Het bericht ‘Enige politiebureau in Noord ‘s nachts gesloten’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Enige politiebureau in Noord ‘s nachts gesloten»?1
Ja.
Klopt het dat het betreffende politiebureau sinds donderdag 21 oktober ‘s nachts is gesloten vanwege een gebrek aan personeel?
Het is onjuist dat het bureau gesloten is. Er is gekozen voor een andere wijze van openstelling door een beveiliger neer te zetten, die toegang tot het bureau verleent als een burger zich ’s nachts meldt. Als dat zich voordoet, zal een politie-eenheid naar het bureau gaan om de verdere afhandeling te doen.
Klopt het voorts dat van de elf politiebureaus in Amsterdam nu nog slechts vier politiebureaus 24 uur per dag geopend zijn, ofwel dat er zeven politiebureaus niet meer 24 uur per dag geopend zijn voor burgers in nood eveneens vanwege een gebrek aan personeel?
De keuze om in Amsterdam nog vijf (en niet vier zoals in de vraagstelling is opgenomen) politiebureaus, 24 uur per dag geopend te hebben, is een gevolg van de krapte in capaciteit bij de politie in Amsterdam. Een toename van werk maakt dat de basispolitiezorg, maar ook de opsporing onder druk is komen te staan. Om die reden was het beperken van de openstelling van politiebureaus in 2019 één van de maatregelen om op korte termijn capaciteit vrij te spelen om de kerntaken te kunnen blijven uitvoeren.
Zo ja, wat gaat u hieraan doen, al dan niet in overleg met de lokale driehoek?
Het is van groot belang dat de burger de politie weet te vinden wanneer dat nodig is. Het uitgangspunt van de Nederlandse politie is altijd zichtbaar te zijn in wijken en dorpen, door heel Nederland. Een politiebureau is een van de manieren waarop de politie aanwezig en beschikbaar is voor de Nederlandse burger. Ook binnen de eenheid Amsterdam is hier veel aandacht voor. De dienstverlening, benaderbaarheid en beschikbaarheid van politie staan voorop. Enerzijds door de locatiekeuze van de vijf bureaus die voor de burgers van Amsterdam zorgt voor een goede bereikbaarheid en dat de politie ook fysiek nabij en zichtbaar blijft. Anderzijds door in te zetten op eigentijdsere manieren waarmee vorm wordt gegeven aan deze nabijheid en aanwezigheid in de wijken bijvoorbeeld door het realiseren van pop-up politiebureaus, wijktafels, een politiebus en op uiteenlopende locaties zoals gemeentehuizen en winkel- en buurtcentra. Zo kan ook worden ingespeeld op regionale en lokale verschillen. Het kabinet investeert daarvoor in een flexibele en moderne politieorganisatie met als onderdeel een meer mobiele vorm van werken. Zo wordt ook invulling gegeven aan nabijheid in de wijken en is andersoortige huisvesting benodigd. De politie werkt daarbij vanuit het Strategisch Huisvestingsplan Politie (SHP) dat na afstemming met het lokaal gezag is vastgesteld. Hierin zijn de kaders en uitgangspunten opgenomen om te komen tot betere en efficiëntere huisvesting die past binnen de verdere doorontwikkeling van de dienstverlening van de politie. Ook het overzicht van politiebureaus en politieposten is opgenomen in het Strategisch Huisvestingsplan Politie (SHP).
Daarnaast wordt ook geïnvesteerd in digitale bereikbaarheid van de politie via social media en internet.
Is het gebrek aan personeel mede veroorzaakt door de belachelijke maatregel van burgemeester Halsema, inhoudende dat politieagenten alleen nog met ongescreende burgerwachten de straat op mogen? Zo nee, wat is c.q. zijn dan de oorzaak c.q. oorzaken?
Het tekort is primair veroorzaakt door de grote uitstroom de komende jaren als gevolg van pensionering van collega’s van de basispolitiezorg en doorstroom naar andere functies. Deze ontwikkeling moet gezien worden in combinatie met een toenemende vraag naar inzet als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen zoals de, inmiddels structurele, inzet van capaciteit vanuit de basisteams op bewaken en beveiligen en demonstraties. Dat betekent dat voor de komende jaren keuzes gemaakt moeten worden om zo de kerntaken te kunnen blijven uitvoeren (zie ook mijn brief van 17 december 20192). De prioritering van de inzet van politiecapaciteit ligt bij het lokaal gezag.
Dit kabinet investeert fors in de politiecapaciteit en heeft de operationele formatie uitgebreid tot ruim 2.400 fte in 2026. De uitbreiding van de bezetting en de vervanging van het vertrekkend personeel kost tijd en verloopt gestaag: de bezetting en formatie komen vanaf 2024–2025 in balans. De extra middelen vanuit de augustusbrief en de motie Hermans zorgen voor een additionele uitbreiding van de capaciteit bovenop de 2.400 fte.
Wanneer zullen alle elf politiebureaus in Amsterdam weer 24 uur per dag zijn geopend voor alle burgers in nood?
Zie antwoord vraag 4.
Het is aan het lokaal gezag om hierin keuzes te maken.
Het bericht 'Water loopt politiechef Rotterdam over de schoenen: “we pakken alleen de uitvoerders”' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Water loopt politiechef Rotterdam over de schoenen: «we pakken alleen de uitvoerders»»?1
Ja.
