De verantwoordelijkheid voor het politieonderwijs en de structurele tekorten in de opsporing |
|
Songül Mutluer (PvdA), Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de inzetbrief van de politiebonden waarin wordt gesteld dat de opleidingscapaciteit bij de Politieacademie de komende jaren onvoldoende is om de uitstroom te compenseren, met name in de opsporing?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er sprake is van structurele tekorten in de opleidingscapaciteit voor de opsporing bij de Politieacademie, en dat deze tekorten een directe belemmering vormen voor het vergroten van de noodzakelijke instroom?
Sinds enkele jaren is er sprake van druk op de politiecapaciteit. De vraag naar politiecapaciteit is toegenomen. Deze toename viel samen met een pensioengolf en later ook met de arbeidsmarktkrapte. Deze krapte werd in 2020 als eerste voelbaar in de gebiedsgebonden politie (GGP) en had tot gevolg dat de vijver voor doorstroom van de GGP naar de opsporing kleiner werd, waardoor de tekorten in de opsporing inmiddels groter zijn dan in de GGP. Daarom hebben de korpschef en ik in samenspraak met de politievakbonden een nieuwe directe instroomroute in de opsporing afgesproken. Deze nieuwe instroomroute in de opsporing verloopt via de Politieopleiding Specifieke Inzet (PSI). Het vakgebied tactische opsporing wordt hiermee hybride: dit houdt in dat het toegankelijk is en blijft voor breed opgeleide politiemensen (doorstroom vanuit de GGP) en daarnaast ook toegankelijk wordt voor directe instroom van buiten de politie. De besluitvorming hierover heeft op 5 juni jl. plaatsgevonden. Deze nieuwe instroomroute komt beschikbaar naast de reeds bestaande instroomroutes (via de GGP, via de bachelor rechercheur en als specialist via de PSI). Sinds 2023 is er sprake van een tijdelijke alternatieve instroom waarbij ath-medewerkers op basis van een boa-akte opsporingsbevoegdheid krijgen. Deze instroom zal stoppen zodra de nieuwe instroomroute is uitgewerkt en geïmplementeerd.
De animo voor de opsporing is groot en de opleidingen draaien op volle toeren. Op basis van de instroomcijfers van 2024 is de verwachting dat de opsporingscapaciteit de komende jaren zal toenemen. Extra opleidingscapaciteit zou hier geen versnelling in kunnen aanbrengen, aangezien er ook begeleidingscapaciteit van ervaren rechercheurs in de eenheden nodig is om rechercheurs die net van de opleiding komen te begeleiden in hun werk.
De opleidingscapaciteit van de Politieacademie voor alle instroomroutes in totaal ziet er als volgt uit:
Basispolitieopleiding (PO21)
2.194
2.093
2.102
Politiemedewerker Specifieke Inzet (PSI)
402
375
653
ATH-BOA (basis BOA)1
0
510
1.022
Bacheloropleidingen
168
0
215
De Politieacademie is sinds 1 januari 2023 verantwoordelijk voor de BOA basisopleiding en sinds december 2023 verantwoordelijk voor een aantal BOA-leertrajecten. Dit verklaart de oplopende getallen. De genoemde opleidingen worden verzorgd in samenwerking met externe aanbieders.
De specifieke rechercheopleidingen, zoals de Kerntaak Opsporing en de opleiding Integraal Opsporen in Meeromvattende Zaken (voorheen: Integrale Vervolgopleiding Opsporing, IVOO), vallen onder het Vakspecialistisch Politieonderwijs (VPO). De opleidingscapaciteit van de Politieacademie voor deze opleidingen ziet er als volgt uit:
Studenten
2022
2023
2024
Kerntaak Opsporing
153
101
73
Integraal Opsporen in Meeromvattende Zaken (voorheen: IVOO)
29
34
54
Zo ja: hoe groot is het huidige tekort aan opleidingscapaciteit bij de Politieacademie, uitgesplitst naar instroomroutes zoals PSI, ATH-boa en specifieke rechercheopleidingen, zoals de KO en IVOO?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in meerdere politie-eenheden inmiddels zogenaamde «veldacademies» zijn opgericht om de tekorten bij de Politieacademie op te vangen? Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling, mede in het licht van uw verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en landelijke uniformiteit van het politieonderwijs?
Om de kwaliteit van het politieonderwijs te borgen vindt de examinering en certificering van de politieopleidingen te allen tijde plaats bij de Politieacademie. Dit betreffen zowel de politieopleidingen die gegeven worden door de Politieacademie zelf als de opleidingen die, onder regie van de Politieacademie, zijn uitbesteed aan andere onderwijsinstellingen. De examinering en certificering van een politieopleiding vindt plaats op basis van onderwijskwalificaties die zijn opgesteld door de Politieacademie in samenwerking met de politie en vastgesteld door de Minister van Justitie en Veiligheid op advies van het onafhankelijke adviesorgaan de Politieonderwijsraad. Deze centrale aansturing, door de Politieacademie op het politieonderwijs, borgt de uniforme kwaliteit van het politieonderwijs. In het Landelijke Functiegebouw Nederlandse Politie zijn de opleidingseisen per functies vastgelegd. Voor uitoefening van een functie moet de politiemedewerker over de vastgelegde diploma’s en certificering beschikken.
Veldacademies zijn in eenheden opgericht met als doel om bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van kennis en vaardigheden van politiemedewerkers. Veldacademies bieden geen erkende initiële of vakspecialistische politieopleidingen aan. In hun aanbod staat uitwisseling van kennis en ervaring en ervaring opdoen in de praktijk centraal. Door de inbedding van de veldacademies in de eenheden kan voor het aanbod worden ingespeeld op de lokale problematiek en kennis- en ontwikkelingsbehoeften. Het aanbod van de veldacademies is hiermee aanvullend, op de basispolitieopleidingen en vakspecialistische opleidingen van de Politieacademie, en leidt niet tot een certificering.
Deelt u de zorgen dat het ontstaan van veldacademies kan leiden tot inhoudelijke versnippering, ongelijke kwaliteitsniveaus, niet-gevalideerde leerroutes en extra werkdruk voor politiemedewerkers die naast hun reguliere opsporingstaken ook als opleider fungeren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u dat, ondanks de aangenomen motie-Mutluer (Kamerstuk 29 628, nr. 1137) die oproept tot inzet van private opleiders en hogescholen naast de Politieacademie, deze capaciteit nog nauwelijks wordt benut voor instroomopleidingen en specifieke opleidingen binnen de opsporing?
Naar aanleiding van de aangenomen motie van lid Mutluer, op 7 december 2022, om te zorgen voor alternatieve mogelijkheden en versnelde trajecten om meer hoogopgeleide mensen bij de politie te krijgen, in het bijzonder rechercheurs en daarbij nadrukkelijk ook de samenwerking met de universiteiten op te zoeken heb ik in het tweede halfjaarbericht politie van 15 december 20222 het volgende met uw Kamer gedeeld: «Sinds 2018 biedt de Politieacademie opleidingen aan gericht op reeds in het regulier onderwijs opgeleide zij-instromende specialisten. Zij worden aangesteld als executief politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid (ESI).»
Deze specifieke zij-instromers kunnen zonder de basispolitieopleiding direct op hun functie aan de slag nadat zij de korte opleiding Politiemedewerker Specifieke Inzet (PSI) hebben gevolgd. De opleiding PSI duurt 3 tot 6 maanden en is gericht op het verwerven van algemene kennis over de politietaak en de politieorganisatie waarbinnen ze hun vak en specialisme gaan uitoefenen. Voorbeelden van werkterreinen waar zij-instromers als executief politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid aan de slag gaan zijn: Financieel-economisch, Digitale Expertise, Recherchepsychologie, Intelligence en Forensische Opsporing. In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2022–2024 zijn hier de werkterreinen (online) Seksuele Misdrijven (zeden), Milieu, Jeugd, Maatschappij en Recht en Bijzondere opsporingsmethoden en -technieken aan toegevoegd.
Voor het opleiden van deze ESI-medewerkers maakt de Politieacademie gebruik van een externe onderwijsaanbieder. Deze aanbieder biedt de PSI-opleiding aan op basis van de vastgestelde kwalificaties door de Minister van Justitie en Veiligheid op advies van de Politieonderwijsraad. De Politieacademie is verantwoordelijk voor de examinering. In 2026 zijn er 720 PSI-opleidingsplekken beschikbaar om ESI-politiemedewerkers op te leiden. Zoals al eerder aangegeven leidt extra opleidingscapaciteit, in de vorm van samenwerking met private opleiders en hoge scholen, niet automatisch tot een grote instroom in de opsporing, aangezien er ook begeleidingscapaciteit van ervaren rechercheurs in de eenheden nodig is om rechercheurs die net van de opleiding komen te begeleiden in hun werk.
Naast de ESI-instroom zijn er nog drie instroomroutes in de opsporing, namelijk de doorstroom vanuit de gebiedsgebonden politie (GGP), de instroom via de bachelor rechercheur, en de nieuwe structurele instroomroute waar de korpschef en ik samen met de vakbonden aan werken. Voor de instroomroute via de GGP of bachelor rechercheur volgen politiemedewerkers een basispolitieopleiding bij de Politieacademie. Deze politiemedewerkers worden opgeleid tot breed executieve politiemedewerkers met bewapening. Vanwege de onafhankelijke borging van de onderwijskwaliteit en van de uitgegeven diploma’s, in combinatie met unieke Politiebevoegdheden, is het essentieel dat deze twee basispolitieopleidingen door de Politieacademie worden verzorgd om de kwaliteit te borgen.
Bent u bereid om onder duidelijke kwaliteitsvoorwaarden externe opleiders toe te laten die (tijdelijk of aanvullend) gecertificeerd politieonderwijs kunnen aanbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke structurele financiering is beschikbaar of in voorbereiding om de capaciteit van de Politieacademie (tijdelijk) te versterken en ruimte te bieden aan maatwerktrajecten, waaronder zij-instroom en specialistische vakopleidingen?
In overleg met het korps en Politieacademie stel ik als Minister van Justitie en Veiligheid, middels een bijzondere bijdrage in de politiebegroting, jaarlijks de financiële middelen aan de Politieacademie ter beschikking. Deze middelen zijn beschikbaar voor het basispolitieonderwijs, het hoger politieonderwijs, vakspecialistisch onderwijs en Kennis en Onderzoek.
Middels een behoeftestelling stelt de Politie samen met de Politieacademie vast welke opleidingen en hoeveel opleidingsplaatsen, binnen de kaders van de beschikbare middelen, in het volgend jaar worden aangeboden door de Politieacademie. Gezien de beschikbare middelen vraagt dit om geprioriteerde keuzes.
De bijzondere bijdrage is gebaseerd op de vaste formatie van docenten en de normtarieven voor deze formatie en geldt daarmee als structurele financiering. Voor de PSI-opleiding zijn in 2026 720 opleidingsplekken, als onderdeel van de behoeftestelling, beschikbaar. Daarnaast worden er incidentele gelden beschikbaar gesteld voor opleidingsvragen die incidenteel van aard zijn, zoals bijvoorbeeld opleidingen ten behoeve van de invoering van het Wetboek van Strafvordering. De onderwijscapaciteit is passend binnen de hierboven beschreven middelen.
Heeft u samen met de politietop inmiddels verkend hoe een afzonderlijke, meer gerichte modulaire rechercheopleiding kan worden gerealiseerd, zoals opgeroepen middels de aangenomen motie Mutluer (Kamerstuk 29 628, nr. 1244)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft die verkenning opgeleverd?
In het eerste halfjaarbericht politie van 12 juni 20253 is, naar aanleiding van de motie van lid Mutuer, toegelicht dat de korpschef en ik, in onze rol als gezamenlijk werkgever, samen met de politievakorganisaties, een nieuwe directe instroomroute in de opsporing afgesproken om de bezetting in de opsporing op orde te krijgen. Via deze nieuwe directe instroomroute in de opsporing zullen nieuwe medewerkers bekwaam worden gemaakt voor het vak rechercheur door het volgen van de PSI-opleiding, de kerntaak tactische opsporing, en weerbaarheidstraining. We houden hierbij oog voor voldoende loopbaanperspectief, om rechercheurs ook langere tijd voor de opsporing te kunnen behouden.
Met de ontwikkeling van een nieuwe structurele instroomroute in de opsporing, waarin de opleiding – verzorgd onder verantwoordelijkheid van de Politieacademie – zich richt op een combinatie van het verkrijgen van bevoegdheden en inhoudelijke opsporingskennis en vaardigheden wordt invulling gegeven aan deze motie.
Kunt u toezeggen dat u de Kamer vóór het zomerreces informeert over de maatregelen die u neemt om de regie te hernemen op het politieonderwijs, inclusief mogelijke inzet van externe aanbieders en de bijbehorende financiën?
Zoals in bovenstaande beantwoording toegelicht is de kwaliteit van het politieonderwijs geborgd, biedt de Politieacademie politieonderwijs aan binnen de kaders van de beschikbare middelen, besteedt de Politieacademie politieonderwijs uit aan andere onderwijsinstellingen waar passend, en werken de korpschef en ik, in onze rol als gezamenlijk werkgever, samen met de politievakorganisaties, aan een structurele route voor (zij-)instroom in de Tactische Opsporing om de bezetting in de opsporing op orde te krijgen.
Het versterken van meldpunt 144 tegen dierenmishandeling |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Rummenie |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat, nadat bekend werd dat meldpunt 144 hun taken noodgedwongen moest afschalen, de Tweede Kamer in actie kwam en verzocht om 1) met een plan van aanpak te komen hoe meldpunt 144 bij de politie kan worden versterkt, 2) ernaar te streven dat de noodgedwongen afgeschaalde taken weer kunnen worden opgepakt, 3) doorvraag bij de melder weer mogelijk te maken, 4) het meldpunt weer 24/7 bereikbaar te maken en 5) de Kamer actief te informeren over de toekomst van meldpunt 144?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer daarnaast € 2 miljoen heeft vrijgemaakt voor het versterken van meldpunt 144?2
Ja.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds het aannemen van het amendement en de motie om meldpunt 144 te versterken en uitvoering te geven aan de duidelijke wens van de Tweede Kamer?
Ik heb met de politie overlegd over de uitvoering van de motie Teunissen en het aangenomen amendement. De politie stelt momenteel een uitvoeringsplan op voor de versterkingen van het meldpunt 144.
In dit uitvoeringsplan worden meerdere opties uitgewerkt. Een optie is versterking van het meldpunt 144 binnen de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, waar het meldpunt thans beheersmatig is ondergebracht. Een andere optie is het uitbesteden van de beheerslast van 144 met de nodige waarborgen om de noodzakelijke informatie-uitwisseling tussen de 144 en de politie te garanderen. Het uitvoeringsplan richt zich in eerste aanleg op deze laatstgenoemde optie. Ook bij uitbesteding zullen de mogelijkheden voor versterking worden bezien. Het uitbesteden van 144 past bij mijn inzet om politie terug te laten keren naar haar kernfunctie3.
Welke extra middelen zijn inmiddels beschikbaar gesteld aan meldpunt 144, en op welke wijze worden deze ingezet om de capaciteit en bereikbaarheid van het meldpunt te verbeteren, zodat het meldpunt adequaat kan inspelen op het gestegen aantal meldingen van dierenmishandeling?
De politie werkt momenteel verschillende opties uit in een uitvoeringsplan. De inzet van extra middelen is afhankelijk van de nog te kiezen optie.
In hoeverre is er inmiddels uitvoering gegeven aan het verzoek in de motie om met een plan van aanpak te komen voor 24/7 bereikbaarheid van het meldpunt, zodat burgers ook buiten de huidige contacturen dierenmishandeling kunnen melden? Is dit plan al afgerond, en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, op welke termijn verwacht u het plan van aanpak gereed te hebben en welke vervolgstappen verbindt u aan de uitkomsten ervan?
Zoals toegelicht in de antwoorden op de vragen 3 en 4, stelt de politie thans een uitvoeringsplan op voor het versterken van het meldpunt 144, waarbij rekening wordt gehouden met de wenselijkheid dat het meldpunt 144 24/7 bereikbaar is. Er worden verschillende opties uitgewerkt.
Ik streef ernaar om u vóór Prinsjesdag nader te informeren over dit uitvoeringsplan.
Wordt er nog steeds een «business case» ontwikkeld voor de toekomst van het meldpunt? Hoe verhoudt deze business case zich tot het verzoek van de Kamer om een plan van aanpak te ontwikkelen voor het versterken van het meldpunt?
De business case betreft één van de mogelijke opties die uitgewerkt wordt in het uitvoeringsplan, namelijk het uitbesteden van het meldpunt 144. Ook bij uitbesteding zullen de mogelijkheden voor versterking worden bezien.
Indien deze business case nog steeds wordt ontwikkeld, welke scenario’s worden daarbij betrokken, bijvoorbeeld qua personeelsbezetting, bereikbaarheid en relevantie van de meldingen voor de politie?
Er worden meerdere opties uitgewerkt, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Ik streef ernaar om u vóór Prinsjesdag nader te informeren over dit uitvoeringsplan.
Wordt de Kamer voorafgaand aan of na afronding van de businesscase betrokken bij de besluitvorming over implementatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke termijn verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de volledige uitvoering van het amendement en de motie, inclusief de resultaten van eventuele evaluaties?
Ik ben voornemens om de Kamer voor Prinsjesdag op de hoogte te brengen van de uitkomsten van het uitvoeringsplan. In deze brief zal ik verder in gaan op de uitvoering van het amendement en de motie.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Geweld tegen hulpverleners |
|
Sarah Dobbe , Daniëlle Hirsch (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de aanval op vluchtelingenkampen Zamzam en Abu Shouk door de Rapid Support Forces (RSF) in Soedan, waarbij honderden burgers en negen humanitaire hulpverleners om het leven zijn gekomen?1
Ja.
Heeft u zich tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 14 april ingezet om te komen tot een scherpe publieke veroordeling van aanvallen tegen hulpverleners? Zo nee, hebben andere landen dit wel gedaan?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 14 april jl. hebben meerdere lidstaten, waaronder Nederland, aandacht gevraagd voor de humanitaire situatie in Soedan en de aanvallen op de vluchtelingenkampen Zamzam en Abu Shouk in Darfoer. Binnen de Raad was er brede steun voor diplomatieke inspanningen van de EU om een bijdrage te leveren aan het beëindigen van het geweld en de beschikbare instrumenten hiervoor in te zetten. Nederland heeft zich hier eveneens voor uitgesproken.
Ook de recente aanval op hulpverleners in de Gazastrook, waarbij onder meer hulpverleners van de Palestijnse Rode Halve Maan om het leven kwamen, is door Nederland opgebracht tijdens de RBZ in april. Tijdens de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 9 april jl. is benadrukt dat het kabinet de aanval op hulpverleners veroordeelt en dat een grondig en onafhankelijk onderzoek moet worden uitgevoerd. Het Israëlische leger publiceerde op 20 april jl. een verklaring over het onderzoek dat is uitgevoerd over deze aanval op hulpverleners. De Israëlische legerleiding heeft op basis van dit onderzoek besloten de verantwoordelijke brigadecommandant een reprimande te geven en de betrokken bataljonscommandant uit zijn functie te ontheffen. Dit onderzoek is inmiddels overgedragen aan de militaire aanklager voor opvolging. Conform de motie Kahraman/Ceder (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3107) verzoekt de regering op te roepen tot een internationaal onderzoek. In dat verband heb ik laten nagaan of deze aanval op hulpverleners wordt onderzocht door de Independent International Commission of Inquiry on the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem, and Israel, opgericht door de VN-Mensenrechtenraad. De Commission of Inquiry heeft bevestigd dat dit het geval is.
Heeft u contact gehad met de ambassadeur van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) over de wapenleveranties aan de RSF?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke reactie heeft u ontvangen?
