De lobby van multinationals die al decennia helpen de politieke agenda te formuleren |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel van Follow the Money over de lobby van multinationals die met clubs en subcommissies de politiek beïnvloedden?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Het bewuste artikel gaat over belangbehartiging vanuit het bedrijfsleven, specifiek vanuit ABDUP. ABDUP is een informeel overlegorgaan van AkzoNobel, Shell, DSM, Unilever en Philips. Op gezette tijden komen deze bedrijven in informele setting bijeen over thema’s waar deze multinationals mee te maken hebben. ABDUP nodigt soms gasten uit om hier aan bij te dragen.
Belangenbehartiging is een instrument waar alle maatschappelijke actoren zich van bedienen. Ik beschouw een dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties en bedrijven als waardevol. Het kabinet hecht aan persoonlijk, open en vertrouwelijk contact met al deze partijen om beleidsopties te verkennen en de kwaliteit van wetgeving te verbeteren. Het kan inzicht geven in standpunten, argumenten en belangen, of draagvlak creëren voor beleid. Voor de kwaliteit van ons werk is het van groot belang om signalen van de buitenwereld te ontvangen en mee te wegen in beleidsvorming. Het kabinet maakt ten allen tijde haar eigen afwegingen en keuzes, waar het kabinet verantwoordelijk voor gehouden kan worden.
Zijn er nu ook nog subcommissies actief? Zo ja, hoeveel, welke en op welke beleidsterreinen zijn zij actief? Zo nee, waarom niet?
ABDUP staat los van de rijksoverheid. Ik heb geen zicht op eventuele subcommissies die vanuit ABDUP actief zijn.
Kunt u in een tijdlijn weergeven hoe vaak er overleg plaats heeft gevonden tussen de ABDUB-bedrijven, PHAUSD en/of de subcommissies? Hoe vaak zijn daar kabinetsleden bij aanwezig geweest? Hoe vaak zijn daar hoge ambtenaren bij aanwezig geweest?
Ik beschouw een open dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties en bedrijven als waardevol. Daarom is het ook belangrijk om transparant te zijn over dergelijke contacten. Zo is er doorgaans in wetgevingsvoorstellen een lobbyparagraaf opgenomen dat verslag doet van de internetconsultatie en andere contacten met externen, inclusief een reactie en inzage in de belangenafweging op hoofdlijnen. Per dossier is er dus in de regel goede transparantie over met wie er contact is geweest. Echter, er is geen totaaloverzicht per maatschappelijke organisatie, belangenorganisatie of bedrijf over de contacten met alle verschillende ambtenaren. Voor de volledigheid merk ik op dat de overheid geen lid is van ABDUP en ik dus ook geen tijdlijn kan construeren van overleg dat in dit verband heeft plaatsgevonden.
Zoals ook blijkt uit de documenten die zijn verstrekt in het kader van recente Wob-verzoeken over ABDUP waren tussen eind 2010 en heden de volgende bewindspersonen voor gedachtewisseling te gast bij een ABDUP-overleg, waarbij geen hoge ambtenaren aanwezig waren:
Op 14 februari 2011: Minister president Mark Rutte over onderwerpen als vestigingsklimaat; positie van Nederland in de wereld; concurrentiepositie.
Op 24 november 2011: Minister van Economische Zaken Maxime Verhagen over de macro-economische situatie in Nederland; Europa; en het Topsectorenbeleid.
Op 23 november 2015: Minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem over Europa; de concurrentiepositie van Nederland in Europa/wereld; de Nederlandse groeiagenda; en de rol van de industrie in de Nederlandse economie.
PHAUSD was een overlegorgaan tussen de bedrijven Philips, Hoogovens, Akzo, Unilever, Shell en DSM met de ambtelijke top van het toenmalige DG Industrie van het Ministerie van Economische Zaken. Voor zover nog na te gaan vond dit overleg in de jaren negentig circa vier keer per jaar plaats en dateert het laatste overleg van 2002.
Kunt u tevens weergeven in die tijdlijn welke ministeries daarbij betrokken waren? Welke beleidsterreinen? Wat was het doel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid toe te geven dat de afschaffing van de dividendbelasting wel degelijk door de «Nederlandsche industrieën met groote internationale belangen» aanhangig is gemaakt? Zo nee, hoeveel boeken en/of artikelen zijn er nog nodig om dat wel toe te geven?
Zoals aangegeven op vraag 1 hoort het bij het werk van ambtenaren op ministeries om signalen van de buitenwereld te ontvangen en te wegen. Verschillende Nederlandse (beursgenoteerde) bedrijven dragen al jaren uit dat de dividendbelasting een maatregel is waar zij last van hebben in vergelijking met buitenlandse concurrenten. Dit dateert van ver voor de recente discussie over dit onderwerp. Zo is dit onderwerp uitgebreid besproken op 26 juni 2008 in een hoorzitting/rondetafelgesprek voor de vaste commissie van Financiën.2
Over welke belastingmaatregelen lobbyde ABDUP nog meer?
De ABDUP is een informeel samenkomen tussen AkzoNobel, Shell, DSM, Unilever en Philips waar allerhande onderwerpen besproken kunnen worden. Uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt dat tussen eind 2010 en heden drie maal een bewindspersoon genodigd was. Daar zijn geen notulen van, dus kan ik deze vraag niet beantwoorden. Daarnaast is het van belang dat partijen vrijuit en in vertrouwen met de overheid kunnen spreken. Ook wordt in deze informele overleggen bedrijfsvertrouwelijke informatie gewisseld. Het is het niet aan mij om ingebrachte punten uit dergelijke overleggen naar buiten te brengen.
Duurt het honoreren van de Wob-verzoeken van Follow the Money zo lang omdat u niet wilt dat deze lobby, naast de openlijke lobby, bekend wordt?
Mijn ministerie streeft ernaar om elk Wob-verzoek binnen de wettelijke termijn af te handelen. De herkomst of het doel van de vraag noch de uitkomst ervan heeft invloed op de doorlooptijd van behandeling. Het overschrijden van de termijn kan in algemene zin wel veroorzaakt worden door bijvoorbeeld de omvang of complexiteit van een Wob-verzoek, het opvragen van zienswijze van derden, of het groeiend aantal Wob-verzoeken dat mijn organisatie te verwerken krijgt. Daar hebben we dan contact over met de verzoeker.
Bij welke milieumaatregelen kwam PHAUSD in opstand? Wanneer? Welke wetgeving is veranderd door de lobby van PHAUSD?
Ook in het verleden onderhielden ambtenaren bij het maken van beleid goed contact met de buitenwereld, waaronder met genoemde en andere bedrijven. Deze gang van zaken betekent niet dat er sprake was van ongewenste invloed op beleidvorming en wetgeving. Bovendien gold ook destijds dat het kabinet te allen tijde haar eigen afwegingen en keuzes maakt en hiervoor verantwoordelijk gehouden kan worden.
Welke politieke projecten komen naast het Innovatieplatform en Jet-Net voort uit de lobby van deze clubs?
Ik herken me niet in de bewering dat het ontstaan van het Innovatieplatform, Jet-Net of andere projecten toe te schrijven zijn aan belangenbehartiging vanuit het ABDUP-overleg.
Hoeveel publiek geld is er in dit soort projecten gestoken?
Zie antwoord vraag 9.
Lobbyen deze clubs ook bij provinciale en gemeentebesturen?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden aangezien ik geen zicht heb op de agenda en activiteiten van ABDUP.
Het bericht 'Bahrein brengt drie terrorisme-verdachten ter dood' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bahrein brengt drie terrorisme-verdachten ter dood» van 27 juli jl?1
Ja.
Heeft u naar aanleiding van dit bericht contact gehad met uw Bahreinse ambtsgenoot om te weten te komen waarom, ondanks een oproep van de VN en mensenrechtenorganisaties tot het niet uitvoeren van de doodstraf, deze toch is uitgevoerd? Zo ja, wat is de reactie van de Bahreinse overheid? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een principieel standpunt tegen de uitvoering van de doodstraf en bepleit de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden wereldwijd en trekt hierin op in EU-verband. Deze welbekende positie wordt uitgedragen in bilaterale contacten met landen waar de doodstraf wordt toegepast en in multilaterale fora zoals de VN. Mede namens Nederland is een EU-verklaring uitgegaan waarin de executies zijn veroordeeld. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Heeft u in reactie op dit bericht uw afkeuring over het uitvoeren van de doodstraf uitgesproken richting uw Bahreinse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend hoeveel politici en mensenrechtenactivisten in Bahrein in de gevangenis zijn beland sinds de opstand van de sjiitische oppositie in 2011? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel dat er (ongeveer) zijn? Zo nee, waarom niet?
De getallen hierover zijn bijzonder moeilijk vast te stellen omdat er geen verifieerbare informatie beschikbaar is.
Hoe oordeelt u over de ontwikkelingen in Bahrein sinds 2011? Is er sprake van een verslechterende mensenrechtensituatie? Zo ja, heeft u in bilateraal verband stappen ondernomen om verslechterende mensenrechtensituatie te bespreken? Welke reactie(s) heeft u op hierop ontvangen?
Zoals het Kabinet uw Kamer heeft geïnformeerd in beantwoording van Kamervragen op 23 januari jl. (kenmerknr. 2018–2019 nr. 1269) en op 21 maart jl. (kenmerknr. 2018–2019 nr. 1979), blijkt uit verschillende bronnen dat de mensenrechtensituatie in Bahrein verslechterd is. Dit geldt met name voor kritische geluiden vanuit de oppositie op het bewind, mensenrechtenactivisten en journalisten. Zorgen over de mensenrechtensituatie zijn eind april op hoog ambtelijk niveau aangekaart in gesprekken met de autoriteiten van Bahrein.
Heeft u contact gehad met uw Europese collega’s over de situatie in Bahrein? Zo ja, is er een gezamenlijke draagvlak om de mensenrechtenschendingen in Bahrein te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, in reactie op de executies waar u naar verwijst is direct een verklaring van de EU woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini uitgegaan waarin de executies in de sterkste termen worden veroordeeld en Bahrein wordt opgeroepen tot de instelling van een officieel moratorium als eerste stap richting volledige afschaffing van de doodstraf.2
Dergelijke verklaringen zijn vaker uitgegaan, zoals bijvoorbeeld op 17 en 28 januari 2019, 5 november 2018 en 27 oktober 2017. Binnen relevante EU Raadswerkgroepen wordt de mensenrechtensituatie in Bahrein met regelmaat besproken.
Hoe vaak heeft u tot nu toe mensenrechtenschendingen in Bahrein geagendeerd bij de VN-Mensenrechtenraad? Met welke landen hebt u daarbij opgetrokken? Hoe schetst u het draagvlak in de VN-Mensenrechtenraad?
Het kabinet zet zich in internationale gremia, waaronder de VN-Mensenrechtenraad, in om zorgelijke mensenrechtensituaties waar ook ter wereld aan te kaarten. Nederland steunt actief de periodieke landen-examens van de VN op het gebied van de mensenrechten (de zogeheten Universal Periodic Reviews -UPR-) en de opvolging van de aanbevelingen door de deelnemende landen. Bahrein werd tijdens de laatste UPR stevig aangesproken op de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en demonstratie, en opgeroepen tot de instelling van een moratorium op de doodstraf. De volgende UPR voor Bahrein staat gepland voor 2022.
Bent u bereid het voortouw te nemen in de VN-Mensenrechtenraad om te komen tot een gezamenlijke verklaring over de mensenrechtenschendingen in Bahrein?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer en in welke gremia (waaronder de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de VN-Veiligheidsraad, de VN-Mensenrechtenraad, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) heeft u stappen ondernomen om mensenrechtenschendingen in Bahrein te veroordelen? Hoe is uw inzet daar ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
Het gevangeniswezen, het tegengaan van het binnensmokkelen van verboden spullen en de inhuur van externen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat door een extern ingehuurde kracht geprobeerd is veel geld, drugs en een set lopers om sloten te forceren naar binnen te smokkelen in de gevangenis in Zaanstad, nadat zeer recent nog een luchtdrukwapen binnen de muren was beland?1
De persoon die heeft getracht contrabande in te voeren in het JC Zaanstad was een bezoeker, die namens een extern bedrijf in de inrichting kwam ten behoeve van een acquisitiegesprek. De persoon was geen ingehuurde kracht.
Penitentiaire inrichtingen (PI’s) treffen uiteenlopende maatregelen om invoer, bezit en gebruik van contrabande tegen te gaan. In mijn brief van 11 juli jl. ben ik hier nader op ingegaan.2 Wat dit incident betreft, constateer ik dat het samenstel van maatregelen goed heeft gefunctioneerd. De bezoeker die de contrabande wilde invoeren, is betrapt en aangehouden door de politie. De contrabande heeft haar bestemming niet bereikt.
Wordt tot op de bodem uitgezocht door wie dit is aangestuurd en voor wie deze contrabande was bestemd, zodat hier zo mogelijk ook gedetineerden voor gesanctioneerd kunnen worden? Op welke wijze wordt dit aangepakt?
De politie doet strafrechtelijk onderzoek naar deze poging tot invoer van contrabande. Daarover kan ik verder geen uitspraken doen.
Erkent u dat veel gevangenispersoneel zich nog steeds overvraagd voelt, omdat de werkdruk en het ziekteverzuim hoog blijven en de doelgroep van gedetineerden gemiddeld zwaarder en complexer wordt?
Het werk in PI’s is complex en er wordt dan ook veel van de medewerkers gevraagd. Ik heb veel respect voor de inzet van de DJI-medewerkers. Het is van belang dat de personele bezetting op orde is. In mijn brief van 10 juli jl. over de voortgang van mijn visie op de tenuitvoerlegging van straffen en de beantwoording op 19 juni jl. van vragen van uw Kamer heb ik aangegeven welke extra inspanningen gedaan zijn om de personele bezetting te verbeteren.3 4 Van groot belang is de sinds 2017 in gang gezette grootschalige werving van personeel, om de uitstroom van personeel op te vangen, nieuwe vacatures in te vullen en externe inhuur te vervangen door eigen personeel.
Ik heb hierbij ook aangegeven dat het ziekteverzuim per inrichting varieert, en dat bij een verzuim boven de gefinancierde 7,3%, inrichtingen mogelijk in de knel komen om alle roosterdiensten in te vullen. De inrichting moet dan de keuze maken welke activiteiten doorgang kunnen vinden en welke niet. In inrichtingen met een hoog verzuim wordt dit gericht aangepakt, bijvoorbeeld door een intensief verzuimbegeleidingstraject en aandacht in de managementgesprekken.
Daarnaast zet DJI fors in op het ontwikkelen van het vakmanschap van haar medewerkers om met de complexe doelgroep om te kunnen gaan. In het convenant dat DJI met de bonden en de centrale ondernemingsraad heeft gesloten is aandacht voor de aanpak van werkdruk en het versterken van de veiligheid.
Krijgt u ook signalen dat er te weinig plaatsen in de Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC) zijn? Wat gaat u hieraan doen?
