opdracht van de besturen van 24 veiligheidsregio’s. Het IFV is een zelfstandig bestuursorgaan van en voor de veiligheidsregio’s, waarvan de positie is geregeld in de Wet Veiligheidsregio’s. De verantwoordelijkheid voor het aanschaffen van materieel, waaronder dienstauto’s, berust bij de besturen van de veiligheidsregio’s. Het bestuur van het IFV, bestaande uit de voorzitters van de veiligheidsregio’s, kan in opdracht van een of meer besturen van de veiligheidsregio’s werkzaamheden uitvoeren ten behoeve van die regio’s.
Ik heb contact gehad met het IFV. Daarbij heb ik aandacht gevraagd voor de milieuaspecten van de auto’s in deze aanbesteding. Bij de klimaattop vorig jaar november in Parijs is duidelijk afgesproken dat de overheid bij het vernieuwen van het wagenpark het goede voorbeeld moet geven en waar het kan zo milieuvriendelijk mogelijk moet zijn. Ik heb dit nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht.
Het IFV heeft aangegeven dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen onderdeel is van zijn inkoopbeleid. Tevens heeft het laten weten Stichting Natuur & Milieu uit te nodigen voor een gesprek over de milieuaspecten bij aanbestedingen.
Heeft u, evenals bij de aanbesteding van de politie, contact gehad met de brandweer over de duurzaamheid van de aanbesteding? Zo ja, wat waren de resultaten van dit overleg? Zo nee, bent u bereid om alsnog op korte termijn met hen in overleg te treden om de eisen en criteria in de aanbesteding ten minste in lijn te brengen met het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI)?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ook in de aanbesteding van dienstvoertuigen voor de brandweer de eis is opgenomen dat de voertuigen een dieselmotor moeten hebben (met uitzondering van de categorie stadsmini’s)?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in de aanbesteding geen minimumeisen (zoals CO2-eisen) ten aanzien van duurzaamheid zijn opgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ook kostenbesparende aandachtspunten, minimumeisen en gunningscriteria (zoals zuinige, stille en veilige banden, een bandenspanningsmeter en een brandstofverbruiksindicator) uit het criteriumdocument duurzaam inkopen dienstauto’s in de aanbesteding van de dienstauto's voor de brandweer ontbreken? Zijn er dwingende, functionele argumenten waarom deze opties niet zijn opgenomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in de aanbesteding weliswaar het energielabel als gunningscriterium is opgenomen maar dat deze slechts voor 2,5% respectievelijk 5% meeweegt, in plaats van de 20% die in de landelijke duurzaam inkoopcriteria als minimum wordt gesteld om effectief te kunnen zijn?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kwalificeert u, alles overziend, de duurzaamheidsambitie van de aanbesteding van de dienstvoertuigen van de brandweer in het licht van de klimaatagenda, het plan van aanpak MVI en de brandstofvisie en uitvoeringsagenda?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, is er naar mijn idee aanleiding om nog eens goed te kijken naar de milieuaspecten van deze aanbesteding. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de Veiligheidsregio’s.
Op welke wijze zijn de brandweer en de politie betrokken bij het bestuurlijk overleg over MVI dat u tijdens het Algemeen overleg Duurzaamheid op 28 januari 2016 aankondigde? Welke betrokken overheden en publieke diensten hebben zich (opnieuw) gecommitteerd aan het streven om 100% duurzaam in te kopen? Welke overheden en publieke diensten willen zich hier niet aan committeren en met welke reden? Welke overheden en publieke diensten hebben juist aangegeven een hoger ambitieniveau na te streven? Met welke overheden en publieke diensten is (nog) geen overleg geweest?
Over de verdere aanpak voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en de betrokkenheid van de medeoverheden heb ik u geïnformeerd in de brief die ik uw Kamer recent gestuurd heb. Aan het einde van dit jaar zal ik samen met bestuurders van medeoverheden een manifest ondertekenen met concrete afspraken waarin wij tot uiting laten komen hoe wij onze duurzaamheidsambities een stap verder brengen.
Kunt u aangeven welke aanbestedingen voor voertuigen en mobiliteitsdiensten met meer dan 50 tot 100 voertuigen vanuit de rijksoverheid en nationale overheidsinstellingen zoals de brandweer, politie, defensie, Rijkswaterstaat et cetera het komende jaar nog gepland staan?
Het wagenpark van de rijksoverheid telt circa 13.000 auto’s. In 2017 vindt een nieuwe aanbesteding plaats. De brandweer en de politie maken hiervan geen onderdeel uit. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 voert de politie in de periode 2015 – 2017 meerdere afzonderlijke aanbestedingen voor voertuigen uit.
Welke activiteiten worden vanuit het plan van aanpak MVI ondernomen om er zorg voor te dragen dat deze aanbestedingen zo duurzaam mogelijk worden vormgegeven?
Voor de rijksinkoop is een werkgroep Duurzame Innovatie ingesteld die verschillende duurzaamheidsdoelen vertaalt naar wensen en eisen ten aanzien van duurzaamheid in de onder vraag 12 aangekondigde aanbestedingen. De auto’s die in deze aanbestedingen worden geleverd, voldoen daarmee aan de milieucriteria. Ook wordt in deze aanbestedingen rekening gehouden met een toenemende behoefte aan auto’s met extreem lage emissiewaarden.
Voor de voorgenomen activiteiten van de politie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Voor de brandweer verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 4 tot en met 9.
Klopt het dat evenals bij de politie de belastingvrijstelling die de brandweer geniet voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en Motorrijtuigenbelasting (MRB), dieselvoertuigen een kostenvoordeel geven ten opzichte van bijvoorbeeld een benzinevoertuig? Kunt u aangeven wat het kostenvoordeel van vrijstellingen van de BPM en MRB voor deze aanbesteding is bij de keuze voor een dieselvariant? Hoe groot zou dit zijn als de brandweer voor alternatieven zoals hybride-, (semi)elektrische- of benzinevoertuigen zou kiezen? Is het mogelijk om de brandweer te compenseren voor dit verschil in belastingvoordeel indien toch voor een niet-diesel variant wordt gekozen zodat er een daadwerkelijk «level playing field» ontstaat?
In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 gelden diverse vrijstellingen en teruggaafregelingen voor specifieke doelgroepen waaronder politieauto’s en brandweerauto’s. Zoals ik eerder in relatie tot politieauto’s heb aangegeven, zijn vanuit bedrijfseconomisch oogpunt de totale kosten van de aanschaf, het gebruik en het onderhoud van auto’s en ook de fiscale heffingen zoals BPM en MRB van belang. Deze heffingen zijn normaliter voor dieselauto’s hoger dan voor benzineauto’s vanwege de brandstoftoeslag ter compensatie van de lagere accijns op diesel. Het kan mede door de teruggaaf van BPM en de vrijstelling van MRB, zoals in geval van politie- en brandweerauto’s, vanuit bedrijfseconomisch oogpunt al bij een lager aantal gereden kilometers per jaar interessant zijn om te kiezen voor een dieselauto in plaats van een benzineauto. Dit kostenvoordeel is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de uitvoering van een alternatief voertuig (volledig elektrisch, hybride, etc.) en het beoogde gebruik van het voertuig.
Wanneer niet wordt gekozen voor dieselvoertuigen kan dit leiden tot hogere kosten voor de politie of de brandweer waarvoor in dat geval structurele dekking gevonden moet worden.
Het bericht dat de Haagse politie een rapport over discriminatie zou hebben gemanipuleerd |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Haagse politie manipuleerde rapport over discriminatie», kent u het artikel «Wetenschappers in dienst van de overheid»1 en herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over onderzoek naar etnisch profileren door de politie?2 3 4
Ja.
Deelt u de mening van bureau Jansen &Jansen «dat de overheid en de UvL de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad stelselmatig onvolledig hebben geïnformeerd over de totstandkoming» van het onderzoek naar etnisch profileren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Zo nee, was er dan wel sprake van het incidenteel onvolledig informeren en waaruit bestond dat dan?
Nee, deze mening deel ik niet. In mijn reactie5 van 14 november 2013 op het rapport betreffende etnisch profileren van Amnesty International heb ik u op de hoogte gesteld over een lopend onderzoek in Den Haag van de Universiteit Leiden. Deze informatie heb ik aangereikt gekregen van de gemeente Den Haag en de Universiteit Leiden. Bij de beantwoording6 van de door u gestelde Kamervragen heb ik de kamer nogmaals geïnformeerd over het onderzoek. Het rapport is op 4 juni 2014, gelijktijdig met de bespreking in de algemene raadscommissie van Den Haag, aan mij beschikbaar gesteld. Bij brief7 van 16 juni 2014 heb ik het rapport aan uw Kamer aangeboden. Na de bespreking in de algemene raadscommissie van Den Haag op 25 juni en 2 juli heb ik middels een brief8 van 8 juli 2014 aan uw kamer inhoudelijk gereageerd op het rapport.
Gelet op het feit dat het ministerie geen opdrachtgever is geweest van dit onderzoek verwijs ik u voor informatie aangaande de totstandkoming van het onderzoek en het informeren van de gemeenteraad daarover naar het antwoord9 op de raadsvragen van de gemeente Den Haag.
Zijn er voorafgaand aan het onderzoek door de Universiteit van Leiden en de politie Haaglanden afspraken gemaakt om een mogelijk «afbreukrisico» voor het korps te voorkomen? Zo ja, waarom en wat was de aard van die afspraken?
Nee, zoals blijkt uit de beantwoording van de raadsvragen aangaande dit onderzoek hebben de gemeente Den Haag en politie geen afspraken met de onderzoekers gemaakt die het onderzoek of de resultaten daarvan zouden kunnen beïnvloeden.
De studie is uitgevoerd op initiatief van de Afdeling Criminologie van de Universiteit Leiden, na overleg met en toestemming van de politie-eenheid Den Haag. De politieleiding van de eenheid Den Haag heeft destijds medewerking verleend aan het onderzoek om waar mogelijk lering te trekken uit de uitkomsten. In de afweging om de medewerking te verlenen zijn door de politieleiding en de Universiteit Leiden ook mogelijke afbreukrisico’s besproken. Die zien op het feit dat individuele politieambtenaren zich open en kwetsbaar op zouden stellen door mee te werken aan het onderzoek. Derhalve is tussen de politieleiding en de Universiteit Leiden afgesproken dat de resultaten uit de masterscripties uitsluitend voor intern gebruik zullen dienen en enkel geanonimiseerd als basis kunnen dienen voor wetenschappelijke artikelen.
Daarnaast is de gebruikelijke samenwerkingsafspraak gemaakt dat publicaties in het kader van het vervolgonderzoek, die (deels of geheel) gaan over het politiewerk in Den Haag, altijd eerst worden toegezonden aan de politie zodat men van tevoren weet wat er wordt gepubliceerd. In de verdiepende studie van professor Van der Leun is gebruik gemaakt van de gegevens die zijn vergaard in het veldwerk ten behoeve van de bedoelde masterscripties.
Dat de Universiteit van Leiden en de politie het onwenselijk vonden «indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie», is niet juist. Het doel van het de verdiepende studie van professor Van der Leun was juist om wetenschappelijk vast te stellen in welke mate in de beslissingen van de politie sprake is geweest van structurele etnische profilering, en hoe dit zich verhoudt met de percepties bij jongvolwassenen en ook bij de politie zelf.
