De kritiek op peperdure advocaten van politieagenten en de onderbetaling van sociaal advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van RTL nieuws over de 1,3 miljoen euro die de politie aan advocaatkosten heeft betaald in één zaak?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Als een politieambtenaar als gevolg van de uitoefening van zijn of haar werk aansprakelijk wordt gesteld naar burgerlijk recht of als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht, dan heeft de werkgever op grond van het Besluit algemene rechtspositie politie de plicht op om een tegemoetkoming te geven voor rechtskundige hulp. Daarnaast maakt dit deel uit van goed werkgeverschap. Het in het artikel genoemde bedrag betreft de kosten van rechtsbijstand die is verleend aan in totaal 26 politieambtenaren in complexe procedures die over een totale periode van ca. 3 jaar hebben plaatsgevonden.
Klopt het dat de declaratie van het advocatenkantoor Sjöcrona-Van Stigt bij de politie voor juridische hulp aan agenten in deze zaak 1.309.380,96 euro bedroeg? Is dat nu het totale bedrag in deze zaak, en zo niet, wat is dat dan wel? Wat vindt u van zo’n declaratie, beschouwt u die als marktconform en noodzakelijk? Kunt u uiteenzetten hoe dat bedrag tot stand is gekomen?
Het genoemde bedrag gaat om een tegemoetkoming voor de rechtskundige hulp aan politieagenten in de periode van juni 2015 tot mei 2018. De hoogte van de declaratie wordt zoals gezegd verklaard door de omvang en complexiteit van de zaak en het grote aantal politiemensen dat erbij betrokken was.
De gehanteerde tarieven zijn gebruikelijk in de markt. Aan de rechtskundige hulp van dergelijke zaken worden bijzondere eisen gesteld. De ingezette advocaten maken deel uit van een door de politie samengestelde advocatenpoule van strafrechtadvocaten die getraind zijn in de finesses van het politievak.
De advocaten uit de poule hebben in het verleden, bij de toenmalige korpsen, veel ervaring opgedaan in het verlenen van rechtsbijstand aan politieambtenaren die wegens een geweldsaanwending tijdens de dienstuitoefening in een strafrechtelijke procedure terecht kwamen.
Overigens mogen agenten zelf kiezen of ze een advocaat uit de poule inzetten of niet.
Vooropgesteld dat politieagenten, die verdachte zijn in het kader van de werkzaamheden tijdens hun diensten, recht hebben op goede verdediging op kosten van de Staat, deelt u ten principale wel de mening dat exorbitante uurtarieven van commercieel werkende advocaten niet door de belastingbetaler betaald hoeven te worden?
Artikel 69a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) schrijft voor dat politieambtenaren recht hebben op een tegemoetkoming van de kosten voor rechtsbijstand indien de ambtenaar wegens de uitvoering van de politietaak aansprakelijk wordt gesteld naar burgerlijk recht of als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht. De Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie bevat regels over het toekennen van deze vergoeding. De gehanteerde uurtarieven zijn zoals voormeld marktconform.
Wat waren de gedeclareerde uurtarieven in deze zaak vanuit dit advocatenkantoor? Bent u nu bereid dit openbaar te maken, in tegenstelling tot de beantwoording van eerdere Kamervragen hierover en in lijn met de motie Van Nispen?2 3
De politie heeft vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap een advocatenpoule beschikbaar die politieambtenaren kunnen bijstaan. Deze advocaten uit de advocatenpoule die politieambtenaren bijstaan, zijn door opleiding, ervaring en betrokkenheid specialist op het gebied van ondersteuning van politieambtenaren.
Openbaarmaking van gegevens mag achterwege blijven voor zover het belang niet opweegt tegen het belang van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen danwel derden; artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de Wob. Ook de Raad van State is van oordeel dat deze informatie op deze genoemde grond mag worden geweigerd.
Waarom heeft het eigenlijk zo lang geduurd voor hier enige openheid over is en zijn dit soort WOB-verzoeken van RTL nieuws, Kamervragen en moties nodig om dit soort informatie te krijgen? Hoe kan het dat zelfs geprocedeerd is om openheid te voorkomen, tot aan de Raad van State, wat heeft dat eigenlijk wel niet gekost?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het gedeclareerde uurtarief in deze zaak redelijk, marktconform, en noodzakelijk om de gewenste kwaliteit te krijgen? Zo ja, bent u dan ook bereid sociaal advocaten dergelijke tarieven te gaan betalen? Zo niet, waarom is deze gang van zaken dan geaccepteerd?
Commerciële advocatentarieven worden bepaald door de markt. Kortgezegd is dat vraag en aanbod en het bijzondere specialisme.
Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand voorziet in een subsidie aan advocaten en mediators voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald vastgesteld tarief conform het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden.
De rechtsbijstand die de overheid in casu afneemt is geen subsidie. De overheid is daarbij in dezelfde positie als iemand die niet in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand en een betalende cliënt, en dus afhankelijk van de marktconforme tarieven.
Wat is uw reactie op de kritiek op deze torenhoge rekening?4
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat deze extreme tarieven in geen verhouding staan tot de vergoedingen die de Staat betaalt in de sociaal advocatuur, de rechtshulp voor mensen die dat ook hard nodig hebben, die al zoveel jaar ernstig onder druk staat?
Nederland behoort tot de top in Europa met een budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand van € 400 mln. Per hoofd van de bevolking geeft Nederland twee keer zoveel meer uit dan België en drie keer zoveel meer dan Duitsland. Het huidige stelsel is niet klaar voor de toekomst. Het programma Stelselvernieuwing rechtsbijstand is ingesteld met het doel om het stelsel toekomstbestendig en duurzamer te maken zodat deelnemende advocaten een hogere beloning voor de te verrichte werkzaamheden ontvangen. Dit toekomstbestendig en duurzamer maken is de primaire taak van de overheid. Zoals ook vermeld in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Nispen (SP) over de dwang op commerciële advocatuur om gesubsidieerde rechtsbijstand te gaan verlenen doen we daarbij ook een beroep op commerciële advocatenkantoren om vanuit hun maatschappelijke ondernemerschap en gelet op de grote verschillen met de sociale advocatuur, iets te betekenen voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.9 Het verheugt ons dan ook dat de NOvA Walter Hendriksen als kwartiermaker heeft aangesteld om meer structuur aan te brengen in de gefragmenteerde initiatieven op dit gebied en dit verder te ontwikkelen.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de overheid voor haar eigen mensen oneindig budget uittrekt, die er voor andere verdachten en slachtoffers niet is, waardoor dit rechtsongelijkheid oplevert?
Er zijn binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen richtlijnen vastgesteld omtrent de (maximale) hoogte van het tarief voor advocaatkosten dat vergoed wordt in voorkomende zaken; de hoogte van de tegemoetkoming aan de medewerker wordt vastgesteld naar redelijkheid en billijkheid. Indien aan medewerkers een vergoeding wordt verleend voor de inhuur van rechtsbijstand is dat meestal onderdeel van een (vaststellings-)overeenkomst tussen medewerker en werkgever. Voor het toekennen van de vergoeding is geen tariefplafond vastgesteld omdat, anders dan bij rechtsbijstandsverzekeraars, deze situaties zich beperkt voordoen en de hoogte van de vergoeding een individuele weging vraagt.
Voorts kunnen sectorspecifieke regelingen van toepassing zijn, zoals artikel 69a Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) voor politieambtenaren. Hierin is geregeld dat indien een politieambtenaar in de uitvoering van de politietaak als verdachte wordt aangemerkt, het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toekent.
Voor zover de rechterlijke macht zich er al over heeft uitgesproken, is geoordeeld dat de gemaakte kosten als redelijk en billijk zijn aan te merken. Daarbij heeft de rechter expliciet overwogen dat «gelet op de aard, omvang en mate van juridische complexiteit (.) de kosten van rechtsbijstand naar het oordeel van de rechtbank niet bovenmatig of onredelijk [zijn].»
Doordat de overheid zelf een betalende cliënt is én ook als goed werkgever moet optreden, ontstaan er verschillen in de positie van rechtzoekenden. Dat is overigens ook aan de orde bij andere cliënten die de commerciële tarieven verschuldigd zijn.
Hoe kunt u uitleggen dat het budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand ernstig tekortschiet en er geprotesteerd en gestaakt moest worden om een redelijke vergoeding voor sociaal advocaten af te dwingen, hetgeen nog steeds niet is gerealiseerd, en dat aan de andere krant de geldkraan onbeperkt openstaat voor commerciële advocatenkantoren op kosten van de Staat?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u in ieder geval bereid per direct sociaal advocaten eindelijk een redelijke vergoeding te betalen, conform de conclusies van de commissie Van der Meer, om deze nu al grote rechtsongelijkheid te verminderen? Zo niet, waarom niet?
Met de commissie-Van der Meer delen wij de constatering dat de vergoedingen onder druk staan. Het opvolgen van de conclusies (scenario 1) van de commissie Van der Meer betekent een structurele investering van € 154 miljoen, voor 2021. Wij zijn ervan overtuigd dat met de stelselvernieuwing binnen het budgettaire kader hogere vergoedingen mogelijk zijn. In 2019 is geconstateerd dat het dermate knelde dat er in een overbrugging voorzien moest worden. Voor 2020 en voor 2021 is daarom extra geld (voor beide jaren € 36,5 mln.) beschikbaar gesteld.
Ook wenden we, zoals is aangekondigd in de vierde voortgangsrapportage rechtsbijstand, de onderuitputting van € 19 mln. uit het rechtsbijstandsbudget aan om nu al de vergoedingen op het gebied van het personen- en familierecht te verhogen, zoals uw Kamer per brief van 8 april jl. is bericht.10
De onderhandelingen over de politie-cao |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bom onder cao-overleg politie: agenten in actie voor meer loon»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, als politiemensen die gewoon zijn zich met onvoorwaardelijke toewijding in te zetten in coronatijd toch acties overwegen, dit een signaal is waaruit blijkt dat hun inzet bij de cao-onderhandelingen meer dan serieus te nemen is? Zo ja, hoe gaat u dit in uw positie tijdens die onderhandelingen meenemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft grote waardering voor politiemensen en ziet de extra grote inzet die zij plegen in de huidige moeilijke tijden, in het bijzonder bij het handhaven van de coronamaatregelen.
Het kabinet hecht grote waarde aan goede arbeidsvoorwaarden in de publieke sector, waaronder in de sector politie. Het kabinet streeft in dat kader naar een loonontwikkeling die de marktsector zoveel mogelijk volgt. Daarnaast is het een groot goed dat er in de publieke sector sprake is van een hoge baanzekerheid, die in de huidige context niet in dezelfde mate vanzelfsprekend is in de marktsector. In dit licht is er tijdens de onderhandelingen met de politievakbonden een goed bod voor loonontwikkeling neergelegd.
Deelt u de mening dat de werkdruk bij de politie structureel hoog is en dat dit gewaardeerd moet worden met een daarbij passend loon? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien de moeite die het de politie kost de politiesterkte op orde te houden, nieuwe leerlingen op de politieacademie te krijgen en de noodzaak om meer hooggeschoolde gespecialiseerde krachten in dienst te krijgen, dat alleen lukt als de arbeidsvoorwaarden naar een hoger niveau getild worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is bij de politie geen sprake van wervingsproblematiek, anders dan voor zeer specialistische functies en mensen met een migratie-achtergrond.
Wachttijden bij het opvolgen van aangiftes over verkrachtingen |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Al bijna een jaar wacht Anne tot de politie tijd heeft voor haar verkrachtingszaak. En ze is niet de enige»?1 Herkent u de uitspraak van een zedenspecialist van de politie dat de werkvoorraad toeneemt en «niet meer behapbaar is»?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant van 13 februari 2021.
Ik herken de uitspraak dat de politie een hoge werkdruk heeft op zeden. Landelijk zijn er momenteel bij de politie 3.346 zedenzaken in behandeling. 798 aangiftes staan op dit moment langer dan 6 maanden open.
Zedenzaken zijn veelal complex en vragen om diepgaand onderzoek door gespecialiseerde zedenrechercheurs. In de meeste zaken is direct een verdachte in beeld, vaak in een afhankelijkheidsrelatie met het slachtoffer. Het vinden van bewijs is meestal niet eenvoudig. In de meeste gevallen zijn alleen het slachtoffer en de verdachte degenen die kunnen verklaren over wat er is gebeurd. Dit vraagt van de politie om de betrokkenen uiterst zorgvuldig en zeer gedetailleerd te verhoren. Doordat álle zedenzaken dienen te worden behandeld en dit door speciaal opgeleide zedenrechercheurs dient te gebeuren (en bij bepaalde handelingen met 2 zedenrechercheurs) loopt de werkdruk op. Ik heb mede in verband met de werkdruk van de politie – met als basis de motie Klaver c.s. – ruimte geboden om de capaciteit op het terrein van zedenpolitie uit te breiden.
Kunt u aangeven hoe lang het gemiddeld duurt voordat verdachten in een verkrachtingszaak worden gehoord door de politie? Hoe verhoudt dit zich tot uw brief van 12 november 2019 waarin u stelt dat de politie ernaar streeft uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte het dossier te sturen aan het openbaar ministerie (OM)?
De politie streeft ernaar om in zedenzaken het dossier in 80% van de zaken uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte naar het OM in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt. Politie en OM werken hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden. Er is vooruitgang geboekt om het aantal lopende zaken terug te brengen ten opzichte van 2019.
In 2020 behaalde de politie in 52% van de zedenzaken de doorlooptijd van zes maanden. 798 aangiftes staan op dit moment langer dan een half jaar open.
Het is van groot belang om in zedenzaken ten behoeve van waarheidsvinding goed onderzoek te doen, voordat een beschuldigde als verdachte kan worden aangemerkt en verhoord. Daarom wordt in de meeste gevallen de verdachte in de laatste fase van het onderzoek verhoord, uitzonderingen daargelaten zoals een aanhouding op heterdaad. Tevens bevatten zedenzaken steeds vaker een digitale component, hetgeen tijdrovende onderzoeken oplevert.
De politie werkt hard aan verbetering in de taakuitvoering van de zedenpolitie.
Tevens komen de beschikbaar gekomen middelen naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (structureel 15 miljoen euro) ten goede aan de uitbreiding van de capaciteit van de zedenteams, forensisch (medisch) onderzoek, de digitale opsporing en daarmee ook het verkorten van doorlooptijden. Deze gelden worden beschikbaar gesteld over een periode van vier jaar waarvan de eerste tranche begin 2020 beschikbaar is gesteld. Hiervan konden eind 2020 5 fte worden aangesteld. Naar verwachting worden er 13 fte in het eerste kwartaal van 2021 aangesteld. In 2021 (tweede tranche) zullen in totaal 30,5 fte worden geworven.
Daarbij werkt de politie aan kwalitatieve en kwantitatieve verbeteringen in de taakuitvoering van en de bejegening door de zedenpolitie. Dit naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport «Verschillende Perspectieven» om de bejegening en de taakuitvoering van de zedenrechercheurs te verbeteren. Deze verbeteringen komen ook ten goede aan het verkorten van de doorlooptijd va en daarmee het verminderen van de achterstand in het aantal zedenzaken
Is vooruitgang geboekt sinds oktober 2019, toen tenminste 945 zedenzaken langer dan een half jaar in behandeling waren, waarvan 90 zedenzaken langer dan twee jaar? Is de impact van de extra investering in de capaciteit van de zedenpolitie, opleiding tot zedenrechercheurs en forensisch medisch onderzoek al merkbaar? Zo nee, waarom niet? Wat is eventueel bovenop deze investering nodig om te zorgen dat alle verkrachtingszaken behandeld worden zoals slachtoffers mogen verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt de kans op een succesvolle vervolging niet in sterke mate af als het verhoren van een verdachte en van eventuele getuigen zo lang op zich laat wachten?
Lange doorlooptijden dragen over het algemeen niet bij aan de kwaliteit van het opsporingsonderzoek. Daarom is het bij elke aangifte gebruikelijk dat de politie eerst al het vluchtig bewijsmateriaal veiligstelt. Ook als het geen spoedzaak is en het onderzoek pas later wordt opgepakt. Als het delict pas net gebeurd kan het slachtoffer ervoor kiezen om een sporenonderzoek te laten doen. Als er eventueel videomateriaal is of zijn er digitale gegevens die misschien verwijderd kunnen worden, dan wordt dat allemaal verzameld. Wanneer er belangrijke getuigen zijn, bijvoorbeeld de persoon met wie het slachtoffer als eerste over het misdrijf sprak, dan worden die gehoord.
Klopt het dat slachtoffers wordt geadviseerd om zo min mogelijk over de verkrachting te praten zolang het onderzoek loopt, en dus ook geen hulp van een psycholoog te zoeken? Zo ja, wat is daarvan volgens u de impact, zeker als onderzoeken zo ontzettend lang duren?
Zedenzaken zijn veelal complex en vragen om diepgaand onderzoek door gespecialiseerde zedenrechercheurs. In de meeste zaken is direct een verdachte in beeld, vaak in een afhankelijkheidsrelatie met het slachtoffer. Het vinden van bewijs is meestal niet eenvoudig. In de meeste gevallen zijn alleen het slachtoffer en de verdachte degenen die kunnen verklaren over wat er is gebeurd. Dit vraagt van de politie om de betrokkenen uiterst zorgvuldig en zeer gedetailleerd te verhoren.
Juist om die reden worden het slachtoffer en belangrijke getuigen snel gehoord. Zo kan beïnvloeding zo veel mogelijk worden voorkomen én kan een eventueel hulpverleningsproces snel worden opgestart.
Wat vindt u ervan als een slachtoffer van verkrachting stelt: «Inmiddels moest ik constateren dat het hele proces eromheen – het wachten op de politie – mij net zoveel schade had toegebracht als de verkrachting»? Bent u het eens dat het doen van aangifte om veel redenen van belang is, waaronder het zorgen dat slachtoffers weer de regie over hun leven in eigen hand krijgen? Zo ja, wat doen de wachtlijsten, het niet weten of en wanneer je teruggebeld wordt, en het feit dat je niet vrijuit over de verkrachting kan praten dan met het welzijn van slachtoffers?
Ik betreur het dat een slachtoffer ervaart dat het wachten op hoe het verloop is van de aangifte ook schade toebrengt. Ik ben het met u eens dat het doen van aangifte van belang is voor een slachtoffer om weer zo spoedig als mogelijk regie over het eigen leven te krijgen en te hebben.