Het kabinet spreekt binnen de brede bilaterale relatie met de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) ook over de situatie in Soedan, zowel op politiek als hoogambtelijk niveau. Dit gesprek vindt onder meer via de ambassades plaats. In deze gesprekken wordt de bredere Nederlandse inzet ten aanzien van het conflict in Soedan, gericht op het bereiken van een staakt-het-vuren, uitgedragen. De Verenigde Arabische Emiraten is een van de relevante, regionale actoren die invloed hebben om tot een einde aan het conflict en een vredesovereenkomst te komen. In bilaterale gesprekken worden zorgen uitgesproken over de humanitaire situatie ter plekke en de negatieve consequenties van het voortduren van de oorlog voor zowel Soedan, de regio als de EU. Ook zijn de zorgen over wapenleveranties van derde partijen aan de strijdende partijen in Soedan overgebracht.
Wat is de positie van Nederland wat betreft de gesprekken tussen de Europese Unie (EU) en de VAE over een mogelijk vrijhandelsverdrag?3 Is steun van de VAE aan de RSF hierin een factor? Zo nee, waarom niet?
Commissievoorzitter Von der Leyen heeft op 10 april jl. onderhandelingen over een mogelijk handelsverdrag (FTA) tussen de EU en de VAE aangekondigd. Volgens de Commissie zullen de onderhandelingen zich richten op liberalisering van de handel in goederen, diensten en investeringen, evenals samenwerking in strategische sectoren zoals hernieuwbare energie, groene waterstof en kritieke grondstoffen. Daarnaast heeft de Commissie onderhandelingen aangekondigd over strategische partnerschapsakkoorden (SPA) tussen de EU en de individuele leden van de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (GCC), waaronder de VAE. Strategische partnerschapsakkoorden zijn brede overeenkomsten waarin afspraken kunnen worden gemaakt over een breed palet aan buitenlandpolitieke onderwerpen. Op basis van de conceptmandaten voor de onderhavige onderhandelingen zal het kabinet een positie innemen.
Wat is de positie van het kabinet over sancties tegen de VAE? Zijn sancties tegenover de VAE ter sprake gekomen in de RBZ op 14 april? Zo ja, welke positie heeft Nederland hierbij ingenomen?
Nederland heeft bij de Raad Buitenlandse Zaken van 14 april jl.4 bepleit dat de EU zich meer zou moeten inspannen om een eind aan het conflict te brengen, en dat – indien opportuun – maatregelen moeten worden overwogen om wapentoevoer en financiële stromen richting de strijdende partijen in te dammen, met als doel een eind te maken aan het geweld. Dit is in lijn met eerdere oproep van Nederland tijdens de RBZ van oktober 2024, tot meer diplomatieke druk door middel van een derde sanctiepakket gericht op leden van de Rapid Support Forces (RSF) en Sudanese Armed Forces (SAF), en op diegenen die zich in strijd met het geldende wapenembargo schuldig maken aan het bewapenen, financieren of logistieke ondersteuning bieden aan de strijdende partijen, zowel binnen als buiten Soedan.
Per situatie moet worden overwogen wat het meest effectieve instrument is. Sancties zijn een van de instrumenten die daarbij kan worden overwogen en zijn geen doel op zich. Gezien de gevoelige aard van dergelijke overwegingen en besprekingen in Europees verband kan ik daar geen verdere uitlatingen over doen.
Bepleit u strengere sancties tegen de RSF, na de aanval op burgers en hulpverleners in Zamzam en Abu Shouk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat geweld tegen humanitaire hulpverleners altijd ferm, duidelijk en niet-selectief veroordeeld moet worden en concrete consequenties moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik onderschrijf het belang van duidelijke stellingname bij aanvallen gericht op humanitaire hulpverleners. Dergelijk geweld is onacceptabel en zal door Nederland nooit worden genormaliseerd.
Hulpverleners moeten hun werk altijd veilig en ongehinderd kunnen uitvoeren. Strijdende partijen zijn te allen tijde verplicht onderscheid te maken tussen burgers en burgerobjecten enerzijds en strijders en militaire doelen anderzijds. Aanvallen gericht op burgers, onder wie humanitaire hulpverleners, zijn in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Humanitaire hulpverlening en humanitaire hulpgoederen moeten door de strijdende partijen worden ontzien en beschermd.
Waarom heeft u de aanval op hulpverleners in Zamzam en Abu Shouk direct veroordeeld als schending van het internationaal humanitair recht, zonder een onderzoek of oordeel van een rechter af te wachten, maar doet u dat niet bij de aanval van de Israeli Defense Forces (IDF) op hulpverleners op 23 maart 2025?4
Zowel bij de aanval op de kampen ZamZam en Abu Shouk in Darfoer als bij de aanval op hulpverleners in de Gazastrook is sprake van schending van het humanitair oorlogsrecht. Hulpverleners mogen nooit het doelwit zijn van een aanval, en het kabinet veroordeelt dan ook beide aanvallen. Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om feiten te verzamelen over vermeende schendingen. Daarbij is het in beginsel aan een (internationale) rechter om op basis van alle feiten na hoor en wederhoor schendingen vast te stellen. Het is in eerste instantie aan de meest betrokken staat of staten die ter zake rechtsmacht hebben om internationale misdrijven te onderzoeken en degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn te vervolgen en berechten. Internationale mechanismen – zoals onderzoeksmechanismen, bewijzenbanken en internationale of hybride tribunalen – zijn complementair aan de nationale strafrechtelijke procedures.
Bent u het ermee eens dat het nalaten van consequenties richting Israël na de aanval van de IDF op medische zorgverleners bijdraagt aan de erosie van het humanitair recht wereldwijd en een vrijbrief is richting strijdende partijen voor geweld tegen hulpverleners?
Zie ook het antwoord op vraag 8. Het kabinet veroordeelt alle aanvallen gericht op humanitaire hulpverleners. Zij moeten altijd veilig en ongehinderd hun werk kunnen doen. Het kabinet roept voortdurend strijdende partijen op zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden en maakt zich grote zorgen over tekortschietende naleving daarvan in gewapende conflicten wereldwijd. Het kabinet vindt dat strijdende partrijen zich te allen tijde houden aan het humanitair oorlogsrecht moeten houden. Dit is ook onderstreept tijdens de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 9 april jl. Nederland was op dat moment overigens de enige EU-lidstaat die tot een dergelijke ontbieding overging.
Sinds het uitbreken van de oorlog in de Gazastrook heeft Nederland partijen opgeroepen zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden. Dit heeft het kabinet zowel voor als achter de schermen gedaan. Het kabinet heeft daarbij meermaals en duidelijk aangegeven dat het door Israël tegenhouden van humanitaire hulp indruist tegen het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet heeft Israël hier ook meermaals op aangesproken. Naar aanleiding van het Nederlandse verzoek daartoe, heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger op 20 mei jl. aangekondigd onderzoek in te stellen naar de naleving door Israël van Artikel 2 van het Associatieakkoord.
Hoe duidt u de cijfers van het Werelgezondheidsorganisatie (WHO)-dashboard, waaruit blijkt dat in 2024 een recordaantal van 937 medische zorgverleners is gedood?5
De cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie geven blijk van de zeer zorgwekkende wereldwijde trend van geweld tegen hulpverleners. Huidige conflicten laten zien dat het humanitair oorlogsrecht en daarbinnen het beschermen van hulpverleners onder druk staat. Het kabinet deelt de zorgen van uw Kamer over de groeiende onveiligheid van hulpverleners en zet zich hiervoor in, zie ook het antwoord op vraag 11.
Hoe gaat u zich inzetten voor de veiligheid van hulpverleners wereldwijd?
De veiligheid van hulpverleners blijft voor dit kabinet een prioriteit, zoals beschreven in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp en verder toegelicht in de Kamerbrief Humanitaire Hulp. Hulpverleners moeten hun werk veilig en ongehinderd kunnen uitvoeren en mogen, zoals gezegd, nooit het doelwit zijn van aanvallen.
In het verleden droeg Nederland reeds bij aan de totstandkoming van VN-resoluties en resoluties van de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging die betrekking hadden op de veiligheid van hulpverleners. Ook in komende periode zal Nederland op multilateraal gebied aandacht blijven besteden aan het belang van naleving van het humanitair oorlogsrecht, zowel in algemene zin als in relatie tot specifieke, zorgwekkende contexten zoals de Gazastrook.
Ook op programmatisch gebied werkt Nederland aan de veiligheid van hulpverleners. Zo draagt het kabinet in 2025 extra bij aan het werk van de International NGO-Safety Organisation (INSO). Deze organisatie verzorgt veiligheidstrainingen voor hulpverleners en voorziet hen van actuele informatie over veiligheidsincidenten wereldwijd. Daarnaast steunt Nederland de trainingsprogramma’s van Clingendael die zijn gericht op het versterken van onderhandelingsvaardigheden met oog op humanitaire toegang. In dit kader is ook de Nederlandse financiële en politieke steun voor het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) relevant. ICRC is de hoeder van het humanitair oorlogsrecht en onderwijst jaarlijks duizenden soldaten en strijders in het humanitair oorlogsrecht. Recent lanceerde ICRC het Global Initiative to Galvanize Political Commitment to International Humanitarian Law dat werd gesteund door Nederland. Dit initiatief beoogt politieke toewijding aan het humanitair oorlogsrecht te vergroten, de naleving ervan te versterken en concrete aanbevelingen te ontwikkelen voor onder meer de bescherming van civiele infrastructuur en medische voorzieningen.
Bent u bereid om lokale organisaties en netwerken te betrekken bij het opsporen van personen die zich schuldig hebben gemaakt aan gericht geweld tegen hulpverleners?
Bestaande, lopende onderzoeken betrekken reeds lokale organisaties en netwerken bij hun werkzaamheden en onderzoek. Bijvoorbeeld de Fact-Finding Mission for the Sudan, die als hoofdtaak heeft om de feiten, omstandigheden en grondoorzaken van alle vermeende mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht te onderzoeken en vast te stellen. Maar ook het landenkantoor van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) in Soedan, dat als primaire taak het registeren en documenteren van mensenrechtenschendingen heeft, heeft een uitgebreid lokaal netwerk waarin deze informatie wordt verzameld. Daarnaast steunt Nederland in Soedan lokale mensenrechtenorganisaties op het gebied van het monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen.
Bent u bereid om extra middelen vrij te maken voor opsporing en vervolging van de daders en accountability ten aanzien van vergelijkbare schendingen van het humanitair recht wereldwijd? Zo nee, waarom niet?
Gerechtigheid voor slachtoffers en het tegengaan van straffeloosheid is van groot belang voor een duurzame vrede op de lange termijn. Nederland blijft zich daarom inzetten voor accountability en draagt in de bredere context direct bij aan onafhankelijk onderzoek naar schendingen van het internationaal recht. Zo heeft Nederland in de afgelopen jaren EUR 6 miljoen aan vrijwillige bijdragen overgemaakt aan het Internationaal Strafhof om de onderzoekscapaciteit van het Hof te versterken. Daarnaast maakt Nederland financiering voor accountability beschikbaar via algemene bijdragen aan het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) en via bijdragen aan OHCHR-landenkantoren in onder meer Oekraïne, Soedan en de Palestijnse Gebieden. Zo heeft Nederland in 2024 een financiële bijdrage van EUR 2 miljoen gegeven aan het OHCHR-landenkantoor in Soedan voor de registratie en documentatie van mensenrechtenschendingen. Daarnaast steunt Nederland in Soedan andere organisaties op het gebied van het monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen. Gezien de bezuinigingsopdracht, zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord, is er weinig ruimte om bovenop bestaande financiering voor accountability nog extra middelen vrij te maken.
Bent u bereid om ook staten aansprakelijk te stellen voor geweld tegen hulpverleners? Zo nee, waarom niet?
Een aansprakelijkstelling is pas aan de orde als aan drie voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet er voldoende en overtuigend bewijs zijn van een schending dat overeind blijft voor een internationale rechter. Ten tweede moet een internationaal hof of tribunaal bevoegd zijn om over deze schending te oordelen in de vorm van een voor partijen bindende uitspraak op basis van regels die gelden voor de partijen bij het geschil. Dat is het geval wanneer tussen Nederland en het desbetreffende land een verdrag van toepassing is dat geweld tegen hulpverleners verbiedt en voorziet in bindende geschillenbeslechting in geval van een schending, of wanneer zowel Nederland als het desbetreffende land bindende geschillenbeslechting op een andere wijze aanvaard hebben. Ten derde zou het bij geweld tegen hulpverleners gaan om een aansprakelijkstelling in het algemeen belang (indien het geweld betreft buiten Nederlands grondgebied en geen Nederlanders daarbij betrokken zijn). Nederland initieert een aansprakelijkstelling in het algemeen belang bij voorkeur niet alleen, maar samen met een gelijkgezinde partner. Het hangt derhalve van de feiten en omstandigheden van een specifieke gebeurtenis af of een aansprakelijkstelling mogelijk is. Ook geldt dat aansprakelijkstellingen in het algemeen belang tijdrovend en langdurig zijn en in het licht van de taakstelling die het Kabinet de Rijksoverheid heeft opgelegd, is de capaciteit beperkt om in de toekomst namens Nederland dergelijke procedures te initiëren. Daarom wordt dit op dit moment niet zonder meer overwogen.
Wanneer verwacht het kabinet de adviezen van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) en Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) over de beschikbare instrumenten om de straffeloosheid voor geweldpleging tegen hulpverleners te bestrijden te presenteren aan de Kamer, conform motie Dobbe6?
In de adviesaanvraag aan de AIV en CAVV is verzocht om het advies conform de motie Dobbe met spoed te verkrijgen. Omdat de AIV en de CAVV onafhankelijke adviescommissies zijn van de regering en uw Kamer, is het aan de adviescommissies zelf om te bepalen wanneer het aangevraagde advies wordt uitgebracht.
Bent u bekend met de oproep vanuit Artsen zonder Grenzen om de Wet internationale misdrijven aan te passen, zodat de kans op berechting in Nederland groter wordt?7
Ja.
Bent u het ermee eens dat een uitbreiding van de rechtsmacht van de Wet internationale misdrijven wenselijk is om een einde te maken aan de straffeloosheid voor geweld tegen hulpverleners? Zo nee, waarom niet?
Laat ik vooropstellen dat straffeloosheid bij geweld tegen hulpverleners tijdens gewapende conflicten uiteraard te allen tijde dient te worden tegengegaan. Dat internationale misdrijven tegen hulpverleners buiten Nederland worden gepleegd, staat er niet aan in de weg dat deze misdrijven in Nederland vervolgd kunnen worden. Dat is het geval wanneer de verdachte zich op Nederlands grondgebied bevindt, wanneer een zodanig misdrijf wordt gepleegd tegen een Nederlander of wanneer de verdachte een Nederlander is, dan wel een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De Wet internationale misdrijven kent hiermee reeds een ruime mogelijkheid tot vervolging in gevallen waarin sprake is van een internationaal misdrijf dat buiten Nederland is gepleegd, maar waarbij er voldoende aanknopingspunten met Nederland zijn. Dat er sprake is van een voldoende aanknopingspunt met Nederland is van belang, omdat het voor het daadwerkelijk tegengaan van straffeloosheid niet voldoende is dat een staat beschikt over rechtsmacht, maar ook vereist is dat in die staat effectieve opsporing en vervolging mogelijk is. Uitbreiding van de rechtsmacht betekent op zichzelf dan ook niet dat daarmee een einde zou worden gemaakt aan straffeloosheid. Het ontbreken van een voldoende link met Nederland kan effectieve opsporing en vervolging ernstig belemmeren dan wel onmogelijk maken. Dat ziet zowel op het vergaren van voldoende bewijsmateriaal, hetgeen sowieso al zeer complex is bij onderzoeken naar internationale misdrijven, als op de aanwezigheid van de verdachte bij berechting. Berechting bij een zaak zonder aanknopingspunten met de staat van berechting kan ook leiden tot jurisdictieconflicten met staten die wel een duidelijk aanknopingspunt met de zaak hebben. Wanneer door die berechting een mogelijk meer kansrijke vervolging in een andere staat onmogelijk wordt gemaakt, kan dat een effectieve berechting en tenuitvoerlegging van een opgelegde straf belemmeren. Het belang van het tegengaan van straffeloosheid wordt daarmee niet gediend.
Is het kabinet bekend met de wetgeving in Duitsland, waaronder de mogelijkheden tot vervolging van oorlogsmisdadigers groter zijn dan in Nederland? Hoe beoordeelt het kabinet aanpassingen aan de Wet internationale misdrijven naar Duits voorbeeld?
Ja. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 17. Wellicht ten overvloede merk ik op dat in Duitsland in de praktijk vaak niet wordt overgegaan tot opsporing en vervolging bij afwezigheid van een link met Duitsland.
Hoe heeft u tot nu toe al uitvoering gegeven, en blijft u dit doen, aan de motie Dobbe die vraagt om een leidende rol voor Nederland bij het beschermen van hulpverleners?8
Het kabinet blijft een leidende rol voor Nederland zien bij het beschermen van hulpverleners. Voor de uitvoering van de motie Dobbe verwijst ik naar het antwoord op vragen 11 en 13.
Het chilling effect van acties van de politie n.a.v. onder meer de bevindingen van de podcast 'RADIO BOOS' van 30 januari 20251 inzake aangiftes tegen de politie |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de bevindingen uit het onderzoek van journalisten van de podcast «RADIO BOOS», waarin wordt gesteld dat het voor burgers vrijwel onmogelijk is om aangifte te doen tegen politieagenten, zelfs bij ernstige beschuldigingen zoals buitensporig geweld?
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering dat burgers die aangifte willen doen tegen agenten vaak worden ontmoedigd of zelfs actief worden tegengewerkt door politiefunctionarissen?
Iedere burger in Nederland moet ervan uit kunnen gaan dat de politie elke aangifte serieus behandelt, ongeacht wie er bij een aangifte betrokken is. Op 11 april 2025 is de beantwoording van vragen van het lid Mutluer over het doen van aangifte tegen een politieagent met uw Kamer gedeeld.1 Voor een nadere uiteenzetting over het belang van het kunnen doen van aangifte tegen politiemedewerkers, de wijze waarop dat in de Nederlandse wet wordt gewaarborgd en, waar nodig, verbeterd, verwijs ik u naar die beantwoording.
Deelt u de mening dat een rechtstaat alleen functioneert als iedereen, inclusief politieagenten, gelijk is voor de wet en dat burgers zonder belemmeringen aangifte moeten kunnen doen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in het aantal aangiftes tegen politieagenten in de afgelopen vijf jaar, inclusief hoeveel hiervan hebben geleid tot een strafrechtelijk onderzoek en/of vervolging?
Sinds een aantal jaar publiceert de politie jaarlijks cijfers over geweldgebruik door politiemedewerkers. Met de openbaarmaking van deze jaarcijfers laat de politie zien transparant te zijn over het gebruik van geweld, en verantwoording te willen afleggen aan de buitenwereld hoe zij met het geweldsmonopolie omgaat. Een ander belangrijk doel van het registreren van geweldscijfers is het leren van het gebruik van aangewend geweld, door zowel de individuele ambtenaar als de politieorganisatie als geheel.
De meest recente cijfers zijn opgenomen in de rapportage «Geweldsaanwendingen door politieambtenaren in 2024».2 Deze rapportage bevat informatie over onder meer het aantal geregistreerde incidenten waarbij de politie in 2024 is ingezet, hoe vaak daarbij geweld is gebruikt en in welke context, en welk type geweldmiddel daarbij eventueel is gebruikt. Bovendien geeft de rapportage inzicht in de ontwikkeling van geregistreerde geweldsaanwendingen in de periode 2021–2024.
Naast cijfers over geweldgebruik is ook het aantal in 2024 geregistreerde klachten over de politie in de genoemde rapportage opgenomen. Een deel van die klachten gaat over gebruik van geweld door politiemedewerkers. Voor nadere informatie en cijfers over onderzoeken naar geweldsaanwendingen die door de politie zijn opgenomen en afgedaan door de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), wil ik u verwijzen naar de rapportage.3
Let wel: de rapportage over geweldsaanwendingen door de politie bevat geen cijfers over onderzoeken die door de Rijksrecherche zijn uitgevoerd naar politiegeweld. Deze cijfers kunt u vinden in de jaarberichten van het Openbaar Ministerie.4 Daarin wordt ook het aantal vervolgingsbeslissingen dat het Openbaar Ministerie naar aanleiding van deze onderzoeken heeft genomen, vermeld.
