De staat van de brandweer |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Van Raak, die stelt dat de experimenten met gebiedsgerichte opkomsttijden er in geen geval voor zouden mogen zorgen dat de brandweerzorg verslechtert?1
Ik ben het met u eens dat experimenten met gebiedsgerichte opkomsttijden de brandweerzorg op een gelijkwaardig niveau moet houden. In mijn brief van 15 oktober 20192 heb ik aangegeven hoe ik invulling geef aan de motie Van Raak. Daarnaast heb ik de Kamer in mijn brief van 18 februari 20203 geïnformeerd over gebiedsgerichte opkomsttijden.
Graag wijs ik u erop dat de kwaliteit van de brandweerzorg de verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s is. Zij leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik onderschrijf uiteraard dat het behoud van de huidige kwaliteit van brandweerzorg van groot belang is. Gebiedsgerichte opkomsttijden zijn dan ook bedoeld om het bestuur beter in staat te stellen keuzes te maken en besluiten te nemen over de inrichting van de brandweerzorg. Dit wordt getoetst in pilots. Daarbij hecht ik er aan dat de besturen van de veiligheidsregio’s realistische opkomsttijden vaststellen.
Hoe verhoudt zich de sluiting van de brandweerpost in Ede met de aangenomen motie volgens u?2
De veiligheidsregio Gelderland – Midden laat weten dat door het invoeren van een 24/7 bezette brandweerpost in Ede-stad per 1 januari 2021, de andere (vrijwillige) brandweerpost in Ede-stad niet meer nodig is. De invoering van de 24/7 bezette brandweerpost geeft een significant betere brandweerdekking van de eerste tankautospuit en redvoertuig dan voorheen en voldoet hiermee ook ruimschoots aan de uitgangspunten van het dekkingsplan van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden.
Bent u het ermee eens dat het een onwenselijke en zorgwekkende ontwikkeling is als veiligheidsregio’s eigenstandig besluiten zich minder te richten op opkomsttijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Het halen van opkomsttijden is één van de elementen om effectieve en hoogwaardige brandweerzorg te realiseren. Ik acht het dan ook van groot belang dat veiligheidsregio’s hier verantwoordelijkheid in nemen. Ik heb u in mijn brief van 15 oktober 20195 geïnformeerd over de systematiek van de gebiedsgerichte opkomsttijden. De systematiek van gebiedsgerichte opkomsttijden wordt opgenomen in het besluit Veiligheidsregio’s als voldaan is aan een aantal randvoorwaarden, waaronder het jaarlijks informeren van de betreffende gemeente over de gerealiseerde brandweerzorg.
Wat wordt er aangepast in de werkwijze van de brandweer naar aanleiding van het rapport over de brand in een verpleeghuis in Rotterdam, waarbij onder andere een dodelijk slachtoffer viel en waarbij het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) concludeert dat de brandweer vaker overvraagd is bij branden in instellingen waar niet-zelfredzame personen verblijven? Wordt er sneller opgeschaald? Wat is het protocol bij deze branden en is dit voor elke veiligheidsregio hetzelfde? Is er voldoende slagkracht bij de gezamenlijke regio’s om die opschaling en protocollen adequaat uit te voeren?3
Het onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid is bekend bij de veiligheidsregio’s, welke, binnen het kader van het Besluit Veiligheidsregio’s verantwoordelijkheid dragen voor de adequate en kwalitatieve inrichting van de brandweerzorg. De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) geeft aan de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport over te nemen.
De systematiek betreffende alarmering is landelijk vastgesteld, hierbij is het type object, e.g. instellingen met minder-zelfredzame personen, onderdeel van de afweging bij classificatie van een incident. Dit systeem van risico-inschatting, classificatie en opschaling werkt in beginsel goed.
De brandweer speelt daarnaast een belangrijke rol in de advisering aan bijv. bedrijven en zorginstanties ten aanzien van het brandveiligheidsniveau. De veiligheidsregio’s maken een transitie van regelgerichte naar risicogerichte advisering. De casus Smeetsland onderschrijft het belang van deze transitie.
Ten aanzien van de benodigde slagkracht geeft de VRR aan dat ze voldoende snel mensen en middelen beschikbaar hebben om dit soort incidenten te bestrijden.
Heeft de aandacht die u heeft voor het dalende aantal vrijwilligers al geleid tot meer vrijwilligers?4
Zoals eerder8 geschreven aan uw kamer werk ik samen met de veiligheidsregio’s en de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) aan het werven en behouden van vrijwilligers in het programma Vrijwilligheid. Dat programma heeft al veel nuttige inzichten opgeleverd en blijft ook het komende jaar aan de slag om vrijwilligheid bij de brandweer te stimuleren, onder meer via een landelijke publiekscampagne. Ik heb uw Kamer 11 mei 2021 per brief9 geïnformeerd over de voortgang van het programma Vrijwilligheid.
Hoe wordt de werkvloer betrokken bij het ontwikkelen en in stand houden van expertise zoals bij het landelijk kader Uitruk op Maat? Is er regulier overleg met bijvoorbeeld de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers en de vakorganisaties voor beroepspersoneel? Zo nee, waarom niet?
Er is over de verschillende onderwerpen vanuit de veiligheidsregio’s contact met bijvoorbeeld de VBV en de vakorganisaties voor beroepspersoneel. Formele betrokkenheid van de werkvloer is tot op heden nog onvoldoende geregeld. Er wordt momenteel gewerkt aan een platform om de formele betrokkenheid duurzaam te borgen. Ik zie er in samenspraak met de veiligheidsregio’s op toe dat dit snel gebeurt.
Wat is de uitkomst van al die onderzoeken die in de afgelopen vijf jaar zijn gedaan naar Uitruk op Maat? Vindt u dat veiligheidsregio’s zich nog altijd houden aan artikel 3.1.5 van het Besluit veiligheidsregio’s, zodat wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg voor de burgers?5
Ik heb uw Kamer 17 december 202011 per brief geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van het landelijk VB-kader Uitruk op Maat en de vervolgstappen van het Veiligheidsberaad om dat kader bij te stellen. Er is gebleken dat er behoefte is aan ondersteuning bij vakbekwaamheid, aan kaders rond opschaling en de wijze van registreren van opkomsttijden en de definitie van maatgevende incidenten.
Op dit moment wordt gewerkt aan die noodzakelijke bijstelling zodat veiligheidsregio’s in lijn (blijven) werken met het Besluit veiligheidsregio’s. Het traject is op dit moment nog niet afgerond en ik zal uw Kamer daar naar afloop over informeren.
Kunt u punt voor punt ingaan op de negen constateringen van de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers over gebiedsgerichte opkomsttijden, zoals weergegeven in de memo die zij heeft geschreven?6
Ik heb kennis genomen van het memo van de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers (VBV). Het memo over de gebiedsgerichte opkomsttijden betreft een reactie op een concept rapport van Bevindingen over de pilots van het project Gebiedsgerichte Opkomsttijden (GGO) en is gericht aan de projectgroep GGO waarin de VBV zelf vertegenwoordigd is. Ik heb begrepen dat de projectgroep de aanbevelingen heeft besproken. Ik ben in afwachting van het voorstel van het Veiligheidsberaad met betrekking tot de gebiedsgerichte opkomsttijden. Op basis hiervan zal in samenspraak met de veiligheidsregio’s en in afstemming met de werkvloer de regelgeving worden aangepast. Hier zal ik de Kamer over informeren.
Wat is uw verklaring voor het verdwijnen van honderden tankautospuiten/ondersteuningseenheden uit de operationele sterkte van de brandweer? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De capaciteit en daarmee slagkracht van de regio worden door de Veiligheidsregio’s binnen de marge van het wettelijke kader, het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr), vastgesteld. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen een rol bij de inrichting van de brandweerzorg. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om daarbij te bepalen wat er nodig is aan bijvoorbeeld tankautospuiten of ondersteuningseenheden. Actieve betrokkenheid van de gemeenteraad is hierbij van belang. Aan de hand van het vastgestelde dekkingsplan legt het bestuur jaarlijks verantwoording af aan de gemeenteraden binnen de regio. Hierbij is halen van in het dekkingsplan vastgestelde opkomsttijden en de gerealiseerde brandweerzorg geen vrijblijvende kwestie.
Het analyseren van data van de Proco-app |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Op basis van welke data concludeert u dat de ProCo-app door 30.000 politiemensen wordt gebruikt?
De Proco-functionaliteit maakt onderdeel uit van de MEOS-app. Het aantal van 30.000 staat gelijk aan het aantal medewerkers dat werkt met de MEOS-app op de diensttelefoon. De ProCo-functionaliteit geeft automatisch informatie aan elke medewerker die de MEOS-app gebruikt bij een bevraging naar een persoon of een kenteken. Zoals ik uw Kamer heb bericht in het eerste Halfjaarbericht politie 2021zal er in 2022 nader onderzoek plaatsvinden naar het gebruik van de Proco-functionaliteit en het Handelingskader professioneel controleren.1
Overeenkomstig de motie Azarkan2 zal ik uw Kamer bovendien halfjaarlijks rapporteren over de analyse van de door de Proco-app verzamelde gegevens ten aanzien van professioneel controleren.
Worden in de ProCo-app alleen handmatige bevragingen bijgehouden of ook de bevragingen op basis van Automatic Number Plate Recognition (ANPR)?
ANPR-registraties zijn niet opvraagbaar en niet zichtbaar in MEOS en daarmee ook niet in de Proco-functionaliteit. De data uit ANPR worden in een apart systeem geregistreerd dat niet is gekoppeld aan BVH (BasisVoorziening Handhaving).
Hoe lang blijven de gelogde data bewaard en welke details worden over een bevraging bewaard? Is dat dan alleen het feit dat iemand is bevraagd, of ook welke agent deze bevraging deed, wat de reden was voor de bevraging en bijvoorbeeld wat de locatie, het tijdstip en de datum waren?
De Wet Politiegegevens regelt de bewaartermijnen en de aard van de bewaarde (persoons)gegevens in de politiesystemen. In MEOS wordt bijgehouden welke politiemedewerker welke bevraging heeft gedaan, ten aanzien van wie/wat en op welk moment. Deze data worden conform art. 8 Wpg gedurende een periode van vijf jaar bewaard. De reden van de bevraging wordt niet afzonderlijk in de ProCo-functionaliteit vastgelegd, omdat er te veel invalshoeken en daarmee te veel categorieën zijn om vast te leggen, hetgeen de datakwaliteit en opties voor analyse en reflectie niet ten goede zou komen. Ook zou de ProCo-functionaliteit hierdoor te complex worden om nog hanteerbaar te zijn voor politiemedewerkers. De optie van vrije tekstvelden wordt niet als een realistisch alternatief gezien vanwege de toename van de administratieve last.
Bent u het ermee eens dat dergelijke details relevant kunnen zijn bij verdere analyse van de data om iets te kunnen zeggen over etnisch profileren?
Data met betrekking tot een bevraging of een controle zijn relevant voor onderzoek naar professioneel controleren c.q. de toepassing van de principes uit het Handelingskader professioneel controleren. Onderzocht wordt daarom of de geanonimiseerde data inzicht kunnen geven in het bevragingsgedrag en in de controles die zijn uitgevoerd. Deze inzichten kunnen helpen bij het trainen op de toepassing van het handelingskader professioneel controleren.
Daarnaast werkt de politie met virtual reality (VR) simulaties om medewerkers te trainen op de toepassing van het Handelingskader professioneel controleren en om te kunnen reflecteren op de manier waarop dit kader wordt toegepast in de praktijk. De Politieacademie en de Universiteit Twente gaan het gebruik van de VR-simulaties onderzoeken.
Hoe wordt concreet invulling gegeven aan het voornemen dat is opgenomen in de beantwoording van Kamervragen1 om samen met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) te kijken of de informatie uit de ProCo-app en de data van het CBS inzicht kunnen geven in de omvang van etnisch profileren om zo etnisch profileren te kunnen monitoren en de effecten en effectiviteit van de maatregelen om professioneel controleren te versterken in kaart te brengen?
De data in de politiesystemen kunnen verbonden worden om inzicht te krijgen in kenmerken van burgers die gecontroleerd worden, bijvoorbeeld antecedenten. De data in de politiesystemen geven echter geen informatie over de herkomst van een burger of sociaaleconomische kenmerken. En dit zijn juist data die gebruikt kunnen worden bij onderzoek naar de vraag of bij de controles voldoende volgens het handelingskader professioneel controleren wordt gewerkt. Aangezien het CBS wel beschikt over deze informatie onderzoeken het CBS en de politie of het mogelijk is om de gegevensbronnen samen te brengen. Dit onderzoek bevindt zich thans in een voorbereidend stadium.
De privacy zal worden gewaarborgd omdat in de analyse alleen kwantitatief wordt aangegeven welke achtergrondkenmerken de burgers hadden die gecontroleerd zijn of waarover een bevraging is gedaan.
Kunt u toelichten op welke wijze u hier concreet invulling aan wilt geven? Is het CBS hier al voor benaderd en wat is specifiek aan hen gevraagd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om instanties die ervaring en expertise hebben op het terrein van etnisch profileren, zoals Controle Alt Delete en Amnesty International, te betrekken bij het analyseren van de data van de ProCo-app?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn wordt de analyse opgestart / afgerond en op welke wijze wordt de privacy van burgers gewaarborgd?
Ik heb regelmatig overleg met maatschappelijke organisaties zoals Amnesty en Control Alt Delete. Ik zal met de politie bespreken op welke manier organisaties met bovengenoemde expertise een rol kunnen spelen bij de interpretatie van de bevindingen uit de bovengenoemde studies.
Kunt u aangeven wat wordt gedaan met het voornemen dat u heeft opgenomen in uw brief van 12 april jl.2 om de effecten van de toepassing van de Proco-app in samenhang met het handelingskader te monitoren en hiervoor een meetinstrument te ontwikkelen om zo inzicht te krijgen in de aard en omvang van de controles? Kunt u toelichten welk meetinstrument hiervoor is ontwikkeld, hoe het werkt, wie daar het bevoegd gezag over heeft, wie relevante inzichten abstraheert van het meetinstrument en wanneer hiervoor de relevante bevindingen naar de Tweede Kamer worden gestuurd?
In 2022 wordt vervolgonderzoek gedaan naar het gebruik van de Proco-functionaliteit in samenhang met het Handelingskader professioneel controleren. Daarnaast is er inderdaad een meetinstrument in ontwikkeling voor de permanente monitoring van de aard en aantallen controles. Hiervoor worden uit de politiesystemen datasets gemaakt die – gekoppeld aan CBS-data – periodiek geanalyseerd kunnen worden. De uitwerking hiervan is zoals gezegd thans in voorbereiding. Daarenboven wordt een van de basisprincipes van het handelingskader – de bejegening – gemonitord via onder andere de tweejaarlijkse Veiligheidsmonitor en de jaarlijkse Vertrouwen-en reputatiemonitor. Samen met de G4 verken ik hoe aanvullend onderzoek op dit terrein eruit zou kunnen zien.
Kunt u de Kamer informeren over het aantal bevragingen waarop een controle is gevolgd, en de uitkomst van die controles, uitgesplitst per maand en per basisteam sinds 1 november 2020?
Aangezien het verkrijgen van inzicht in deze gegevens enige tijd kost, zal ik uw Kamer nader informeren op dit punt in het tweede halfjaarbericht politie 2021.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Waar mogelijk is dat gedaan.
Het bericht dat appartementencomplexen elektrische auto’s weigeren in hun garages uit vrees voor brand |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Appartementencomplexen weigeren elektrische auto’s in garage uit vrees voor brand»?1
Ja.
Wat is uw reactie inzake de brandveiligheid van het plaatsen van laadpalen in garages van VvE’s (Vereniging van Eigenaars)?
De brandveiligheid van parkeergarages in relatie tot oplaadpunten en elektrische auto’s heeft mijn aandacht. Volgens onderzoeksbureau CE Delft zijn elektrische auto’s niet brandgevaarlijker dan brandstofauto’s. Wel moet er bij calamiteiten bij elektrische auto’s anders gehandeld worden dan bij conventionele auto’s. Daarom kan het nodig zijn om bij de installatie van oplaadpunten een aantal extra maatregelen te nemen2.
Ik streef ernaar om eind van dit jaar een wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (hierna: Bbl) voor te leggen aan de Tweede Kamer met daarin onder andere nieuwe eisen voor het installeren van oplaadpunten in parkeergarages. Verder werk ik (samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister voor Rechtsbescherming) aan het wetsvoorstel Notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars. Dit wetsvoorstel heeft als doel belemmeringen weg te nemen bij de plaatsing van oplaadpunten voor elektrische voertuigen op parkeervoorzieningen die in beheer zijn van Verenigingen van Eigenaars (hierna: VvE). Bij dit voorstel is er aandacht voor brandveiligheid. Ik verwacht deze wetswijziging medio 2022 aan de Tweede Kamer voor te leggen.
Tevens komt met ingang van 1 januari 2022 (met terugwerkende kracht naar 6 oktober 2021) een nieuwe subsidie beschikbaar voor Verenigingen van Eigenaren (VvE’s).3 Hiermee kunnen VvE’s met een eigen parkeergelegenheid subsidie aanvragen voor een advies voor het aanleggen van oplaadpunten. Het kabinet wil het appartementseigenaars makkelijker maken om elektrisch te rijden. Daarom kunnen VvE’s met subsidie advies krijgen van een adviseur. Een advies kan helpen om tot een afgewogen besluit binnen een VvE te komen. Als de brandveiligheidsadviezen worden opgevolgd, zie ik geen redenen om elektrische auto’s te weigeren in garages van VvE’s.
Wat vindt u van de reactie van VvE’s om elektrische auto’s te weigeren in hun garages uit vrees voor brand?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel parkeerplaatsen zijn er van VvE’s? Hoeveel van deze parkeerplaatsen zijn inpandig?
In het kader van het wetsvoorstel Notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars wordt ingeschat dat er 403.200 parkeerplaatsen zijn bij VvE’s. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen inpandige parkeerplaatsen en parkeerplaatsen op een (open) gemeenschappelijke parkeergelegenheid.
Hoeveel VvE’s hebben al aangegeven om elektrische auto’s te weigeren in hun garages uit vrees voor brand?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik navraag gedaan bij Stichting VvE Belang, Vereniging Eigen Huis en Vastgoedmanagement Nederland. Deze organisaties geven aan dat het inderdaad voor komt dat VvE’s elektrische auto’s in de gemeenschappelijke parkeergarage weigeren, maar dat hier geen exacte cijfers over beschikbaar zijn.