De blijvende achterstand bij het behandelen van ernstige zedendelicten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Al bijna een jaar wacht Anne tot de politie tijd heeft voor haar verkrachtingszaak. En ze is niet de enige»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor het slachtoffer niet te begrijpen is en tot vergroting van het slachtofferschap leidt als een aangifte van verkrachting niet meteen door de politie wordt opgepakt en zelfs tot een jaar op de plank blijft liggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik met u. Aangifte doen is voor een slachtoffer van belang om weer zo spoedig als mogelijk regie over het eigen leven te krijgen en te hebben.
De Inspectie van Justitie en Veiligheid (hierna: IJV) heeft onderzoek gedaan om de kwaliteit van bejegening en taakvoering van de zedenrechercheurs te verbeteren. Medio 2020 heeft de IJV dit rapport «Verschillende perspectieven», een onderzoek naar de bejegening en taakuitvoering van de zedenrechercheurs aan mij aangeboden. In mijn beleidsreactie heb ik aangegeven de aanbevelingen van de IJV te onderschrijven. Deze zien toe op verdere kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen, onder meer te realiseren via de investeringsgelden motie Klaver c.s. (opleidingen, meer zedenrechercheurs, intelligence en data analisten).
Bij het opstellen van de verbeteracties is meer dan voorheen rekening gehouden met het perspectief van het slachtoffer en de noodzaak om duurzame verbeteringen voor het slachtoffer te bewerkstelligen.
Deelt u de mening dat de kans op vervolging kleiner wordt naarmate het bij een verkrachtingszaak langer duurt voordat die door de politie wordt opgepakt en het onderzoek wordt afgerond? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Lange doorlooptijden dragen over het algemeen niet bij aan de kwaliteit van het opsporingsonderzoek. Daarom is het bij elke aangifte gebruikelijk dat de politie eerst al het eerste bewijsmateriaal veiligstelt. Als het delict pas net gebeurd is, kan het slachtoffer ervoor kiezen om een sporenonderzoek te laten doen. Als er eventueel videomateriaal is of er digitale gegevens die mogelijk verwijderd kunnen worden, dan wordt zulks adequaat veiliggesteld door de politie. Wanneer er belangrijke getuigen zijn, bijvoorbeeld de persoon met wie het slachtoffer als eerste over het misdrijf sprak, dan worden die gehoord.
Klopt het dat «het de bedoeling is dat er in 80 procent van de zaken binnen een half jaar een afgerond onderzoeksdossier ligt, zodat het Openbaar Ministerie een vervolgingsbesluit kan nemen. Maar in bijna de helft van de zaken (48 procent) redde de politie de zich opgelegde doorlooptijd in 2020 niet»? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, wat klopt er niet?
De politie streeft ernaar om in zedenzaken het dossier in 80% van de zaken uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte naar het OM in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt. Door de complexiteit van de zaken en de toenemende werkvoorraad wordt deze doorlooptijd niet altijd niet gehaald. De IJV heeft in het rapport «Verschillende Perspectieven» aanbevelingen gedaan om de bejegening en de taakuitvoering van de zedenrechercheurs te verbeteren, zoals aandacht voor de bezetting van de zedenteams, het opleiden van zedenrechercheurs, het sneller afhandelen van zedenzaken en verbeteren van het contact met het slachtoffer dat aangifte kwalitatief te verbeteren. De politie heeft inmiddels de aanbevelingen verwoord in concrete verbeteringen in een plan van aanpak en is in september 2020 gestart om deze verbeteringen te implementeren. Voorbeelden van de concrete verbeteringen zijn: een Handelingskader Informatief Gesprek met hierin een model voor een correcte bejegening van slachtoffers, zoals het infomeren over de rechten van een slachtoffer en het inrichten van de opleiding van de zedenrechercheur als maatwerk op de uitoefening van het vak waardoor de opleiding van 30 naar 22 weken in de 2e helft van 2021 verkort kan worden. Deze concrete verbeteringen komen ten goede aan de doorlooptijd in zedenzaken.
Tevens komen de beschikbaar gekomen middelen naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (structureel 15 miljoen euro) ten goede aan de uitbreiding van de capaciteit van de zedenteams, forensisch (medisch) onderzoek, de digitale opsporing en daarmee ook het verkorten van doorlooptijden. Deze gelden worden beschikbaar gesteld over een periode van vier jaar waarvan de eerste tranche begin 2020 beschikbaar is gesteld. Hiervan konden eind 2020 5 fte worden aangesteld. Naar verwachting worden er 13 fte in het eerste kwartaal van 2021 aangesteld. In 2021 (tweede tranche) zullen in totaal 30,5 fte worden geworven.
Wat is de actuele stand van zaken van de gemiddelde doorlooptijden van verkrachtingszaken gerekend vanaf het moment van aangifte tot het beslissen over al dan niet vervolgen? Hoe hebben deze doorlooptijden zich de afgelopen vier jaar ontwikkeld?
De doorlooptijden worden door de politie niet uitgesplitst per zedendelict, waardoor er geen percentage gegeven kan worden specifiek voor de categorie «verkrachtingen». Er is wel een doorlooptijd-percentage beschikbaar voor de totale categorie «zeden. In 2017 werd 68 procent van de zedenzaken binnen de doorlooptijd van 6 maanden aan het OM verstuurd. In 2020 was dit percentage 52 procent. Hieronder treft u een actuele staat aan van het aantal zedenzaken en zaken waarvan de doorlooptijd langer dan een half jaar is.
Aantal zedenzaken
3346
Zaken waarvan langer dan een half jaar doorlooptijd
798
Kunt u in een overzicht door middel van een tabel per jaar weergeven hoeveel aangiftes van verkrachtingszaken er de afgelopen vier jaar zijn geweest en hoeveel er tot vervolging hebben geleid?
Hieronder het totaaloverzicht van het aantal informatieve gesprekken, aangiftes en verdachten door de politie ingezonden naar het OM.
4.935
4.914
4.954
4.808
2.817
2.957
2.928
2.774
2.311
2.245
2.144
2.153
Hoeveel extra capaciteit uitgedrukt in fte is er bij de zedenpolitie bijgekomen sinds er in september 2019 kamerbreed een motie is aangenomen voor meer capaciteit bij de zedenpolitie?Hoeveel capaciteit gaat er in 2021 bijkomen?2
De politie beschikt thans over 614 fte gespecialiseerde zedenrechercheurs, verdeeld over 10 regionale teams. In opvolging van de motie Klaver c.s. – ingediend bij het debat over de Algemene Politieke Beschouwingen 2019 – investeert het kabinet structureel 15 miljoen euro in de uitbreiding van de capaciteit van de zedenpolitie, de opleiding van zedenrechercheurs en in forensisch (medisch) onderzoek.
In vraag 4 ben ik nader ingegaan op de motie Klaver gelden en de wijze waarop die middelen de over een periode van 4 jaren beschikbaar komen en hoeveel fte’s daarvoor worden geworven.
Is het extra beschikbare budget afdoende om extra rechtercheurs aan te kunnen trekken en op te leiden zodat achterstanden bij de behandeling van ernstige zedenzaken bij de politie drastisch afnemen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, met hoeveel moet het budget nog verhoogd worden?
De zedenpolitie geeft, onder gezag van het OM, prioriteit aan zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling of mogelijke maatschappelijke onrust.
Doordat álle zedenzaken dienen te worden behandeld, dit door speciaal opgeleide zedenrechercheurs dient te gebeuren (veelal 2 per zeden voorbehouden handeling), en een aantal zedenteams vacatures, nog op te leiden zedenrechercheurs en/of ziekteverzuim kennen, kan de werkdruk verder oplopen. De extra capaciteit is dus hard nodig. Bij de extra beschikbare capaciteit zullen keuzes nodig zijn op de inzet die soms scherp zullen zijn. Net zoals bij alle aangiftes c.q. delicten die ter kenniskomen van de politie. Daarbij bevatten zedenzaken steeds vaker een digitaal component, hetgeen tijdrovende onderzoeken oplevert. Het digitaal vaardiger maken van de politie in termen van kennis, kunde en ICT mogelijkheden blijft dan ook een belangrijk aspect bij de aanpak van zedenmisdrijven. Dit betekent dat de zedenpolitie slechts een beperkt aantal zedenzaken tegelijk kan doen en dat deze zaken langer duren dan een gemiddeld onderzoek. De politie heeft naar aanleiding van het IJV-rapport gezocht naar concrete verbeteringen om de doorlooptijd en daarmee de achterstand in het aantal zedenzaken te verminderen (zie ook het antwoord op vraag 4).
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Op basis van welke probleemanalyse is besloten het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) op te richten? Kunt u tevens een toelichting geven op hoe men tot deze analyse is gekomen?
In aanvulling op de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 11 mei 2021 over de inrichting taak en werkwijze van het MIT.
Zoals in de brief ook wordt beschreven zijn alle deelnemende organisaties in het MIT van politie tot en met Douane, ieder voor zich en in verschillende vormen van samenwerkingsverbanden, succesvol. Op onderdelen moet de aanpak van criminele ondermijning echter verder verbeterd worden. Zo is er nog onvoldoende zicht op de criminele geldstromen en de werking van het criminele verdienmodel en bedrijfsprocessen; van de productie, smokkel, transport, handel tot witgewassen criminele investeringen.
Ook is de beschikbare capaciteit binnen de bestaande aanpak schaars en opereren organisaties, soms zelfs afdelingen en diensten, nog te weinig gecoördineerd. De betrokken organisaties hebben eigen taakvelden, doelen, bevoegdheden en prestatieafspraken met hun gezagen en verantwoordelijke departementen. Daarbij staat in het ene geval het toezicht en de handhaving centraal en in het andere geval de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De internationale aanpak moet tenslotte minder incidenteel van aard worden en nog meer systemisch en probleemgericht en meer structureel integraal.
Het MIT werkt op basis van een gemeenschappelijk inzicht, kennisniveau en effectgerichte strategie. Dit sluit aan op de beweging die in 2017 op basis van de gezamenlijke analyse voor de Toekomstagenda Ondermijning door de samenwerkingspartners is ingezet. Uit die analyse bleek dat een integrale informatiepositie, coördinatie op en samenhang in gezamenlijk te ondernemen activiteiten absolute randvoorwaarden zijn voor een effectief samenwerkende overheid.2 Bij het MIT wordt op één plek op landelijk niveau de informatie, kennis en expertise én interventiekracht van de zes deelnemende organisaties samengebracht. Door aan de deelnemende organisaties geoormerkte capaciteit toe te voegen zijn de gecoördineerde interventies in MIT verband in veel mindere mate dan nu het geval is, afhankelijk van de beschikbare capaciteit binnen de deelnemende diensten. In bovengenoemde brief wordt beschreven hoe het MIT in staat moet worden gesteld hoogwaardige systeemgerichte analyses en integrale informatiebeelden op nationaal en internationaal niveau te genereren. Op basis hiervan en in aansluiting daarop kan uitvoering worden gegeven aan een gecoördineerde en effectieve aanpak. Dit zal het handelingsperspectief van de overheid in strijd tegen de georganiseerde, ondermijnde criminaliteit aanzienlijk verruimen en verkleint de speelruimte van criminelen.
Welke knelpunten werden daarbij geïdentificeerd in de bestaande bestrijding van ondermijnende criminaliteit? Op welke wijze is voorzien dat het MIT op deze knelpunten acteert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke alternatieven zijn overwogen naast de huidige keuze voor het MIT om operationele samenwerking van verschillende diensten in te richten om ondermijnende criminaliteit aan te pakken? Is bijvoorbeeld overwogen de extra financiële middelen in te zetten ten behoeve van bestaande teams met de taakstelling bestrijding van de ondermijnende criminaliteit, zoals de Dienst Landelijke Recherche? Wat waren de voor- en nadelen van deze alternatieven? Waarom is ervoor gekozen verder te gaan met het MIT?
In overleg met de korpschef, de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie en de leiding van de andere betrokken diensten is bewust gekozen om het MIT een aanvulling te laten zijn op bestaande diensten en aanpak door te kiezen voor een nieuwe en andere opzet. Dit is een gezamenlijk traject. Die andere en innovatieve opzet is primair gelegen in de multidisciplinaire samenwerking op het gebied van de informatiedeling, op nationaal en internationaal niveau.
Het MIT heeft als doelstelling het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Het MIT richt zich specifiek op die vormen van de (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en de nationale veiligheid. De vólle potentie van het MIT kan worden verwezenlijkt zodra het een zelfstandige entiteit is geworden op basis van een wettelijke regeling met eigen bevoegdheden. Naast de hierboven toegelichte operationele werkzaamheden en samenwerking zal het MIT daarmee bevoegdheden krijgen op het gebied van de (zelfstandige) informatieverwerving en informatieverwerking. Hierin zit het meest vernieuwende van het MIT: dat er op basis van toegang tot en eigen verwerving van relevante gegevens proactief hoogwaardige systeemgerichte analyses en integrale informatiebeelden kunnen worden gemaakt over criminele systemen die een bedreiging (kunnen gaan) vormen voor de Nederlandse rechtsstaat. Niet alleen met gegevens verkregen door opsporingsdiensten, maar ook met gegevens die andere diensten van de overheid vanuit haar wettelijke taak verzamelt en genereert.
Wat is de concrete taakstelling voor het MIT en in hoeverre verschilt deze van de reeds bestaande diensten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de concrete, meetbare doelstellingen van het MIT en hoe worden deze gemonitord? Op welke wijze wordt hierover gerapporteerd richting de betrokken partners en de Tweede Kamer?
Het bepalen van de wijze van effect- en resultaatmeting maakt onderdeel uit van de ontwerp en de bouwfase van het MIT. Het programmateam legt over de bouw en de behaalde resultaten verantwoording af aan de stuurgroep MIT. In de stuurgroep zijn alle betrokken partijen op hoogambtelijk niveau vertegenwoordigd. Ik zal uw Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang van de bouw van het MIT in mijn reguliere brieven over de aanpak ondermijning.
Hoe verhoudt het MIT zich qua bevoegdheden en doelstelling tot andere teams zoals de Dienst Landelijke Recherche in de opsporing van ondermijnende criminaliteit? Welke afspraken zijn gemaakt over de taakverdeling tussen verschillende diensten? Hoe verhouden verschillende teams zich qua hiërarchie tot elkaar bij het opsporen van ondermijnende criminaliteit? Hoe verhoudt het MIT zich tot de politie, het Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, de douane, de Belastingdienst en de Koninklijke Marechaussee qua bevoegdheden? Is daarbij de wettelijke grondslag voor informatiedeling tussen deze verschillende organisaties voor het MIT geborgd?
Het MIT is beheersmatig en organisatorisch ondergebracht bij de politie. Voorzien is dat het MIT als zelfstandige entiteit zal gaan functioneren. De wettelijke basis daarvoor is er echter nog niet. Tot die tijd zal door de Minister van Justitie en Veiligheid, in afstemming met zijn ambtgenoten van Financiën en van Defensie, een instellingsbesluit worden opgesteld en vastgesteld dat het MIT als nieuwe entiteit een eerste tijdelijke vorm geeft. Voor duiding omtrent de bevoegdheden en wettelijke grondslag voor informatiedeling van het MIT verwijs ik u naar mijn brief.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inrichten van het MIT? Hoeveel personeelsleden hebben zij tot nu toe geworven? Uit welke organisaties zijn deze afkomstig? Wat kan het MIT deze personeelsleden bieden met betrekking tot primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en hoe verhoudt dit zich tot bijvoorbeeld de cao die geldt voor de Dienst Landelijke Recherche en de salarisschalen die daar worden geboden voor dezelfde functies? Deelt u de mening dat het onwenselijk is als intern oneerlijke concurrentie ontstaat als het MIT op basis van veel betere primaire arbeidsvoorwaarden personeel kan werven uit aanpalende diensten? Wordt er met de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden ook rekening gehouden met de uiteindelijke ophanging van het MIT? Is al duidelijkheid onder welk organisatieonderdeel het MIT zal gaan landen en houdt u daarbij nu al rekening met de arbeidsvoorwaarden?
De vorming van het MIT kent een meerjarige opbouw en is een structurele uitbreiding van de bestaande capaciteit van alle betrokken diensten.
Er is bewust gekozen voor een gefaseerde opbouw van het MIT.
Op dit moment is de inrichting van het MIT in volle gang; er is een vierhoofdig programmateam benoemd dat verantwoordelijk is voor de opbouw, de inrichting en de operatie van het MIT. De eerste circa 70 medewerkers zijn gestart. Ongeveer een derde daarvan is extern geworven en twee derde van de medewerkers komt uit de politieorganisatie, defensie, FIOD, Belastingdienst, Douane en OM. Voor alle diensten geldt dat zij daarbij het geld gekregen hebben om die vacatures weer in te vullen. Er zijn bij een aantal diensten ook mogelijkheden om al nieuwe medewerkers te werven voordat collega’s richting het MIT gaan. Het MIT wordt ingesteld door de drie verantwoordelijke ministers. Onder hun mandaat besluit de stuurgroep MIT over de inrichting, doorontwikkeling, bekostiging, jaarplannen en verantwoording.
In oktober 2020 is de projectmatige bouwfase begonnen met de benoeming van het programmateam. Het programmateam legt over de bouw en behaalde resultaten verantwoording af aan de stuurgroep MIT. De werving van het MIT vindt plaats op basis van de behoefte van het MIT en de kennis en kunde van de kandidaten. Het MIT heeft vooralsnog geen rechtspersoonlijkheid. Dat betekent dat – afgezien van derden die worden ingehuurd t.b.v. het MIT -medewerkers van de deelnemende diensten hun eigen arbeidsvoorwaarden, rechtspositie en aanstelling behouden. De belangrijkste aanpassing is gelegen in de functionele aansturing door het Programmateam. Omdat de politie voorziet in de beheersmatige en organisatorische ondersteuning worden medewerkers van het MIT waar nodig opgenomen in de HR-administratie van de politie i.v.m. toegang tot gebouwen, ICT systemen en dergelijken.
Het bouwen van een nieuw en innovatief multidisciplinair team van honderden specialisteren (circa 300–400 medewerkers) is een complex proces dat een gefaseerde meerjarige opbouw kent. Hierover vindt op alle niveaus zorgvuldige en onderlinge afstemming plaats.