Bent u het eens dat het in een democratische rechtsstaat niet zo kan zijn dat het gebrek aan recherchecapaciteit zo groot is dat er geen (Team Grootschalige Opsporing) TGO’s kunnen worden opgericht?
De eenheidschef van Rotterdam licht in dit artikel de recente geweldsgolf in Rotterdam toe. Hij zegt dat het vaak wel lukt om de zware geweldsdelicten op te lossen, ondanks het feit dat de TGO-teams soms krap bezet zijn vanwege het grote aantal zaken. Evenwel moeten er scherpe keuzes worden gemaakt bij het onderzoek naar mogelijk betrokken criminele samenwerkingsverbanden.
Eind 2019 heeft de Inspectie JenV in het Periodiek Beeld Opsporing geconcludeerd dat er door de hoge mate van incidentgerichte opsporing te weinig capaciteit resteert voor probleemgerichte opsporing. In mijn beleidsreactie2 heb ik aangegeven hoe de politie eraan werkt dit te verbeteren en welke transitie zij bezig is te maken naar een meer adaptieve opsporing.3 De politie is onder meer bezig de interne samenwerking tussen de intelligenceorganisatie en de tactische en specialistische opsporing te versterken, zodat zij dit soort ernstige incidenten sneller kan linken aan actieve criminele organisaties en meer effectieve interventiestrategieën kan inzetten. Ook de samenwerking in het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) zal hieraan bijdragen.
Dit kabinet heeft in het regeerakkoord 291 mln. geïnvesteerd in o.a. de uitbreiding van de operationele formatie van de politie, waaronder ook in de opsporing. Gedurende de kabinetsperiode zijn ook investeringen gedaan in de aanpak van ondermijning, zedencriminaliteit en mensenhandel. Dit kabinet stelt ingevolge de moties Eerdmans (434 mln.) en Hermans (200 mln.) vanaf 2022 opnieuw structureel middelen beschikbaar voor veiligheid en de aanpak van ondermijning.4 Daarmee is voor de politie o.a. € 60 mln. beschikbaar voor een toekomstgerichte versterking van de opsporing. Door in te zetten op moderne technologie, zoals kunstmatige intelligentie en interceptietechnieken, kan de politie de opsporing versterken, criminele geldstromen beter in kaart brengen en informatiedeling verbeteren. Het doen van eventuele aanvullende investeringen is aan het volgende kabinet.
Genoemde intensiveringen zijn nog niet (volledig) gerealiseerd en laten onverlet dat politie de komende jaren, tot 2024–2025, te maken heeft met onderbezetting. Zoals ik uw Kamer eerder liet weten knelt het vooral in de GGP, maar ook de opsporing heeft hiermee te maken. De verdeling van de beschikbare politiesterkte binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie.
Zo ja, wat gaat u daaraan doen aangezien de door u gestelde investering in de recherchecapaciteit duidelijk niet voldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien het feit dat de politie in dit jaar «ineens» een groot financieel tekort heeft van ruim € 150 miljoen, maar de korpsstaf zelf een fors personeelsoverschot heeft, deelt u de mening dat de korpsleiding verkeerde prioriteiten stelt? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in mijn verzamelbrief van 29 juni 20215 en de antwoorden op de Kamervragen van Van Nispen (SP) en Michon (VVD)6 bleek uit de prognose van Politie van mei 2021 dat politie dit jaar (2021) haar budget mogelijk gaat overschrijden met 157 mln. Politie verwacht dat een deel van deze kosten zich niet of in mindere mate voordoen. Voor een ander deel van de kosten is bijsturing nodig. Hiertoe is een interne taskforce ombuigingen ingericht. Deze taskforce had tot doel om zowel incidentele als structurele bezuinigingsopties in kaart te brengen waarbij essentiële taakuitvoering, zoals de 24/7-diensten, de cao-afspraken en de ICT-security worden ontzien. Eind juli heeft de Taskforce Ombuigingen haar rapport opgeleverd.7 Naar aanleiding van dit rapport heeft de politie maatregelen genomen waaronder een tijdelijke vacaturestop op de niet-operationele sterkte. Uit de driekwartjaarcijfers blijkt dat de overschrijding is bijgesteld naar 80 mln. De verwachting is dat dit bedrag dit jaar nog verder zal dalen.8 Voor nu is het de taak van de Politie om binnen haar kaders te blijven en daarbij een zorgvuldige afweging te maken welke maatregelen de taakuitvoering niet in gevaar brengen. Over het vervolgonderzoek dat ik samen met de korpsleiding door een externe deskundige heb laten doen naar deze problematiek is gerapporteerd in de Verzamelbrief politie van 19 november 2021.9 Voor de begroting van 2022 is de verwachting dat de kosten binnen het totaal moeten kunnen worden ingepast. Deze begroting is sluitend. In latere jaren zal ik met politie in de reguliere planning & control cyclus naar de keuzes moeten kijken. Dit kan zowel binnen als buiten de begroting zijn. Ik heb de korpsleiding gevraagd te kijken naar verdere mogelijkheden.
De Staf korpsleiding bestaat hoofdzakelijk uit niet-operationele sterkte. Bij de niet-operationele sterkte van het korps is sprake van overbezetting. Deze overbezetting kan evenwel niet ingezet worden voor het realiseren van operationele sterkte, waarop artikel 3 van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie betrekking heeft.