Hoe vaak is er per jaar een autobrand in garages van VvE’s? Hoeveel van deze autobranden zijn van elektrische auto’s?
Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) en Brandweer Nederland beschikken niet over cijfers van autobranden in parkeergarages, ook niet indien deze bij een VvE behoren.
Wel zijn IFV en Brandweer Nederland in 2021 een database begonnen voor alternatief aangedreven voertuigen (AAV).4 Uit deze database blijkt dat in de periode 1 januari – 20 oktober 2021 geen brandincidenten zijn geweest met elektrische voertuigen in parkeergarages. In de database worden alle incidenten met AAV’s geregistreerd waar de brandweer nodig was, waaronder ook branden met elektrische voertuigen in parkeergarages. Hierbij wordt niet afzonderlijk bijgehouden of het parkeergarages bij VvE’s betreft. Doel van deze database is te leren hoeveel incidenten er zijn, hoe ernstig ze zijn, hoe ze kunnen gebeuren en wat de brandweerinzet was.
Wat is de reactie van de Brandweer en Stichting VvE Belang inzake de brandveiligheid van het plaatsen van laadpalen in garages van VvE’s?
Brandweer Nederland heeft al langer aandacht voor de brandveiligheid van parkeergarages, waaronder ook het plaatsen van oplaadpunten in parkeergarages. Hier heeft Brandweer Nederland al eerder over bericht op de eigen website, die is voorzien van de nodige achtergrondinformatie.5 Door Brandweer Nederland is samen met IFV informatie6 opgesteld ten behoeve van onder andere VvE’s. Hierin wordt aangegeven wat een VvE in elke fase van de plaatsing van laadinfrastructuur volgens de brandweer kan doen om veilig parkeren en laden mogelijk te maken.
Stichting VvE Belang is betrokken bij de website https://vveladen.nl en op deze website kunnen VvE’s de brochure «Laadoplossingen voor elektrische auto’s binnen de VvE» vinden met hierin een stappenplan voor het veilig en toekomstbestendig aanbrengen van laadinfrastructuur. Een deel van de achterban van VvE Belang is bezorgd over brandveiligheid en zeker over de kosten voor het brandveilig maken van de parkeergarage.
Ik ga er vanuit dat de initiatieven die genoemd zijn in het antwoord op vraag 2 en 3 de zorgen die bij een deel van de achterban van Stichting VvE Belang leven, zullen kunnen wegnemen.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie Koerhuis inzake het versterken van de positie van VvE’s?2
Zoals in het commissiedebat Leefbaarheid en Veiligheid van 7 oktober jl. aangegeven heb ik de Werkgroep Modernisering Appartementsrecht Nederland gevraagd een advies over de versterking van de positie van de VvE uit te brengen. Het advies wordt voor het einde van het jaar verwacht.
Hoeveel VvE’s zijn er? Hoeveel VvE’s zijn er actief?
Van de 143835 VvE’s hebben 125000 VvE’s ten minste één adres met een woonfunctie8. In totaal maken 1173 890 woningen onderdeel uit van een VvE. Uit onderzoek van Companen in 20219 is gebleken dat 97% van de VvE’s groter dan 8 appartementsrechten actief is door bijvoorbeeld te vergaderen en te sparen voor groot onderhoud. Over kleinere VvE’s zijn geen cijfers beschikbaar op basis waarvan algemene uitspraken kunnen worden gedaan.
Hoeveel VvE’s staan er ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK)?
Volgens de meest recente cijfers uit 2016 staan er 100.620 VvE’s bij de KvK ingeschreven.10
Hoeveel VvE’s hebben ondertussen het minimale bedrag van 0,5% van hun herbouwwaarde in hun reservefonds gehaald inzake de Wet verbetering functioneren Vereniging van Eigenaars?
Uit onderzoek van Companen in 2021 is gebleken dat 84% van de VvE’s groter dan 8 appartementsrechten spaart voor groot onderhoud op basis van een meerjarenonderhoudsplan en 13% spaart op basis van 0,5% van de herbouwwaarde. In totaal heeft 97% van de VvE’s groter dan 8 appartementsrechten een reservefonds voor groot onderhoud. Over kleinere VvE’s zijn geen cijfers beschikbaar op basis waarvan algemene uitspraken kunnen worden gedaan.
Klopt het dat VvE’s kunnen worden verplicht tot het plaatsen van laadpalen in uw voorgenomen wetsvoorstel notificatieregeling oplaadpunten VvE's?3
Nee, dit klopt niet. In het wetsvoorstel Notificatieregeling oplaadpunten voor verenigingen van eigenaars wordt de benodigde toestemming van de vergadering van eigenaars voor het plaatsen van een oplaadpunt vervangen door een kennisgeving aan de gezamenlijke appartementseigenaars dan wel het VvE-bestuur. De kennisgeving (notificatie) alleen is echter niet voldoende. Het oplaadpunt dient tevens conform de nog nader te bepalen voorwaarden door de appartementseigenaar te worden geplaatst. De appartementseigenaar dient een werkplan aan het bestuur te overleggen, waaruit blijkt dat hij voldoet aan deze voorwaarden. Het VvE-bestuur beoordeelt of dit werkplan overeenstemt met de voorwaarden van de notificatieregeling en de eventuele aanvullende voorwaarden van de VvE. De beoordeling door het VvE-bestuur of is voldaan aan de voorwaarden van de notificatieregeling of de eventuele aanvullende voorwaarden, maakt daarmee deel uit van het proces van notificatie. Een appartementseigenaar kan niet eerder tot plaatsing van het oplaadpunt overgaan tot dit proces van notificatie is doorlopen.
Overigens bestaat nu al de mogelijkheid voor een VvE om zelf basislaadinfrastructuur en/of oplaadpunten voor de gehele VvE aan te leggen. Hierin komt door de notificatieregeling geen verandering.
Is het waar dat wie laadpalen in een garage plaatst, ook brandleidingen, sprinklers en hittesensoren moet aanbrengen? Wie moet deze kosten gaan betalen in uw voorgenomen wetsvoorstel?
Nee, dit is niet juist. In het wetsvoorstel is als voorwaarde voor de notificatie opgenomen dat de plaatsing van het oplaadpunt uitsluitend voor eigen rekening en risico van de notificerende individuele appartementseigenaar of groep appartementseigenaars plaatsvindt. Bij het plaatsen van een oplaadpunt dient wel onderscheid te worden gemaakt tussen eventuele kosten als gevolg van het plaatsen van het oplaadpunt (verantwoordelijkheid laadpunteigenaar) en eventuele kosten die voortkomen uit het niet op orde zijn van de algemene brandveiligheidssituatie (verantwoordelijkheid VvE). De nadere voorwaarden die gaan gelden in de notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars worden nog wettelijk vastgelegd.
Waarom regelt u het plaatsen van laadpalen in garages van VvE‘s niet in het modelreglement voor splitsingsaktes van VvE’s in plaats van in een wetsvoorstel?
In artikel 28.3 van Modelreglement 2017 is reeds een notificatieregeling voor de plaatsing van oplaadpunten op privéparkeervakken opgenomen. VvE’s kunnen het eigen splitsingsreglement reeds aanpassen en zodoende de bestaande notificatieplicht- en regeling uit het Modelreglement 2017 opnemen in het splitsingsreglement. Dit is niet eenvoudig. Voor een aanpassing van de akte van splitsing is een minimale meerderheid van 4/5 van het aantal stemmen nodig indien het VvE-bestuur meewerkt. Wanneer het VvE-bestuur niet meewerkt is unanimiteit vereist. Omdat de helft van het totale aantal VvE’s uit minder dan 5 appartementsrechten bestaat12, wordt hier de facto met unanimiteit beslist. Bovendien is de instemming van 100% van de beperkt gerechtigden bij een wijziging van de splitsingsakte noodzakelijk. De wijziging van de splitsingsakte vereist een notariële akte, wat kosten met zich brengt. Daarom is de invoering van een notificatieplicht- en regeling in een wettelijke regeling gewenst, zodat iedere appartementseigenaar ongeacht het van toepassing zijnde splitsingsreglement, onder voorwaarden een oplaadpunt kan plaatsen.
Deelt u mening dat VvE’s niet moeten worden verplicht tot het plaatsen van laadpalen?
VvE’s worden niet verplicht tot het plaatsen van oplaadpunten. Ik verwijs in dit verband graag naar het antwoord op vraag 12.
De uithuisplaatsing van kinderen van gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire |
|
Don Ceder (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de column van Harriet Duurvoort in de Volkskrant van 9 september 2021?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er gedupeerden zijn van de kinderopvangtoeslagaffaire, waarbij kinderen gedurende die periode uit huis zijn geplaatst? Om hoeveel kinderen en gezinnen gaat het?
Signalen van gedupeerde ouders met uithuisgeplaatste kinderen zijn ons bekend. Wij vinden het verschrikkelijk als problemen met de kinderopvangtoeslag op welke manier dan ook een rol hebben gespeeld bij een uithuisplaatsing. Het leed dat ouders en hun kinderen hebben ervaren door een uithuisplaatsing is onbeschrijfelijk. De verhalen die wij hierover van ouders hebben gehoord, zijn zeer indringend en raken ons diep.
Het is op dit moment niet bekend hoeveel gezinnen van gedupeerde ouders te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing of terugplaatsing. De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) werkt aan het in beeld krijgen van alle kinderen van gedupeerde ouders in het kader van het programma voor kinderen (programma «Leven op de rit»). Wij verkennen in samenspraak met het CBS en de VNG de mogelijkheden om inzicht te krijgen in het aantal kinderen van gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing.
Bent u van oordeel dat het handelen van de overheid in de kinderopvangtoeslag direct of indirect kan hebben bijgedragen aan de thuissituatie, waardoor uithuisplaatsing noodzakelijk werd geacht? Bent u van mening dat deze casussen voorkomen hadden kunnen worden?
Wij onderkennen dat financiële problemen als gevolg van de kinderopvangtoeslag een stapeling van problemen kan hebben veroorzaakt.
Het is mogelijk dat schulden en/of financiële problemen samen met andere risicofactoren van negatieve invloed zijn op een gezinssituatie, waardoor een kind onveilig opgroeit. Hulp en steun aan het gezin kan in dergelijke situaties nodig zijn. Als dit niet tot een verbetering leidt en het kind onveilig opgroeit, kan een uithuisplaatsing aan de orde zijn. In dat geval is een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk. Het systeem van kinderbescherming is met waarborgen omkleed. Op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en/of Gecertificeerde Instelling (GI) toetst de kinderrechter onafhankelijk of aan de wettelijke gronden voor een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan.
Klopt het dat hoe langer een kind uit huis is geplaatst, hoe kleiner de kans wordt dat een kind ooit nog thuis kan opgroeien?
Het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel heeft grote gevolgen voor het leven van een kind en de ouders. In de praktijk geven rechters vaak machtigingen voor een uithuisplaatsing af voor drie of zes maanden. Het doel is altijd te onderzoeken of en hoe het kind weer thuis kan opgroeien. Als de jeugdbescherming vindt dat de uithuisplaatsing verlengd moet worden, dient de jeugdbeschermer hiervoor opnieuw een verzoek in te dienen bij de kinderrechter. De vraag of een uithuisgeplaatst kind weer terug kan naar de ouders, wordt per kind en per situatie zorgvuldig gewogen. Daarbij wordt gekeken naar het recht op bescherming en veiligheid van het kind, het belang van de ouders en het recht op familieleven. Bij een besluit over de vraag waar het kind uiteindelijk zal opgroeien, is het belang van het kind steeds leidend. Dit kan zich vertalen in een stabiele, continue plek bij bijvoorbeeld pleegouders, in het geval de ouders deze condities niet kunnen bieden. Het kan ook zijn dat terugplaatsing bij ouders wél weer tot de mogelijkheden behoort. De kinderbeschermingswetgeving schrift sinds 2015 voor dat een kind niet te lang in onzekerheid mag leven over waar het uiteindelijk zal opgroeien, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsbehoefte en leeftijd van een kind.
Hoeveel tijd of hoeveel jaren zijn deze kinderen van ouders die ook gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire zijn geweest gemiddeld uit huis (geweest)?
Het is op dit moment niet bekend hoeveel gezinnen van gedupeerde ouders te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing of terugplaatsing. De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) werkt aan het in beeld krijgen van alle kinderen van gedupeerde ouders in het kader van het programma voor kinderen (programma «Leven op de rit»). Wij verkennen in samenspraak met het CBS en de VNG de mogelijkheden om inzicht te krijgen in het aantal kinderen van gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing.
Hoeveel kinderen van gedupeerden zijn tot op heden nog steeds uit huis geplaatst, dan wel bij hoeveel is voogdij permanent overgedragen aan een derde? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Zie antwoord vraag 5.
Met welk perspectief zijn deze kinderen uit huis geplaatst? Is er actief gewerkt aan de terugplaatsing naar huis? Hoe schat u in dat passende hulp is geboden aan ouders en kinderen, zodat kinderen binnen afzienbare termijn weer thuis konden wonen?
Gedurende de ondertoezichtstelling en eventuele uithuisplaatsing van een kind is het doel altijd te onderzoeken of herstel van de gezinssituatie mogelijk is. Bij een besluit over de vraag waar het kind uiteindelijk zal opgroeien, is het belang van het kind steeds leidend. Deze afweging wordt van geval tot geval gemaakt.
De Gecertificeerde Instelling (GI) bekijkt per geval welke zorg en ondersteuning geboden kan worden om de situatie in het gezin te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld gaan om inzet van GGZ om problematiek van ouders te behandelen of om intensieve gezinshulp. Ik beschik niet over informatie over de onderhavige casussen en kan derhalve niet inschatten of sprake is geweest van hulp aan ouders en kinderen. Wij vragen ouders om zich bij de gemeenten te melden als zij vragen hebben over de uithuisplaatsing van hun kind(eren) en deze opnieuw beoordeeld willen zien. Via de gemeenten kan dan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om perspectief op terugkeer naar huis te ontwikkelen. In geval van een gedwongen uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling zal de rechter hierover moeten beslissen.
Heeft u contact met de ouders en kinderen die het betreft? Bent u bereid om met hen in gesprek te gaan? Waar kunnen zij zich melden? Welke gevolgen heeft de bekendwording van de kinderopvangtoeslagaffaire voor de uithuisplaatsingen? Hoe heeft u de afgelopen periode ouders bijgestaan tijdens familiezittingen waarbij het om kinderen ging waar het de vraag was of zij thuis konden blijven?
De lijn is dat Staatssecretaris Toeslagen en Douane regelmatig contact heeft met gedupeerde ouders en kinderen, getroffen door de problemen met de kinderopvangtoeslag. Zij heeft ook contact gehad met gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsingen. Hun verhalen raken haar diep. Zij blijft deze gesprekken voeren en zij houdt hierover met mij contact. Ouders die met haar in gesprek willen gaan, kunnen zich melden bij hun persoonlijk zaakbehandelaar of het Serviceteam op telefoonnummer 0800-2 358 358 (gratis). Het kan zijn dat het even duurt voor ouders een uitnodiging ontvangen, omdat er nog ouders wachten op een gesprek. Ouders kunnen zich ook melden bij de gemeente.
De bekendwording van de problemen met de kinderopvangtoeslag heeft niet rechtstreeks invloed op (het terugdraaien van) uithuisplaatsingen. Een uithuisplaatsing is altijd een ultimum remedium en met waarborgen omkleed. Ouders kunnen bijstand bij familiezittingen inschakelen, al dan niet op toevoeging. Gemeenten kunnen ouders op dit moment ondersteunen vanuit de brede hulp bij het leggen van contact naar de GI. Zo kan in overleg de uithuisplaatsing opnieuw worden beoordeeld, binnen de context van de hersteloperatie. In geval van een gedwongen uithuisplaatsing zal de rechter zich moeten buigen over de zaak en moeten beslissen wat in het belang van het kind is.
Voor klachten, vragen of advies over de jeugdhulp kunnen kinderen en ouders contact zoeken met het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), de vertrouwenspersonen in de jeugdhulp. Dit kan via het telefoonnummer 088 555 1000, of via de chat op www.akj.nl of per e-mail: info@akj.nl. Als er zaken in de hulpverlening niet goed lopen, kan de vertrouwenspersoon daarbij helpen. Niet door het zelf op te lossen, maar door samen met het kind, de jongeren en of de ouder(s) de oplossing te vinden.
Bent u van plan om een oplossing te vinden voor deze ouders en kinderen? Wat is daarvoor wat u betreft nodig?
Wij zetten alles op alles om de gedupeerde ouders en hun gezin zo goed mogelijk op weg te helpen. Alle betrokken partijen, zowel binnen de hersteloperatie alsook binnen de reguliere hulpverlening, werken daar met volle inzet aan.
Indien ouders ingaan op het hulpaanbod vanuit de gemeente, wordt samen gekeken op vijf leefgebieden: hulp bij schulden, gezondheid, werk of dagbesteding, gezin en wonen. De medewerkers die ondersteuning bieden staan dichtbij deze gezinnen. Gemeenten zijn ruimhartig in hun dienstverlening aan (mogelijk) gedupeerde ouders, ook aan hen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing.
Het is van groot belang dat gezinnen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing weten waar zij terecht kunnen met vragen en dat zij adequaat worden geholpen. De gemeente is daarvoor de eerste ingang voor een gezin. Dit betekent dat de gemeente op verzoek van en in overleg met ouder(s) en kind kijkt of herstel van de gezinssituatie gewenst en mogelijk is. Op welke wijze dit zal plaatsvinden en hoe de gemeente hierin zal ondersteunen en hoe de andere partijen betrokken worden, wordt de komende weken nader vormgegeven. De uitwerking van deze route moet zorgvuldig gebeuren, zodat ouders weten waar ze aan toe zijn. De VNG en het Rijk ondersteunen gemeenten en jeugdzorginstellingen bij het maken van deze uitwerking. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd.
Wij blijven als Rijk samen met ouders, kinderen, gemeenten, professionals en andere betrokkenen de mogelijkheden onderzoeken hoe we voor deze ouders en kinderen optimaal herstel kunnen bieden.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ’Tekort van ruim 150 miljoen bij politie: ‘Ontzettend pijnlijk juist nu te bezuinigen.’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tekort van ruim 150 miljoen bij politie: «Ontzettend pijnlijk juist nu te bezuinigen»?1
Ja.
Kunt u schetsen om welk bedrag het hier gaat? Wat is het tekort ofwel de overschrijding bij de ondersteunende diensten en wat is het tekort dan wel de overschrijding bij de operationele eenheden?