Hoeveel vacatures moeten nog worden vervuld bij het MIT? Kan dit worden opgesplitst per organisatie en expertise? Zijn er afspraken gemaakt met andere diensten waarvan personeel wordt geworven die door het oprichten van het MIT het risico lopen op onderbezetting door het oprichten van het MIT? Wordt daarnaast ook rekening gehouden met het effect van het verlies van de expertise bij de diensten op de reeds lopende operaties? Wordt erkend dat sommige functies niet eenvoudig opnieuw te vullen zijn en een lange inwerkperiode vergen waardoor er lacunes kunnen ontstaan en we de bestrijding juist niet versterken? Welke afspraken staan hierover op papier en kunt u deze met de Kamer delen?
De inrichting van het MIT vindt plaats op basis van een budget-gestuurde werkwijze. Een belangrijk onderdeel van de bouw is de strategische personeelsplanning. De capaciteit voor het MIT wordt geworven op basis van kennis en kunde. De capaciteit voor het MIT wordt zoveel mogelijk geworven buiten de betrokken diensten maar komt voor een deel ook uit die diensten zelf. Dat gebeurt altijd in overleg met de betrokken diensten. Waar deze diensten personeel leveren ten behoeve van het MIT kunnen en mogen de vacatures die daardoor ontstaan ook weer worden opgevuld. Medewerkers van de betrokken diensten en van het MIT kunnen tussen het MIT en de moederorganisaties heen en weer gaan. Na een aantal jaar bij het MIT gewerkt te hebben, kunnen collega’s weer terug naar hun moederorganisaties keren. Op deze wijze hou je geborgd dat het MIT een onlosmakelijk onderdeel zal zijn en blijven van zes moederorganisaties.
Natuurlijk realiseer ik mij dat tot op zekere hoogte en tijdelijk sprake kan zijn van verdeling van schaarse expertise. Ook daarom moet het MIT bijdragen aan meer samenwerking, innovatie en flexibiliteit bij de deelnemende organisaties. Het tijdelijk gemis van capaciteit is vanaf het begin af aan onderkend en wordt meegenomen in flankerend beleid.
Wat is de begroting die hierbij hoort?
Het kabinet heeft voor het MIT bij najaarsnota 2019 incidenteel € 15 mln en bij voorjaarsnota 2020 structureel € 93 mln ter beschikking gesteld, hiervan is € 85 mln voor het MIT zelf en € 8 mln voor de keteneffecten van het MIT.3
Hoeveel zaken zijn er tot nu toe succesvol gestart en afgerond door het MIT? Hoeveel door het MIT opgestarte zaken lopen er nu? Vindt deze operationele inzet plaats vanuit het MIT of vanuit de staande organisaties? Indien deze inzet plaatsvindt vanuit de staande organisaties, welk effect heeft dit dan op de inzet op de zaken binnen deze organisaties? Oftewel, lopen er nu landelijk meer zaken door de komst van het MIT of wordt bestaande capaciteit ingezet onder de vlag van het MIT?
Het programmateam MIT is in oktober 2020 benoemd, in 2021 op volle sterkte begonnen en zit nu in de zogenaamde bouwfase. Deze bouwfase duurt naar verwachting tot eind 2022. Begin april 2020 is een vliegende start gemaakt door de deelnemende partijen in het MIT. Hierin wordt geëxperimenteerd met de vernieuwende multidisciplinaire aanpak. De ervaringen die hierin zijn opgedaan worden geëvalueerd en meegenomen bij de verdere bouw van MIT. Het MIT zal aanvullend op de bestaande diensten en aanpak primair gericht zijn op het genereren van een integraal informatiebeeld en het samen met partners (laten) plegen van de meest optimale interventies op (inter)nationaal niveau. Voorzien is dat eind 2021 ca 130 fte in het MIT werken, eind 2022 ca 240 fte en eind 2023 het totale aantal van 300 a 400 fte is bereikt. Waar de medewerkers nu nog voor een groot deel worden ingezet voor de opbouw en inrichting van de organisatie, zullen de werkzaamheden naarmate de organisatie staat, voor een steeds groter gedeelte bestaan uit intelligence en operationele werkzaamheden.
Concreet start het MIT in de komende maand met operationele trajecten. Voor meer informatie omtrent deze operationele trajecten verwijs ik u naar mijn kamerbrief.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als het oprichten van het MIT ten koste gaat van goed functionerende diensten zoals de Dienst Landelijke Recherche en dat dit kan betekenen dat onze aanpak van ondermijning wordt ondermijnd? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat het MIT parasiteert op andere diensten en hoe borgt u dat het MIT daadwerkelijk een toevoeging vormt op de taakstellingen van deze diensten? Zo nee, waarom niet?
Het MIT is een door de betrokken diensten gevraagde aanvulling op de bestaande diensten en niet als vervanging. Om te voorkomen dat de bouw van het MIT ten koste gaat van de capaciteit in de deelnemende organisaties is er geld structureel beschikbaar gesteld. Met dit geld worden naast het MIT ook de specialistische diensten van de deelnemende organisaties gericht versterkt juist mede vanwege de mogelijke inzet ten behoeve van het MIT. Dit betreft onder andere specialistische diensten van de landelijke eenheid van de politie en van de andere deelnemende organisaties. In het multidisciplinair sturingsmodel wordt het te bereiken effect en de inzet door het MIT op een aan te pakken fenomeen door de landelijke gezagen van de deelnemende organisaties in het MIT gezamenlijk bepaald. Hierin wordt tevens de afstemming met de lopende operaties van deelnemende organisaties meegenomen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid, gezien de door verschillende betrokkenen gesignaleerde risico’s, om geen onomkeerbare stappen te nemen met betrekking tot de uitrol van het MIT totdat de antwoorden in de Kamer zijn behandeld? Zo nee, waarom niet? Wat zou een, tijdelijke, stop van de ontwikkelingen in de weg staan? Kunt u een onderbouwde toelichting geven?
De bouw en inrichting van het MIT is op dit moment in volle gang. Er is voor mij geen aanleiding om dit proces te vertragen en te stoppen. Het MIT is nieuw, noodzakelijk en gewenst door deelnemende organisaties en uw Kamer. Het vormt immers een aanvulling op de huidige aanpak. Een effectieve multidisciplinaire en datagedreven aanpak op (inter)nationaal niveau die met het MIT beoogd wordt, betekent het zoeken naar nieuwe verhoudingen en een nieuw evenwicht en kost daarom tijd. Voor meer duiding omtrent het MIT verwijs ik u naar mijn Kamerbrief aan de voorzitter van de Tweede Kamer, die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen heb verstuurd. Ik zal uw Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang van de bouw van het MIT in mijn reguliere brieven over de aanpak ondermijning.
Het gebruik van politiepaarden en -honden bij oproerbeheersing |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Is het juist dat bij een verboden demonstratie in Amsterdam een politiepaard werd aangevallen met een ploertendoder en daarbij gewond raakte?1
Ja, dat is juist. Tijdens de demonstratie in Amsterdam zijn verschillende politiepaarden geslagen met een ploertendoder. Naar de daders loopt een onderzoek. De politie heeft aangegeven dat het met de gewond geraakte paarden weer goed gaat.
Is het juist dat bij een verboden demonstratie in Eindhoven enkele politiepaarden uitgleden en één politiepaard in paniek losbrak en wegrende?2
Ja. Er zijn twee paarden uitgegleden, waarvan één daarbij ten val kwam. Dit ondanks het gebruik van zogeheten stiftjes in de hoefijzers om uitglijden te voorkomen. Het gevallen paard is zonder ruiter terug naar de paardentrailer gerend. Dit is instinctief gedrag van het dier.
Hoeveel politiepaarden- en honden zijn er sinds de verboden demonstratie op het Museumplein in Amsterdam op 17 januari jongstleden ingezet en hoeveel daarvan zijn gewond geraakt?
Tussen 17 en 31 januari 2021 heeft de Bereden Politie 10 inzetten gehad. Het aantal paarden per inzet varieerde tussen 8 en 36. De politie heeft aangegeven dat er in de genoemde periode in totaal 178 paarden zijn ingezet.
In Amsterdam is één paard gewond geraakt aan het hoofd als gevolg van een klap met een ploertendoder. Twee paarden hebben een schaafwond overgehouden aan de inzet en vier paarden zwellingen.
Erkent u dat paarden vluchtdieren zijn en derhalve de instinctieve reactie hebben om aan een angstige situatie te willen ontkomen?
Zowel mensen als dieren kunnen in een stressvolle situatie verschillende vormen van gedrag vertonen. Door middel van selectie, opleiding en training kan dit gedrag door mensen en werkdieren worden beheerst. Paarden zijn vooral kuddedieren. Van deze eigenschap maakt de politie gebruik bij alle trainingen en inzetten van politiepaarden. Door het werken in een groep ondervinden paarden steun aan elkaar.
Erkent u dat politiepaarden en -honden een verhoogd risico lopen om blootgesteld te worden aan geweld? Vindt u dat acceptabel?
Net als medewerkers van de ME lopen politiepaarden en hun ruiters bij een inzet risico om blootgesteld te worden aan geweld. Ik vind dat een acceptabel risico, gegeven de situatie. Politiepaarden zijn goed getraind voor deze situaties en voorzien van beschermingsmiddelen. Bovendien is het inzetten van politiepaarden in dit soort situaties een bewezen effectief middel. Over het algemeen heeft de aanwezigheid van paarden en honden een preventieve werking en voorkomt het vaak dat er geweld moet worden aangewend. Met behulp van de inzet van paarden kan een mensenmassa snel worden verplaatst dan wel uit elkaar gedreven worden. Daarnaast kan een specifieke groep mensen worden ingesloten. De heftige gebeurtenissen in Amsterdam en Eindhoven zijn wat dat betreft uitzonderingen.
Op welke manier waarborgt u het welzijn van de politiepaarden en -honden bij oproerbeheersing?
Bij ME-inzetten hebben politiepaarden en -honden een toegevoegde waarde. Ze worden, weloverwogen en terughoudend, ingezet in situaties waarin dat verantwoord wordt geacht. De politiepaarden en -honden raken doorgaans zelden gewond tijdens een ME-inzet. Als zij worden ingezet is dit altijd kortstondig en doelgericht. De dieren worden voorafgaand aan een ME-inzet, indien nodig, van extra beschermingsmiddelen voorzien en er wordt een afweging gemaakt of het te bereiken doel, handhaving van de openbare orde en veiligheid, opweegt tegen het gevaar voor mens en dier. De inzet van de politiepaarden en -honden geschiedt, gezien de omstandigheden, zo veilig mogelijk. Dierenwelzijn is daarbij een van de afwegingen.
Dierenwelzijn heeft, net als optimale training en verzorging, bij de politie altijd een hoge prioriteit. De politiepaarden komen tijdens ME-inzetten altijd als groep (gebruik makend van hun kudde-instinct) in actie, waardoor ze tijdens de inzet steun aan elkaar hebben. Het werken in een groep zorgt voor rust. Bij de samenstelling van de groep is er aandacht voor welke ruiters en paarden goed kunnen samenwerken.
Beenbeschermers en neusplaten worden altijd aangebracht. Tijdens een inzet zelf worden ook altijd zo veel mogelijk rustmomenten ingebouwd. Zo staan paarden voorafgaand aan een charge altijd (in relatieve rust) achter het commandovoertuig opgesteld en nooit oog-in-oog met de relschoppers. Zo nodig, worden ook gelaatschermen of oordoppen gebruikt. Ook na afloop krijgen de paarden de juiste nazorg.
Bent u bereid alternatieven te onderzoeken voor de inzet van politiepaarden- en honden bij oproerbeheersing? Zo ja, binnen welk tijdsbestek? Zo nee, waarom niet?
Politiepaarden en honden hebben in de praktijk bewezen dat zij een de-escalerend effect hebben tijdens ordehandhavend optreden. De inzet van deze dieren maakt dat een deel van de ordeverstoorders uit eigen beweging de betreffende locatie verlaat. Zonder de inzet van de eerdergenoemde dieren zou de politie zich genoodzaakt zien om geweld te moeten gebruiken tegen een grotere groep ordeverstoorders met kans op een grotere escalatie van de gevaarsituatie en een ingrijpendere vorm van geweld door de politie jegens ordeverstoorders, en vice versa.
De politie geeft aan dat zij relevante ontwikkelingen met betrekking tot de inzet van politiepaarden en -honden continue in de gaten houdt. Er is tot op heden nog geen geschikt alternatief voor de inzet van politiepaarden en -honden ten aanzien van crowd control, crowd management en riot control. In die situaties werkt de inzet deze dieren – meer dan elk ander middel – de-escalerend.
Het bericht 'Groot vuur, auto’s erin, dat is de Haagse traditie. Maar wij kunnen niet overal zijn' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met de politiecommandant in Trouw van 29 december 2020?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de volgende passage in het interview: «Wij zullen altijd gaan voor de veiligheid van mensen. Als er een vechtpartij is heeft dat prioriteit ten opzichte van tien jongeren die een feestje hebben. Bestuurders willen graag dat we alle illegale feesten ontmantelen, maar dat gaat niet. Het vuurwerkverbod handhaven en grote groepen op straat zijn niet onze grootste prioriteit»?
Ja
Betreft deze passage de persoonlijke opvatting van deze commandant, of is deze gebaseerd op door de driehoek van Den Haag, dan wel enige andere gemeente waar zij het commando voerde, vastgestelde beleidsuitgangspunten dan wel tolerantiegrenzen?
Deze passage is een gesubjectiveerde weergave van de beleidsuitgangspunten die de politie voor de jaarwisseling heeft opgesteld.
Kunt u uiteenzetten hoe voorafgaand aan de oudjaarsnacht de richtlijnen voor het politieoptreden vanuit de driehoek tot stand komen? Worden deze opgesteld door de politie en geaccordeerd door de burgemeester en de officier van justitie, of worden deze geformuleerd door de burgemeester en de officier van justitie en opgedragen aan de politie?
De politie heeft na overleg in de Nationale Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (NSGBO) landelijk een advies geformuleerd ten aanzien van de beleidsuitgangspunten voor het optreden. De beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen worden met inachtneming van het advies van de politie lokaal vastgesteld door de driehoek, op basis van de lokale omstandigheden en de actuele situatie.
Loopt dit proces overal in Nederland op identieke wijze? Zijn de richtlijnen/kaders binnen één politie-eenheid telkens dezelfde, of verschilt dat per gemeente of locatie? Is er sprake van landelijke afstemming? Welke betrokkenheid heeft u, al dan niet door tussenkomst van het Veiligheidsoverleg dan wel het Landelijk Overleg Politie en Veiligheid?
Zie het antwoord op vraag 4. Ik speel geen rol bij de formulering van de beleidsuitgangspunten.
Wat vindt u ervan dat enkele dagen voorafgaand aan de jaarwisseling in een kranteninterview van de zijde van de politie duidelijk wordt gemaakt dat «het vuurwerkverbod handhaven en grote groepen op straat» niet de grootste prioriteit van de politie zijn? Kunt u zich voorstellen dat dit signaal opgepakt wordt door calculerende burgers die hier hun handelen op afstemmen?
Het is belangrijk dat de politie beleidsuitgangspunten heeft. En het is belangrijk dat de burger weet dat de politie de hoogste prioriteit geeft aan de veiligheid van mensen. Het handhaven van het vuurwerkverbod en grote groepen op straat zijn eveneens prioriteit. Het is echter begrijpelijk dat voorrang gegeven wordt aan de veiligheid van mensen wanneer een keuze gemaakt zou moeten worden. Uit de rapportage van de politie over de incidenten tijdens de jaarwisseling die ik Uw Kamer op 11 januari 2020 toestuurde, blijkt dat de politie veelvuldig is opgetreden tegen incidenten met vuurwerk, overlast in de wijk en verstoringen van de openbare orde.
Is dit de functie van beleidsuitgangspunten dan wel tolerantiegrenzen, om het publiek op voorhand in kennis te stellen van het algemene beleid van de politie? Zijn dit soort prioriteringen niet veel meer bedoeld voor concrete, individuele situaties dat de politie daadwerkelijk vanwege capaciteitsgebrek keuzes in optreden moet maken? Of is er in de oudjaarsnacht standaard, hoe dan ook, waar dan ook, sprake van een situatie van krapte waardoor een groot deel van de handhaving per definitie komt te vervallen? Mag die nacht meer dan in andere nachten?
De functie van de beleidsuitgangspunten is eenheid te brengen in het optreden van de politie, zonder af te doen aan de mogelijkheden van het gezag om eigen keuzes te maken. Omdat de oudejaarsnacht veel vraagt van de politie is het verstandig voorbereid te zijn op de mogelijkheid dat op enig moment prioriteit moet worden gegeven aan het ene of het andere incident. In deze bijzondere jaarwisselingsnacht mocht er door het tijdelijk vuurwerkverbod juist minder dan in andere jaarwisselingsnachten.
Bent u bekend met het verloop van de oudjaarsnacht in de Haagse wijk Duindorp, waar in ruime mate vuurwerk werd afgestoken, op straat brandjes werden gestookt en de Corona-regels in ruime mate overtreden werden? Was dit, gegeven de gestelde prioriteiten in het optreden van de politie, een gewenst verloop van de oudjaarsnacht in deze wijk, conform beleid? Hoeveel aanhoudingen zijn in deze wijk verricht, hoeveel bekeuringen zijn er uitgedeeld en voor beide vragen voor welke strafbare feiten?
Een oudjaarsnacht met brandjes, vernielingen, verstoringen van de openbare orde en overtreding van de corona-regels is nooit wenselijk. Het is aan de lokale driehoek om te bepalen welke inzet van de politie in de gegeven omstandigheden nodig en wenselijk is. De burgemeester van ‘s-Gravenhage heeft mij in kennis gesteld van zijn brief aan de gemeenteraad2, waarin enige cijfers te vinden over de jaarwisseling in Den Haag.
De inzet tijdens de jaarwisseling |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoeveel meer agenten staan ingeroosterd de aankomende jaarwisseling ten opzichte van voorgaande jaren?1
Hoeveel agenten er precies zijn ingeroosterd verschilt per eenheid. Daar waar nodig zet de politie extra agenten in.
Hoe staat het met eventueel aangekondigde politieacties tijdens de jaarwisseling?2
De politievakbonden hebben (nog) geen acties aangezegd.
Staan andere diensten klaar om «project X»-achtige taferelen te voorkomen?
De politie is zowel fysiek als digitaal alert op signalen en informatie die duiden op mogelijke ongeregeldheden, bijvoorbeeld op sociale media. Politie en hulpdiensten staan altijd klaar om bij dergelijke situaties op te treden of te assisteren.