Het aantal gedetineerden met een PPC-indicatie is in de afgelopen jaren gestegen. Daarom is het aantal PPC-plaatsen uitgebreid. In 2017 en 2018 is het aantal PPC plaatsen van 630 naar 662 gegroeid. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de PPC-capaciteit verder wordt uitgebreid naar 698 bedden.5
Wat zijn volgens u tot nu toe de resultaten van het convenant tussen Dienst Justiële inrichtingen (DJI) en het gevangenispersoneel? Hoe kan het dat veel gevangenispersoneel nog geen verbeteringen ervaart en er bijvoorbeeld nog steeds te weinig tijd is voor grondige celinspecties?
Met de aan het convenant verbonden middelen zijn financiële belemmeringen weggenomen om personeel dat een opleiding volgt of gebruik maakt van de PAS-regeling of ouderschapsverlof te vervangen.
Het aantal medewerkers dat opleidingen vakmanschap volgt, neemt toe. Andere verbeteringen worden langzaam zichtbaar. DJI heeft te maken heeft met krapte op de arbeidsmarkt. Daarnaast kost het tijd voordat nieuwe medewerkers opgeleid zijn en volledig inzetbaar zijn op de werkvloer. Een aantal inrichtingen heeft te maken met een hoog ziekteverzuim, wat noopt tot het stellen van prioriteiten. Zie hierover het antwoord op vraag 2 van de hiervoor genoemde Kamervragen.6
Wat is op dit moment het percentage meerpersoonscelgebruik? Kunt u dit specificeren per inrichting?
Meerpersoonscellen (mpc) zijn een volwaardige vorm van detentie, maar ze zijn niet geschikt voor iedere doelgroep. Als gevolg hiervan fluctueert per inrichting het percentage mpc-gebruik sterk. Bij inrichtingen met meer speciale regimes met bijzondere doelgroepen ligt het percentage significant lager. Ook kan op inrichtingsniveau een geringe wijziging in de bezetting meteen grote invloed hebben op het percentage mpc-gebruik in die inrichting. Het is van belang dat de percentages in onderstaand schema in die context gelezen worden.
Leeuwarden
35
Ter Apel
18
Veenhuizen Esserheem
0
Veenhuizen Norgerhaven
0
Achterhoek (Zutphen)
21
Almelo
12
Arnhem
7
Zwolle
8
Lelystad
44
Nieuwegein
26
Utrecht – Nieuwersluis
4
JC Zaanstad
61
DC Schiphol
68
Heerhugowaard
4
Alphen Maatschapslaan
0
Alphen Eikenlaan
36
Haaglanden (Scheveningen)
0
Krimpen
18
Dordrecht
23
Rotterdam Hoogvliet
9
Rotterdam Schie
0
Middelburg
16
Grave
34
Vught
2
Zuid Oost locatie Roermond
21
Zuid Oost locatie Ter Peel
7
Sittard
15
DC Zeist
54
DC Rotterdam
64
Het totaalpercentage betreft het percentage van alle gedetineerden dat op een meerpersoonscel verblijft.
Klopt het dat het beleid is het aantal meerpersoonscellen nu weer te laten toenemen? Zo ja, wat zijn hiervoor de redenen?
Zoals ik uw Kamer 11 juli jl. heb bericht, houdt DJI een flexibele schil aan om fluctuaties in de capaciteitsbehoefte te kunnen opvangen. De bedden die buiten gebruik blijven, zijn voornamelijk de tweede bedden in een meerpersoonscel.
Zoals gemeld in de brief van 11 juli jl. is sprake van een oplopende bezetting. Dit betekent dat (een deel van) de flexibele schil ingezet moet worden. Door het inzetten van een deel van de flexibele schil loopt het maximale percentage mpc in 2020 naar verwachting op.
Hoe verhoudt dit beleid zich tot de afspraken in het convenant?
In het convenant is afgesproken dat de inzet van meerpersoonscellen noodzakelijk kan zijn, maar dat de inzet altijd veilig en verantwoord dient plaats te vinden.
Deelt u de zorgen van het gevangenispersoneel en directeuren dat de toename van meerpersoonscellen op dit moment lang niet op alle plaatsen verantwoord is, mede vanwege het feit dat de doelgroep gemiddeld ingewikkelder wordt, en dit ook het tegengaan van contrabande bemoeilijkt?
Ik ben mij ervan bewust dat er bij medewerkers en directeuren zorgen leven. Ik erken ook dat het extra aandacht vergt van het personeel om de plaatsing van gedetineerden in een meerpersoonscel in goede banen te leiden. Bij het bepalen van de benodigde personele inzet wordt dan ook gekeken naar het aantal gedetineerden en niet naar het aantal cellen. In geval van meerpersoonscelgebruik groeit het aantal personeelsleden mee met het aantal
gedetineerden in de inrichting.
In mijn beantwoording op 19 juni jl. heb ik het sanctioneren van contrabande bij mpc-gebruik nader toegelicht.7
Meerpersoonscellen zijn niet voor elke gedetineerde geschikt. Bij de keuze gedetineerden te plaatsen in een meerpersoonscel wordt rekening gehouden met bijvoorbeeld psychische problematiek, agressief gedrag of opgelegde beperkingen. In bepaalde regimes zoals de Penitentiaire Psychiatrische Centra, de terroristenafdelingen en de Inrichtingen Stelselmatige Daders is het gebruik van meerpersoonscellen dan ook niet aan de orde.
Klopt het dat (het management van) een of meer Penitentiaire Inrichtingen (PI’s) op dit moment de opdracht heeft gekregen opnieuw te bezuinigen? Zo ja, waarom? Zo ja, om welke inrichtingen en welke besparingsdoelstellingen gaat het precies?
Dit is onjuist. Er is geen sprake van een bezuiniging. Wel wordt van alle vestigingsdirecteuren gevraagd dat zij binnen het afgesproken budget blijven. Als er sprake is van overschrijdingen worden daar zo nodig aanvullende afspraken over gemaakt.
Wat is de stand van zaken bij het vervullen van vacatures? Hoeveel vacatures zijn er momenteel en welke inspanningen worden geleverd deze zo snel mogelijk in te vullen? Wat zijn de prognoses, mede gelet op de vergrijzing van het huidige personeelsbestand?
Van mei 2017 tot en met juli 2019 is de personeelsbezetting van het Gevangeniswezen/Vreemdelingenbewaring (GW/VB) met bijna 600 fte toegenomen. Op 26 augustus 2019 waren ruim 450 vacatures opengesteld voor het Gevangeniswezen en de Vreemdelingenbewaring en ongeveer 650 vacatures voor DJI totaal. Hiervoor wordt actief geworven. Gedurende de eerste 7 maanden van 2019 zijn voor geheel DJI gemiddeld per maand 135 medewerkers ingestroomd. Dit overstijgt de laatste maanden de uitstroom ruim.
Het proces van werving wordt verder geprofessionaliseerd met veel aandacht voor de doorlooptijden en gerichte benadering van de doelgroepen (o.a. via social media).
Tot 2025 verwacht DJI jaarlijks ruim 1.000 fte te moeten werven ter vervanging van de uitstroom.
Klopt het dat op dit moment sprake is van een hoge bezetting, dat veel gevangenissen bijna of geheel vol zitten en het iedere keer weer een puzzel is hoe alle gedetineerden geplaatst kunnen worden? Zo ja, hoe kan dit gelet op het feit dat de afgelopen jaren vooral gevangenissen zijn gesloten en personeel is vertrokken? Hoe kijkt u hier op terug?
De sluitingen waren nodig om de leegstand in het gevangeniswezen te verminderen. Door de maatregelen is de leegstand in totaal met 1.500 plaatsen verminderd.
Van belang is dat naast het sluiten van vier gevangenissen er, mede door het overplaatsen van het personeel van de gesloten inrichtingen, in andere gevangenissen leegstaande plaatsen van personeel zijn voorzien. Dit heeft er toe geleid dat het totaal aantal inzetbare plaatsen (dat wil zeggen: cellen waarvoor personele bezetting beschikbaar is) na de transitie vergelijkbaar is met voor de transitie.
Daarnaast bleef er een flexibele buffer van 2.100 niet meteen inzetbare plaatsen over, om schommelingen in de capaciteitsbehoefte op te vangen.
Zoals ik in mijn brief van 11 juli jl. heb aangegeven is er vanaf medio 2017 sprake van een oplopende bezetting. De bezetting valt binnen de mogelijke fluctuaties in de capaciteitsbehoefte, zoals die in de PMJ-prognoses uit 2017 werden geraamd.
Op dit moment zijn van de in totaal 10.393 inzetbare plaatsen 9.586 plaatsen in gebruik.8 Vooral bij huizen van bewaring (2.873 plaatsen bezet van de 3.063) en in gevangenissen (2.781 plaatsen bezet van de 2.828) is er sprake van een hoge bezettingsgraad.9
Om deze reden wordt een deel van de flexibele buffer in gebruik genomen waarmee het aantal inzetbare cellen wordt uitgebreid. Het zoveel mogelijk regionaal plaatsen en het zorg dragen voor efficiënte vervoersbewegingen is daarbij inderdaad een puzzel voor degenen die belast zijn met het plaatsingsproces.
Hoeveel fte wordt op dit moment extern ingehuurd? Welk percentage van het personeelsbestand is dit? Om welke functies gaat dit?
De personeelsbezetting van het Gevangeniswezen en de Vreemdelingenbewaring bedraagt eind juli jl. ruim 9.400 fte. De bezetting bestaat voor 96% uit eigen personeel en 4% uit ingehuurd personeel. Dit beeld kan uiteraard per vestiging en afdeling verschillen. De inhuur betreft vooral complexbeveiligers en zorgpersoneel.
Erkent u dat het risico bestaat dat extern ingehuurde krachten minder loyaal aan de organisatie zijn, simpelweg vanwege het feit dat ze daar niet in dienst zijn?
Die uitspraak kan in zijn algemeenheid niet gedaan worden. Extern ingehuurde krachten zijn ook professionals die worden geacht goed werk te leveren.
Hoe is de screening en controle van extern ingehuurde krachten georganiseerd? Door wie wordt dit gedaan en waar wordt op gescreend? Is deze controle minstens zo grondig als bij personeel dat in dienst gaat van DJI? Zijn er redenen en mogelijkheden om dit aan te scherpen?
De screening van een extern ingehuurde medewerker verloopt op dezelfde wijze en op basis van dezelfde screeningsprofielen als van een medewerker die in dienst van DJI komt. In beide gevallen is een voorwaarde dat de medewerker een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan overleggen, waaruit blijkt dat op dat moment in de justitiële documentatie geen indicaties staan die een bezwaar vormen voor het vervullen van een specifieke taak of functie. De dienst Justis hanteert voor DJI personeel een terugkijktermijn op de justitiële documentatie van dertig jaar. Dit geldt ook voor extern ingehuurd personeel.
Voor sommige functies, die ook voorkomen binnen DJI, kan het nodig zijn om bij de VOG aanvraag ook relevante politiegegevens te kunnen betrekken. Daarom heb ik de afgelopen tijd gewerkt aan een wetsvoorstel waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat een VOG voor deze functies wordt geweigerd enkel op basis van voor de functie relevante politiegegevens. Dit wetsvoorstel is recent aanhangig gemaakt bij de Raad van State.
Klopt het dat extern ingehuurde krachten die niet langer welkom zijn bij een bepaalde inrichting, al dan niet vanwege een incident of een «niet-pluis-gevoel», ingehuurd kunnen worden door een andere inrichting omdat dit niet centraal wordt bijgehouden en signalen niet worden gedeeld? Hoe beoordeelt u dit en wat gaat u daaraan doen?
Door DJI wordt wel degelijk op centraal niveau geregistreerd of een disciplinaire maatregel waaronder een strafontslag tegen een DJI-medewerker of extern ingehuurde complexbeveiliger is genomen. Wanneer een DJI-medewerker of extern ingehuurde medewerker bij een andere DJI-inrichting gaat werken, wordt dit register geraadpleegd. Afhankelijk van de aard en ernst van het incident wordt besloten of de medewerker in een andere inrichting tewerkgesteld kan worden of dat deze niet meer wordt ingezet voor werkzaamheden binnen DJI.
Volledigheidshalve wil ik vermelden dat er binnen de inrichtingen circa 150 uitzendkrachten werken, met name in de zorg of administratie. Hoewel deze uitzendkrachten een VOG dienen te overleggen, gelden er ten aanzien van opname in bovengenoemd centraal DJI-register andere (privacy) regels. Ik heb DJI gevraagd nader te onderzoeken of DJI hierdoor risico loopt en welke maatregelen getroffen kunnen worden. Als daar aanleiding toe is zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Deelt u de mening dat er principiële redenen zijn te streven naar zo min mogelijk extern ingehuurde krachten in het gevangeniswezen, omdat we er niet voor niets voor hebben gekozen dat dit onderdeel is van de publieke sector, o.a. vanwege het geweldsmonopolie, de zeggenschap en de mogelijkheden voor screening? Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal extern ingehuurde krachten zo snel mogelijk kan worden teruggedrongen?
Ik hecht aan een zo groot mogelijk aandeel eigen personeel, vanwege het belang van ervaringsopbouw en teamwork bij DJI. Tegelijk levert externe inhuur een bijdrage aan de benodigde flexibiliteit, waardoor werkzaamheden kunnen worden verricht die anders in de knel zouden kunnen komen zoals het uitvoeren van bouwtoezicht, het volgen van trainingen en opleidingen in het kader van vakmanschap, het opvangen van ziekteverzuim of de overbrugging van vacatures. Het streven is het huidige aandeel inhuur terug te dringen. Het verminderen van extern personeel kan echter pas als vacatures ook feitelijk zijn ingevuld.
Het geweldsmonopolie staat niet ter discussie. De zeggenschap en bevoegdheid blijven berusten bij de DJI.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Aanrijdingen met wild |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Arne Weverling (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Dit is het topje van de ijsberg»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat het aantal doodgereden wilde dieren met een kwart toeneemt en dat lang niet alle incidenten worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
De gegevens die ik tot mijn beschikking heb, bevestigen deze constatering niet. Zie verder antwoord op vraag 3 over het melden van aangereden dieren.
Kunt u een inschatting maken hoe vaak aangereden dieren aan hun lot worden overgelaten? Zo nee, waarom niet?
Door de Jagersvereniging wordt geschat dat er jaarlijks zo’n 10.000 aanrijdingen met wild plaatsvinden. Hiervan worden er jaarlijks ca. 6.300 gemeld bij de politie.
Daarnaast registreert Rijkswaterstaat de bij hen binnengekomen meldingen van dode of loslopende dieren op of langs rijkswegen. Jaarlijks gaat het om ca. 6.500 meldingen, waarvan ca. 2.000 met wild.
Kunt u aangeven in welk gedeelte van Nederland de Stichting Wildaanrijdingen Nederland (SWN) de registratie van aangereden dieren verzorgt, aangezien in het artikel wordt aangegeven dat dit maar in een beperkt deel van Nederland gebeurt?