Zoals gemeld in de verzamelbrief van 29 juni jongstleden voorzag de politie op basis van prognoses in het voorjaar voor dit jaar een overschrijding van het budget met 157 mln. euro.2 Naar aanleiding hiervan heeft de politie een taskforce opgericht met als doel in kaart te brengen waar reductie van kosten mogelijk is. In juli 2021 is op basis van de halfjaarcijfers de prognose neerwaarts bijgesteld naar een verwachte overschrijding van 105 mln. Op basis van de 8-maandsarapportage is de verwachte overschrijding verder gedaald naar 80 mln. De uit de prognose voortvloeiende overschrijding geldt voor de politiebegroting 2021 als geheel. Op dit moment is er geen uitsplitsing te maken naar operationele eenheden en ondersteunende diensten. Het benodigde bedrag voor het Politie Dienstencentrum (PDC) bevat bijvoorbeeld salariskosten van benodigde capaciteit en ICT-voorzieningen bij de operationele eenheden.
Kunt u de precieze oorzaak van het overschrijden van het budget schetsen? Is dat een gevolg van toenemende beleidswensen of van slechte bedrijfsvoering?
Het rapport van de taskforce biedt inzicht in de oorzaken en daaruit blijkt dat deze velerlei zijn. Om een zo objectief mogelijk en door alle betrokkenen gedeeld beeld te geven van hoe de politie er nu financieel voor staat en inzicht te geven in de bijsturingsmogelijkheden die de korpsleiding heeft, hebben de politie en ik inmiddels gezamenlijk opdracht gegeven tot een onafhankelijk vervolgonderzoek. Dit onderzoek zal ook ingaan op de achterliggende oorzaken. In november wordt deze onafhankelijke rapportage naar verwachting opgeleverd. In het volgend halfjaarbericht zal ik uw Kamer hierover nader informeren. Bij dit onderzoek worden ook het eindrapport van het «Onderzoek personele en materiële lasten 2021–2025» en het position paper betrokken.3 Daaruit blijkt overigens dat met het oog op de toekomst de fundamenten van de Nederlandse politie verder verstevigd kunnen worden.4
Hoe lang is dit nieuws al bij u bekend?
De toereikendheid van de financiële middelen voor politie zijn een doorlopend gespreksonderwerp tussen het politiekorps en het departement. Het huidige beeld waarbij zonder bijsturing over 2021 een materieel financiële overschrijding ontstaat is aan het departement gemeld in de 4 maandsrapportage die op 31 mei 2021 ontvangen is. Hierop heb ik in mijn verzamelbrief van 29 juni jl. uw Kamer geïnformeerd over deze overschrijding en het instellen van de taskforce.
Welke maatregelen moeten worden genomen om binnen het budget te blijven en wat zijn de gevolgen daarvan?
De politie verwachtte in juni een deel van de overschrijding (157 mln.) in het lopende jaar te kunnen wegwerken, onder andere doordat een deel van deze geprognosticeerde kosten zich uiteindelijk niet of in mindere mate zullen voordoen. Voor het resterende deel achtte politie bijsturing nodig. Hiertoe is een taskforce ingericht. Deze taskforce had tot doel om zowel incidentele als structurele bezuinigingsopties in kaart te brengen waarbij essentiële taakuitvoering, zoals de 24/7-diensten, de cao-afspraken en de ICT-security worden ontzien. Eind juli heeft de Taskforce Ombuigingen haar rapport opgeleverd. Naar aanleiding van dit rapport heeft de politie de volgende tijdelijke maatregelen genomen:
De financiële effecten van deze maatregelen voor de korte termijn zijn nog niet bekend.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot de uitgelekte plannen van het kabinet om meer te investeren in veiligheid?
De verwachte overschrijding ziet op het begrotingsjaar 2021 en betreft dus het lopende uitvoeringsjaar. De investeringen die het kabinet op Prinsjesdag bekend heeft gemaakt zien op de begroting 2022 en verder en gaan onder andere over investeringen in de toekomst van de politie.
Kunt u garanderen dat de broodnodige opbouw van de politie binnen het vastgestelde budget plaatsvindt?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 29 juni dient de politie de overschrijding van de kaders terug te dringen (met zo min mogelijk effect op de taakuitvoering) en erop te sturen in het vervolg wel binnen budget te blijven.
Internationale kinderontvoeringen |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over het terughalen van ontvoerde kinderen en heeft u kennisgenomen van de zaak van de heer Roussen?1 2
Ja.
Wat zijn de consequenties voor een land dat wel is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag, maar zich niet aan de daarin opgestelde regels houdt? Welke middelen hebben de lidstaten om verdragspartners aan te spreken op nakoming van de afspraken?
Kinderontvoering is ingrijpend voor de – achtergebleven – ouder, maar bovenal schadelijk voor een kind. Om kinderen te beschermen zijn onder meer de Verordening Brussel II-bis en het Haags Kinderontvoeringsverdrag tot stand gekomen. Het uitgangspunt van de verordening en het verdrag is onmiddellijke terugkeer van het kind naar zijn of haar gewone verblijfplaats. Het geniet nadrukkelijk de voorkeur dat ouders er onderling uitkomen.
Om een minnelijke oplossing tussen de ouders te bevorderen, is er contact tussen de Centrale autoriteiten. Als onverhoopt geen minnelijke oplossing wordt bereikt, is de beslissing of een kind dient terug te keren voorbehouden aan de gerechtelijke of administratieve autoriteiten in het land waar het kind naartoe is overgebracht. Als de achtergebleven ouder zich niet kan verenigen met een genomen beslissing, in het bijzonder de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, kan de ouder een beroep doen op de openstaande rechtsmiddelen in dat land. Als deze zijn uitgeput, bestaat voor de ouder de mogelijkheid om zich te wenden tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Het is niet aan mij een oordeel te vellen over de uitspraak van een onafhankelijke gerechtelijke instantie (in een ander land).3 Verdragslanden zijn bij hun oordeelsvorming en handelen, rond teruggeleiden, gehouden aan afspraken zoals vastgelegd in het Haags Kinderontvoeringsverdrag en de Verordening Brussel II-bis. Over het algemene functioneren van de regelingen vindt geregeld overleg plaats binnen het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en het Europees Justitieel Netwerk. Onder meer hier bespreken verdragslanden (onderling) knelpunten in de uitvoering van kinderontvoeringszaken, met als doel deze te verkleinen. Zo is onlangs de verordening Brussel II-bis herzien, onder andere ter verbetering van de samenwerkingsafspraken in het kader van het kinderontvoeringsverdrag. De herschikte verordening wordt vanaf 1 augustus 2022 toegepast en kent een uitgebreidere regeling inzake internationale kinderontvoering, waaronder bepalingen om de inzet van mediation te stimuleren. Het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Europese Commissie bewaken de uniforme en juiste toepassing van de verordening Brussel II-bis en in de toekomst de herschikking daarvan.
Erkent u dat niet alle landen de afspraken, zoals vastgelegd in het Haags Kinderontvoeringsverdrag, in alle gevallen nakomen en dat dit tot schrijnende situaties kan leiden? Zo ja, bent u bereid te kijken of de huidige afspraken met verdragspartners wel goed geregeld zijn, niet te vrijblijvend zijn, en wat eventueel gedaan zou kunnen worden dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Centrale Autoriteit internationale kinderaangelegenheden, op uw ministerie, voldoende capaciteit te allen tijde snel en daadkrachtig op te komen voor Nederlandse staatsburgers? Zo ja, waaruit blijkt dat? Kunt u aangeven hoe snel gemiddeld gereageerd wordt op berichten/verzoeken van Nederlandse burgers die de hulp van de Centrale Autoriteit denken nodig te hebben?
De Nederlandse Centrale autoriteit internationale Kinderaangelegenheden heeft de belangrijke taak een verzoek van de in Nederland achtergebleven ouder, tot het teruggeleiden van een kind, te behandelen. Hierbij is overigens niet relevant of de ouder Nederlands staatsburger is. Wel is van belang dat het kind de gewone verblijfplaats had in Nederland voorafgaand aan de ongeoorloofde overbrenging. De inspanningen van de Nederlandse Centrale autoriteit zijn erop gericht om zo spoedig mogelijk te reageren op binnengekomen hulpverzoeken van een ouder of betrokken instantie. De capaciteit hiervoor is momenteel toereikend. Gemiddeld genomen wordt binnen vijf werkdagen gereageerd op een verzoek.
De ernstige financiële tekorten bij de politie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie dit jaar afstevent op een begrotingstekort van 157 miljoen euro?1
Samen met de politie kijk ik naar maatregelen ter verbetering van de financiële processen. Zoals gemeld in de verzamelbrief van 29 juni jongstleden voorzag de politie op basis van prognoses in het voorjaar voor dit jaar een overschrijding van het budget met 157 mln. euro.2 Naar aanleiding hiervan heeft de politie een taskforce opgericht met als doel in kaart te brengen waar reductie van kosten mogelijk is. In juli 2021 is op basis van de halfjaarcijfers de prognose neerwaarts bijgesteld naar een verwachtte overschrijding van 105 mln. Op basis van de 8-maandsarapportage is de verwachte overschrijding inmiddels verder gedaald naar 80 mln. In juli heeft de taskforce haar rapport opgeleverd. Naar aanleiding van dit rapport heeft de politie diverse maatregelen getroffen. Voor nu is het aan de politie de overschrijding zorgvuldig terug te dringen en binnen de budgettaire kaders te blijven met zo min mogelijk negatief effect op de taakuitvoering. Daarnaast doet het rapport aanbevelingen om de budgetdiscipline bij de politie te verbeteren. De politie en ik hebben bovendien gezamenlijk opdracht gegeven tot een onafhankelijk vervolgonderzoek naar een zo objectief mogelijk en door alle betrokkenen gedeeld beeld van hoe de politie er nu financieel voor staat,
Sinds wanneer bent u bekend met deze nieuwe tekorten en het interne rapport waaruit dit blijkt?
De toereikendheid van de financiële middelen voor politie zijn een doorlopend gespreksonderwerp tussen het politiekorps en het departement. Het huidige beeld waarbij zonder bijsturing over 2021 een materieel financiële overschrijding ontstaat is aan het departement gemeld in de 4 maandsrapportage die op 31 mei 2021 ontvangen is. Hier opvolgend heb ik in mijn verzamelbrief van 29 juni jl. ook uw Kamer geïnformeerd over deze overschrijding en het instellen van de taskforce.
Klopt het dat er inmiddels een landelijke vacature- en inkoopstop is afgekondigd? Sinds wanneer precies? Bent u bereid dit onmiddellijk terug te draaien, gelet op de grote personele tekorten die er nu al zijn en die nog veel groter worden de komende jaren vanwege de grote uitstroom?
Per 1 augustus dit jaar heeft de Politie een landelijke vacaturestop afgekondigd voor de niet-operationele sterkte (NOS). Bij de NOS is geen sprake van een personeelstekort, maar van overbezetting. Er is dus geen vacaturestop op de operationele sterkte (OS), daar is sprake van een onderbezetting die onder andere met nieuwe aanwas vanuit de politieacademie wordt opgelost.
Erkent u dat een vacaturestop de veiligheid en de slagkracht van de politie direct raakt? Zo ja, waarom staat u dat dan toe?
Zoals in mijn brief van 29 juni ook is aangegeven wordt de essentiële taakuitvoering, zoals de 24/7-diensten, de cao-afspraken en de ICT-security ontzien. De vacaturestop ziet alleen op de NOS en niet op de OS. Ik vind het dan ook van belang om te benadrukken dat het effect van de maatregelen op de taakuitvoering zo klein mogelijk wordt gehouden en bijvoorbeeld niet ten koste gaat van de inrichting van het Multidisciplinair Interventie Team (MIT). Zo is het mogelijk om binnen de politie een ontheffing te krijgen van de vacaturestop als invulling van een NOS-vacature alsnog van belang wordt geacht voor de organisatie. Dit geldt ook voor de vervanging van politiemensen die instromen in het MIT.
Deelt u de mening dat het ondenkbaar is dat er nú in deze tijd, terwijl voor iedereen duidelijk is hoe groot de problemen zijn met de georganiseerde criminaliteit en hoe ernstig de problemen bij de politie zijn, nieuwe bezuinigingen op de politie dreigen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in ieder geval te voorkomen dat de maatregel wordt ingevoerd dat politiemensen die instromen in het MIT niet worden vervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u het feit dat de politie vaak allerlei taken er bij krijgt zonder dat daar financiële middelen tegenover staan aanhangig gemaakt in het kabinet en extra middelen voor de politie geeist? Zo niet, waarom niet, en bent u bereid dat alsnog te doen?
Bij het maken van nieuwe wet- en of regelgeving wordt altijd gevraagd aan de uitvoeringsorganisaties wat de financiële impact is van het wetsvoorstel. Indien er sprake is van financiële gevolgen, dan dient daar conform de begrotingsregels ook dekking voor te zijn. In 2016 is er onderzoek gedaan naar het inzicht in de omvang van het personele en materiële budget van de nationale politie. Naar aanleiding van dit onderzoek is de politie financieel volledig gecompenseerd. Hierna is elke nieuwe taak voor de politie ook gefinancierd. Daarnaast zijn er deze kabinetsperiode forse aanvullende investeringen gedaan in de politie.
Hoe is het mogelijk dat juist de staf van de korpsleiding enorm overbezet is en veel meer fte heeft dan was voorzien en afgesproken?
De korpschef geeft aan dat dit komt doordat bij de inrichting van het korps nog niet in alle taken was voorzien, zoals een afdeling Nationale Veiligheid en een Ombudsfunctionaris. Daarnaast wordt vanuit de staf korpsleiding (projectmatig) ondersteund bij de implementatie van nieuwe ontwikkelingen zoals het invoeren van het nieuwe stelsel beroepsziekten en dienstongevallen in de eenheden. De ontwikkeling van de formatie en de bezetting van de NOS wordt meegenomen in het eerdergenoemde onafhankelijke vervolgonderzoek.
Bent u bereid zo snel mogelijk het rapport over de financiële problemen en de besparingsmogelijkheden naar de Kamer te sturen? Zo niet, waarom niet?
De verwachte overschrijding van het budget heeft betrekking op het uitvoeringsjaar 2021. Dat betekent dat maatregelen ook dit jaar genomen moeten worden om de overschrijding terug te dringen. Zoals ook is aangegeven in de verzamelbrief in juni zal de politie in het jaarverslag 2021 over de resultaten rapporteren. Het rapport, dat overigens ook gepubliceerd is op de website van de politie3 4, treft uw Kamer bijgevoegd aan. Ook zal uw Kamer in het eerstvolgende Halfjaarbericht Politie nader worden geïnformeerd over het onafhankelijke vervolgonderzoek waartoe de politie en ik gezamenlijk opdracht hebben gegeven. Bij dit onderzoek worden ook het eindrapport van het «Onderzoek personele en materiële lasten 2021–2025» en het position paper betrokken.5 Hieruit blijkt overigens dat met het oog op de toekomst de fundamenten van de Nederlandse politie verder verstevigd kunnen worden.
Wanneer zouden definitief besluiten moeten worden genomen over het invullen van de bezuinigingen, volgens het artikel 40–50 miljoen? Bent u bereid de Kamer nauwgezet op de hoogte te houden over de plannen en zeker geen onomkeerbare stappen te zetten?
Zie antwoord vraag 9.
Welke maatregelen gaat u nú nemen om er voor te zorgen dat financiële tekorten bij de politieorganisatie niet raken aan de veiligheid, en u nu reeds uit te spreken dat bezuinigingen op de politie onbespreekbaar en ondenkbaar zijn?
Zoals in de brief van 29 juni ook is aangegeven wordt bij de maatregelen die door de politie zijn aangekondigd de essentiële taakuitvoering, zoals de 24/7-diensten, de cao-afspraken en de ICT-security ontzien. In het Halfjaarbericht Politie zal nader worden ingegaan op bovengenoemd vervolgonderzoek.
Medewerkers van de gevangenis Zaandam die met de dood bedreigd worden. |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Personeel gevangenis Zaandam op dodenlijst»?1
Ja.
Kunt u de Kamer vandaag nog informeren over wat u gaat doen om de medewerkers van de gevangenis Zaandam en hun familieleden te beschermen tegen deze criminelen?
Op maandag 23 augustus jl. zijn alle medewerkers van de afdeling waar de lijst werd aangetroffen bij elkaar gekomen met de directie van de inrichting. Tijdens deze bijeenkomst is de lijst getoond, waarna openhartig over de lijst is gesproken en eventuele zorgen zijn gedeeld. Ook is gesproken over het lopende onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie naar de lijst en over getroffen veiligheidsmaatregelen. Met medewerkers die daaraan behoefte hadden, hebben daarna nog individuele gesprekken plaatsgevonden.
Het staat voorop dat ieder geweldsincident, iedere vorm van agressie en iedere bedreiging binnen de justitiële inrichtingen er één te veel is. Medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen hebben een publieke taak en moeten deze veilig kunnen uitoefenen. Gezien de moeilijke en specifieke doelgroep die in de justitiële inrichtingen verblijft, moeten we er rekening mee houden dat geweld en agressie voor kan komen. In mijn brief van 12 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die hiertegen worden ondernomen.2
De kwaliteit en het opnemen van politieverhoren |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht dat het verdachtenverhoor in Nederland van onvoldoende kwaliteit is?1
Binnen de politie is voortdurend aandacht voor de (kwaliteit van de) politieverhoren. Uiteraard is er altijd ruimte voor verbetering, maar het in het artikel geschetste algemene beeld herken ik niet. De kwaliteit van verhoor voldoet aan de door wet- en regelgeving bepaalde normen. De politie investeert in de kwaliteit van verhoor, zowel door middel van opleidingen binnen het onderwijs als door workshops, trainingen, seminars en bijscholing over veranderingen in (bijvoorbeeld) wetten, regelgeving en nieuwe inzichten.
Herkent u de signalen dat het verdachtenverhoor tekort schiet en dat de ontwikkeling van het verdachtenverhoor onvoldoende prioriteit heeft gehad bij de politie? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Deze signalen herken ik niet zozeer. Het politievak en -onderwijs, waaronder verhoor, zijn voortdurend in ontwikkeling. Het verdachtenverhoor voldoet aan de normen van de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze normen worden voortdurend bijgesteld door nieuwe inzichten op basis van (internationaal) (wetenschappelijk) onderzoek en door maatschappelijke maatstaven.