Is het waar dat zowel de Universiteit van Leiden als de politie het onwenselijk vonden «indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie»? Zo ja, wat zegt het over de objectiviteit van het onderzoek en de waarde van de uitkomsten als van te voren al is bepaald dat er geen sprake van discriminatie mocht zijn? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom plaatst u in de antwoorden op de eerdere vragen het onderzoek van de Universiteit van Leiden wel in het kader van etnisch profilering en discriminatie en heeft u de uitslag van dit onderzoek bij uw rapportages aan de Tweede Kamer over etnisch profileren betrokken als het onderzoek daar niet op gericht blijkt te zijn?
Zowel de antwoorden op voornoemde Kamervragen als het onderzoek van de Universiteit Leiden zijn geplaatst in het kader van etnisch profileren. Ook het onderzoek is uitgevoerd met speciale aandacht voor (mogelijk) etnisch profileren.
Is het waar dat, toen u in januari 2014 antwoordde op de genoemde eerdere vragen over een nog lopend onderzoek, dat onderzoek feitelijk al was afgerond en de belangrijkste resultaten al met uw ministerie waren gedeeld? Zo nee, wat is er dan niet waar? Welk deel van het onderzoek liep nog in januari 2014?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 heb ik uw Kamer d.d. 13 januari 2014 geïnformeerd over het onderzoek dat op dat moment werd uitgevoerd. De gemeente Den Haag heeft in haar antwoord op de raadsvragen, evenals in de methoden van onderzoek, zoals opgenomen in het rapport, aangegeven dat in de verdiepende studie van professor Van der Leun gebruik is gemaakt van de gegevens die zijn vergaard in het veldwerk in 2012 ten behoeve van de bedoelde masterscripties. Uit navraag bij de gemeente Den Haag blijkt dat in januari 2014 het verdiepende onderzoek van professor Van der Leun nog gaande was. Wel waren de resultaten van de masterscripties al bij de politie bekend. Het ministerie heeft in december 2013 een ambtelijke terugkoppeling gehad over deze masterscripties.
Is het in juni 2014 gepresenteerde rapport van de Universiteit van Leiden op ander onderzoek gebaseerd dan twee masterscripties die reeds in 2013 waren afgerond? Zo ja, welk onderzoek?
Gelet op het feit dat het ministerie niet betrokken is geweest bij (de totstandkoming van) dit onderzoek verwijs ik voor de beantwoording van deze vraag naar de antwoorden van het College van B&W. Voorts is een methodologische verantwoording van het onderzoek opgenomen in de publicatie van het rapport.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Universiteit van Leiden, bij gebrek aan systematisch observatieonderzoek en omdat aan agenten nauwelijks is gevraagd waarop zij hun keuze baseerden om bepaalde personen te controleren, niet kan blijken of er structureel sprake was van etnisch profileren? Zo ja, wat zegt dat dan over de waarde van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Universiteit Leiden is van toegevoegde waarde geweest om een beeld te krijgen van (mogelijk) etnisch profileren. Tot op heden zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen die eveneens een zeker inzicht geven in de aard en omvang van etnisch profileren door de politie. Het beeld is niet geheel eenduidig. Geen van de onderzoeken wijst op stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland.
Het is goed dat er onderzoek wordt gedaan naar dit thema en dat de politie Den Haag daar de ruimte voor heeft gegeven. Kort na publicatie van het onderzoek van de Universiteit van Leiden verscheen het onderzoeksrapport10 van de Nationale ombudsman naar het optreden van politieambtenaren van Bureau De Heemstraat in de Schilderswijk in Den Haag. De ombudsman concludeert dat niet is gebleken van een cultuur waarin het geoorloofd is om burgers discriminerend of racistisch te bejegenen.
Momenteel laat ook de driehoek Rotterdam (opdrachtgever gemeente Rotterdam) onderzoek doen naar discriminatie door de politie en beelden van de samenleving over de politie. Naast inzicht in beelden, ervaringen en verklarende factoren wordt (de effectiviteit van) de bestaande aanpak onderzocht.
Mede in verband met de reeds verschenen onderzoeksrapporten en dit lopende onderzoek zie ik op dit moment geen aanleiding om nog een onderzoek naar etnisch profileren te initiëren.
Tot slot verwijs ik u voor de maatregelen die zijn en worde genomen om etnisch profileren te voorkomen naar mijn reactie op het rapport. Deze liggen op het gebied van politieonderwijs, klachtbehandeling en initiatieven die de relatie tussen de politie en bewoners verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd via het Nationaal Actieprogramma Discriminatie van 22 januari jl.11
Bieden de uitkomsten van het onderzoek van de Universiteit van Leiden naar uw mening nog steeds voldoende inzicht naar de aard en de omvang van etnisch profileren door de politie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Gaat u dan nu zelf een onafhankelijk onderzoek laten houden waarbij onderzoeksmethode, achterliggend bronmateriaal en uitkomst wel voor een ieder openbaar gemaakt wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “Reddingsvloot strandt” |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichten uit het artikel «Reddingsvloot strandt»?1
Zoals ook door de Kamer is verzocht dring ik er bij het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s op aan dat er een oplossing wordt gevonden voor de financiering na 2016 van de Nationale Reddingsvloot. Ik heb hiertoe op 28 april jl. een brief gestuurd aan het Veiligheidsberaad. Ik heb het Veiligheidsberaad uitgenodigd om hierover voor eind mei in overleg te treden.
Bent u het eens met de stelling dat de ramp- en crisisactiviteiten van de Reddingsbrigade Nederland van essentieel belang zijn voor de nationale veiligheid in het geval van calamiteiten op het water en dus moet blijven bestaan?
Ik heb grote waardering voor het werk en de inzet van de vele vrijwilligers van de Reddingsbrigade Nederland bij de waterhulpverlening. Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crises en rampen op en rond het water. De Reddingsbrigade Nederland kan hier aan bijdragen. Naast deze organisatie zijn ook andere publieke en private organisaties actief op dit gebied.
Hoe komt het dat er op dit moment nog geen duidelijkheid is over de financiering na 2016 van deze taken van de Reddingsbrigade Nederland? Klopt het dat veiligheidsregio’s voor de Reddingsbrigade Nederland bedoeld geld hebben gebruikt voor andere doeleinden, waardoor er nu financieringsproblemen zijn?
Vanaf begin 2014 hebben mijn ambtsvoorganger en ik bij het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s aandacht gevraagd voor het aflopen van een tijdelijke overeenkomst (2011–2015) tussen mijn ministerie, het Nationaal Rampenfonds en de Reddingsbrigade Nederland. Tot op heden heeft dit niet geleid tot afspraken tussen de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland, ondanks een éénmalige bijdrage van mij voor 2016 aan de Reddingsbrigade Nederland om dit jaar tot afspraken te komen tussen de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland.
Bent u het eens met de stelling dat veiligheid niet in het geding mag komen door bestuurlijk gesteggel? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat er ook na 2016 financiering komt voor onder andere het onderhoud van de boten en het materiaal, waardoor de ramp- en crisisactiviteiten voortgezet kunnen worden?
De financiële middelen waarover de regio’s beschikken zijn afkomstig uit bijdragen van gemeenten en van het Rijk. Deze bijdragen dienen te worden besteed aan de taken van de veiligheidsregio’s die in de Wet veiligheidsregio’s zijn opgenomen. De nadere toedeling van deze bijdragen over deze taken wordt aan de regio’s overgelaten.
Kloppen de berichten dat de Reddingsbrigade Nederland op dit moment al meer capaciteit nodig heeft om in het geval van een overstroming voldoende adequaat te kunnen handelen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Het uitblijven van afspraken tussen de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland kan en mag er niet de oorzaak van zijn dat de waterhulpverleningstaak in het geding komt. Ik ga met het Veiligheidsberaad in overleg om er op aan te dringen dat er een einde komt aan de bestuurlijke impasse en dat er een oplossing gevonden wordt, mede naar aanleiding van de aangenomen motie 30 821, nr. 31, ingediend door de leden Tellegen (VVD) en Kooiman (SP).
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Reddingsbrigade Nederland nu en in de toekomst in staat blijft de ramp- en crisisactiviteiten voort te zetten? Bent u hierover in overleg met de Minister van Infrastructuur en Milieu?
De hulpverlening in geval van overstromingen is een taak van de veiligheidsregio’s. De regio’s hebben de verantwoordelijkheid om hier voldoende op te zijn voorbereid, teneinde adequaat te kunnen handelen.
Het bericht ‘Reddingsbrigade kan straks werk niet meer doen’ |
|
Jaco Geurts (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Reddingsbrigade kan straks werk niet meer doen»?1
Ja.
Is het waar dat er verschil van mening is over de financiering van Reddingsbrigade Nederland vanaf 2017 tussen uw ministerie en de veiligheidsregio’s? Zo ja, wat is uw inzet?
Vanaf begin 2014 hebben mijn ambtsvoorganger en ik het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s meerdere malen gewezen op het aflopen van een tijdelijke overeenkomst (2011–2015) tussen mijn ministerie, het Nationaal Rampenfonds en de Reddingsbrigade Nederland. Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crises en rampen op en rond het water (Wet veiligheidsregio’s, art.2.
De Reddingsbrigade Nederland kan hier een bijdrage aan leveren, bijvoorbeeld op het gebied van evacuatie bij overstromingen. Ik heb de Reddingsbrigade Nederland een eenmalige bijdrage verstrekt voor 2016. Hiermee bied ik de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland een extra jaar de gelegenheid om alsnog tot structurele afspraken te komen. Zoals ook door de Kamer verzocht, dring ik er bij het Veiligheidsberaad en de regio’s op aan dat er een oplossing gevonden wordt.
Deelt u de mening dat het risico op overstroming in Nederland groot is en dat de Nationale Reddingsbrigade met ruim 1000 speciaal opgeleide en geoefende vrijwilligers bij uitstek gespecialiseerd is in het bij overstroming hulp bieden en mensen evacueren?
Ik onderschrijf de noodzaak van voldoende reddingcapaciteit bij (dreigende) overstromingen. Ik heb veel waardering voor het werk en de inzet van de vele vrijwilligers van Reddingsbrigade Nederland. Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crisis en rampen op en rond het water. Reddingsbrigade Nederland kan hier een bijdrage aan leveren. Naast deze organisatie zijn ook andere publieke en private organisaties actief op dit gebied. Het is aan de veiligheidsregio’s om te bepalen in hoeverre zij gebruik willen maken van de kennis en kunde van Reddingsbrigade Nederland.
Is het waar dat de Nationale Reddingsbrigade zich gedwongen ziet de Nationale Reddingsvloot te ontmantelen als er vóór eind mei geen overeenstemming over de financiering is?
Ik deel de zorg die Reddingsbrigade Nederland heeft over de continuïteit van de Reddingsvloot als gevolg van het uitblijven van zekerheid over de financiering na 2016. Ik heb dit de voorzitter van Reddingsbrigade Nederland meegedeeld en tevens laten weten dat de waterhulpverlening een taak is van de veiligheidsregio’s. Ik heb mede naar aanleiding van de aangenomen motie, Kamerstuk 30 821, nr. 31, ingediend door de leden Tellegen (VVD) en Kooiman (SP), het Veiligheidsberaad uitgenodigd om vóór eind mei in overleg te gaan om te bevorderen dat er een oplossing komt voor de toekomstige financiering.
Deelt u de mening dat de specifieke kennis en capaciteit van de Nationale Reddingsbrigade in het kader van de samenwerking met de veiligheidsregio’s buiten kijf staat?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de kennis en kunde van deze vrijwilligers volgens een recent rapport bij geen enkele andere hulpdienst in ons land in deze omvang en georganiseerde paraatheid beschikbaar is?
Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crisis en rampen op en rond het water. Reddingsbrigade Nederland kan hier een bijdrage aan leveren. Naast deze organisatie zijn ook andere publieke en private organisaties actief op dit gebied. Het is aan de veiligheidsregio’s om te bepalen in hoeverre zij gebruik willen maken van de kennis en kunde van Reddingsbrigade Nederland.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de Nationale Reddingsvloot wordt ontmanteld en kennis, kunde en inzet van de betrokken vrijwilligers teloor gaan?
Na het aflopen van een tijdelijke overeenkomst (2011–2015) tussen mijn ministerie, het Nationaal Rampenfonds en Reddingsbrigade Nederland, heb ik Reddingbrigade Nederland voor 2016 eenmalig een bijdrage toegekend. Hiermee heb ik Reddingsbrigade Nederland en de veiligheidsregio’s een extra jaar de gelegenheid geboden om te komen tot structurele afspraken.
Om dit te bevorderen heb ik het Veiligheidsberaad uitgenodigd hierover vóór eind mei in overleg te treden.
De brand bij een transportbedrijf in Duiven |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht over de brand bij een transportbedrijf in Duiven?1
Ja.
Klopt het dat de oorzaak van de brand niet meer te achterhalen is?2 Is het officiële onderzoek naar de oorzaak van de brand daarmee afgerond? Zo nee, wanneer zal dit worden afgerond en worden er nog nieuwe feiten uit dat onderzoek verwacht?
Volgens de gemeente was de Brandweer Gelderland-Midden binnen een uur na melding gestart met het brandonderzoek. Een dag na de brand is samen met verzekeraar en contra-expert onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. De brand blijkt zo heet te zijn geweest dat geen oorzaak of exact ontstaansgebied meer te achterhalen is. De daarvoor benodigde indicatoren bleken volledig verbrand. Het onderzoek van de brandweer naar de oorzaak van de brand is beëindigd.
Was er bij de betreffende omgevingsdienst informatie bekend waaruit bleek dat dit een risicobedrijf was? Zo ja, welke risico’s waren er? Is op de juiste manier gehandhaafd? Zo nee, waren er andere signalen dat dit een risicobedrijf was?
De gemeente Duiven heeft alleen mandaat gegeven aan de omgevingsdienst voor de vergunningverlening en het toezicht op de verplichte basistaken. Dat betekent dat het toezicht bij dit bedrijf wordt uitgevoerd door de gemeente Duiven en niet door de omgevingsdienst.
Het bedrijf heeft zich in het eerste kwartaal van 2015 gevestigd in Duiven in een bestaand bedrijfspand. Het wordt door de gemeente niet gezien als risicovol bedrijf, waarbij er een onmiddellijke opleveringscontrole dient plaats te vinden. Evenmin waren bij de gemeente signalen bekend die er op enigerlei wijze op duiden dat er sprake zou zijn van een risicobedrijf. Een opleveringscontrole was gepland in het eerste kwartaal 2016.
Zijn er bij deze brand stoffen vrijgekomen die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen vormen? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken?
Bij de brand in Duiven heeft de brandweer metingen verricht in het benedenwinds gelegen gebied. Daarbij zijn geen meetbare concentraties aangetoond. Wel zijn in onder andere de gemeente Westervoort roetdeeltjes aangetroffen. Zoals gebruikelijk is in overleg met de Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen een handelingsperspectief opgesteld: «De roetdeeltjes zijn niet direct schadelijk en mogen met water worden weggespoeld.»
Welke lessen worden getrokken uit de brand bij dit bedrijf? Welke gevolgen heeft dit voor onder meer de controle door omgevingsdiensten?
Weliswaar is de gemeente Duiven aangesloten bij de Omgevingsdienst Arnhem, maar het betreffende transportbedrijf behoort tot een categorie bedrijven die niet tot het basistakenpakket van de omgevingsdiensten behoren. De gemeente Duiven heeft ervoor gekozen zelf het toezicht op dit bedrijf uit te voeren. Het bedrijf valt onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit.
De controle van bedrijven op de naleving van het Activiteitenbesluit vindt plaats volgens een bepaalde toezichtfrequentie die afhankelijk is van de potentiële milieubelasting, de risico’s en het naleefgedrag. Het is aan het lokale bevoegd gezag om te bepalen of er een noodzaak is om een bepaalde vorm van verscherpt toezicht op dit bedrijf of een andere controlefrequentie voor deze categorie bedrijven toe te passen.
Daarnaast geldt dat in de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden voor incidenten waarvoor een zogenaamde GRIP-fase wordt afgekondigd een multidisciplinaire evaluatie plaatsvindt volgens een bestuurlijk vastgestelde evaluatiesystematiek. Een dergelijke evaluatie zal ook ten aanzien van dit incident plaatsvinden. Daaruit zal moeten blijken welke leerpunten uit dit incident naar voren komen.
De aanbesteding voor nieuwe politieauto’s |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ook schoonste diesels zitten fors boven de uitstootnorm»1 en het bericht «Agent rijdt straks in vervuilende diesel»2? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het duurzaam inkopen van mobiliteit door overheden?3
Ja.
Klopt het dat in de (concept)aanbesteding van dienstvoertuigen van de Nationale Politie de eis is opgenomen dat de voertuigen een dieselmotor moeten hebben?4
Het betreffende bericht verwijst naar de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen. Deze aanbesteding bevindt zich in de voorbereidende fase. In deze voorbereidende fase is een conceptprogramma van eisen van de voorgenomen aanbesteding met de betreffende eis voorgelegd aan het bedrijfsleven middels een marktconsultatie. Deze eis zal echter worden geschrapt en zal dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen.
Overigens gaat het hier om een aanbesteding van een deel van het wagenpark van de politie, namelijk de Basis Politievoertuigen. Dit betreft een categorie van voertuigen die intensief zullen worden gebruikt en waaraan hoge functionele eisen worden gesteld.
Kunt u aangeven hoeveel hoger de NOx-praktijkemissies van nieuwe dieselvoertuigen op dit moment zijn dan die van personenauto’s op benzine, hybriden, (semi)elektrische voertuigen, (semi)elektrische bestelwagens en bestelwagens op cng?
Sinds lange tijd weten we dat dieselvoertuigen (dieselpersonenauto’s, dieselbestelauto’s en diesel plug-in hybrides) op de weg meer stikstofoxiden uitstoten dan in het laboratorium. Dit is ook meermalen met uw Kamer gedeeld.
De NOx-uitstoot van nieuwe dieselauto’s ligt in de praktijk een factor 15 hoger dan die van nieuwe benzineauto’s5. Vanzelfsprekend stoten volledig elektrische voertuigen geen stikstofoxiden uit.
Hoe beoordeelt u de eis uit deze aanbesteding dat het voertuig een dieselvoertuig moet zijn, dit in relatie tot de recente bevindingen dat dieselvoertuigen de lucht veel meer vervuilen en in het licht van de (stedelijke) luchtkwaliteitsdoelen en ambities?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de eis van 140g CO2/km veel hoger is dan hetgeen bijvoorbeeld gebruikelijk is voor nieuwe personenauto’s in de zakelijke markt? Zo ja, hoeveel?
In 2014 zijn in Nederland circa 384.000 nieuwe personenauto’s geregistreerd, waarvan de gemiddelde CO2-uitstoot 107,3 g/km bedroeg. Volgens opgave van de Vereniging Nederlandse Autoleasemaatschappijen (VNA) bedroeg in 2014 de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw ingezette leasepersonenauto’s ongeveer 99 g/km. Kanttekening hierbij is dat het hierbij om naar verhouding veel dieselauto’s gaat. Dieselauto’s hebben ten opzichte van een vergelijkbare benzineauto een lagere CO2-uitstoot.
Uit de website waarnaar u in vraag 6 verwijst, blijkt inderdaad dat er een aantal grotere benzineauto’s beschikbaar is, waarvan de uitstoot niet meer bedraagt dan 116 gram CO2/km. Zoals blijkt uit het brandstofverbruiksboekje 20167 is er een zeer groot aantal benzineauto’s dat hieraan voldoet.
Klopt het dat zelfs in de categorie grote personenauto’s veel voertuigen onder de 116g CO2/km beschikbaar zijn zoals bijvoorbeeld valt te zien in de top 10 zuinige auto's?5
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in de aanbesteding naast deze CO2-eis geen aanvullende klimaateisen en wensen zijn opgenomen? Welke aanvullende eisen en gunningscriteria staan voor vergelijkbare voertuigen (personenauto's en bestelauto's) in de aanbestedingscriteria op de website van PIANOo en waarom worden deze niet ten minste gebruikt? Klopt het dat in andere aanbestedingen van overheden hogere duurzaamheidsambities worden gesteld dan op de website van PIANOo? Zo ja, waarom gebruikt u deze niet?
Zoals eerder aangegeven bevindt de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen zich nog in de voorbereidende fase en is er dus nog geen sprake van een definitief programma van eisen. De politie beraadt zich op dit moment op de wijze waarop eisen en/of gunningscriteria die betrekking hebben op duurzaamheid/milieuaspecten een plek kunnen krijgen in het definitief programma van eisen. Daarbij zal worden bezien in hoeverre de politie voor deze specifieke voertuigcategorie kan aansluiten bij de op de website van PIANOo te vinden «Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van Dienstauto’s (inclusief onderhoud)».
Overheden/aanbestedende diensten bepalen zelf het ambitieniveau van een aanbesteding. In de milieucriteriadocumenten die op de website van PIANOo te vinden zijn, zijn zowel minimumeisen als gunningscriteria opgenomen. De gunningscriteria geven aanbestedende diensten de ruimte om een eigen ambitieniveau, dat boven de minimumeisen ligt, te kiezen. Via het Plan van Aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen vraagt de rijksoverheid expliciet aandacht voor het toepassen van deze gunningscriteria bovenop minimumeisen.
Hoe kwalificeert u de duurzaamheidsambitie van de aanbesteding van de dienstvoertuigen van de politie in het licht van de klimaatagenda, het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en de brandstofvisie en -uitvoeringsagenda?
Ik kan geen kwalificatie verbinden aan de duurzaamheidsambitie van de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen, omdat het definitief programma van eisen nog niet gereed is, zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen 2,4 en 7.
Bent u bereid met de Nationale Politie in overleg te treden om de eisen en criteria in de aanbesteding minimaal in lijn te brengen met het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen?
Ik heb reeds aandacht gevraagd voor het onderwerp duurzaamheid/ milieuaspecten bij de politie. De politie beraadt zich op dit moment op de wijze waarop dit een plek kan krijgen in het definitief programma van eisen.
Bent u ermee bekend dat in antwoord op marktvragen de politie geen functionele reden geeft waarom diesel wordt geëist, maar expliciet aangeeft dat voor diesel wordt gekozen omdat dit door de fiscale vrijstelling (BPM en MRB) de meest voordelige keuze is? Deelt u de mening dat dit een ongewenst effect is? Speelt dit effect ook bij de keuze voor andere voertuigen zoals taxi’s, Wmo-vervoer, bestelbusjes et cetera?
In een reactie op een vraag vanuit de markt heeft de politie gemeld dat de diesel werd vereist vanwege het hoge kilometrage per jaar en omdat door de vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting diesel vanuit bedrijfseconomisch oogpunt het meest gunstig was. Zoals eerder aangegeven wordt deze eis geschrapt en zal deze dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen.