Zo ja, bent u bereid in te grijpen op basis van artikel 3 Besluit verdeling sterkte en middelen politie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden uiterlijk één week voorafgaande aan het eerste debat over de politie op 18 november aanstaande?
Het Commissiedebat politie is verplaatst naar 3 november 2021. Beantwoording voor die datum was niet haalbaar.
Bent u bekend met het bericht «Heeft de politie iets te verbergen?» van Bits of Freedom?1
Ja.
Herinnert u zich nog dat op 28 september 2021 in antwoorden op Kamervragen van de leden Van Ginneken (D66) en Bouchallikht (Groenlinks), mede namens u het volgende is aangegeven: «Biometrische surveillance, in de zin van realtime gezichtsherkenning, wordt op dit moment in Nederland niet gedaan.»?2
Ja.
Waarom heeft u er voor gekozen om naderhand dit antwoord te herformuleren naar «Voor het gebruik van biometrische surveillance in de publieke ruimte door de politie, in de zin van real time gezichtsherkenning, wordt op dit moment in de politieorganisatie geen toestemming gegeven»?3
Alle vragen waren beantwoord vanuit de optiek van de politie en het leek mij, mede omdat de vraag zich richt op surveillance, duidelijk dat we het in de zin die u in vraag 2 herhaalt over de politie hadden. Die zin kan echter ook breder worden opgevat en dan is die stelling niet helemaal juist. Ik heb getracht dat recht te zetten met een herstelbrief.
Identificatie met behulp van realtime gezichtsherkenningstechnologie vindt namelijk wél plaats in Nederland. In de private en publieke ruimte, bijvoorbeeld op Schiphol bij de eGates (automatische selfservice grenscontrole)4. Daarnaast wordt realtime gezichtsherkenning bijvoorbeeld gebruikt als identificatiemechanisme op mobiele telefoons.
Hoe moet «real time» in deze herformulering geïnterpreteerd worden en valt een toepassing als Clearview daar wel of niet onder?
Ik bedoel met «real time» dat de registratie van de biometrische gegevens, de vergelijking en de identificatie allemaal ogenblikkelijk, bijna ogenblikkelijk of in ieder geval zonder noemenswaardige vertraging gebeurt. Deze omschrijving is in lijn met de definitie die de Europese Commissie gebruikt in de conceptverordening over Artificial Intelligence.5
Het is mij niet bekend of het mogelijk is om met gebruik van de Clearview-software real-time een persoon op een afbeelding te identificeren. Of dit mogelijk is, is wat mij betreft niet relevant. Zoals ik eerder heb aangegeven is het gebruik van de Clearview-software niet verenigbaar met de relevante wettelijke bepalingen en zou dit in strijd zijn met onze grondrechten.
Hoe moet «op dit moment» in deze herformulering geïnterpreteerd worden?
Hiermee wordt bedoeld dat de politie op dit moment geen gebruik maakt van realtime gezichtsherkenning in de publieke ruimte.
Is er op eerdere momenten wel toestemming gegeven? Zo ja, hoe vaak? Hoe was het mogelijk dat u hier niet eerder van op de hoogte was?
Nee.
Kan dit betekenen dat er in de toekomst wel toestemming gegeven zal worden?
Zoals ik in mijn brief aan uw kamer van 20 november 20196 al heb geformuleerd, sta ik open voor verdere ontwikkeling van deze technologie, onder voorwaarde dat er geen twijfel is over het wettelijk kader dat van toepassing is en dat alle noodzakelijke (technische en organisatorische) waarborgen zijn getroffen. Ik vind het ook belangrijk dat er voordat een nieuwe toepassing van gezichtsherkenningstechnologie bij de politie operationeel wordt ingezet, goed is nagedacht over de vragen van juridisch-ethische aard.
Het systeem Catch is de enige applicatie die de politie gebruikt waarin biometrische gezichtsherkenningstechnologie wordt toegepast. De politie hanteert een interne beleidslijn dat andere vormen van gezichtsherkenningstechnologie binnen de politie alleen mogen worden ingezet na een positief advies op basis van een juridisch/ethische toets, dit ter beoordeling van de portefeuillehouder Ethiek en Privacy en de portefeuillehouder Digitalisering. Dit heeft nog niet geleid tot goedkeuring van een ander gebruik van biometrische gezichtsherkenningstechnologie dan Catch. Indien hier verandering in zou komen wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Is u bekend geworden dat de politie gebruik heeft gemaakt van deze surveillance zonder toestemming? Zo ja, hoe vaak? waarom heeft u dit niet eerder aangegeven?
Nee, de politie heeft mij laten weten dat zij geen gebruik maken van realtime gezichtsherkenningstechnologie ten behoeve van surveillancetaken.
Bent u op de hoogte van het feit dat de politie zegt niet te kunnen uitsluiten dat individuele medewerkers gebruik maken van deze technologie? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat er in de toekomst ongeoorloofd gebruik wordt gemaakt van deze technologie?
Ik begrijp uit uw vraag dat u met deze technologie het gebruik van realtime gezichtsherkenningstechnologie bedoelt.