Kunt u bevestigen dat er intern het beeld bestaat dat de kwaliteit van verdachtenverhoor in de basisteams onvoldoende is? Zo ja, wat vindt u daar van en wat gaat u daar aan doen?
Navraag bij de politie leert dat een dergelijk intern beeld hen niet bekend is, al vinden er natuurlijk wel altijd discussies op de werkvloer plaats over wat er beter kan en moet bij de politieverhoren. Er is immers altijd ruimte voor verbetering. Dat geldt zeker bij nieuwe medewerkers en bijvoorbeeld in de basisteams waar de opsporing van veel voorkomende criminaliteit (VVC) is belegd. Dat was vroeger niet zo. Medewerkers die zich met de afhandeling van de VVC zijn gaan bezighouden, hebben gerichte opleidingen gekregen, waaronder verhoortechnieken. Juist omdat opsporing van veel voorkomende criminaliteit steeds meer wordt uitgeoefend in basisteams, maakt verhoor nu ook deel uit van het nieuwe basispolitieonderwijs. Verhoortechnieken worden naar behoren uitgeleerd, maar het spreekt voor zich dat het ook een vaardigheid is die zich verder ontwikkelt naarmate men er meer ervaring mee heeft opgedaan.
Hoe heeft de afgelopen jaren de aandacht voor verhoortechniek zich op de politieacademie ontwikkeld?
Zie ook de antwoorden bij vraag 2 en 3. Ontwikkelingen zoals investigative interviewing en herkennen van en omgaan met kwetsbaren zijn onderdeel van het politieonderwijs. De politieacademie verzorgt daarnaast bij bepaalde verhooropleidingen ook follow-up bijeenkomsten, professionaliseringsdagen, supervisie of congresdagen over verhoor.
Kunt u bevestigen dat informatie uit het boek Handleiding Verhoor niet overeenkomt met internationale richtlijnen? Als dat niet het geval is, kunt u dit toelichten?
De politie geeft aan dit niet te kunnen bevestigen. De Handleiding wordt periodiek geactualiseerd aan de hand van recente (inter)nationale ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, wetenschappelijk onderzoek en jurisprudentie. De meeste recente druk bevat ook inzichten over de richtlijnen verhoor van de Verenigde Naties.
Wat is nu de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie-Van Nispen/Swinkels over het opnemen van politieverhoren?2 Klopt het dat nog altijd maar 5% van de verhoren worden opgenomen zoals in het nieuwsbericht wordt beweerd? Hoe vaak wordt een verhoor nog altijd niet opgenomen terwijl er ook geen rechtsbijstand aanwezig is?
Op 18 januari 2017 is op schriftelijke Kamervragen van het lid Van Nispen (SP) over de uitvoering van deze motie aangegeven dat de motie vooral is opgevat als een oproep aan de regering om de ogen open te houden voor technologische ontwikkelingen, maar dat het op korte termijn niet haalbaar is om over te gaan tot het opnemen van alle politieverhoren. Een relevante technologische ontwikkeling is dat alle verhoorkamers inmiddels zijn voorzien van nieuwe apparatuur. De technologische ontwikkelingen waar de politie zich momenteel op richt zijn gelegen op het gebied van mobiele opnameapparatuur en omzetten «van-spraak-naar-tekst».
Naast technologische ontwikkelingen hebben zich de afgelopen tijd ook een aantal andere relevante ontwikkelingen voorgedaan. Het belang van audiovisuele registratie is met name gelegen in het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Deze rechtstreeks doorwerkende bepaling brengt met zich dat een politieverhoor audiovisueel wordt geregistreerd ingeval de ernst van het misdrijf of de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geeft. Ambtenaren van de politie die belast zijn met het verhoren van verdachten kunnen in het algemeen goed inschatten of de ernst van misdrijf dan wel het kennelijke ontwikkelingsniveau van een verdachte of de situatie waarin deze verkeert, aanleiding geeft een audiovisuele opname van het verhoor te maken. Een recente ontwikkeling hierbij is dat de hulpofficier van justitie bij de voorgeleiding van een aangehouden verdachte (dus voorafgaand aan het verdachtenverhoor) toetst of er sprake is van kennelijke kwetsbaarheid, zoals bijvoorbeeld door een licht verstandelijke beperking (LVB). In gevallen waarin twijfel bestaat over deze kwetsbaarheid moet ervan worden uitgegaan dat betrokkene kennelijk kwetsbaar is in een verhoorsituatie.
In de motie wordt het belang van de advocatuur terecht ook aangehaald. Sinds 1 maart 2016 (wettelijk geregeld per 1 maart 2017) hebben verdachten van een strafbaar feit recht op bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor. De genoemde monitor geeft inzicht in de mate waarin verdachten gebruik maken van hun recht op verhoorbijstand. Verdachten aangemerkt als kwetsbaar krijgen standaard verhoorbijstand (artikel 28b Wetboek van strafvordering; verder: Sv).
Een algemeen percentage van de hoeveelheid opgenomen verhoren is niet geven. Op jaarbasis zijn er ongeveer 200.000 verhoren, maar dat zijn niet uitsluitend verdachtenverhoren. Een percentage van het aantal AVR-verhoren voor 2020 en 2021 geeft geen representatief beeld, in verband met de Corona maatregelen. In 2019 zijn 29.321 verhoren in AVR geregistreerd, waarvan 22.575 auditief en 6.746 audiovisueel. Dit percentage opgenomen verhoren is dus aanzienlijk meer dan 5%.
Wanneer is de Kamer geïnformeerd over het intrekken van die aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM) over het opnemen van verhoor? Wat houdt dat in, is dit een verzwakking van de rechtspositie van verdachten?
De intrekking van de Aanwijzing AVR is gepubliceerd in de Staatscourant op 9 april 2021. De OM-aanwijzing is omgezet in een instructie. In de Kamerbrief van 22 juni 2021 over het rapport «Procesevaluatie LVB in de strafrechtketen» is melding gemaakt van deze nieuwe instructie.3 De aanwijzing was toe aan inhoudelijke actualisering en was daarnaast niet in lijn met uitgangspunten voor de vorm en inhoud van OM-beleidsregels.
De rechtspositie van verdachten is op geen enkele manier afgezwakt door de vervanging van de OM-Aanwijzing door een instructie. Het belang van audiovisuele registratie is met name gelegen in het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Deze rechtstreeks doorwerkende bepaling brengt met zich mee dat een politieverhoor audiovisueel dient te worden geregistreerd ingeval de ernst van het misdrijf of de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geeft. Dit uitgangspunt is – gelet op Richtlijn (EU) 2016/800 m.b.t. kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure – sinds 1 juni 2019 voor jeugdigen gecodificeerd in artikel 488ac Sv. Die codificatie laat onverlet dat ook volwassenen artikel 6 EVRM rechtstreeks kunnen inroepen voor de Nederlandse strafrechter.
Welke wijzigingen heeft het intrekken van de aanwijzing van het OM met zich meegebracht? Worden er nu meer verhoren verplicht opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Bij de inhoudelijke actualisering van de aanwijzing is geconstateerd dat deze eerst en vooral strafrechtketeninterne instructienormen – gericht tot het OM en de opsporingsinstanties die het aangaat – bevatte. Voor zover deze instructienormen raken aan het gezag van het OM zijn deze, in de vorm van tot de opsporingsinstanties gerichte kaderstellende voorschriften, in de instructie ondergebracht. Voorbeelden hiervan zijn de kaders voor de cameraopstelling bij audiovisuele registratie van een verhoor en de voorschriften ten aanzien van de integriteit van de vastgelegde (digitale) registraties. Een eventuele nadere invulling van deze kaders is aan de opsporingsinstanties. De opsporingsinstanties zijn belast met de praktische uitvoering van wet- en regelgeving. Dit brengt mee dat gedetailleerde beheervoorschriften, zoals die in de vervallen aanwijzing en bijlagen waren opgenomen, niet op hun plaats zijn in een OM-beleidsregel. Deze zijn dus ook niet teruggekeerd in de instructie. In de eerdergenoemde Kamerbrief van 22 juni 2021 is verder toegelicht dat de nieuwe instructie de hulpofficier van justitie de taak geeft om voorafgaand aan het verhoor te toetsen of sprake is van kennelijke kwetsbaarheid in een verhoorsituatie. Daarnaast gelden alle minderjarigen in de nieuwe instructie per definitie als kennelijk kwetsbaar in een verhoorsituatie. Op beide onderdelen is aansluiting gezocht bij de keuzes die de wetgever heeft gemaakt tijdens de parlementaire behandeling van de Wet tot implementatie van Richtlijn 2013/48/EU met betrekking tot minimumregels voor het recht op rechtsbijstand in strafprocedures. Het voorgaande betekent dat niet langer onderscheid wordt gemaakt tussen verhoren van minderjarige aangevers, slachtoffers, getuigen en verdachten. Dat is een verschil ten opzichte van de vervallen aanwijzing. Hierin werden minderjarige verdachten en getuigen van 16 jaar en ouder niet standaard als kwetsbaar in vorenbedoelde zin aangemerkt; aangevers en slachtoffers werden dat al wel ingevolge Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten. De verwachting bestaat dan ook dat door deze wijziging een lichte toename in het aantal opgenomen verhoren van minderjarige verdachten en getuigen te zien zal zijn. Het is te vroeg om een daadwerkelijke toename te kunnen waarnemen.
Sinds wanneer én waarom is de instructie over het opnemen van verhoren niet langer openbaar? Bent u bereid dit gewoon weer openbaar te maken? Zo niet, waarom niet?
De intrekking van de Aanwijzing AVR is gepubliceerd in de Staatscourant op 9 april 2021. OM-aanwijzingen hebben rechtskracht en binden het OM op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde voor zover het gaat om voorschriften die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Burgers kunnen aan dergelijke rechtsregels rechten ontlenen. Met het oog hierop worden aanwijzingen gepubliceerd in de Staatscourant en bekend gemaakt op www.om.nl. Dat geldt niet voor OM-instructies. Instructies hebben als zodanig geen externe werking; derden kunnen er geen rechten aan ontlenen. Om misverstanden hierover te voorkomen worden instructies niet openbaar gemaakt.
Ik sta achter dit door het OM gehanteerde publicatiebeleid. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven is de rechtspositie van verdachten op geen enkele manier afgezwakt door de vervanging van de OM-Aanwijzing door de een instructie.
Hoe gaat u er op toezien dat de aanbevelingen over het verhoor van personen met een licht verstandelijke beperking (LVB) structureel worden ingebed binnen de politie?3
In nauwe samenwerking met alle ketenpartners is sinds 2017 gewerkt aan intensivering van de inzet op de groep mensen met LVB in de strafrechtketen. Het resultaat is dat de basis er ligt en de aandacht voor LVB, het herkennen, er vervolgens naar handelen en de juiste interventies opleggen, naar een hoger plateau zijn gebracht. Om een beeld te krijgen van waar we nu staan, en wat ons nog te doen staat, is een procesevaluatie uitgevoerd door Significant via het WODC. Deze procesevaluatie is met begeleidend schrijven naar de Tweede Kamer gestuurd.5 Bij de politie krijgt het onderwerp LVB inmiddels, net zoals andere mogelijke kwetsbaarheden (zoals ADHD, autisme of bepaalde stoornissen) onder de verzameling «kwetsbare personen» aandacht in het basis politieonderwijs. Hier is aandacht voor het herkennen van en communiceren met kwetsbaren. Daarnaast is er landelijk een pilot geweest met een VR-bril, waarmee professionals uit de strafrechtketen zelf kunnen ervaren hoe het is voor mensen om een LVB te hebben. De politie is wil intensiever gebruik maken van de inzet van de VR-bril en is met mijn ministerie in gesprek over de mogelijkheden hiertoe.
Het bericht ‘Profronde van Noord-Holland blaast alles af bij gebrek aan politiebegeleiding’. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Tamara van Ark (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Profronde van Noord-Holland blaast alles af bij gebrek aan politiebegeleiding»?1
Ja.
Hoeveel wielerwedstrijden en evenementen zijn er inmiddels geannuleerd of dreigen te worden geannuleerd door gebrek aan politiebegeleiding? Kunt u hierbij een overzicht per provincie verstrekken?
Er zijn geen wielerwedstrijden geannuleerd enkel vanwege gebrek aan politiemotorbegeleiding. Wel waren er 14 wielerwedstrijden die de organisator wilde verplaatsen vanwege Covid-19, maar waarvoor om verschillende redenen geen geschikte alternatieve datum te vinden was. Deze zijn alle 14 uiteindelijk niet doorgegaan. Bij vier speelde het tekort aan politiebegeleiding hierbij een beperkende rol: twee in district Noord (provincie Drenthe), één in district Noord-Holland en één in de provincie Utrecht.
Kunt u uitleggen hoe de no-regret maatregelen geëvalueerd kunnen worden als veel koersen noodgedwongen worden geannuleerd?
In 2021 hebben 31 wielerwedstrijden wel plaatsgevonden, of zullen die nog plaatsvinden. Deze zijn verdeeld over verschillende districten, maakt een overzicht van de KNWU duidelijk. Evaluatie van de no-regret maatregelen komt, uiteraard afhankelijk van de ontwikkelingen met betrekking tot Covid-19, daardoor niet in gevaar.
Welke wettelijke regel(s) verhinderen een doorgang van koersen zonder volledige politiebegeleiding?
Er bestaat geen wettelijke regel die de doorgang van koersen zonder politiebegeleiding verhindert. Het is aan de organisator om bij de betreffende wegbeheerder(s) een ontheffing aan te vragen voor het organiseren van een wedstrijd. De ontheffing wordt alleen verleend als onder andere wordt voldaan aan de voorwaarde dat de organisator een uitgebreid verkeersplan heeft opgesteld met daarin alle maatregelen die de organisator neemt om de verkeersveiligheid tijdens een wedstrijd over de gehele route te borgen. Of en hoeveel (statische) verkeersregelaars moeten worden ingezet, bepaalt de betreffende wegbeheerder in samenspraak met de politie. Vervolgens dient de organisator zelf voor deze verkeersregelaars te zorgen.
Wanneer start het onderzoek naar de gedoogsituatie omtrent verkeersregels tijdens wielerwedstrijden? Deelt u de mening dat er vanwege de reeds afgeblazen wielerkoersen per direct een oplossing nodig is? Zo nee, waarom niet?
Over de invulling van het onderzoek naar de gedoogsituatie omtrent verkeersregels als onderdeel van de no-regret maatregelen spreekt het ministerie momenteel met de SWOV. Zoals ik u eerder heb toegezegd informeren we de Tweede Kamer uiterlijk eind 2022 over de evaluatie van de no-regret maatregelen, waar dit onderzoek deel van uitmaakt.
Is het mogelijk om koersen door te laten gaan door politiebegeleiding te combineren met opgeleide motor-verkeersregelaars?
Opgeleide burger motor-verkeersregelaars kunnen met het oog op de huidige wetgeving alleen een rol spelen als statische verkeersregelaar en als begeleider in de karavaan. Zij hebben dus geen wettelijke bevoegdheid om rijdend aanwijzingen te geven en het is derhalve niet mogelijk om zonder wetswijziging opgeleide burger motor-verkeersregelaars per direct in te zetten als verkeersregelaars met een aanwijzingsbevoegdheid bij wielerwedstrijden, gebleken is dat ook een pilot binnen de huidige juridische kaders niet uitvoerbaar is. Alleen de politie is bevoegd om rijdend vanuit of vanaf een voertuig aanwijzingen te geven aan verkeersdeelnemers bij een wielerwedstrijd.
Ter uitvoering van de motie Alkaya/Rudmer Heerema wordt hierbij bezien of naast het wegnemen van de juridische belemmeringen een experiment naar burger motor-verkeersregelaars als rijdende verkeersregelaars met aanwijzingsbevoegdheid vanuit verschillende optieken haalbaar is. Onder andere wordt hierin meegenomen wat er van de burger motor-verkeersregelaar wordt gevraagd, zoals het snel rijden op wegen waar normaal gesproken lagere snelheden zijn toegestaan en het rijdend verkeer regelen. Mocht dit haalbaar zijn, dan wordt bekeken welke waarborgen dienen te worden gecreëerd om dit zo goed en verkeersveilig mogelijk te organiseren, mits de maatregelen met betrekking tot covid-19 dit toelaten.
Kunt u per direct toestaan dat goed opgeleide motor-verkeersregelaars mogen ondersteunen bij wielerevenementen zodat er geen wielerwedstrijden geannuleerd hoeven te worden en de politiebegeleiding zich met andere taken kan bezighouden? Zo nee, waarom niet? Oftewel wilt u ophouden de Kamermeerderheid te negeren, die via de motie Alkaya/Rudmer Heerema (Kamerstuk 29 398, nr. 951) verzocht heeft om per direct een oplossing te zoeken voor de begeleiding voor wielrenwedstrijden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Tilburgse kappers op blauwe plekken gaan letten in de aanpak tegen huiselijk geweld. |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat kappers in Tilburg speciaal worden getraind en gevraagd om melding te maken van vermoedens van huiselijk geweld en dat ook wordt overwogen deze training aan te bieden aan andere beroepsgroepen zoals schoonheidsspecialisten, tandartsen en fysiotherapeuten?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen deze trend om vermoedens van sociale problemen, zoals huiselijk geweld, via georganiseerde meldpunten aan te pakken, terwijl een ieder die een vermoeden heeft van huiselijk geweld hiervan ook nu al aangifte of melding kan doen?
Naast Veilig Thuis zijn er geen andere georganiseerde meldpunten voor het melden van huiselijk geweld. Veilig Thuis heeft de wettelijke taak meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling in ontvangst te nemen. Ook biedt Veilig Thuis zoals u weet advies. Huiselijk geweld is een ernstig maatschappelijk probleem. Het signaleren ervan is echter niet eenvoudig. Voor slachtoffers ligt de drempel om erover te praten of om hulp te zoeken hoog. Het is daarom van belang dat professionals die te maken hebben met mensen waar dit mogelijk speelt, weten wat de signalen zijn. Zo kunnen zij de betrokkenen steunen en wijzen op de beschikbare hulp. Veilig Thuis kan hen daarbij adviseren en ondersteunen.