Wanneer vanuit bedrijfseconomisch oogpunt naar de totale kosten van de aanschaf, het gebruik en het onderhoud van auto’s wordt gekeken zijn ook de fiscale heffingen zoals BPM en MRB van belang. Deze heffingen zijn normaliter voor dieselauto’s hoger dan voor benzineauto’s vanwege de brandstoftoeslag ter compensatie van de lagere accijns op diesel. Door de teruggaaf voor de BPM en de vrijstelling in de MRB zoals in geval van politieauto’s en bijvoorbeeld taxi’s, gehandicaptenvervoer en bijzondere categorieën bestelauto’s, wordt het vanuit bedrijfseconomisch oogpunt al bij een lager aantal gereden kilometers per jaar interessant om te kiezen voor een dieselauto in plaats van een benzineauto. Vanuit milieuoogpunt is rijden in een benzineauto echter te verkiezen boven rijden in een dieselauto.
Welke oplossingen zijn mogelijk om deze onbedoelde belemmeringen voor verduurzaming op te heffen of te compenseren?
Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden. Er kan een dialoog tussen aanbestedende diensten en bedrijfsleven worden georganiseerd om ambities te verkennen. In de aanbesteding kunnen gunningscriteria uit de milieucriteriadocumenten worden toegepast. Ook kan er worden aanbesteed op basis van levensduurkosten.
Het bericht dat de politie het vaakst te laat komt in Rijnwaarden |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw verklaring voor de stelling dat er zoveel verschil tussen het halen van de aanrijtijden is in verschillende gemeenten?1
De politie hanteert sinds 2013 reactietijden (i.p.v. aanrijdtijden). De aanrijdtijd is de tijd tussen de opdracht aan de medewerkers op straat om ter plaatse te gaan en het moment van ter plaatse komen. De reactietijd is de tijd tussen het opnemen van de oproep van de melder en het moment van ter plaatse komen. Reactietijden sluiten beter aan bij de beleving van de melder, maar hebben als consequentie dat de tijdsduur altijd langer is ten opzichte van de aanrijtijd.
Met de komst van de Nationale Politie is er voor spoedeisende meldingen een ambitieuze streefnorm geformuleerd. Voor 2013 was het streven om in 80% van de gevallen binnen 15 minuten ter plaatse te zijn. Dit streefcijfer liep op naar 85% voor 2014 en 90% voor 2015. Het percentage waarin de streefnorm wordt gehaald, is de afgelopen jaren daadwerkelijk verbeterd: landelijk is dit nu 85%. De gebieden waar dit percentage lager ligt zijn voornamelijk de landelijke, perifere gebieden.
Vindt u het wenselijk dat in sommige gemeenten maar in 58,3% van de gevallen de aanrijdtijd wordt gehaald? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Nee. Indien de norm ook in deze gebieden in alle gevallen zou moeten worden gehaald, zouden hiervoor aanzienlijk meer middelen moeten worden ingezet. Gegeven de begrensde capaciteit aan politie zou deze extra inzet ten koste gaan van politie-inzet op andere terreinen. De politie zet in dergelijke situaties in op het gedurende de rit naar de locatie contact houden met de melder om deze bij te staan en op het benaderen van alle aanwezige politieagenten, dus ook eenmanssurveillance en/of motoragenten, agenten uit andere teams en recherchemedewerkers.
De politie blijft haar uiterste best doen om de – aan zichzelf opgelegde – streefnorm te behalen. Bij iedere melding waarbij de norm niet wordt gehaald wordt achteraf bekeken wat beter had gekund. Ik zal de korpschef vragen een nadere analyse van de specifieke gebieden, zoals Rijnwaarden, waar de prestaties substantieel lager zijn dan het landelijk gemiddelde. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.
Bent u het ermee eens dat met het verder bezuinigen op politievoertuigen de veiligheid in deze gebieden nog verder uitgekleed wordt? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt bij de plannen ten aanzien van het wagenpark is dat op de voor deze taak benodigde voertuigen niet wordt bezuinigd.
Bent u het ermee eens dat met het verder verminderen van de capaciteit van de politie de veiligheid in deze gebieden verder verslechterd? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid is landelijk, dus ook in de landelijke gebieden, toegenomen. Daarbij helpt dat in het huidige politiebestel eenvoudiger extra capaciteit opgeschaald kan worden waar de veiligheidssituatie daarom vraagt.
Bent u het ermee eens dat door het sluiten van nog meer politieposten de bereikbaarheid van de politie slechter wordt in deze gebieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De politie heeft dienstverlening tot één van de centrale thema’s benoemd en heeft haar dienstverleningsconcept vernieuwd. Kern van het dienstverleningsconcept is dat de toegankelijkheid van de politie gewaarborgd is door dienstverlening aan te bieden via meerdere kanalen. Het uitgangspunt bij de keuze voor de huisvestingslocaties is, ook in de perifere gebieden, dat de dienstverlening op orde blijft. Bij het overleg over de huisvestingslocaties met het lokaal bestuur is hier rekening mee gehouden.
Bent u bereid de bezuinigingen op de politievoertuigen te herzien, nu u de cijfers heeft over de slechte aanrijdtijden van de politie in veel gebieden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt bij de plannen ten aanzien van het wagenpark is dat op de voor deze taak benodigde voertuigen niet wordt bezuinigd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het Algemeen overleg Politie, dat gepland staat op 13 april 2016?
Ja.
Het bericht “Wie is wie in de Amsterdamse Mocro-oorlog?” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wie is wie in de Amsterdamse Mocro-oorlog»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de opsomming van misdrijven in het genoemde bericht en andere berichten het er meer dan de schijn van heeft dat er binnen de Amsterdamse onderwereld een groot aantal misdrijven gepleegd waarbij een groot deel van de verdachten of daders van Marokkaanse afkomst is? Zo nee, waarom niet?
Nu de vraagstelling gericht is op lopend onderzoek, kan ik hier geen verdere inhoudelijke uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat voor het oplossen van deze misdrijven, en wellicht het voorkomen van nieuwe misdrijven van deze aard, het van grootste belang is dat de recherche in een informatiepositie verkrijgt, waardoor die beter op de hoogte raakt van wat er in Marokkaanse criminele kringen aan de hand is? Zo nee, waarom niet?
Dat een goede informatiepositie van de recherche – ook binnen Marokkaanse criminele kringen – van belang is, onderschrijf ik. Op verschillende wijzen (al dan niet heimelijk) verkrijgt de recherche een beeld van de criminaliteit in het algemeen, dus ook van de criminaliteit binnen Marokkaanse criminele kringen.
In hoeverre krijgen kwalitatief goede agenten van allochtone afkomst de kans om door te stromen binnen de politie-eenheid Amsterdam? Hoeveel rechercheurs zijn er van allochtone afkomst (uitgedrukt in een percentage van het totaal)? Hoeveel Marokkaanse familierechercheurs zijn er?
Binnen de politie heeft iedereen gelijke kansen om door te stromen. Wel geldt er sinds de personele reorganisatie een landelijke vacaturestop, hetgeen de afgelopen jaren van invloed is geweest op de doorstroommogelijkheden van medewerkers. In zijn algemeenheid geldt dat, zodra fase 1 van de personele reorganisatie is afgerond, weer medewerkers geworven kunnen worden en kunnen doorstromen naar andere functies binnen de politieorganisatie.
Het is niet mogelijk aan te geven hoeveel rechercheurs van allochtone afkomst zijn of hoeveel familierechercheurs van Marokkaanse afkomst zijn, omdat de politie haar medewerkers niet op etniciteit registreert. De verwerking van gegevens inzake etniciteit is in beginsel niet toegestaan, mede gelet op het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (art. 8 EVRM, art. 10 Grondwet). De politie heeft wel enig inzicht op de instroom van medewerkers met een allochtone achtergrond, omdat kandidaten bij de werving en selectie op het sollicitatieformulier op basis van vrijwilligheid kunnen aangeven of zijzelf en de ouder(s) geboren zijn in het buitenland. Ik zal hier nader op ingaan bij de eerstvolgende voortgangsrapportage over de vorming van de Nationale Politie.
Hoeveel politieambtenaren van Marokkaanse afkomst zijn betrokken bij de opsporing van de genoemde misdrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat die informatiepositie substantieel verbeterd kan worden als er meer politieambtenaren van Marokkaanse afkomst in onderzoeken naar genoemde misdrijven worden ingezet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De betrokkenheid van politieambtenaren met een niet-Nederlandse achtergrond heeft zeker meerwaarde in onderzoeken. De politie realiseert zich als geen ander dat een divers samengestelde politieorganisatie een voorwaarde is om het werk nu en in de toekomst goed te kunnen blijven doen. Dat geldt voor alle politietaken.
Met het programma «Kracht van het verschil» investeert de politie de komende jaren actief in de diversiteit van de organisatie. Er worden maatregelen genomen om de diversiteit te vergroten zoals het gericht werven bij (doel)groepen die ondervertegenwoordigd zijn in de organisatie. Ook worden maatregelen genomen gericht op het behoud van medewerkers zoals de ontwikkeling van een cultuur waarbij verschillen erkend en gewaardeerd worden. Te denken valt ook aan bijeenkomsten waar medewerkers met elkaar aan een veiliger werkklimaat werken en de alertheid van leidinggevenden en vertrouwenspersonen op ongewenst gedrag.
In voornoemde eerstvolgende voortgangsrapportage over de vorming van de Nationale Politie zal ik conform de motie van de leden Recourt en Berndsen van 10 september 20152 ingaan op de versterking van diversiteit en het diversiteitsbewustzijn in de politieorganisatie.
Is het waar dat in het personeelsbeleid ten aanzien van de doorstroming van agenten naar hogere posities de anciënniteit van hun aanstelling voor de benodigde competenties gaat? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Bij de selectie van medewerkers naar hogere posities binnen de politieorganisatie worden werkervaring, (management)vaardigheden en (diversiteits)competenties alle meegewogen. Het is niet zo dat de anciënniteit daarin de bepalende factor is. Wel speelt werkervaring een rol bij de beoordeling of iemand geschikt is voor de betreffende functie.
De politie die het onderspit delft tegen zware criminaliteit |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten: «Politie delft onderspit»1, «Water staat ons aan de lippen»2, «Een beetje hennepteler is tegenwoordig bewapend»3 en «West-Brabant land van hennep en intimidatie»4?
Ja.
Ziet u, nu de voorzitter van de Taskforce georganiseerde criminaliteit Brabant (tevens burgemeester van Tilburg), de politiebond ACP, de recherchechef van de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant en de hoofdofficier van justitie in diezelfde regio aangeven dat er door drugsmoorden en aanslagen tussen criminelen er een overclaim ligt op de politie, eindelijk in dat de bezuinigingen te ver gaan en het water de politie letterlijk aan de lippen staat? Zo nee, wat is daar dan voor nodig?
Het afbreken van de criminele industrie is geen makkelijke opgave. Het vereist onze volle aandacht. In Zuid Nederland zijn daarom de afgelopen jaren veel extra maatregelen getroffen, zoals een sterke intensivering van de aanpak door een brede coalitie van overheidspartijen via de Taskforce Brabant Zeeland, een Integraal Afpakteam Brabant Zeeland en het vrijspelen van gelabelde capaciteit bij het Openbaar Ministerie (OM) en politie (Intensivering Zuid Nederland). Om nog een extra impuls te geven aan de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit heb ik hier in de Begroting 2016 structureel € 3 miljoen voor vrijgemaakt in het bijzonder voor Zuid Nederland en het strafrechtelijk afpakken van crimineel vermogen. Daarnaast wordt momenteel druk gewerkt aan de voorstellen uit de Contourennota Versterking Opsporing5. Onderdeel van deze versterking is ook het vullen van nog bestaande vacatures bij de recherche.
Over de actuele stand van zaken en over de benodigde aanpak in de komende jaren in Zuid Nederland ben ik momenteel druk in gesprek met alle betrokkenen.