De Stichting Wildaanrijdingen Nederland verzorgt de registratie van aangereden dieren in Gelderland, Noord-Brabant, Overijssel en delen van Noord-Holland. De registratie van de aangereden dieren wordt ook verzorgd door het merendeel van de provinciale faunabeheereenheden. In de provincie Utrecht wordt deze taak verzorgd door de Stichting Valwild Utrecht. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 houdt ook Rijkswaterstaat een registratie bij van aangereden dieren op of langs rijkswegen.
Voeren andere organisaties dezelfde taken uit in de gedeelten van Nederland waar de SWN niet actief is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven op welke plaatsen in Nederland maatregelen zijn genomen om de aanrijdingen met wilde dieren te verminderen (op basis van meldingen van aanrijdingen met wilde dieren) en om wat voor maatregelen het hier gaat?
Op veel plaatsen in ons land worden maatregelen genomen om aanrijdingen met dieren te verminderen. In de eerste plaats betreft dit het beheren van de omvang van de populaties van dieren die regelmatig bij aanrijdingen zijn betrokken. De omvang van de populaties wordt vastgesteld in de provinciale faunabeheerplannen. In de tweede plaats worden door wegenbeheerders maatregelen getroffen. Dit varieert van het plaatsen van afrasteringen tot het aanbrengen van wildviaducten en ecoducten.
Heeft u, gezien het feit dat aanrijdingen met wild zorgen voor schade aan dier en aan voertuig en daarnaast mensen in gevaar brengen, gegevens van verzekeraars, waardoor schade en letsel inzichtelijker worden? Zo nee, is daaraan te komen?
Schade aan dieren en aan voertuigen als gevolg van aanrijdingen met wild worden niet bij het Rijk geregistreerd. Degene die over deze gegevens wil beschikken kan zich wenden tot de Stichting Wildaanrijdingen Nederland respectievelijk de verzekeraars.
Is naar uw mening de wettelijke verplichting om aanrijdingen met wild te melden algemeen bekend? Zo ja, hoe verklaart u dat veel aanrijdingen met wilde dieren niet worden gemeld? Zo nee, kunt u aangeven hoe u dit gaat verbeteren?
Een ieder wordt geacht de wet te kennen. Desondanks worden niet alle aanrijdingen met wild gemeld. Ik zal mij met de provincies verstaan om te bezien hoe de aanmeldingen met aangereden wild kunnen worden verbeterd.
Onderschrijft u de noodzaak om aanrijdingen met wilde dieren beter en uniformer te registreren, zodat maatregelen genomen kunnen worden waar nodig en een reëler beeld ontstaat van de omvang van de problematiek? Zo nee, waarom niet?
Het nemen van maatregelen om aanrijdingen met dieren te voorkomen vergt lokaal maatwerk tussen wegbeheerder en faunabeheereenheid die, samen met de provincie, verantwoordelijk zijn voor een goede balans tussen populatieomvang en verkeersveiligheid, zie ook mijn antwoord op vraag 6. Het faunabeheer is gedecentraliseerd, waardoor het aan de provincies is om te bepalen hoe invulling gegeven kan worden aan de registratie van wildaanrijdingen.
Welke rol ziet u voor de provincies om de registratie van aanrijdingen met wilde dieren te verbeteren?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om dit onderwerp aan te kaarten bij vertegenwoordigers van provincies, zodat gekeken kan worden of de provincies tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen, juist omdat het beeld ontstaat dat dit onderwerp geen bestuurlijke prioriteit heeft, en om daarnaast uw kennis en expertise met de provincies te delen? Zo nee, waarom niet?
Bij het opstellen van de provinciale faunabeheerplannen wordt reeds nadrukkelijk gekeken naar de omvang van de wildpopulaties in relatie tot het risico op aanrijdingen met wild. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de expertise die bij de kennisinstituten van het rijk aanwezig is.
Deelt u de mening dat verkeersveiligheid bovenaan dient te staan en beheer van de wildstand een goed middel kan zijn om het aantal aanrijdingen te verminderen?
Ja.
Bent u voornemens aanrijdingen met wilde dieren ook mee te nemen in de evaluatie van het faunabeheer later dit jaar? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hondengevechten in Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «OM: criminele organisatie organiseerde zeker vijf hondengevechten»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat nu pas wordt ingegrepen tegen de organisatoren van hondengevechten, terwijl politie en justitie al vele jaren aanwijzingen hebben dat op grote schaal hondengevechten worden georganiseerd in Nederland?
Zoals in de eerdere beantwoording van Kamervragen aangegeven, is het aan het lokale gezag om de prioriteiten te bepalen, waarbij de landelijke prioritering van de politie wordt meegenomen.2 Indien aangifte wordt gedaan van een dergelijk strafbaar feit, zal uiteraard worden bekeken of opsporing en vervolging mogelijk is en in de rede ligt.
Kunt u bevestigen dat de maximale gevangenisstraf voor het organiseren van een hondengevecht drie jaar is, of een geldboete van maximaal € 20.750?
Het organiseren van of deelnemen aan dierengevechten is verboden op grond van artikel 2.14 lid 1 Wet Dieren.
Overtreding van dit artikel is aangemerkt als een misdrijf. Artikel 8.12 lid 1 Wet Dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Het aanwezig zijn bij dierengevechten is op grond van artikel 2.14 lid 2 Wet Dieren verboden. Handelen in strijd met dit artikel is aangemerkt als een overtreding.
Artikel 8.12 lid 3 Wet Dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.
Kunt u bevestigen dat de maximale gevangenisstraf voor het aanwezig zijn bij een hondengevecht zes maanden is, of een geldboete van maximaal € 8.300?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de maximale gevangenisstraf voor het organiseren van of aanwezig zijn bij een hondengevecht veel te laag is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. De wettelijke strafmaxima zijn in overeenstemming met de ernst van de feiten.
Het is aan de rechter voorbehouden om de meest aangewezen straf – naar soort, lengte of omvang en modaliteit – te bepalen. Hij weegt daarbij alle factoren tegen elkaar af die hij voor het bepalen van de straf van belang acht. In de praktijk is ook niet gebleken dat het huidige strafmaximum ontoereikend is.
Deelt u de mening dat een dergelijk lage geldboete in schril contrast staat met het gepleegde misdrijf en het leed dat bij de dieren wordt veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe rechtvaardigt u de hoogte van de geldboete, aangezien dergelijke criminelen vaak veel geld verdienen met het organiseren van hondengevechten en andere vormen van criminaliteit, zoals broodfok en drugshandel?
Het is aan de rechter voorbehouden om de meest aangewezen straf – naar soort, lengte of omvang en modaliteit – te bepalen.
Bent u voornemens om de maximale strafeis voor deze ernstige delicten te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vragen 5 en 6.
Hoe is het mogelijk dat de verdachten inmiddels nieuwe honden hebben aangeschaft? Deelt u de mening dat dit onbegrijpelijk en onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de huidige wetgeving gaat dit houdverbod pas in als de uitspraak onherroepelijk is. Dit wordt als onwenselijk geacht en wordt in het wetsvoorstel aanpak dierenmishandelingen en dierverwaarlozing zodanig aangepast, dat dadelijke tenuitvoerlegging mogelijk is en wordt toezicht op de naleving en handhaving bij overtreding direct na de uitspraak mogelijk. Hiermee wordt voorkomen dat de verdachte in afwachting van de onherroepelijke uitspraak wederom dieren gaat houden. De officier van justitie krijgt daarnaast de mogelijkheid om al eerder, voorafgaand aan de uitspraak een gedragsaanwijzing op te leggen die inhoudt dat de verdachte tot aan de zitting geen dieren mag houden. Het wetsvoorstel wordt naar verwachting in het voorjaar van 2020 ter advisering aan de Raad van State verzonden.
Deelt u de mening dat organisatoren van hondengevechten een levenslang fok- en houdverbod moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Een opgelegde sanctie moet proportioneel zijn aan de gepleegde strafbare feiten.
In de praktijk blijkt het huidige strafmaximum van drie jaar en de maximale proeftijd van tien jaar bij een voorwaardelijke straf op dit moment toereikend. De maximale proeftijd van tien jaar is tot op heden niet door de rechter opgelegd. Daarnaast betekent een levenslang houdverbod ook levenslang toezicht. De uitvoerbaarheid daarvan is gecompliceerd.
Deelt u de mening dat een effectieve aanpak van hondengevechten, waaronder het fokken en trainen van honden op agressie, kan bijdragen aan het verminderen van het aantal bijtincidenten? Zo ja, wanneer gaat u ingrijpen? Zo nee, waarom niet?
Het fokken op agressie is nu al op grond van artikel 3.4, onderdeel 2c Besluit houders van dieren verboden. Om ook in een vroeg stadium objectief te kunnen vaststellen of een hond gevaarlijk is, wordt een risicobeoordelingstest ontwikkeld. Hiermee kan op grond van artikel 3.4, onderdeel 2c Besluit houders van dieren door deskundigen objectief vastgesteld worden of een hond gevaarlijk is. Indien een hond gevaarlijk is, is fokken met de hond verboden. Bij overtreding van dit verbod kan een sanctie worden opgelegd.
Het trainen van honden op agressief gedrag wordt mede gedaan door de dieren op te hitsen tegen andere dieren waaronder honden. De consultatie over de voorgenomen wetswijziging zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, waarin onder andere dit ophitsen strafbaar is gesteld, is afgerond. De uit de consultatie naar voren gekomen reacties worden in nader overleg met mijn ambtgenoot besproken en verwerkt. Daarna zal het wetsvoorstel ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd.
Het bericht ‘Oeigoeren in Europese landen worden onder druk gezet door de Chinese overheid’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Oeigoeren in Europese landen worden onder druk gezet door de Chinese overheid»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Oeigoerse asielzoekers en statushouders in Europa, waaronder Nederland, onder druk staan van de Chinese overheid en geïntimideerd worden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het staat vast dat er in Nederland en elders in Europa door Oeigoeren melding wordt gemaakt van druk die door Chinese veiligheidsdiensten wordt uitgeoefend op personen in China om hun familieleden in Europa aan te sporen persoonsgegevens met hen te delen. In gevallen waarbij in Nederland woonachtige Oeigoeren worden bedreigd of geïntimideerd door functionarissen van de Chinese autoriteiten, kan er sprake zijn van ongewenste buitenlandse inmenging. Het kabinet vindt dergelijke ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel, omdat statelijke actoren hiermee aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving kunnen komen.
Klopt het volgens uw informatie dat nagenoeg alle Oeigoeren die zich buiten China begeven in de gaten worden gehouden, niet alleen degene die zich politiek kritisch uitlaten? Kunt u uw antwoord toelichten met een beschrijving van de situatie?
Het «Thematisch ambtsbericht Oeigoeren in China» uit 20162 vermeldt dat het volgens meerdere bronnen aannemelijk is dat de Chinese veiligheidsdienst in staat en doende is Chinezen in het buitenland te volgen. De Chinese autoriteiten zouden over het algemeen op de hoogte zijn van wie asiel heeft aangevraagd en of Chinezen in het buitenland betrokken zijn bij «China onwelgevallige» praktijken.
Deelt u de mening dat dergelijke druk en intimidatie totaal onwenselijk is, waar dit ook plaatsvindt, en zeker als dit ook in Nederland gebeurt?
Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging zeer kwalijk aangezien dit het politieke en maatschappelijke systeem kan ondergraven en raakt aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving.3
Welke manieren en mogelijkheden ziet u om Oeigoeren die in Nederland en Europa asielzoeker of statushouder zijn te beschermen tegen deze intimidaties vanuit de Chinese overheid?
Het kabinet staat voor het beschermen van de rechten van iedereen in Nederland, inclusief asielzoekers of statushouders. Dat betekent ook het beschermen tegen druk vanuit het land van herkomst. In de Kamerbrief van Minister Grapperhaus (JenV) en Minister Ollongren (BZK) over ongewenste buitenlandse inmenging4 staat dat de overheid verschillende middelen kan inzetten zoals monitoren en informeren, het nemen van maatregelen in het kader van de openbare orde en veiligheid, en diplomatieke middelen waaronder aanspreken, toegang tot Nederland weigeren, reizen naar Nederland ontmoedigen, en – in het uiterste geval – het uitzetten van diplomaten. Deze middelen worden ingezet, wanneer dat nodig, haalbaar en effectief is.
Voor een overzicht van recente diplomatieke inspanningen verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van de leden Kuzu en Ploumen over het bericht dat er nieuw bewijs is van China's missie om de moskeeën in Xinjiang te verwoesten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr.).
Klopt het volgens uw informatie dat de druk op Oeigoeren in het buitenland de laatste jaren is toegenomen? Wat is volgens u hier de reden voor?
In Nederland is het aantal meldingen van Oeigoeren die druk vanuit China ervaren de afgelopen jaren toegenomen. In de Kamerbrief over de mensenrechtensituatie in Xinjiang en het rapport van Human Rights Watch «Eradicating Ideological Viruses» constateert dit kabinet dat Oeigoeren in Europa en Nederland zich zorgen maken over hun familieleden in Xinjiang en over druk van de Chinese autoriteiten om persoonsgegevens te delen.5 De toegenomen zorgen over familieleden in Xinjiang houden verband met de verregaande beperkingen op fundamentele vrijheden van Oeigoeren en andere moslimminderheden die de laatste jaren in Xinjiang zijn ingevoerd. Onder andere de zogenaamde politieke heropvoedingscentra in Xinjiang, waarin volgens berichtgeving naar schatting enkele honderdduizenden tot mogelijk een miljoen personen vastzitten of hebben gezeten, zijn een belangrijk punt van zorg die ook dit kabinet consequent uitdraagt richting China.
Deelt u de mening dat Oeigoeren met een status in Nederland het recht hebben op vrijheid van meningsuiting en dat dit dus ook moet gelden wanneer zij kritisch zijn over de Chinese overheid, zonder dat zij hierdoor bedreigd of geïntimideerd worden?
Ja. Het recht op vrijheid van meningsuiting geldt voor iedereen in Nederland, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet.
Hoeveel asielverzoeken krijgt Nederland jaarlijks van Oeigoeren? Hoeveel worden daarvan toegekend?
Gegevens waaruit etniciteit dan wel godsdienstige of levensovertuigingen blijken, zijn gevoelige persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Daarom worden deze gegevens niet geregistreerd op een manier die het mogelijk maakt om een antwoord op deze vraag te genereren vanuit de geautomatiseerde informatiesystemen van de migratieketen. Wel staat vast dat Nederland in 2018 160 eerste asielaanvragen van Chinese onderdanen heeft ontvangen, en dat in datzelfde jaar in Nederland 60 eerste asielaanvragen van Chinese onderdanen werden ingewilligd. Hierbij dient aangemerkt te worden dat de eerste aanvragen en de ingewilligde eerste aanvragen niet noodzakelijkerwijs dezelfde procedures betreffen. Een aanvraag en de afhandeling daarvan hoeven niet in dezelfde periode te geschieden.
Levert Nederland Oeigoeren uit aan China? Zo ja, hoeveel uitleveringen hebben er de laatste jaren plaats gevonden?