Binnen de politieorganisatie gelden er vele afspraken en procedures waar de politiemedewerkers zich aan moeten houden, waaronder de in mijn antwoord op vraag 7 genoemde interne beleidslijn over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. In een grote organisatie als de politie is het praktisch niet mogelijk om doorlopend individuele medewerkers in de gaten te houden. In het antwoord van de Minister voor Rechtsbescherming op de Kamervragen over gezichtsherkenningstechnologie van 27 augustus werd om die reden gesteld dat niet is uit te sluiten dat een individuele politiemedewerker een keer de website van Clearview AI heeft bezocht en een aantal bevragingen heeft gedaan. Dat betekent niet dat het systeem operationeel is ingezet. Er wordt geen gebruik gemaakt van deze technologie voor het politiewerk.
Op welke manier houdt de politie voldoende grip op het gebruik van ingrijpende technologie door individuen? Is dit volgens u voldoende om ongewenst en/of onwettig gebruik te voorkomen?
In mijn antwoord op vraag 7 geef ik aan welke procedure er moet worden doorlopen voordat er gezichtsherkenningstechnologie, anders dan Catch, mag worden toegepast in de operationele processen.
Voorafgaand aan de start van een verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt en die waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert geldt dat hierbij ook een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) moet worden uitgevoerd om de risico´s voor rechten en vrijheden van personen in kaart te brengen.
Deze procedure geeft mij voldoende vertrouwen.
Bent u op de hoogte van de berichtgeving dat in landen als België, Finland en Zweden toch gebruik is gemaakt van deze technologie door de politie nadat dit eerst ontkend werd?
Ja.
Bent u het er mee eens dat transparantie over het gebruik van gezichtsherkenning en andere vergaande surveillancetechnologie door de politie erg belangrijk is voor het vertrouwen in deze instantie?
Ja.
Kunt u iedere vraag afzonderlijke beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden alvorens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Ik heb me ingespannen om u voor de begrotingsbehandeling mijn antwoorden te sturen. Het spijt me dat dat niet is gelukt.
Het bericht ‘Machtsstrijd om aanpak van zware criminaliteit’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Machtsstrijd om aanpak van zware criminaliteit»?1
Ja
Klopt het, dat sinds juli van dit jaar de zogeheten Taskforce Aanpak Criminele Machtsstructuren (ACM) actief is?
Het klopt dat er sinds juli van dit jaar een zogeheten Taskforce Aanpak Criminele Machtsstructuren (ACM) actief is. Deze Taskforce betreft geen nieuw organisatieonderdeel maar een samenwerking vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid (LE) van de politie en staat onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie. In juli heeft de LE op initiatief van de Dienst Landelijke Recherche (DLR) – in samenspraak met het LP – besloten tot een gerichte aanpak met een herprioritering en -verdeling van haar capaciteit naar aanleiding van de urgentie die ontstond na de moord op Peter R. de Vries. Dit past binnen de huidige taakstelling van de LE.
Klopt het, dat ook een Strategisch Kenniscentrum voor Georganiseerde en Ondermijnende Criminaliteit in oprichting is?
Ja. De oprichting van het strategisch kenniscentrum voor georganiseerde, ondermijnende criminaliteit (SKC) maakt onderdeel uit van het breed offensief tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit (BOTOC).2
Bent u het eens dat deze versnippering, onderlinge concurrentie en geruzie over «wie wat mag doen» precies het tegenovergestelde is van wat nodig is, namelijk een geoliede samenwerking tussen bewezen succesvolle samenwerkingsverbanden? Zo nee, waarom niet?
Voor een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is een integrale aanpak op alle niveaus noodzakelijk. Om versnippering van beschikbare capaciteit en informatie tegen te gaan is een overheidsbrede bundeling van de informatie, capaciteit, bevoegdheden en coördinatie van alle relevante diensten/organisaties noodzakelijk, zoals onder anderen in het MIT gebeurt.
Klopt het, dat leden van het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) reeds buitenlandse diensten bezoeken en zich zelfs al voorstellen als criminaliteitsbestrijders?
Zoals ook vermeld in de rectificatie in de krant zijn er door het MIT geen dienstreizen naar het buitenland gemaakt. Wel zijn er presentaties gehouden voor geïnteresseerde buitenlandse diensten. Deze presentaties hadden betrekking op de bouw en ontwikkeling van het MIT. Het houden van presentaties over de bouw en ontwikkeling van het MIT zie ik dan ook niet als een onomkeerbare stap.
Zo ja, deelt u de mening dat dit een dikke middelvinger is naar de Tweede Kamer die nog met de (eventuele) oprichting van het MIT moet instemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, gaat u hier per direct een einde aan maken en, indien nodig, de korpsleiding op dit punt de wacht aanzeggen nu zij de Tweede Kamer schofferen door op de besluitvorming vooruit te lopen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat de professionals op de werkvloer leidinggevenden verdienen die verder kijken dan hun eigen ego en hen juist steunen in hun strijd tegen de georganiseerde criminaliteit in plaats van tegenwerken met een prestigeproject of taskforce of wat dan ook? Zo nee, waarom niet?
De politie is over de gehele line gecommitteerd aan de inzet tegen georganiseerde criminaliteit, en daarbij hoort een leiding die professionals op de werkvloer tijdens de uitoefening van hun wettelijke taak steunt. Zeker daar waar het gaat om de aanpak van ernstige vormen van criminaliteit, zoals de aanpak van de georganiseerde misdaad. De taskforce betreft een herprioritering en verdeling van de bestaande capaciteit in samenspraak met het gezag.