Gaat u gehoor geven aan de dringende oproep te zorgen voor meer capaciteit, zowel bij de politie (recherche) als bij het OM (officieren van justitie), zeker nu blijkt dat de extra 125 agenten die eind 2014 werden ingevlogen om het zuiden te helpen onvoldoende zijn en deze misdaadgolf ook de rest van het land dreigt te overspoelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u niet bereid bent om fors meer capaciteit te regelen, wat gaat u dan wel doen om de zware criminaliteit een halt toe te roepen en uw prioriteit eer aan te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de ACP dat de CBS-cijfers, die een daling van de criminaliteit laten zien, geen reëel beeld vormen omdat veel criminaliteit niet geregistreerd wordt? Zo nee, waarom niet?
De dalende trend die de geregistreerde criminaliteit vertoont, is onmiskenbaar. Maar de totale omvang van criminaliteit behelst inderdaad meer dan wat de politie registreert of wat blijkt uit slachtofferenquêtes. Criminaliteit die wordt aangepakt door de Bijzondere Opsporingsdiensten, inspecties of bestuurlijke autoriteiten komt bijvoorbeeld deels niet in deze cijfers terug, zoals thema’s als fraude en milieucriminaliteit. De CBS-cijfers verschaffen slechts in beperkte mate informatie over zogenaamde «slachtofferloze» delicten, zoals handel in verdovende middelen en illegaal wapenbezit: delicten waarvan meestal geen aangifte wordt gedaan. Bovendien wordt in toenemende mate ingezet op een integrale aanpak waarbij veel overheidsdiensten samen optreden. Activiteiten van politie en OM leiden in dit verband niet per definitie tot strafrechtelijke opsporing en vervolging, maar ook en juist tot het in positie brengen van bestuursrechtelijke autoriteiten of inspecties. Deze activiteiten komen dan niet tot uitdrukking in de cijfers van geregistreerde criminaliteit.
Deelt u de mening dat het, gezien die landelijke «daling», extra opvallend is dat blijkbaar op alle fronten van zware criminaliteit in het zuiden juist een stijging te zien is? Zo nee, waarom niet?
Geografisch is de criminaliteit in Nederland niet evenredig verdeeld. Er zijn gebieden en locaties waar criminaliteit zich bovengemiddeld voordoet. Ondermijnende criminaliteit concentreert zich bij specifieke dadergroepen of op specifieke plaatsen, die in het zuiden van Nederland meer dan gemiddeld voorkomen. Dat is ook de reden waarom hier extra op wordt ingezet door alle organisaties.
Wat is de reden van deze stijging?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat criminelen veel gewelddadiger worden? Zo nee, waarom niet?
Dat kan in algemene zin niet zo worden gesteld. Het gebruik van geweld in Nederland laat een genuanceerd en deels tegenstrijdig beeld zien. De Veiligheidsmonitor van het CBS en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) toont een daling van alle vormen en typen van geweld. Ook het door de politie geregistreerde niveau van geweldscriminaliteit laat een daling zien. Zo is bijvoorbeeld het aantal moorden in 2015 ten opzichte van 2010 met meer dan een kwart afgenomen. Tegelijkertijd neemt het gebruik van zware automatische wapens toe bij liquidaties, daar is dus wel sprake van meer extreem geweld. Dat is zeer ernstig en onaanvaardbaar. Dergelijk gebruik van grof geweld krijgt bij de aanpak vanzelfsprekend de hoogste prioriteit.
Klopt het dat er bij veel vormen van nieuwe criminaliteit (cybercrime etc.) nog geen beeld is van de omvang daarvan en dat het dus heel goed mogelijk is dat de daling van de geregistreerde criminaliteit mede veroorzaakt wordt door de verplaatsing van klassieke misdrijven naar nieuwe misdrijven?
De geregistreerde klassieke «offline» vermogenscriminaliteit is afgenomen. Door de nog maar recente opkomst van nieuwe vormen van «online» criminaliteit, is er nog weinig betrouwbare statistische informatie beschikbaar over aard en omvang van dit fenomeen.
Het WODC is daarom gevraagd een onderzoek te starten om meer helderheid te verkrijgen over (de duiding van) deze ontwikkeling. Op dit moment bestaat er nog geen eenduidig beeld over de mogelijke verschuiving van criminaliteit naar de digitale wereld.
Bent u bereid om een realistisch beeld geven van de criminaliteit, dus niet alleen kale cijfers met daaraan een mooi-weer-conclusie, maar (om in termen van het kabinet te blijven) het eerlijke verhaal? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zo laat ik jaarlijks door het WODC, het CBS en de Raad voor de Rechtspraak de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving vervaardigen. Daarnaast verschijnt jaarlijks de hierboven genoemde Veiligheidsmonitor, die cijfers bevat over slachtofferschap van criminaliteit. Op deze wijze wordt een realistisch beeld gepresenteerd over de trends, omvang en ernst van criminaliteit. In aanvulling hierop noem ik het in antwoord 9 genoemde WODC onderzoek naar een mogelijke verschuiving van criminaliteit naar de digitale wereld. Met de uitkomsten van dit onderzoek hoop ik een nog completer beeld van de criminaliteitsontwikkelingen te kunnen geven.
Het bericht dat de gemeentelijke BOA de rol van de agent overneemt |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Vindt u het wenselijk dat de Bijzondere opsporingsambtenaar (hierna: BOA) steeds meer taken van de agent overneemt, zoals blijkt het bericht: «Dag agent, de gemeentelijke boa neemt het roer over»?1
Gemeentelijke Buitengewoon Opsporingsambtenaren (hierna: boa’s) nemen geen taken over van de politie. Op basis van de eigen taken en bevoegdheden hebben beide partijen een belangrijke rol in het toezicht en handhaving in de openbare ruimte. De bevoegdheden van de boa’s staan omschreven in de Beleidsregels Buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: Beleidsregels).2 Daarover bestaat geen onduidelijkheid. Dit betekent dat de politie primair aan zet is bij de handhaving van de openbare orde en de veiligheid en dat boa’s kunnen ingrijpen wanneer de leefbaarheid wordt aangetast (zie verder Kamerbrief van 1 april 20143 voor de gezamenlijke rol van politie en boa’s in de openbare ruimte). Door duidelijke afspraken te maken op lokaal niveau over taken en werkzaamheden kunnen beide partners elkaar versterken.
Ziet u ook problemen, zoals geschetst in het aangehaalde rapport, dat politie en gemeentelijke handhavers niet altijd goed samenwerken? Zo ja, wat gaat u daarop ondernemen?
Het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte krijgt steeds verder vorm. Zoals februari jl. gemeld per Kamerbrief4 bevestigt het rapport het beeld dat de verdere professionalisering van gemeentelijke boa’s in de drie onderzochte gemeenten heeft bijgedragen aan de verbetering van het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte. Voor effectieve handhaving is het belangrijk dat het samenspel tussen gemeenten en politie bijdraagt aan een betere uitvoering en resultaat van de dagelijkse handhavingsactiviteiten. Voor de doorontwikkeling van het stelsel acht ik het van belang te blijven inzetten op de verbetering van de professionaliteit van de boa en te blijven voorzien in heldere randvoorwaarden met ruimte voor prioritering en invulling van de toezichts- en handhavingstaak op lokaal niveau. Ik blijf met de betrokken partners zoals de VNG, Politie en het Openbaar Ministerie (hierna: OM) in overleg om de samenwerking te verbeteren.
Wat gaat u doen om de onduidelijkheid weg te nemen over wat BOA’s wel en niet mogen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat handhaving in gemeenten die geen geld hebben voor BOA’s onder druk komt te staan, zoals in Hengelo?
Lokale veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken bepalen op welke wijze de lokale driehoek invulling geeft aan het handhavingsarrangement. Als gemeenten de leefbaarheid verder willen verbeteren door inzet van gemeentelijk boa’s in de openbare ruimte is dit een afweging van het lokale bestuur. Dit is lokaal maatwerk en ik ga niet over keuzes gemaakt in de lokale driehoek.
Wat vindt u van de verschuiving van het geweldsmonopolie van politie naar BOA’s? Deelt u de mening dat alleen de politie en defensie enkel het geweldsmonopolie zouden mogen gebruiken?
Er is geen sprake van een verschuiving van het geweldsmonopolie van politie naar gemeentelijke boa’s. Binnen de huidige beleidsregels is het mogelijk boa’s, afhankelijk van hun takenpakket, met geweldsmiddelen uit te rusten. Daartoe vraagt de werkgever van de boa een geweldsmiddel aan dat volgens de werkgever het meeste past bij de uitoefening van de aan de boa toebedeelde handhavingstaken. Indien de noodzaak voor het dragen van geweldsmiddelen door zijn werkgever is aangetoond en tevens is aangetoond dat de boa voldoende bekwaam is in de omgang met het toe te kennen geweldsmiddel, kan het verzoek van de werkgever daartoe, na verkregen advies van de politie en het OM als (direct) toezichthouders, worden gehonoreerd.
Is er volgens u een verband tussen het hoge percentage gemeentes (40%) die aangeven te maken te hebben met mishandeling van BOA’s en hun steeds uitgebreidere takenpakket? Zo nee, hoe is dit hoge percentage volgens u wel te verklaren?
In de Veilige Publieke Taak monitor en de Monitor Openbaar Bestuur wordt niet specifiek op mishandeling van boa’s geregistreerd. Ik kan dus geen uitspraken doen over cijfers of eventuele verbanden beoordelen. Geweld en agressie tegen boa’s en andere gezagsdragers en hulpverleners wordt niet getolereerd en daarom moeten boa’s in de praktijk effectief kunnen optreden als zij worden geconfronteerd met agressie en geweld tijdens de uitoefening van hun publieke taak. De gemeentelijke boa’s kunnen een aantal strafrechtartikelen toepassen die gericht zijn tegen agressie en geweld waarvoor zij proces-verbaal van bevindingen kunnen opmaken. Daarnaast zijn boa’s bevoegd om deze personen aan te houden en ze daarna over te dragen aan de politie. De politie draagt zorg voor het verdere onderzoek en het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de verdere vervolging.
Het toekennen van (zwaardere) geweldsmiddelen kan alleen als de noodzaak is aangetoond en de bekwaamheid in de omgang met het betreffende wapen is aangetoond. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 5. Gelet op het feit dat de boa kan ingrijpen wanneer de leefbaarheid in het geding is en de politie er is voor handhaving en toezicht, kan ik de opmerking van de ANPV dat zwaarder bewapenen niet de oplossing is volgen.
Wat gaat u ondernemen om geweld tegen BOA’s tegen te gaan? Bent u het met de politievakbond ANPV eens dat zwaarder bewapenen niet de oplossing is?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat handhaving nog steeds voornamelijk een taak is van de politie en niet van BOA’s en de vele opkomende burgerwachten?2
Ik verwijs u naar mijn antwoord bij vragen 1 en 3 over de taakverdeling tussen de politie en boa’s.
De inventarisatie in het onderzoek «de burger op wacht» en de inventarisatie van 2012 kennen een verschillende onderzoeksmethode. De in het artikel genoemde toename van deze burgerinitiatieven en een direct verband tussen de politiecapaciteit acht ik daarom niet aannemelijk. Een flinke groei herken ik wel in de digitale variant; groepen van buurtbewoners op WhatsApp, waarbij bewoners soms ook de straat op gaan.