Nederland heeft geen uitleveringsverdrag met China. Er hebben de afgelopen jaren geen uitleveringen aan China plaatsgevonden.
Heeft u het onder druk zetten van Oeigoeren in Nederland eerder aangekaart bij de Chinese autoriteiten? Ziet u (verdere) aanleiding om deze situatie (opnieuw) bij de Chinese autoriteiten aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Het onder druk zetten van Oeigoeren in Nederland is op verschillende niveaus aangekaart bij de Chinese autoriteiten. De antwoorden op de hierboven genoemde Kamervragen van de leden Kuzu en Ploumen bevatten een overzicht van recente diplomatieke inspanningen. Zolang daar aanleiding toe is, zal dit onderwerp op de agenda blijven.
Bent u bereid deze berichtgeving te bespreken met de Chinese ambassadeur in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Soortgelijke berichtgeving is reeds eerder besproken met de Chinese ambassadeur in Nederland.
Het niet handhaven van het boerkaverbod in het openbaar vervoer |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de politie niet in alle gevallen handhavend optreedt wanneer iemand in een boerka met het openbaar vervoer wil reizen?1
Ja.
Is het waar dat de politie niet in alle gevallen een boete uitschrijft voor het reizen met het openbaar vervoer in een boerka? Zo ja, waarom gebeurt dat niet? Wordt per persoon bijgehouden of er al eerder sprake was van een waarschuwing?
Het gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding maakt geen onderscheid naar soort kleding. Alle kleding die het gezicht onherkenbaar maakt valt hieronder.
Het verbod wordt strafrechtelijk gesanctioneerd. De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Er is landelijk beleid om eenduidigheid in het politieoptreden en de afdoening door het OM te bevorderen.2 Op basis daarvan heeft de politie een (intern) handelingskader opgesteld. Daarbij is uitgegaan van de parlementaire behandeling van deze wet. De politie zal in de regel eerst aan de overtreder vragen om de overtreding te beëindigen. Als een betrokkene weigert de gezichtsbedekking te verwijderen of de ruimte te verlaten, kan de politie een proces-verbaal opmaken. Het OM bepaalt vervolgens op welke wijze het proces-verbaal wordt afgedaan. Het uitgangspunt is dat zowel de betrokken instelling als de politie de-escalerend optreedt.
In het algemeen registreert de politie geen waarschuwingen. De politie geeft bij de uitvoering van haar taak frequent waarschuwingen af en het registeren daarvan zou tot een aanzienlijke administratieve lastenverzwaring leiden. Daarbij komt dat registratie van waarschuwingen in de praktijk niet noodzakelijk blijkt te zijn voor adequate handhaving. Indien blijkens meldingen van het OV sprake is van een patroon van overtredingen, kan worden besloten tot een gerichte handhavingsactie in samenwerking met het OV.
Welke concrete afspraken zijn er tussen politie en Openbaar Ministerie over het handhaven van het boerkaverbod in het openbaar vervoer?
Er is landelijk beleid om eenduidigheid in het politieoptreden en de afdoening door het OM te bevorderen. Op basis daarvan heeft de politie een (intern) handelingskader opgesteld. Daarbij is uitgegaan van de parlementaire behandeling van deze wet.
Welke andere middelen zijn er om het verbod in het openbaar vervoer effectief te handhaven?
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk. Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse is.
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing en reikwijdte, inclusief de handhaving. Uit de contacten en de ervaringen van de afgelopen weken leidt ik af dat de wet in het algemeen bekend is, dat er op basis van de wet werkwijzen zijn aangepast en dat daar naar gehandeld wordt. Ik vind het nog te vroeg om een beoordeling over de uitvoering en maatschappelijke gevolgen van de wet te geven, maar ik hou de vinger aan de pols.
Welke concrete taak ligt er voor respectievelijk vervoersbedrijven, chauffeurs en/of controleurs bij de handhaving van het boerkaverbod? Wat zijn de precieze mogelijkheden voor boa’s in het openbaar vervoer om op te treden op grond van deze wet?
In antwoord op vraag 4 is vermeld op welke wijze de handhaving in het openbaar vervoer plaatsvindt. Deze werkwijze geldt eveneens voor bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s) in het openbaar vervoer. Deze wet bevat geen basis om nieuwe bevoegdheden toe te kennen aan boa’s. Zoals gebruikelijk bij strafrechtelijke verboden is de politie bevoegd om zo nodig een proces-verbaal op te maken en neemt het OM de vervolgingsbeslissing.
Wat is uw oordeel over de richtlijn van vervoerders die nog steeds stelt dat het boerkaverbod niet zou kunnen worden afgedwongen vanwege de vervoerplicht? Welke inspanningen verricht u om ervoor te zorgen dat vervoerders zich conformeren aan de door het kabinet toegelichte lijn dat de wet wel degelijk grond biedt om reizigers toegang te weigeren? (overleg IenW-vervoerders, 12 maart 2019)
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 2 en 4 heeft het OV-personeel bij de naleving van de wet de rol van het aanspreken van de persoon die in overtreding is en het bieden van een keuze om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Het OV-personeel heeft ook de mogelijkheid een melding te doen waarbij de overtreding wordt geregistreerd in het eigen registratie systeem. Het OV-personeel heeft daarnaast een vervoersplicht en kan reizigers met een geldig vervoerbewijs niet weigeren. Wanneer in het geval van een overtreding van het verbod escalatie optreedt, kan er echter sprake zijn van hinder. In het geval van hinder is het personeel bevoegd in afwijking van de vervoersplicht de toegang te weigeren op basis van de Wet personenvervoer 2000 en het Besluit personenvervoer 2000. Deze regelgeving bevat onder andere de mogelijkheid om iemand de toegang te weigeren als er sprake is van hinderlijk gedrag of misbruik van de noodrem.
Deelt u de mening dat personeel niet in de knel mag komen door instructies van werkgevers die ertoe leiden dat wettelijke (verbods)bepalingen niet worden uitgevoerd? Wat doet u eraan om onduidelijkheid over deze situatie te voorkomen?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben.
Zoals aangegeven bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer en in de brief van 1 april 20193 is er in de afgelopen maanden en nu nog steeds contact en overleg met ministeries, sectoren en koepels. Het gaat daarbij onder anderen om OV-bedrijven, het Ministerie van VWS en de koepelorganisaties in de zorg, het Ministerie van OCW en de koepelorganisaties in het onderwijs en met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, waterschappen en de rijksoverheid. Op basis daarvan is gekeken naar het moment van inwerkingtreding, de behoefte in de verschillende sectoren aan uitwerking van de communicatie en vragen die er in het algemeen leefden over de reikwijdte van de wet. Daarbij is gezorgd voor het verstrekken van informatie en concrete antwoorden over de uitvoering van de wet.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de politie en openbaarvervoerbedrijven over het al dan niet uitschrijven van een boete bij reizigers die met een boerka willen reizen met het openbaar vervoer? Zo ja, welke?
Nee. Het Openbaar Ministerie bepaalt het strafvorderingsbeleid bij overtreding van de wet.
Deelt u de opvatting dat wetgeving gehandhaafd dient te worden, mede in het licht van de geloofwaardigheid van handhavend optreden op grond van andere wetgeving (bijvoorbeeld appen op de fiets)? Op welke wijze draagt u er zorg voor dat de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding ook in het openbaar vervoer gehandhaafd wordt?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 8. Ja, die opvatting deel ik. Met de beleidsbrief van het OM, het handelingskader van de politie en de gedragslijn voor het OV personeel is hier invulling aan gegeven.
De uitzending ‘Ruim 350 zedenzaken blijven maanden liggen door onderbezetting’ van Nieuwsuur (21 augustus) |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving van Nieuwsuur dat bij ernstige zedenzaken het maandenlang duurt, in sommige gevallen zelfs een jaar duurt, voordat de politie een onderzoek start en de vermoedelijke dader wordt verhoord? Zo ja, deelt u de mening dat dusdanige vertraging volstrekt onaanvaardbaar is?1
Ja. Het is van groot belang dat slachtoffers van zedenzaken serieus worden bejegend en op de juiste wijze worden geholpen. Zedenzaken zijn zeer ingrijpende zaken die veel emoties kunnen oproepen. De bejegening van slachtoffers in zedenzaken heeft zowel bij de politie als het Openbaar Ministerie dan ook continu de aandacht.
Onnodige vertraging in opsporingszaken moet zoveel mogelijk voorkomen worden: zedenzaken moeten zo snel mogelijk worden onderzocht. Dit komt zowel de opsporing als de verwerking van de gebeurtenissen door slachtoffers ten goede. Afgelopen jaren is daarom extra geïnvesteerd in het goed en snel oppakken van zedenzaken. Het uitgangspunt is dat slachtoffers zich vooral kunnen melden bij politie of het Centrum Seksueel Geweld. Op basis van het specifieke verhaal van een slachtoffer wordt gekeken hoe zorgvuldig en efficiënt opvolging kan worden gegeven aan een zaak.
Bent u ervan op de hoogte dat het hoofd van de zedenpolitie dit onaanvaardbare probleem wijt aan onderbezetting bij de politie? Hoeveel zedenrechercheurs moeten er volgens u bij komen om dergelijke onderzoeken ingrijpend te versnellen?
De politie is zich er van bewust dat zedenzaken ingrijpend zijn voor slachtoffers en andere betrokkenen en dat dergelijke zaken de samenleving geregeld in beroering brengen. Vaak is er sprake van een traumatische ervaring voor een slachtoffer, dat gebaat is bij een spoedige afhandeling van hun zaak. Politie en OM werken daarom hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
De meeste zedenteams kennen een relatief hoge werkdruk. De politie investeert in de gespecialiseerde zedenrechercheurs, door (bijvoorbeeld) in de afgelopen periode het opleidingsprogramma voor zedenrechercheurs aan te vullen. Daarbij besteedt de politie continu aandacht aan kennisontwikkeling bij zedenrechercheurs en aan het ondersteunen van de rechercheurs in het kader van het verhoor van zedenslachtoffers door intervisietraining van alle studioverhoorders. De zedenteams werken momenteel aan ruim 3.400 zaken. Drie jaar geleden ging het om ongeveer 2.700 zaken. Bij voldoende aanknopingspunten voor strafrechtelijke vervolging streeft de politie er in zedenzaken naar om het dossier zo snel mogelijk bij het OM aan te leveren, maar uiterlijk binnen zes maanden na aangifte. Deze doorlooptijden zijn door de politie en het OM opgesteld en hierin wordt nauw samengewerkt.
Doordat álle zedenzaken door speciaal opgeleide zedenrechercheurs dienen te worden behandeld en er fluctuaties zijn in de bezetting (o.a. door vacatures, ziekteverzuim, op te leiden nieuwe instroom), kan de doorlooptijd van zaken toenemen. Daarnaast bevatten zedenzaken steeds vaker een digitale component, waardoor deze onderzoeken veel tijd en capaciteit kosten. Dit betekent dat de zedenteams een beperkt aantal zedenzaken tegelijkertijd kunnen behandelen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat jaarlijks 3500 zedenzaken worden uitgevoerd met slechts 600 zedenrechercheurs? Kunt u uitvoerig uiteenzetten hoe de enorme tekorten aan zedenrechercheurs volgens u zijn ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke problemen ziet u ontstaan als politieonderzoek naar seksueel misbruik en seksueel geweld pas een jaar na het gepleegde delict van start gaat?
Zowel voor de opsporing als het slachtoffer is het van belang dat zedenzaken zo snel mogelijk in behandeling worden genomen. Na een zedenmelding wordt door het zedenteam direct gekeken naar de prioriteit van de situatie. Hierbij wordt nadrukkelijk gekeken naar zaken als acuut gevaar voor het slachtoffer, mogelijke minderjarige slachtoffers, het risico op recidive en mogelijke maatschappelijke onrust. Na iedere melding wordt een informatief gesprek gevoerd met het slachtoffer. Waar mogelijk worden sporen veiliggesteld en na een eventuele bedenktijd wordt de aangifte opgenomen.
Deelt u de zorgen dat onvoldoende recherchecapaciteit potentieel gevolgen heeft voor betrouwbaar politieonderzoek en de uiteindelijke vervolging van de daders?
De recherchecapaciteit is niet van invloed op de kwaliteit van het rechercheonderzoek, maar wel op de doorlooptijden. Zie verder beantwoording vraag 3.
Wat voor invloed heeft bovenstaande problematiek op de slachtoffers van seksueel geweld en seksueel misbruik, denkt u?
Ik ben mij er zeer van bewust dat zedenzaken ingrijpend zijn voor slachtoffers en andere betrokkenen en dat dergelijke zaken voor maatschappelijke onrust kunnen zorgen. Er kan sprake zijn van een traumatische ervaring voor een slachtoffer. De politie en het OM werken daarom hard aan het verminderen van de werkvoorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
Bent u voornemens om het rechercheonderzoek te bespoedigen? Wat is volgens u een acceptabele termijn tussen een aangifte en het verhoren van verdachten?
Het is van groot belang om in zedenzaken ten behoeve van waarheidsvinding goed onderzoek te doen, voordat een beschuldigde als verdachte kan worden aangemerkt en verhoord. Daarom wordt in de meeste gevallen de verdachte in de latere fase van het onderzoek verhoord, uitzonderingen daargelaten zoals een aanhouding op heterdaad. Onnodige vertraging in opsporingszaken moet zoveel als mogelijk voorkomen worden.
Op dit moment doet de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek naar de bejegening van zedenslachtoffers in zedenzaken. Hierbij wordt de werkwijze van verschillende politie-eenheden onder de loep genomen. De Inspectie verwacht rapport het eerste kwartaal van 2020 aan te leveren.
De inbeslagname van twee wietplanten voor medicinale cannabis |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «De twee wietplanten van Jan (73) moeten weg: «Een ramp voor mijn zieke vrouw» en «Wietplanten Jan en Jannie opeens verdwenen tijdens de boodschappen»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat patiënten baat kunnen hebben bij medicinaal gebruik van cannabis? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dat mensen baat kunnen hebben bij het gebruik van medicinale cannabis is mogelijk. Het is niet met wetenschappelijk onderzoek aangetoond, maar uit praktijkervaring blijkt dat medicinale cannabis in geval van sommige ernstige ziekten en aandoeningen voor verlichting kan zorgen. Daarom is medicinale cannabis via de apotheek beschikbaar op medische indicatie en op voorschrift van een arts.
Medicinale cannabis is momenteel in vijf variëteiten beschikbaar. Elk van deze variëteiten is van constante en farmaceutische kwaliteit zodat de arts en patiënt er zeker van kunnen zijn dat de gebruikte variëteit steeds dezelfde inhoudsstoffen en sterkte bevat en vrij is van pesticiden en andere schadelijke stoffen. Het verstrekken via de apotheek is ook van belang om te controleren dat het niet intervenieert met eventuele andere geneesmiddelen die de patiënt gebruikt.