In de registratiesystemen van de politie wordt niet als zodanig bijgehouden hoeveel aangiften tegen politieagenten hebben geleid tot vervolging van de betreffende politieagent of een sepot-beslissing.
Hoe beoordeelt u het functioneren van het Bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) bij het behandelen van klachten en aangiftes tegen politieagenten? Acht u deze voldoende onafhankelijk?
Ja, deze acht ik voldoende onafhankelijk. De politie probeert haar taak zo professioneel mogelijk uit te voeren: zorgvuldig, onpartijdig en betrouwbaar. Wanneer burgers dat niet zo ervaren, kunnen zij een klacht indienen.5 Klachten worden behandeld door de afdeling VIK van de politie. Een juiste klachtbehandeling vergroot het vertrouwen van de burger in de politie. Tegelijkertijd is het voor de politie een belangrijk middel om intern het lerend vermogen van de organisatie te versterken en om draagvlak voor de politie te behouden of te vergroten. De klachtbehandeling van de organisatie is in de afgelopen jaren verbeterd en geprofessionaliseerd.
Binnen de politie bestaat een klachtprocedure uit twee fasen. In de eerste, informele fase, onderzoekt de klachtbehandelaar of een bemiddelingsgesprek tussen de klager en de politiemedewerker kan leiden tot meer wederzijds begrip.
Wanneer dat er niet toe leidt dat de klager tevreden is over de afhandeling van de klacht, dan kan hij of zij de behandeling voortzetten in de tweede, formele fase, door aan de politiechef een oordeel te vragen over de klacht. Om een zorgvuldig oordeel te kunnen geven, laat de politiechef zich adviseren door verschillende, onafhankelijke partijen. Zo is er een onafhankelijke klachtencommissie, bestaande uit leden die niet voor de politie werken, die de klacht onderzoekt en een advies uitbrengt aan de politiechef. Daarnaast laten politiechefs zich ook adviseren door burgemeesters en hoofdofficieren van justitie. Over deze en andere verbeteringen van de klachtbehandeling heb ik uw Kamer regelmatig geïnformeerd.6
Als sprake is van een strafbaar feit dat zou zijn begaan door een politiemedewerker, kan iemand daarvan ook aangifte doen. Aangiften tegen een politiemedewerker worden op afspraak opgenomen door de onderzoekers van de afdelingen VIK in de eenheden. Indien naast een klacht een aangifte wordt gedaan die in onderzoek wordt genomen, dan wordt de klachtbehandeling opgeschort.
De behandeling van een aangifte en/of het (feiten)onderzoek naar aanleiding van een aangifte wordt uitgevoerd door de Rijksrecherche in gevallen waarin een opsporingsambtenaar gebruik heeft gemaakt van zijn vuurwapen met een overlijden of enig lichamelijk letsel tot gevolg. Dat geldt ook voor andere vormen van geweldgebruik, indien dat heeft geleid tot zwaar lichamelijk of dodelijk letsel.
In andere gevallen van letsel als gevolg van geweld door opsporingsambtenaren
wordt het onderzoek uitgevoerd door medewerkers van een afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie. Net als het onderzoek door de Rijksrecherche, wordt een onderzoek door een afdeling VIK uitgevoerd door opsporingsambtenaren die niet betrokken zijn geweest bij het incident waarvan aangifte wordt gedaan. Zowel onderzoek door de Rijksrecherche als door een afdeling VIK vindt plaats onder gezag van een officier van justitie. Ik zie dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de afdelingen VIK bij het behandelen van klachten en aangiften tegen politieagenten.
Wat zijn de voorwaarden gesteld in internationale verdragen aan een effectief rechtsmiddel en is de Minister het eens dat de klachtenprocedure niet aan die voorwaarde voldoet? Zo ja, wat gaat de Minister hieraan doen om dit te verbeteren?
Wanneer de politie geweld heeft gebruikt, wanneer geweldgebruik door de politie heeft geleid tot de dood van een slachtoffer (artikel 2 EVRM) of wanneer een burger een geloofwaardige verklaring aflegt dat hij of zij als gevolg daarvan letsel heeft opgelopen (artikel 3 EVRM), vereist het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat er een effectief en onafhankelijk onderzoek plaatsvindt.7
Of een onderzoek in een concreet geval als onafhankelijk kan worden aangemerkt, hangt volgens het EHRM niet alleen af van het ontbreken van een hiërarchisch of institutioneel verband, maar gaat ook over de praktische, feitelijke onafhankelijkheid.
Dat betekent dat degenen die het onderzoek verrichten onafhankelijk moeten zijn van de opsporingsambtenaar die het geweld heeft aangewend. Daarnaast moet het onderzoek kunnen leiden tot vaststelling van de feiten en tot een oordeel over de rechtmatigheid van de geweldsaanwending in de gegeven omstandigheden, tot het vaststellen van de verantwoordelijke, en, indien nodig, tot bestraffing van de verantwoordelijke. Het onderzoek moet onverwijld van start gaan. Nabestaanden en slachtoffers moeten worden betrokken bij het onderzoek.8
In Nederland wordt onderzoek naar aanleiding van een aangifte van geweldgebruik door de politie onafhankelijk en onder het gezag van een officier van justitie uitgevoerd door de Rijksrecherche of door een afdeling VIK. Voor een nadere uitleg verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Als iemand een klacht indient over geweldgebruik door een politiemedewerker, dan zal de klachtbehandelaar in het gesprek met de klager altijd wijzen op de mogelijkheid om aangifte te doen tegen de politiemedewerker. Als de burger dat niet wil, dan is dat zijn eigen keuze en dan wordt de klachtprocedure voortgezet. Als de burger aangeeft wel aangifte te willen doen, dan wordt deze aangifte door het VIK opgenomen, waarna het onderzoek plaatsvindt onder gezag van de officier van justitie. Er is daarom geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van geweldgebruik in de Nederlandse rechtspraktijk niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM.9
Bent u bereid te onderzoeken of een onafhankelijke instantie beter geschikt zou zijn om klachten en aangiftes tegen politiefunctionarissen te behandelen, zodat mogelijke belangenverstrengeling wordt voorkomen?
De suggestie dat er sprake zou zijn van mogelijke belangenverstrengeling bij de behandeling van klachten en aangiften tegen politiefunctionarissen, deel ik niet. In het bestaande wettelijke systeem is de onafhankelijkheid van de afdelingen VIK voldoende gewaarborgd. Ik zie geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren.
Bent u het eens dat het en het vertrouwen in de politie en (daarmee) de rechtsstaat wanneer tegen aangiftewaardig politiegeweld geen aangifte gedaan kan of mag worden gedaan?
Ja, iedereen in Nederland moet aangifte kunnen doen, ook over gedragingen van politiemedewerkers.
Ziet u daarnaast ook risico's met betrekking tot het chilling effect op de demonstratievrijheid? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het recht op demonstreren in Nederland is een groot goed. Het staat iedere inwoner van Nederland volledig vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, uiteraard binnen de grenzen van de wet. De politie heeft in het kader van de politietaak een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen onder het gezag van de burgemeester.
Het uitgangspunt van de politie is altijd om demonstraties in goede banen te leiden en indien nodig zonder gebruik van geweld tot een goed einde te brengen (de-escalatie). Desondanks kan het noodzakelijk zijn gepast geweld te gebruiken indien demonstranten zich niet houden aan de door het bevoegd gezag gegeven bevelen. Net als elke burger, heeft ook elke demonstrant die meent slachtoffer te zijn geworden van excessief politiegeweld, de mogelijkheid een klacht in te dienen. Daarnaast kan iemand aangifte doen over een gedraging van een politiemedewerker, als sprake is van een vermoedelijk strafbaar feit.
Ik zie geen risico’s met betrekking tot het chilling effect. Zie ook het antwoord op vragen 7, 8 en 10.
Kunt u toezeggen dat u de Kamer op korte termijn (voor de zomer) informeert over hoe u de toegankelijkheid en onafhankelijkheid van aangifteprocedures tegen politiefunctionarissen wilt verbeteren?
Ik zie geen aanleiding om aan te nemen dat de toegankelijkheid en onafhankelijkheid van aangifteprocedures tegen politiefunctionarissen moet worden verbeterd. In de beantwoording van Kamervragen van het lid Mutluer10 noem ik één uitzondering. De politie heeft na eigen onderzoek geconcludeerd dat de chatbot op de website van de politie iemand die aangifte wil doen tegen een politiemedewerker eerst doorverwijst naar de klachtmogelijkheid. De politie heeft toegezegd dit te verbeteren.
Hoe beoordeelt u de toenemende agressie tegen demonstranten, op 7 april zijn net als 12 maart demonstranten aangereden, waarvoor Amnesty International in haar rapport van 9 juli 2024 «Under-protected and over-restricted: The state of the right to protest in 21 countries in Europe al voor waarschuwde? Eat gaat u doen om demonstranten beter te beschermen en hoe ziet u dit in het licht het voorkomen van eigenrichting als zijnde een kerntaak van de politie?
De Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) heeft eerder in 2023 in het onderzoek naar demonstratie van Kick Out Zwarte Piet geconstateerd dat sprake is van een bredere ontwikkeling op het gebied van openbare orde en veiligheid rondom demonstraties in de zin dat steeds vaker bij demonstraties partijen lijnrecht tegenover elkaar staan. De gemoederen kunnen daarbij flink oplopen, zowel in de wisseling van woorden als het handelen daarbij.11 Dit is een zorgelijke ontwikkeling.
Naar aanleiding van deze constatering heeft de Inspectie een breder onderzoek gedaan naar het optreden van politie rondom demonstraties. Ik heb dit rapport met bijbehorende beleidsreactie op 15 mei 2025 naar de Kamer gezonden.12 Daar verwijs ik u naar. Wanneer demonstranten worden lastig gevallen door vijandig publiek hebben de autoriteiten een vergaande inspanningsverplichting om de demonstranten daartegen te beschermen. Het is in dat geval aan de politie om onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag demonstraties in goede banen te leiden en de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen.
Hoe ziet u de rol van de politiek in de oplossing van de problemen, zoals benoemd in het rapport, daar wordt «Dreigende taal en demoniserende retoriek van hooggeplaatste politici» specifiek genoemd als aanjager van het stigmatiseren van protest?
Het staat iedere inwoner van Nederland volledig vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, uiteraard binnen de grenzen van de wet. Politici moeten in staat zijn om politieke uitlatingen te doen en zijn hierbij ook gebonden aan de wet. Tegelijkertijd hebben zij een bijzondere verantwoordelijkheid binnen het publieke debat. Een politicus mag geen uitspraken doen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie of onverdraagzaamheid.
Kunt u in bredere zin reflecteren op de toename van geweldsincidenten, zoals diverse momenten afgelopen jaar hebben ernstige geweldincidenten van politie tegen demonstranten plaatsgevonden zoals op 13 november in het Westelijk Havengebied van Amsterdam1, en 14 april jl. in het Maagdenhuis alsmede diverse incidenten tegen klimaatdemonstranten,2, en gebruik van geweld door de politie en het eerder genoemde «chilling effect»?3
Zoals u weet kan ik niet ingaan op individuele gevallen. Wel wil ik benadrukken dat het uitgangspunt van ieder politieoptreden de-escalatie is. Het gebruik van geweld is een ultimum remedium. Daarbij is een belangrijk gegeven dat het optreden van de politie niet zo ingrijpend mag zijn dat mensen hierdoor worden afgeschrikt of ontmoedigd om gebruik te maken van hun demonstratierecht. Dit neemt niet weg dat zich situaties kunnen voordoen waarin de politie genoodzaakt is om tijdens haar taakuitvoering geweld toe te passen. De politie gaat pas over tot het gebruik van geweld nadat hiervoor, indien mogelijk, is gewaarschuwd.
Erkent u dat bovengenoemde incidenten maar ook het fotograferen van vreedzame demonstranten, huisbezoeken aan vreedzame demonstranten, onterechte aanmerkingen als extremist, tienduizenden Nederlanders die met een terrorismecode in politiesystemen staan (soms enkel vanwege demonstreren) en een groot aantal privacy-schendingen door de politie, het vertrouwen in de politie en daarmee onze democratische rechtsstaat schaadt?4
De politie heeft op grond van haar wettelijke taak een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen. In dat kader kan sprake zijn van een noodzaak om informatie te verzamelen. Dit gebeurt in ondergeschiktheid aan het lokaal gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels.
Ten aanzien van de inzet van camera’s verwijs ik naar de beleidsreactie op het rapport van Amnesty International over camerasurveillance bij vreedzame protesten.17 Bij de beantwoording van vraag 16 zal ik ingaan op de huisbezoeken.
Bent u bereid om tot en actieplan te komen om te waarborgen dat het vertrouwen in de politie, de rechtsstaat en de bescherming van demonstranten wordt versterkt?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u zo spoedig mogelijk zorgdragen voor een stop op de praktijk van het thuis bezoeken van demonstranten door de politie5, onder verwijzing naar vragen van de leden Lahlah en Kathmann (beiden GroenLinks-PvdA) aan de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over huisbezoeken aan demonstranten en de gegevensverwerking van demonstranten (ingezonden 27 maart 2025) en vragen van het lid El Abassi (DENK) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten door de politie (ingezonden 25 maart 2025)? Kunt u daarbij aangeven welke rechtstatelijke waarborgen (zoals bijvoorbeeld een duidelijk verbod in de Politiewet of een effectief rechtsmiddel voor de gedupeerde) nodig zijn om dit soort praktijken te voorkomen?
Contact zoeken met mensen vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen. Een verbod of stop op het afleggen van huisbezoeken zou een goede taakuitvoering door de politie onmogelijk maken.
De overheid dient de uitoefening van het demonstratierecht te faciliteren. De politie levert hieraan een belangrijke bijdrage door in het kader van de politietaak demonstraties in goede banen te leiden en de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen. In dit kader kunnen ook huisbezoeken worden afgelegd door politie, bijvoorbeeld om informatie te verzamelen over een demonstratie. Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Verder geldt voor de politie dat het algemene interne handelingskader demonstraties onlangs is aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Het bericht 'Groene boa’s willen gemakkelijker wapens krijgen: ‘Zonder zijn we vleugellam’' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Groene boa’s krijgen steeds vaker met agressie te maken: «Die pepperspray heb ik niet voor niets»»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de huidige situatie waarin boa’s steeds vaker werk doen dat overlapt met politiewerk, waardoor zij regelmatig in heftige situaties terechtkomen zoals schietincidenten, zware verkeersongelukken, reanimaties of onverwachte gewelddadige situaties, met eventuele psychische klachten als gevolg?
Optreden in situaties waarbij aan de voorkant een reëel risico bestaat op geweld of escalatie is voorbehouden aan de politie. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat boa’s zich actief begeven in dergelijke situaties. Ik erken dat de rol en taak van de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) binnen de politiefunctie volop in ontwikkeling is. Daarom ben ik bezig met een diepgaande beschouwing op het boa-bestel. Deze moet antwoord geven op de vraag wat de rol én taak van de boa is binnen de politiefunctie, welke bevoegdheden en (wapen)uitrusting nodig zijn voor een adequate taakuitvoering en welke waarborgen daarbij noodzakelijk zijn. Rond de zomer van 2025 zal de diepgaande beschouwing op het boa-bestel aan uw Kamer worden aangeboden.
Deelt u de mening dat Posttraumatische stressstoornis (PTSS) als beroepsziekte ook erkend moet worden voor boa’s? Zo nee, waarom niet?
Laat ik voorop stellen dat het oplopen van PTSS of andere gezondheidsklachten als gevolg van werk afschuwelijk is. Er is in Nederland geen landelijk geldende lijst van beroepsziekten die van overheidswege wordt vastgesteld. Afspraken hierover moeten worden gemaakt tussen werkgevers en werknemers. Ik heb hier als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol omdat ik niet de werkgever van de boa’s ben.
Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie verwachten op de initiatiefnota van de leden Boswijk, Mutluer en Van der Werf over de aanpak van PTSS bij geüniformeerde beroepen (36 662) zoals verzocht op 13 december 2024?
De kabinetsreactie op de initiatiefnota van de leden Boswijk (CDA), Mutluer (GL/PvdA) en Van der Werf (D66) over de aanpak van PTSS bij geüniformeerde beroepen wordt voor de zomer 2025 met uw Kamer gedeeld.
Wat vindt u ervan dat groene boa’s zichzelf als vleugellam beschouwen zonder dienstwapen, gezien de lange aanrijtijden van de politie in de regio, de toenemende overlap van de werkzaamheden van de boa met politiewerk en de toenemende aanwezigheid van zware criminaliteit op het platteland?
De zorgen van boa’s over de langere aanrijtijd van politie als gevolg van hun werkzaamheden in het buitengebied zijn mij bekend. Indien noodzakelijk voor een goede uitoefening van diens taak is het mogelijk dat de groene boa uitgerust wordt met geweldmiddelen tot en met het vuurwapen. Het is aan de werkgever om geweldmiddelen aan te vragen en de noodzaak hiervan aan te tonen. De mogelijkheid om een beroep te doen op de politie is een van de criteria bij de beoordeling of er sprake is van noodzaak tot bewapening met een vuurwapen. De behoefte om over geweldsmiddelen te beschikken verschilt per werkgever. Het boa-bestel biedt ruimte voor die diversiteit. In de eerder genoemde beschouwing op het boa-bestel zullen ook de rol, taak, bevoegdheden en waarborgen met betrekking tot de groene boa worden bezien.
Welke maatregelen kunnen genomen worden om de aanrijtijden van de politie te verkorten als een groene boa gebruik maakt van de alarmknop?
Groene boa’s kunnen in noodsituaties rekenen op de ondersteuning van politie. Tegelijkertijd werken groene boa's regelmatig in afgelegen of moeilijk bereikbare gebieden, waardoor directe en snelle ondersteuning niet altijd mogelijk is. Inmiddels beschikken groene boa’s over portofoons met GPS waarmee de benodigde hulp sneller ter plaatse kan zijn.
Een zorgvuldige risicoanalyse door de boa-werkgever voorafgaand aan de inzet van groene boa’s is ook essentieel om mogelijke gevaren tijdig in kaart te brengen, passende voorzorgsmaatregelen te treffen, en hun inzet af te stemmen met de politie zodat zij hier rekening mee kunnen houden. Deze maatregelen kunnen de aanrijtijden van de politie in een noodsituatie verkorten.
Kunt u reflecteren op de uitspraak dat groene boa’s dagen in het papierwerk zitten voor de aanvraagprocedure van een dienstwapen en dat het soms maanden duurt voordat er een knoop is doorgehakt?
Met de toekenning van een geweldsbevoegdheid en geweldsmiddelen zijn verschillende grond- en mensenrechten in het geding. De aanwending van geweld door boa’s raakt immers aan het recht op leven, de onaantastbaarheid van het lichaam en de lichamelijke integriteit. Hieruit volgt dat een restrictief beleid wordt gehanteerd met betrekking tot de toekenning hiervan en dat er een zorgvuldige afweging zal moeten worden gemaakt voordat een geweldmiddel kan worden toegekend. De werkgever moet de noodzaak tot het bewapenen van een boa aantonen, waarna elke aanvraag afzonderlijk en zorgvuldig moet worden beoordeeld. Op dit moment zijn er 49 actieve boa's in domein II die een vuurwapen toegekend hebben gekregen. Indien zij ook hebben voldaan aan de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon opsporingsambtenaar (RTGB) mogen zij het vuurwapen dragen en gebruiken. Een boa is steeds voor de duur van een kalenderjaar geoefend in het gebruik, daarna moet er opnieuw een toets worden afgelegd. Met de selectieve groep boa’s die een vuurwapen toegekend hebben gekregen samen met de strenge eisen die hieraan gesteld worden benadrukken we het belang van het zorgvuldig omgaan in het toekennen van dit geweldmiddel.