Het kabinet is voorstander van het vergroten van betrokkenheid van buurtbewoners bij het veiligheidsbeleid in wijken. De in het door u aangehaalde artikel genoemde burgerwachten is één van de diverse vormen van participatie in het veiligheidsdomein. Het is positief dat steeds meer mensen een bijdrage willen leveren aan het vergroten van de veiligheid in hun omgeving. Bewoners zijn in veel buurten bereid om te ondersteunen bij kerntaken van de politie, zowel in de sfeer van toezicht (buurtwachten, groepen op WhatsApp), opsporing (bijvoorbeeld Burgernet), als noodhulp (bijvoorbeeld bij burgeringrijpen). Burgergroepen kunnen een goede aanvulling op het lokale politiewerk vormen. Voor de politie heeft deze betrokkenheid in meerdere opzichten betekenis; voor haar informatievoorziening, maar ook voor de legitimiteit van haar optreden. Een duidelijke grens ligt waar het situaties betreft waarvan de politie inschat dat directe betrokkenheid van burgers bij overlast of criminaliteit de veiligheid van burgers in gevaar zal brengen.
Vind u het niet wenselijker om het geld dat gemeenten nu uitgeven aan het creëren van een nieuwe gemeentepolitie, te stoppen in de Nationale Politie en deze BOA’s ook onder te brengen bij de Nationale Politie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het huidige boa-stelsel in de basis goed functioneert. Alle betrokken partijen kunnen er goed mee uit de voeten. De herziening van het boa-stelsel heeft daaraan bijgedragen. Het is nu zaak om het huidige stelsel te versterken. De inzet van gemeentelijke boa’s is een afweging van het lokale bestuur.
Is er volgens u een verband tussen de afname van de capaciteit bij de politie en het feit dat er vijf keer meer burgerwachten zijn dan in 2012? Zo nee, hoe verklaart u de opkomst van de burgerwacht wel en de roep van vele burgemeesters om meer politiecapaciteit? Waar ligt volgens u de grens tussen burgerlijke oplettendheid en het werk van de politie?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat er bij het ontstaan van burgerwachten ook een taak voor gemeenten is weggelegd om dit te kunnen begeleiden, om onwenselijke gevolgen, als het volgen van onschuldige mensen of het ontstaan van knokploegen, te kunnen voorkomen, zoals geschetst in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Activiteiten die dergelijke burgerinitiatieven soms uitvoeren – zoals mensen op straat aanspreken op hun gedrag – brengen ook risico’s met zich mee. Ondersteuning en begeleiding vanuit gemeenten en politie blijft noodzakelijk.
Voor gemeenten kan gedacht worden aan faciliteiten (hesjes, portofoons), het bieden van trainingen – in samenwerking met de politie- op het gebied van veiligheid, agressiehantering, bejegening en spelregels voor WhatsApp groepen. Voor de politie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan afspraken over informatiedeling, ondersteuning en bewaking van wettelijke kaders. Er dient voor gewaakt te worden dat bij burgerinitiatieven geen eigen richting ontstaat. Daarover moeten in de samenwerking goede afspraken worden gemaakt. Buurtpreventieteams nemen ter voorkoming hiervan veelal zelf ook al de nodige maatregelen bij de uitvoering van hun activiteiten.
Via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid worden gemeenten en veiligheidspartners voorzien van informatie over de inzet van burgers en andere vormen van burgerparticipatie in het veiligheidsdomein.
Deelt u de mening dat burgerwachten ook veel extra capaciteit vraagt van de politie?3 Zo ja, deelt u de mening dat de politie al een capaciteitsgebrek heeft en dit weer een extra taak is op het bordje van de politie? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze vragen afzonderlijk beantwoorden, vóór het Algemeen overleg politie, voorzien op 13 april a.s?
Vanuit de integrale aanpak van veiligheid, waarbij iedere partij zijn bijdrage levert, juich ik initiatieven van burgers toe. Binnen de basisteams van de politie zijn – en worden afhankelijk van het arrangement – medewerkers aangewezen voor de politiële uitvoering van de afspraken in samenspraak met de gemeentelijke handhavers. De samenwerking is erop gericht dat activiteiten van burgers aanvullend zijn op de activiteiten van de politie, bijvoorbeeld in de vorm van extra informatie. De samenwerking maakt onderdeel uit van het gebiedsgebonden politiewerk – een grote verworvenheid van de Nederlandse politie – en vormt daarmee geen extra taak voor de politie.
Ja, ik ben bereid om de vragen voor het Algemeen Overleg politie van 13 april a.s. te beantwoorden. In enkele gevallen zijn vragen en antwoorden samengevoegd, om een overzichtelijke beantwoording te bewerkstelligen.
Het bericht ‘Ziekteverzuim onder politieagenten explodeert’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ziekteverzuim onder politieagenten explodeert»?1
Ja.
Is het waar dat het ziekteverzuim bij de Nationale politie in 2015 7% bedroeg, terwijl het in 2014 6,1% was en in 2013 5,7%?
Het ziekteverzuim bedroeg in 2015 6,8%. In 2013 en 2014 was dit inderdaad 5,7% en 6,1%. Voor een nadere toelichting op de ontwikkeling van het ziekteverzuim binnen de politie, verwijs ik u naar mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer zend.
Kunt u deze cijfers uitsplitsen naar «blauwe» en ondersteunende functies?
Het gemiddelde ziekteverzuim binnen de operationele sterkte of «blauwe» functies was ultimo 2015 7,3%. Voor de niet-operationele sterkte was dit 5,4%.
Wat is de stand van zaken met het op orde brengen van de ziekteverzuimdossiers bij de Nationale politie?
In de CAO 2015–2017 is afgesproken dat de politie zich inspant om te voldoen aan de Wet verbetering Poortwachter door concreet elk half jaar 10%-punt meer verzuimdossiers op orde te brengen («poortwachterproof»). Eind 2017 moet 80% van de verzuimdossiers voldoen aan de wet verbetering poortwachter. Voor een deel van de oudere verzuimdossiers blijkt dat het niet meer haalbaar zal zijn te voldoen aan alle eisen van de wet verbetering poortwachter. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer is afgeweken van wettelijke termijnen zonder dat daarvoor afdoende onderbouwing is gegeven. Voor die dossiers is het niet meer mogelijk om – alsnog of met terugwerkende kracht – aan de eisen van de Wet verbetering Poortwachter te voldoen.
Ten aanzien van het langdurig ziekteverzuim heeft de in 2014 ingestelde Taskforce langdurig ziekteverzuim tot op heden meer dan 1.800 langdurig verzuimdossiers succesvol kunnen sluiten. Hiermee heeft de politie voldaan aan de toezegging van mijn ambtsvoorganger dat per 1 januari 2017 1.000 politiemedewerkers met langdurig ziekteverzuim teruggebracht zijn in het arbeidsproces binnen dan wel buiten de politieorganisatie.
In hoeveel procent van de gevallen is bekend waarom iemand thuis zit of wat hem/haar mankeert?
In alle gevallen wordt bij de verzuimmelding een van de volgende categorieën geregistreerd: ziek, ziek ten gevolge van zwangerschap, ziek ten gevolge van bevalling, arbeidsongeschikt ten gevolge van orgaandonatie of arbeidsongeschikt ten gevolge van arbeidsongeval. In verband met de privacywetgeving worden medische gegevens uitsluitend bevraagd en gedocumenteerd in het medisch dossier door degene die daartoe bevoegd zijn, zijnde de bedrijfsarts en de psycholoog. Het medisch dossier van de medewerker is niet toegankelijk voor leidinggevenden.
Bent u bereid in te gaan op het verzoek van de Centrale Ondernemingsraad om een gedegen onderzoek te laten doen naar de oorzaken van het ziekteverzuim?
In de brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer stuur, licht ik nader toe welke maatregelen de politie al neemt om de oorzaken van het ziekteverzuim te kunnen duiden en aanpakken. Nog een onderzoek vind ik derhalve niet noodzakelijk.
Het bericht dat het ziekteverzuim onder de politieagenten explodeert |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ziekteverzuim onder politieagenten explodeert?1
Gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen, informeer ik uw Kamer bij brief over de ontwikkeling van het ziekteverzuim en de maatregelen die de politie neemt om dit terug te dringen. In deze brief benadruk ik dat het welzijn van politiemedewerkers en het ziekteverzuim de volle aandacht heeft. Als een politiemedewerker dan toch iets overkomt of ziek wordt, wil de politie de medewerker zo goed mogelijk ondersteunen en re-integratie bevorderen.
Wat gaat u doen om het ziekteverzuim onder politieagenten terug te brengen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar voornoemde brief aan uw Kamer waarin de maatregelen worden genoemd die de politie neemt om het ziekteverzuim terug te dringen.
Bent u het eens met Centrale Ondernemingsraad van de politie dat het verzuim te maken heeft met de onzekerheid van de herplaatsing? Zo nee, wat is volgens u dan wel de reden?
Er zijn meerdere factoren van invloed op het ziekteverzuim. In mijn brief aan uw Kamer ga ik daar nader op in en geef ik aan dat de personele reorganisatie in zijn algemeenheid een langdurige onzekerheid kan veroorzaken bij een deel van de politiemedewerkers. Op basis van diverse studies en ervaringsgegevens binnen de politie, kan met enige terughoudendheid gesteld worden dat de personele reorganisatie en de gevolgen één van de verklarende factoren kan zijn voor het stijgende ziekteverzuim.
Bent u van mening dat de taskforce die in 2014 is opgericht niet heeft gewerkt?
Nee, die mening ben ik niet toegedaan. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn beantwoording van Kamervragen van het lid Van Toorenburg over dit onderwerp, heeft de Taskforce langdurig ziekteverzuim juist positieve resultaten behaald. Tot op heden heeft de Taskforce meer dan 1.800 langdurig verzuimdossiers succesvol kunnen sluiten.
Het bericht ‘Weer een veiligheidslek politiesysteem C2000’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Politiesysteem gehackt» en «Weer veiligheidslek politiesysteem C2000»?1
Ja, hierover heb ik u bij brief van 9 februari jl. geïnformeerd.
Klopt het dat C2000 een groot veiligheidslek vertoont, waardoor criminelen met een apparaat precies weten of er surveillanceauto’s van de politie in de buurt zijn en ook over hoeveel tijd de politie gearriveerd zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is sinds 2013 bij de hulpverleningsdiensten bekend dat er apparatuur op de markt is die C2000-signalen kan detecteren. Met het betreffende apparaat kan een gebruiker geïnformeerd worden over de nabijheid van actieve C2000-apparatuur in gebruik door de hulpverleningsdiensten. Het detectieapparaat maakt daarin geen onderscheid tussen de hulpverleningsdiensten. Ook maakt het apparaat geen inbreuk op de communicatie binnen het C2000-systeem zelf en geeft het geen informatie over de inhoud van de communicatie.
Klopt het dat de politie hier niets aan kan doen? Zo nee, wat is er dan aan de hand?
Het kunnen detecteren van radiosignalen is voor ieder radionetwerk en daarmee verbonden apparatuur die actief gebruik maakt van frequentieruimte in beginsel mogelijk. Technisch is er (nog) geen afdoende tegenmaatregel.
De politie weet echter van de detectiemogelijkheid en houdt er daar waar nodig in haar werkwijze al rekening mee dat deze voorhanden kan zijn. Op deze manier kunnen potentiële negatieve effecten van het gebruik van de detectieapparatuur voor de opsporing het beste worden beperkt.
Deelt u de mening dat er alles aan moet worden gedaan om het inbrekers, overvallers en drugshandelaren niet makkelijker te maken, zeker nu het steeds vaker opduikt in strafzaken waardoor het waarschijnlijk steeds meer zal worden gebruikt door criminelen? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend ben ik van mening dat het criminelen niet makkelijker moet worden gemaakt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, houdt de politie in haar werkwijze rekening met het feit dat deze apparatuur mogelijk gebruikt wordt teneinde de kans op detectie te verkleinen. Vooralsnog lijkt er overigens geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een structureel probleem.