Onderschrijft u de analyse in het essay van de VNG «de makke van meldpunten», waarin aangegeven wordt dat ondanks de goede intenties, er veel nadelen kleven aan het organiseren van deze meldpunten, omdat dit afbreuk doet aan onderlinge vertrouwensrelaties, er wantrouwen in de samenleving ontstaat en gezinnen onnodig in stress komen te verkeren door (onterechte) meldingen?2
Het essay van de VNG, dat reflectief van aard is, belicht de keerzijde van meldpunten. Het gaat onder andere in op de zorgen van reguliere hulpverleners dat melden afbreuk kan doen aan vertrouwensrelaties, en het risico op het ontstaan van wantrouwen in de samenleving. In reactie op deze beschouwing van de VNG, hecht ik er allereerst aan te benadrukken dat het van groot belang is dat voor slachtoffers en plegers van huiselijk geweld en kindermishandeling en voor mensen die zich als professional of omstander zorgen maken over de veiligheid van mogelijke slachtoffers, een laagdrempelig advies- en meldpunt als Veilig Thuis beschikbaar is. Ook is het wenselijk dat verschillende signalen bijeen kunnen komen bij Veilig Thuis, en dat deze met kritische en onafhankelijke blik worden bekeken, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, hulp nodig is.
Dat neemt niet weg dat ik herken dat professionals vrezen dat de vertrouwensrelatie met hun cliënt onder druk kan komen te staan als zij huiselijk geweld of kindermishandeling vermoeden en dit met Veilig Thuis willen bespreken. Ook is het voor betrokkenen veelal een zeer ingrijpende ervaring als vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling worden gemeld door derden bij Veilig Thuis en Veilig Thuis hierover het gesprek aangaat. Zeker wanneer na onderzoek blijkt dat de zorg die men had, niet gegrond was.
Om deze reden is zorgvuldigheid in de processen rondom een melding erg belangrijk. Professionals die, conform de wet verplichte meldcode, de stappen van de meldcode volgen, zullen daarom voorafgaand aan een melding eerst de signalen die zij hebben in kaart brengen, daarover met een collega overleggen en eventueel Veilig Thuis om advies vragen. De volgende stap is dat de professional in principe altijd de vermoedens bespreekt met de directbetrokkenen zelf. Dat is, mede gelet op de eventuele vertrouwensrelatie, een belangrijke stap. Wanneer het, na een weging volgens het afwegingskader van de betreffende beroepsgroep, tot een melding komt, volgt Veilig Thuis een zorgvuldige procedure om de situatie te beoordelen. Het belang van het slachtoffer van huiselijk geweld staat in deze werkwijze voorop. Het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling is er op gericht bij te dragen aan het realiseren van veiligheid en het organiseren van hulp aan slachtoffer(s) en pleger(s).
Deelt u de mening dat mensen met problemen door deze manier van georganiseerd melden door beroepsgroepen, wellicht huiverig kunnen worden om hun problemen kenbaar te maken en wellicht minder hulp zullen vragen? Hoe weegt u dat risico en wat kan daar aan gedaan worden?
Voorop staat dat in gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, het in de eerste plaats niet gaat om georganiseerd melden, maar om de mogelijkheid tot advies vragen. Voor professionals en betrokkenen die zich oprecht zorgen maken is het van belang dat zij ergens terecht kunnen voor advies of, indien nodig, voor het doen van een melding. Voor slachtoffers is het bovendien vaak moeilijk om hulp te vragen. Uit ervaringsverhalen blijkt dat veel slachtoffers op latere leeftijd zeggen zich niet gezien of gehoord te hebben gevoeld. Ook spelen schaamte en angst een rol in deze problematiek die zich veelal nog in de taboesfeer bevindt. Een laagdrempelig gesprek met iemand die zij vertrouwen kan de stap zijn die zij nodig hebben om het geweld bespreekbaar te maken en vervolgens hulp in te schakelen.
Tegelijkertijd herken ik dat sommige mensen niet om hulp durven te vragen, bijvoorbeeld uit angst voor de gevolgen voor hun gezin of voor hun eigen veiligheid. Om die reden is het van belang dat professionals zo goed mogelijk weten te handelen wanneer zij mogelijke signalen herkennen en daarbij, in lijn met de stappen van de meldcode, advies vragen. Daarnaast is het van belang om te zorgen dat voor iedereen duidelijk is dat de rol van Veilig Thuis het waarborgen van veiligheid is, en dat zij zowel slachtoffer(s) als pleger(s) helpen uit een onveilige situatie te komen.
Hoe passen naar uw oordeel deze plannen van Tilburg in het voornemen van de regering om het jeugdstelsel zo in te richten dat niet de melding en interventies buiten de betrokkenen om centraal staan, maar de onderlinge steun en deskundige hulp?
Ik ondersteun het initiatief van de gemeente Tilburg om huiselijk geweld bespreekbaar te maken en professionals die hiervoor openstaan (en niet onder de Wet verplichte meldcode vallen) te informeren over de wijze waarop zij het gesprek aan kunnen gaan met vermoedelijke slachtoffers van huiselijk geweld, en hoe zij met slachtoffers kunnen meedenken over het vinden van de juiste hulp. In het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt een nieuwe manier van werken geschetst om samenhangende hulp en steun te organiseren voor het hele gezin. Dit gebeurt door het gezin centraal te stellen met inzet van deskundige professionals die naast het gezin staan en met minder casusoverdrachten tussen professionals. Belangrijk is dat kinderen en ouders worden gezien en gehoord en van begin tot eind bij het proces betrokken worden. Het streven is daarnaast dat dezelfde professionals het gezin begeleiden. Het belang van de oplettende rol van professionals in het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling met gebruik van de verplichte meldcode blijft onveranderd.
Het bericht dat verdachtenverhoor bij de politie tekortschiet |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verdachtenverhoor politie schiet tekort: «Taart voor recherche bij bekentenis»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat volgens RTL de verhoorders onvoldoende bekwaam zijn en zichzelf overschatten?
Vanuit mijn ministerie is er frequent contact met de politie over politieverhoren en de ontwikkelingen daaromtrent. Uiteraard is er altijd ruimte voor verbetering, maar het in het artikel geschetste algemene beeld herken ik niet. De politie investeert in vakbekwaamheid omtrent verhoor, zowel door middel van onderwijs op de Politieacademie, als door ontwikkelingen in de praktijk. De politie zet zich ervoor in relevante onderzoeksresultaten te vertalen naar de politiepraktijk. Zo heeft de politie interventies gepleegd naar aanleiding van onderzoeksbevindingen waaruit bleek dat politiemensen meenden kwetsbaren in een verhoorsituatie meestal te herkennen, terwijl dat in de praktijk niet altijd zo was.
Klopt het dat het verbeteren van de verhoren geen prioriteit hebben gehad bij de politie? Zo ja, waarom had het verbeteren van de verhoren geen prioriteit?
Nee, het politievak en -onderwijs, waaronder verhoor, zijn voortdurend in ontwikkeling. Het verdachtenverhoor voldoet aan de normen van de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze normen worden voortdurend bijgesteld door nieuwe inzichten op basis van (internationaal) (wetenschappelijk) onderzoek en door maatschappelijke maatstaven.
Wat vindt u van de claim dat het lesboek uitgaat van verhoorstrategieën die niet wetenschappelijk onderbouwd zijn?
Het lesboek (de Handleiding Verhoor) is bedoeld als praktisch handboek. De inhoud is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, dat praktisch is vertaald naar de uitvoeringspraktijk van de agent. De Handleiding wordt periodiek geactualiseerd aan de hand van recente (inter)nationale ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, wetenschappelijk onderzoek en jurisprudentie. Zo bevat de meeste recente druk ook inzichten over de richtlijnen verhoor van de Verenigde Naties.
Waarom heeft het openbaar ministerie (OM) ervoor gekozen om de aanwijzing over het opnemen van politieverhoren te schrappen?
De OM-aanwijzing is omgezet in een instructie. De aanwijzing was toe aan inhoudelijke actualisering en was daarnaast niet in lijn met uitgangspunten voor de vorm en inhoud van OM-beleidsregels. De omzetting past in een omvangrijker traject van het OM waarin het bestand van OM-beleidsregels wordt opgeschoond, omdat de vaste lijn voor onderscheid tussen de verschillende type beleidsregels (strafvorderingsrichtlijn, aanwijzing, instructie) verwaterd bleek. In dit traject wordt strikter onderscheid gemaakt tussen de typen beleidsregels en worden bestaande beleidsregels waar nodig omgevormd naar het type dat het beste bij de inhoud van de regeling past. Uitgangspunt hierbij is dat in OM-aanwijzingen de rechtsregels worden neergelegd waar derden een beroep op kunnen doen, dat in OM-instructies de rechtsregels worden neergelegd die louter strafrechtketeninterne werking hebben, en dat geen vermenging plaatsvindt.
In dit geval is bij de inhoudelijke actualisering van de aanwijzing geconstateerd dat deze eerst en vooral strafrechtketeninterne instructienormen – gericht tot het OM en de opsporingsinstanties die het aangaat – bevatte. Voor zover deze instructienormen raken aan het gezag van het OM, zijn deze, in de vorm van tot de opsporingsinstanties gerichte kaderstellende voorschriften, in de instructie ondergebracht. Voorbeelden hiervan zijn de kaders voor de cameraopstelling bij audiovisuele registratie van een verhoor en de voorschriften ten aanzien van de integriteit van de vastgelegde (digitale) registraties. Een eventuele nadere invulling van deze kaders is aan de opsporingsinstanties. De opsporingsinstanties zijn belast met de praktische uitvoering van wet- en regelgeving. Dit brengt mee dat gedetailleerde beheervoorschriften, zoals die in de vervallen aanwijzing en bijlagen waren opgenomen, niet op hun plaats zijn in een OM-beleidsregel. Deze zijn dus ook niet teruggekeerd in de instructie. Met de inwerkingtreding van de instructie is de aanwijzing komen te vervallen.
Waarom is de instructie betreffende het opnemen van een verhoor niet openbaar?
OM-aanwijzingen hebben rechtskracht en binden het OM op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde voor zover het gaat om voorschriften die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Burgers kunnen aan dergelijke rechtsregels rechten ontlenen. Met het oog hierop worden aanwijzingen gepubliceerd in de Staatscourant en bekend gemaakt op www.om.nl. Dat geldt niet voor OM-instructies. Instructies hebben als zodanig geen externe werking; derden kunnen er geen rechten aan ontlenen. Om misverstanden hierover te voorkomen worden instructies niet openbaar gemaakt. In onze beantwoording van vraag 5 staat toegelicht waarom het OM bij de actualisering van de aanwijzing voor de vorm van een instructie heeft gekozen.
Bent u het met de mening eens dat het, met oog op de eerlijke procesgang van verdachten, wenselijk is als de instructie openbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ervoor zorgen dat de instructie openbaar wordt gemaakt?
Zoals gezegd is de rechtspositie van verdachten op geen enkele manier afgezwakt door de vervanging van de OM Aanwijzing door een instructie. In antwoord 6 staat nader omschreven waarom de instructie niet openbaar is. Ik sta achter dit door het OM gehanteerde publicatiebeleid.
Het bericht dat de Nederlandse politie toch gebruik heeft gemaakt van gezichtsherkenningssoftware van het omstreden bedrijf Clearview AI |
|
Bouchallikh , Lisa van Ginneken (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Clearview AI Offered Free Facial Recognition Trials To Police All Around The World»«?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in maart 2020 in antwoorden op Kamervragen van het lid Verhoeven aangaf dat: «voor zover ik heb kunnen nagaan werken er geen Nederlandse opsporingsdiensten samen met Clearview»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden van de Minister van Justitie en Veiligheid op Kamervragen van het lid Buitenweg (Groenlinks) waarin de Minister stelde dat: «ik heb mij reeds enkele weken geleden, toen op het internet de eerste melding werd gemaakt van Clearview in relatie tot de Nederlandse politie, laten informeren door de politie. Zij zijn niet centraal benaderd door Clearview, zijn niet op de hoogte van contacten met dat bedrijf, en hebben geen producten afgenomen.»3
Ja.
Hoe verklaart u dat volgens nieuw onderzoek op basis van interne data van Clearview AI blijkt dat de Nationale Politie tussen de 51 en 100 keer gebruik heeft gemaakt van Clearview AI?
De logbestanden waar BuzzFeed News naar verwijst dateren van vóór februari 2020. Dat geldt ook voor de uitgelekte klantenlijst waar BuzzFeed News eerder een artikel over schreef en waar u in maart 2020 schriftelijke vragen over heeft gesteld.
In de publicatie van BuzzFeed News wordt aangehaald dat in de gelekte data van Clearview bevragingen zijn geregistreerd met als aanvrager iemand die geassocieerd wordt met het «National Police Corps». Bij uitvraag binnen de politie is hiervan niet gebleken. BuzzFeed News heeft geen nadere informatie verstrekt die zeer gericht navragen mogelijk maakt.
In het artikel in BuzzFeed News wordt verwezen naar een bijeenkomst bij Europol eind 2019, waar testaccounts beschikbaar zijn gesteld. Op navraag is niet gebleken dat door medewerkers van de Nederlandse politie op of naar aanleiding hiervan gebruik is gemaakt van een testaccount.
In antwoord op de eerder gestelde schriftelijke vragen gaf de Minister van Justitie en Veiligheid aan dat de politie niet centraal is benaderd door Clearview, niet op de hoogte is van contacten met dat bedrijf, en met dat bedrijf geen relatie is aangegaan om daarvan producten af te nemen. De politie heeft in haar reactie aan de Volkskrant naar aanleiding van dit bericht van BuzzFeed News, maar ook naar aanleiding van deze set Kamervragen, wederom benadrukt dat de politie niet met Clearview werkt en dit ook niet van plan is.
De enige applicatie die de politie gebruikt waarin biometrische gezichtsherkenningstechnologie wordt toegepast is Catch. De politie heeft een interne beleidslijn die het inzetten van andere toepassingen van gezichtsherkenningstechnologie in de operationele processen van de politie verbiedt, tenzij er tevoren een positief advies is op basis van een juridisch ethische toets, dit ter beoordeling van de gezamenlijke portefeuillehouders Ethiek en Digitalisering. Dit heeft nog niet geleid tot goedkeuring van een ander gebruik van biometrische gezichtsherkenningstechnologie dan Catch.
Het is echter niet uit te sluiten dat een individuele politiemedewerker een keer de website van Clearview heeft bezocht en een aantal bevragingen heeft gedaan. Dat betekent niet dat dit systeem operationeel is ingezet. Het is daarnaast, door gebrek aan nadere informatie van zowel BuzzFeed News als Clearview AI, ook niet uit te sluiten dat iemand zich als politiemedewerker heeft voorgedaan.
Was u op de hoogte van het gebruik Clearview AI binnen de politie en overheid? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd? Zo nee, hoe is het mogelijk dat ondanks verschillende verzoeken vanuit de Kamer om het gebruik van Clearview AI te inventariseren, dit vervolgens niet naar boven is gekomen?
Zoals eerder aangegeven heeft de politie verklaard geen gebruik te maken van Clearview en dat ook niet van plan is. De informatie waar BuzzFeed News naar verwijst is door mij en door de politie niet te verifiëren. Uiteraard is de politie alert op signalen waaruit zou kunnen blijken dat er toch gebruik is gemaakt van dit systeem. De Functionaris Gegevensbescherming van de politie heeft hierover ook contact met de Autoriteit Persoonsgegevens. Noch in de financiële administratie van de politie, noch bij de afdelingen die betrokken zijn bij digitaal onderzoek is een aanwijzing gevonden dat er gebruik gemaakt zou zijn van Clearview.
In welke context werd gebruik gemaakt van Clearview AI door de nationale politie? Zijn er ook financiële betalingen verricht aan het bedrijf Clearview AI?
De politie heeft in maart 2020 en in juni jl. naar aanleiding van Wob-verzoeken openbaar gemaakt dat er geen documenten zijn die zien op afspraken over het gebruik van Clearview. In de beantwoording van de vragen van uw Kamer in maart 2020 heb ik mij laten informeren door de politie. Zij zijn niet op de hoogte van contacten met dat bedrijf en hebben geen producten afgenomen. De politie heeft dit ook toen nagezocht, ook in haar financiële administratie.
Hoe is de afweging gemaakt of de concrete toepassing van gezichtsherkenning en het verwerken van biometrische gegevens wel in lijn was met mensenrechten en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Is het gebruik van Clearview AI überhaupt verenigbaar met de AVG?
In de Kamerbrief van 20 november 2019 over waarborgen en kaders bij gebruik van gezichtsherkenningstechnologie schreef de Minister van Justitie en Veiligheid dat in onze democratische rechtsorde en omwille van onze nationale veiligheid het gebruik van technologieën als biometrische gezichtsherkenningstechnologie onderworpen dient te zijn aan duidelijke kaders.4 De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is immers een grondrecht. Inbreuk op dat grondrecht – en het vastleggen van iemands gelaat is dat – is alleen toegestaan als aan een aantal wettelijke waarborgen wordt voldaan.
Voor de verwerking van persoonsgegevens die nodig zijn voor de uitoefening van de politietaak is er een speciale wet: de Wet politiegegevens (Wpg). De Wpg biedt de grondslag en nadere regulering voor het verwerken van deze gegevens. Bij de toepassing van gezichtsherkenningstechnologie ten behoeve van identificatie wordt gebruik gemaakt van biometrische gegevens. Biometrische gegevens zijn bijzondere persoonsgegevens waarvoor strengere regels gelden. De politie mag deze gegevens alleen verwerken als dit onvermijdelijk is voor het doel van de verwerking en in aanvulling op het verwerken van andere politiegegevens over de betreffende persoon. Voor een uitgebreidere toelichting op het wettelijke kader verwijs ik u naar de bovengenoemde Kamerbrief.
Het gebruik van Clearview is niet verenigbaar met de wettelijke bepalingen en is in strijd met onze grondrechten. Het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens ten bate van strafvordering moet gericht zijn op een concreet doel, moet gebaseerd zijn op de wet, en moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. En hierop moet toezicht mogelijk zijn.
Nu een grondslag voor verkrijging van beelden of biometrische kenmerken met gebruikmaking van Clearview niet aanwezig wordt geacht, hoeft en kan een vraag naar de compatibiliteit van verwerking van dergelijke gegevens met de daarvoor geldende regels niet in detail te worden beantwoord.
Is er gebruik gemaakt van via Clearview AI gemaakte matches in strafzaken? Zo ja, welke impact heeft dit op de rechtmatigheid van deze zaken?
Nee.
Kunt u nogmaals beantwoorden welke publieke organisaties er verder gebruik gemaakt hebben van de omstreden gezichtsherkenningssoftware? Welke financiële afspraken zijn er gemaakt met Clearview AI?
Er is mij niets bekend over het gebruik van Clearview door Nederlandse publieke organisaties, dan wel over financiële afspraken met Clearview.