Vindt u dat de politie voldoende voorbereid en toegerust is op de komende jaarwisseling? Zo nee, waarom niet?
Ja, de politie bereidt zich zowel regionaal als landelijk voor op de jaarwisseling. Daarbij wordt rekening gehouden met verschillende scenario’s.
Hebben gemeenten de mogelijkheid een (coronaproof) alternatief te organiseren als zij zich zorgen maken over escalatie in hun gemeente, zoals we de afgelopen dagen zagen in de gemeente Veen?3
Ja, het staat gemeenten vrij alternatieven te organiseren.
Kunt u deze vragen voor 31 december beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kent u de website van New Insight Consulting?
Ja.
Kent u de berichten op de betreffende website over Arabische lessen voor de politie bedoeld voor hun werkzaamheden in de dagelijkse praktijk?1
Ja.
Deelt u de mening dat de voertaal hier Nederlands is en de politie dan ook Nederlands dient te spreken met burgers en dit de omgekeerde wereld is? Zo nee, waarom niet?
Waarom wordt de kostbare tijd van politieagenten besteed aan het volgen van taal- en cultuurlessen in plaats van die tijd te besteden aan het handhaven van de openbare orde en het opsporen van strafbare feiten?
Waarom wordt belastinggeld besteed aan een activiteit die op geen enkele wijze bijdraagt aan de uitvoering van bovengenoemde werkzaamheden van de politie?
Bent u bereid om de betreffende korpsen en/of de korpsleiding hier op te wijzen en er voor te zorgen dat aan deze en vergelijkbare activiteiten per direct een einde wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'We gaan niet de hele dag meekijken' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «We gaan niet de hele dag meekijken»?1
Ja.
Kunt u – op hoofdlijnen – aangeven op welke wijze politiemedewerkers met toegang tot de politiesystemen gecontroleerd gaan worden om te zien of ze geen vreemd zoekgedrag vertonen? Kunt u daarbij duiden op welke wijze opvolging wordt gegeven aan afwijkende signalen en op welke wijze «het gesprek met de medewerker» ingebed is in de vervolgaanpak?
Burgers mogen ervan uitgaan dat informatie die bij de politie bekend is uiterst zorgvuldig wordt behandeld en beschermd. Het lekken van informatie brengt naast de inbreuk op de privacy van de betrokkene mogelijk ook de veiligheid van operaties en mensen in gevaar. De politie gaat daarom oneigenlijk gebruik van de politiesystemen sneller detecteren met de bedoeling deze eerder te stoppen. Recente corruptiezaken onderstrepen het belang van verscherpte aandacht voor de aanpak van het lekken van informatie.
Daartoe is een systeem en werkwijze in ontwikkeling met als doel om in een vroegtijdig stadium mogelijk misbruik door gericht binnendringen van de politiesystemen (hacken) en lekken van informatie van binnenuit te detecteren en voorkomen. Het systeem geeft een indicatie of mogelijk sprake is van afwijkend zoekgedrag op basis van een groot aantal indicatoren, waaronder het historische patroon van bevraging en een vergelijking met het gemiddelde bevragingspatroon van collega’s. Deze indicatoren zijn gebaseerd op input en ervaringen van experts binnen de politieorganisatie plus de analyse van casuïstiek. Een voorbeeld van een indicator is het doen van bevragingen met betrekking tot een onderzoek waar de betreffende functionaris geen rol in heeft. Het is belangrijk om op te merken dat «afwijkend zoekgedrag» niet perse «fout gedrag» hoeft te betekenen.
Om te zorgen dat er geen sprake is van automatische besluitvorming en er altijd een mens meekijkt en beslist, wordt een indicatie door specialisten geanalyseerd en gewogen. Als er vervolgens aanleiding is tot verdere actie wordt de indicatie besproken met de leidinggevende die een nadere afweging maakt voor het vervolg. In de gevallen dat sprake is van een harde verdenking van bijvoorbeeld corruptie in relatie tot georganiseerde criminaliteit wordt uiteraard een passende aanpak gekozen.
De gehele aanpak is op dit moment nog in ontwikkeling en het perspectief van medewerkers speelt daarbij een belangrijke rol. De medezeggenschap is akkoord gegaan met de ontwikkelingsfase, neemt vanaf de start deel aan de begeleidingsgroep en stuurgroep en zal bij de landelijke inrichting en uitrol om instemming worden gevraagd. Het ondersteunen van alle integere politiemedewerkers en het belang van hun vertrouwen wordt nadrukkelijk onderkend.
Wat zijn atypische signalen waarop vreemd zoekgedrag geconstateerd gaat worden precies? Kunt u dit nader duiden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen hoe het juridisch raamwerk van dit systeem precies in elkaar zit? Is het een werkgever toegestaan om het zoekgedrag van medewerkers op deze manier te monitoren?
De verwerking van informatie door de politie wordt uitgevoerd binnen de wettelijke kaders van de Wet politiegegevens (WPG). Artikel 3 WPG vereist dat politiegegevens slechts worden verwerkt voor zover dit behoorlijk en rechtmatig is. Door middel van het actief loggen van de verwerking van politiegegevens kan de rechtmatigheid van de verwerking worden gecontroleerd. Het bijhouden en beoordelen daarvan volgt daarnaast uit artikel 4a WPG. Daarin is geregeld dat de politie passende technische en organisatorische maatregelen moet treffen om een passend beveiligingsniveau te waarborgen. Deze zogenaamde verplichting tot informatiebeveiliging vereist dat «logbestanden van gebeurtenissen die gebruikersactiviteiten, uitzonderingen en informatiebeveiligingsgebeurtenissen registreren, behoren te worden gemaakt, bewaard en regelmatig worden beoordeeld». De Autoriteit Persoonsgegevens heeft daarbij duidelijk aangegeven, dat deze (impliciete) monitoringsverplichting niet alleen achteraf geldt. Ook moeten de logbestanden proactief gecontroleerd worden op indicaties van onrechtmatige toegang of onregelmatig gebruik van politiegegevens. Om logbestanden te kunnen monitoren of beoordelen is het nodig om vooraf indicaties vast te stellen waarop deze beoordeling kan plaatsvinden.
In de WPG is tevens een expliciete verplichting voor de politie opgenomen om langs elektronische weg een aantal verwerkingen van politiegegevens in geautomatiseerde systemen vast te leggen (artikel 32a WPG). Deze verplichting tot logging vloeit voort uit EU richtlijn 2016/680 betreffende de gegevensbescherming inzake opsporing en vervolging. De logbestanden mogen uitsluitend worden gebruikt om te controleren of de gegevensverwerking rechtmatig is, om interne controle uit te oefenen, om de integriteit en de beveiliging van de gegevens te garanderen en om strafrechtelijke procedures te waarborgen. Hierbij omvat interne controle mede het voeren van interne tuchtprocedures.
Op basis van het gegevensbeschermingsrecht is het dus toegestaan, en zelfs verplicht dat dergelijke handelingen van politiemedewerkers worden gelogd en gemonitord.
De verplichting tot logging van artikel 32a WPG is nog niet in werking getreden. De EU richtlijn biedt de mogelijkheid tot uitstel van inwerkingtreding tot 2023. Dit geeft de politie ruimte en tijd om de ICT-systemen geleidelijk aan te passen.
Klopt het dat de MEOS-applicatie (Mobiel Effectier Op Straat) voor iedere operationele politieman beschikbaar is, inclusief aspiranten van politie vanaf hun eerste werkdag? Klopt het dat MEOS voor iedere individuele politieman 24 uur per dag beschikbaar is, 365 dagen per jaar? Klopt het dat MEOS door iedere politieman overal ter wereld (waar een internetaansluiting is) te raadplegen is?
De MEOS-applicatie is voor operationele doeleinden altijd en overal beschikbaar voor alle medewerkers in de operatie; hieronder vallen ook aspiranten die immers als onderdeel van hun opleiding ook ingezet worden op straat en daartoe worden toegerust met onder andere de MEOS-applicatie en zo de noodzakelijke ervaring hiermee opdoen. In het nieuwe politieonderwijs (PO 21) zijn aspiranten in het eerste jaar meer op school en zullen zij door middel van een speciale oefenomgeving -die op dit moment ontwikkeld wordt- zich bekwamen in het gebruik van het MEOS-systeem. Technisch bestaat de mogelijkheid MEOS te raadplegen in het buitenland, maar dit is uiteraard alleen geoorloofd als het om het operationeel belang gaat. Het is niet toegestaan politie informatie voor andere doeleinden dan de operationele taak te gebruiken.
Op welke wijze kan een politieman die zich oprecht zorgen maakt over een omstandigheid op de grens van werk en privé op een fatsoenlijke en rechtmatige wijze gebruik maken van informatie uit politiesystemen? Kunt u de beantwoording van deze casus toespitsen op 2 specifieke situaties: (1) er komen nieuwe buren waarbij de betrokken politieambtenaar in ernstige mate twijfelt of het aangaan van een normale burenrelatie zich verhoudt tot een integere beroepsuitoefening en (2) een familielid van de politieambtenaar gaat een relatie aan met een persoon die in zijn gedrag tekenen van een actieve criminele loopbaan laat zien?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven is het niet toegestaan politie informatie voor andere doeleinden dan de operationele taak te gebruiken. Als een politiefunctionaris in persoon, via een familielid of een andere nauwe relatie betrokken is bij een bepaalde situatie die op zichzelf aanleiding geeft tot het raadplegen van politiesystemen, dan moet deze functionaris die situatie bespreken met zijn leidinggevende. In veel van dergelijke situaties bestaat overigens per definitie de noodzaak om het eventuele veiligheidsrisico te melden bij de leidinggevende.
De handhaving van het vuurwerkverbod door gemeentelijke handhavers (domein 1) boa’s. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de regeling van de Staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 4 september 2020, nr. IENW/BSK-2020/162203 tot wijziging van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk in verband met het niet langer als consumentenvuurwerk aanwijzen van enkele typen vuurwerk?1
Ja.
Deelt u mijn waarneming dat met deze regeling een deel van het (F2 en F3) vuurwerk dat tijdens eerdere jaarwisselingen in Nederland was toegestaan, niet langer als toegestaan consumentenvuurwerk gekwalificeerd kan worden en daarmee valt onder de categorie illegaal vuurwerk?
Met de regeling2 wordt categorie F3 vuurwerk, enkelschotsbuizen, knalvuurwerk (inclusief knalstrengen) en vuurpijlen verboden voor consumenten. Hierdoor zijn de regels voor consumentenvuurwerk voor dit vuurwerk niet meer van toepassing en is het illegaal voor consumenten om dit vuurwerk af te steken, te vervoeren of in bezit te hebben. Ook mag dit vuurwerk vanaf 1 december 2020 niet meer aanwezig zijn bij opslaglocaties voor consumentenvuurwerk3.
Bent u bekend met de inhoud van uw brief d.d. 13 november 20202 over het kabinetsbesluit tot een tijdelijk vuurwerkverbod?2
Ja.
Deelt u mijn waarneming dat, in ieder geval voor de jaarwisseling 2020/2021, met de uitwerking van het in deze brief beschreven beleid de categorie toegestaan consumentenvuurwerk kleiner zal worden en de categorie illegaal vuurwerk (aanmerkelijk) uitgebreid zal worden?
Met het tijdelijke en eenmalige verbod op eindejaarsvuurwerk voor de jaarwisseling 2020/2021 mogen consumenten vuurwerk in de categorie F2 niet afsteken, in bezit hebben5, en/of vervoeren. Fop- en schertsvuurwerk, dat het gehele jaar verkrijgbaar is en mag worden afgestoken, blijft wel toegestaan. Dit is een inperking van het consumentenvuurwerk ten opzichte van de jaarwisseling 2019/2020.
Klopt het dat gemeentelijke handhavers domein 1 (boa’s) uitsluitend bevoegd zijn op het handhaven van consumentenvuurwerk en niet mogen handhaven op illegaal vuurwerk? Zit er qua bevoegdheden van boa’s een verschil tussen het handhavend optreden bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk dan wel het vervoeren van vuurwerk? Mogen handhavers personen die (knal)vuurwerk afsteken staande houden tot de politie arriveert? Mag alleen de politie handhaven op illegaal vuurwerk?
Buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) Domein I (Openbare ruimte) zijn bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk buiten de toegestane afsteektijden. De komende jaarwisseling mag er vanwege het tijdelijk vuurwerkverbod geen vuurwerk worden afgestoken. Boa’s blijven bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk. Boa’s domein I kunnen niet strafrechtelijk handhaven op het bezit en vervoeren van vuurwerk (het voorhanden hebben). Zij mogen dus bij personen die vuurwerk afsteken verbaliserend optreden. Voor het handhaven op bezit en vervoer en inbeslagname kunnen boa’s mensen staande houden tot de politie arriveert.
Kunt u beschrijven hoe de wettelijke bevoegdheid van boa’s in relatie tot het handhaven van de vuurwerkwetgeving (in brede zin) geregeld is? Kunt u hierin betrekken welke betekenis aan het begrip «vuurwerk» in artikel 2.3.6 Vuurwerkbesluit moet worden toegekend: consumentenvuurwerk, illegaal vuurwerk, of beide? Hoe verhoudt zich dit tot de feitcode die het Openbaar Ministerie voor dit strafbare feit hanteert («consumentenvuurwerk»)? Kunt u hierin betrekken lijst 1 van de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar?3
Boa’s zijn belast met de opsporing van de strafbare feiten in hun domein, zoals vastgelegd in de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar. Artikel 2.3.6 Vuurwerkbesluit is opgenomen in Domeinlijst I. Op het tot ontbranding brengen van vuurwerk kunnen dus de boa’s in domein I handhavend optreden. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 5, betreft het hier al het vuurwerk, behalve fop- en schertsvuurwerk.
Boa’s kunnen zelfstandig handhaven op het afsteken van vuurwerk. Onder andere vanwege de veiligheid zijn boa’s niet belast met het determineren van het afgestoken vuurwerk en het afvoeren van vuurwerk. Boa’s kunnen dus bij het horen van een knal of zien van een vuurpijl een proces-verbaal schrijven op feitcode H171.
Deelt u mijn mening dat het beslist onwenselijk is als uitsluitend de politie handhavend kan optreden bij illegaal afgestoken vuurwerk? Legt dit niet onevenredig veel druk bij de toch al overbelaste politie?
Buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) Domein I (Openbare ruimte) zijn bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk buiten de toegestane afsteektijden. Boa’s en politie opereren complementair en versterken elkaar. Boa’s zijn de ogen en oren op straat en kunnen daar ingrijpen waar de leefbaarheid wordt aangetast. De politie is primair aan zet wanneer het gaat om het handhaven van de openbare orde en de veiligheid. In situaties waar sprake is van verhoogd risico, treden boa’s in principe niet op. Dat heeft te maken met het leefbaarheidscriterium dat volgt uit de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar.7 Daarin is opgenomen dat boa’s niet optreden wanneer er sprake is van een te verwachten gevaarlijke of gewelddadige setting. Wanneer de boa dergelijke situaties tegenkomt, zal hij een beroep doen op de politie. Hierover dienen lokale afspraken gemaakt te worden.
Bent u voornemens te regelen dat ook gemeentelijke handhavers domein 1 kunnen handhaven op illegaal (verboden) vuurwerk, zeker tijdens de dagen en nachten rond de komende jaarwisseling? Kloppen berichten dat deze handhavers nu al uit diensten worden uitgeroosterd, omdat ze simpelweg geen bevoegdheid hebben om op te treden? Op welke wijze kan dit «juridische gat» op zo kort mogelijke termijn gedicht worden?
Boa’s domein I (Openbare Ruimte) zijn reeds bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk buiten de toegestane afsteektijden. Aangezien deze handhavers onder andere werkgevers, zoals gemeenten, vallen, kan ik geen uitspraken doen over hun dienstroosters. Zoals ik heb geantwoord bij vraag 7, treden boa’s Domein I niet op wanneer er sprake is van een te verwachten gevaarlijke of gewelddadige setting. Dat is geen juridisch gat, maar een bewuste en verantwoorde keuze. Er dienen lokale afspraken gemaakt te worden over de dagen en tijden waarop boa’s worden ingezet evenals de manier van samenwerking met de politie indien zij op zaken stuiten die hun bevoegdheid overstijgt, daarbij het leefbaarheidscriterium in acht nemend.
Bent u bereid, gelet op de urgentie van het onderwerp, deze vragen op zo kort mogelijke termijn, doch uiterlijk vóór 28 december 2020 te beantwoorden?
Ja.
De inzet van diensthonden |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Bijten als beloning» van Zembla d.d. 19 november jl.?1
Ja.
Wat zijn de richtlijnen voor de inzet van diensthonden als geweldsmiddel?
Voor de inzet van alle geweldsmiddelen, waaronder de inzet van een politiesurveillance-hond of AOT-hond, geldt de geweldsinstructie. Onder de geweldsinstructie wordt verstaan de bij of krachtens de Politiewet 2012 en de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten gegeven algemeen verbindende voorschriften die tot de ambtenaar gerichte instructies bevatten omtrent het gebruik van geweld. Artikel 7 van de Politiewet 2012 bepaalt dat toegepast geweld proportioneel, subsidiair, redelijk en gematigd dient te zijn. Dit betekent in de praktijk dat een hond slechts mag worden ingezet indien dit strikt noodzakelijk is en het doel niet op andere – minder ingrijpende – wijze kan worden bereikt.
Daarbovenop is artikel 15 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie) van toepassing. Op basis hiervan is de inzet van een politiesurveillance of AOT-hond slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider die in het bezit dient te zijn van een certificaat. Voor specifieke AOT en ME inzet moet voorafgaand aan de inzet toestemming zijn gegeven door het bevoegd gezag. Daarnaast moet de combinatie van geleider en hond in het bezit zijn van een certificaat waaruit blijkt dat is voldaan aan de keuringseisen die op basis van de Regeling politiehonden in een keuringsreglement zijn vastgelegd.3 Voorts worden sinds 2009 de aanbevelingen uit het adviesrapport «De gebeten hond» door de politie en het openbaar ministerie gebruikt als kader voor de inzet en de beoordeling van het geweldmiddel. Voor de inhoud van deze aanbevelingen verwijs ik u naar de bijlage.