Gebruik van cannabis die niet via de apotheek wordt verkregen kan schadelijk zijn voor de gezondheid doordat deze niet gecontroleerd is geteeld en dus niet van constante en farmaceutische kwaliteit is. Daarnaast kan het problemen opleveren omdat een contra-indicatie niet wordt opgemerkt wat een risico kan opleveren voor de gezondheid.
Deelt u de mening dat sommige patiënten geen of minder baat hebben bij de via apotheken aangeboden medicinale cannabis maar dat wel hebben bij specifieke cannabisproducten die zij of anderen zelf telen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de ervaringen van het BMC, wordt met de vijf beschikbare medicinale cannabissoorten grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. In het algemeen kan het zijn dat patiënten niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel. Ook dan kan het niet zo zijn dat het (genees)middel thuis gemaakt wordt en toegestaan wordt omdat het volgens de patiënt beter werkt. Momenteel loopt er een Europese aanbestedingsprocedure voor de teelt van medicinale cannabis; insteek hierbij is onder meer het uitbreiden van het aantal beschikbare variëteiten.
Voor wat betreft medicinale olie, heeft BMC mij aangegeven dat iedere bereidingsapotheek in Nederland cannabisolie mag maken als magistrale bereiding. De apotheken die dit momenteel al doen, zijn in staat om alle soorten verhoudingen te bereiden die de arts, in overleg met de patiënt, voorschrijft.
Daarnaast is het BMC bereid om het gesprek aan te gaan met patiënten en patiëntenverenigingen inzake het aanbod zoals dat nu beschikbaar is en de mogelijke hiaten hierin. Het BMC heeft mij bovendien laten weten bereid te zijn om informatie te verstrekken over het huidige aanbod aan medicinale cannabis. Verder ga ik met het BMC de mogelijkheid bespreken om, rekening houdend met de beschikbare capaciteit en de kosten, indien hiertoe een aanvraag wordt ingediend door het OM, de politie of de burgermeester analyses van cannabisvariëteiten te laten uitvoeren met samples van planten die zij hebben aangetroffen. Het OM, de politie of de burgermeester kunnen hierom verzoeken indien iemand stelt dat de door BMC aangeboden variëteiten niet voldoende zijn. Met dit onderzoek kan deze stelling worden bevestigd of ontkracht. De samples worden op inhoudsstoffen geanalyseerd en voor zover mogelijk vergeleken met het huidige aanbod. Per aangeleverde sample heeft BMC-informatie nodig over de indicaties waarvoor de variëteit wordt gebruikt.
Deelt u de mening dat het bezitten van twee wietplanten voor eigen medicinaal gebruik niemand tot last kan zijn of enige schade kan toebrengen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het bezit en het telen van cannabisplanten voor eigen medicinaal gebruik is verboden. Medicinale cannabis kan alleen via de apotheek op doktersrecept worden verkregen. Zelf telen is verboden, aangezien cannabis op lijst II van de Opiumwet staat. Als mensen om medicinale redenen cannabis willen gebruiken, is dat mogelijk via de geëigende medicinale weg. Bij thuisteelt loopt men het risico op inbeslagname. De wet is duidelijk over wat al dan niet is toegestaan.
Heeft de politie binnen het gedoogbeleid ruimte om in het geval zij vijf of minder wietplanten bij een particulier aantreffen, die niet in beslag te nemen? Zo ja, op grond waarvan en waarom is er in dit geval geen gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het gedoogbeleid geldt voor de verkoop van cannabis in coffeeshops. Het bezit en telen van cannabis(planten) valt niet onder het gedoogbeleid, en is in het geheel niet toegestaan. Voor het telen van een kleine hoeveelheid (vijf planten of minder) voor eigen gebruik geldt wel een lage opsporingsprioriteit, wat inhoudt dat planten alleen in beslag worden genomen en dat er in principe geen vervolging plaatsvindt, zoals vermeld in de Aanwijzing Opiumwet 3.2.1. Teelt van hennep (of de cannabis plant) van het Openbaar Ministerie (OM). De politie zal derhalve altijd in beslag nemen.
Deelt u de mening dat de gedoogregels voor patiënten die van medicinale cannabisproducten gebruikmaken zouden moeten toestaan dat voor eigen gebruik tot maximaal vijf planten in bezit mogen blijven? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag drie wordt aangegeven hoe patiënten van medicinale cannabis gebruik kunnen maken, en hoe het aanbod op de vraag wordt afgestemd. Hiermee is er voor mensen die daar baat bij hebben een manier om legaal aan medicinale cannabis te komen.
Tegelijk is het bezitten van cannabisplanten op grond van de Opiumwet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. Alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan hiervan ontheffing verlenen (op grond van artikel 8 Opiumwet). Er is op dit moment geen aanleiding daar verandering in te brengen.
Binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing Opiumwet worden vijf planten of minder gezien als een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik en wordt er in principe niet vervolgd. Als een klacht binnenkomt, zal de politie daar echter naar kijken. Bij het aantreffen van planten worden deze in beslag genomen. De uiteindelijke beslissing om in een zaak al dan niet te vervolgen is aan de officier van justitie.
Deelt u de mening dat uit de genoemde berichten opnieuw blijkt dat het huidige gedoogbeleid van cannabis op zijn minst onduidelijk is zo niet hypocriet? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit veranderen? Zo nee, waarom niet?
Het gedoogbeleid geldt voor de verkoop van cannabis in coffeeshops. Het bezit van cannabis(planten) valt niet onder het gedoogbeleid.
Teneinde te bezien of en hoe er verandering zou kunnen plaatsvinden in het beleid aangaande cannabis voor recreatief gebruik voert dit Kabinet een experiment uit met een gesloten cannabisketen. Over de voortgang van het experiment wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd. Het is aan een volgend Kabinet om naar aanleiding van dit experiment te besluiten over de toekomst van het cannabisbeleid.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het niet handhaven van het verbod op gezichtsbedekkende kleding in het openbaar vervoer |
|
Harry van der Molen (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Nikabdraagster uit de bus gezet»?1
Ja.
Bent u bekend met de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding van 27 juni 2018, waarvan artikel 1, eerste lid luidt: 'Het is verboden om in het openbaar vervoer en in gebouwen en bijbehorende erven van onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen en zorginstellingen kleding te dragen die het gezicht geheel bedekt of zodanig bedekt dat alleen de ogen onbedekt zijn, dan wel onherkenbaar maakt». (Staatsblad 2018, 222)?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding op 1 augustus 2019 in werking getreden is in Nederland (Staatsblad 2019, 165)?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom een chauffeur in Limburg, die deze wet netjes handhaaft, op de vingers getikt wordt en waarom de politie en de werkgever deze man niet ondersteunen?
De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
In het voorval waarover u vragen stelt heeft de betreffende chauffeur conform deze gedragslijn een mevrouw aangesproken en hierna is, eveneens conform de gedragslijn, de melding bij de verkeersleiding gedaan. Op basis van de personeelsinstructie is het de bedoeling dat de dienstregeling alleen in overleg tussen de chauffeur en de verkeersleiding wordt gestopt. Dit is noodzakelijk om hinder, overlast of escalatie in het voertuig voor reizigers en personeel en onveilige situaties voor andere verkeersdeelnemers te voorkomen. Het openbaar vervoer bedrijf betrokken bij dit voorval heeft binnen het bedrijf contact opgenomen om bij alle medewerkers de gedragslijn onder de aandacht te brengen en er voor te zorgen dat escalaties en onveilige situaties door het stoppen van de dienstregeling wordt voorkomen en tegelijkertijd de wet wordt nageleefd.
Ten aanzien van de politie merk ik op dat op de eerste dag de politiemedewerker overeenkomstig de interne politie instructie heeft gehandeld. Ten overvloede merk ik op dat de tweede dag de verkeersleiding zelf de beslissing heeft genomen om de politie niet in te schakelen.
Wilt u ervoor zorgen dat deze man en andere mensen die gewoon netjes de wet uitvoeren beschermd worden en wilt u de chauffeur persoonlijk bedanken?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Bij het voorval in een bus in Stein hebben zowel de buschauffeur als de politiemedewerker conform de wet gehandeld.
Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze wet effectief gehandhaafd gaat worden in het openbaar vervoer? En wat vindt u ervan dat de politie de tweede keer helemaal niet komt?
Bij de door u genoemde «tweede keer» heeft het openbaar vervoer bedrijf in kwestie aangegeven dat de persoon met gezichtsbedekkende kleding door de chauffeur aangesproken, de keuze is voorgelegd om de gezichtsbedekking te verwijderen of de bus te verlaten en is de verkeersleiding ingeschakeld. De verkeersleiding maakt de inschatting of de politie moet worden ingeschakeld. In dit geval heeft de verkeersleiding op basis van de concrete situatie de inschatting gemaakt de politie niet in te zetten.
Op basis van de wet en de wetsbehandeling die vertaald is in de gedragslijn voor het openbaar vervoer is de inschatting of de politie wordt gebeld aan de medewerkers. Dit is ook zo opgenomen in de gedragslijn voor het openbaar vervoer.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk. Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse is.
De wijze van naleving en handhaving in het openbaar vervoer is opgenomen in mijn antwoord op vraag 4.
De berichtgeving over gezichtsbedekkende kleding in het openbaar vervoer |
|
Antoinette Laan-Geselschap (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Erik Ziengs (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Chantal Nijkerken-de Haan (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Dennis Wiersma (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten Nikabdiscussie: «Chauffeurs Arriva in gewetensnood, «Buschauffeur weigert verder te rijden met vrouw met nikab»» en «Nikabdraagster komt zelfde buschauffeur opnieuw tegen: Belde weer de politie»?1 2 3
Ja.
Steunt u de chauffeur in zijn stelling dat het volstrekt normaal is dat hij wil kunnen zien wie hij in zijn bus vervoert?
In het OV reizen we samen. Reizigers en medewerkers moeten zich veilig voelen in trein, metro, tram en bus. In deze voertuigen kunnen reizigers elkaar moeilijk ontlopen en dus moeten we elkaar kunnen herkennen en aankijken. Daarom maakt het OV onderdeel uit van de wet gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding.
Deelt u de mening dat de chauffeur in kwestie conform de wet heeft gehandeld en daarvoor ondersteuning verdient van zijn werkgever?
De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie. Achtergrond hiervan is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV-personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
In het voorval waarover u vragen stelt heeft de betreffende chauffeur conform deze gedragslijn een mevrouw aangesproken en hierna is, eveneens conform de gedragslijn, de melding bij de verkeersleiding gedaan. Op basis van de personeelsinstructie is het de bedoeling dat de dienstregeling alleen in overleg tussen de chauffeur en de verkeersleiding wordt gestopt. Dit is noodzakelijk om hinder, overlast of escalatie in het voertuig voor reizigers en personeel en onveilige situaties voor andere verkeersdeelnemers te voorkomen. Het openbaar vervoer bedrijf dat is betrokken bij dit voorval heeft binnen het bedrijf contact opgenomen om bij alle medewerkers de gedragslijn onder de aandacht te brengen en er voor te zorgen dat escalaties en onveilige situaties door het stoppen van de dienstregeling wordt voorkomen en tegelijkertijd de wet wordt nageleefd.
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Bij het voorval in een bus in Stein hebben zowel de buschauffeur als de politiemedewerker conform de wet gehandeld.
Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben.
Hoe beoordeelt u de stelling van de ov-bedrijven dat deze chauffeur in strijd handelt met de richtlijn van ov-bedrijven in relatie tot de nieuwe wettelijke norm die gezichtsbedekkende kleding in onder meer het OV verbiedt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u nu de uitvoering van de wet in het OV, maar ook in een aantal ziekenhuizen dat heeft aangegeven de nieuwe norm niet te zullen hanteren?
De specifieke afspraken in het openbaar vervoer staan beschreven in antwoord op vraag 3 en 4.
Naar aanleiding van de contacten tussen het Ministerie van VWS en de betrokken koepels hebben zij de wet opnieuw onder de aandacht gebracht van hun leden. Zij adviseren hun leden om duidelijk te communiceren wat de uitgangspunten zijn bij de uitvoering van de wet en hoe de medewerkers kunnen handelen in voorkomende situaties.
Deelt u de mening dat juist op deze plekken elkaar met open vizier kunnen herkennen en aanspreken essentiële voorwaarden zijn voor onze vrije en veilige samenleving?
Ik deel het principe dat het op de in de wet genoemde plekken voor de dienstverlening, communicatie en sociale veiligheid nodig is dat mensen elkaar onderling kunnen aankijken en herkennen. De genoemde locaties waar mensen bij elkaar komen en waar mensen elkaar niet kunnen ontwijken staan daarbij voor mij voorop.
In een democratische, pluriforme en open samenleving is het ook van belang dat grondrechten en vrijheden van het individu worden beschermd.
Bent u het ermee eens dat er op geen enkele manier misverstand mag ontstaan over de nieuwe norm, namelijk: het dragen van gezichtsbedekkende kleding is verboden in overheidsgebouwen, de zorg, het onderwijs en het OV?
Ja, voor zover het gaat om overheidsinstellingen, zorginstellingen, onderwijsinstellingen en in de voertuigen van het openbaar vervoer. Dit zoals uiteengezet in mijn brief van 1 april 2019. Uit de contacten en de ervaringen van de afgelopen weken leidt ik af dat de wet in het algemeen bekend is en dat op basis van de wet werkwijzen zijn aangepast en dat daar naar gehandeld wordt.
Deelt u de mening dat bij overtreding van het verbod op gezichtsbedekkende kleding iemand verzocht dient te worden de gezichtsbedekking af te doen, anders te vertrekken, dan wel de politie in te schakelen?
In het antwoord op de vragen 3 en 4 staat het uitgangspunt over de naleving van de wet voor medewerkers op een locatie weergegeven. Zoals besproken in de wetsbehandeling is het aan de medewerker om de situatie ter plekke in te schatten en te beslissen de politie in te schakelen. Het OM heeft op basis van de wet en de wetsbehandeling het OM beleidskader4 vastgesteld. De politie heeft op basis hiervan een intern handelingskader opgesteld. Daarbij is het uitgangspunt dat de persoon die de overtreding begaat allereerst op de overtreding wordt gewezen en de mogelijkheid krijgt om de gezichtsbedekking te verwijderen of de locatie of het voertuig te verlaten.
In de antwoorden op de vragen 3 en 4 staan tevens de specifieke afspraken in het openbaar vervoer over naleving en handhaving beschreven.
Deelt u de mening dat wanneer een persoon de bus niet wenst te verlaten de wet duidelijk stelt dat er dan een boete moet staan op deze overtreding? Hoe kan het dan zijn dat bij een volgend incident, de volgende dag, met exact dezelfde persoon de politie niet heeft willen komen, laat staan een boete heeft uitgeschreven? Bent u het ermee eens dat dit niet acceptabel is?
Nee. De wet is gericht op communicatie en (sociale) veiligheid. Het elkaar kunnen aankijken en herkennen in overheids- onderwijs- en zorginstellingen en in het openbaar vervoer is daarbij de norm. Zoals aangeven in de antwoorden 3 en 4 is de in de wetsbehandeling met uw Kamer besproken handelwijze het uitgangspunt. Aanspreken en het opheffen van de overtreding door de overtreder zijn daarbij de eerste stappen. De norm en het aanpassen hieraan op de aangegeven locaties staat voorop. De wet heeft niet tot doel zoveel mogelijk boetes uit te schrijven.