Het besluit over de toekenning van vuurwapens aan boa’s duurt in sommige gevallen langer vanwege de complexiteit van de casuïstiek. Het gaat onder andere om vraagstukken rondom het verschil van inzicht aangaande het noodzaakcriterium en de motivering daarvan door aanvragers en (direct) toezichthouders. Hierdoor duurt het soms langer om tot een goed en afgewogen oordeel te komen. Daarnaast worden de uitspraken in enkele beroepszaken bestudeerd om de invloed hiervan en de gevolgen voor de besluitvorming te overzien.
Vindt u dat groene boa’s gemakkelijker uitgerust moeten kunnen worden met een dienstwapen dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier denkt u dat de aanvraagprocedure voor een dienstwapen voor groene boa’s vereenvoudigd en versneld kan worden en bent u bereid zich hiervoor in te zetten?
Zoals eerder benoemd, dient er een zorgvuldige afweging te worden gemaakt bij het toekennen van geweldmiddelen. Dit geldt niet alleen voor een vuurwapen maar ook voor een wapenstok of pepperspray. Uiteraard is het van groot belang dat een boa adequaat wordt uitgerust voor zijn taak. Dit is één van de redenen dat ik bezig ben met een beschouwing van het boa-bestel. De beschouwing moet antwoord geven op de vraag wat de rol én taak van de boa binnen de politiefunctie is, welke bevoegdheden en (wapen)uitrusting de boa nodig heeft voor een adequate taakuitvoering en welke waarborgen daarbij noodzakelijk zijn. De boa’s in het buitengebied worden meegenomen in de beschouwing en dit onderwerp zal als onderdeel van de beschouwing met de Kamer worden gedeeld.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de aangepaste regelgeving omtrent de bewapening van handhavers in het buitengebied?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het artikel «XR kondigt aanvallen met boterzuur aan, gemeente Eindhoven laat het begaan; geeft ondernemers tips over ventilatie en EHBO»?1
Ja.
Hoe kan het dat de gemeente Eindhoven en de gemeente Gouda aangeven niet preventief in te grijpen wanneer Extinction Rebellion klanten in winkels gaat terroriseren met boterzuur?
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze gemeentes de verantwoordelijkheid voor het beschermen van winkelende burgers afschuift op de winkeliers, die geen bevoegdheden hebben om hier daadwerkelijk tegen op te treden?
Het gebruik van een chemische stof om een punt te maken keur ik ten zeerste af, zeker omdat is gebleken dat bij eerdere vergelijkbare acties mensen onwel zijn geworden. Maak je punt zonder anderen in gevaar te brengen.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen.
In algemene zin vind ik dat demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van boterzuur niet. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan. Ik sta dan ook achter burgemeesters die maatregelen treffen om de gezondheid van mensen te beschermen, bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen aan deze demonstraties met boterzuur.
Deelt u de mening dat «demonstraties» waarbij gedreigd wordt met terreur, zoals het besmeuren van mensen met boterzuur, waarbij de organisatoren zelfs aangeven zelf de door hun acties benodigde EHBO te zullen regelen en de burgemeester aangeeft het gebruik van boterzuur niet te kunnen voorkomen, bij voorbaat altijd verboden moeten worden? Zo nee, waarom bent u van mening dat er niet eens een degelijke inspanning zou moeten worden geleverd om de veiligheid van burgers en personeel te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze gewelddadige «demonstraties» alsnog geen doorgang zullen vinden, om daarmee onschuldige burgers en medewerkers te beschermen tegen de terreur van Extinction Rebellion?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat bij wet verboden acties en handelingen niet voorkomen worden, maar de gemeentes daarentegen winkeliers wijzen op het handhaven van hun eigen huisregels?
Demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van boterzuur niet. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan. Ik sta dan ook achter burgemeesters die maatregelen treffen om de gezondheid van mensen te beschermen, bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen aan deze demonstraties met boterzuur.
Winkeliers, personeel en burgers mogen last ondervinden van een demonstratie, maar mogen nooit gevaar lopen of opzettelijk blootgesteld worden aan een chemische stof om hun punt te maken. Politiemedewerkers, hulpverleners en andere personen moeten daarnaast veilig hun werk kunnen doen, zonder dat zij te maken krijgen met agressie en geweld in welke vorm dan ook. Acties en een manier van actievoeren waarbij burgers, politiemedewerkers of wie dan ook in gevaar komen mag nooit normaal worden.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen. Daarnaast is het aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in een bepaald geval sprake is van een strafbaar feit.
Hoe garandeert u, als Minister van Justitie en VEILIGHEID, dat de veiligheid van winkeliers, personeel en burgers ten alle tijden gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u gezien de imminente dreiging die uitgaat van deze «demonstratie» deze vragen voor vrijdag 11 april voor 18:00 beantwoorden?
Ja.
Calamiteitenroutes in Zeeland |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Barry Madlener (minister infrastructuur en waterstaat) (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de enorme vertragingen op het Zeeuwse wegennet door recente afsluitingen van de Vlaketunnel (A58)?1
In onderstaande tabel zijn de geregistreerde afsluitingen weergegeven. Deze zijn geteld per rijrichting (van Bergen op Zoom tot Vlissingen). Er is onderscheid gemaakt tussen het geplande en ongeplande sluitingen. Rijkswaterstaat voert gepland onderhoud uit om de veiligheid, betrouwbaarheid en werking van de infrastructuur te waarborgen. Gepland onderhoud bij de Vlaketunnel en A58 vindt in de meeste gevallen plaats in de avonduren, zodat de hinder voor de weggebruiker tot een minimum wordt beperkt. Tijdens het onderhoud worden installaties gecontroleerd, systemen getest en eventuele defecten gerepareerd.
Ongeplande sluitingen zijn het gevolg van incidenten zoals de technische storing op 8 en 9 april. Ongeplande sluitingen bij de Vlaketunnel en A58 zijn doorgaans binnen het kwartier verholpen. In extreme gevallen, zoals op 8 en 9 april, kunnen deze sluitingen meerdere uren duren.
Jaar
Aantal
Gepland Vlaketunnel
Ongepland Vlaketunnel
Gepland A58
Ongepland A58
2020
17
0
4
0
13
2021
28
0
1
3
24
2022
86
14
7
21
44
2023
73
14
2
14
43
2024
103
22
6
24
51
20251
37
8
12
1
16
t/m 10 april 2025
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen vijf jaar sprake was van tijdelijke afsluitingen van het Zeeuwse deel van de A58 in het algemeen en van de Vlaketunnel in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat adequate calamiteitenroutes voor Zeeland van groot belang zijn, gelet op de eilandenstructuur en de aanwezigheid van een kerncentrale en een industriecluster?
Ja, het is belangrijk dat er adequate calamiteitenroutes zijn en dat mensen in geval van calamiteiten Zeeland kunnen verlaten. Naast de A58 wordt Zeeland via de N57, N59 en de N62 ontsloten.
Kan bij stremmingen en calamiteiten een uitzondering gemaakt worden op het huidige verbod op tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis, inclusief het realiseren van bijbehorende doorsteekmogelijkheid, snelheidsbeperkingen en toezicht/verkeersbegeleiding? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Tunnelwet is tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis in Nederland om veiligheidsredenen niet toegestaan. De veiligheidssystemen zoals camera’s, de inrichting van vluchtroutes, de ventilatie en rookafvoersystemen en het calamiteitenbestrijdingsplan bij de Vlaketunnel (opgesteld in overleg met de Veiligheidsregio Zeeland) zijn ook niet ingericht op tweerichtingsverkeer in één tunnelbuis.
Is de veronderstelling juist dat Europese regelgeving ruimte biedt voor tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis bij stremmingen en calamiteiten?
Dat is juist, alleen zoals ook in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, zijn de veiligheidssystemen volgens de Nederlandse Tunnelwet ingericht, waardoor tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis niet is toegestaan. In het hoogbelaste Nederlandse wegennetwerk zijn, naast de Europese regelgeving, extra verscherpingen in de nationale tunnelwetgeving doorgevoerd om de veiligheid van de weggebruiker te borgen.
Wordt samen met de provincie Zeeland gekeken naar verbetering van de verkeersbegeleiding tijdens stremmingen en calamiteiten?
Rijkswaterstaat werkt intensief samen met de provincie Zeeland om de verkeersbegeleiding, mede bij calamiteiten, waar nodig te verbeteren. Er is maandelijks overleg waarbij alle incidenten besproken worden. In het geval van tunnels (waaronder de Vlaketunnel) zijn calamiteitenscenario’s opgesteld en wordt per incident geëvalueerd of het scenario goed is ingezet en welke verbetermogelijkheden er zijn. Vervolgens worden deze uitgewerkt en aangepast.
Welke mogelijkheden ziet u voor meer decentrale verkeersbegeleiding in een kwetsbaar gebied als Zeeland, zodat lokale kennis beter benut kan worden?
De verkeersbegeleiding wordt door Rijkswaterstaat centraal uitgevoerd. Hiermee wordt op landelijk niveau de uniformiteit en continuïteit van de processen gewaarborgd, evenals de benodigde kennis en opleidingen. Hierbinnen wordt nauw samengewerkt met de regio, die lokale kennis van objecten en netwerken inbrengt. Door de landelijke verkeersbegeleiding worden ook de kosten en de bedrijfscontinuïteit beter beheerd.
Wordt samen met de provincie Zeeland gekeken naar verbetering van calamiteitenroutes, zoals aanvullende aansluitingen op de oude Rijksweg (N289)?
In het Bestuurlijk Overleg MIRT van 2021 hebben het Rijk en de regio’s, in het kader van hinderaanpak, een generieke landelijke afspraak gemaakt om het verkeersmanagement een extra impuls te geven. Hieronder vallen mede de calamiteitenroutes. Zo zijn de Zeeuwse regelscenario’s voor uitwijkroutes onlangs geactualiseerd. Ook werkt het Rijk samen met de regio’s aan de verdere uitbouw en professionalisering van de organisatie voor regionaal hinderbeheer, genaamd «Zeeland Bereikbaar», die dit jaar en volgend jaar haar beslag krijgt. Er zijn geen voornemens te kijken naar aanvullende aansluitingen op de oude Rijksweg (N289).
Welke mogelijkheden ziet u om met bijvoorbeeld snelheids- en andere verkeersbeperkende maatregelen en extra toezicht langer gebruik te kunnen maken van tunnelbuizen op cruciale verbindingsroutes, zoals de Vlaketunnel? Biedt de Tunnelwet hier voldoende ruimte voor?
Een veilig gebruik van tunnels heeft de hoogste prioriteit. De Tunnelwet biedt ruimte om in geval van calamiteiten tunnelbuizen open te houden met verkeersbeperkende maatregelen, zoals het opleggen van een snelheidsbeperking of het buiten gebruik stellen van een rijbaan. Extra toezicht door weginspecteurs en/of hulpdiensten zijn hierbij cruciaal. Indien deze maatregelen ontoereikend zijn om de veiligheid van weggebruiker te garanderen, wordt de tunnelbuis afgesloten. Dit geldt eveneens voor cruciale verbindingsroutes.
Op welke wijze wordt het belang van adequate calamiteitenroutes meegenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Het bericht 'Brandweer en veiligheidsregio's slaan alarm over bezuiniging op rampenbestrijding: 'Onbegrijpelijk in deze tijden'' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Coenradie |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Brandweer en veiligheidsregio's slaan alarm over bezuiniging op rampenbestrijding: «Onbegrijpelijk in deze tijden»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de veiligheidsregio’s een enorm belangrijke pijler zijn van de nationale paraatheid bij rampen, crises, maatschappelijke ontwrichting en hybride dreigingen?
De veiligheidsregio’s vervullen een belangrijke rol bij regionale, bovenregionale of landelijke crises die de nationale veiligheid raken. In voorkomend geval nemen voorzitters van veiligheidsregio’s op uitnodiging met raadgevende stem deel aan de overleggen van de nationale crisisstructuur. De veiligheidsregio’s hebben meermaals hun meerwaarde bewezen bij risico’s en dreigingen die kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting in Nederland.
Vindt u het verantwoord om in deze tijden van geopolitieke instabiliteit en maatschappelijke dreiging 10 procent te bezuinigen op de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR)?
Het besluit om 10% te bezuinigen op specifieke uitkeringen, waaronder de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR), vloeit voort uit het Hoofdlijnenakkoord.
Kunt u inzichtelijk maken wat de concrete gevolgen zijn van deze BDuR-korting voor de slagkracht van veiligheidsregio’s, met name op het gebied van crisisvoorbereiding, personele capaciteit, samenwerking en oefenstructuren?
Tijdens het Commissiedebat Brandweer en Crisisbeheersing van 19 februari 2025 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid toegezegd uw Kamer nader te informeren over de gevolgen c.q. impact van de (voorziene) bezuinigingen per veiligheidsregio. Deze informatie – die mijn ministerie bij het Veiligheidsberaad heeft opgevraagd – is op 19 mei 2025 aan uw Kamer gezonden.2
Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief met bijlagen. Hierbij merk ik op dat het Veiligheidsberaad de informatie vóór het uitkomen van de Voorjaarsnota 2025 aan het ministerie heeft verstrekt.
Wat zijn de gevolgen van deze bezuiniging op de brandweerzorg, het aantal brandweerposten en brandweermedewerkers?
Zie antwoord vraag 4.
Worden vanwege de voorgenomen bezuinigingen bepaalde taken niet meer uitgevoerd en leidt dit tot verlies van expertise en samenwerking tussen ketenpartners in de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u in beeld wat de BDuR-korting betekent voor de specifieke regio’s met een strategisch nationaal belang, zoals Zeeland, Groningen, Limburg en Noord-Holland?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn volgens u de risico’s voor de nationale crisisstructuur op de langere termijn, wanneer veiligheidsregio’s met vitale verantwoordelijkheden onvoldoende worden bekostigd om hun taken blijvend te kunnen vervullen?
Zicht op de feitelijke besluitvorming van de veiligheidsregio’s over de financiën ontstaat in het najaar van 2025. De veiligheidsregio’s worden voor ongeveer 85% gefinancierd door de inliggende gemeenten en voor ongeveer 15% door het Rijk via de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR). De besturen van de veiligheidsregio’s stellen de (meerjaren)begroting van de regio vast en bepalen op welke wijze gelden worden besteed, inclusief eventuele wijzigingen in de loop van de jaren. De gemeenteraden krijgen de gelegenheid om hun zienswijze op de ontwerpbegroting te geven.
Hoe wordt binnen de civiel-militaire samenwerking geborgd dat veiligheidsregio’s structureel kunnen blijven rekenen op defensie?
Defensie zal zich ook in oorlogstijd tot het uiterste blijven inspannen om capaciteit te genereren om bijstand te kunnen leveren. De geplande groei van de Defensieorganisatie in oorlogstijd naar 200.000 mensen, zoals beschreven in de brief van de Staatssecretaris van Defensie van 24 maart jl.3, zal in dat kader aanzienlijk meer armslag geven. Desondanks zal, afhankelijk van de loop van een mogelijk conflict, rekening gehouden moeten worden met mogelijke schaarste aan Defensie capaciteiten. In het geval van een conflict is het echter wel verstandig om er rekening mee te houden dat Defensiecapaciteiten beperkt of (tijdelijk) niet voorhanden kunnen zijn. Dit kan betekenen dat in het geval van een conflict civiele partners er in hun voorbereiding verstandig aan doen breder naar inzetbare capaciteiten te kijken. Dit is ook onderdeel van de interdepartementale weerbaarheidsaanpak waar momenteel door het Kabinet aan wordt gewerkt.
Kunt u reageren op de financiële claim die het Veiligheidsberaad heeft gedaan voor de inrichting van een landelijk dekkend netwerk van noodsteunpunten? Neemt u deze mee in de besluitvorming omtrent de Voorjaarsnota?
Op 6 december 2024 heeft het kabinet uw Kamer een brief gestuurd over weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen. Daarin zijn opgaven benoemd om de samenleving weerbaarder te maken. In de voorjaarsnota is opgenomen dat om de maatschappelijke weerbaarheid te vergroten er vanaf 2027 een bedrag ter hoogte van 70 miljoen euro op de begroting van Justitie en Veiligheid beschikbaar komt. De middelen zijn bedoeld voor de versterking van de regionale en lokale weerbaarheid, waarbij circa € 5 mln. voor de publiekscampagne en circa € 65 mln. voor de verdere versterking van de regionale en lokale weerbaarheid.
Over de exacte aanwending van de extra middelen voor regionale en lokale weerbaarheid treed ik in overleg met het Veiligheidsberaad in afstemming met de VNG. Het inrichten van noodsteunpunten is daarbij belangrijk. Uw Kamer is hier ook over geïnformeerd middels de brief die ik met de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Defensie aan uw Kamer heb gezonden op 11 juli jl.4
Bent u bereid in samenspraak met het Veiligheidsberaad te verkennen hoe een toekomstbestendig, risicogestuurd financieringsmodel ontwikkeld kan worden op basis van strategische opgaven, risicoprofielen en ecologische kwetsbaarheden?
De verdeling van de BDuR over de veiligheidsregio’s geschiedt op grond van een verdeelsysteem dat is opgenomen in bijlage 2 van het Besluit veiligheidsregio’s.
In dit verdeelsysteem wordt onder andere rekening gehouden met oppervlakte, woonruimten, hoofdvaarwegen en aantallen BRZO-bedrijven. Een aantal veiligheidsregio’s ontvangt vanwege een bijzondere situatie, zoals de aanwezigheid van de luchthaven Schiphol, de Waddeneilanden of hun functie als steunpunt voor chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten in het kader van de BDuR een vaste bijdrage voor die bijzonderheden.
In het kader van de herziening van de Wet veiligheidsregio’s die in tranches plaatsvindt, zal in een later stadium worden bezien of de financieringssystematiek van de veiligheidsregio’s aanpassing behoeft. Ik wil hierop niet vooruit lopen.
Huisbezoeken aan demonstranten |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u bekend met eerdere berichtgeving1 en recente voorbeelden, onder andere via videoverslagen op Instagram2, over onaangekondigde huisbezoeken door de politie aan mensen die overwegen te demonstreren?
Ja.
Hoe vaak en in welke situaties worden deze onaangekondigde huisbezoeken ingezet? Kunt u een overzicht geven van het aantal bezoeken in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst per regio?
Er zijn uiteenlopende redenen voor de politie om bij mensen thuis langs te gaan, aangekondigd en onaangekondigd. Het is een onlosmakelijk onderdeel van verbindend politiewerk. U kunt daarbij denken aan: de wijkagent die de verbinding met de wijk wil vergroten, een buurtonderzoek na een inbraak, het opvolgen van een melding over burenoverlast of over een mogelijk onveilige situatie bij de buren, een zogenaamd stopgesprek om bepaalde strafbare gedragingen en uitlatingen te bespreken en stoppen.
Thuis langsgaan bij mensen is derhalve deel van het reguliere politiewerk en wordt op verschillende wijze geregistreerd. Daarom is het niet mogelijk om het gevraagde overzicht te geven.
Deelt u de mening dat dergelijke huisbezoeken als zeer intimiderend kunnen worden ervaren door mensen die overwegen te demonstreren? Waarom wel of niet? Kunt u hierbij ingaan op de zorgen over een mogelijk «chilling effect», waarbij demonstranten ontmoedigd worden om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Ik kan mij voorstellen dat een huisbezoek door politie indruk kan maken. In het kader van demonstraties kunnen huisbezoeken worden afgelegd door politie. De politie kan informatie over de aard en omvang van een demonstratie proberen te verzamelen. Juist om de demonstratie goed te kunnen begeleiden. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Kunt u toelichten wat de wettelijke grondslag is voor deze bezoeken en welke (juridische) criteria worden gebruikt bij de beslissing om onaangekondigd bij mogelijke demonstranten thuis langs te gaan?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
In hoeverre zijn deze huisbezoeken in lijn met het grondwettelijke recht op demonstreren en de internationale mensenrechtenverplichtingen van Nederland?
Contact zoeken met mensen vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties en zoveel mogelijk wordt voorkomen dat daarvan in de praktijk sprake is. Dat houdt in dat huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval wordt afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken. Alleen iemands aanwezigheid bij demonstraties is geen reden voor een huisbezoek.