Kunt u aangeven op welke wijze de richtlijnen voor de inzet van diensthonden zijn gecodificeerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre die richtlijnen overeenstemmen met artikel 15a en 15b van uw concept-Besluit tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren?3
De artikelen 15a en 15b van het ontwerpbesluit de wijziging van de Ambtsinstructie tweede tranche5 (hierna: ontwerpbesluit) zijn tot stand gekomen op basis van zowel aanbevelingen van de Nationale ombudsman, als de aanbevelingen van het in het vorige antwoord genoemde adviesrapport. Ik verwijs u in dit verband naar de nota van toelichting en het ontwerpbesluit dat op 20 december 2018 ter kennisneming aan uw Kamer is aangeboden.6 Ook in het ontwerpbesluit is onderscheid gemaakt tussen de inzet in het kader van de openbare orde en de inzet in het kader van de strafrechtelijke handhaving. Het ontwerpbesluit is op een belangrijk punt strenger dan de aanbevelingen.
Zo is op basis van de aanbevelingen de inzet van een surveillancehond geoorloofd om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding, of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken en die wordt verdacht van of is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf. De aanbeveling in het rapport ziet op alle misdrijven terwijl in het ontwerpbesluit de drempel is verhoogd naar misdrijven waarop een gevangenisstraf van minimaal 4 jaar is gesteld.
Waar het rapport alleen stelt dat inzet van de surveillancehond ten behoeve van de openbare orde aangelijnd geschiedt, is in het ontwerpbesluit een concreter criterium opgenomen. Namelijk dat een surveillancehond, aangelijnd kan worden ingezet ter verspreiding van samenscholingen of volksmenigten die een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormen voor de veiligheid van personen of voor zaken.
Daarnaast is in het ontwerpbesluit op een aantal punten een andere keuze gemaakt. Zo zijn de criteria voor de surveillancehond en de AOT-hond samengenomen. Reden hiervoor is dat – hoewel de AOT-hond (net zomin als het aanhoudings- en ondersteuningsteam zelf) niet primair wordt ingezet bij de handhaving van de openbare orde – zich ook bij de inzet van het AOT samenscholingen kunnen voordoen. Zo komt het voor dat bij een aanhouding omstanders zich zodanig bemoeien met die aanhouding dat een dreigende situatie ontstaat. In die situaties is het niet doenlijk om altijd een politie-surveillancehond en geleider paraat te hebben en dus wordt hier de inzet van de AOT-hond ook mogelijk gemaakt.
Een ander verschil is gelegen in de aanlijning van de hond. Omdat het ondoenlijk is om een hond altijd aangelijnd te gebruiken – bijvoorbeeld in bosschages en omgevingen waarin allerlei obstakels zijn – is de aanbeveling om dit te doen niet overgenomen. Hierbij benadruk ik dat dit niet geldt voor de inzet van een hond voor de handhaving van de openbare orde. Dit dient aangelijnd plaats te vinden.
Hoe kan het dat over het op één na zwaarste geweldsmiddel dat de politie heeft, nog niets is opgenomen in de ambtsinstructie, terwijl er sinds 2009 een voorstel ligt om ook de inzet van de diensthond als geweldsmiddel in de Ambtsinstructie af te bakenen?
Het berust op een misverstand dat de geldende Ambtsinstructie geen inzetcriteria bevat voor de inzet van de diensthond ofwel politie-surveillancehond en de AOT-hond (zie artikel 15). In de nota van toelichting bij het in de vraag 4 genoemde ontwerpbesluit is aangegeven dat het er nog niet van gekomen is om de nadere criteria vast te leggen in de Ambtsinstructie en daarom de algehele herziening van de Ambtsinstructie werd aangegrepen om de inzet van honden als geweldsmiddel nader te normeren in de regelgeving.
Herkent de politie het beeld dat in deze uitzending geschetst wordt door politiewetenschapper Jaap Timmer, namelijk dat de circa 400 honden in politiedienst bij veel meer bijtincidenten zijn betrokken dan de 357 bijtincidenten die in 2019 zijn geregistreerd?4 Zo ja, welke maatregelen zijn of worden er dan binnen de politie-organisatie genomen om ervoor te zorgen dat de registratieplicht ten aanzien van bijtincidenten beter wordt nageleefd?
Het aanwenden van geweld, zo ook de inzet van de politiehond, dient op basis van de Ambtsinstructie te worden gemeld en geregistreerd. In 2019 is de politie – vooruitlopend op een wijziging van de Ambtsinstructie van juli dit jaar – overgegaan op een nieuwe meer uitgebreide manier van registreren.8 In dat kader heeft zij de werkwijze rond het vastleggen van toegepast geweld, ook ten aanzien van de diensthonden, aangescherpt. De korpschef heeft bij mij aangegeven nogmaals het belang te benadrukken van het zorgvuldig opvolgen van de geldende voorschriften en de daarbij behorende registratieverplichting.
Wordt de inzet van de diensthond alleen geregistreerd als de diensthond heeft gebeten? Zo nee, is het mogelijk om in de registratie een uitsplitsing te maken van het aantal keren dat de diensthond daadwerkelijk heeft gebeten en hoe de diensthond zich gedroeg c.q. zich aan de commando’s van zijn geleider heeft gehouden?
Iedere geweldsaanwending9 moet bij de politie worden gemeld, dat geldt ook voor het gebruik van een politiehond als geweldsmiddel. Wanneer een hondenbeet letsel heeft veroorzaakt, wordt dit op basis van artikel 17, derde lid, van de Ambtsinstructie vastgelegd in een geweldsregistratie. Wanneer een hondenbeet niet tot letsel heeft geleid, wordt de melding vastgelegd in een geweldsmutatie. Het is niet mogelijk hier een verdere uitsplitsing in te maken, omdat andere gegevens over de inzet van de hond (waaronder het opvolgen van commando’s of het aantal beten) niet worden geregistreerd.
Blijkt uit de registratie van bijtincidenten dat er eenheden zijn waar zich naar verhouding meer bijtincidenten voordoen dan in andere eenheden? Zo ja, hoe is dat te verklaren?
Uit onderstaande tabel blijkt hoe vaak er sprake is geweest van een inzet van de hond als geweldsmiddel. Het aantal inzetten van de hond is afhankelijk van de karakteristiek van het bewakingsgebied, de in het verlengde daarvan te maken operationele keuzes en het type incident waarbij een politiehond wordt ingezet. In de eenheid Rotterdam worden de politie surveillance hondengeleiders bijvoorbeeld als eerste «responder» ingeschakeld bij meldingen met een hoger risico op geweld.
Eenheden
Inzet van de hond als geweldsmiddel
Eenheid Amsterdam
36
Eenheid Den Haag
25
Eenheid Limburg
26
Eenheid Midden-Nederland
29
Eenheid Noord-Holland
8
Eenheid Noord-Nederland
21
Eenheid Oost-Brabant
31
Eenheid Oost-Nederland
45
Eenheid Rotterdam
85
Eenheid Zeeland-West-Brabant
50
Onbekend
1
Eindtotaal
357
In 2020 zijn tot nu toe 308 inzetten van de politiehond geregistreerd.
Kunt u aangeven of er in de afgelopen drie jaar diensthonden zijn afgekeurd, omdat zij de commando’s van hun geleiders niet of onvoldoende opvolgden? Zo ja, om hoeveel diensthonden gaat het?
Bij certificering van de honden toetst de politie per combinatie – dat zijn hondengeleider en hond – op beheersbaarheid, betrouwbaarheid en vakmanschap. Gemiddeld wordt 10% van de combinaties afgekeurd op één of meerdere onderdelen. In 2018 waren dat er vijftien; in 2019 betrof het 26 combinaties en werden in 2020 tot op heden twaalf honden afgekeurd. Alle koppels van hondengeleider en hond worden twee maal per vier weken getraind. Als er signalen zijn dat de reactie van een hond op commando’s te wensen overlaat, wordt dit onmiddellijk in de (eerstvolgende) training aangepakt.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er in 2019 bij de politie, het openbaar ministerie en de Nationale ombudsman zijn ingediend naar aanleiding van bijtincidenten met politiehonden? Hoeveel van die klachten zijn gegrond verklaard?
Bij de politie zijn in 2019 twintig klachten ingediend met betrekking tot de inzet van politiehonden. Daarbij dien ik te benadrukken dat dit de registratie is van alle klachten over de inzet van diensthonden, er hoeft daarbij geen sprake te zijn geweest van een bijtincident.
Bij de Nationale ombudsman zijn in 2019 – voor zover dit uit het registratiesysteem is op te halen – 2 klachten ingediend, waarvan er één in behandeling is genomen. Het onderzoek daarnaar loopt nog. Bij het Openbaar Ministerie (OM) zijn hier in 2019 geen klachten over ingediend.
Op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen worden bijtincidenten geëvalueerd en getoetst binnen de politie-organisatie?
Iedere geweldsaanwending moet op grond van de Ambtinstructie (artikel 17) worden gemeld en door de hulpofficier van justitie worden getoetst. Een deel van de geweldsaanwendingen10 wordt door de politiechef (namens de korpschef) beoordeeld. Naar aanleiding van een toetsing of beoordeling kan een leercirkel worden ingesteld om op individueel of op team- of eenheid overstijgend niveau te leren van het aangewende geweld. Ook de inzet van de hond als geweldsmiddel wordt op deze wijze gemeld en getoetst/beoordeeld.
Los daarvan worden inzetten van de hond geëvalueerd binnen de teams van hondengeleiders. Ook de herhaaldelijke training, tweemaal per vier weken, draagt in grote mate bij aan het leerproces. Praktijkinzetten vormen input voor deze trainingen.
Het afluisteren van o.a. de politie en marechaussee door de National Security Agency (NSA) |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Sinds wanneer weet u dat de Nationale Politie en de Koninklijke Marechaussee jarenlang konden worden afgeluisterd door de Amerikaanse NSA? Sinds wanneer weet u dat de Amerikanen onze diensten voor de gek hebben gehouden en in plaats van veilige apparatuur juist spullen hebben geleverd met een zogenoemde «achterdeur»?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving door Argos. De conclusies in deze berichtgeving laat ik voor rekening van de betrokken journalisten.
Wanneer hebt u de Amerikanen om opheldering gevraagd over deze grootschalige spionage? Wat was hun antwoord? Als u dat niet hebt gedaan, wanneer gaat u die opheldering wél vragen?
Ik kan hier in het openbaar geen uitspraken over doen.
Wat vindt u van dit soort «James-Bondje-spelen» door allerlei geheime diensten die eigenlijk zouden moeten samenwerken in de strijd tegen terroristen en andere internationale dreigingen? Waarom heeft Nederland meegedaan aan dit soort spionage-spelletjes en doet Nederland dit nog steeds?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten werken samen met buitenlandse diensten in de strijd tegen terroristen en andere internationale dreigingen. De Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van deze bevoegdheid. Over de werkwijzen van de diensten kan ik in de openbaarheid geen uitspraken doen.
Maken diensten als onder meer de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten, de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging, het Korps Landelijke Politiediensten, de Centrale Recherche Informatiedienst, het Landelijk Rechercheteam, de Dienst Technische Ondersteuning Opsporing, of hun opvolgers, nog altijd gebruik van deze of andere apparatuur van Amerikaanse oorsprong?
In het openbaar kan ik geen uitspraken doen over de apparatuur die deze diensten gebruiken, omdat dit inzicht zou geven in hun werkwijzen.
Welke andere landen buiten ons eigen land hebben apparatuur geleverd aan diensten in ons land op het gebied van veiligheid waarin mogelijk een «achterdeur» voor spionage zit? Kunt u een lijst leveren van apparatuur en het land dat die apparatuur heeft geleverd? Kunt u een lijst geven van apparatuur waarvan u kunt verzekeren dat er helemaal geen «achterdeur» voor spionage in zit?
In het openbaar kan ik geen uitspraken doen over de apparatuur die deze diensten gebruiken, omdat dit inzicht zou geven in hun werkwijzen. In algemene zin geldt dat het niet mogelijk is garanties te geven over apparatuur die niet volledig onder eigen toezicht is ontwikkeld of wordt beheerd. Daarom geeft het kabinet uitvoering aan de Nationale Cryptostrategie die moet zorgen voor een toekomstbestendig systeem voor informatiebeveiliging en veilige communicatiemiddelen. Hierover heeft uw Kamer recent een motie aangenomen. Daarnaast adviseert het Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging van de AIVD de rijksoverheid desgevraagd over de ontwikkeling of inzet van beveiligde communicatiemiddelen.
Het bericht 'Falende screening: racende agent kon gewoon doorwerken' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Falende screening: racende agent kon gewoon doorwerken»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een aspirant-agent, die meldt dat een aantal familieleden zich op dat moment in Syrië bevinden, zijn opleiding tot agent ongestoord kan voortzetten?
Ik wil niet ingaan op concrete casuïstiek. Om een goed beeld te vormen van de betrouwbaarheid en integriteit van een kandidaat worden diverse instrumenten ingezet. De politie vraagt diverse gegevens op; zoals NAW-gegevens, arbeidsverleden, nevenactiviteiten en dergelijke. Voorts wordt een overzicht opgevraagd van de geregistreerde gegevens bij BKR.
In het huidige screeningssysteem worden uitsluitend kandidaten die solliciteren op een vertrouwensfunctie onderworpen aan een omgevingsonderzoek. Dit omgevingsonderzoek wordt niet uitgevoerd bij een aspirant, omdat dit gelet op het ontbreken van een verhoogd integriteitsrisico niet proportioneel is.
Het kan gebeuren, ondanks dat alle andere maatregelen zijn getroffen om de betrouwbaarheid van een politieambtenaar te beoordelen, dat de politie alsnog feiten vaststelt die leiden tot een intern onderzoek of tot herbeoordeling van geschiktheid voor een aspirant die al in opleiding is.
Klopt het dat zelfs het gevaar dat ze zich vermoedelijk bezighouden met terroristische activiteiten geen beletsel is geweest om S. zijn opleiding te laten voltooien? Zo ja, welk signaal gaat daar van uit naar politieagenten in het bijzonder en naar de maatschappij in het algemeen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat dit het vertrouwen in de politieorganisatie ernstig schaadt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
De integriteit van politiemedewerkers is van groot belang en voor niet integer gedrag is geen plek in de politieorganisatie. Dat heb ik onlangs nog in mijn brief aan uw Kamer benadrukt.2 In die brief is eveneens aangegeven dat veranderingen aan het VIK-stelsel noodzakelijk zijn.
De belangrijkste veranderingen die de korpschef – mede naar aanleiding van de gedane aanbevelingen – op korte termijn zal aanbrengen zijn: verbetering van kwaliteit, het inrichten van een centraal team voor complexe zaken en centrale sturing en een scheiding van disciplinaire zaken en strafrechtelijke zaken aan de voorkant.
De politie heeft voortdurend aandacht voor integriteit en neemt derhalve diverse maatregelen om de kans op integriteitsschendingen door ambtenaren van politie en het effect daarvan te verkleinen. Als er een vermoeden is van integriteitsschending, wordt direct een intern onderzoek opgestart. Indien nodig zal de politie passende maatregelen treffen. De politie maakt zo duidelijk dat integriteitsschendingen niet worden toegelaten.
Met de vernieuwing van het VIK-stelsel wordt een belangrijke stap gezet. Daarnaast wordt met de invoering van de wet screening ambtenaren van de politie en -externen het screeningsbeleid versterkt. Om te voorkomen dat het bevoegd gezag pas bij een periodiek of incidenteel hernieuwd onderzoek erachter komt dat een ambtenaar van politie strafbare feiten heeft gepleegd, zal vanaf de voorziene inwerkingtreding onder meer continue controle op veranderingen in de justitiële documentatie worden ingevoerd.
Is het voldoen aan de eigen voorgenomen diversiteitsnorm hier belangrijker geweest dan de integriteit? Zo nee, hoe legt u dit dan uit?
Integriteit is een kernwaarde van de politie. Hierop wordt niet ingeboet ten faveure van diversiteit.
Waarom staat er in de reactie van de korpsleiding dat «de huidige screeningswet het niet toestaat dat bij het screenen van nieuwe politiemensen in principe geen onderzoek plaatsvindt naar de omgeving van de kandidaat», terwijl de wet (Screening ambtenaren van politie en politie-externen) inmiddels er wel degelijk is en de politie daarvan als extern adviseur van op de hoogte is?
De enige screening waarbij op dit moment wel de omgeving wordt betrokken is het veiligheidsonderzoek, verricht onder verantwoordelijkheid van de AIVD. Uitsluitend personen die solliciteren naar een vertrouwensfunctie bij de politie, worden onderworpen aan een veiligheidsonderzoek.
De aangenomen wet Screening ambtenaren van politie en politie-externen die van toepassing zal zijn op alle politieambtenaren voorziet gedeeltelijk in omgevingsonderzoek. Er wordt op dit moment gewerkt aan een lijst met functies die voor zo’n onderzoek in aanmerking komen. Daarbij is er altijd een afweging rondom inbreuk van de privacy versus risico’s. Deze wet treedt naar verwachting op 1 juli 2021 in werking. Vanaf dat moment kunnen politieambtenaren die werkzaamheden verrichten met een verhoogd integriteitsrisico worden onderworpen aan een omgevingsonderzoek bij aanvang van de werkzaamheden en gedurende de werkzaamheden.
Het bericht '‘Geheim’ telefoonverkeer legt ernstige corruptie bij politie bloot' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Geheim» telefoonverkeer legt ernstige corruptie bij politie bloot»?1
Ja.
Klopt het dat tijdens een besloten bijeenkomst over het nieuwe Multidisciplinair Interventieteam (MIT) grote zorgen zijn geuit door de politie over ambtelijke corruptie?
Ja, zij het dat dit onderwerp niet de kern van het werkbezoek was en ik door het OM en de politie al eerder over het betreffende onderzoek geïnformeerd ben.
Was u aanwezig bij deze bijeenkomst? Zo ja, heeft u daar kennisgenomen van de zorgen die de politietop heeft over ambtelijke corruptie en hoe is dit gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk moment, welke wijze en door wie bent u geïnformeerd over de bevindingen uit het EncroChat-onderzoek en de grote aanwezigheid van corruptie bij onze opsporingsdiensten en specifieker de politie?
Op 11 juni jl ben ik door het openbaar ministerie geïnformeerd over de bevindingen uit het onderzoek 26Lemont. Eén van deze bevindingen was dat er in een aantal zaken verdenking was ontstaan van ambtelijke corruptie binnen de politie.