Welke stappen gaat u ondernemen om te zorgen dat er in de toekomst niet zomaar gebruik kan worden gemaakt van Clearview AI en soortgelijke bedrijven?
Op 20 december 2019 hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Rechtsbescherming het onderzoek «Toezicht op gebruik van algoritmen door de overheid» aan uw Kamer aangeboden.5 De onderzoekers constateerden op basis van een analyse van wet- en regelgeving geen juridische lacune in de toezichtstaken. Ik zie daarom geen aanleiding tot het zetten van extra stappen.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «The Rise and Rise of Biometric Mass Surveillance in the EU», van de organisatie European Digital Rights (EDRi), waarin het gebruik van biometrische surveillance in drie lidstaten, waaronder Nederland, onder de loep wordt genomen?4 Wat is uw reactie op dit rapport?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit rapport. Ik beschouw het rapport als een overzichtsrapportage. De gepresenteerde informatie en de punten van kritiek zijn al eerder gepubliceerd in Nederlandse kranten, op nieuwswebsites en in publicaties. Verschillende leden van uw Kamer hebben hier al vragen over gesteld. Ik ben in de antwoorden op die vragen al ingegaan op de beschreven punten van kritiek. Ik zie geen aanleiding daar iets aan toe te voegen.
Deelt u de conclusie van het rapport dat de verzameling van biometrische gegevens sterk toeneemt en dat dit vaak niet in overeenstemming is met de AVG, omdat er in de meeste gevallen geen sprake is van zwaarwegend algemeen belang om biometrische surveillance te rechtvaardigen, en burgers ook niet om toestemming wordt gevraagd?
Deze conclusie is te algemeen geformuleerd. Met de snelle ontwikkeling van de technologie neemt de dataverzameling inderdaad sterk toe. Om te voorkomen dat er sprake is van ongebreidelde en ongerichte dataverzameling kent de AVG een aantal waarborgen. Een daarvan is het principe van doelbinding. De algemene regel is dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt als dat verenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld. Omgekeerd betekent dit ook dat data niet mag worden verzameld zonder (wettelijk toegestaan) doel. Of de dataverzameling in overeenstemming is met de AVG hangt af van de concrete omstandigheden. Dat kan dus per situatie verschillen.
Biometrische surveillance, in de zin van real time gezichtsherkenning, wordt op dit moment in Nederland niet gedaan.
Wat gaat u ondernemen om de onrechtmatige verzameling van biometrische gegevens een halt toe te roepen?
In de Kamerbrief van 20 november 2019 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid duidelijk gemaakt dat het verwerken van biometrische gegevens alleen kan indien daar een wettelijke basis voor is, en indien er vooraf een juridisch en ethische toetsing is uitgevoerd.7 Vanuit de Nederlandse overheid is er daarom geen steun voor het gebruik maken van toepassingen als Clearview die als onrechtmatig worden beoordeeld.
Voor betrokkenen die van mening zijn dat er toch op onrechtmatige basis biometrische gegevens worden verzameld staat binnen Nederland de weg naar de Autoriteit Persoonsgegevens open. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Bij overtredingen kan zij boetes opleggen.
In mijn antwoord op eerdere vragen over Clearview gaf ik aan dat Clearview vooral actief is in de Verenigde Staten. Het is primair aan de autoriteiten in dat land om te bezien of er in strijd met de wet is gehandeld. Inmiddels zien we dat de Amerikaanse politiek op het niveau van de Senaat hier aandacht voor heeft. Als iemand vermoedt dat zijn of haar foto door Clearview wordt gebruikt en zich daartegen wil verzetten, zal men zich tot dat bedrijf of de betrokken toezichthouder in de Verenigde Staten moeten wenden.
Kunt u elke vraag apart beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Achterstand van honderden zedenzaken bij politie Midden-Nederland’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Corinne Ellemeet (GL), Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achterstand honderden zedenzaken bij politie Midden-Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat er vijfhonderd verkrachtings- en aanrandingszaken op de plank liggen bij de politie Midden-Nederland? Hoeveel zaken liggen er landelijk in totaal op de plank?
Nee, dit is onjuist. Op dit moment zijn in totaal 820 aangiftes langer dan een half jaar in behandeling, waarvan 233 aangiftes in de eenheid Midden-Nederland. Dit betekent overigens niet dat deze zaken op de plank liggen; in verschillende fases wordt aan deze zaken gewerkt. De politie werkt hard aan het inlopen van de achterstanden. Er is bijstand georganiseerd, bijvoorbeeld van de KMar, maar ook andere rechercheurs en vrijwilligers worden tijdelijk bij zedenzaken ingezet. Ook wordt geprobeerd de selectieprocedures te versnellen en is de opleiding tot zedenrechercheur recent verkort. De politie beziet voorts de mogelijkheden van alternatieven zoals herstelbemiddeling en mediation. Het streven is dat eind 2023 alle 90 fte’s zijn ingevuld.
De politie heeft als norm om in zedenzaken het dossier in 80% van de zaken uiterlijk binnen zes maanden na aangifte naar het Openbaar Ministerie (OM) in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt. De politie en het OM werken hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
Kunt u aangeven wat de voortgang is van de uitvoering van de motie Klaver c.s.2 over structureel investeren van extra capaciteit in de zedenpolitie? Zal de 90 extra fte in 2023 volledig inzetbaar zijn?
De 90 fte extra capaciteit is in 2023 (nog) niet volledig inzetbaar. De politie breidt de capaciteit voor zeden met behulp van de gelden n.a.v. de motie-Klaver c.s. met ca. 90 fte uit in vier jaar-tranches vanaf 2020, zoals aan uw Kamer gemeld in mijn brief van 12 november 2019.3 Deze uitbreiding zal plaatsvinden bij de zedenteams, de intelligence-organisatie en in de digitale opsporing. Daarnaast vindt uitbreiding in capaciteit plaats binnen de Forensische Opsporing en de Politieacademie ten behoeve van de zedenteams.
Aan de politie is de eerste tranche van de middelen in 2020 beschikbaar gesteld, waarvan 18 fte geworven konden worden. In 2021 (tweede tranche) zullen door de politie in totaal 30,4 fte worden geworven. De Forensische Opsporing is eind vorig jaar gestart met de werving van 20 fte en deze zijn inmiddels aangesteld. De Politieacademie heeft begin 2021 drie extra zedendocenten aangesteld.
Conform de politie-instructie Zeden zijn kwaliteitseisen gesteld aan de inzet van medewerkers. Overigens is de verplichte opleiding voor de zedenrechercheur recent ingekort van 30 weken naar 22 weken zodat de opleidingsbehoefte van de zedenrechercheur beter aansluit, met als bijkomend effect dat de doorlooptijd van volledige inzetbaarheid hiermee wordt versneld.
Al jaren stapelen de achterstanden zich op, heeft u het beeld dat dit in 2023 daadwerkelijk ingelopen is? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wanneer voorziet u dat dit wel het geval is? Op welke wijze bent u van plan de Kamer hierover tussentijds te informeren?
Zoals ik uw Kamer eerder in verschillende Halfjaarberichten politie heb gemeld is er breder binnen de politie sprake van capaciteitstekorten en is het streven dat er in 2024–2025 weer sprake is van een evenwicht tussen de formatie en bezetting.4
Ik herken dat de werkdruk onder zedenrechercheurs al jaren hoog is. Zedenzaken hebben een verwoestende impact op slachtoffers en vereisen een grote zorgvuldigheid in hun behandeling. De onderzoeken zijn complex, zowel wat betreft hun bewijsbaarheid als in forensische zin. Nieuwe inzichten rondom slachtofferschap, een voorgenomen wijziging van de zedenwetgeving en soms onvoorspelbare nieuwe fenomenen op digitaal gebied maken bovendien dat het werkaanbod in de toekomst niet gemakkelijk te voorspellen is.
Overigens worden spoedzaken altijd opgepakt. Het gaat hierbij dan om zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling en mogelijke maatschappelijke onrust (zoals misbruikzaken waar kinderen bij betrokken zijn, slachtoffers met een verstandelijke beperking of verdachten met een hoog recidive risico). Uiteraard zal ik uw Kamer over de voortgang op dit terrein informeren.
Herkent u het signaal van de Nationale Politiebond dat hetzelfde geldt voor kinderporno of mensenhandel? Zo ja, hoe ernstig zijn de achterstanden hier en wat is er nodig om dat in te lopen? Zo nee, waar baseert u dat op?
De aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme is sinds 2012 neergelegd bij de Teams ter bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK). Hiervoor zijn 150 rechercheurs vrijgesteld. De TBKK hebben jaarlijks zo’n 25.000 meldingen waarbinnen onder leiding van het OM zaken worden geprioriteerd. Er is echter een verschil in de aard van het werk van de zedenteams. De achterstanden van de TBKK’s uiten zich niet in zogenoemde «plankzaken» waarbij een slachtoffer of aangever wacht op behandeling, maar het betreft hier meldingen met een onbekend slachtoffer waarbij door politie en OM actie dient te worden ondernomen.
Voor wat betreft mensenhandel geldt dat de afgelopen jaren reeds flink is ingezet op het verstevigen van het fundament van de opsporing om de aanpak van mensenhandel te intensiveren. Deze inzet lijkt ook resultaat te hebben. Het in de Veiligheidsagenda afgesproken aantal door het OM geregistreerde verdachten van mensenhandel voor 2020 is het afgelopen jaar nagenoeg gehaald. Deze intensivering zal ook de komende jaren doorgaan, inclusief de werving van capaciteit naar aanleiding van de motie-Segers/Asscher.5 Uw Kamer ontvangt regelmatig een update over de voortgang.
Wat kan en gaat de regering in de tussentijd tot 2023 doen om de doorlooptijd van zaken te verkorten en zo te voorkomen dat daders van seksueel geweld jarenlang ongestraft kunnen rondlopen of er herhaald daderschap optreedt?
Door de toekenning van de gelden n.a.v. de motie-Klaver c.s. is zoals gezegd extra geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit binnen de zedenteams. Hierdoor is het o.a. mogelijk geworden om vier opleidingen Handelen in Zedenzaken (HZZ) per jaar te organiseren in plaats van drie. Ook heeft de politie de opleiding HZZ recent nader zeden-specifiek gemaakt, waardoor de opleidingsduur met ingang van de tweede helft van 2021 is ingekort van 30 naar 22 weken. Met ingang van oktober 2020 zijn de opleidingsplekken voor de opleiding HZZ opgehoogd van 15 naar 20 deelnemers. Hierdoor is een versnelling aangebracht in de opleidingsduur en kunnen meer zedenrechercheurs worden opgeleid, waardoor zedenrechercheurs sneller gecertificeerd en inzetbaar zijn en er minder capaciteitsbelasting is.
Daarnaast verwacht ik dat het wetsvoorstel modernisering seksuele misdrijven zal zorgen voor meer veiligheid en bescherming voor slachtoffers, mits de randvoorwaarden van de uitvoeringsorganisaties worden gehonoreerd.
Door het mogelijk maken van het werven van zij-instromers kan de wervingsproblematiek deels worden opgelost voor zowel zeden als kinderpornografie en kindersekstoerisme.
Op welke wijze is er oog voor slachtoffers die jaren moeten wachten tot werk wordt gemaakt van hun zaak? Hoe is de zorg geregeld in deze periode? Is hierin ook aandacht voor het voorkomen van herhaald slachtofferschap?
Naast de uitbreiding in capaciteit en verbeteringen in het zedenproces binnen de politie wordt door de gezamenlijke inzet van alle ketenpartners (o.a. Centrum Seksueel Geweld en Slachtofferhulp) steeds beter aangesloten bij de behoefte van het slachtoffer.
Iedereen die met een seksueel misdrijf te maken heeft kan altijd aangifte doen, waarna zo snel mogelijk een informatief gesprek met een zedenrechercheur plaatsvindt. Zedenrechercheurs maken tijdens dit gesprek een eerste inschatting of het vermoedelijk om een strafbaar feit gaat. Ook vragen zij naar de behoeften en verwachtingen van het slachtoffer. De zedenrechercheurs sluiten in hun informatieverstrekking aan bij die behoeften. De zedenrechercheur kan tijdens het informatief gesprek bijvoorbeeld uitleggen welke mogelijkheden er zijn voor alternatieven, zoals bijvoorbeeld herstelbemiddeling, hulp en advies.
De rechercheurs brengen het slachtoffer naar behoefte in contact met de juiste organisaties, zoals Centrum Seksueel Geweld (CSG), Slachtofferhulp Nederland, Veilig Thuis, Perspectief Herstelbemiddeling of Mediation in Strafzaken.
In het informatief gesprek wordt een slachtoffer ook geïnformeerd over de rechten en de verdere procedure. Daarnaast wordt het eerste vluchtige bewijsmateriaal veiliggesteld.
Als een slachtoffer in eerste instantie hulp zoekt bij een CSG, wordt hij of zij ook gewezen op de mogelijkheid van het doen van aangifte en kan hij of zij ter plekke in gesprek gaan met een zedenrechercheur. Er zijn geen signalen van onvoldoende capaciteit bij het CSG. Alle slachtoffers die hulp zoeken bij het CSG kunnen daar terecht en er is geen sprake van wachttijden.
Slachtoffers worden in een meerjarige campagne (www.watkanmijhelpen.nl) ook gestimuleerd om zo snel mogelijk hulp te zoeken of eventueel aangifte te doen omdat het hen echt iets kan opleveren en grotere problemen kan helpen voorkomen.
Hoe wordt voorkomen dat slachtoffers ontmoedigd raken om aangifte te doen? Is er genoeg capaciteit bij Het Centrum Seksueel Geweld om alle slachtoffers van seksueel geweld te begeleiden en de zorg te bieden die nodig is?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt het personeel van de zedenpolitie gesteund nu men al zo lang teveel zaken met te weinig capaciteit heeft? Welke stappen worden genomen om uitval te voorkomen?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Ik ben mij bewust van de druk op deze bijzondere groep medewerkers binnen de politie. Naast gesprekken over werkbelasting met leidinggevenden is er ook in de medewerkersmonitor aandacht voor de belasting en belastbaarheid van de medewerkers. Bij de aanpak van seksuele misdrijven worden de politiemedewerkers waar nodig en mogelijk intern ondersteund. Ook is er aandacht voor de mentale weerbaarheid van de zeden- en kinderpornografie/kindersekstoerisme rechercheurs op diverse wijzen, waaronder gesprekken met een psycholoog, leidinggevenden en collega’s onderling.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Kindermisbruik en Seksueel Geweld van 16 september aanstaande?
Ja.
Zoektocht naar Samuël Boujadi |
|
Caroline van der Plas (BBB), Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van recente ontwikkelingen in de zoektocht naar Samuël Boujadi? Hebt u kennisgenomen van het bericht van het Algemeen Dagblad van 2 augustus 2021 en van de brandbrief die mede namens de familie en vrienden van de vermiste Samuël Boujadi aan u is verzonden?1
Ja. Het ministerie neemt alle consulaire hulpvragen, waaronder meldingen van vermissing van Nederlanders in het buitenland, uiterst serieus. Langdurige vermissingen en voortdurende onduidelijkheid maken het extra tragisch voor familie en vrienden.
Hoe ziet u de gewilligheid van Italiaanse autoriteiten om Samuël Boujadi te vinden?
De Italiaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van vermissingen in hun land en hebben jurisdictie. Het is aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen. Zij hebben aangegeven langer dan gebruikelijk en met relevante apparatuur te hebben gezocht. Ook hebben zij toestemming verleend aan een Nederlandse stichting met zoekhonden en een Italiaanse vereniging van vrijwilligers om eveneens zoekacties te ontplooien.
Bent u (nog steeds) van mening dat de Italiaanse autoriteiten alle hulpmiddelen hebben ingezet om Samuël Boujadi te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de lokale Italiaanse autoriteiten weigeren om adequate versterking te verlenen bij de zoektocht naar een vermiste Nederlander, van de trage non-effectieve werkwijze en van het niet informeren van familieleden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de bureaucratische blokkades van de lokale Italiaanse autoriteiten om het werk van experts van Signi Zoekhonden en Volantari del Garda te dwarsbomen bij de zoektocht naar de vermiste Samuël Boujadi?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Italiaanse autoriteiten niet het gebied hebben doorzocht waar de speurhonden van Signi op aansloegen?
Het ministerie heeft voortdurend contact onderhouden met de Italiaanse autoriteiten over de voortgang en eventuele resultaten. Het is evenwel aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen.
Hoe ziet u de rol en verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de zoektocht naar Nederlandse burgers die vermist zijn geraakt in het buitenland?
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van vermissingen van Nederlanders in het buitenland ligt bij de lokale autoriteiten. Die hebben jurisdictie en in de regel de meeste kennis van de lokale situatie. Wanneer lokale autoriteiten daartoe verzoeken en/of de Nederlandse overheid beschikt over aanvullende, dan wel specifieke expertise, kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijstand aan de lokale autoriteiten aanbieden. In deze zaak is ook bijstand aangeboden, maar hebben de Italiaanse autoriteiten daar geen gebruik van gemaakt. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.2 De Nederlandse ambassade heeft in dit geval ook bemiddeld bij het verkrijgen van toestemming van de lokale autoriteiten voor een Nederlandse stichting met zoekhonden om ook zoekacties te verrichten.
Nu de zoekacties van Italiaanse autoriteiten gestaakt zijn, is de Minister van plan om met Nederlandse professionals of vrijwilligers de zoektocht naar de vermiste Samuël Boujadi voort te zetten?
Nee, de Italiaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van vermissingen in hun land en hebben jurisdictie. Het is aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Bent u van plan om de kosten die de familie heeft gemaakt om de Volantari del Garda en/of de speurhonden van Signi in te huren te vergoeden, zoals door de Nederlandse ambassade in Italië is toegezegd?
Nee, dat is ook niet door de ambassade toegezegd. De Nederlandse overheid biedt consulaire bijstand in die gevallen waar een Nederlander niet in staat is zelf en met hulp van anderen (reisgenoten, thuisfront, verzekering, maar ook vrijwilligers en/of lokale partijen) een oplossing te vinden en/of wanneer alleen via overheidscontacten kan worden opgetreden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verricht in het kader van consulaire bijstand alleen financiële (contact-)bemiddeling en kan geen geld schenken, voorschieten of lenen.3
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze staat het ministerie de naasten van Samuël Boujadi bij in hun pogingen hem te vinden en bij onenigheden met de Italiaanse autoriteiten?
Het ministerie staat in contact met de familie van betrokkene in Nederland en via de ambassade in Rome met de Italiaanse autoriteiten. Het ministerie biedt daarbij de gebruikelijke consulaire diensten (steun, advies en bemiddeling). Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Wat kunt u nog doen om te zorgen dat het lichaam van Samuël Boujadi gevonden wordt en in Nederland kan rusten?