Kunt u bevestigen of bij deze huisbezoeken mensen worden gewaarschuwd voor deelname aan (vreedzame) demonstraties? Zo ja, hoe beoordeelt u de signaalwerking en het risico op ontmoediging van burgerparticipatie?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Welke protocollen of instructies bestaan er binnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voor het afleggen van onaangekondigde huisbezoeken aan potentiële demonstranten? Bent u bereid deze protocollen/instructies met de Kamer te delen?
Het Openbaar Ministerie kent dergelijke protocollen en instructies niet. Voor de politie geldt dat het algemene interne handelingskader demonstraties onlangs is aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Hoe wordt de proportionaliteit van deze maatregel beoordeeld? Wat zijn de afwegingen tussen het handhaven van de openbare orde enerzijds en de inperking van het recht op demonstratie anderzijds?
De overheid dient de uitoefening van het demonstratierecht te faciliteren. De politie levert hieraan een belangrijke bijdrage door in het kader van de politietaak demonstraties in goede banen te leiden en de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen. In dit kader kunnen ook huisbezoeken worden afgelegd door politie, bijvoorbeeld om informatie te verzamelen over een demonstratie. Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Afwegingen over de politie-inzet rondom demonstraties worden gemaakt in afstemming met het bevoegd gezag op basis van kennis van de lokale omstandigheden. In het algemeen is dialoog en de-escalatie hierbij het uitgangspunt.
Bestaan er bij de politie en/of het OM specifieke trainingen of richtlijnen over hoe om te gaan met demonstranten om misverstanden of onnodige intimidatie te voorkomen, zowel vooraf, tijdens als achteraf bij demonstraties? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat deze er wel zouden moeten komen? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Binnen het Openbaar Ministerie bestaan er geen specifieke trainingen of richtlijnen. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht en beperking ervan, in de breedste zin, dient conform de wet en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit plaats te vinden. Het Openbaar Ministerie hecht veel waarde aan deze uitgangspunten en zal zich er altijd van vergewissen haar handelen hieraan te laten voldoen, gelet op het belang van het demonstratierecht voor de samenleving.
De politie besteedt in de ME-opleiding en SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden)-opleiding aandacht aan het demonstratierecht en de omgang met demonstranten. Bij de beantwoording van vraag 7 ben ik ook reeds ingegaan op het interne handelingskader demonstraties van de politie dat onlangs is aangevuld.
Bent u van mening dat deze vorm van preventief optreden bijdraagt aan het vertrouwen in de politie en de overheid? Hoe waarborgt u dat burgers niet worden afgeschrikt om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Van de overheid mag worden verwacht dat het demonstratierecht wordt gefaciliteerd en er daarmee ook voldoende ruimte is om te demonstreren, maar ook dat dat op een veilige manier gebeurt. Daarom is het belangrijk dat wanneer het in het kader van de politietaak noodzakelijk is om contact te leggen in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Bent u voornemens maatregelen te treffen om deze vorm van huisbezoeken aan (mogelijke) demonstranten te beperken of beter te reguleren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over uw voornemens en de tijdsplanning? Zo nee, waarom niet?
Nee. Huisbezoeken zijn en blijven onderdeel van het werk van politie. Contact zoeken met burgers vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan.
Kunt u deze vragen los van elkaar en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
Onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten door de politie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het incident waarbij de politie een onaangekondigd huisbezoek aflegde bij een anti-genocide demonstrant1?
Ja.
Bent u ook bekend met het rapport «Ongecontroleerde Macht» van Amnesty International over politieoptreden bij demonstraties, waarin wordt gewezen op onrechtmatige ID-controles, intimidatie en onduidelijke surveillance-methoden2?
Daar ben ik mee bekend. Mijn voorganger heeft op het rapport gereageerd, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uw Kamer heeft op 12 december 2023 deze reactie ontvangen.3
Hoe beoordeelt u de constatering van Amnesty International dat vreedzame demonstranten regelmatig te maken krijgen met onrechtmatige ID-controles, onaangekondigde huisbezoeken, social media monitoring en andere vormen van surveillance door de politie?
Zoals aangegeven in bovengenoemde beleidsreactie, heeft de politie op grond van haar wettelijke taak een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen. In dat kader kan sprake zijn van een noodzaak om informatie te verzamelen. Dit gebeurt in ondergeschiktheid aan het lokaal gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels.
In vraag 5 ga ik nader in op het juridisch kader.
Bent u ermee bekend dat politieagenten onaangekondigd huisbezoeken afleggen bij demonstranten om vragen te stellen over hun motivatie en toekomstige deelname aan demonstraties? Hoe beoordeelt u dit optreden?
Ik ben hiermee bekend.
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet.
Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Op grond van welke wettelijke bevoegdheden worden demonstranten thuis bezocht en hoe verhoudt zich dit volgens u tot het recht op privacy en demonstratievrijheid?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
Als het huisbezoek verband houdt met de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten rondom demonstraties, kan het huisbezoek ook raken aan het demonstratierecht. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel, zoals het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Hoe beoordeelt u het feit dat vermoedelijk een wijkagent persoonlijke informatie van social media gebruikt (zoals een geplande verhuizing) om gesprekken met demonstranten thuis aan te gaan?
Het is niet aan mij als Minister om in te gaan op individuele zaken. Voor een meer algemene duiding verwijs ik u naar de beantwoording van de volgende vragen.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar het gebruik van social media door politie om burgers te benaderen, mede gezien het potentieel intimiderende effect op demonstranten en het demonstratierecht?
Om invulling te geven aan haar taak om de openbare orde te handhaven vergaart de politie informatie, ook online. De grondslag van deze informatievergaring ligt in artikel 3 Politiewet. Op grond van dit wetsartikel mag de politie informatie vergaren ten behoeve van de taakuitvoering zolang hiermee niet een volledig beeld ontstaat van delen van iemands persoonlijke leven. Deze informatie wordt ook online vergaard en heeft als doel de politie in staat te stellen keuzes te maken over de inzet van politiecapaciteit, het gezag te informeren en eventueel mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Kortom, deze informatievergaring is noodzakelijk om invulling te geven aan de daadwerkelijke uitvoering van de taak om de openbare orde te handhaven.
Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin bij een aanwijzing voor een ernstige verstoring van de openbare orde de politie stelselmatig informatie mag vergaren ten behoeve van de taakuitvoering. Dit betekent dat met de informatievergaring wel een beeld mag ontstaan van delen van iemands leven (zoals online al snel het geval is). Zoals toegezegd aan uw Kamer kunt u dit wetsvoorstel tegemoet zien. Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie te laten gaan.
Zoals ik al eerder aan uw Kamer heb bericht, heeft de politie intern op basis van de huidige wet en jurisprudentie een vernieuwd handelingskader ontwikkeld voor de online gegevensvergaring. Zo wordt voor de werkvloer meer duidelijkheid gecreëerd over de bestaande bevoegdheden in de online wereld en de grenzen hiervan.4 Momenteel bereidt de politie de implementatie van dit vernieuwde handelingskader voor.
Hoe beoordeelt u de constatering dat dergelijke huisbezoeken door demonstranten als intimiderend worden ervaren en mogelijk een afschrikwekkend effect hebben op het recht om vrij te demonstreren?
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel, zoals het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Welke richtlijnen bestaan er momenteel binnen de politie omtrent het monitoren van social media van demonstranten en hoe wordt geborgd dat dit gebeurt binnen de grenzen van privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om te onderzoeken of het optreden van wijkagenten bij demonstranten thuis en het gebruik van persoonsgegevens via social media overeenkomt met geldende wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het optreden van politie bij demonstraties beter aansluit bij het faciliteren van demonstraties in plaats van intimidatie en controle?
Ik heb op 15 mei een rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de rol van de politie bij demonstraties naar uw Kamer gestuurd, voorzien van een beleidsreactie, waar ik u graag naar verwijs.5 Daarnaast is het WODC bezig met een onderzoek naar het demonstratierecht met als doel het bestendigen van het wettelijk kader en het verbeteren van het handelingsperspectief van het lokaal gezag.
Heeft u sinds het verschijnen van het Amnesty-rapport (meer dan een jaar geleden) concrete stappen gezet om de politiepraktijken rondom demonstraties aan te passen? Zo ja, welke stappen waren dit en wat was het resultaat? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie van 12 december 2023 op dit rapport is aangegeven dat de bevindingen van Amnesty International aanleiding voor de politie waren om naar de huidige processen rondom demonstraties te kijken en te bezien of de huidige instructies beter bekend moeten worden gemaakt onder politiemedewerkers.
Er zijn interne kwaliteitstrajecten opgericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens en demonstraties. Zoals hieronder nader wordt toegelicht, zal ook een gegevensbeschermingseffectbeoordeling worden uitgevoerd.
Bent u bereid duidelijke nieuwe richtlijnen op te stellen waarin exact staat omschreven onder welke omstandigheden ID-controles, huisbezoeken en social media-monitoring bij demonstranten toegestaan zijn, en hoe toezicht daarop geregeld wordt? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de bovengenoemde beleidsreactie is ten aanzien van identiteitscontroles verwezen naar de parlementaire geschiedenis en een reeds bestaande instructie van de korpschef. Hieruit blijkt dat voor de uitvoering van identiteitscontroles sprake moet zijn van een concrete aanleiding in relatie tot de politietaak en een afweging door de betreffende politiemedewerker op basis van de omstandigheden van het geval.
Bij de beantwoording van vragen 7, 9 en 10 heb ik reeds aangegeven dat de politie werkt aan een handelingskader voor de verduidelijking van de bestaande bevoegdheden in de online wereld en de grenzen hiervan.6
De onafhankelijkheid van de beoordeling van politiegeweld in Nederland |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «De beoordeling van politiegeweld in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de auteur dat de praktijk van het beoordelen van mogelijk onrechtmatig politiegeweld op onderdelen niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)? Zo ja, op welke onderdelen is daar sprake van en hoe gaat u die praktijk laten verbeteren? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
Die conclusie deel ik niet. Artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermt het recht op leven. Artikel 3 EVRM verbiedt marteling of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat deze artikelen ook van toepassing zijn op situaties waarin een opsporingsambtenaar geweld gebruikt tegen een burger.2 De artikelen 2 en 3 EVRM bevatten materiële en procedurele vereisten. De in Nederland geldende regels voor geweldgebruik door de politie en de procedures waarin dit wordt onderzocht, zijn een invulling van deze vereisten op nationaal niveau. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van geweldgebruik in de Nederlandse rechtspraktijk niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM.
Deelt u de mening van de auteur dat het toetsen van politiegeweld aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit aangevuld dient te worden met een toets op het vereiste van absolute (artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)) of strikte (artikel 3 EVRM) noodzakelijkheid? Zo ja, hoe gaat u zorg dragen dat deze aanvulling plaats gaat vinden? Zo nee, waarom niet? En zo nee, waaruit blijkt dat politie en het Openbaar Ministerie al toetsen of politiegeweld absoluut of strikt noodzakelijk was?
Ik deel die mening niet. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt het materiële vereiste dat de politie niet meer geweld mag gebruiken dan «absolutely necessary» (artikel 2 EVRM) of «strictly necessary» (artikel 3 EVRM) om het beoogde doel te bereiken. Doorslaggevend daarvoor is of een opsporingsambtenaar op het moment van het geweldgebruik redelijkerwijs kon aannemen dat zich een situatie voordeed waarin het noodzakelijk was het geweld te gebruiken. Het EHRM schrijft voor dat lidstaten regels moeten stellen met betrekking tot proportioneel geweldgebruik door de politie.3 In dat verband acht het EHRM van belang dat de politie vaak moet optreden in gevaarlijke en onvoorspelbare situaties. De uit het EVRM voortvloeiende positieve verplichtingen moeten zodanig worden uitgelegd dat de autoriteiten niet onmogelijk of disproportioneel worden belast.4
In overeenstemming met deze eisen zijn er regels opgenomen in de Nederlandse wet voor geweldgebruik door de politie. Op grond van artikel 7 van de Politiewet zijn opsporingsambtenaren bevoegd om – in overeenstemming met de geweldsinstructie – geweld te gebruiken bij de rechtmatige uitoefening van een politietaak indien een situatie dit vereist. Het uitgangspunt is daarbij dat geweld het laatste redmiddel is. De geweldsinstructie bepaalt dat een opsporingsambtenaar bij het gebruik van geweld altijd handelt in overeenstemming met de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid.
Dat de in Nederland geldende regels voor geweldgebruik door de politie niet dezelfde terminologie aanhouden als (de Nederlandse vertaling van) de bewoordingen van het EHRM, maakt nog niet dat de Nederlandse regels niet voldoen aan het EVRM. Immers, het gaat erom dat de nationale regels in materiële zin voldoen aan de normen die volgen uit de jurisprudentie van het EHRM, onder meer door de wijze waarop de nationale regels worden geïnterpreteerd.5 Het EHRM schrijft voor dat een opsporingsambtenaar zich beperkt tot geweldgebruik dat in verhouding staat tot het beoogde doel en indien mogelijk altijd kiest voor de lichtste vorm van geweld.6 Dit wordt gewaarborgd door de in Nederland geldende vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, die van toepassing zijn op alle geweldshandelingen van de politie.
Deelt u de conclusie van de auteur dat onderzoeken van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie naar geweldsgebruik niet onafhankelijk zijn omdat er sprake is «van hiërarchie en institutionele verbanden tussen de mensen die het geweld gebruikten en de mensen die het geweld beoordelen»? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat dit onderzoek wel onafhankelijk wordt? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
Ik deel deze conclusie niet. Procedureel vereist het EHRM dat er een effectief en onafhankelijk onderzoek plaatsvindt wanneer geweldgebruik door de politie heeft geleid tot de dood van een slachtoffer (artikel 2 EVRM) of wanneer een burger een geloofwaardige verklaring aflegt dat hij of zij als gevolg daarvan letsel heeft opgelopen (artikel 3 EVRM).7 Onafhankelijk onderzoek betekent niet alleen het ontbreken van een hiërarchisch of institutioneel verband maar ook praktische, feitelijke onafhankelijkheid. Dat betekent dat degenen die het onderzoek verrichten onafhankelijk moeten zijn van de opsporingsambtenaar die het geweld heeft aangewend. Daarnaast moet het onderzoek kunnen leiden tot vaststelling van de feiten en tot een oordeel over de rechtmatigheid van de geweldsaanwending in de gegeven omstandigheden, tot het vaststellen van de verantwoordelijke, en, indien nodig, tot bestraffing van de verantwoordelijke. Het onderzoek moet onverwijld van start gaan. Nabestaanden en slachtoffers moeten worden betrokken bij het onderzoek.8
In de gevallen waarin een opsporingsambtenaar gebruik heeft gemaakt van zijn vuurwapen met een overlijden of enig lichamelijk letsel tot gevolg, wordt onafhankelijk onderzoek verricht door de Rijksrecherche onder gezag van de officier van justitie. Dit geldt ook voor ander geweldgebruik door opsporingsambtenaren met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Wanneer een burger aangifte doet van (zware) mishandeling door de politie of andere opsporingsambtenaren, kan het OM bevelen dat dit wordt onderzocht. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Rijksrecherche indien sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
In andere gevallen van letsel als gevolg van geweld door opsporingsambtenaren wordt het onderzoek uitgevoerd door medewerkers van een afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie. Dit zijn opsporingsambtenaren die niet betrokken zijn geweest bij het geweldsincident en bovendien onafhankelijk zijn ten opzichte van de politieteams waartoe de opsporingsambtenaar die geweld gebruikte behoort. Gaat het om een geweldsaanwending door een andere opsporingsambtenaar, dan zal het onderzoek worden verricht door de afdeling interne onderzoeken van de betreffende organisatie of, wanneer die daarover niet beschikt (denk aan veel organisaties die beschikken over buitengewone opsporingsambtenaren zoals gemeenten), door de politie.9 Net als het onderzoek door de Rijksrecherche, vindt een onderzoek na een aangifte van geweldgebruik door een opsporingsambtenaar plaats onder gezag van een officier van justitie. Daarmee wordt de door het EHRM voorgeschreven onafhankelijkheid voldoende gewaarborgd.
Indien de officier van justitie besluit de betrokken opsporingsambtenaar te vervolgen, is de Blauwe Kamer van de rechtbank Midden-Nederland bevoegd een oordeel te geven in de strafrechtelijke procedure. Het is niet aan mij als stelselverantwoordelijke voor de politie om mij uit te spreken over de oordelen van de Blauwe Kamer of andere (rechterlijke) functionarissen.
Het doen van aangifte tegen een politieagent |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kan je aangifte doen tegen een agent?»?1
Ja.
Verschillen de regels ten aanzien van het doen van aangifte tegen een politiemedewerker van de algemeen geldende regels als het gaat om het doen van aangifte? Zo ja, wat is er verschillend en waarom zijn die verschillen er?
De afhandeling van een aangifte tegen een politiemedewerker is anders dan een reguliere aangifte waar geen politiemedewerker bij betrokken is. Aangiften tegen een politiemedewerker worden op afspraak opgenomen door de onderzoekers van de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) in de eenheden.
Is het waar daar de politie wettelijk verplicht is om elke aangifte op te nemen, ongeacht tegen wie? Zo ja, waarom lijkt het erop dat in de praktijk het doen aangifte tegen politiemedewerkers moeilijker is? Ligt er een regel ten grondslag die het doen van een dergelijke aangifte bemoeilijkt? Zo ja, welke? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, in Nederland is de politie wettelijk verplicht om aangiften van strafbare feiten op te nemen. Dit is vastgelegd in artikel 163 lid 6 en artikel 165 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.
De procedure is dat wanneer een burger aangifte wil doen tegen een politiemedewerker, deze burger wordt doorverwezen naar de afdeling VIK van de betreffende eenheid. Er wordt dan een afspraak gemaakt voor het doen van aangifte. Aangiften tegen politiemedewerkers worden opgenomen door een specialistische afdeling vanwege de expertise op het gebied van onderzoeken tegen politiemedewerkers.
Waarom wordt iemand die aangifte wil doen tegen een politiemedewerker door een chatbot eerst doorverwezen naar de klachtmogelijkheid? En waarom wordt er in andere gevallen van het willen doen van aangifte wel meteen de mogelijkheid daartoe geopend?
Na eigen onderzoek heeft de politie geconcludeerd dat de chatbot iemand die aangifte wil doen tegen een politiemedewerker inderdaad eerst doorverwijst naar de klachtmogelijkheid. Van de politie heb ik vernomen dat dit wordt verbeterd, zodat in de toekomst iemand eerst op de aangiftemogelijkheid gewezen wordt.
Er bestaat geen regel of procedure op grond waarvan burgers die aangifte willen doen tegen de politie worden doorverwezen naar de klachtprocedure. Het kan echter wel gebeuren dat tijdens het uitvragen van het incident geconstateerd wordt dat er geen sprake is van een strafbaar feit waarvan aangifte gedaan kan worden. In dat geval wordt de betreffende burger doorverwezen naar de klachtprocedure.
Is het waar dat burgers die aangifte willen doen tegen een politiemedewerker vaak worden doorverwezen naar een klachtenprocedure in plaats van dat hun aangifte wordt opgenomen? Zo ja, wordt deze procedure duidelijk gecommuniceerd aan burgers?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat juist als het gaat om het doen van aangifte tegen een politiemedewerker dat niet de schijn mag ontstaan dat het doen van aangifte belemmerd wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, elke burger in Nederland moet er van uit kunnen gaan dat de politie elke aangifte serieus behandelt ongeacht wie er bij een aangifte betrokken is.
Deelt u de mening dat als iemand aangifte wil doen dat diegene dan weliswaar gewezen mag worden dat daarnaast ook de mogelijkheid tot het indienen van een klacht bestaat, maar dat dat niet mag betekenen dat het doen van aangifte niet genoemd wordt of ontmoedigd wordt? Zo ja, waarom en deelt u dan ook de mening dat dit duidelijker door de politie gecommuniceerd moet worden dat een klacht niet in de plaats van een aangifte komt en dat aangifte doen altijd mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tegelijkertijd hecht ik eraan om te benadrukken dat de procedures voor klachten en aangifte elkaar niet uitsluiten. Iemand die een klacht heeft ingediend over een gedraging van een politiemedewerker kan daarvan ook aangifte doen als sprake is van een strafbaar feit. Indien naast een klacht een aangifte wordt gedaan die in onderzoek wordt genomen, dan wordt de klachtbehandeling opgeschort. Door een medewerker van afdeling VIK wordt een burger geïnformeerd over beide procedures en wat deze precies inhouden. Zoals in de beantwoording van de vragen 4 en 5 is vermeld, zal de politie de onlineverwijzing aanpassen zodat men direct aangifte kan doen.