De aanduiding «grote aanwezigheid van corruptie» is een weergave die ik op basis van de mij ter beschikking staande informatie niet voor mijn rekening kan nemen. Iedere zaak is er één te veel. Ik ben onder de indruk van de creativiteit, het technisch en operationele vernuft van alle betrokkenen dat geleid heeft tot het ontsluiten van het dataverkeer van vele criminelen (Enchrocat). Daarmee ontstaat zicht op mogelijke verwevenheid van de onder- en de bovenwereld waar ik natuurlijk erg bezorgd over ben, maar mij helaas niet erg verrast. Niet voor niets wil ik de ondermijning aanpakken. Dat doe ik breed en ook in deze zaken. Niet voor niets gaat een speciaal hiervoor in het leven geroepen combi-team van rijksrecherche en politie zaak voor zaak de verdenkingen na en zal na bevind van zaken handelen.
Deelt u het beeld dat in het Telegraafartikel naar voren komt dat een eerste zoekslag in 23 miljoen berichten uit het onderzoek 26Lemont een diepe verwevenheid van boven- en onderwereld laat zien, inclusief een grote kwetsbaarheid van de politie? Zo ja, welke acties neemt u, al dan niet in afwachting van het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zonder in te gaan op het lopende onderzoek is het helder dat criminelen invloed proberen uit te oefenen op de bovenwereld; van private faciliteerders van criminaliteit tot ook overheden en dus ook de politie. De verwevenheid van bovenwereld met onderwereld gaat heel breed. Dat moet aangepakt worden. Reden waarom ik nu juist sterk inzet op de aanpak van de ondermijnende criminaliteit.
Met het encrochat onderzoek is belangrijke informatie over de werkwijzen van criminelen verkregen. Hierop worden stappen ondernomen.
In mijn brief van 13 oktober 2020, met als onderwerp «Onderzoek Encrochat» heb ik aangegeven welke investeringen ik in de capaciteit van de rijksrecherche heb gedaan in het kader van het breed offensief tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.2
Tegelijkertijd met de beantwoording van de vragen informeer ik uw Kamer over het integriteitsstelsel van de politie. Dit was al in de maak maar de urgentie om te handelen wordt nog eens onderstreept door wat we leren uit het hier van belang zijnde onderzoek. In de vernieuwing op het integriteitsstelsel spelen een verbeterde signalering en screening een rol maar ook een meer heldere organisatiestructuur en protocollering.
Kunt u aangeven hoe uw aanpak van corruptie bij de politie vormgegeven is, voordat deze informatie bij u bekend was en daarna?
Wanneer er signalen komen van corruptie, dan worden deze altijd onderzocht door het VIK en/of de Rijksrecherche, onder leiding van het openbaar ministerie.3 Als door het OM strafbare feiten worden vastgesteld wordt het strafrechtelijk dossier, of een extract daarvan, op grond van de WPG ter beschikking gesteld van de werkgever ten behoeve van disciplinaire beoordeling en bestraffing.
Daarnaast is er de afgelopen jaren door de politie, door middel van het nemen van een aantal preventieve en repressieve maatregelen op het gebied van haar integriteits-, autorisatie- en screeningsbeleid, fors ingezet op het voorkomen van corruptie en ander oneigenlijk gebruik van politie-informatie. Om medewerkers bewust te maken en het goede gesprek te stimuleren over integriteit is hiervoor een toolbox ontwikkeld. Ook gaan teamchefs en Operationeel Experts op leiderschapstraining.
Tevens hanteert de politie het vierogen-principe, waarbij de aanvraag voor een autorisatie boven een bepaald niveau door een extra leidinggevende wordt getoetst. Om zicht te houden op het gebruik van de systemen, worden deze aangesloten op de Logging as a Service (LaaS) omgeving. In deze omgeving wordt bijgehouden wie, wanneer, welke informatie heeft geraadpleegd. Hiermee wordt de wijze van logging geüniformeerd.
13 oktober jl is het wetsvoorstel «Screening ambtenaren van politie en politie-externen» aangenomen. Dit voorstel intensiveert de screening van politieambtenaren op integriteit. Het huidige screeningsinstrumentarium van de politie worden met deze genoemde maatregelen uitgebreid en verstevigd. Om een goed beeld te krijgen van de betrouwbaarheid van een kandidaat-politieambtenaar wordt ook gekeken naar factoren die een risico kunnen vormen voor de integriteit van de politieambtenaar. In bepaalde gevallen kan hierbij de omgeving van de politieambtenaar worden betrokken.
Daarnaast wordt het dankzij deze wet mogelijk om politiemedewerkers, ten aanzien van wie een betrouwbaarheidsonderzoek heeft plaatsgevonden, tijdens hun werkzaamheden continu te screenen en worden zij verplicht om relevante wijzigingen in hun persoonlijke situatie te melden. Beide genoemde middelen zijn, naast het doen van onderzoek naar de betrouwbaarheid van politiemedewerkers, bedoeld om corruptie bij de politie zo veel mogelijk te voorkomen en, indien daarvan sprake is, in een vroegtijdig stadium proactief in te kunnen grijpen.
Zoals ik u in eerdergenoemde brief van 13 oktober 2020 heb bericht is in opdracht van de korpschef een interne evaluatie uitgevoerd van de afdelingen VIK, gericht op het proces van interne onderzoeken. De evaluatie en beleidsreactie «contouren vernieuwd stelsel integriteit en interne onderzoeken» heb ik uw Kamer op 12 november jl. doen toekomen.
Klopt het dat een 33-jarige politieman is aangehouden voor schending van het ambtsgeheim, ambtelijke corruptie en computervredebreuk en dat deze corruptiezaak tot gevolg heeft dat rechercheonderzoeken schade hebben opgelopen?
Het klopt dat er een 33-jarige politieman is aangehouden voor genoemde feiten. Ik kan geen nadere mededelingen doen hierover, omdat het een lopend onderzoek betreft.
Hoeveel rechercheonderzoeken hebben mogelijk schade opgelopen? Indien dit nog niet te zeggen is, gezien het feit dat onderzoeken nog lopen, wat betekent dat dan voor de continuering van deze rechercheonderzoeken?
Ik kan hierover geen nadere mededelingen doen aangezien het lopende onderzoeken betreft.
Bent u bereid de korpschef te vragen wat hij van u nodig heeft in de strijd tegen corruptie, ook om de goedwillende politiemensen te beschermen en bent u bereid deze maatregelen te treffen? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
De korpschef en ik spreken elkaar regelmatig over dit thema. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Klopt het dat er een speciaal team (Team Aanpak Corruptie) is opgetuigd om corruptie nader te onderzoeken? Zo ja, op basis van welke analyse gebeurt dit en wanneer bent u hierover geïnformeerd?
Op 11 juni jl. ben ik door het openbaar ministerie geïnformeerd over de resultaten van het Encrochat-onderzoek. Naar aanleiding van de informatie uit het Encrochat-onderzoek, waarbij signalen van ambtelijke corruptie naar boven zijn gekomen, wordt onderzoek verricht door een speciaal hiervoor opgericht team. Dit «Team Aanpak Corruptie» staat onder leiding van de Rijksrecherche en wordt ondersteund door rechercheurs van de landelijke eenheid, om zo optimaal gebruik te maken van de reeds opgedane kennis en expertise. Zij voeren samen onder het gezag van de officier van justitie de opsporingsonderzoeken uit. In mijn brief van 13 oktober 2020 heb ik u hierover bericht.4
Wie zitten er, en met welke opdracht, in dit speciale team?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de werkzaamheden van dit speciale team, strafrechtelijke onderzoeken naar corruptie niet in de weg zitten?
Eén van de taken van de Rijksrecherche is om strafrechtelijk onderzoek te doen naar ambtelijke corruptie. Het «Team Aanpak Corruptie» is speciaal opgericht om strafrechtelijk onderzoek te doen naar de signalen van corruptie uit de Encrochat-informatie. Het team staat onder leiding van de Rijksrecherche en onder gezag van de officier van justitie.
Deelt u de mening dat de recente bevindingen dat er meerdere signalen van corruptie bij de politie naar voren zijn gekomen en dat meerdere rechercheonderzoeken hierdoor geraakt kunnen zijn, ook de pijlers van de aanpak van drugscriminaliteit kunnen ondermijnen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan en waarom is dit niet met de Kamer gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet kan ik niet in gaan op lopende strafrechtelijke onderzoeken. Deze worden uitgevoerd onder gezag van de officier van justitie. In algemene zin ben ik van mening dat onderzoeken naar servers van versleutelde communicatie (zoals Encrochat) van onschatbare waarde zijn voor de aanpak van de veelal verborgen (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en onwenselijke vermenging met de bovenwereld, waaronder ambtelijke corruptie. Opsporing- en handhavingsdiensten hebben integriteit hoog in het vaandel staan. Rotte appels worden actief opgespoord en aangepakt en daarnaast is een goed integriteitsbeleid onontbeerlijk.
Eerder heb ik al bericht dat ik in het kader van het breed offensief heb geïnvesteerd in de capaciteit van de Rijksrecherche en het openbaar ministerie. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 juni jl.5
Klopt het dat u in het notaoverleg Strafrechtelijke Onderwerpen van 21 september jl. aangeeft op vragen van Kamerleden dat zij in De Telegraaf hebben kunnen lezen dat de korpschef heel duidelijk zegt dat er nu een speciale anticorruptie- eenheid is ingericht? Bent u het eens dat het onderwerp zo relevant is voor alle agenten die integer zijn en hun organisatie schoon van corruptie willen zien en voor de aanpak van ondermijning, dat het aan u is dit met de Kamer te delen en bent u daartoe bereid? Kunt u een toelichting hierop geven?.
Dat klopt. Dit is ook na te lezen in het verslag van dit notaoverleg.6 Bij de beantwoording van vragen 10 en 11 ben ik ingegaan op de oprichting van het «Team Aanpak Corruptie» en daarnaast verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven bij welke andere veiligheids- en/of opsporingsdiensten corruptie ontdekt is en wat dit betekent voor de aanpak van de georganiseerde misdaad?
Ik doe verder hierover vooralsnog geen uitspraken, omdat het gaat over lopende onderzoeken, uitgevoerd onder gezag van de officier van justitie. Veiligheids- en opsporingsdiensten moeten een goed integriteitsbeleid en -stelsel hebben. Zoals criminelen steeds nieuwe wegen vinden, vinden opsporingsdiensten ook nieuwe wegen om de georganiseerde misdaad een slag toe te brengen zoals het Encrochatonderzoek aantoont.
KLopt het dat onlangs extra middelen zijn vrijgemaakt voor de aanpak van ondermijning? Hoe kunt u waarborgen dat deze middelen goed besteed worden en dat de aanpak van georganiseerde misdaad niet ondermijnd wordt door corruptie?
Zoals ik u in mijn brief van 18 juni jl.7 heb geïnformeerd zijn er in de voorjaarsnota 2020 extra middelen vrijgemaakt voor de aanpak van ondermijning. De afgelopen jaren is een groeiend aantal ernstige lek- en corruptiezaken door de Rijksrecherche onderzocht, waarbij ook regelmatig contact met de georganiseerd criminaliteit werd waargenomen. Deze complexe onderzoeken leiden tot een aanmerkelijke druk op de capaciteit van de Rijksrecherche. In het kader van het breed offensief heb ik onder andere fors geïnvesteerd in de noodzakelijke uitbreiding van capaciteit van de Rijksrecherche en de vervolgingscapaciteit van het openbaar ministerie. Ambtelijke corruptie is een ernstig ondermijnend effect van de georganiseerde misdaad. Een goed toegeruste Rijksrecherche is dan ook een belangrijke samenwerkingspartner van het multidisciplinair interventieteam. In mijn gesprekken met deze partijen zie ik erop toe dat de middelen besteed worden voor het doel waarvoor zij bedoeld zijn. Het is van belang dat organisaties een goed integriteitsbeleid en -stelsel hebben.
Klopt het voorts dat de politie aangeeft al langere tijd software te willen invoeren waarmee verdacht zoekgedrag door politiemensen binnen de systemen automatisch wordt opgemerkt, maar dat zij tegen privacywetgeving aanlopen? Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen en onderneemt u om deze belemmeringen op te heffen en ervoor te zorgen dat integriteitsschendingen sneller aangepakt kunnen worden?
De politie is verantwoordelijk voor een grote hoeveelheid aan gegevens. Misbruik van informatie moet daarbij voorkomen worden. Daarnaast moet informatie beschikbaar blijven en niet door technische bedreigingen (bijvoorbeeld een virus of malware) beschadigd worden of onbeschikbaar raken. Op dit moment draait er een pilot waarmee kan worden bijgehouden wie, wanneer, welke informatie heeft geraadpleegd (atypisch bevragen). Deze monitoring op atypische signalen is overigens gefocust op datagebruik en niet in de eerste plaats op individuele politiemedewerkers. Mocht blijken dat het een individu betreft, dan zal de betreffende melding (overigens is niet elke melding plichtsverzuim) bij het sectorhoofd worden neergelegd en het reguliere proces gevolgd worden. Het doel is om oneigenlijk gebruik van politie-informatie en politie-systemen proactief te herkennen en hier adequate opvolging aan te geven. Momenteel draait er binnen de politie een pilot met dit systeem. Deze pilot wordt in het tweede kwartaal van 2021 afgerond.
Hierbij is geen sprake van belemmeringen ten gevolge van privacywetgeving. Voor de verwerking van de gegevens is een zogenaamde gegevenseffectbeoordeling (GEB) opgesteld. In deze GEB staan het verwerkingsdoel van de verkregen data en de juridische grondslag benoemd en onderbouwd.
Voor overige acties die zijn en worden ondernomen op dit gebied verwijs ik u naar het antwoord dat ik heb gegeven op vraag 6.
In de Telegraaf van 18 september geeft u aan dat vooral meer corruptie wordt waargenomen, niet dat er meer agenten zijn dan vroeger, waar baseert u dit op?
Ik heb mijn uitspraken gedaan op basis van de stappen die de afgelopen jaren binnen de politie zijn gezet om corruptie eerder te onderkennen. In de beantwoording van vraag 6 zijn deze stappen door mij benoemd. Dit heeft erin geresulteerd dat politieagenten op dit gebied alerter zijn geworden en dat corruptie eerder wordt herkend en erkend. Daarnaast zijn onderzoeken als dat naar EncroChat, maar eerder ook Ennetcom, IronChat en PGP-safe niet alleen van onschatbare waarde bij het verkrijgen van inzicht in de aard, omvang en werkwijzen van criminele netwerken, maar helpen zij ook bij het blootleggen van de aard en de omvang van bestaande corruptie binnen de politie.
Ook geeft u in dat artikel aan dat het goed is dat nu integriteitsschendingen aangepakt kunnen worden, op welke wijze gaat u dit doen?
Zie het eerste deel van mijn antwoord op vraag 6 en het antwoord op vraag 17.
Bent u van mening dat corrupte agenten snel en effectief aangepakt moeten worden om er voor te zorgen dat al die politiemensen die elke dag met de beste bedoelingen op hun werk verschijnen, beschermd worden? Zo ja, welke acties heeft u hiervoor genomen, naast de wet screening ambtenaren van politie en politie-externen?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 6.
Deelt u de mening dat structurele, goede screening van cruciaal belang is voor het beschermen van integere agenten, voor het functioneren van de politieorganisatie en het tegengaan van ondermijning? Kunt u hierop een toelichting geven?
Ik ben met u van mening dat een goede, structurele screening van cruciaal belang is. Het aangenomen wetsvoorstel «Screening ambtenaren van politie en politie-externen» verstevigt het huidige screeningsinstrumentarium van de politie met o.a. een wettelijke grondslag voor het screenen van externen, een continue controle op wijzigingen in justitiële documentatie, een meldingsplicht en herhaalonderzoeken. Daarnaast kan beter inzicht worden gekregen in gegevens over verslavingen of andersoortige afhankelijkheden die mogelijk van invloed zijn op de integriteit van de politieorganisatie. Zowel politieambtenaren als externen worden niet meer alleen voorafgaand maar ook tijdens hun werkzaamheden gescreend, dit is een grote verbetering ten opzichte van de huidige situatie. De mate van zwaarte van de screening is afhankelijk van de aard van de werkzaamheden. Bij functies met een verhoogd risico wordt ook de directe omgeving meegenomen. Met deze genoemde maatregelen kunnen risico’s voor de politieorganisatie vroegtijdig worden gesignaleerd en aangepakt.
Hoe verklaart u dat een aspirant-agent, broer van een terreurverdachte, nog langdurig in dienst kon blijven na afgepakt rijbewijs en illegaal werk voor een taxibedrijf?2 Wat zegt dit over de screening van (aspirant-) agenten en welke acties zijn genomen om falende screening te voorkomen?
Op individuele cases kan ik niet ingaan. Met betrekking tot acties die zijn genomen om de screening te verbeteren kan ik zeggen dat het in de vorige vraag genoemde wetsvoorstel «Screening ambtenaren van politie en politie-externen» hiervoor is bedoeld. In dit voorstel is uitbreiding van het betrouwbaarheidsonderzoek geregeld, waardoor continue screening van politieambtenaren mogelijk wordt.
Wat betekenen deze bevindingen voor het aannamebeleid van nieuwe agenten en ander personeel bij de politie?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 6.
Wat betekenen deze bevindingen voor de toegang tot informatie van een agent? Hoe wordt geborgd dat integere agenten niet belemmerd worden in hun dagelijkse werk en dat tegelijkertijd degenen die informatie door (willen) spelen aan criminelen niet de kans daartoe krijgen?
Het wetsvoorstel «Screening ambtenaren van politie en politie-externen» is ingediend, juist om de screening van politiemedewerkers aan te scherpen en werknemers die bij wie er onvoldoende waarborgen zijn over hun betrouwbaarheid zijn te weren. Deze krijgen dan ook geen toegang tot de verschillende informatiebronnen die politieagenten tot hun beschikking hebben. Wanneer er signalen zijn dat agenten informatie door (willen) spelen aan criminelen dan wordt hier langs de gebruikelijke weg actie op ondernomen.
Wel maken zowel het genoemde wetsvoorstel, alsook de genomen maatregelen, waaronder de invoering van LaaS het mogelijk om dergelijke onverkwikkelijkheden eerder te onderkennen en hier zodoende ook eerder tegen op te treden.