Het ministerie zet waar relevant de consulaire bijstand en de contacten met de Italiaanse autoriteiten over deze zaak voort.
Bent u bereid om volgende week, bij een laatste poging van Signi Zoekhonden, experts van politie en/of defensie mee te sturen naar Italië om te helpen bij de zoektocht of op een andere manier (financiële) steun te bieden?
Er is specifieke bijstand aan de Italiaanse autoriteiten aangeboden, maar zij hebben daar geen gebruik van gemaakt. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, en gezien de urgentie, beantwoorden vóór 23 augustus 2021?
Het ministerie spant zich in om, zonder daarmee af te doen aan de zorgvuldigheid van de beantwoording en de consulaire bijstand die intussen wereldwijd aan Nederlanders in nood wordt geboden, ook deze Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het artikel ‘Woede om zoektocht Halsema naar ’waarnemers’ bij preventief fouilleren: ’Klap in gezicht agenten’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Woede om zoektocht Halsema naar »waarnemers» bij preventief fouilleren: »Klap in gezicht agenten»» van 11 augustus jl?1
Ja.
Onderkent u dat wapenbezit onder jongeren een steeds groter probleem wordt en dat dit tot een toename van het aantal geweldsincidenten leidt?
Dat onderken ik zeker. In het aan uw Kamer gezonden Actieplan Wapens en Jongeren van 11 november 2020 is dit tot uitdrukking gekomen, maar ook al in de Kamerbrief bestuurlijk instrumentarium straatterreur van 20 februari 2020.2 In deze laatste brief is naar aanleiding van deze problematiek ook specifiek aandacht gegeven aan het belang preventief fouilleren.
Kunt u aangeven waarom willekeurig gefouilleerd wordt en niet op basis van een analyse van daders bij geweldsincidenten, is dat niet effectiever?
Preventief fouilleren is een (controle)bevoegdheid die de politie heeft op basis van de Wet wapens en munitie. Dit is conform art. 151b van de Gemeentewet, waarbij de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid kan toekennen om, voor een bepaalde tijd, een gebied aan te wijzen alwaar preventief gefouilleerd kan worden.
Deze bevoegdheid wordt toegepast in een gebied dat is aangewezen waarbij de openbare orde wordt verstoord door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Een concrete preventieve fouilleeractie kan alleen plaatsvinden na een bevel van de officier van justitie.
In het aangewezen veiligheidsrisicogebied kan de fouilleerbevoegdheid vervolgens tegen iedereen worden ingezet, dus aselectief en willekeurig. Zo kan er bijvoorbeeld voor worden gekozen elke vijfde passant in een gebied te fouilleren.
De toepassing van preventief fouilleren vormt overigens een onderdeel van de landelijke evaluatie waartoe uw Kamer heeft verzocht en waarover ik uw op 29 juni jl. nader berichtte.3 4 Deze evaluatie zal in het voorjaar van 2022 zijn afgerond.
Kunt u aangeven of bij de controlelocaties rekening gehouden is met het aantal geweldsincidenten op/rondom die locaties?
Hier wordt inderdaad rekening mee gehouden. Een aanwijzing tot veiligheidsrisicogebied moet door de burgemeester worden onderbouwd. Over het algemeen ligt hier een voorstel vanuit de politie aan ten grondslag. Een analyse van aantal, aard en locatie van (wapen)geweldsincidenten maakt daar deel van uit. Aard en ernst van het (wapen gerelateerde) geweld in dat gebied en dus ook de noodzaak om tot aanwijzing van dat veiligheidsrisicogebied te komen, moeten vaststaan.
Deelt u de mening dat wapengebruik onder jongeren teruggedrongen moet worden, om het leven van jonge tieners te beschermen, en dat dit prevaleert boven het voorkomen van gevoeligheden?
Het (in het antwoord op vraag 2) genoemde actieplan is mede opgesteld om de activiteiten van landelijke en lokale overheden te bundelen tot een integrale aanpak van de wapenproblematiek onder jongeren. Het bestrijden en voorkomen van wapengebruik (en – bezit), ook onder jongeren, is dus een breed gedeelde opgave en verantwoordelijkheid in de veiligheidsketen en daarbuiten (onderwijs, opvoeding). Wanneer inzet van het instrument «preventief fouilleren» wordt overwogen moet daarbij altijd een belangenafweging gemaakt te worden door het lokale gezag.
Bent u van mening dat van agenten professionaliteit verlangd wordt en dat zij deze professionaliteit op de politieacademie en in de praktijk opdoen?
Ja, die mening deel ik. Dit principe is binnen de Nederlandse politie al sinds lange tijd verankerd. In politieopleidingen, bij de dagelijkse uitvoering van de politietaak en in de regelgeving zoals de Ambtsinstructie is opgenomen dat van elke politiefunctionaris op ieder moment vakmanschap en een professionele werkwijze en houding wordt verwacht.
Wat is uw oordeel over de controle van politieagenten door willekeurige burgers? Schaadt dat het vertrouwen in een betrouwbaar politiekorps?
In het debat met uw Kamer over etnisch profileren op 9 september jl. heb ik u toegelicht dat de beslissing om burgerwaarnemers in te zetten bij fouilleeracties een besluit was van het lokale gezag op uitdrukkelijke wens van de gemeenteraad.5 Hierover heb ik geen enkele zeggenschap. Ook heb ik in datzelfde debat aangegeven dat ik alle vertrouwen heb in de professionaliteit en de eerlijkheid van de politieambtenaren. Uw Kamer heeft zich inmiddels uitgesproken tegen de Amsterdamse praktijk om burgerwaarnemers in te zetten.6 Mij is verzocht een soortgelijk signaal over te brengen bij de lokale autoriteiten van de gemeente Amsterdam.7
Deelt u de mening dat de oproep van een burgemeester burgercontroles op de politie uit te voeren getuigt van wantrouwen richting de politie en dat dit een «klap in het gezicht van agenten» is?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat zijn de bevoegdheden van de controlegroep? Waar brengen zij verslag uit?
In de brief van de burgemeester aan de raad op 30 augustus jl. staat dat dit burgers betreft die bij fouilleeracties aanwezig mogen zijn en in de gelegenheid zijn om te observeren hoe deze acties verlopen. Zij zijn erop gewezen dat zij zich te allen tijde aan de aanwijzingen van de politie dienen te houden. De waarnemers koppelen hun bevindingen mondeling tijdens de debriefings terug aan de politie tijdens en na afloop van de fouilleeracties. Daarnaast worden zij na afloop gevraagd om een enquête in te vullen van de afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek van de gemeente Amsterdam.
Vindt aan het einde van de «proef» een evaluatie plaats? Zo ja, wegen de observaties van de waarnemers daarin mee? Zo ja, leiden negatieve observaties van waarnemers ertoe dat er een einde komt aan preventief fouilleren?
Ja, de proef met preventief fouilleren wordt geëvalueerd. Daarbij zal aandacht zijn voor de harde informatie (aantallen gevonden wapens, ingezette manuren politie, enzovoorts) en voor de subjectieve beleving. In dat verband zullen burgerwaarnemers en buurtbewoners worden bevraagd door middel van een enquête. Tot slot zal in de evaluatie aandacht zijn voor eventuele klachten naar aanleiding van gerichte wapencontroles.
Bent u voornemens preventief fouilleren ook in andere plaatsen in te zetten?
Preventief fouilleren wordt in verschillende gemeenten ingezet. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 3 betreft het aanwijzen van een veiligheidsrisicogebied een bevoegdheid van de burgemeester die wordt toegekend door de gemeenteraad. Ik heb hierin geen verantwoordelijkheid, mar weet dat dit instrument ook in andere gemeenten wordt ingezet In het genoemde actieplan Wapens en Jongeren is preventief fouilleren overigens genoemd als een belangrijk instrument in het terugdringen van wapenbezit.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de politie zonder wettelijke basis automobilisten en bijrijders heeft gefotografeerd voor opsporing |
|
Joost Sneller (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de politie de afgelopen vijf jaar zonder wettelijke basis het gezicht van automobilisten en bijrijders heeft gefotografeerd voor opsporingsdoeleinden en strafrechtelijke onderzoeken?1
Ja.
Voordat ik over ga tot de beantwoording van de vragen wil ik benadrukken dat de bewering in het NRC-artikel dat de politie zonder wettelijke basis het gezicht van automobilisten en bijrijders heeft gefotografeerd niet juist is. De door u gestelde vragen borduren voort op deze onjuiste voorstelling van zaken. Ik hecht er daarom aan eerst een korte toelichting te geven op de wijze waarop de politie kentekengegevens verkrijgt en verwerkt.
ANPR-camera’s zijn primair gericht op het maken van foto’s van kentekenplaten. Met een ANPR-camera worden overzichtsfoto’s gemaakt. Dit zijn foto’s waarop het voertuig te zien is plus een klein deel van de omgeving. Op een aantal van die overzichtsfoto’s is de bestuurder in beeld. Voor het maken en gebruiken van de ANPR-foto’s zijn verschillende wettelijke grondslagen, die ik hierna toe zal lichten. Kort gezegd bestond er tussen deze grondslagen een verschil ten aanzien van het gebruik van de foto’s, waardoor langs de ene grondslag ongeblurde foto’s wel en langs de andere grondslag ongeblurde foto’s niet gebruikt mochten worden. Om deze disbalans te beëindigen hebben OM en politie besloten alleen geblurde foto’s te gebruiken.
Ter toelichting schets ik hieronder de verschillende wettelijke grondslagen voor het maken en gebruiken van ANPR-foto’s.
Er zijn twee wettelijke grondslagen voor het maken van ANPR-foto’s door de politie:
Artikel 3 Politiewet 2012 (Pw). Met deze grondslag worden ANPR-foto’s gemaakt door gebruikmaking van referentielijsten. Referentielijsten bevatten kentekens van auto’s die worden gezocht door de politie, bijvoorbeeld omdat een auto is gestolen of omdat iemand een openstaande boete heeft. Er is sprake van een hit wanneer een voertuig met een kenteken dat op een referentielijst staat langs een ANPR-camera rijdt. Alleen dan – in het geval van een hit – wordt de foto opgeslagen. Een hit wordt «real-time» gegenereerd, waardoor de politie direct kan overgaan tot opvolging.
Artikel 126jj Wetboek van Strafvordering (Sv). Deze grondslag geeft de politie de bevoegdheid om ANPR-foto’s te maken van alle voertuigen die een ANPR-camera passeren en deze op te slaan voor een periode van maximaal 28 dagen. Deze gegevens kunnen gedurende deze periode worden opgevraagd ten behoeve van de opsporing van een misdrijf of van voortvluchtige personen. Het opvragen van deze gegevens vindt altijd achteraf plaats. Na 28 dagen worden deze ANPR-foto’s automatisch verwijderd.
Het NRC-artikel gaat over het gebruik van ANPR-foto’s waarop personen herkenbaar voorkomen. Daarin verschillen de twee grondslagen:
Op ANPR-foto’s die zijn gemaakt met artikel 126jj Sv als grondslag moeten personen die herkenbaar voorkomen onherkenbaar worden gemaakt (blurren).2
Op ANPR-foto’s die zijn gemaakt met artikel 3 Pw als grondslag rust geen verplichting om personen onherkenbaar te maken.
Het OM en de politie hebben geoordeeld dat een potentiële disbalans kan worden waargenomen tussen de beide grondslagen ten aanzien van het gebruik. Dit heeft ertoe geleid dat zij gezamenlijk de beslissing hebben genomen om – voor de zekerheid – de wettelijke lijn van artikel 126jj Sv voor het gebruik door te trekken naar de artikel-3-foto’s. Hiermee is het gebruik van ANPR-foto’s waarop personen herkenbaar voorkomen op dit moment in het geheel niet mogelijk: deels door wat de wet daarover zegt, deels door een eigen beleidsbeslissing van het openbaar ministerie. Politie en OM hebben deze beslissing op 12 augustus jl. gepubliceerd.3
Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte? Door wie bent u hierover geïnformeerd en hoe?
De bewering dat er zonder wettelijke basis gezichten van automobilisten en bijrijders zijn gefotografeerd is onjuist. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 1.
In augustus 2020 ben ik er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat er een ongeblurde ANPR-foto is verstrekt die op grond van artikel 126jj Sv is gemaakt. Dit gebeurde in het kader van het verschijnen van het eerste WODC-monitorrapport. In augustus 2021 ben ik geïnformeerd over twee andere verstrekkingen van dergelijke, op basis van art. 126jj Sv gemaakte, ongeblurde foto’s. Dit gebeurde in het kader van het verschijnen van het tweede WODC-monitorrapport. In mijn antwoord op vraag 3 ga ik hier verder op in.
Als u dit al voor publicatie wist, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd? Zo nee, waar is het dan misgegaan in de verantwoording aan u? In welke rapportages en overleggen moet de politie verslag doen van dergelijk gebruik van opsporingsmiddelen?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik reeds aangegeven dat ik in het kader van het eerste WODC-monitorrapport ben geïnformeerd over de verstrekking van een ongeblurde ANPR-foto, die was gemaakt op grond van artikel 126jj Sv. In dit eerste monitorrapport wordt één zaak beschreven waarin het OM vanwege de ernst van de zaak (een levensdelict) een ongeblurde ANPR-foto vorderde. Aan deze vordering ging een uitvoerige juridische discussie vooraf, waarbij de verschillende rechtsplichten tegen elkaar zijn afgewogen. Dit monitorrapport heb ik op 3 september 2020 aangeboden aan uw Kamer.4
De politie is verplicht om op verschillende manieren verslag te doen van de uitvoeringspraktijk:
De politie is verplicht om periodiek een interne privacy-audit uit te voeren op onderdelen van de Wpg.5 De politie heeft mij een afschrift van de controleresultaten van de privacy-audits gestuurd.
Daarnaast is de politie gehouden om een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) uit te voeren ten aanzien van (voorgenomen) hoog-risico-verwerkingen.6 Door middel van een GEB worden de risico’s van de betreffende verwerking voor de rechten en vrijheden van betrokkenen in kaart gebracht en dienen maatregelen te worden geformuleerd om deze risico’s te mitigeren. Er is voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 126jj Sv een wetgevings-GEB uitgevoerd. De politie heeft geen aanvullende GEB uitgevoerd op de toepassing van de nieuwe bevoegdheid. De reden daarvoor is dat ANPR geen nieuwe toepassing of technologie is bij de politie.
Artikel 126jj Sv bevat een evaluatiebepaling. De politie en het OM hebben informatie aangeleverd ten behoeve van dit evaluatieonderzoek. Deze evaluatiebepaling houdt in dat de Minister van Justitie en Veiligheid binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk stuurt. Het evaluatieonderzoek omvat twee (eerdergenoemde) monitorrondes. Het eindrapport zal ik, samen met een beleidsreactie, dit najaar aanbieden aan uw Kamer. Het verslag van de tweede monitorronde over het jaar 2020 verschijnt gelijktijdig met het eindrapport.
Welke toezichthouders houden toezicht op het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal voor opsporingsdoeleinden en strafrechtelijke onderzoeken?
Ik interpreteer «beeldmateriaal» in deze vraag als beeldmateriaal waarop personen herkenbaar zijn afgebeeld. Dergelijk beeldmateriaal is juridisch gezien een persoonsgegeven. De verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de politietaak is geregeld in de Wet Politiegegevens (Wpg). Het uitvoeringsbesluit dat is gebaseerd op artikel 126jj Sv stelt aanvullende eisen aan de verwerking van de ANPR-afbeeldingen.7
De AP houdt toezicht op de Wpg. Bij een gegevensverwerking met een hoog privacy-risico stelt de Wpg een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) verplicht.8 Als de dataverwerking een hoog risico betreft en het lukt niet om maatregelen te vinden om dit risico te beperken, dan is voorafgaande raadpleging van de AP verplicht. Tijdens periodieke evaluaties moet de aard en de omvang van alle risico's die in de GEB zijn benoemd worden doorgelicht.
Het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal voor opsporingsdoeleinden en strafrechtelijk onderzoek vindt plaats onder gezag van de Officier van Justitie.9 Indien tijdens een strafrechtelijk onderzoek onregelmatigheden met betrekking tot het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal aan het licht zouden komen, is het oordeel daarover in een concrete strafzaak uiteindelijk aan de strafrechter.10
Naast de AP en de rol van de Officier van Justitie is er een intern stelsel van toezicht. Elke politie-eenheid heeft een privacyfunctionaris die zich bezighoudt met advies en toezicht.11 Daarnaast is er een functionaris voor gegevensbescherming die de interne onafhankelijk toezichthouder is.12 De eerder genoemde interne auditfunctie is ondergebracht bij de afdeling Concernaudit van de politie. De Gegevensautoriteit bewaakt de strategische kaders en monitort het beleid.
Hadden de betreffende toezichthouders van deze onrechtmatige surveillance op de hoogte kunnen zijn? Zo nee, waarom niet? Welkechecks and balances hebben hier volgens u gefaald?
Ten aanzien van de vraagstelling wil ik benadrukken dat geenszins sprake is van onrechtmatige surveillance. Waar wel sprake van is, is dat er in drie zaken een op basis van artikel 126jj Sv vervaardigde ongeblurde ANPR-foto is verstrekt aan een onderzoeksteam, terwijl de wettelijke regeling dat niet toestaat.
Ten aanzien van uw vraag over de informatiepositie van de toezichthouders het volgende: uit een GEB kan voortvloeien dat voorafgaande raadpleging van de AP moet plaatsvinden. In mijn antwoord op vraag 3 gaf ik aan dat de politie afgezien van de wetgevings-GEB geen GEB heeft uitgevoerd. Er is daarom ook geen voorafgaande raadpleging van de AP geweest.
Verder voert het WODC het evaluatieonderzoek naar artikel 126jj Sv uit. Dat evaluatieonderzoek omvat twee tussentijdse monitors. De politie en het OM zijn verplicht alle informatie te verstrekken die nodig is voor dat onderzoek.
De Gegevensautoriteit of de Functionaris voor gegevensbescherming kijken niet dagelijks mee bij de werkzaamheden van de politie, dat past niet bij hun rol van toezichthouder. De toepassing van ANPR kan wel onderwerp van een toezichtactie zijn indien de privacyfunctionaris of de Functionaris voor gegevensbescherming daar aanleiding toe ziet.