Deelt u voorts de mening dat het standpunt van de korpsleiding, inhoudende dat «dedicated capaciteit en andere competenties» nodig zijn, een schoffering is van de professionals op de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Ik onderschrijf juist dat voor een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit een integrale, multidisciplinaire aanpak op alle niveaus noodzakelijk, is, waarbij professionals met diverse competenties en vaardigheden vanuit verschillende organisaties bij elkaar komen en elkaar versterken en aanvullen. De benodigde expertise kan – afhankelijk van het aan te pakken fenomeen – ook van buiten de politieorganisatie komen.
Het bericht ‘Onderzoek: riolen en bruggen kwetsbaar voor hackers.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van Binnenlands Bestuur en AG Connect naar de kwetsbaarheden in industriële controlesystemen waarmee onder meer rioleringen, sluizen en verkeerslichtsystemen worden aangestuurd? Zo ja, hoe beoordeelt u de bevinding dat deze controlesystemen kwetsbaar zijn voor hackers?
Ja. De beveiliging van dergelijke systemen vereist een andere aanpak dan reguliere IT-systemen. Dit komt door de specifieke risico’s die samenhangen met het toepassingsgebied. Deze systemen hebben een langere levensduur en zijn complexer. Juist daarom is er de laatste jaren extra aandacht voor de beveiliging van operationele technologie, bijvoorbeeld in het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector». Zie ook het antwoord bij vraag 6.
Hoe vaak is het in de afgelopen twee jaar binnen Rijkswaterstaat of ProRail voorgekomen dat een succesvolle aanval is gepleegd op de systemen van bediening, besturing en bewaking? Welke maatregelen zijn binnen het Chief Information Security Officer (CISO) domein genomen om inbreuk op vitale systemen in de toekomst te voorkomen?
De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) verplicht vitale aanbieders en aanbieders van essentiële diensten incidenten of inbreuken met aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit van de verleende dienst te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Er zijn de afgelopen twee jaar geen Wbni-meldingen gedaan door Rijkswaterstaat (RWS). RWS investeert actief in de verbetering van de digitale beveiliging. Zowel via het RWS versterkingsprogramma als ook via het jaarlijkse informatiebeveiligingsbeeld vanuit het CISO-domein worden diverse acties opgesteld en uitgevoerd ten behoeve van de (digitale) veiligheid, zoals uitvoeren van cybertesten als onderdeel van functionele inspectietesten en het oefenen van planvorming tijdens een cybercrisis ProRail heeft systemen voor de besturing van bruggen, tunnels en beveiliging op het spoor. Deze worden (deels) op afstand bestuurd vanuit de Verkeersleiding-posten. Er zijn geen succesvolle (cyber)aanvallen uitgevoerd. Op de essentiële systemen is een zwaar cybersecurity regime van toepassing. Dit regime wordt met regelmaat door externe onderzoeksbureaus getoetst op betrouwbaarheid en werking.
Klopt het dat de kwetsbaarheden in de controlesystemen onder meer worden veroorzaakt door de afwezigheid van beveiligingsupdates en het gebruik van verouderde besturingssystemen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beleid, zijn hierover afspraken gemaakt met de aanbieders van de besturingssystemen en wat zijn de kosten hiervan op jaarlijkse basis? Deelt u de mening dat een gebrek aan adequate beveiliging van dergelijke systemen kan leiden tot aanzienlijke (nationale) veiligheidsrisico’s met mogelijk ontwrichtende gevolgen?
De door u genoemde kwetsbaarheden die bij Industriële Controle Systemen (ICS) kunnen ontstaan, kunnen vooral benut worden door hackers indien er koppelingen zijn met het internet waardoor systemen op afstand kunnen worden gemanipuleerd, overgenomen of onklaar worden gemaakt. Risico’s van controle-systemen zijn in het algemeen systeem-, organisatie-, locatie- en tijd specifiek en hangen samen met beveiligingsmaatregelen die door de organisatie zijn getroffen.
Ons beleid is erop gericht organisaties bewust te maken van deze kwetsbaarheden, kennis te delen en te waarborgen dat er maatregelen worden genomen om deze nationale risico’s zoveel mogelijk te verkleinen. Het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» levert hier een belangrijke bijdrage aan. De uitvoering van het programma wordt bekostigd uit het IenW-budget van de Nationale Cyber Security Agenda (NCSA). Zie voor de inzet van regelgeving ook vraag 6.
Klopt het dat een goedwillende hacker op afstand het rioleringssysteem van een grote gemeente kon overnemen, dit vervolgens meldde bij de betreffende gemeente, maar het vervolgens maanden duurde voor de benodigde update werd uitgevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken? Bent u het eens dat, gezien de aanzienlijke veiligheidsrisico’s van kwetsbaarheden in het systeem, snelheid hier geboden is?
Uit navraag blijkt geen nadere informatie beschikbaar over een casus van een goedwillende hacker die het rioleringssysteem van een grote gemeente kon overnemen.
Voor de aanpak van de veiligheidsrisico’s die volgen uit kwetsbaarheden in een systeem, zie de beantwoording van vraag 4, 6, 7 en 9.