Er vanuit gaande dat u doelt op het voorval in Stein: bij het door u genoemde «volgend incident» is de betrokkene door de chauffeur aangesproken, is er de keuze voorgelegd om de gezichtsbedekking te verwijderen of de bus te verlaten en is de verkeersleiding ingeschakeld. De verkeersleiding maakt op basis van wat de chauffeur vertelt de inschatting of de politie moet worden ingeschakeld. In dit geval heeft het openbaar vervoer bedrijf de politie niet ingeschakeld. Zoals uiteengezet in de antwoorden op vraag 3 en 4 is het aan het openbaar vervoer bedrijf om op basis van de specifieke situatie deze afweging te maken. Overigens is de politie is achteraf op de hoogte gesteld van dit voorval.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk. Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse is.
Welke acties heeft u de afgelopen maanden, in de tijd dat de invoering steeds werd uitgesteld, genomen om duidelijkheid en concrete afspraken te maken met de OV-bedrijven, maar ook met ziekenhuizen, het onderwijs en andere overheidsorganisaties? Hoe beoordeelt u de uitvoering van deze afspraken nu?
Op basis van de toezeggingen aan de Eerste Kamer en aan uw Kamer heeft u specifieke informatie gehad over het moment van inwerkingtreding. In de brief van 1 april 20195 heb ik u geïnformeerd over de inwerkingtreding per 1 augustus 2019. Zoals aangegeven bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer en in de brief van 1 april 2019 is er in de afgelopen maanden en nu nog steeds contact en overleg met ministeries, sectoren en koepels. Het gaat daarbij onder anderen om het Ministerie van IenW en de OV-bedrijven, het Ministerie van VWS en de koepelorganisaties in de zorg, het Ministerie van OCW en de koepelorganisaties in het onderwijs en met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, waterschappen en de rijksoverheid. Onderdeel van het contact met sectoren was het moment van inwerkingtreding, de behoefte in de verschillende sectoren aan uitwerking van de communicatie en vragen die er in het algemeen leefden over de reikwijdte van de wet. Daarbij is gezorgd voor het verstrekken van informatie en concrete antwoorden over de uitvoering van de wet.
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing en reikwijdte, inclusief de handhaving. Uit de contacten en de ervaringen van de afgelopen weken leidt ik af dat de wet in het algemeen bekend is en dat op basis van de wet werkwijzen zijn aangepast en dat daar naar gehandeld wordt. Ik vind het nog te vroeg om een beoordeling over de uitvoering en maatschappelijke gevolgen van de wet te geven, maar ik hou de vinger aan de pols.
Deelt u de mening dat we er alles aan moeten doen om al die professionals in scholen, ziekenhuizen, het OV en overheidsgebouwen te ondersteunen en te helpen om stevig de nieuwe norm te kunnen en durven toepassen?
Ja, het kabinet deelt de mening dat de wet dient te worden nageleefd en dient te worden gehandhaafd. Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Welke stappen gaat u komende weken ondernemen om helderheid en duidelijk te scheppen en afspraken te maken met bijvoorbeeld de politie bij de ondersteuning van de uitvoering van de wet? Bent u in dat licht bereid het eerder verstuurde protocol te verduidelijken en zo samen met de verschillende uitvoerders zowel de handhaving te borgen als professionals optimaal daarin te ondersteunen?
In de afgelopen periode is over de uitvoering contact geweest. De politie heeft op basis van het OM beleidskader6 een intern handelingskader opgesteld. Het OM beleidskader en het interne handelingskader van de politie zijn in lijn met de wet en de wetsbehandeling.
Naar aanleiding van de berichtgeving in de media o.a. over het incident in Stein is er contact geweest met de OV-sector en zijn de eerder gemaakte afspraken door de sector herbevestigd. Ik blijf in contact met de ministeries, koepels en sectoren (zie ook mijn antwoord op vraag 10).
Het bericht dat Arriva haar personeel afvalt als zij het boerkaverbod in de bus handhaven |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de buschauffeur die het boerkaverbod in zijn bus handhaafde door Arriva publiekelijk is afgevallen?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze buschauffeur geen terechtwijzing verdient, maar juist een dik compliment?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Bij het voorval in een bus in Stein hebben zowel de buschauffeur als de politiemedewerker conform de wet gehandeld.
Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben. De specifieke afspraken in het openbaar vervoer staan beschreven in antwoord 3.
Deelt u de mening dat het boerkaverbod ook gewoon in het openbaar vervoer moet worden gehandhaafd?
De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzonder positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
In het voorval waarover u vragen stelt heeft de betreffende chauffeur conform deze gedragslijn een mevrouw aangesproken en hierna is, eveneens conform de gedragslijn, de melding bij de verkeersleiding gedaan. Op basis van de personeelsinstructie is het de bedoeling dat de dienstregeling alleen in overleg tussen de chauffeur en de verkeersleiding wordt gestopt. Dit is noodzakelijk om hinder, overlast of escalatie in het voertuig voor reizigers en personeel en onveilige situaties voor andere verkeersdeelnemers te voorkomen. Het openbaar vervoer bedrijf betrokken bij dit voorval heeft binnen het bedrijf contact opgenomen om bij alle medewerkers de gedragslijn onder de aandacht te brengen en er voor te zorgen dat escalaties en onveilige situaties door het stoppen van de dienstregeling wordt voorkomen en tegelijkertijd de wet wordt nageleefd.
Ten aanzien van de politie merk ik op dat op de eerste dag de politiemedewerker overeenkomstig de interne politie instructie heeft gehandeld. Ten overvloede merk ik op dat de tweede dag de verkeersleiding zelf de beslissing heeft genomen om de politie niet in te schakelen.
Bent u bereid op te treden tegen vervoersbedrijven die weigeren het boerkaverbod te handhaven en desnoods hun concessies in te trekken?
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing en reikwijdte, inclusief de handhaving. Uit de contacten met de openbaar vervoer bedrijven blijkt op dit moment niet dat zij de wet weigeren na te leven. Ook uit andere contacten en de ervaringen van instellingen en de politie van de afgelopen weken leidt ik af dat de wet in het algemeen bekend is en er op basis van de wet werkwijzen zijn aangepast en er gehandeld wordt. Ik vind het nog te vroeg om een beoordeling over de uitvoering en maatschappelijke gevolgen van de wet te geven, maar ik hou de vinger aan de pols.
De verwijdering van twee wietplanten uit de tuin van een ouder echtpaar door de politie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tijdens aangifte horen Jan en Jannie dat politie hun wietplanten heeft weggehaald»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de klokkenluider overlast heeft ervaren van de twee cannabisplanten?
Wij kunnen niet ingaan op de inhoud van een individuele melding bij Meld Misdaad Anoniem.
Kunt u, met het oog op de Grondwet, internationale verdragen, maar ook op bijvoorbeeld het recht op gezond leven, reflecteren op het huidig beleid rondom medicinale cannabis?
Het huidige beleid heeft als doel om binnen de geldende internationale en nationale wettelijke kaders ervoor te zorgen dat medicinale cannabis van farmaceutische en constante kwaliteit via de apotheek op recept beschikbaar wordt gesteld aan patiënten die dit door hun arts voorgeschreven hebben gekregen.
Met het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) houdt Nederland zich aan het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 19612. Dit verdrag stelt dat indien een land de teelt van cannabis voor medicinale doeleinden toelaat er een nationaal bureau moet zijn dat alle oogsten opkoopt en het alleenrecht heeft op verkoop. Dit regeringsbureau moet de oogst in bezit nemen. De op deze wijze gecontroleerde kwaliteit komt ten goede aan de gezondheid van de patiënt.
Hoe beoordeelt u het weghalen van twee cannabisplanten bij een ouder echtpaar, van wie de vrouw baat heeft bij het gebruik van cannabisolie voor haar psoriasis, als u kijkt naar proportionaliteit en barmhartigheid?
Het telen van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. Alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan hiervan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet).
Binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM), worden vijf planten of minder gezien als een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik en wordt er in principe niet vervolgd. Als een klacht binnenkomt, zal de politie daar echter wel naar moeten kijken. Bij aantreffen van planten worden deze in beslag genomen. De uiteindelijke beslissing om in een zaak al dan niet te vervolgen is aan de officier van justitie.
Realiseert u zich dat de aangeboden medicinale olie en cannabis niet voor iedereen effectief en/of betaalbaar is, aangezien er vele verschillende kruisingen bestaan (waarin niet alleen de gehaltes Tetrahydrocannabinol (THC), Cannabidiol (CBD) en andere cannabinoïden variëren, maar ook het terpenenprofiel), dat medicinale – whole plant – cannabisolie nauwelijks legaal verkrijgbaar is én de zorgverzekeraars gestopt zijn met vergoeden?
Gelet op de ervaringen van het BMC, wordt met de vijf beschikbare medicinale cannabissoorten grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. In het algemeen kan het zijn dat patiënten niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel. Ook dan kan het niet zo zijn dat het (genees)middel thuis gemaakt wordt en toegestaan wordt omdat het volgens de patiënt beter werkt.
Daarnaast is het BMC bereid om het gesprek aan te gaan met patiënten en patiëntenverenigingen inzake het aanbod zoals nu beschikbaar is en de mogelijke hiaten hierin. Het BMC heeft mij bovendien laten weten bereid te zijn om informatie te verstrekken over het huidige aanbod aan medicinale cannabis. Verder ga ik met het BMC de mogelijkheid bespreken om, rekening houdend met de beschikbare capaciteit en de kosten, indien hiertoe een aanvraag wordt ingediend door het OM, de politie of de burgermeester in het kader van een rechtszaak, analyses van cannabis variëteiten te laten uitvoeren met samples van planten waarover de rechtszaak gaat. De samples worden op inhoudsstoffen geanalyseerd en voor zover mogelijk vergeleken met het huidige aanbod. Per aangeleverde sample heeft BMC informatie nodig over de indicaties waarvoor de variëteit wordt gebruikt.
Voor wat betreft medicinale olie, heeft BMC mij aangegeven dat iedere bereidingsapotheek in Nederland cannabisolie mag maken als magistrale bereiding. De apotheken die dit momenteel al doen, zijn in staat om alle soorten verhoudingen te bereiden waar de patiënt om verzoekt. Fysiek ophalen van de producten is niet vereist3.
Voor de effectiviteit van medicinale cannabis bestaat volgens het Zorginstituut onvoldoende wetenschappelijk bewijs. Daarom is medicinale cannabis niet opgenomen in het verzekerde basispakket waardoor zorgverzekeraars het gebruik van dit middel niet standaard vergoeden.
Wel heeft BMC de apotheekinkoopprijs de afgelopen jaren stapsgewijs verlaagd. Daardoor ligt de prijs op dit moment (significant) onder de prijs van door Coffeeshops aangeboden recreatieve cannabis.
Wat betekent de uitspraak van de rechtbank van Middelburg voor het huidige medicinaal cannabis beleid, waarin staat dat de burgemeester ten onrechte het huis van een medicinaal wietkweker voor drie maanden heeft gesloten?2
De uitspraak van de rechtbank betreft het inzetten van een bestuurlijke bevoegdheid door de burgemeester. Het beleid ten opzichte van medicinale cannabis staat hier los van.
Bent u bereid patiënten die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis en een doktersvoorschrift hebben voor het gebruik ervan een individuele ontheffing te verlenen op basis van artikel 8 van de Opiumwet?
Op grond van artikel 8i van de Opiumwet verleen ik niet meer ontheffingen van het verbod op teelt van hennep dan voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 8h van dezelfde wet nodig is. Er wordt op dit moment in Nederland voldoende hennep geteeld om hierin te kunnen voorzien.
Via openbare aanbesteding sluit BMC contracten met telers van medicinale cannabis. Hierbij is van belang dat de teler cannabis kan telen en verder bewerken onder strikte condities zodat het eindproduct steeds de juiste sterkte van werkzame stoffen heeft, het product voldoet aan eisen met betrekking tot vervuiling en het daardoor ook geschikt is voor patiënten met een lage weerstand. Op die manier voorzie ik in de behoefte aan medicinale cannabis.
Gelet op hoge kwaliteitseisen kan er bij thuisteelt per definitie van «medicinale cannabis» geen sprake zijn. Het afleveren van medicinale cannabis moet via de apotheek. De apotheek ontvangt de goedgekeurde medicinale cannabis van BMC. Bij het voorschrijven dan wel afleveren van de medicinale cannabis in de apotheek vindt ook nog controle plaats of de medicinale cannabis gebruikt kan worden met andere geneesmiddelen die de patiënt mogelijk gebruikt.
De sterke groei aan dwangsommen voor de Nationale Politie |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom gaat de politie zo slecht om met haar eigen medewerkers, dat ze vorig jaar ruim 500 agenten een dwangsom moest betalen?1
De politie vindt het van groot belang dat de collega’s de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Daarvoor is een deugdelijke en tijdige juridische afhandeling noodzakelijk. De politie doet er alles aan om het besluit tijdig in behandeling te nemen en te zorgen voor deugdelijke afhandeling. Het is voor de politieorganisatie niet altijd mogelijk geweest om binnen de gestelde termijn te reageren. De juridische afdeling heeft een beperkte opschaalbare capaciteit. Bij een piek in het werkaanbod is juridische expertise niet altijd- direct- in te huren. Desalniettemin wordt er door de politie met de beschikbare capaciteit hard gewerkt om binnen de gestelde termijnen te acteren.
Deelt u de mening dat het desastreus is voor het vertrouwen in de organisatie als politiemensen langer dan een jaar op betaling moeten wachten?
Zie antwoord vraag 1.
Is de ruim 770.000 euro aan dwangsommen die nu bekend is ook echt alles? Hoeveel heeft de politie in 2018 in totaal aan dwangsommen of andere vergoedingen aan medewerkers moeten betalen? Wat zijn de te betalen bedragen voor de eerste helft van 2019?
bedrag betreft eerste helft 2019.
Hoe verklaart u de snelle toename van het aantal dwangsommen in de afgelopen jaren? Kunt u uitsluiten dat dit te maken heeft met de groeiende tekorten aan mensen bij de politie? Welke andere oorzaken ziet u voor deze snel verslechterende omgang met de eigen mensen?
De jaren 2017 en 2018 laten een piek zien in aantallen procedures en daarmee ook het uitgekeerde bedrag aan dwangsommen. De implementatie van het Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie, de fase na de vorming van de Nationale politie en de invoering van de Regeling aanvraag andere functie (RAAF) hebben geleid tot veel beroeps- en bezwaarprocedures, die de pieken in 2017 en 2018 grotendeels verklaart. Deze zaken zijn inmiddels afgerond.
Welke maatregelen gaat u nemen om de snelle groei aan dwangsommen te stoppen, de opgelegde dwangsommen alsnog direct aan medewerkers te betalen en zo snel mogelijk hervormingen door te voeren bij de politie zodat dwangsommen niet meer nodig zijn?