Klopt het dat er ook agenten zijn die vrezen voor hun veiligheid als ze niet meewerken met criminelen en uit angst voor henzelf of hun familieleden de fout ingaan? Wat zijn de mogelijkheden voor agenten die geïntimideerd worden om tijdig hulp in te schakelen en ziet u hier verbetermogelijkheden? Zo ja, welke? Zo nee, op basis van welke analyse niet?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen of op zaken waarnaar onderzoek wordt verricht. Voor agenten die vrezen voor hun eigen veiligheid of die van hun familie bestaan verschillende mogelijkheden ter bescherming, uiteenlopend van extra toezicht op de woning van de politieambtenaar tot en met beschermingsmaatregelen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen. Belangrijk is dat de individuele werknemer, zodra er sprake is van een dergelijke situatie, zich meldt bij zijn leidinggevende waarna deze hem kan ondersteunen en zorg kan dragen voor het nemen van passende maatregelen. De teamchef van de politieambtenaar is de eerst verantwoordelijke ten aanzien van de zorg. Voor politieambtenaren geldt dat zij na een incident te allen tijde een gesprek aangeboden krijgen met het team collegiale ondersteuning (TCO) en waar nodig worden doorverwezen naar de zorglijn binnen het korps. Bijstand van de betreffende medewerker, administratieve en/of juridische hulp wordt geleverd door de casemanager GTPA.
Ik heb geen signalen gekregen dat dit proces onvoldoende functioneert of verbeterd moet worden.
Bent u van mening dat het ongelooflijk zuur is voor alle agenten die dag en nacht zich inzetten voor onze veiligheid, om geconfronteerd te worden met collega’s die corrupt zijn en de beeldvorming die daaruit kan volgen? Zo ja, wat doet u concreet om ervoor te zorgen dat alle agenten die van goede wil zijn, zich gesteund weten?
Wij hebben een politiekorps van bijna 65.000 mensen. Ik sta voor de kwaliteit en de integriteit van deze mensen. Ik spreek mij hierover zeer regelmatig zeer duidelijk uit. Ik doe dit niet alleen publiekelijk maar ook richting de agenten zelf. Zij mogen zich door mij gesteund weten.
Daarnaast houden zowel de korpschef als ik ons intensief bezig met het voorkomen van en de aanpak van corruptie. Hierdoor mag de overgrote meerderheid van goedwillende agenten weten dat wij dit niet accepteren en niet tolereren. Ook op deze manier laten wij zien al die integere politiemedewerkers te steunen.
Kunt u aangeven wat de politieorganisatie nodig heeft om corruptie aan te pakken en welke acties ondernomen worden om dit te realiseren?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 6.
Bent u van mening dat het actief en stevig optreden van de politietop tegen corruptie binnen de eigen organisatie het zelfreinigend vermogen van het apparaat, de integriteit en professionaliteit van onze politiemensen benadrukt en dus op alle mogelijke manieren ondersteund dient te worden? Zo ja, hoe gaat u deze ondersteuning vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Wanneer blijkt dat de politie ondersteuning nodig heeft bij haar optreden dan zal ik die desgevraagd geven. Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat er meer ondersteuning nodig is.
Kunt u deze vragen uiterlijk voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de screening bij de politie faalt |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat de omgeving van politieagenten, niet gescreend mag worden, zoals uit de reactie van de nationale politie blijkt?1
De enige screening die van toepassing is op politieambtenaren waarbij op dit moment wel de omgeving wordt betrokken is het veiligheidsonderzoek, verricht onder verantwoordelijkheid van de AIVD. Uitsluitend personen die solliciteren naar een vertrouwensfunctie bij de politie, worden onderworpen aan een veiligheidsonderzoek.
De aangenomen wet Screening ambtenaren van politie en politie-externen voorziet wel in omgevingsonderzoek. Deze wet treedt naar verwachting op 1 juli 2021 in werking. Vanaf dat moment kunnen politieambtenaren die werkzaamheden met een verhoogd integriteitsrisico verrichten, worden onderworpen aan een omgevingsonderzoek bij aanvang van de werkzaamheden en gedurende de werkzaamheden. Er wordt op dit moment gewerkt aan een lijst met functies die voor zo’n onderzoek in aanmerking komen. Daarbij is er altijd een afweging rondom inbreuk van de privacy versus risico’s. Ik ben van mening dat de agent op straat geen omgevingsonderzoek behoeft, dit is een te grote inbreuk op de privacy.
Klopt het dat aanhoudingen van politieagenten in privétijd niet automatisch gemeld mogen worden bij de werkgever? Zo ja, waarom is dat?
Op dit moment worden veroordeling van politieambtenaren en -externen niet automatisch doorgegeven aan de werkgever. Politieambtenaren en -externen moeten veroordelingen in het huidige systeem zelf melden bij het bevoegd gezag, omdat er nog geen technische koppeling is voor continue screening. Met de inwerkingtreding van de wet screening ambtenaren van de politie en -externen, voorzien op 1 juli 2021, wordt in het kader van continue screening het personeelsbestand van de politie doorlopend gecontroleerd aan de hand van de gegevens in het Justitieel Documentatie Systeem. De bedoeling is dat er een technische koppeling wordt gecreëerd tussen de Justitiële Informatiedienst en het personeelsbestand van de politie.
Een justitieel gegeven levert in de regel een indicatie op dat er een risico is voor de betrouwbaarheid. Een nieuw justitieel gegeven kan het bevoegd gezag aanleiding geven tot het treffen van maatregelen, waaronder het starten van een hernieuwd incidenteel betrouwbaarheidsonderzoek.
Bent u bereid, indien het niet mogelijk is dat deze meldingen automatisch bij de werkgever belanden, dit wel mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat, nu er veel nieuwe agenten moeten worden opgeleid, de lat voor screening niet lager wordt gelegd maar alle aspiranten voldoende gescreend worden? Zo nee, waarom niet?
In het kader van screening wordt gebruik gemaakt van een «meetlat» waarin de beoordelingscriteria zijn opgenomen die worden gehanteerd. Vastgelegd is welke gegevens en bronnen gebruikt mogen worden bij de screening. Deze standaarden blijven voor eenieder gelijk. Er worden vanuit capaciteitsoverwegingen geen concessies gedaan voor het vaststellen van de betrouwbaarheid. Integriteit is namelijk een van de kernwaarden van de politie.
Het bericht dat veel agenten thuiszitten in afwachting van een coronatest |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Blijft u bij uw mening, zoals geuit tijdens het notaoverleg Politie, donderdag 15 oktober, dat er maar weinig politieteams zijn die onderbezet zijn doordat agenten in afwachting zijn van een coronatest?1
Tijdens het notaoverleg Politie gaf ik al aan dat het Covid-19-virus, of het nu gaat om de doorlooptijd van de testen of preventieve quarantaine van politiemedewerkers, impact heeft op de politiecapaciteit. Als politiemedewerkers in afwachting zijn van een testuitslag of preventief in quarantaine zijn, doet dit een extra beroep op hun collega’s. Het klopt dat dit soort situaties zich voordoen. Op dit moment is er echter geen sprake van hele teams of eenheden die de werkzaamheden ten gevolge van onderbezetting door Covid-19 niet meer kunnen uitvoeren.
Ben u het met mij eens dat het zeer zorgelijk is dat deze signalen de politietop en u blijkbaar niet en/of veel te laat bereiken? Zo nee, waarom niet?
Het beeld, dat de politietop en ik niet op de hoogte zouden zijn van de actuele situatie in de eenheden, herken ik niet. De korpsleiding voert regelmatig overleg met de eenheidsleiding over dit soort zaken. In mijn reguliere gesprekken met de korpsleiding word ik structureel op de hoogte gebracht van de laatste ontwikkelingen.
Is er al duidelijkheid of politieagenten ook met voorrang getest kunnen worden? Zo nee, wanneer gaat u dit regelen?
Sinds oktober maakt de politie in beperkte mate gebruik van sneltesten van commerciële bureaus. Daarnaast kan de politie een snelteststraat opzetten en onderzoekt daartoe op dit moment de mogelijkheden. Het is wel van belang dat dit gebeurt binnen de geldende richtlijnen en voorwaarden die worden ontwikkeld. De Minister van Volksgezondheid, Wetenschap en Sport heeft hiertoe het RIVM gevraagd een LCI-richtlijn uit te brengen. Ook de IGJ heeft al aangegeven waar initiatieven, voor het oprichten van een eigen teststraat, aan moeten voldoen. Het kabinet hecht eraan dat het testen veilig gebeurt en dat de uitslagen terecht komen bij de GGD. Daarom heeft de Minister van VWS vooruitlopend op de LCI-richtlijn uitgangspunten voor de inzet van COVID-19 (snel)testen buiten GGD-testlocaties gepubliceerd. Voor zulke initiatieven heeft het kabinet vanaf 3 november 3 miljoen testen per maand beschikbaar gesteld. Voor de verdeling van deze tests wordt nu op initiatief van VWS een loket ingericht. Dit loket zal begin december operationeel zijn.
Werknemers binnen de zorg en het onderwijs blijven de enige groepen die voorlopig toegang hebben tot testen met prioriteit binnen de basis testinfrastructuur. De voorrangsregelingen voor de zorg en het onderwijs zijn namelijk tijdelijk. Het doel is om door verdere opschaling en uitbreiding de doorlooptijden van de basis testinfrastructuur zo snel mogelijk naar 2x24 uur te brengen. Zodra de doorlooptijden hieraan voldoen worden de voorrangsstraten stopgezet.
Geldt deze voorrang ook voor gezinsleden van politieagenten, die anders thuis moeten blijven als zij bijvoorbeeld een kind hebben met koorts?
Zoals eerder aangegeven hebben politieagenten voorshands geen voorrang bij het ondergaan van een test. Dit geldt dus ook niet voor de gezinsleden van de politieagenten.
Hoe denkt u dat de politie de nieuwe coronaregels kan handhaven, als er sprake is van deze mate van onderbezetting?
Waar er teams lokaal onderbezet zijn en zo onvoldoende inzet kunnen leveren, wordt dit in eerste instantie binnen de regionale eenheid opgevangen. Dat kan uit andere basisteams zijn of uit andere teams uit de regionale eenheid. Als dat onvoldoende mogelijk is, kan bijstand van een andere eenheid worden gevraagd. Uiteraard is ook dat een afweging waarbij het gezag nauw bij betrokken is.
Bent u bereid vaker met de bonden in overleg te treden over dit soort kwesties, zodat u sneller op de hoogte bent van dit soort problemen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de korpsleiding spreken intensief en veelvuldig met de bonden over diverse onderwerpen. Bovengenoemde maakt daar in de gesprekken ook onderdeel van uit.
Kunt u deze vragen voor 21 oktober beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Wij stellen altijd het belang voorop uw Kamer tijdig en juist te informeren. Het is hierdoor helaas niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor 21 oktober jl.
De berichten 'Machteloze agent vaker in gevecht met verwarde mensen' en 'Verwarde mensen drijven de agent tot wanhoop' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Machteloze agent vaker in gevecht met verwarde mensen» en «Verwarde mensen drijven de agent tot wanhoop»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitermate teleurstellend is dat na de inwerkingtreding van de Wet verplichte ggz op 1 januari 2020 het probleem voor de politie alleen maar groter is geworden? Zo nee, waarom niet?
We hechten eraan te benadrukken dat de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) primair als doel heeft om de rechten van de betrokkene, die vanwege een psychische stoornis ernstig nadeel voor zichzelf of anderen veroorzaakt, te beschermen bij de toepassing van verplichte zorg. Het is geen doel van de Wvggz om te zorgen voor een afname van het aantal meldingen over personen met verward gedrag.
De ministeries van Justitie en Veiligheid (JenV) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en andere partners werken daarnaast al enkele jaren samen om een integrale persoonsgerichte aanpak te realiseren wat betreft de brede groep «personen met verward gedrag». Hierbij zijn vijf landelijke prioriteiten aangemerkt, waarover uw Kamer in juli jl. is geïnformeerd.2 Binnen deze aanpak worden al goede resultaten geboekt. Specifiek over de werkende aanpak voor de groep personen met verward gedrag met een hoog (veiligheids)risico hebben wij uw Kamer recent nog een aanvullende update gegeven in het licht van het convenant dashboard beveiligde bedden.3 Ook is 9 oktober de publiekscampagne voor het Landelijk Meldpunt Zorgwekkend Gedrag van start gegaan, waardoor naasten gemakkelijker in contact kunnen komen met lokale hulpverlening, wanneer zij niet-acute zorgen hebben over zichzelf of een ander. Bijkomend voordeel hiervan is dat de politie door dit meldnummer kan worden ontlast waar het niet-acute zorgmeldingen betreft.
Daarnaast wordt er niet alleen op landelijk niveau, maar ook in de regio’s hard gewerkt aan de implementatie van een goed werkende persoonsgerichte aanpak voor personen met verward gedrag. Hierbij zijn er in de regio’s verbindingen tussen de ondersteuning van mensen met verward gedrag, de implementatie van de Wvggz, de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang en de doorontwikkeling van de zorg- en veiligheidshuizen. Deze lokale en regionale initiatieven blijven we de komende periode ondersteunen via het Verbindend Landelijk OndersteuningsTeam (VLOT) en het actieprogramma Lokale initiatieven voor personen met verward gedrag van ZonMW. De complexiteit van het probleem maakt echter dat er geen snelle en eenvoudige oplossingen zijn, het betreft hier zoals eerder door ons opgemerkt een wicked problem.
Verplichte zorg op grond van de Wvggz kan enkel als uiterst middel worden verleend aan personen met een psychische stoornis die vanwege deze stoornis ernstig nadeel voor zichzelf of anderen veroorzaken. De groep personen met verward gedrag waar de politie mee te maken krijgt is veel breder; het gaat hier om onder andere mensen met dementie, een verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek en/of (ernstige) psychiatrische aandoeningen. Het grootste deel van de groep personen met verward gedrag is niet gevaarlijk voor zichzelf of anderen en veroorzaakt geen overlast.
Deelt u de mening dat de politieagenten, zeker in deze zeer moeilijke coronatijd, van deze als maar groter wordende taak van het opvangen en vervoeren van verwarde personen per direct ontlast moet worden? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn het aan mensen die verward gedrag vertonen verplicht om hen passende zorg en ondersteuning te bieden, maar ook aan de samenleving als geheel om de openbare orde te bewaken en de veiligheid van burgers te garanderen. Zaak is om daarbij te zoeken naar een juiste verdeling van taken en verantwoordelijkheden, gegeven de aard van de situatie en de achtergrond van de problematiek. Dit kan leiden tot inzet vanuit de zorg, maar ook vanuit politie indien noodzakelijk.
In het kader van zorg en veiligheid worden verschillende stappen gezet, zodat aan beide zijden professionals voldoende toegerust zijn. Enerzijds door politieagenten, die in de praktijk vaak als eerste ter plaatse zijn, goed te scholen: in de politieopleiding is aandacht voor het herkennen van de problematiek, vroegsignalering en de-escalatie van gedrag. Ook het intake-personeel op de meldkamer en regionale servicecentra van de politie wordt getraind om binnenkomende incidenten goed in te schatten en waar nodig te verwijzen naar het meldpunt zorgwekkend gedrag of de ggz-crisisdienst. De scholing van politie ziet niet toe op de opvang van personen met verward gedrag en psychiatrische aandoeningen, dus door het sneller inschakelen van de professionele hulpverlening zorgen we tegelijkertijd dat de juiste zorg beter toegankelijk is.
Met betrekking tot het vervoer van personen met verward gedrag is hiernaast met betrokken partijen afgesproken dat het vervoer zowel voor als na beoordeling door de Regionale Ambulance Voorziening wordt verzorgd. Immers, wanneer iemand zorg nodig heeft is vervoer door een politieauto niet passend, en ook voor de persoon in kwestie onnodig stigmatiserend en traumatiserend. Om het vervoer van personen met verward gedrag verder te verbeteren zal de komende periode het «Kwaliteitskader Mobiele zorg vóór psychiatrische beoordeling» worden doorontwikkeld tot een «Kwaliteitskader Mobiele zorg vóór en ná psychiatrische beoordeling». De implementatie hiervan is eind van het jaar gereed. Hierbij zullen regio’s ook implementatieplannen moeten maken en een vertaalslag naar de praktijk, zodat de hele keten een helder handelingsperspectief krijgt en de afspraken goed landen in de praktijk. De komende periode worden de ervaringen die hiermee worden opgedaan gebruikt om de toepassing van het kwaliteitskader in de praktijk verder te verbeteren. Hiervoor is goede samenwerking van alle betrokken partijen van belang. Hierover volgt dit najaar nog een brief naar uw Kamer.
Waarom wordt de problematiek van de verwarde personen nog steeds overgelaten aan de politie, terwijl dit niet tot haar taak behoort, politieagenten hiervoor niet zijn opgeleid en er sinds januari van dit jaar een wet is die bepaalt dat vervoer en opvang van verwarde personen tot het takenpakket van de GGZ behoren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u concreet doen, aangezien de eerdere toezeggingen allemaal niets hebben geholpen en de bovengenoemde wet tot op heden het tegenovergestelde effect heeft?
Er lopen verschillende acties omtrent zowel de brede aanpak personen met verward gedrag, alsook specifiek het vervoer van personen met verward gedrag. In de antwoorden op vragen 2, 3 en 4 hebben we verwezen naar de verschillende maatregelen in het kader van de brede aanpak voor personen met verward gedrag. Bovendien wordt ingezet op verbetering van de uitvoering van de Wvggz, in de vorm van reparatiewetgeving, de vereenvoudiging van de ketenafspraken en de brieven die ketenpartners onderling en naar betrokkene verzenden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, in ieder geval vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Ja.
Handhavingsacties op het NS-station Arnhem Centraal |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gefilmde discussie boa's met jongeman op Arnhem Centraal zorgt voor commotie op social media»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat op het NS-station Arnhem Centraal regelmatig controles plaatsvinden door handhavers?
Ja.
Kunt u aangeven wat de aanleiding vormt voor deze handhavingsacties op het NS-station Arnhem Centraal?
Samen met gemeenten, andere vervoerbedrijven en politie houdt NS regelmatig toezicht- en handhavingsacties in treinen en in stations. Deze handhavingsacties worden informatie-gestuurd ingepland. De betekent dat NS de sociale veiligheid samen met lokale ketenpartners analyseert op basis van historische data en feitelijke data van meldingen. Deze aanpak geldt voor alle stations in Nederland.
Worden deze acties uitgevoerd in het kader van de handhaving van de openbare orde onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester? Zo ja, welke mogelijke verstoringen van de openbare orde vormen de grondslag voor deze handhavingsacties, in het licht van het feit dat zij een beperking inhouden van de bewegingsvrijheid?