Hoe worden baliemedewerkers bij de politie opgeleid om aangiftes tegen politiemensen op te nemen?
Baliemedewerkers worden hierin niet specifiek opgeleid, omdat het uitgangspunt is dat alleen onderzoekers van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten deze aangifte opnemen.
Dienen baliemedewerkers bij de politie er zorg voor te dragen dat een burger die een aangifte tegen een politiemedewerker wil doen een afspraak daartoe kan maken? Zo ja, waarom gebeurt dat dan niet altijd? Zo nee, in welke gevallen niet?
Ja, iedereen in Nederland moet aangifte kunnen doen, ook over gedragingen van politiemedewerkers.
Worden dergelijke aangiftes altijd door de afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten van de politie opgenomen? Zo nee, in welke gevallen niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3. Het uitgangspunt is dat dergelijke aangiften worden opgenomen door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten. Het kan echter incidenteel voorkomen dat door drukte of capaciteitstekort aangiften worden opgenomen door reguliere afdelingen, zoals een districtsrecherche of basisteamrecherche. De behandeling van de aangifte en/of het (feiten)onderzoek naar aanleiding van de aangifte wordt vervolgens wel door een afdeling VIK of door de Rijksrecherche uitgevoerd.
Hoe vaak worden er per jaar klachten ingediend respectievelijk aangiftes tegen politiemedewerkers gedaan? Hoe vaak komt het voor dat na het indienen van een klacht alsnog aangifte wordt gedaan?
In het door de VIK’s gebruikte registratiesysteem Delta worden aangiften tegen politiemedewerkers niet afzonderlijk geregistreerd. Wel wordt over klachten gerapporteerd in de jaarverantwoording politie.2 De klachten van 2024 worden gepubliceerd in de jaarverantwoording 2024, en tegelijkertijd met het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer aangeboden.
De politie registreert niet of burgers hun klacht willen intrekken of schorsen en (alsnog) aangifte willen doen.
Het bericht 'Ambulance met spoed steeds langer onderweg: 'In ons dorp bijna nooit op tijd'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ambulance met spoed steeds langer onderweg: «In ons dorp bijna nooit op tijd»»?1
Ja.
In hoeverre vindt u het zorgelijk en problematisch dat er grote verschillen tussen aanrijtijden van ambulances bestaan tussen verschillende veiligheidsregio’s, provincies, steden, dorpen en kernen?
Er bestaan inderdaad verschillen tussen regio’s als het gaat om de responstijden van ambulances. In landelijke gebieden is er minder speling met het aantal ambulances. Toch is het in het licht van schaarste aan personeel niet realistisch om een overcapaciteit van ambulances na te streven die weinig ritten krijgen en bemand moeten worden met gespecialiseerde verpleegkundigen die we op andere plekken hard nodig hebben, zoals op de spoedeisende hulp of de intensive care.
In de Regeling ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) ervoor dient te zorgen dat de spreiding van de standplaatsen zodanig is dat in de veiligheidsregio minstens 97% van de bevolking binnen 12 minuten aanrijtijd2 kan worden bereikt door een ambulance. In de regelgeving is dus geborgd dat de spreiding van de standplaatsen op orde moet zijn. Desondanks is er een verschil in het aantal ambulances dat beschikbaar is in drukbevolkte, dan wel in dunbevolkte gebieden.
De meldkamers ambulancezorg zorgen dag en nacht voor de spreiding en beschikbaarheid van ambulances in alle regio’s van Nederland. Wanneer in een dunbevolkt landelijk gebied een ambulance bezig is met een inzet, wordt een andere ambulance in dat gebied strategisch gepositioneerd. Slimme en specifieke software helpt bij het maken van een zo goed mogelijke keuze hierin, door zoveel mogelijk factoren mee te wegen. Denk aan historische data van ambulanceritten, verkeersomstandigheden, de positie-informatie van overige ambulances, enzovoort.
Vindt u dat er maatregelen genomen moeten worden nu blijkt dat in slechts 60 gemeenten de aanrijtijden van ambulances binnen de norm vallen? Zo ja, bent u bereid om met de veiligheidsregio’s in gesprek te gaan over de grote verschillen in aanrijtijden en de toenemende overschrijdingen van de aanrijdnormen?
De streefnorm3 geldt op het niveau van de veiligheidsregio. Dit is ook het niveau waarop het RIVM jaarlijks het aantal benodigde ambulances berekent. Dat neemt niet weg dat ook op het niveau van de veiligheidsregio de responstijden vaak langer zijn dan de streefnorm. De 15-minutennorm is echter niet medisch onderbouwd en geldt voor allerlei gradaties van spoed. De ambulancesector werkt daarom sinds oktober vorig jaar met een vernieuwde urgentie-indeling met daarin een categorie voor de groots mogelijke spoed: de A0-urgentie. Welke spoedsituatie wel en niet in deze categorie valt, is wel medisch onderbouwd. De ambulance rukt in deze situaties uit met de hoogst mogelijke spoed vanaf de post. Wanneer er andere ambulances dichterbij zijn, worden zij van hun rit afgehaald en direct naar deze noodsituatie geleid. Oók ambulances van buur-regio’s. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van tussentijdse bevindingen aan dat wanneer elke minuut telt, de ambulance ook echt sneller ter plaatse is. De definitieve evaluatie van de nieuwe werkwijze verschijnt in juli. Daarna zal ik bepalen of we ook in de wet- en regelgeving aanpassingen doen aan de normen die nu gelden. Ik zal uw Kamer daar uiteraard over op de hoogte houden.
Welke concrete acties gaat u, de veiligheidsregio en/of de ambulancedienst nemen om de aanrijtijden te verbeteren?
In mijn vorige antwoord ging ik al in op de vernieuwde urgentie-indeling van de ambulancesector. Daarmee verwacht ik dat de ambulance sneller ter plaatse is in situaties waarin elke minuut telt.
Wat een belangrijke slag is in de algehele verbetering van responstijden, is het voorkomen dat de ambulance onnodig bezet (en daarmee niet beschikbaar) is. Daarom hecht ik veel waarde aan zorgcoördinatie4 als middel om de acute zorg toegankelijk te houden. Bij zorgcoördinatie zijn – naast de regionale ambulancevoorzieningen – de huisartsenspoedposten, eerstelijnsverblijf coördinatiepunten, aanbieders van acute wijkverpleging en aanbieders van ggz-zorg betrokken. Hierdoor kunnen triagisten op de meldkamers die werken met zorgcoördinatie, gebruikmaken van een breder palet aan in te zetten zorgvormen in combinatie met inzicht in actueel beschikbare capaciteit bij de verschillende partners in de acute zorgketen. Op die manier wordt gekeken waar een patiënt het beste terecht kan met zijn niet-levensbedreigende maar wel acute zorgvraag. Daarmee wordt de patiënt naar de juiste zorgverlener geleid, wordt de beschikbare capaciteit in de gehele acute zorgketen beter benut, verminderen we piekdrukte op één plek die doorwerkt naar andere plekken en sectoren, en kan de ambulance worden ingezet voor de spoedeisende zorg waarvoor de ambulancezorg is bedoeld.
Vindt u dat gemeenten zelf moeten kunnen beoordelen in hoeverre de vernieuwde urgentie-indeling, die invloed heeft op aanrijtijden, tot tevredenheid stemt in plaats van een regionale norm? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de wens om uit oogpunt van transparantie jaarlijks op gemeente(kern)niveau te rapporteren over de responstijden, zodat de gemeenten meer inzicht krijgen. Daarom heb ik Ambulancezorg Nederland formeel verzocht om vanaf 2026 (dat wil zeggen rapportagejaar 2025) jaarlijks transparantie te verschaffen over de responstijden van de ambulance op gemeenteniveau en waar mogelijk op gemeentekernniveau. Ik benadruk daarbij wel dat ik het belangrijk vind om de prestaties van de RAV’s te (blijven) beoordelen op het niveau van de veiligheidsregio.
Kunt u het aantal ambulanceposten, waarvandaan ambulances kunnen aanrijden, voor de afgelopen 10 jaar inzichtelijk maken? Hoe beoordeelt u de ontwikkeling van het aantal ambulanceposten in relatie tot de toenemende normoverschrijding van de aanrijtijden van ambulances?
Het aantal 24/7-uurs ambulancestandplaatsen wordt jaarlijks gerapporteerd in de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM. Deze zijn vanaf 2017 bekend:
Ambulancestandplaatsen
219
213
224
225
228
225
226
221
= Aantal standplaatsen ambulancezorg met 24/7-uurs paraatheid
Het aantal (statische) ambulanceposten is niet als enige relevant voor de tijdigheid van ambulances. Ambulances zijn constant onderweg en keren niet steeds terug naar hun standplaats voordat zij opnieuw ingezet worden. Het komt in de praktijk regelmatig voor dat een rijdende ambulance, die bijvoorbeeld net een inzet heeft gehad, alweer wordt opgeroepen voor een volgende inzet. Ook kan een ambulance ten behoeve van de regionale dekking in een bepaald gebied gepositioneerd worden, maar niet per se bij een standplaats. De meldkamer ambulancezorg ziet precies waar de ambulances rijden of staan en maakt op basis daarvan een keuze op basis van beschikbaarheid en urgentie welke ambulance het beste kan worden ingezet. Zo kan een ambulance toevallig net dichtbij in de buurt zijn, waardoor die ambulance er sneller is dan wanneer een ambulance vanaf de standplaats zou vertrekken. Als alle ambulances binnen een regio bezet zijn, worden beschikbare ambulances uit buur-regio’s zodanig gepositioneerd, dat de bereikbaarheid weer zo optimaal mogelijk is. Dit proces vindt dag en nacht plaats.
Bent u bereid gemeenten (half)jaarlijks te informeren over de prestatiecijfers van aanrijdtijden per kern?
In navolging van de motie van het lid Rikkers-Oosterkamp c.s.5 ben ik hierover in gesprek gegaan met Ambulancezorg Nederland. Ik heb Ambulancezorg Nederland formeel verzocht om deze transparantie vanaf 2026 (dat wil zeggen rapportagejaar 2025) namens de RAV’s te verschaffen. Deze publicatie zal openbaar zijn. In sommige gevallen zal dit niet op gemeentekern(dorps)niveau maar op gemeenteniveau worden aangeleverd, wanneer de data door te kleine aantallen herleidbaar is naar individuen.
Bent u, mede naar aanleiding van de WOO-procedure van RTL, nu wel voornemens de aanrijtijden en het aantal spoedritten per gemeente en kern actief openbaar te maken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u voor 2024 het percentage van het aantal ambulanceritten dat de norm van 15 minuten heeft overschreden inzichtelijk maken?
De cijfers over 2024 zijn nog niet bekend. Het sectorkompas ambulancezorg wordt jaarlijks gepubliceerd in juli.
De steeds langer wordende aanrijtijden van ambulances. |
|
Mariska Rikkers (BBB) |
|
Fleur Agema (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht op RTL.nl van 21 februari 2025, waarin duidelijk wordt dat ambulances steeds vaker te laat zijn en dat in sommige dorpen de streeftijd van 15 minuten vrijwel nooit wordt gehaald?1
Ja.
Deelt u de mening dat elke minuut telt in noodsituaties en dat het onacceptabel is dat mensen in bepaalde dorpen stelselmatig langer moeten wachten op een ambulance?
Ik kan me voorstellen dat mensen zich op basis van dit soort nieuwsberichten zorgen maken of de ambulance op tijd komt als zij een noodgeval hebben. Zeker wanneer je op een minder snel te bereiken plek woont.
Regionale Ambulancevoorzieningen (hierna: RAV’s) doen hun uiterste best om zoveel mogelijk mensen binnen 15 minuten te bereiken. Dit doen ze door ambulances zo strategisch mogelijk te positioneren, juist in dunbevolkt gebied. Dit wordt continu geregisseerd door de meldkamers ambulancezorg met behulp van slimme software. Echter, de vraag naar ambulancezorg kan op sommige piekmomenten zo hoog zijn dat het niet altijd mogelijk is om overal binnen 15 minuten responstijd aanwezig te zijn. In sommige gevallen heeft de ambulance meer dan de gewenste 15 minuten responstijd nodig. In het antwoord op vraag 10 licht ik toe dat voor de hoogste spoed een speciale aanpak is.
Op grond van de Regeling ambulancezorgvoorzieningen is de RAV verplicht jaarlijks de prestaties in relatie tot de streefwaarde te analyseren en in overleg met de zorgverzekeraars aantoonbare maatregelen te nemen wanneer bepaalde gebieden tekort schieten.
Ik ga daarom in gesprek met Zorgverzekeraars Nederland en Ambulancezorg Nederland met de vraag welke verbetermaatregelen inmiddels genomen zijn, en nog genomen kunnen worden, om te lange responstijden in dunbevolkte landelijke gebieden, zoals grensregio’s, te voorkomen. Inwoners die buiten de stad wonen moeten zich geen zorgen maken of de ambulance wel op tijd komt. Dit gaat me zeer aan het hart.
Daarnaast wordt dit jaar de Wet ambulancezorgvoorzieningen geëvalueerd, waarbij onderzocht wordt of de wet in de praktijk doeltreffend is in het borgen van kwaliteit en continuïteit van ambulancezorg. Ik wil daarbij de situatie in dunbevolkte gebieden, zoals grensregio’s, expliciet betrekken. Ik verwacht dat deze evaluatie eind dit jaar wordt afgerond.
Kunt u bevestigen dat de 15-minutennorm alleen op regionaal niveau wordt gemeten en niet per gemeente of dorpskern?
Ja. De norm voor aanrijtijden zoals deze in de Regeling ambulancevoorzieningen is opgenomen, is op het niveau van de veiligheidsregio.2 Ook de capaciteit die de ambulancedienst wettelijk krijgt toebedeeld wordt in opdracht van VWS door het RIVM op het niveau van de veiligheidsregio berekend. Overigens beschikken RAV’s wel over de responstijden op postcodeniveau, om daarmee de regionale cijfers te laten berekenen door het RIVM. De ambulancesector publiceert de regionale gemiddelden van de responstijden jaarlijks in het Sectorkompas Ambulancezorg.3 Ook wordt van alle regio’s de tijd gepubliceerd waarbinnen 95% van de spoedinzetten (A1) wordt gehaald. Dat is in veel regio’s tussen 15 en 17 minuten.
Bent u bereid om, in lijn met de door de Kamer unaniem aangenomen motie van onder andere de leden van de BBB-fractie over transparantie rondom aanrijtijden van ambulances, alsnog per gemeente transparantie te bieden over de werkelijke aanrijtijden?2
Ik heb begrip voor deze wens. Ik heb echter geen vrije beschikking over deze informatie. De data zijn van de individuele RAV’s en er is geen regeling die hen verplicht deze beschikbaar te stellen. Met andere woorden: zij dienen akkoord te gaan om hun data te gebruiken.5 In navolging van de motie van het lid Rikkers-Oosterkamp c.s.6 ben ik hierover in gesprek gegaan met Ambulancezorg Nederland. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik hier verder op in.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van de gesprekken die u, in de beantwoording van eerdere Kamervragen, aangaf te gaan voeren met Ambulancezorg Nederland over meer transparantie over de aanrijtijden per gemeente?3
In de gesprekken die met Ambulancezorg Nederland zijn gevoerd was er begrip voor de wens voor transparantie op gemeenteniveau, maar werd er tegelijkertijd op gewezen dat de wettelijke streefnorm voor responstijden gericht is op verantwoording op het niveau van de veiligheidsregio. Dat is ook het niveau op basis waarvan zij capaciteit toebedeeld krijgen. Het transparant maken van aanrijtijden op gemeenteniveau sluit daar niet op aan.
Ik heb Ambulancezorg Nederland formeel verzocht om vanaf 2026 (d.w.z. rapportagejaar 2025) jaarlijks transparantie te verschaffen over de responstijden van de ambulance op gemeenteniveau en waar mogelijk op gemeentekern(dorps) niveau.8 Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan. Ik benadruk daarbij wel dat ik het belangrijk vind om de prestaties van de RAV’s te (blijven) beoordelen op het niveau van de veiligheidsregio.
Kunt u aangeven of en hoe de urgentie-indeling die in oktober 2024 is ingevoerd, daadwerkelijk heeft bijgedragen aan snellere aanrijtijden voor levensbedreigende situaties?
De evaluatie van de vernieuwde urgentie-indeling is nog gaande en wordt in juli 2025 afgerond. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal ik bepalen of we ook in de wet- en regelgeving aanpassingen doen aan de normen die nu gelden. Ik zal uw Kamer daar uiteraard zo snel mogelijk over informeren.
Zijn er naast Tienhoven en Ameide aan de Lek nog andere dorpen of kernen waar de aanrijtijden structureel onder de norm presteren? Zo ja, welke?
Ik beschik niet over deze gegevens. Cijfers op postcodeniveau worden wel geregistreerd door de RAV, maar hierover wordt niet gerapporteerd. De spreiding en beschikbaarheid van de RAV’s is in de Regeling ambulancezorgvoorzieningen vastgesteld op het niveau van de veiligheidsregio.
Hoe kijkt u naar een structurele oplossing, zoals extra ambulanceposten in regio’s waar de norm vaak niet gehaald wordt?
Het aantal (statische) ambulanceposten is niet als enige relevant voor de tijdigheid van ambulances. Ambulances zijn constant onderweg en keren niet steeds terug naar hun standplaats voordat zij opnieuw ingezet worden. Het komt in de praktijk regelmatig voor dat een rijdende ambulance, die bijvoorbeeld net een inzet heeft gehad, alweer wordt opgeroepen voor een volgende inzet. Ook kan een ambulance ten behoeve van de regionale dekking in een bepaald gebied gepositioneerd worden (bijvoorbeeld bij een belangrijk kruispunt), maar niet per se bij een standplaats. De meldkamer ambulancezorg ziet precies waar de ambulances rijden of staan en maakt op basis daarvan een keuze welke ambulance het beste kan worden ingezet. Als alle ambulances binnen een regio bezet zijn, worden beschikbare ambulances uit buur-regio’s zodanig gepositioneerd, dat de bereikbaarheid weer zo optimaal mogelijk is. Dit proces vindt dag en nacht plaats.
Het is in het licht van personeelsschaarste niet realistisch om een overcapaciteit van posten na te streven en ambulances bij te kopen die weinig ritten krijgen en bemand moeten worden met gespecialiseerde verpleegkundigen die we op andere plekken hard nodig hebben, zoals op de SEH of de IC.
Wat ik belangrijk vind, is dat ambulances beschikbaar zijn wanneer elke minuut telt. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van hun actuele bevindingen aan dat de ambulance in deze situaties ruim op tijd komt (zie ook het antwoord op vraag 10).
Welke alternatieven, zoals de inzet van traumahelikopters of inzet voor ambulance-taken door brandweereenheden (zoals in Baarle-Nassau nu gebeurt), worden overwogen om de aanrijtijden in deze gebieden te verbeteren?
Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft mij laten weten dat er inderdaad alternatieven worden ingezet. Naast de vernieuwde urgentie-indeling wordt ook ingezet op zorgdifferentiatie tussen laag-, midden- en hoogcomplexe zorg. AZN is betrokken bij HartslagNu, waarmee first responders (politie, brandweer en burgerhulpverleners) direct door de meldkamer ambulancezorg worden gealarmeerd om hulp te verlenen bij een reanimatie. En er is een nauwe samenwerking met de acute zorgpartners, zodat patiënten met een acute maar niet levensbedreigende zorgvraag middels zorgcoördinatie de juiste zorg, op de juiste plek en van de juiste zorgverlener krijgen. Op die manier blijven de ambulances beter beschikbaar voor spoedsituaties.