Kunt u toelichten welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van beveiligingsproblemen en in het bijzonder van het updaten van software van industriële besturingssystemen? Zo ja, welke problemen worden hier ondervonden en wordt in samenwerking met experts gezocht naar oplossingen voor deze problemen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli j.l. is voor alle Aanbieders van Essentiele Diensten (AED’s) binnen het IenW-domein de Regeling beveiliging netwerk- en informatiesystemen IenW (MR)2 in werking getreden om de AED’s meer handvatten te bieden bij de uitvoering van hun zorgplicht, waaronder maatregelen op het gebied van detectie en respons en patchmanagement. Met deze MR wordt ook de ILT in staat gesteld hier goed toezicht op te houden. Het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) heeft voor het adequaat patchen van industriële besturingssystemen diverse handreikingen opgesteld 3. Daarnaast wordt er regelmatig door het NCSC en de diverse ministeries, samen met leveranciers gesproken over (de noodzaak van) goed patchmanagement. Hierbij wordt samen gewerkt in diverse initiatieven4, bijvoorbeeld in de Cybersecurity Alliantie.
Al deze maatregelen tezamen borgen dat de betreffende organisaties weerbaarder zijn bij cyberrisico’s: ze hebben inzicht in de mate waarop de maatregelen doeltreffend zijn, de risico’s kunnen beter beheerst worden en ze zijn in staat voortdurend bij te sturen.
Welke veiligheidseisen worden gesteld bij de inkoop van software en hardware voor industriële besturingssystemen? Wordt een risicoanalyse uitgevoerd bij de aankoop van de betreffende software en wordt regelmatig getest of beiden voldoen aan de dan geldende veiligheidseisen? Zo ja, wat wordt gedaan met de uitkomsten van de risicoanalyses? Zo nee, waarom niet?
Een overheidsorganisatie die ICT-producten en -diensten inkoopt moet de eisen uit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) vertalen naar inkoop-contracten en afspraken maken over de naleving van die contracteisen. Het uitvoeren van risicoanalyses en testen is hier onderdeel van. De aanscherping van de nationale veiligheidsrisico’s voor inkoop en aanbesteding is eind 2018 geïmplementeerd door de rijksoverheid. Hiermee is het staand beleid vanuit de rijksoverheid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met eventuele risico’s in relatie tot de leverancier en met het concrete gebruik van de systemen.
Wat is de huidige stand van zaken van het uitvoeren van de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer in 2019 heeft gedaan ten aanzien van de cyberbeveiliging van waterwerken? Welke aanbevelingen zijn reeds overgenomen en uitgevoerd en welke nog niet?
Sinds het rapport van de Algemene Rekenkamer «Digitale Dijkverzwaring» uit 2019 heeft er bij Rijkswaterstaat (RWS) een flinke verbeterslag plaatsgevonden. RWS investeert in verbetering van de digitale beveiliging, via het RWS-versterkingsprogramma. Ik heb uw kamer hierover geïnformeerd in 20205 en onlangs over de laatste stand van zaken via mijn brief «Update Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» op 2 juni 20216. Sindsdien zijn de maatregelen voor procesautomatisering in de «Cybersecurity Implementatie Richtlijn Objecten» waarmee deze op bredere schaal kunnen worden toegepast. Een andere prioritaire maatregel betreft de aansluiting van extra objecten op het Security Operations Centre (SOC)7 van RWS. Het betreft daarbij objecten, zoals bijvoorbeeld bruggen en sluizen,van het Hoofdwatersysteem (HWS), het Hoofdwegennet (HWN) en het Hoofdvaarwegennet (HVWN). Hiermee kunnen kwetsbaarheden eerder gesignaleerd worden en kan er adequaat actie worden genomen om deze te verhelpen.
In hoeverre worden dreigingsbeelden ingezet en praktisch doorvertaald naar de bescherming van industriële besturingssystemen en in het bijzonder individuele vitale objecten zoals waterkeringen en sluizen?
Dreigingsbeelden worden gedeeld door de veiligheidsdiensten met de betreffende bedrijven en instellingen. Deze maken zelf een doorvertaling naar de systemen in eigen beheer en de organisatie specifieke impact. Vanuit onze beleidsverantwoordelijkheid bieden wij hierbij ondersteuning. Organisaties zijn zelf verantwoordelijk om de juiste maatregelen te implementeren. Waar het aanbieders van essentiële diensten (AED’s) betreft, zien de toezichthouders hierop toe.
Bent u het eens dat bij het keren en beheren van water de fysieke veiligheid van miljoenen Nederlanders op het spel staat? Zo ja, bent u het dan ook eens dat het niveau van cybersecurity van systemen die rioleringen, bruggen en sluizen aansturen aanzienlijk hoger moet liggen dan nu het geval is? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dit niveau te verhogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat het keren en beheren van water cruciaal is voor de bescherming van Nederland. Daarom is «keren en beheren van de waterkwantiteit» een vitaal proces in categorie A (infrastructuur die bij verstoring, aantasting of uitval ernstige gevolgen heeft op economisch, fysiek of sociaal-maatschappelijk vlak met mogelijke cascade gevolgen). Er wordt hard gewerkt aan het verhogen van het niveau van cyberweerbaarheid van vitale objecten binnen dit proces en deze vallen ook onder de Wbni, zie ook mijn antwoord onder vraag 8.
Verder heb ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid aandacht voor de cybersecurity van systemen die riolering, bruggen en sluizen aansturen. Daarom werken we samen met decentrale overheden om ook hier de cyberweerbaarheid te verhogen en de Nederlandse infrastructuur blijvend te beschermen.