De politieorganisatie is er veel aan gelegen om als goed werkgever de bezwaren binnen de gestelde termijn te voldoen. Het proces van behandeling is de afgelopen periode sterk verbeterd en dat is vooralsnog terug te zien in de halfjaarscijfers van 2019: een aanzienlijk minder aantal dwangsommen dan voorgaande jaren. De komende jaren zal een verdere optimalisering van de processen plaatsvinden wat bijdraagt aan het beter op kunnen vangen van eventuele pieken van aanvragen in de toekomst.
Wat is uw reactie op het onderzoek van RTL Nieuws waaruit blijkt dat terrorismeverdachten in Nederland de schietsport airsoft speelden en dat de politie dit als een mogelijke training voor een aanslag beschouwt?1
Over individuele casuïstiek doe ik geen mededelingen. Uiteraard staat buiten kijf dat het kabinet het voorbereiden op aanslagen met een terroristisch oogmerk ongewenst acht, in welke vorm dan ook.
Deelt u de mening van terrorisme-onderzoeker Jelle van Buuren dat deelname van terrorismeverdachten aan airsoft ongewenst is omdat dit gezien kan worden als training voor het plegen van een aanslag, om de reden dat allerlei vaardigheden die horen bij het plegen van een aanslag (zoals de omgang met wapens en het oefenen en innemen van posities) geoefend kunnen worden?
Ja, dit is inderdaad zeer ongewenst. Iedere training ten behoeve van een voorbereiding op het plegen van een aanslag wijst het kabinet uiteraard af. In bovengenoemde casus wordt de schietsport airsoft op deze manier misbruikt. Zo zullen er ook andere manieren zijn om vaardigheden op te doen en middelen te vergaren. Dit onderstreept het belang om met de verschillende betrokken partijen continu alert te blijven op tekenen van radicalisering en waar nodig in te grijpen.
Wat vindt u van de wijze waarop deelnemers aan airsoft gecontroleerd worden? Vindt u de eisen van het lidmaatschap van de sportbond, een minimumleeftijd van 18 en een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voldoende? Waaruit bestaat de VOG-screening voor het spelen van airsoft precies?
Vanwege de sprekende gelijkenis van airsoftapparaten met vuurwapens is ten tijde van de totstandkoming van de regelgeving (in 2013) overwogen dat de beoefening van de airsoftsport slechts onder stringente voorwaarden zou worden toegestaan. Gegeven is echter ook dat airsoft apparaten lucht-, gas- of veerdrukwapens met een beperkte schotkracht zijn die, bij normaal gebruik, geen ernstig letsel kunnen toebrengen. Dit is de reden waarom gekozen is voor een regeling waarbij het bezit van airsoftapparaten onder voorwaarden is vrijgesteld. Een van die voorwaarden is dat de bezitter lid is van een door mij erkende vereniging. Ik acht de wijze waarop toezicht wordt uitgeoefend op deelnemers aan een airsoft evenement, in het licht van de beperkte risico’s die aan het beoefenen van de airsoftsport verbonden zijn, derhalve op dit moment afdoende. Dit geldt eveneens voor de regels waaraan bezitters van airsoft apparaten moeten voldoen, willen zij onder de vrijstellingsregeling van de Regeling wapens en munitie vallen, zoals het lidmaatschap van een door mij erkende vereniging en een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Bij de beoordeling van een VOG-aanvraag wordt gekeken naar relevante justitiële documentatie. Bij de VOG-screening voor het spelen van airsoft kan een VOG worden geweigerd wanneer er bijvoorbeeld geweldsdelicten en terroristische misdrijven staan geregistreerd. Hoewel er beperkte risico’s verbonden zijn aan het beoefenen van de airsoftsport kijkt Justis, vanwege het karakter van de sector, bij de beoordeling acht jaar terug in het Justitieel Documentatie Systeem in plaats van de gebruikelijk vier jaar.
Wat vindt u van de regeling dat introducés geen VOG hoeven te overleggen en dat zij maar liefst zes keer mee kunnen doen aan airsoft zonder dat controle op achtergrond of delictgeschiedenis plaatsvindt? Deelt u de mening dat dit een gat in het controlesysteem is, waar iets aan gedaan moet worden?
Ik ben bekend met de regels voor introducés. Het toezichtsmechanisme acht ik op dit moment afdoende. Ik deel de in de reportage van RTL aangehaalde uitlating van een woordvoerder van het Landelijk Parket dat het spelen van airsoft «niet direct als een belangrijke aanwijzing [geldt] voor een training voor een jihadistische aanslag».
Bent u bereid in overleg met de airsoftbond aan te dringen op strengere regels, zodat ook introducés gescreend worden of zij geen (op dit gebied relevante) strafbare feiten hebben gepleegd in het verleden of verdachten zijn in ernstige strafzaken? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer op korte termijn te laten weten wat hierin gewijzigd gaat worden?
Op grond van dit voorval zie ik op dit moment geen aanleiding om de regelgeving voor airsoft aan te passen. Wel ben ik voornemens om met de Nederlandse Airsoft Belangen Vereniging te bespreken op welke wijze het misbruik van de airsoftsport, waardoor onwenselijke situaties zoals getoond in de reportage van RTL Nieuws hebben kunnen ontstaan, beter bestreden kan worden.
Het illegaal aanbieden van op Nederlanders gerichte online kansspelen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Unibet krijgt boete van 470.000 euro voor aanbieden van online gokken» en herinnert u zich de motie Bouwmeester c.s. waarin de regering wordt verzocht te bewerkstelligen dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat uit het oordeel van de Kansspelautoriteit (Ksa) blijkt dat er bedrijven zijn die illegaal gericht op de Nederlandse markt online kansspelen aanboden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Ksa heeft geoordeeld dat er in deze casus in ieder geval gedurende een periode in de tweede helft van 2018 online kansspelen zijn aangeboden aan Nederlandse consumenten. Dit bleek onder meer uit het gegeven dat het mogelijk was om met het Nederlandse betaalmiddel iDEAL te betalen en dat er een Nederlandstalige chatservice beschikbaar was.
Blijft u bij uw woorden uit uw brief aan de Eerste Kamer van 8 februari 2019: «illegale aanbieders die zich actief op de Nederlandse markt blijven richten en hier spelers werven, wil ik weren»? Zo ja, hoe kunt u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?3
Ik blijf inderdaad bij het standpunt dat ik illegale aanbieders die zich actief op de Nederlandse markt blijven richten wil weren. Ik heb daarbij in de betreffende brief ook aangegeven dat een aanvrager die in het verleden actief illegaal heeft aangeboden de twijfel over zijn betrouwbaarheid kan wegnemen door gedurende een aaneengesloten periode voorafgaand aan de vergunningaanvraag goed gedrag te laten zien. De motie van het lid Postema die in de Eerste Kamer is aangenomen noemt daarbij een termijn van minimaal twee jaar. Ik heb de Ksa gevraagd op basis van deze uitgangspunten een beleidsregel op te stellen. Op 12 juli jl. heeft de Ksa een concept-beleidsregel gepubliceerd waarmee een eerste indicatie aan mogelijke vergunningsaanvragers wordt gegeven over de invulling van de betrouwbaarheidstoets. Uit de concept-beleidsregel komt naar voren dat de Ksa geen vergunning zal verlenen wanneer in de twee jaar voorafgaand aan een vergunningaanvraag de aanvrager zonder de daarvoor vereiste vergunning online heeft aangeboden specifiek gericht op de Nederlandse markt. Daarbij past de Ksa verschillende criteria toe. Zo wordt er bijvoorbeeld gekeken of de aanbieder gebruik heeft gemaakt van een website met de extensie.nl, de Nederlandse taal heeft gebruikt, betaalmiddelen heeft gebruikt die uitsluitend of grotendeels door Nederlanders worden gebruikt, of reclame heeft gemaakt op tv, radio of in gedrukte media, gericht op de Nederlandse markt. Deze concept-beleidsregel zal deel uitmaken van een bredere beleidsregel waarin ook andere aspecten worden betrokken bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Daarnaast worden aanvragers onderworpen aan een Bibobtoets.
Deelt u de mening dat in het licht van het illegaal aanbieden van op de Nederlandse markt gerichte online kansspelen en uw in de vorige vraag genoemde Kamerbrief er reden is om twijfels te hebben bij de betrouwbaarheid van de in het bericht genoemde aanbieders van online kansspelen? Zo nee, waarom niet?
Het is (na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand) aan de Ksa om op het moment dat een vergunningaanvraag wordt ingediend door een online aanbieder te beoordelen of de aanbieder voldoende betrouwbaar is om voor een vergunning in aanmerking te komen. In mijn antwoord op de derde vraag heb ik aangegeven welke uitgangspunten daarvoor gelden, en hoe de Ksa voornemens is deze beoordeling in te vullen.
Vanaf wanneer begint de aaneengesloten periode voorafgaand aan de vergunningaanvraag te lopen waarin de aanvrager van een online vergunning goed gedrag moet laten zien (de afkoelingsperiode)?
De Ksa heeft laten weten een termijn te hanteren van twee jaar voorafgaand aan een ingediende vergunningaanvraag. Het hangt dus af van het moment waarop een vergunningaanvraag wordt ingediend wanneer deze termijn begint te lopen.
Hoe lang voor het aanvragen van een vergunning moet een aanvrager tenminste goed gedrag laten zien om in aanmerking voor een vergunning te kunnen komen?
Het gaat om een periode van twee jaar.
Is het aanvragen van een vergunning op een moment in de periode waarin de aanvrager goed gedrag moet laten zien, niet mogelijk dan wel tenminste veel minder kansrijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat is dan het nut van die afkoelingsperiode?
Indien een vergunningaanvraag wordt ingediend, terwijl de aanbieder binnen een periode van twee jaar voorafgaand aan het moment van indiening nog zonder de daarvoor vereiste vergunning online heeft aangeboden specifiek gericht op de Nederlandse markt, dan wordt de aanvraag in beginsel door de Ksa afgewezen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Medewerker PI Krimpen bewusteloos na aanval van gedetineerde' |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht ««Medewerker PI Krimpen bewusteloos na aanval van gedetineerde»?1 Klopt hetgeen hierin vermeld wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het klopt dat een geweldsincident heeft plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat dit nooit had mogen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Geweld tegen personeel vind ik onacceptabel. De gedetineerde is bestraft met de wettelijke maximumstraf van veertien dagen verblijf in de strafcel. Daarnaast is de gedetineerde overgeplaatst naar een andere penitentiaire inrichting waar hij in een regime met minder interne vrijheden is geplaatst. Er is aangifte gedaan van poging tot doodslag. Door deze maatregelen wordt onderstreept dat dit gedrag onacceptabel is.
Kunt u tot in detail weergeven hoe dit heeft kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Een aantal gedetineerden was onder toezicht van een PIW’er de afdeling aan het reinigen. Tussen twee gedetineerden is onenigheid ontstaan. Toen de PIW’er deze twee gedetineerden daarop sommeerde naar hun cel te gaan, heeft een van hen de medewerker geslagen. De medewerker kwam hierdoor ten val en raakte bewusteloos. Andere gedetineerden ter plaatse hebben daarop ingegrepen en alarm geslagen. De gewonde medewerker is door het gealarmeerde personeel geholpen. De agressieve gedetineerde is in strafcel geplaatst. De medewerker is nazorg geboden.
Zit deze gedetineerde momenteel nog steeds in een isoleercel? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid ervoor te zorgen dat hij daar weer zo snel mogelijk terug geplaatst wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het personeel in gevangenissen weer de baas wordt in de gevangenissen en hun veiligheid gegarandeerd kan worden?
Het personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen moet in een veilige omgeving hun werk kunnen doen. Medewerkers zijn de baas. Zij stellen de grenzen en grijpen in als die grenzen worden overschreden. Ze hebben de positie en de middelen om de orde en veiligheid in de inrichtingen te bewaken. Ik werk aan het versterken van die positie. Daarover heb ik uw Kamer recentelijk geïnformeerd.2 Ook de verscherpte aanpak van contrabande en het tegengaan van voortgezet crimineel handelen draagt bij aan de veiligheid in het gevangeniswezen.3
Herinnert u zich de motie Koopmans c.s. waarin het kabinet wordt verzocht om aanjager te zijn van «een zo breed gedragen en verstrekkend mogelijk verdrag of andere bindende internationale regelgeving ter beheersing van de productie, plaatsing, verspreiding en inzet van nieuw potentiële massavernietigingswapens» zoals drones en killer robots?1
Ja.
Hoe geeft u in de Group of Governmental Experts (GGE) bij de Conventie voor Conventionele Wapens (CCW) opvolging aan de motie?
De motie-Koopmans c.s. constateert dat nieuwe technologische ontwikkelingen hebben geleid en zullen leiden tot het ontstaan en de verspreiding van nieuwe wapens die goedkoper en makkelijker te maken zijn, met de potentie om op ongekend grote schaal dood en verderf te zaaien, en derhalve als massavernietigingswapens kunnen worden beschouwd. Voorts roept de motie de regering op om aanjager te zijn van een zo breed gedragen en verstrekkend mogelijk verdrag of andere bindende internationale regelgeving ter beheersing van de productie, plaatsing, verspreiding en inzet van nieuwe potentiële massavernietigingswapens.
Zoals aan uw kamer is medegedeeld (Kamerstuk 33 694, nr. 45) is het kabinet terughoudend om nieuwe technologieën als (onderdeel van) wapensystemen categorisch te bestempelen als massavernietigingswapens2. Deze terughoudendheid wordt internationaal breed gedeeld, zoals zichtbaar is op de agenda van de Group of Governmental Experts on Lethal Autonomous Weapons Systems (GGE LAWS),waar door verdragspartijen bij de Conventie voor Conventionele Wapens (CCW) gesproken wordt over autonome wapensystemen. Binnen de GGE LAWS wordt zeer zorgvuldig nagedacht en gesproken over de mogelijke toepassingen van nieuwe technologieën op het gebied van autonomie in wapensystemen. Dit internationaal forum indachtig herkent het kabinet (en de internationale gemeenschap) zich niet altijd in het beeld dat juist deze wapensystemen per definitie in staat zullen zijn om op «ongekend grote schaal dood en verderf» te zaaien. De toepassing van autonomie in wapensystemen heeft namelijk ook positieve toepassingen, bijvoorbeeld op het gebied van rekenkracht, inlichtingenvergaring, data-analyse, snelheid van opereren en precisie. Daarmee kan het gebruik van deze systemen leiden tot een vermindering van burgerslachtoffers en nevenschade. Bovendien kan de toepassing van nieuwe technologieën in wapensystemen bijdragen aan het veilig houden van Nederland.