Deelt u de mening dat inwoners recht hebben op een snelle en adequate hulpverlening, ongeacht of ze in een stad of op het platteland wonen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen in kleinere kernen niet langer het kind van de rekening zijn?
Ja. De organisatie van acute zorg moet zo zijn dat er een dusdanige inspanning wordt geleverd dat iedereen ervan op aan kan dat zij op zorg kunnen rekenen wanneer daar met spoed behoefte aan is. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2, ga ik daarom het gesprek aan met Ambulancezorg Nederland en de zorgverzekeraars.
Graag wil ik wel een nuancering maken op het algemene beeld dat nu kan ontstaan. De cijfers in het RTL-artikel gaan over alle situaties waarbij de ambulance met zwaailicht en sirene uitrukt (de zogenaamde A1-urgentie). Dit is een grote en diverse groep van spoedsituaties. Het kan gaan om mensen, voor wie elke minuut er één teveel is. Denk aan een hartstilstand. Maar in deze groep gaat het ook om gevallen die minder tijdkritisch zijn. De situaties waarover gerapporteerd wordt in het kader van de 15-minuten norm, zijn dus niet overal even spoedeisend.
Om beter te kunnen sturen op spoed, wordt sinds oktober vorig jaar in alle meldkamers ambulancezorg gewerkt met een categorie voor hoogste spoed, waarbij elke minuut telt voor de overlevingskans of kwaliteit van leven van de patiënt. Dit wordt de A0-urgentie genoemd en gaat om ongeveer 3% van alle spoedritten. Denk aan situaties waarin een reanimatie vereist is, waarin sprake is van verstikkingen of mogelijke fatale bloedingen. Wat wel en niet in deze categorie valt, is medisch onderbouwd. De ambulance rukt in deze situaties uit met de hoogst mogelijke spoed vanaf de post. Wanneer er andere ambulances dichterbij zijn, worden zij van hun rit afgehaald en direct naar deze noodsituatie geleid. Oók ambulances van buur-regio’s. Op de meldkamer ambulancezorg werken professionals die instructies en advies geven voordat de ambulance ter plaatse is. Bij een reanimatie (A0-urgentie) geldt daarnaast dat de ambulancezorgprofessional op de meldkamer (naast de ambulance-eenheid) ook de zogeheten «first responders» alarmeert (politie, brandweer en burgerhulpverleners). Burgerhulpverleners in de omgeving krijgen in het geval van een reanimatie-inzet direct alarm via HartslagNu. Zo startte burgerhulpverleners in 2024 ruim 79% van alle reanimaties, zo blijkt uit gegevens van HartslagNu.
De definitieve evaluatie van de hierboven omschreven «vernieuwde urgentie-indeling» verschijnt in juli. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van tussentijdse bevindingen aan dat de norm gehaald wordt voor de A0-inzetten, en dat wanneer elke minuut telt, de ambulance ook echt snel ter plaatse is. Momenteel wordt het onderscheid tussen A0 en A1 niet gemaakt in de jaarlijkse verantwoording over de 15-minutennorm. Na het verschijnen van de evaluatie zal ik bepalen of we ook in de wet- en regelgeving aanpassingen doen aan de normen die nu gelden. Ik zal uw Kamer daar uiteraard over op de hoogte houden.
Daarnaast wordt dit jaar de Wet ambulancezorgvoorzieningen geëvalueerd, waarbij onderzocht wordt of de wet in de praktijk doeltreffend is in het borgen van kwaliteit en continuïteit van ambulancezorg. Ik wil daarbij de situatie in dunbevolkte gebieden, zoals grensregio’s, expliciet betrekken. Ik verwacht dat deze evaluatie eind dit jaar wordt afgerond.
De omgang met een informant van de politie |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Michiel van Nispen (SP), Willem Koops (NSC) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het NRC-artikel «Hoe het geheime leven van een politie-informant zich tegen hem keerde»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud in dit artikel. Zie verder het antwoord op de vragen hieronder.
Kunt u bevestigen dat een man die al jarenlang informatie verschaft aan de politie op enig moment wordt opgepakt, van de politie moet blijven zwijgen, zich niet tegen de aanklacht heeft kunnen verdedigen en zelfs maandenlang in detentie terecht komt?
Als Minister ga ik niet in op individuele zaken en op zaken die zien op de vraag of personen als informant voor politie en justitie werken of in het verleden hebben gewerkt. Ik vind het tegelijkertijd belangrijk om toe te lichten waarom ook de politie en het OM hier geen nadere mededelingen over kunnen doen.
De systematiek volgens welke het Team Criminele inlichtingen (hierna: TCI) werkt, valt of staat met een van de belangrijkste uitgangspunten ervan, namelijk dat de identiteit van een door TCI gerunde politie-informant in beginsel altijd afgeschermd blijft. Alleen een zogenoemde CI-officier van justitie heeft de bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke gevallen een afweging te maken om de informantenstatus te bevestigen of te ontkennen, bijvoorbeeld als daarmee andere levens kunnen worden gered of de integriteit van de opsporing ernstig in het geding is. Dat identiteiten van informanten te allen tijde dienen te worden afgeschermd is ook goed te begrijpen gelet op het feit dat zij informatie verzamelen over personen die zich vaak in hun nabije omgeving bevinden. Een bevestiging vanuit politie of justitie van de informantenstatus van deze personen kan henzelf in groot gevaar brengen doordat ze als verrader worden beschouwd.
Het gegeven dat een bepaalde persoon zélf met zijn verhaal naar buiten treedt en zich – al dan niet terecht – bekendmaakt als een politie-informant, maakt het bovenstaande niet anders. Potentiële informanten kunnen worden afgeschrikt om in de toekomst hun diensten aan TCI te verlenen als zij in dergelijke individuele casussen zien dat er door druk vanuit mediaberichtgeving, toch een informantenstatus van een persoon wordt bevestigd. Hiermee zou een belangrijk onderdeel in de informatievoorziening van de politie tegen de zware criminaliteit in het gedrang kunnen komen.
Op de vragen 3, 4 en 5 zal ik – gelet op de verwijzing naar de individuele casus – dan ook geen antwoord geven. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 die algemeen van aard zijn en op de regels zien rondom informanten en het plegen van strafbare feiten.
Klopt het dat deze man in een brief van het Openbaar Ministerie wordt omschreven als «een belangrijke anonieme informant die met grote risico’s voor zichzelf een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit», dat eveneens in deze brief staat dat als hij in de strafzaak tegen hem wél over zijn rol als informant had kunnen vertellen, duidelijk was geworden dat hij «geen dader was maar slachtoffer» en dat hij in dat geval «vrijwel zeker» was vrijgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze persoon als gevolg van zijn detentie, die gelet op het gestelde in de vorige vraag gerelateerd is aan zijn hulp aan politie en justitie, na zijn vrijlating worstelt met het leven omdat tijdens detentie zijn bedrijf failliet is gegaan, hij door financiële problemen op straat belandt en Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) is vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om deze man, meer dan tot nu toe gedaan is, zijn schade te vergoeden voor de tijd in detentie en de gerelateerde schade? Kunt u toezeggen dat u zich inspant er op een nette manier uit te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerking van hoogleraar strafrecht Brinkhoff, die stelt dat deze zaak duidelijk maakt dat er een gat in de wet zit omdat er niks geregeld is voor informanten die zich vanwege hun precaire positie niet kunnen verdedigen op het moment dat ze, al dan niet terecht, beschuldigd worden van een strafbaar feit?
Meer in het algemeen geldt dat de inzet van informanten die ten behoeve van het TCI informatie verzamelen, aan regels is gebonden. Het is zowel een verantwoordelijkheid voor de politie en het OM als voor de informant zelf om binnen deze regels te opereren. De regels worden met een informant besproken vóórdat deze als informant bij het TCI wordt ingeschreven. Deze regels betreffen niet alleen een verantwoordelijkheid aan beide zijden over de afscherming van de identiteit van de informant, maar ook over het plegen van strafbare feiten. Een informant mag geen strafbare feiten plegen. Ofwel, alle door een informant gepleegde strafbare feiten zijn voor eigen rekening en risico.
Zoals in het antwoord op vraag 2 geformuleerd kan – bij uitsluiting – een CI-officier van justitie beslissen dat in zeer uitzonderlijke gevallen wordt bevestigd of ontkend of iemand een informant is. Wat dit betreft zie ik dan ook geen lacune in de wet.
Bent u bereid te onderzoeken hoe deze lacune kan worden gedicht om de rechtspositie van informanten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Politie inzet tijdens NAVO Top in Den Haag tussen 24-26 juni |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
De NAVO-top zal een zeer grote druk leggen op het Nederlandse politieapparaat; hoe zorgt u ervoor dat de handhaving van de openbare orde op andere plaatsen en in alle regio’s van het land gewaarborgd is?
Een waardig, gastvrij, veilig en ongestoord verloop van de NAVO-top vraagt om forse inzet van de politie. Ook verlenen Defensie, waaronder de Koninklijke Marechaussee, en omliggende landen bijstand aan de politie.
Gedurende de NAVO-top zal het reguliere politiewerk doorgang vinden. Wanneer dat nodig is, zullen eenheden onderling bijstand verlenen.
Worden hiervoor andere middelen en mensen ingezet, zo ja welke, zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zonde zou zijn als lokale (jaarlijkse) events in Nederland zelf hierdoor geen doorgang zouden kunnen vinden door een gebrek aan politie- en veiligheidsmensen?
Ik snap de teleurstelling als evenementen waar mensen lang naar hebben uitgekeken niet doorgaan. Echter, de NAVO-top is een duurzame investering in onze eigen veiligheid, vrede en brede welvaart. Daarom vind ik het een goede zaak dat Nederland de NAVO-top organiseert.
Dit de eerste keer in 76 jaar dat Nederland de NAVO-top organiseert. Door toppen in verschillende landen te organiseren, werken de bondgenoten gezamenlijk aan deze duurzame investering. Als trouwe bondgenoot vindt het kabinet het belangrijk dat Nederland een bijdrage levert.
De NAVO-top vraagt om een grote politie-inzet en heeft daarom gevolgen voor de beschikbare politiecapaciteit voor evenementen. Het lokaal gezag bepaalt mede op basis van de beschikbare politiecapaciteit welke evenementen rondom de NAVO-top doorgang kunnen vinden.
Wat kunt u hen als alternatief bieden om dit toch te laten doorgaan?
De bevoegdheid om te beslissen over de doorgang van evenementen ligt bij het lokaal gezag. Hierbij houdt het lokaal gezag rekening met de benodigde en de beschikbare politiecapaciteit. Wanneer er te weinig politiecapaciteit is, kan een evenement door aanpassingen mogelijk evengoed doorgang vinden met minder politie-inzet.
Is het u bekend dat veel van dit soort events afhankelijk zijn van sponsoren en dat er lopende contracten zijn waarbij het niet kunnen doorgaan van dergelijke events contractbreuk betekent en schade oplevert?
Lokaal en regionaal vinden gesprekken plaats over wat de verminderde beschikbaarheid van politie betekent voor specifieke evenementen. Daarbij vindt ook afstemming plaats met andere betrokken partijen waaronder sponsoren. Ik vertrouw erop dat zij in gezamenlijkheid tot een oplossing komen waarin zo veel mogelijk aan alle belangen recht wordt gedaan.
Wie is volgens u voor deze schade aansprakelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een andere oplossing mogelijk om deze schade te voorkomen en wellicht meer mensen in te zetten van marechaussee en defensie zodat de politie haar reguliere taken in de rest van het land ongestoord kan blijven uitoefenen?
Voor een veilig, waardig, ongestoord en gastvrij verloop van de top werken politie en Defensie intensief samen. Hierbij leveren eenheden van Defensie en specifiek de Koninklijke Marechaussee, naast inzet op de eigen reguliere taken, ook (militaire) bijstand, assistentie en ondersteuning aan de politie. Door het leveren van mensen, middelen en unieke capaciteiten wordt de politie in aanzienlijke mate ontlast.
Het bericht ‘Politie en defensie worstelen met 'soevereine' collega's die overheid niet erkennen’ |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politie en defensie worstelen met «soevereine» collega’s die overheid niet erkennen»1? Wat is uw reactie op het bericht?
Ja. Als Ministers van Justitie en Veiligheid en Defensie nemen we het signaal van de Politie, Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) zeer serieus en houden we de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten.
Wanneer soevereinen die bij de Rijksoverheid werkzaam zouden zijn zich niet meer aan geldende wet- en regelgeving houden en/of wanneer er structureel feitelijk onjuiste informatie wordt verspreid, wordt het vertrouwen in de overheid aangetast. Hiermee wordt de legitimiteit van overheidsorganisaties ondermijnd.
Bij hoeveel Politiemedewerkers en Defensiemedewerkers zijn signalen bekend dat zij zich in enige mate «soeverein gedachtegoed» aanhangen of zich verwant voelen met «soevereinen»? Hoeveel daarvan zijn geplaatst op een vertrouwensfunctie in de zin van de Wet Veiligheidsonderzoeken?
Bij de politie zijn, sinds 2023, vijf politiemedewerkers bekend die uiting hebben gegeven aan het soevereine gedachtegoed. Na een intern onderzoek is bij twee van deze politiemedewerkers vastgesteld dat er geen sprake is van plichtsverzuim. Het onderzoek naar de andere drie politiemedewerkers loopt nog. In het algemeen kan niet worden ingegaan op het screeningsniveau van deze betreffende politiemedewerkers.
De MIVD heeft in 2024 onderkend dat enkele defensiemedewerkers dit gedachtegoed aanhangen. De MIVD gaat gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding, niet in op haar bronnen, het actuele kennisniveau en/of de modus operandi van de dienst. Daarom doet de MIVD geen specifieke uitspraken over de hoeveelheid, aard en ontwikkeling van bepaalde onderzoeken dan wel individuele casuïstiek.
Deelt u het standpunt dat er geen plaats is bij de Politie en Defensie voor medewerkers die het gezag van de overheid cq de wetten niet erkennen en in strijd handelen met de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Het zich «soeverein verklaren» kan erop wijzen dat deze medewerker de overtuiging heeft dat de Nederlandse wet- en regelgeving niet geldig is. Deze overtuiging is zeer onwenselijk bij ambtenaren die juist Nederland als democratische rechtsstaat dienen, haar beschermen en naar burgers toe vertegenwoordigen. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat overheidsinstanties hun taken naar behoren en met respect voor de geldende wet- en regelgeving uitvoeren. Wanneer een medewerker vervolgens daadwerkelijk handelt vanuit het soeverein of anti-institutioneel gedachtegoed en zich niet als een goed ambtenaar gedraagt, wordt dit problematisch. Hetzelfde geldt wanneer een medewerker dergelijk gedachtegoed actief naar buiten uitdraagt en daarmee zijn functioneren of het functioneren van de overheidsinstantie belemmert. Dergelijk gedrag kan ernstige afbreuk doen aan het vertrouwen in de overheid en tevens de democratische rechtsorde. Dit geldt zeker voor organisaties als de politie en Defensie, waar het beschermen van burgers, de (internationale) rechtsorde en de rechtsstaat, alsook rechtshandhaving en het verlenen van hulp tot de kerntaken behoren. Het uitdragen van en handelen naar soeverein of anti-institutioneel gedachtegoed en het werken bij de Rijksoverheid, meer in het bijzonder bij politie en Defensie, staan in de basis dan ook op gespannen voet met elkaar.
Op grond van de Ambtenarenwet moeten rijksambtenaren hun uit de wet en uit de functie voorvloeiende verplichtingen vervullen en zich als een goed ambtenaar gedragen (artikel 6, eerste lid Ambtenarenwet 2017). Ook mogen zij geen uitingen doen waardoor een goede vervulling van de functie of het goede functioneren van de openbare dienst niet langer in redelijkheid is verzekerd (artikel 10 Ambtenarenwet 2017). Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient elke rijksambtenaar zich te houden aan de Gedragscode Integriteit Rijk. Bovendien legt de rijksambtenaar bij indiensttreding de eed of belofte af. Wanneer een ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen handelt, treedt de werkgever hiertegen op. BZK
Voor politiemedewerkers zijn de beginselen van een goed politieambtenaar vervat in de beroepscode die zij krijgen uitgereikt bij het afleggen van de eed of belofte. De Minister van Justitie en Veiligheid steunt het feit dat de korpsleiding de signalen serieus neemt en onderzoek instelt bij een vermoeden van plichtverzuim van politiemedewerkers die zich soeverein verklaren.
Dit plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift, als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Daar waar wordt gehandeld in strijd met die verplichtingen, kunnen leidinggevenden op basis van artikel 76 en artikel 77 Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) disciplinaire maatregelen opleggen.
Defensiemedewerkers die, met een verklaring van geen bezwaar (VGB), werkzaam zijn op een vertrouwensfunctie, moeten de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk volbrengen, waaronder het in de ambtseed beloofde, respecteren van de democratische rechtsorde. Ook is het binnen Defensie mogelijk om rechtspositionele maatregelen te treffen, op basis van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie (BARD). Wanneer defensiemedewerkers gedrag vertonen dat niet verenigbaar is met hun functie zullen leidinggevenden hierop actie ondernemen. Indien de MIVD aanleiding ziet, zoals vermeld in het antwoord op vraag 6, kan de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) worden ingetrokken. Ook kan de MIVD een ambtsbericht uitbrengen met betrekking tot de defensiemedewerker. Een ambtsbericht is een waarschuwing aan de reguliere Defensieorganisatie dat er binnen de organisatie een groot risico bestaat, waarop actie dient te worden genomen.
Deelt u de mening dat een medewerker van de Politie of Defensie die zich «soeverein verklaart» een groot risico vormt voor een goede taakuitoefening en het aanzien schaadt van de organisatie? Welke arbeidsrechtelijke consequenties (kunnen) worden getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Waar kunnen Politiemedewerkers en Defensiemedewerkers terecht als zij zorgen hebben over collega’s die mogelijk soeverein gedachtegoed aanhangen en gedrag zien bij hen dat indruist tegen de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Als werkgever van de politie vind ik als Minister van Justitie en Veiligheid het belangrijk dat politiemedewerkers op een laagdrempelige wijze meldingen kunnen doen. Voor politiemedewerkers geldt dat zij allereerst het gesprek met de direct leidinggevende aangaan in het geval zij vragen of zorgen hebben omtrent een mogelijke misstand. Daarnaast kent de politieorganisatie ook andere loketten waartoe politiemedewerkers zich kunnen wenden, zoals de vertrouwenspersoon, de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), het klokkenluidersmeldpunt politie (KMP) of de Ombudsfunctionaris politie. Hierbij fungeert het Sociaal Loket als voorportaal om vragen of meldingen van mogelijke misstanden door te geleiden naar het juiste loket. Politiemedewerkers kunnen zich ook rechtstreeks bij een loket melden.
Ook vindt Defensie het belangrijk dat defensiemedewerkers weten hoe en waar zij meldingen kunnen doen wanneer zij zich zorgen maken over mogelijk soeverein gedachtengoed bij collega’s. Dit kan bij vermoedens van integriteitsschendingen, misstanden of (beveiligings)incidenten. Defensiemedewerkers kunnen eerst bij hun leidinggevende terecht, die een speciale verantwoordelijkheid heeft om ongewenst gedrag tegen te gaan en als voorbeeld te fungeren. Bij een melding worden leidinggevenden ondersteund door het Centrum Organisatie Integriteit Defensie (COID). Na een melding, bijvoorbeeld via e-mail, telefoon of een digitaal formulier, komt het COID zo snel mogelijk in actie om de situatie te beoordelen en advies te geven. Meldingen kunnen ook via het onafhankelijk ingerichte Meldpunt Integriteit Defensie (MID) worden gedaan, dat direct onder de Secretaris-Generaal valt. Indien nodig kan een melding bij de Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO) van de AIVD of de MIVD worden gedaan, of kan de Koninklijke Marechaussee worden ingeschakeld.
Onder welke omstandigheden kunnen signalen van het aanhangen van anti-institutioneel gedachtegoed of soeverein gedachtegoed aanleiding zijn om een hernieuwd onderzoek in te stellen op grond van de Wet Veiligheidsonderzoeken?