Deelt u de mening dat dit zoveelste probleem met dit communicatiesysteem onacceptabel is, aangezien er ontzettend veel belastinggeld in gestoken is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Mobiele communicatieapparatuur maakt nu eenmaal actief gebruik van frequentieruimte en is daarmee in beginsel altijd traceerbaar.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat criminelen niet meer met apparatuur, met name Target Blue Eye, dat eigenlijk bedoeld is om weggebruikers te waarschuwen voor hulpdiensten die zwaailicht en sirene voeren, de mobilofoons van het zogenoemde C2000-communicatiesysteem van de politie op ruime afstand kunnen detecteren?
Zoals aangegeven heeft de apparatuur vooralsnog een gering effect op de opsporing. In mijn brief van 9 februari ben ik onder andere ingegaan op de mogelijkheden en beperkingen van een eventueel verbod. Ook met een verbod moet de politie er in haar werkwijze altijd rekening mee houden dat de apparatuur voor handen kan zijn bij criminelen. Met de politie verwacht ik daarbij dat een verbod op het gebruik van deze apparatuur met kwade opzet een gering effect zal hebben op het gebruik daarvan. De apparatuur is internationaal vrij verkrijgbaar en het gebruik is moeilijk op te sporen omdat de apparatuur zelf geen signalen uitzendt. De proportionaliteit en handhaafbaarheid van een verbod zijn daarmee een vraagstuk. Niettemin zal ik onderzoeken of eventuele juridische maatregelen ondersteunend kunnen zijn aan een doelmatige en ongehinderde uitvoering van de taken van de politie en andere hulpverleningsdiensten.
Het bericht ‘Politie leert te weinig van klachten’ |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Politie leert te weinig van klachten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat in 2014 bijna 3.000 van de 10.898 ingediende klachten niet zijn behandeld en ruim 1.500 klachten aan het eind van 2014 nog open stonden?
Er kunnen diverse redenen zijn waarom een klacht niet in de klachtenprocedure in behandeling is genomen of aan het eind van het jaar nog open staat voor behandeling. Het aantal klachten dat niet in behandeling wordt genomen is relatief groot, omdat het voor burgers niet altijd duidelijk is welke klachten in aanmerking komen voor behandeling in de klachtenprocedure die gebaseerd is op de Algemene wet bestuursrecht. Het komt regelmatig voor dat klachten worden ingediend die niet in de klachtenprocedure thuishoren, bijvoorbeeld wanneer men het niet eens is met (de hoogte van) een bekeuring of over voorvallen van langer dan een jaar geleden. Aan burgers wordt dan beargumenteerd medegedeeld dat dergelijke klachten niet in behandeling worden genomen en waar van toepassing wordt verwezen naar het juiste loket. Die klachten worden door de politie echter wel meegeteld als «ontvangen klacht» en worden vervolgens als «niet in behandeling» geregistreerd.
Daarnaast kunnen klachten, vooral als deze aan het einde van een kalenderjaar zijn ontvangen, op 31 december nog open staan. Die openstaande klachten worden logischerwijs in het nieuwe jaar afgehandeld. De klachten die eind 2014 open stonden, zijn derhalve in 2015 in behandeling genomen.
Welke acties en maatregelen heeft u al ondernomen naar aanleiding van het rapport?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar mijn brief aan uw Kamer van 5 februari jl. in reactie op het rapport «Klachtbehandeling door de politie» van de Inspectie Veiligheid en Justitie (hierna: de inspectie)2. Daarin is aangegeven welke maatregelen al zijn en nog worden getroffen om de gewenste verbeteringen te realiseren.
Gaat u naast het bieden van extra onderwijs in bemiddelings- en gespreksvaardigheden aan de klachtenbehandelaars ook andere maatregelen nemen? Zo ja, wat voor soort maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de verklaringen van de medewerkers waarin zij benadrukken dat zij afhoudend tegenover klachten staan, omdat ze bang zijn dat het schadelijk is voor hun carrière?
Voor een goede klachtbehandeling is het randvoorwaardelijk dat de betrokken medewerkers de ruimte en vrijheid voelen om fouten toe te geven en daarmee een open houding hebben ten aanzien van het bespreekbaar maken en leren van klachten. Wanneer daarvan geen sprake is, staat dit de afhandeling en het lerend effect van klachten in de weg. Een klacht is op zichzelf geen reden voor een rechtspositionele maatregel. Het is dan ook belangrijk dat de medewerkers goed zijn geïnformeerd over het achterliggende doel van de klachtenprocedure en dat zij ervaren dat klachten geen bedreiging zijn voor hun loopbaan.
Indien bij herhaling over dezelfde medewerker wordt geklaagd, kan de betreffende leidinggevende hierover wel in gesprek gaan met deze medewerker. Doel is dan om na te gaan wat de oorzaken van deze klachten zijn en of het wenselijk c.q. nodig is om het functioneren van de medewerker op dat vlak te verbeteren.
Deelt u de mening dat u meer zorg moet dragen voor het informeren van de medewerkers over de procedure en gevolgen van klachten? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo, nee waarom niet?
Ik onderschrijf dat het belangrijk is dat ook de medewerkers goed geïnformeerd zijn over de klachtenprocedure en het achterliggende doel voor de politie: het herstel van het vertrouwen van de burger in de politie en het versterken van het lerend vermogen van de politie. Daarin wordt ook geïnvesteerd. Zo wordt specifiek voorlichting gegeven over het doel en de werkwijze van klachtbehandeling aan de medewerkers in het algemeen en de bij een klacht betrokken medewerker in het bijzonder. In het kader van de algemene voorlichting is naar aanleiding van het verschijnen van het rapport van de inspectie tevens een bericht op het korpsnet geplaatst waarin het doel van klachtbehandeling onder de aandacht is gebracht.
Bent u bereid om dit onderzoek te verrichten bij alle politie-eenheden van Nederland? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Om een goede afspiegeling te krijgen van de manier waarop de politie omgaat met klachtbehandeling heeft de inspectie vier regionale eenheden van politie geselecteerd op basis van grootte van de eenheid, geografische spreiding en adviezen van onder meer de Nationale ombudsman. De inspectie geeft aan dat deze selectie en de gekozen onderzoeksmethoden een landelijk betrouwbaar beeld opleveren van de klachtbehandeling door de politie en de beleving daarvan door de klagers. Derhalve zie ik geen reden om dit onderzoek te verrichten bij alle politie-eenheden.
Deelt u de mening dat het huidige onderzoeksrapport onduidelijkheid bevat over het aantal klachten die al op voorhand aan de balie werden afgewezen? Zo ja, vindt u dan ook dat het rapport géén totaal beeld schetst en dus te kort schiet? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de inspectie betrof voor een belangrijk deel de ervaringen van burgers met klachtbehandeling bij de politie. Middel daarvoor was het telefonisch interviewen van burgers die een klacht hebben ingediend. Burgers die een klacht hadden willen indienen aan de balie, maar wiens klacht(en) bij de balie werd(en) afgewezen, zijn niet in de politieregistratie terug te vinden en kunnen derhalve ook niet als doelgroep voor onderzoek worden benaderd.
De inspectie heeft wel aan de politie gevraagd in welke gevallen burgers het indienen van een klacht wordt ontraden c.q. deze worden afgewezen. Daaruit kwam naar voren dat dit naar schatting slechts sporadisch ten onrechte gebeurt. De inspectie heeft dit geverifieerd door bij de Nationale ombudsman na te vragen of aldaar klachten waren ingediend over afgewezen klachten bij de balie. Dat was niet het geval. Ook bij de politie zelf zijn hierover geen klachten ingediend. Dat maakt het aannemelijk dat dit hooguit incidenteel plaatsvindt. De inspectie heeft geen nader onderzoek gedaan naar dit aspect, omdat dat onevenredig veel inspanning zou hebben gevergd voor een naar verwachting geringe opbrengst.
Bent u bereid om een onderzoek te laten verrichten naar het aantal afgewezen klachten bij de balie en de redenen hiervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de klachtenprocedure te herzien en zo nodig te vereenvoudigen, om het indienen van klachten te vergemakkelijken voor burgers? Zo nee, waarom niet?
Sinds de vorming van de nationale politie zijn al belangrijke stappen gezet om de klachtbehandeling bij de politie te verbeteren. Dit wordt bevestigd door de commissie Evaluatie Politiewet 2012 in haar eerste rapport3 en door de Nationale ombudsman in zijn jaarverslag over 20144. Deze bevindingen heb ik ook vermeld in mijn bovenvermelde reactie op het rapport van de inspectie aan uw Kamer.
Wat ik in dit kader specifiek onder uw aandacht wil brengen, is dat twee derde van de geïnterviewde klagers tevreden is over de gehele klachtbehandeling: zij geven een rapportcijfer tussen 6 en 10. De klagers zijn vooral tevreden over de bejegening tijdens de behandeling van hun klacht. Minder tevreden zijn zij over het vervolg dat aan de klacht wordt gegeven.
Dat er ruimte is voor verbetering wordt ook door de politie erkend. Zoals ook al aangegeven in mijn reactie op het rapport zal de politie verder investeren in de verbetering van de klachtbehandeling. Dit gebeurt onder meer door de meer uniforme implementatie van de huidige klachtenprocedure, het verder verbeteren van de professionaliteit van de klachtbehandelaars, het beter informeren van de politiemedewerkers over het doel van de klachtenprocedure en van de klager bij de intake en het vervolg dat aan de klacht wordt gegeven. De commissie Evaluatie Politiewet 2012 zal onderzoeken of dit tot de gewenste effecten leidt. Dat rapport komt eind 2017 beschikbaar.
Bent u bereid om het initiatief te nemen om samen met de politie en burgers in gesprek te gaan over het verbeteren van de klachtenprocedure? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om namens de politie uw excuses aan te bieden aan mensen die slachtoffer zijn geworden van een slechte klachtenprocedure?
Daarvoor zie ik, gezien de beantwoording op bovenstaande vragen, geen aanleiding.
Het bericht ’Veiligheid uit het oog verloren’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Veiligheid uit het oog verloren»?1
Ja.
Klopt het dat capaciteitsproblemen bij de Nationale Politie ervoor zorgen dat de veiligheid op tal van zaken uit het oog verloren wordt, omdat daar mensen voor worden ingezet die eigenlijk niet zijn toegerust voor dat werk? Zo nee, waarom niet?
Bij de politie zijn er zo’n 2100 surveillanten werkzaam. Surveillanten zijn primair opgeleid en toegerust voor toezicht en handhaving in het publiek domein. Zij zijn niet opgeleid en toegerust voor situaties waar het gebruik van een vuurwapen te verwachten is. Bij incidenten waarbij (vuurwapen)geweld aan de orde is, wordt niet van hen verwacht dat zij als eerste ter plaatse komen. Zij worden ook niet als eerste ter plaatse gestuurd. Zij kunnen wel taken toebedeeld krijgen die zich richten op de zogenaamde tweede ring rond het incident. Te denken valt daarbij aan toezicht houden op de plaats van het incident. Overigens maakt de politie voortdurend een inschatting van de veiligheidssituatie. De politie volgt hiervoor nauwlettend het dreigingsbeeld en handelt hiernaar.