De Kamerbrief ‘Reactie op de motie van het lid Yesilgöz-Zegerius over een cyberverdedigingsprotocol voor gemeenten’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Mark Strolenberg (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat verschillende gemeenten zoals Hof van Twente afgelopen jaren slachtoffer zijn geworden van cyberaanvallen waarbij veel gevoelige persoonsgegevens zijn buitgemaakt?1
Iedere digitale aanval op een overheidsorganisatie is er één te veel. De realiteit is dat digitale dreigingen toenemen. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor de digitale overheid stel ik kaders en ondersteun ik waar nodig om het openbaar bestuur digitaal veilig te laten functioneren.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek blijkt dat een groot deel van de gemeenten nog geen draaiboek (protocol) heeft in het geval van een digitale aanval? Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten als gevolg hiervan geen kennis en kunde in huis hebben om de benodigde stappen te zetten na een digitale aanval en om de opgelopen schade te mitigeren?2
Ik deel het beeld dat op het terrein van informatieveiligheid binnen en buiten de overheid veel werk te doen is. De digitale dreiging is groeiende en alle organisaties wereldwijd kampen met dit vraagstuk. Het is een breed maatschappelijk vraagstuk waar naast gemeenten, ook andere publieke organisaties mee kampen.
Verder deel ik de mening dat overheidsorganisaties voorbereid moeten zijn op digitale aanvallen. Inderdaad zijn aanvallen nooit 100% te voorkomen. Vandaar dat ik uw Kamer graag wijs op de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO)3. Dit is het algemene basisnormenkader voor informatieveiligheid voor de gehele overheid, waarin ook eisen en maatregelen zijn opgenomen over het beheer van informatiebeveiligingsincidenten. Concreet stelt de BIO in hoofdstuk 16 «Beheer van informatiebeveiligingsincidenten» onder meer verplicht dat er verantwoordelijkheden en procedures tot op directieniveau zijn vastgesteld voor een snelle, doeltreffende en ordelijke respons op informatiebeveiligingsincidenten. Er worden eisen gesteld aan het rapporteren van incidenten. Gezien het belang ervan zijn deze eisen in de BIO, conform de systematiek van de BIO4, nader vertaald in maatregelen zoals de verplichting een intern meldloket te hebben met vastgestelde afhandelingsprocedures. En de meldingsprocedure moet voor iedereen in de organisatie kenbaar zijn. Ook beschrijft de BIO hoe afhankelijk van de ernst van een incident verder moet worden gereageerd. Draaiboeken en protocollen zijn daarmee impliciet onderdeel van een totaalpakket van de verplichtingen en aan maatregelen, die voortvloeien uit hoofdstuk 16 van de BIO.
Ik deel dan ook het standpunt dat het hebben van draaiboeken en protocollen van belang is om snel in te kunnen spelen op digitale ontwrichting. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun informatieveiligheid binnen de geldende kaders, ook voor het opstellen van draaiboeken en protocollen voor incidenten. Het college van burgemeester & Wethouders draagt de eindverantwoordelijkheid voor hun gemeente en de gemeenteraad controleert.
Digitale aanvallen zijn niet allemaal hetzelfde. De kennis en kunde die nodig is om de nodige stappen te zetten, verschilt per aanval. Gemeenten kunnen indien nodig ondersteuning krijgen van de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Vanuit de kaderstellende en ondersteunende rol van BZK voert het Centrum Informatiebeveiliging een Privacybescherming (CIP) sinds 2019 een overheidsbreed ondersteuningsprogramma uit. Het voornaamste doel hiervan is adviezen en ondersteuningsmiddelen aanreiken aan overheden, gericht op het geïmplementeerd krijgen van de BIO.
Ten slotte maak ik u graag attent op de jaarlijkse overheidsbrede cyberoefening en de bijbehorende webinars5 die erop zijn gericht op de digitale weerbaarheid van de overheid te vergroten. Aan deze oefening nemen veel verschillende overheidspartijen deel. De laatste cyberoefening met meer dan 1000 deelnemers vond op 1 november plaats.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wetenschappelijk en maatschappelijk consensus bestaat over de meerwaarde van een cyber protocol/draaiboek in het geval van een digitale aanval waarbij handelingsperspectief kan worden geboden aan organisaties en digitale aanvallen sneller kunnen worden verholpen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met ons eens dat digitale aanvallen nooit honderd procent voorkomen kunnen worden, maar dat het hebben van een cyber protocol/draaiboek indien een aanval zich voordoet wel van essentieel belang is om gemeentes de juiste stappen te laten zetten om zo goed mogelijk om te gaan met digitale aanvallen en om de schade zoveel mogelijk te beperken? Zo ja, bent u het dan ook eens dat het hebben van een cyber protocol/draaiboek een belangrijk hulpmiddel is in het zo goed mogelijk omgaan met digitale aanvallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met ons eens dat het hebben van een cyber protocol/draaiboek als een belangrijk aanvullend instrument kan worden in gezet in een breder pakket van bestaande maatregelen tegen digitale aanvallen? Zo ja, bent u alsnog bereid om de aangenomen motie Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 26 643, nr. 753) uit te voeren en dus in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) cyber protocollen/draaiboeken op te stellen om gemeentes beter voor te bereiden op digitale aanvallen? Zo nee, waarom niet?