Per 1 januari 2023 is de Wijzigingswet Politiewet 2012, de Wet op de medische keuringen en het Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen van kracht. Het doel van deze wetten is de kans op integriteitsschendingen te verminderen door middel van het screeningsbeleid. Iedereen die bij of voor de politie gaat werken krijgt vóór de aanstelling een initieel screeningsonderzoek. Hierbij gelden dezelfde regels voor zowel politiemedewerkers als externen die voor de politie gaan werken. In de wet is opgenomen dat, afhankelijk van het type screening, na vijf of acht jaar een periodiek herhaalonderzoek wordt uitgevoerd. Daarnaast is er een wettelijk vastgelegde meldplicht, waardoor politiemedewerkers veranderingen in hun persoonlijke situatie, zoals financiële problemen, dienen te melden bij hun leidinggevende. Bij veranderingen in de persoonlijke situatie van een politiemedewerker kan ook een incidenteel hernieuwd onderzoek plaatsvinden. Ook vindt er continue controle plaats op wijzigingen in het strafregister in relatie tot politiemedewerkers. De wijzigingen die verband houden met een misdrijf worden automatisch doorgegeven aan de politie. Deze aanpassingen van wetten zorgt ervoor dat de screening niet langer een eenmalige controle is voor de start van het politiewerk, maar dat de betrouwbaarheid en integriteit van politiemedewerkers ook tijdens hun werkzaamheden voortdurend wordt gecontroleerd.
Indien er sprake is van een (mogelijk) vermoeden van plichtsverzuim, kan een leidinggevende melding maken bij Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Vervolgens wordt de opvolging van de melding bepaald, namelijk het al dan niet instellen van een oriënterend-, disciplinair- of lijnonderzoek, een andere afdoening, of doorgeleiding naar het OM. VIK start alleen een onderzoek in opdracht van het bevoegd gezag.
Het overgrote deel van de defensiemedewerkers vervult een vertrouwensfunctie en ondergaat daarom een veiligheidsonderzoek. Dit omvat een zorgvuldig onderzoek door de UVO, een gezamenlijke eenheid van de AIVD en MIVD. Waarna een VGB wordt afgegeven of geweigerd. Vertrouwensfuncties zijn belangrijke functies, omdat personen in die functies over de mogelijkheid beschikken om de nationale veiligheid en die van de krijgsmacht te schaden. Om die reden moet gewaarborgd worden dat de persoon in deze positie de uit de vertrouwensfunctie voorvloeiende verplichtingen getrouw zal blijven vervullen. Wanneer er feiten en omstandigheden zijn die aanleiding vormen tot zorg over deze waarborging, is dit reden voor een hernieuwd veiligheidsonderzoek, op grond van artikel 9 van de Wet veiligheidsonderzoeken, waarna, indien nodig, de VGB ingetrokken kan worden. Dit betekent dat de medewerker niet langer deze functie of andere vertrouwensfunctie kan vervullen, hetgeen aanleiding geeft tot herplaatsing of ontslag.
Deelt u het standpunt dat er geen plaats is bij de Rijksoverheid voor medewerkers die het gezag van de overheid cq de wetten niet erkennen en in strijd handelen met de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke taken en verantwoordelijkheden hebben de Ministers van BZK, SZW, J&V en Defensie bij de aanpak van anti-institutioneel gedachtegoed?
Zoals het artikel aangaf wees de MIVD in haar jaarverslag van 2023 al op de dreiging die anti-institutioneel extremisme kan vormen voor de krijgsmacht. Defensie wil risico’s van gezagsondermijnende en anderszins onwenselijke activiteiten, vanuit welke achtergrond dan ook, tegengaan. Hiervoor bestaat een stelsel van beveiligings- en rechtspositionele maatregelen gericht op het weren van personen die een risico vormen voor de nationale veiligheid of de veiligheid van de krijgsmacht. Maatregelen die defensie hiertoe neemt zijn in het antwoord op vraag 5 en 6 beschreven.
De Minister van Justitie en Veiligheid gaat over de aanpak van strafbare feiten en het tegengaan van extremistische uitwassen. De bestaande aanpak op extremisme is toepasbaar op alle vormen van extremisme, zo ook anti-institutioneel extremisme. Hierbij wordt onder andere ingezet op het vergroten van kennis en bewustwording over mogelijke signalen en het bieden van handelingsperspectief. Zo zijn er diverse kennisproducten ontwikkeld, zoals de gezamenlijke publicatie van de AIVD, de politie en de NCTV «Met de rug naar de samenleving – Een analyse van de soevereinenbeweging in Nederland» en het «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland», waar in een apart hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van het anti-institutionele gedachtegoed binnen Nederland2. Daarnaast faciliteren de NCTV en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trainingen voor lokale professionals en bestuurders bij het Rijksopleidingsinstituut tegengaan radicalisering over anti-institutioneel extremisme en gesprekstechnieken. Daarnaast gaat aandacht uit naar het regionaal overstijgend uitwisselen van uitdagingen en good practices.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) heeft de coördinerende verantwoordelijkheid voor de rijksdienst en stelt vanuit die verantwoordelijkheid kaders en richtlijnen voor de rijksdienst, zoals de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gids Ambtelijk Vakmanschap. Het is aan de individuele werkgevers binnen de rijksdienst om dit te implementeren en, voor zover van toepassing, hierop te handhaven. Daarnaast heeft de Minister van BZK een bredere, overkoepelende verantwoordelijkheid voor de integriteit van het openbaar bestuur.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft afspraken gemaakt met de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om samen te werken op het thema anti-institutionele tendensen (inclusief soevereinen). Doel is om met name het lokaal bestuur te ondersteunen bij het opzetten van een preventieve benadering waarin aandacht is voor de perspectieven van mensen die wantrouwen ontwikkelen richting de overheid. Vanuit BZK is er een handelingskader opgesteld voor gemeenten waarin ook aandacht is voor het omgaan met escalatie en geweld, ook wanneer de agressie afkomstig is van soevereinen.
De ESS gaat daarnaast expertise en advisering aanbieden aan gemeenten en professionals. Ook zal ESS onder andere kennis- en netwerkbijeenkomsten organiseren met gemeenten en professionals en wordt er een handreiking uitgebracht om te ondersteunen bij het herkennen van en het omgaan met anti-institutionele tendensen. Verder investeert de ESS in netwerken rondom dit thema. Hierbij zet de ESS onder andere in op een versterking van de verbinding van overheden met mensen die zich aangetrokken voelen tot het anti-institutioneel gedachtegoed.
Welke Minister is eindverantwoordelijk voor het ontwikkelen van beleid bij het signaleren, tegengaan en opvolgen van anti-institutioneel gedachtegoed bij medewerkers?
De Ministers dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid. Dit omvat het vergroten van de meldingsbereidheid, het informeren en opleiden van ambtenaren over hun rol in de rechtsstaat en samenleving, en, in gevallen van strafbare feiten, het doen van aangifte.
Is er voldoende strafrechtelijk instrumentarium beschikbaar om aanbieders van «soevereinverklaringen» te vervolgen en te berechten, bijvoorbeeld op basis van oplichting? Heeft er een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden of loopt er een dergelijk onderzoek naar een medewerker die zich soeverein verklaarde?
Of het aanbieden van een soevereinverklaring kan worden gezien als oplichting is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Zo moet de aanbieder het oogmerk hebben om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De opsporing en vervolging is aan het Openbaar Ministerie.
Het bericht ‘Aanpak winkeldieven stokt door gebrekkige medewerking van politie’ |
|
Max Aardema (PVV), Peter Smitskam (PVV) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aanpak winkeldieven stokt door gebrekkige medewerking van politie»?1
Ja.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat de politie de benodigde persoonsgegevens van winkeldieven weer tijdig en consistent verstrekt aan winkeliers, zodat zij hun recht op schadevergoeding kunnen uitoefenen?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid brengt, op verzoek van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, in samenwerking met de politie en het bedrijfsleven in kaart welke knelpunten worden ervaren bij de directe aansprakelijkstelling van daders. Bij deze aansprakelijkstelling gaat het onder andere om de schadevergoeding die winkeliers vorderen van winkeldieven als compensatie voor de kosten die zij zelf maken bij de afwikkeling van de winkeldiefstal (181 euro). In de knelpuntenanalyse wordt onder meer gekeken naar de verstrekking van identificerende politiegegevens door de politie aan de vertegenwoordigers of incassodienstverleners van de winkeliers. Het Besluit politiegegevens bepaalt dat de politie deze politiegegevens kan verstrekken aan benadeelden van strafbare feiten of hun vertegenwoordigers (artikel 4:2 lid 1 sub n). De politie erkent dat er sprake is van een terugval in het aantal verstrekkingen bij winkeldiefstal en probeert dit te herstellen in overleg met betrokken partijen. De politie gaat daarnaast in afstemming met de betrokken stakeholders het landelijke kader voor de verstrekkingen van politiegegevens bij winkeldiefstal actualiseren. Daarbij zal ook worden aangegeven in welke gevallen politieambtenaren ter plekke de politiegegevens wel en niet verstrekken aan de winkeliers en in welke gevallen de privacydesks van de eenheden een beoordeling uitvoeren, al dan niet met toepassing van een vier-ogen-principe.
In het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Actieplan Veilig Ondernemen 2023–2026 ben ik met het bedrijfsleven, de politie en het Openbaar Ministerie in gesprek over de aanpak van winkeldiefstal. Dit is ook conform de motie Michon-Derkzen, gericht op het versterken van de publiek-private samenwerking bij de aanpak van winkeldiefstal.2 Een onderwerp daarbij is de verhouding tussen preventie, herstel en repressie bij winkeldiefstal. Bezien wordt welke gevolgen verschillende mogelijkheden hebben voor de rechtsstaat en de capaciteit van de betrokken organisaties. Ik zal u voor de zomer van 2025 een reactie sturen op deze motie.
Deelt u de mening, dat – nu de nieuwe werkwijze op basis van het vierogenprincipe niet langer structureel door de eenheid Midden-Nederland wordt toegepast – de korpschef een protocol dient op te stellen voor de praktische uitvoering, waarbij de politiemensen die de verdachte overnemen van de winkelier zo mogelijk meteen overgaan tot de verstrekking van de identiteit van de verdachte? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, indien de identiteit van de verdachte niet direct is vast te stellen, deze gegevens achteraf zo spoedig mogelijk door de politie verstrekt moeten worden aan winkeliers? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen betrek ik bij het gesprek dat ik voer met partijen in het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Actieplan Veilig Ondernemen 2023–2026. Omdat ik deze gesprekken nog aan het voeren ben en ik alle belangen zorgvuldig wil wegen kan ik helaas niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze gesprekken.
Welke alternatieve mogelijkheden hebben ondernemers momenteel om de identiteit van daders te achterhalen en hun schade te verhalen, en acht u deze mogelijkheden toereikend?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waarborgt u dat de voorgenomen beleidswijzigingen, waarbij «lichte» delicten zoals winkeldiefstal in principe niet meer vervolgd worden, niet leiden tot een toename van recidive en een gevoel van straffeloosheid in de samenleving?
De aanpak van winkeldiefstal moet ertoe leiden dat het onaantrekkelijk wordt gemaakt om een winkeldiefstal te plegen. Dat omvat zowel het verkleinen van de mogelijkheid om winkeldiefstal te plegen als het verbinden van passende gevolgen aan een gepleegde winkeldiefstal, zoals strafrechtelijk optreden, herstel van schade of een (collectief) winkelverbod. Daarbij moet oog zijn voor de aard van de winkeldiefstal: gaat het om een eenvoudige winkeldiefstal, waarbij het goed een beperkte waarde heeft of over een meer ernstige vorm. Daarnaast is ook van belang of de winkeldief een first-offender, recidivist of veelpleger is.
De zelfscankassa vormt een apart aandachtspunt, ook omdat niet altijd duidelijk is of de klant een product per ongeluk niet heeft gescand of met opzet, en daarmee onduidelijk is of er wel of geen sprake is van winkeldiefstal.
Zoals hierboven aangegeven, ben ik in het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Actieplan Veilig Ondernemen 2023–2036 met het bedrijfsleven, de politie en het Openbaar Ministerie in gesprek over het versterken van de aanpak van winkeldiefstal.
De weigering van de Joods-Israëlische comedian Yohay Sponder door Amsterdamse club Boom Chicago en de toenemende onveiligheid voor Joodse artiesten in Nederland |
|
Maikel Boon (PVV), Martine van der Velde (PVV) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht over de afgelasting van de shows van de Joods-Israëlische comedian Yohay Sponder bij Boom Chicago1?
Ja.
Vindt u dat Boom Chicago niet had moeten annuleren bij bedreigingen, maar in plaats daarvan aangifte had moeten doen en had moeten samenwerken met de politie en gemeente om de veiligheid van Joodse artiesten te waarborgen?
Ja. Het is zeer te betreuren dat het optreden van Yohay Sponder niet heeft plaatsgevonden als gevolg van intimiderende reacties en bedreiging. Ik sta voor een vrije sector waar ruimte is voor alle stemmen. Dat geldt ook voor de stem van dhr. Sponder. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen te staan. Het is daarom belangrijk dat culturele instellingen goed voorbereid zijn op het moment dat er signalen van verstoring zijn.
Vindt u niet dat het schokkend en antisemitisch is dat deze Joodse artiest door de directeur van Boom Chicago wordt verwezen naar een «Joodse locatie of clublocatie»?
De suggestie dat een Joodse artiest zou moeten optreden in een Joodse locatie is een hoogst ongelukkige uiting. Ik heb begrepen dat Boom Chicago inmiddels heeft aangegeven deze uiting te betreuren. Er lopen gesprekken om het optreden van de heer Sponder alsnog mogelijk te maken en wat daarvoor nodig is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederland een veilige omgeving blijft voor Joodse artiesten, gezien incidenten zoals de afgelasting bij Boom Chicago, de verstoring van het concert van Lenny Kuhr, het weren van Joodse artiesten door Theater De Generator en de annulering van optredens van Yemen Blues, en welke maatregelen neemt u om antisemitische druk en intimidatie in de culturele sector te voorkomen?
Er is door de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) een protocol gemaakt over hoe om te gaan met incidenten. De grotere podia weten inmiddels de weg naar de lokale driehoek te vinden. Ik constateer dat nog niet alle partijen dit weten. Boom Chicago is een zelfstandige BV en geen lid van een koepelorganisatie. Dat lijkt de oorzaak te zijn dat de organisatie niet volgens het protocol heeft gehandeld.
Er zijn verder gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om de toegang tot de lokale driehoek te waarborgen. Daarnaast is het goed te vermelden dat Kunsten ’92 mede met financiële steun van mijn ministerie dit jaar een traject is gestart om polarisatie en antisemitisme in de culturele sector tegen te gaan.
Het bericht 'Agent stopt met social media om beleid politie: ‘Echt heel jammer’’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Agent stopt met social media om beleid politie: «Echt heel jammer»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de politie het social mediabeleid heeft aangepast voor agenten die op sociale media zitten en zo ja, wat houdt die aanpassing precies in?
Sociale media zijn een gemakkelijke manier voor burgers om in contact te komen met de politie. Door op een laagdrempelige manier informatie te delen en vragen te beantwoorden zijn politieagenten online nabij. Dat vindt de politie belangrijk. Het vergoot de begrijpelijkheid en betrouwbaarheid van de politie. Juist daarom heeft politie door middel van social mediabeleid vastgelegd hoe zij sociale media inzet. Hierin zijn ook inrichtingseisen opgenomen.
De inrichtingseisen dragen bij aan de herkenbaarheid van politie-accounts. Herkenbare politie-accounts zijn belangrijk voor het contact met burgers via sociale media. Deze herkenbaarheid zorgt ervoor dat mensen weten dat ze met de echte politie praten. De politie wil dat zakelijke accounts zowel tekstueel als visueel herkenbaar zijn als politie-accounts. Inrichtingseisen zijn dus basisregels voor hoe de accounts eruit moeten zien, wat ze moeten bevatten en hoe ze heten.
Het sociale mediabeleid van de politie is sinds 2020 niet meer aangepast. In 2024 heeft er wel een update plaatsgevonden met betrekking tot de inrichtingseisen, in verband met veranderingen op de sociale media platformen en het ontstaan van nieuwe platformen, zoals Threads. De Politie heeft vervolgens accounts die niet voldoen aan deze nieuwe inrichtingseisen geïdentificeerd. De beheerders van deze accounts zijn daarna verzocht om de accounts in lijn te brengen met de nieuwe inrichtingseisen.
Wat is de reden dat de politie dit beleid heeft aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat door het nieuwe beleid wijkagenten wellicht moeten stoppen met hun account zoals ze dat nu hebben, terwijl zij op die manier juist in contact kunnen komen met diverse groepen mensen en kunnen laten zien wat hun werk inhoudt?
Via sociale media staan ruim 2.500 politiemedewerkers dagelijks in verbinding met burgers, bedrijven en partners. Door het gebruik van sociale media verlaagt de politie de drempel voor burgers om in contact te komen met de politie. Sociale media zijn zo belangrijk en vanzelfsprekend geworden dat burgers ook verwachten dat de politie daar informatie deelt en vragen beantwoordt. Hiermee wordt de nabijheid van de politie in de samenleving vergroot. Dit alles draagt weer bij aan de herkenbaarheid, begrijpelijkheid en betrouwbaarheid van de politie. Bovendien weet de politie door sociale media beter wat er speelt in de samenleving en kan zij gemakkelijker specifieke doelgroepen bereiken. Daarnaast spelen sociale media een belangrijke rol in werving van nieuwe politiemedewerkers.
In het social mediabeleid van 2020 is opgenomen wie een zakelijk social media-account namens de politie mogen beheren en welke eisen daaraan gesteld worden. Iedere politiemedewerker mag een sociale media-account beheren, mits zij voldoen aan de gestelde voorwaarden. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van het juiste politielogo, een juiste profielfoto, eenduidige benaming van het account, gebruikersnaam, schermnaam en een eenduidige bio. Deze voorwaarden zijn gesteld om de kwaliteit, herkenbaarheid en betrouwbaarheid van de politie op social media te bevorderen. Ook is in het social mediabeleid vastgelegd dat een zakelijk social media-account van bijvoorbeeld een wijkagent niet mag worden meegenomen naar een andere functie of werkplek. De social media-accounts van wijkagenten blijven hierdoor wijk gebonden, zodat de volgers updates blijven ontvangen over hun eigen wijk ondanks een personele wisseling.
Deelt u de mening dat juist in tijden van meer polarisatie en het dalende vertrouwen in instituties, social media-accounts van politieagenten die hun werk laten zien, een positieve bijdrage kunnen leveren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u deze social media-accounts van politieagenten ook niet juist als mogelijkheid om mensen te laten interesseren in het vak van de politie, waar op dit moment zoveel capaciteitstekorten zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat in deze oververhitte samenleving we het juist zouden moeten aanmoedigen dat deze mensen, die zich inzetten voor onze veiligheid, hun werk willen laten zien op sociale media omdat dat juist kan zorgen voor verbinding?
Politie moedigt het gebruik van social media door politiemedewerkers aan, mits het account voldoet aan de gestelde voorwaarden. Die aanmoediging is terug te zien in de ondersteuning binnen de organisatie. Hierbij kan gedacht worden aan sociale mediatrainingen, persoonlijke begeleiding door de socialmediaregisseur, how-to video’s en de tijd en middelen die door de teamchef hiervoor beschikbaar wordt gesteld. Daarnaast ondersteunt de politieorganisatie politiemedewerkers om veilig te werken op sociale media, zodat zij digibewust te werk gaan.
Bent u bereid om met de politie en de korpsleiding in gesprek te gaan over een eenduidig landelijk social mediabeleid van de politie, waarbij ruimte is voor de agenten om hun werk te laten zien op sociale media?
Met het huidige social mediabeleid van de politie krijgen politiemedewerkers de mogelijkheid om een sociale media account beheren om het politiewerk te laten zien aan burger binnen passende en noodzakelijke voorwaarden. Ik ondersteun dit social mediabeleid van de korpsleiding.