Deelt u de mening dat deze surveillanten of moeten worden ingezet voor het werk waarvoor ze zijn opgeleid en toegerust of dat zij de juiste middelen en opleiding moeten krijgen voor het werk dat zij daadwerkelijk doen en het gevaar waar zij daarbij mee te maken kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat veel surveillanten onder valse voorwaarden zijn binnen gehaald met de toezegging dat ze binnen drie jaar kunnen doorstromen naar agent, maar dat dit In de praktijk acht jaar blijkt te duren? Zo ja, wat is hiervan de reden en wat gaat u eraan doen om deze doorstroom wel goed te laten verlopen?
Nee, dit klopt niet. De algemene lijn is dat er geen toezeggingen worden gedaan over de termijn waarbinnen medewerkers kunnen doorstromen.
Deelt u de mening dat het belachelijk is om deze mensen te zeggen dat ze bij een aanslag maar moeten proberen te filmen om vervolgens weg te rennen en dat dit het vertrouwen van de betreffende surveillanten, maar ook van de burger, in de politie ernstig schaadt? Zo nee, waarom niet?
Binnen de politie is een handelingskader voor het optreden bij een aanslag van kracht. Het filmen van een incident en wegrennen, maakt geen onderdeel uit van dit kader.
Deelt u de mening dat kritiek van de mensen die daadwerkelijk op straat lopen van groot belang is en hoe gaat u ervoor zorgen dat hier naar geluisterd wordt, nu wederom blijkt dat kritiek niet wordt getolereerd en zelfs represailles van de leiding tot gevolg kan hebben?
Ik vind dat luisteren naar de mening van alle politiemensen van groot belang is voor de ontwikkeling van de politieorganisatie. Politiemensen horen binnen hun eigen organisatie hun mening en zorgen over het gevoerde beleid te kunnen uiten. De korpschef heeft mij laten weten dat er op dit moment binnen de politie voldoende aandacht en ruimte is voor medewerkers om hun mening en zorgen over het gevoerde beleid te uiten
De hoge salarissen van de top bij de politie |
|
John Kerstens (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het inkomen van een deel van de top bij de politie naar aanleiding van een Wob-verzoek en de constatering dat 20 hoge politiefunctionarissen meer verdienen dan een Minister?1
Ja.
Herinnert u zich dat dezelfde discussie speelde in 2013 en dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie een beroep deed op deze groep politiefunctionarissen om een deel van hun salaris in te leveren?2 Zo ja, hoeveel politiefunctionarissen verdienen nu nog steeds meer dan een Minister?
Ja, dat herinner ik mij, mijn voorganger heeft dat beroep ook gedaan. Een aantal politiefunctionarissen heeft gehoor gegeven aan dit beroep. Zij hebben bij hun benoeming op hun functie in de Nationale Politie een deel van hun salaris ingeleverd. Hierover is uw Kamer al eerder geïnformeerd (o.a. TK 2012–2013, 30 111, nr. 63).
Op 27 januari 2016, kenmerk 727652, heb ik u geïnformeerd over de inkomensgegevens 2013 en 2014 die de politie in het kader van een Wob-verzoek aan het Algemeen Dagblad heeft verstrekt. In de berichtgeving van het Algemeen Dagblad wordt de suggestie gewekt dat het ministersalaris de norm is voor de salarissen in de publieke sector. Dat is niet het geval. De norm die geldt is de norm uit de Wet Normering Topinkomens, en de verstrekte inkomensgegevens zijn dan ook berekend conform die wettelijke norm.
De in 2013 en 2014 geldende norm volgens de WNT bedroeg respectievelijk € 228.599 c.q. € 230.474. Geen van de topfunctionarissen bij de politie – in de zin van de WNT – overschreed in 2013 en 2014 de WNT-norm. Voor overige functionarissen geldt dat de WNT weliswaar dwingt tot openbaarmaking van bepaalde gegevens, maar dat zij niet gebonden zijn onder de WNT-norm te verdienen. Voor 2013 en 2014 betrof dat binnen de politie één functionaris.
Hoeveel van deze 20 topfunctionarissen zijn het afgelopen jaar in dienst getreden bij de politie?
De 20 functionarissen waar u aan refereert zijn allen vóór 2015 in dienst getreden bij de politie.
Welke mogelijkheden heeft u om het inkomen van deze 20 hoge politiefunctionarissen te verlagen tot de huidige wettelijke norm?
Het inkomen van alle topfunctionarissen bij de politie – in de zin van de WNT – bleef in 2013 en 2014 onder de WNT-norm. Ook thans is er binnen deze groep geen sprake van overschrijdingen van de WNT-norm die in strijd zouden zijn met de wet.
Er is bij de politie één niet-topfunctionaris die boven de WNT-norm verdient. Zoals hiervoor opgemerkt geldt voor niet-topfunctionarissen niet de wettelijke norm, dat hun inkomen onder de WNT-grens dient te blijven. Juridische mogelijkheden ontbreken derhalve om verlaging af te dwingen. Juist daarom is door mijn voorganger eerder een moreel beroep gedaan op de betrokken functionarissen.
Als er geen mogelijkheden zijn om het inkomen te verlagen, bent u dan bereid om – net als u voorganger – met deze hoge politiefunctionarissen te praten en een beroep op hen te doen een deel van hun salaris in te leveren? Zo nee waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dat doen en wilt u de uitkomst van die gesprekken met de Kamer delen tijdens het Algemeen overleg over politie?
Ik ben bereid het gesprek hierover met de betrokken functionaris aan te gaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat de top een verhoging van het inkomen heeft gekregen in 2014, terwijl de «gewone» politieagent toen al enige tijd op de 0-lijn stond? Kunt u het antwoord toelichten?
Ook de top van de politie heeft op de 0-lijn gestaan. Dat laat onverlet dat het individuele jaarinkomen in vergelijking tot andere jaren lager danwel hoger kan uitvallen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn.
Een stijging in inkomen kan veroorzaakt worden door de toekenning van de gebruikelijke jaarlijkse periodiek. Bezoldiging vindt plaats aan de hand van salarisschalen, met daarbinnen periodieken. Tot men aan het einde van zijn/haar salarisschaal zit, kan men bij voldoende functioneren jaarlijks een periodiek stijgen. Dit geldt voor iedere medewerker binnen de politie. Daarnaast kan binnen de arbeidsvoorwaardelijke kaders een toelage zijn verhoogd.
In een aantal gevallen is dit de verklaring voor de stijging van het inkomen binnen de top.
Daarnaast houdt de stijging van het inkomen in 2014 binnen de top in een aantal gevallen ook verband met de datum van benoeming binnen de Nationale Politie. In het kader van de vorming van de Nationale Politie is de politietop namelijk voor een groot deel op 1 januari 2013 benoemd in hun nieuwe functie binnen het nationale korps. Het oude werkverband eindigde daarmee op 31 december 2012. Over dit oude werkverband heeft op dat moment de gebruikelijke afrekening plaatsgevonden (uitbetaling vakantiegeld en eindejaarsuitkering). Doordat binnen de politie de opbouw van het vakantiegeld, dat 8 procent van het brutoloon bedraagt, wordt uitgekeerd in mei hebben een aantal functionarissen over het jaar 2013 relatief een klein deel vakantiegeld uitgekeerd gekregen (januari – mei). In 2014 ontvingen zij wel over het hele jaar vakantiegeld. Hierdoor lijkt het dat zij er in salaris op vooruit zijn gegaan, terwijl dit niet het geval hoeft te zijn.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg over politie voorzien op 10 februari 2016?
Ja.
Het bericht “Streekbus met 185 geflitst, verkeersagenten Oost-Nederland twijfelen aan apparatuur” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Streekbus met 185 geflitst, verkeersagenten Oost-Nederland twijfelen aan apparatuur»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat agenten «bizarre» snelheidsmetingen voorbij zien komen en daardoor twijfelen aan de radarapparatuur waarmee zij werken?
Afwijkingen bij de snelheidsmetingen van de politie kunnen zich uitsluitend in specifieke situaties voordoen bij de mobiele radarsets. Wanneer twee grote voertuigen, zoals bussen en vrachtwagens elkaar in tegengestelde richting passeren en zich op precies hetzelfde moment in de radarbundel bevinden, kan de meting afwijken als gevolg van reflectie. Dit specifieke probleem is bekend bij de politie en er zijn maatregelen getroffen om de foutieve metingen tot een minimum te beperken. De overige metingen van zowel de mobiele radarsets als de overige flitsapparatuur zijn volledig betrouwbaar. De betrouwbaarheid van het systeem staat dan ook niet ter discussie, zoals ook blijkt uit de certificering van het Nederlands Meetinstituut (NMi).
Wat vindt u ervan dat agenten vervolgens dergelijke «bizarre» snelheidsmetingen niet handmatig kunnen corrigeren?
Dit is onjuist. Een agent kan de overtredingsfoto’s analyseren om onjuiste snelheidsregistraties uit het systeem te halen.
Hoe verklaart u dat dit probleem ogenschijnlijk al jaren speelt en dat dit tot op heden niet adequaat is opgelost, ondanks dat de apparatuur jaarlijks opnieuw gekeurd wordt door het Nederlands Meetinstituut (NMi)?
De mobiele radarsets waarbij het probleem zich voordoet, zijn in de periode van medio 2014 tot augustus 2015 in gebruik genomen. Het systeem is voor de ingebruikname uitgebreid getest en gecertificeerd door het NMI, waarbij alle aspecten van het systeem worden gecontroleerd. Door middel van de NMI-certificering is de betrouwbaarheid van het systeem gewaarborgd.
Kunt u aangeven waar de grens van «bizarre» metingen ligt? Vanaf welk punt is een meting «bizar», daar het immers de bedoeling is dat agenten dergelijke metingen zelfstandig eruit filteren?
Het systeem van de mobiele radarsets stelt automatisch vast of het beeld voldoet aan een aantal criteria (leesbaarheid, beoordelingsgebied, rijrichting en snelheid). Bij twijfel worden de beelden voorgelegd aan de agent. Een onlogische snelheid is veelal gekoppeld aan andere foutmeldingen (bijvoorbeeld de rijrichting). Iedere politiemedewerker die het systeem bedient, is opgeleid om de beelden van deze radarapparatuur volgens de wettelijke voorschriften te beoordelen en foutieve metingen er uit te filteren.
In hoeverre zijn andere metingen juist door het bestaan van deze «bizarre» metingen wel voldoende betrouwbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat burgers als gevolg van bovenstaande fouten met de meetapparatuur onterecht een boete (hebben) ontvangen?
Doordat de foto’s na analyse uit het systeem worden gefilterd, zijn onterechte boetes uitzonderlijk. Mochten er echter toch onjuiste beschikkingen worden verstuurd dan kan men te allen tijde contact opnemen met de politie, waarna een evident onjuiste meting dan wel zaak kan worden geseponeerd.
Kunnen mensen die onterecht een boete hebben ontvangen op een eenvoudige manier bezwaar aantekenen, zodat deze boete zonder disproportionele administratieve lasten wordt geseponeerd?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe voorkomt u dat in de toekomst mensen onterecht een boete ontvangen als gevolg van dergelijke onbetrouwbare snelheidsmetingen?
Zoals hierboven al is aangegeven, zijn onterechte boetes zeer uitzonderlijk. Om het specifieke probleem te verhelpen, wordt door leverancier in samenwerking met de politie gewerkt aan een upgrade van de herkenningssoftware. Hierdoor worden politiemedewerkers nog meer ondersteund in het beoordelen van foto’s, waardoor de kans op een onterechte bekeuring verder wordt verkleind. Naar verwachting zal begin maart gestart zal worden met het upgraden van de software. Daarnaast is de werkinstructie nogmaals onder de aandacht van de politiemedewerkers gebracht.