Beschikt de Autoriteit Persoonsgegevens in uw optiek over voldoende middelen om goed toezicht te houden op dergelijke privacyschendingen door de overheid? Kunt u in uw antwoord ingaan op het feit dat alleen al dit jaar bleek dat de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) onrechtmatig heimelijk burgers volgde, de politie onrechtmatig burgers hackte, defensie onrechtmatig burgers volgde en diverse gemeenten dit ook doen?2
De Autoriteit Persoonsgegevens is een zelfstandig bestuursorgaan en kan haar capaciteit naar eigen inzicht verdelen over haar verschillende taken. In een onderzoek dat door KPMG is uitgevoerd naar de capaciteit en de financiële middelen van de AP is geconcludeerd dat er nog te veel onzekerheden aanwezig zijn om voor de AP tot een eenduidige, meerjarige, vooruitkijkende capaciteitsraming te komen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer daar in april 2021 over geïnformeerd.14
De verschillende AVG-gerelateerde gebeurtenissen bij overheidsinstanties in het afgelopen jaar onderstrepen het belang van voldoende capaciteit bij de AP.
Deelt u de mening dat de basis van onze rechtsstaat is, dat alles wat de overheid doet gebaseerd moet zijn op democratisch gelegitimeerde wet- en regelgeving? Hoe weegt u in dit licht de consequente overschrijding van de grenzen van de eigen bevoegdheden en de consequente schending van de privacyrechten van burgers door de overheid?
Ja. Ik hecht eraan hieraan toe te voegen dat in het onderhavige geval van een consequente overschrijding van de eigen bevoegdheden evenwel geen sprake is. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 5.
Aan de beschreven verstrekkingen met artikel 126jj Sv als grondslag ging een uitvoerige juridische discussie vooraf, waarbij de verschillende rechtsplichten tegen elkaar zijn afgewogen.
Deze uitvoerige juridische discussie leidde ook tot het eerdergenoemde besluit dat het gebruik van ANPR-foto’s waarop personen herkenbaar voorkomen in het geheel niet meer toestaat.
Welke grondslagen en bijbehorende vereisten zijn er voor het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal voor opsporingsdoeleinden en strafrechtelijke onderzoeken? Aan welke vereisten is in dit geval, nog los van het ontbreken van een wettelijke grondslag, niet voldaan?
De algemene taakstelling van de politie is af te leiden uit artikel 3 Pw. Het artikel beschrijft wat de politietaak is. Dit betekent dat het artikel niet met zoveel woorden bevoegdheden toekent, maar algemeen wordt aangenomen dat opsporingsambtenaren aan artikel 3 Pw bevoegdheden kunnen ontlenen die nodig zijn om de gestelde taak uit te oefenen – inclusief in voorkomende gevallen het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal – mits de uitoefening van zo’n bevoegdheid niet een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen maakt.
Voor het maken van een meer dan geringe inbreuk is een specifieke wettelijke regeling nodig. Daarin is onder meer voorzien door de regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden in het Wetboek van Strafvordering. In het algemeen geldt dat de Officier van Justitie beslist over de inzet van meer ingrijpende bijzondere opsporingsbevoegdheden. Voor de inzet van zeer ingrijpende opsporingsbevoegdheden is daarnaast een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris vereist.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 1, 5 en 7.
Hoe en wanneer wordt de tijdelijke bevoegdheid voor 28 dagen foto’s van kentekens op te mogen slaan in een database, genaamd Argus, geëvalueerd? Kunt u garanderen dat deze foto’s en de onrechtmatige foto’s van de gezichten van automobilisten en bijrijders steeds na 28 dagen zijn en worden vernietigd? Welke controle vindt daarop plaats?
Art 126jj Sv is op 1 januari 2019 is in werking getreden. Deze wet bevat een evaluatie- en horizonbepaling (zie mijn antwoord op vraag 3) en is in beginsel voor drie jaar van kracht, tenzij bij koninklijk besluit anders wordt besloten. Het WODC heeft in 2021 de wet geëvalueerd. Het eindrapport is klaar. Mede op basis van die evaluatie wordt bepaald of de bevoegdheid wordt gehandhaafd. Het evaluatierapport heb ik samen met mijn reactie op 1 oktober jl. aan uw Kamer aangeboden.15
Na 28 dagen worden de gegevens in de Argusdatabase automatisch verwijderd. Deze automatische handeling is in de privacy-audit gecontroleerd en vastgesteld. In 2019 was er nog een back-up aanwezig van Argus, die een week bewaard bleef voor het geval gegevens ongewild verloren gaan, bijvoorbeeld door een storing. Vanaf 2020 is geen back-up meer gemaakt, om te voorkomen dat gegevens langer bewaard blijven dan wettelijk toegestaan. Hier wordt in het eerste WODC-monitorrapport melding van gemaakt.
Welke juridische implicatie kan het onrechtmatig en onwettelijk gebruik van de foto’s hebben voor strafzaken waarin deze zijn gebruikt voor opsporingsdoeleinden of ter bewijs?
Ten aanzien van deze vraagstelling verwijs ik u allereerst naar mijn antwoord op vraag 5. Wanneer een rechter in strafzaken oordeelt dat er sprake is van informatie die niet conform de heersende rechtsregels is vergaard of verwerkt staat de rechter het instrumentarium ter beschikking zoals beschreven in artikel 359a Sv. Het is aan de rechter om daaraan in het individuele geval de consequenties te verbinden die passend worden geacht.
Het onderzoek naar de beveiligingssituatie van Peter R. de Vries |
|
Anne Kuik (CDA), Hanneke van der Werf (D66), Ingrid Michon (VVD), Mirjam Bikker (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om kroongetuigen en hun naasten, advocaten en adviseurs te beschermen? Steunt u daarom het verzoek het onderzoek te verbreden en in kaart te brengen welke veiligheidsmaatregelen bij eerdere slachtoffers, zoals Derk Wiersum en Redouan B., zijn getroffen en welke lessen daaruit kunnen worden getrokken voor de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht een groot belang aan de veiligheid van kroongetuigen en hun naasten, advocaten en adviseurs. Zoals ook aan uw Kamer toegezonden in mijn brief van 24 augustus jl. heb ik de afgelopen weken meerdere gesprekken gevoerd met de met de familie van Peter R. de Vries, andere betrokkenen en deskundigen.1 Het grote maatschappelijk belang dat met het onderzoek naar de beveiligingssituatie van Peter R. de Vries gediend is, maakt dat ik sterk hecht aan breed draagvlak voor het onderzoek. Ik heb de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) gevraagd om het op zich te nemen in een onderzoek na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. De OVV heeft inmiddels bevestigd dit onderzoek op zich te nemen.2 Hierbij acht ik het van belang uw Kamer te melden dat gezien de onafhankelijke status van de OVV, de OVV zelf de onderzoeksopzet bepaalt. Deze onafhankelijke status is vastgelegd in de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid, waarin ook de bevoegdheden van de OVV zijn vastgelegd.
Steunt u het pleidooi van de advocaten van de kroongetuigen dat de commissie absoluut onafhankelijk moet zijn en dat het wenselijk is naast de heer Joustra ook een andere (strafrecht)deskundige aan de onderzoekscommissie toe te voegen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht eraan te benadrukken dat voor mij persoonlijk over de geschiktheid en onafhankelijkheid van de heer Joustra en zijn beoogde commissieleden geen enkele twijfel is geweest. Wel vind ik het van het grootste belang dat over de onafhankelijkheid van het onderzoek ook in de buitenwereld geen twijfels bestaan en heb ik geconcludeerd dat de brede reikwijdte van het onderzoek beter past bij onderzoek door de OVV. Ik wil de heer Joustra en zijn beoogde commissieleden dan ook hartelijk danken voor hun bereidheid en hun inspanningen tot nu toe op dit dossier.
Wilt u deze vragen, gezien de voorziene onderzoeksperiode, binnen een beantwoordingstermijn van een week, dus uiterlijk 6 augustus 2021, beantwoorden?
In verband met afstemming met meerdere partijen is dit niet mogelijk gebleken.
Het schietincident bij de ggz-locatie Parnassia |
|
Attje Kuiken (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Neergeschoten beveiliger Martin (53) van Parnassia is overleden, dader raakte eerder wapenvergunning kwijt?» Kent u de advertentie van De Nederlandse ggz over dit geweldsincident?1, 2
Ja.
Is het waar dat eerder de vuurwapenvergunning van de verdachte was ingetrokken? Zo ja, waarom was de vergunning ingetrokken?
Het verlof (de wapenvergunning) van de dader werd in januari 2021 direct ingetrokken toen hij misbruik maakte van zijn vuurwapen. De politie heeft omwille van de veiligheid het vuurwapen en de wapenvergunning ingenomen ter bescherming van de veiligheid van de samenleving en het individu.
Deelt u de mening dat mensen waarvan de vuurwapenvergunning is ingetrokken extra gemonitord dienen te worden op het in bezit hebben van een vuurwapen? Zo ja, waarom en gebeurt dit in de praktijk ook? Zo nee, waarom niet?
De monitoring van personen wier wapenvergunning is ingetrokken noch de registratie van het intrekken van een vergunning zijn specifiek in de Wet wapens en munitie geregeld. Zodra een vergunning is ingetrokken, komt de betrokkene in dezelfde rechtspositie als elke andere Nederlandse burger. Wel kan bij een aanvraag van een vergunning worden gekeken of de aanvrager eerder gedwongen zorg heeft ontvangen op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten. Bij een nieuwe aanvraag voor een wapenvergunning, zullen gegevens over een eerdere titel voor gedwongen zorg mee wegen in de beoordeling van de aanvraag.
Kunt u een overzicht geven van het aantal geweldsincidenten tegen ggz-medewerkers in de afgelopen twee jaar en daarbij aangeven wat de aard van deze incidenten was?
Geweld tegen hulpverleners is niet meldingsplichtig en wordt niet op een eenduidige manier vastgelegd in de politiesystemen. Het is dan ook onmogelijk om op een eenduidige, betrouwbare manier een overzicht te geven van het aantal geweldsincidenten tegen GGZ-medewerkers.
Wel is het goed om te melden dat de Nederlandse ggz heeft aangegeven na gebeurtenissen zoals deze met haar leden het gesprek aan te gaan over geweld en veiligheid.
Wat gaat u doen om ggz-instellingen te helpen bij het verbeteren van de veiligheid van hun personeel?
Elke vorm van agressie en geweld tegen hulpverleners is onacceptabel. Zij moeten hun werk veilig kunnen doen zonder te worden uitgescholden, belaagd of aangevallen. Werkgevers hebben een verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving van hun medewerkers en zij hebben een verantwoordelijkheid in het goed informeren over de mogelijkheden van de medewerkers om hiermee zo goed mogelijk om te gaan en aangifte te doen.
VWS ondersteunt werkgevers en werknemers in de GGZ en andere werkgevers en werknemers in zorg en welzijn bij het (verder) ontwikkelen en implementeren van een aanpak van agressie en ongewenst gedrag. De Minister voor MZS heeft de Kamer eind vorig jaar over deze aanpak geïnformeerd in de vierde voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de zorg.3
De eerste stap was een grootschalig onderzoek om een scherper beeld te krijgen waar agressie en ongewenst gedrag voorkomen en welke ondersteuningsbehoeften medewerkers in zorg en welzijn hebben op dit gebied. De resultaten hiervan zijn in april jl. gedeeld met de Kamer.4 Het is nu aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om met behulp van dit onderzoek gericht aan de slag te gaan om een branchegerichte aanpak (verder) te ontwikkelen. Zij hebben de mogelijkheid om hiervoor subsidie aan te vragen.
Het probleem van verbaal of fysiek geweld speelt niet alleen bij GGZ-instellingen, maar in de hele samenleving en dus hebben ook alle hulpverleners ermee te maken. Hierbij wil ik wel uitdrukkelijk de boodschap van de Nederlandse GGZ onderschrijven dat een heel groot deel van de GGZ-cliënten geen geweldpleger is.
Tot slot heb ik op 19 december 2019 de Kamer geïnformeerd over de Handreiking voor de samenwerking van politie en GGZ.5 Dit betreft een aanvulling op een reeds bestaand convenant en richt zich op de invulling van de samenwerking politie en GGZ bij geweldsincidenten bij behandelsituaties. In de handreiking zijn afspraken tussen politie en de GGZ opgenomen over informatiedeling en de inzet van politie in noodsituaties of bij een vermoeden van een strafbaar feit in GGZ-instellingen en ambulante behandelsituaties. Het uitgangspunt hierbij is dat de GGZ een inspanningsverplichting heeft om eerst zelf een acute noodsituatie beheersbaar te maken. De GGZ-instelling kan een beroep op de politie doen indien zij daar zelf niet in slaagt. De politie komt dan onmiddellijk.
Samen met de Staatssecretaris VWS zoek ik de samenwerking met de sector, politie, OM als het gaat om het verhogen van de meldings- en aangiftebereidheid. De boodschap is en blijft om altijd melding te doen van agressie en geweld tegen zorgverleners.
Hoe gaat u in woord en daad reageren op de oproep in de genoemde advertentie om op te staan tegen geweld in welke vorm dan ook richting hulpverleners in de ggz?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Expert fileert kabinetsplan voor nieuw rechercheteam: ‘Blunder van jewelste’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Expert fileert kabinetsplan voor nieuw rechercheteam: «Blunder van jewelste»»1?
Ja.
Klopt het dat de betreffende expert, professor C. Fijnaut, de afgelopen twee jaar heeft geprobeerd u van het «onzalige plan» van het instellen van het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) af te brengen?
Prof. Dr. Fijnaut heeft ambtenaren van mijn ministerie, alsook uw Kamer deelgenoot gemaakt van zijn opvattingen. Ook zijn deze eerder gedeeld in verschillende publieke optredens (zoals interviews in media en vaktijdschriften). De zorg betrof voornamelijk de mogelijke dubbeling in taken en verantwoordelijkheden van de Dienst Landelijke Recherche van de politie. In februari 2020 is prof. Dr. Fijnaut op uitnodiging van mijn ambtenaren hierover inhoudelijk in gesprek getreden. Zijn zorgpunten zijn destijds zoveel mogelijk meegenomen in de verdere planvorming. Bij de uitwerking van de aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit worden zowel door mijn ambtenaren als mijzelf regelmatig wetenschappers geraadpleegd om hun opvattingen en ideeën over deze aanpak te horen en mee te nemen. Zo zullen mijn ambtenaren en ik de komende tijd ook over het MIT weer verschillende wetenschappers spreken.
Zo ja, waarom heeft u de Kamer hierover nooit geïnformeerd in uw antwoorden tijdens debatten hierover en in antwoorden op vragen die hierover zijn gesteld?
Ik heb uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de voortgang van het breed offensief en de oprichting van het MIT. Ik verwijs uw Kamer voor een overzicht hiervan naar mijn brief van 6 juli jl.2 Naar aanleiding van een artikel in het NRC Handelsblad heeft het toenmalige Kamerlid Yesilgoz-Zegerius3 vragen gesteld over het MIT. De beantwoording van deze vragen heb ik op 11 mei jl. samen met mijn brief over de inrichting en doorontwikkeling van het MIT aan uw Kamer toegezonden4.
Gelezen de kritiek van professor C. Fijnaut en gelezen de kritiek van het hoofd van de Landelijke Recherche en gezien de kritische houding van de Kamer, bent u nog steeds van mening dat het MIT een aanvulling is op de (onderdelen van de) politieorganisatie die zich bezighoudt met het bestrijden van de georganiseerde criminaliteit?
Het MIT voorziet in een door alle deelnemende organisaties en uw Kamer geformuleerde behoefte. De aanpak van ondermijning is al lang niet meer alleen een strafrechtelijke aangelegenheid, maar heeft overheid-breed prioriteit. Vanuit Douane, Belastingdienst, Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), KMar/Defensie, politie en OM is er behoefte aan een integrale aanpak op landelijk en internationaal niveau. Het MIT vormt die aanvulling op de bestaande aanpak en vervult een vliegwielfunctie voor innovatie en samenwerking. Het MIT is daarbij niet, zoals prof. Dr. Fijnaut stelt, een nieuw(e) rechercheteam/eenheid, maar een multidisciplinair samenwerkingsverband van zes partijen dat iets extra’s gaat bieden ten opzichte van de opsporing en het reeds bestaande. Het MIT bundelt de informatie van deelnemende partijen en maakt op basis daarvan integrale analyses, waarbij processen en structuren van georganiseerde ondermijnende criminaliteit in beeld worden gebracht. Op basis daarvan kan MIT kan interventies adviseren, coördineren of (doen) uitvoeren die het meeste effect sorteren om die processen en structuren te verstoren en doorbreken.
Recent heeft de leiding van de deelnemende organisaties nogmaals steun uitgesproken voor de vorming van het MIT. En uitgesproken dat er met samenwerking meer bereikt kan worden dan door enkel de individuele organisaties te versterken.
Een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit vergt een lange adem en dient op alle niveaus integraal te worden vormgegeven. De politieorganisatie en het strafrecht leveren een zeer belangrijk aandeel hieraan. Ook om die reden heeft dit kabinet extra financiële middelen uit het regeerakkoord 2017–2021 en uit het Breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit geïnvesteerd. Deze middelen komen juist in belangrijke mate toe aan bestaande gremia. Aan de Nationale Politie, waaronder de Dienst Landelijke Recherche, is op dit moment 35,5 miljoen structureel toegekend voor het MIT vanuit de BOTOC gelden. Incidenteel is er vanuit de MIT gelden voor dit jaar 8,4 miljoen beschikbaar gemaakt voor de versterking van de opsporing in de regionale eenheden. De samenwerking in het kader van het MIT brengt geen enkele verandering aan in bestaande wettelijke taken en verantwoordelijkheden van de deelnemende organisaties noch in het gezag daarover.
We hebben de bundeling van kennis en informatie in het MIT nodig om de ondermijnende georganiseerde misdaad op landelijk niveau beter inzichtelijk te krijgen om gerichter interventies te kunnen plegen. Zodat er als één overheid geacteerd kan worden en we een gezamenlijk front vormen tegen dit betonrot van de samenleving.
Bent u het eens dat iedere minuut en iedere eurocent die nu verloren gaat in de discussie over het instellen van het MIT er een teveel is en dat die veel beter gestoken kan worden in de huidige politieorganisatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u voorts de mening dat het veel beter is de opsporingscapaciteit over de hele linie uit te bouwen, te versterken en te verbeteren en daar die € 93 miljoen per jaar voor te gebruiken in plaats van dat bedrag te besteden aan het MIT dat wordt gezien als «een splijtzwam» binnen de politieorganisatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.