Worden deze handhavingsacties uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie in het kader van het opsporingsbeleid? Zo ja, welke concrete verdenkingen van welke strafbare feiten vormen de grondslag voor deze handhavingsactiviteiten, mede gelet op het feit dat zij beperkingen inhouden van de bewegingsvrijheid?
De handhavingsacties worden niet uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van justitie in het kader van het opsporingsbeleid. De boa’s houden toezicht en treden op als de orde, rust, veiligheid en/of een goede bedrijfsgang wordt verstoord of als het risico bestaat dat dit dreigt verstoord te worden.
Wordt bij deze handhavingsactiviteiten soms etnisch geprofileerd, gelet op het feit dat op sociale mediabeelden circuleren van staande houdingen van Nederlanders van kleur?
Bij handhavingsactiviteiten wordt niet etnisch geprofileerd. De boa’s openbaar vervoer reageren op een geconstateerd feit vanuit eigen waarneming. Wanneer een reiziger er bijvoorbeeld van wordt verdacht zwart te rijden, omdat de reiziger zonder in of uit te checken de poortjes op het station ontwijkt, kan deze reiziger staande worden gehouden ter controle op een vervoersbewijs.
Welke geweldsinstructie ligt aan het optreden van de handhavers ten grondslag?
In deze casus gaat het om het gebruik van de geweldsbevoegdheid door een boa. De regels omtrent het gebruik deze bevoegdheid staan omschreven in artikel 7 van de Politiewet 2012.
Deze boa’s hebben zogenoemde aanvullende beperkte politiebevoegdheden. Vanuit die bevoegdheid mogen zij proportioneel en subsidiair geweld gebruiken. Daaronder valt het gebruik van handboeien, fouilleren en het gebruik van gepast geweld om de aanhouding wettelijk te doen plaatsvinden indien een verdachte zich daar tegen verzet. Het gebruik van geweldsmiddelen wordt in de Ambtsinstructie nader genormeerd.
Voordat de geweldsbevoegdheid kan worden toegekend, wordt de boa opgeleid en getoetst terzake het gebruik van de geweldsbevoegdheid. In de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Boa (RTGB) worden regels gesteld hoe deze toetsing plaatsvindt.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat het beeld ontstaat dat het NS-station Arnhem Centraal een locatie wordt waar Nederlanders van kleur worden blootgesteld aan handhavingsacties die gepaard gaan met stevige krachtuitoefening?
Voor NS staat veiligheid voor reizigers en personeel bovenaan. NS neemt maatregelen om het gevoel van veiligheid op het station, in de trein en tijdens de treinreis te vergroten en om incidenten voor medewerkers en reizigers zoveel als mogelijk te voorkomen. Zoals toegelicht onder vraag 3, worden handhavingsacties informatie-gestuurd ingezet op basis van historische, feitelijke data van meldingen. Gedurende een handhavingsactie wordt gehandeld op basis van geconstateerde feiten. Wanneer tijdens een handhavingsactie gebruik wordt gemaakt van de geweldsbevoegdheid, wordt door o.a. de direct toezichthouder getoetst of het optreden van de boa heeft plaatsgevonden binnen het geldend wettelijk kader.
Kent u het rapport van Amnesty International «We sense trouble: Automated discrimination and mass surveillance in predictive policing in the Netherlands»?1
Ja
Waarop zijn de zeer generieke criteria (zoals de grootte van de auto) die leiden tot de risicoscore op basis waarvan de inzittenden van een auto al dan niet worden aangehouden gebaseerd? Hoe schat u de effectiviteit van dergelijke generieke criteria in?
De werkwijze van mobiel banditisme onderscheidt zich van die van andere groepen die zich schuldig maken aan zakkenrollerij en winkeldiefstal. Zo onderscheidt mobiel banditisme zich o.a. in mobiliteit, de mate van georganiseerdheid en professionaliteit, het al dan niet in opdracht van derden stelen, de modus operandi, mobiliteit en doelwitten (van slachtoffers). De werkwijze van deze groepen, zoals die in Roermond wordt waargenomen, is nader beschreven in het onderzoeksrapport «Mobiele Bendes aan het Roer»2.
Het merk en model van het gebruikte voertuig is een van de onderscheidende kenmerken, naast vele andere kenmerken. Een voertuig zal nooit stil worden gehouden op basis van één (generiek) kenmerk. Er moet sprake zijn van een combinatie van kenmerken voordat er sprake is van een zogenoemde «hit». Zodra de politie opvolging geeft aan een hit en het voertuig wordt aangetroffen, dan bepaalt een politieagent zelf of het voertuig zal worden stilgehouden. Op basis van de verkregen informatie, en zijn of haar waarneming en ervaring, kan een agent ook besluiten het voertuig door te laten. Het besluit om een voertuig stil te houden is dus gebaseerd op meer factoren dan alleen de risicoscore uit een daderprofiel.
In mijn antwoord op vraag 4 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat de werkwijze een zogenaamde leerlus omvat. Een kenmerk, zoals een bepaald type voertuig, dat in de praktijk niet of nauwelijks wordt aangetroffen of een kenmerk dat wel wordt aangetroffen, maar na analyse geen onderscheidend kenmerk blijkt te zijn voor de dadersgroep, wordt verwijderd uit het profiel. Een voorbeeld hiervan is een Duitse huurauto. Dit kenmerk had geen onderscheidend vermogen.
Kunt u een volledige lijst verschaffen van de criteria die door het project Sensing worden gebruikt om de risico-score van een auto of inzittenden te bepalen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb inzage gehad in de lijst, maar ik kan deze informatie niet openbaar maken. Dit zou het opsporings- en handhavingsbelang doorkruizen.
Kunt u toelichten in hoeverre de gebruikte criteria worden aangepast en verbeterd op basis van daadwerkelijk verrichtte aanhoudingen door de politie en de bevindingen hieromtrent?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2. De Operationele Proeftuin Roermond (OPTR) richt zich op het voorkomen van mobiel banditisme. Kennis die wordt vergaard bij ontdekkingen op heterdaad wordt daarbij ook gebruikt om dit specifieke daderprofiel te toetsen.
Klopt het dat als inzittenden van een auto worden aangehouden en in de politiedatabase worden verwerkt, zij in het vervolg een hogere kans hebben om weer aangehouden te worden, zelfs als zij bij de eerste aanhouding compleet onschuldig bleken te zijn? Zo ja, kunt u uitleggen waarom het project Sensing op deze manier ontworpen is? Hoe denkt u dat deze «feedback loop» de effectiviteit van het project Sensing beïnvloedt?
Nee, dat klopt niet. Het project kent juist een «feedback loop». Wanneer uit de controle geen feiten worden vastgesteld die leiden tot een dergelijk vermoeden, dan zal dat voertuig op een lijst worden geplaatst die voorkomt dat het voertuig nog een keer in de aandacht komt. Dat voertuig zal dan juist geen hit meer genereren.
Omgekeerd geldt dat natuurlijk ook. Als een voertuig wordt gecontroleerd en uit die controle blijken aanvullende feiten die leiden tot een vermoeden van betrokkenheid bij enig strafbaar feit, dan zal dit voertuig worden toegevoegd aan de referentielijst. De kans dat dat voertuig in het vervolg weer wordt stil gehouden is dan inderdaad groter.
Klopt het dat mensen met een Roma of Oost-Europese achtergrond gezien worden als extra risico en daarmee meer kans hebben om door de politie aangehouden te worden? Kunt u zich voorstellen dat dit niet rijmt met artikel 1 van de Grondwet?
In mijn antwoord op vraag 6 van de leden Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat het kenteken (land van herkomst van het voertuig) één van de kenmerken is in het profiel. Een bijzonder persoonsgegeven als etniciteit (zoals een Roma of Oost-Europese achtergrond) maakt geen onderdeel uit van het profiel.
In hetzelfde antwoord gaf ik aan dat het aan de betrokken officier van justitie is om te bepalen of de opname van het land van herkomst van het voertuig in de profielregel in combinatie met de andere selectiecriteria passend en noodzakelijk is voor de aanpak van deze criminaliteitsvorm. Het is aan de rechter om er een oordeel over te vellen indien een betrokken burger dit wil aanvechten.
Kunt u kwantitatief aantonen in hoeverre het project Sensing in Roermond effectief is in het tegengaan van zakkenrollers en winkeldieven? Zo nee, waarom niet?
Een kwalitatief of kwantitatief oordeel over de effectiviteit van het project Sensing in Roermond is nu nog niet mogelijk.
De OPTR richt zich op het voorkomen van mobiel banditisme door potentiele daders buiten het winkelgebied van Roermond tegen te houden. In het winkelgebied en het Outlet Center zelf zijn ook maatregelen getroffen. Door de winkeliers zelf en door de aanwezigheid van politie en bewakingspersoneel. Deze optelsom van maatregelen moet de hoeveelheid zakkenrollerij en winkeldiefstal terugdringen. Het aandeel van de OPTR in die optelsom is nog niet te bepalen.
In 2019 is in eerste aanleg gewerkt aan het cijfermatig valideren van de profielregels en het op orde krijgen van het systeem. In de tweede helft van 2019 zijn de eerste hits aan politiemedewerkers uitgegeven, waarna bleek dat het uitgifteproces moest worden aangepast. Er lag te veel tijd tussen hit en opvolging. Het voertuig werd daardoor vaak niet aangetroffen. In het vierde kwartaal van 2019 werden er op basis van het profiel 199 hits gegenereerd, waarvan er 20 leiden tot een controle.
Begin 2020 is het proces zodanig aangepast dat er sneller opvolging kan worden gegeven aan een hit. Sinds dit voorjaar is vanwege de coronamaatregelen de capaciteit die nodig is voor verdere opvolging anders geprioriteerd. De uitvoering van de proeftuin ligt daardoor in 2020 feitelijk stil, waardoor er geen nieuw inzicht wordt opgebouwd op de effectiviteit van de OPTR.
Alle politieagenten in de operationele proeftuin beschikken sinds eind 2019 over een app op hun mobiele telefoon waarmee direct het resultaat van een opvolging wordt teruggekoppeld. Dit zorgt ervoor dat alle resultaten worden vastgelegd.
In 2019 bleek circa 50% van de daadwerkelijk gecontroleerde voertuigen correct te zijn geselecteerd op basis van het profiel. Om een definitieve uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit hiervan is een hoger aantal feitelijk gecontroleerde voertuigen nodig.
Klopt het dat de resultaten van het Sensing project niet systematisch worden bijgehouden en de effectiviteit van dit project daarom niet goed geëvalueerd kan worden? Zo nee, kunt u de Kamer informeren over de evaluaties van dit project? Zo ja, waarom wordt project gecontinueerd?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de claim van Amnesty International dat het project Sensing het recht op privacy op ingrijpende wijze aantast? Op welke manier is het recht op privacy volgens u gewaarborgd in het project Sensing en wordt een eventuele inbreuk hierop gerechtvaardigd door het beschermen van andere belangen?
Ik verwijs u hiervoor mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven. Op verzoek van uw Commissie heb ik daarnaast nog een algemene reactie op dit rapport gegeven. Die reactie doe ik u tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen toekomen. Voor het antwoord op deze vraag kan ik u verder ook nog naar die brief verwijzen.
Acht u de effectiviteit van het project Sensing voldoende om dit project voort te zetten, daarbij het risico in acht nemend dat dit project de privacy van burgers op ingrijpende wijze aantast?
Ik mijn antwoord op vraag 7 ga ik in op de effectiviteit van het project.
In verschillende publicaties over de OPTR wordt de indruk gewekt dat er zeer veel sensoren worden ingezet en dat het effect en het risico van die sensoren onvoldoende worden getoetst.
In de OPTR is de ANPR3-camera de enige sensor die wordt toegepast. Andere sensortechnieken zijn wel overwogen, maar bleken na uitvoering van een technische-, juridische- en ethische toets niet bruikbaar.
Kunt u toelichten wat de juridische basis is voor het poject Sensing? Hoe beoordeelt u de claim van Amnesty International dat artikel 3 van de Politiewet en artikel 160 van de Wegenverkeerswet geen goede juridische basis bieden voor het project Sensing?
De eisen op het gebied van privacy die hier van toepassing zijn staan in de Politiewet 2012 (Pw) en de Wet Politiegegevens (Wpg).
De verkrijging van gegevens vindt plaats op grond van artikel 3 Pw.
In de OPTR worden alleen ANPR-camera’s ingezet voor het verkrijgen van data. Deze ANPR-camera’s worden op de reguliere manier ingezet. Dat wil zeggen dat de kentekens van passerende voertuigen worden vergeleken met het profiel en lokale en relevante landelijke referentielijsten. De afbeeldingen van de voertuigen die op deze lijsten voorkomen (de «hits») worden bewaard. In het kader van een lopend politieonderzoek kunnen ook de «no hits» worden opgeslagen.
De wettelijke bepaling voor het op deze wijze verwerken van ANPR-gegevens wordt gevonden in de Wpg. In het IJssellandarrest4 wordt geconcludeerd dat de aldaar genoemde bepalingen van de Wpg een grondslag bieden voor het verwerken van uit ANPR verkregen gegevens.
De «no-hits» worden opgeslagen en verwerkt in een omgeving conform artikel 9 Wpg. Dit is een afgeschermde omgeving waar alleen geautoriseerde medewerkers bij kunnen. De «hits» worden opgeslagen en verwerkt in een omgeving conform artikel 8 Wpg. Aan een artikel 8-omgeving worden minder strenge eisen gesteld, omdat hier opvolging plaats vindt en meer medewerkers toegang moeten kunnen hebben tot de gegevens.
In het kader van de OPTR worden er geen gevoelige gegevens5 verzameld, die op grond van artikel 5 Wpg moeten worden verwerkt.
In mijn antwoord op vraag 3 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven omschrijf ik hoe de politie het project Sensing heeft getoetst aan de wettelijke eisen.
Amnesty International stelt dat de politie haar bevoegdheden onder de Wegenverkeerswet misbruikt om voertuigen stil te houden. Dat is niet juist. In de OPTR kan de politie een voertuig stil houden om de identiteit van de inzittende te kunnen vaststellen. De politie ontleent deze bevoegdheid aan de Algemene wet Bestuursrecht6. Een eventuele opvolghandeling, zoals het doorzoeken van het voertuig, geschiedt op grond van artikel 2.44 van de APV van de gemeente Roermond7.
Is voorafgaand aan het project juridisch advies ingewonnen over de mogelijk inbreuk die dit project maakt op mensenrechten?
De OPTR wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag in Roermond. Het projectteam brengt verslag uit van al haar werkzaamheden aan de stuurgroep van de OPTR, waarin de burgemeester, de Officier van Justitie en de betrokken politieafdelingen zijn vertegenwoordigd. De stuurgroep is de opdrachtgever, maar is in formele zin geen toezichthouder. De stuurgroep beoordeelt of de sensoren, de profielregels en de datasets die het project voorstelt mogen worden ingezet. De burgemeester en de Officier van Justitie zijn verantwoordelijk voor het opdrachtgeverschap.
Er is niet specifiek juridisch advies ingewonnen over de mogelijke inbreuk op mensenrechten. In mijn antwoord op vraag 3 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat er bij aanvang van de OPTR een Nota van Rechtmatigheid en een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) zijn opgesteld. In deze documenten is de werkwijze van de OPTR in relatie tot de van toepassing zijnde wetgeving beschreven.
De functionaris voor gegevensbescherming (FG) van de politie houdt intern toezicht op de toepassing en naleving van de privacywetgeving. Conform de AVG en de Wpg rapporteert de FG aan de Korpsleiding en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP houdt ook ambtshalve toezicht. Ook kan de AP na een klacht beslissen een onderzoek te starten en handhavend op te treden. Uiteindelijk is het aan de rechter om over het handelen van de politie te oordelen.
De Inspectie Justitie en Veiligheid houdt toezicht op de taakuitvoering van de politie. Indien er bij de taakuitvoering AI toepassingen worden ingezet valt deze inzet daarmee onder het mandaat van de Inspectie8.
Wie houdt toezicht op het project? Heeft het toezicht betrekking op zowel het algoritme als op de keuze voor datasets? Aan wie rapporteert de toezichthouder?
Zie antwoord vraag 12.
Wat voor lessen trekt u uit het project Sensing voor het vervolg van dergelijke pilots? Welke lessons learned neemt u in het vervolg mee bij de uitrol van predictive policing?
In mijn antwoord op vraag twee van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat de OPTR geen gebruik maakt van «predictive policing». Ik wil dat nogmaals benadrukken.
Hoewel de politie zorgvuldig te werk gaat, blijft de buitenwereld kritisch. Dat blijkt ook nu uit het rapport van Amnesty International.
Er is vanaf het eerste moment door de politie en het bevoegd gezag open gecommuniceerd over de OPTR. De start vond plaats in aanwezigheid van de media. Er is destijds een toelichting gegeven op wat er wordt gedaan, hoe dat wordt gedaan en waarom dat wordt gedaan. Het juridisch kader is openbaar. Vanuit de OPTR wordt regelmatig ingegaan op verzoeken van wetenschappelijk onderzoekers en critici om informatie over het proces en de opzet van de proeftuin. Ook met Amnesty International zijn daarover gesprekken gevoerd.
Het is belangrijk dat de politie ervaring opbouwt met de inzet van sensortechnologie, zoals ook is besproken in uw kamer in 2015 (Visie op Sensing9). Dat moet zorgvuldig gebeuren. Mede door kritische vragen uit de maatschappij worden de afwegingen op proportionaliteit en subsidiariteit telkens opnieuw beschouwd.
Volledige openheid over de werkwijze is echter niet mogelijk, omdat daarmee het opsporings- en handhavingsbelang wordt doorkruist.
Bent u bereid dit project stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben het niet eens met het oordeel van Amnesty dat in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie worden geschonden. In de antwoorden op uw vragen en op die van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven geef ik daar een onderbouwing voor.
Het is van belang dat de politie-ervaring opdoet met het gebruik van nieuwe technologie in haar werk, ook op het raakvlak tussen het gebruik van die technologie en de ethische aspecten daarvan. Juist door hiermee te kunnen experimenteren kan de politie ervan leren. In de kamerbrief uit 2015 over de visie op sensing heb ik al gewezen op het belang van experimenteren.
Vanwege een grote daling van incidenten in 2020, en een andere keuze voor prioriteiten in 2020 ligt de OPTR nu feitelijk stil. De stuurgroep maakt daarom de afweging of het project op dit moment operationeel moet blijven.