Dat gezegd hebbende, hecht het kabinet eraan te benadrukken dat technologische vooruitgang alleen kan en mag binnen de kaders van het bestaande internationaal recht. Nederland zet zich binnen de GGE daarom in voor de toepassing en naleving van het internationaal recht, dat voor Nederland onverminderd van toepassing is op autonome wapensystemen. Onderdeel van deze inzet is een nadere duiding van het concept «betekenisvolle menselijke controle» en het bereiken van internationale overeenstemming daarover. Het hoofddoel van het kabinet in dit forum is dat autonome wapensystemen te allen tijde onder betekenisvolle menselijke controle blijven staan en conform het internationaal recht worden ontwikkeld en ingezet. Ieder jaar biedt de GGE een eindrapport met conclusies en aanbevelingen aan de jaarlijkse vergadering van verdragspartijen bij de CCW aan, die besluiten (kunnen) nemen over de voortzetting van de werkzaamheden van de GGE. Nederland heeft zich tijdens de meest recente onderhandelingen van de GGE (augustus 2019) succesvol ingezet voor een stevig inhoudelijk rapport dat nadruk legt op de noodzaak tot verdere verduidelijking en ontwikkeling van het bestaande normatieve en operationele kader t.a.v. autonome wapensystemen.
Het kabinet wenst hierbij het onderscheid te benadrukken tussen autonome wapensystemen en volledig autonome wapensystemen. De Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken en de Adviesraad Internationale Vraagstukken definieerden in hun advies «Autonome wapensystemen: de
noodzaak van betekenisvolle menselijke controle»3, een autonoom wapen als een systeem dat zelfstandig doelen, offensief of defensief, die voldoen aan voorgeprogrammeerde kenmerken, selecteert en aanvalt, nadat mensen hebben besloten het wapen in te zetten en waarbij de mens niet meer kan ingrijpen om de aanval te stoppen. Volledig autonome wapensystemen daarentegen – door sommigen ook wel aangeduid als «moordrobots» – zijn zodanig geprogrammeerd dat zij het gehele targeting proces zelfstandig uitvoeren, vanaf het formuleren van het militaire doel tot en met het bepalen van de plaats en tijd van inzet. Betekenisvolle menselijke controle over zulke systemen is niet mogelijk en daarmee zijn deze wapens in strijd met het internationaal recht. Het kabinet verwerpt op voorhand de ontwikkeling en het gebruik van volledigautonome wapensystemen.
Voor een uitgebreide toelichting van de Nederlandse inspanningen t.a.v. de opvolging van de motie-Koopmans c.s. – waaronder maar niet uitsluitend binnen de GGE LAWS – verwijst het kabinet naar de Kamerbrief inzake de motie-Koopmans c.s. over beheersing van de productie, plaatsing, verspreiding en inzet van nieuwe potentiële massavernietigingswapens die uw Kamer op 20 september 2019 is toegegaan. In die brief kondigt het kabinet aan dat Nederland het komend jaar een internationale conferentie zal organiseren, waarbij partnerlanden, bedrijfsleven, experts en NGO’s met elkaar zullen spreken over internationale standaarden voor de commerciële Unmanned Aerial Vehicle-industrie, ten behoeve van verantwoorde productie en gebruik.
Ziet u mogelijkheden om samen te werken met buitenlandse partners om in te zetten op een internationaal verdrag of andere bindende regelgeving, en welke initiatieven heeft u daartoe sinds het aannemen van de motie genomen?
Nederland acht het bestaande internationaal recht onverminderd van toepassing op autonome wapensystemen en pleit in het internationale debat voor strikte naleving hiervan t.a.v. de ontwikkeling en het gebruik van dergelijke systemen. Daarom heeft het kabinet initiatieven genomen om meer richting te geven aan de interpretatie en toepassing van het bestaande internationaal recht t.a.v. autonome wapensystemen, zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 2 en uitgebreider omschreven in de hierboven genoemde Kamerbrief inzake de motie-Koopmans c.s. Zo bevat het consensusrapport met conclusies en aanbevelingen van de GGE, dat in november aangeboden zal worden aan de verdragspartijen bij de CCW, elf overeengekomen Guiding Principles voor de ontwikkeling en het gebruik van autonome wapensystemen. Het kabinet zal zich tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de verdragspartijen bij de CCW inspannen voor omarming van het rapport van de GGE en voor bekrachtiging door de verdragspartijen van de elf Guiding Principles.
Het internationale krachtenveld op dit terrein is complex en verdeeld. De standpunten t.a.v. autonome wapensystemen lopen zeer uiteen en het is een uitdaging om sommige vastgelopen discussies weer in beweging te brengen.
Tekort aan politieagenten in Brabant |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Wijkagent uit de wijk door personeelstekort bij politie Brabant»?1
Ja.
Klopt het dat wijkagenten in de zomer maar ook daarbuiten ingezet worden «om de noodhulp draaiende te houden»? Zo nee, wat is niet waar aan het gestelde?
Het signaal dat wijkagenten ook voor andere werkzaamheden worden ingezet, is mij in algemene zin bekend. Vanwege het grote vervangings- en uitbreidingsvraagstuk is er sprake van tijdelijke en plaatselijk druk op de inzetbaarheid van de politie, waaronder ook de aanwezigheid van agenten in de wijk. Het is in die gevallen aan de lokale driehoek om keuzes te maken over de inzet van de beschikbare politiecapaciteit. Dit kan betekenen dat het nodig is dat wijkagenten tijdelijk worden ingezet voor bijvoorbeeld de noodhulp. Hoe lang een dergelijke situatie kan bestaan, is een lokale afweging.
Leidt het inzetten van wijkagenten voor andere taken dan die van wijkagent incidenteel dan wel structureel in de praktijk tot minder wijkagenten dan er volgens de wettelijke norm moeten zijn? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Artikel 38a lid 1 Politiewet 2012 schrijft voor dat er ten minste één wijkagent per 5.000 inwoners is. Dit betreft een landelijke norm die per eenheid wordt toegepast.
Uitgangspunt is dat het op basis van deze norm vereiste aantal wijkagenten in de formatie van de eenheid moet zijn opgenomen. Door het tijdelijk anders inzetten van wijkagenten wordt de samenstelling van de formatie van een eenheid niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat de functie van wijkagent essentieel is voor de veiligheid in wijken en niet als sluitstuk van de politieorganisatie gezien moet worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat de politie haar aanwezigheid in de wijken kan waarmaken. De wijkagent heeft daarbij een sleutelpositie in het basisteam en bij de oriëntatie op probleem- en wijkgericht werken. Op basis van de Ontwikkelagenda gebiedsgebonden politie wordt ingezet op het vergroten van de aanwezigheid van agenten in de wijk. Dit betreft niet alleen de fysieke aanwezigheid, maar ook de digitale aanwezigheid in de wijk.
Klopt het dat in Oost-Nederland vanwege een personeelstekort agenten gevraagd zijn terug te komen van vakantie? Zo ja, in welke mate is dit gebeurd en wat is uw mening hierover? Zo nee, wat klopt niet?
Nee, volgens de Eenheid Oost-Nederland zijn er geen politiemedewerkers gevraagd terug te komen van vakantie.
Klopt het dat in Brabant sommige teams er vanwege een personeelstekort voor hebben gekozen «om met minder auto’s in de noodhulp rijden om zo de bezetting rond te krijgen»? Zo ja, wat betekent dat voor het kunnen verlenen van noodhulp? Zo nee, wat klopt niet?
Het plannen van de noodhulp heeft absolute prioriteit binnen de Eenheden Oost-Brabant en Zeeland- West-Brabant. Het toenemende aantal prio 1 meldingen legt een steeds grotere druk op het noodhulpproces. Uitgangspunt is dat de noodhulpdienstverlening aan de burger te allen tijde geborgd moet zijn. Ook in tijden van krapte in de roosters. De personele bezetting op sommige basisteams in relatie tot het werkaanbod heeft ertoe geleid dat er de afgelopen tijd keuzes moesten worden gemaakt. Zo zijn er teams waar door de leiding gekozen is om 1) een noodhulpmotor in te zetten in plaats van een noodhulpauto waardoor één medewerker minder ingepland kon worden, 2) wijkagenten in te zetten voor noodhulpdiensten en 3) horecadiensten te beperken ten faveure van noodhulpdiensten.
De ervaring leert dat de eenheden die de noodhulpdiensten binnen de eenheid verzorgen met name binnen de meer landelijke gebieden niet de volledige dienst doende zijn met noodhulpdienstverlening. Dat betekent dat bijvoorbeeld wijkagenten of anderen met een taak op het vlak van gebiedsgebonden politiewerk ook tijdens de noodhulpdiensten gelegenheid hebben om zich op hun dagelijkse taken te richten. Dit worden dan zogenaamde afbreekbare werkzaamheden: de uitvoering van deze taken moet worden afgebroken op het moment dat er een noodhulpmelding is. Daar waar nodig gebeurt dat in overleg met het gezag.
Deelt u de mening van de vicevoorzitter van politievakbond ACP dat «het tekort aan personeel, vooral voor de basisteams (de politie op straat) zorgelijk» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Er is geen sprake van significante onderbezetting op korpsniveau. Op eenheidsniveau is het beeld diffuser. In sommige eenheden is er nog sprake van overbezetting, terwijl andere eenheden kampen met onderbezetting. Ook op district- en teamniveau kan het beeld wisselen. Waar nodig kunnen teams elkaar bijstaan.
Wel is er sprake van tijdelijke extra druk op de inzetbaarheid van de politie. De komende jaren stroomt er een groot aantal nieuwe medewerkers in om ervaren medewerkers die met pensioen gaan te vervangen en om de operationele sterkte uit te breiden. Vanwege de opleidingsduur wordt het effect van deze instroom pas na enkele jaren volledig merkbaar. Om de tijdelijke inzetbaarheidsproblematiek te overbruggen heeft het kabinet incidenteel € 91 miljoen beschikbaar gesteld voor de jaren 2019–2021.
Is de instroom van nieuwe politiefunctionarissen afdoende om het vertrek van 55-plussers en andere politiefunctionarissen op te vangen en de totale capaciteit van de politie te vergroten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om te zorgen dat zowel tijdens de zomermaanden als ook structureel meer politiecapaciteit beschikbaar komt?
Naar verwachting worden de instroomdoelstellingen voor aspiranten en zijinstromers in 2019 volledig gehaald. Er stromen dus voldoende nieuwe medewerkers in om de medewerkers die met pensioen gaan te vervangen en de uitbreiding van de sterkte op termijn te realiseren. In 2019 zijn er meer operationele politiemedewerkers dan in 2018. Zoals toegelicht in mijn brief van 3 september jl.2 stijgt het aantal operationele medewerkers iets minder snel dan voorzien in de begroting van 2019–2023. De verwachting is evenwel dat de formatie en bezetting van operationele functies kort na 2022 in balans komen.
De vrijlating van een gevaarlijk persoon uit de Woenselse Poort |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat op 30 juli jl. uit de tbs-kliniek de Woenselde Poort een gestoorde man, door de rechter veroordeeld voor stalking en mishandeling, is vrijgelaten wegens het niet-meewerken aan zijn behandeling? Zo nee, waarom niet?
Het past mij niet om op deze individuele casus nader in te gaan. Overigens is bij navraag gebleken dat op 30 juli jl. uit de tbs-kliniek de Woenselse Poort niemand is vrijgelaten wegens het niet-meewerken aan zijn behandeling.
Klopt het dat de Reclassering recent bij een zitting heeft aangeven dat het recidiveniveau van deze persoon aanzienlijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze persoon op te sporen, op te pakken en alsnog vast te zetten zolang blijkt dat hij gevaarlijk is, desnoods op civielrechtelijke titel? Zo nee, waarom niet?
Ook hier past het mij niet om op deze individuele casus nader in te gaan.
Bent u bekend met de trieste afloop van Sarah Papenheim, Humeyra en Laura Korsman? Zo ja, deelt u de mening dat de maatschappij beschermd moet worden tegen gevaarlijke personen om meer onschuldige slachtoffers te voorkomen en dat u voor dit beleid verantwoordelijk bent? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik de mening dat de samenleving beschermd moet worden tegen personen die een gevaar vormen voor anderen. Veiligheid van de maatschappij staat voor mij voorop. Naast het reguliere optreden van de politie, het Openbaar Ministerie en alle andere betrokken die een bijdrage leveren aan de bescherming van onze samenleving heb ik nadere maatregelen getroffen ter bescherming van de maatschappij. Ik ga hieronder in op enkele (reeds genomen) maatregelen.
Door fysieke vrijheidsbeneming is de samenleving voor bepaalde tijd beschermd tegen de persoon die tot een gevangenisstraf is veroordeeld. Daarnaast is het uitgangspunt dat bij de uitvoering van een gevangenisstraf meteen na binnenkomst in een gevangenis gewerkt wordt aan een veilige terugkeer in de samenleving. Mijn wetsvoorstel straffen en beschermen, dat op dit moment voorligt bij de Eerste Kamer, sluit hier goed bij aan. Hiermee wordt onder andere de termijn voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) teruggebracht tot maximaal twee jaar voor het einde van de straf en worden vrijheden op basis van een individuele toets op grond van het gedrag van de gedetineerde, risico’s op herhaling en de belangen van slachtoffers verleend.
Sinds begin 2018 kan bij zeden- en zware geweldsdelicten de zelfstandige toezichtmaatregel van de Wet Langdurig Toezicht worden opgelegd. Dit is een maatregel die de strafrechter tegelijkertijd met de gevangenisstraf kan opleggen als stok achter de deur.
Tot slot zet ik in op goede continuïteit van zorg. Indien iemand na afloop van een strafrechtelijke titel nog behandeling nodig heeft dan is dat mogelijk. Met de inwerkingtreding van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz) en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) krijgt de strafrechter per 1 januari 2020 er een belangrijk wettelijk instrument bij. De strafrechter krijgt dan de bevoegdheid om zelf verplichte zorg op grond van de Wvggz op te leggen.
die met het strafrecht in aanraking komen. Daarmee zijn belangrijke stappen gezet om de veiligheid van de samenleving te verbeteren.
Welke maatregelen gaat u nemen om de maatschappij in het algemeen en de familie in het bijzonder, die ernstig bedreigd wordt door deze gestoorde man, te beschermen (voor het te laat is)?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer gaat u minimumstraffen invoeren zodat dit soort gevaarlijke personen niet langer vrij rondlopen na een gevangenisstraf van slechts enkele maanden?
Het stelsel van minimumstraffen vereist dat alle mogelijke vormen waarin een strafbaar feit zich kan voordoen, wettelijk moeten worden omschreven. Voor al die vormen moet dan een minimum- en een maximumstraf worden bepaald, inclusief strafverzachtende omstandigheden. Ons Wetboek van Strafrecht kent algemene omschrijvingen van strafbaarstellingen, die voor zowel het lichtste als het zwaarste delictscenario kunnen worden benut. De rechter heeft een ruime straftoemetingsvrijheid en kan steeds per individueel geval maatwerk leveren en een passende straf opleggen. Dat doet de strafrechter naar mijn mening uiterst consciëntieus en professioneel. Ik zie dan ook geen aanleiding om dat stelsel compleet anders in te richten en de rechterlijke straftoemetingsvrijheid met behulp van minimumstraffen te beperken.