In mijn reactiebrief6 op de motie Yesilgöz-Zegerius7 heb ik aangegeven hoe ik uitvoering geef aan de motie. Ik herhaal hier kort wat ik in mijn reactiebrief heb gesteld, namelijk dat ik in mijn beleid niet inzet op één cyberverdedigingsprotocol voor alle gemeenten, omdat de ene situatie niet de andere is. Hoe er daadwerkelijk moet worden gehandeld is weliswaar context-afhankelijk, maar wel onderworpen aan eisen. Zoals ik hierboven heb aangegeven stelt de BIO eisen aan het afhandelen van informatiebeveiligingsincidenten met inbegrip met vastgestelde procedures.
Naar aanleiding van het artikel van AG Connect wil ik hieraan nog een paar opmerkingen toevoegen. Ten eerste: informatieveiligheid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ik noemde eerder dat informatieveiligheid bij gemeenten onder de eindverantwoordelijkheid van het College van B&W valt. Het is van belang dat waar dat niet of onvoldoende gebeurt, zij hun verantwoordelijkheid nemen en gaan uitoefenen; de gemeenteraad dient hier ook op toe te zien. Gemeenten worden hierbij ondersteund door de VNG en de IBD voor gemeenten.
Ik ondersteun dit door de controlerende taak (het horizontale toezicht) van de gemeenteraad te versterken met onder andere de aanpak Eenduidige Normatiek Single Information Audit (ENSIA), waarover uw Kamer is geïnformeerd op 18 maart jl. in de Voortgangsbrief Informatieveiligheid.8 ENSIA heeft tot doel te komen tot een zo effectief en efficiënt mogelijk ingericht verantwoordingsstelsel voor informatieveiligheid bij gemeenten. De focus van ENSIA ligt op verantwoording richting de gemeenteraad, het hoogste politieke orgaan van de gemeente. Echter, omdat gemeenten ook verantwoording afleggen aan de rijksoverheid waar het gaat om het gebruik van landelijke voorzieningen, helpt ENSIA de gemeenten in één keer verantwoording af te leggen over informatieveiligheid gebaseerd op de normen die gelden voor de Nederlandse overheid, de BIO. Met ENSIA sluit de verantwoording over informatieveiligheid aan op de planning- en controlcyclus van de gemeente. Hierdoor heeft het gemeentebestuur meer overzicht over de informatieveiligheid van zijn gemeente en kan het beter sturen en verantwoording afleggen aan de gemeenteraad.
Ook de VNG ziet het belang en de urgentie van adequate digitale weerbaarheid toenemen. Ze biedt op het terrein van informatieveiligheid de gemeenten daarbij op allerlei wijzen ondersteuning, zoals ook op het terrein van incidentmanagement. VNG en IBD trekken lessen uit incidenten en stellen deze lessen openbaar beschikbaar. Dit geldt onder andere voor de geleerde lessen van de door u aangehaalde incidenten, de hacks bij de gemeenten Lochem en Hof van Twente en de Citrix-problematiek.
De IBD heeft voor gemeenten een aantal producten beschikbaar gesteld die ingaan op het voorkomen van digitale incidenten, maar ook op de wijze waarop een incident kan worden afgewikkeld. Het incident bij de gemeente Hof van Twente heeft onder andere geleid tot de ontwikkeling van het «kaartje in de meterkast» voor gemeentesecretarissen9. Dit document helpt de gemeente om vooraf de juiste stappen te bepalen in geval van een incident. Via de vakvereniging worden gemeentesecretarissen gewezen op dit initiatief.
Om gemeenten te helpen met het verhogen van de digitale weerbaarheid heeft de IBD een ondersteuningspakket ontwikkeld voor de processen en maatregelen uit de BIO met de hoogste prioriteit. In dit ondersteuningspakket wordt naast preventieve maatregelen en bewustwording ook ingezet op bedrijfscontinuïteitbeheer (BCM) en zijn concrete handreikingen voor incident en responsmanagement beschikbaar voor alle gemeenten. Zoals gesteld in mijn reactie op de motie Yesilgöz-Zegerius worden de Veiligheidsregio’s betrokken bij crisis en incidenten volgens de Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdingsprocedure (GRIP) en kan opgeschaald worden naar de nationale crisisstructuur.
Met dit ondersteuningspakket zie ik dat de gemeenten voortvarend bezig zijn. Tegelijkertijd ben ik met de VNG, de rijksoverheid, de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal overleg doorlopend in gesprek om gezamenlijk de digitale weerbaarheid van de overheid te versterken tegen de telkens wijzigende dreigingen.
Een ‘satirisch’ filmpje dat afgelopen vrijdag is uitgezonden door de NPO |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit filmpje1 dat vrijdag 15 oktober 2021 is uitgezonden door de NPO en waarin niet-gevaccineerden worden doodgeschoten?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit filmpje? Is het volgens u satire gericht tegen het vaccinatiebeleid, tegen de afgelopen september ingevoerde Q&R-pas en de vaccinatiedwang die hierbij komt kijken? Indien dit het geval is, kunt u één ander voorbeeld geven waarin de NPO op een dergelijke brute wijze het coronabeleid van de regering op de hak nam? Indien u dit niet kan bent u het in dat geval eens dat de satire dan zo goed als zeker gericht moet zijn tegen de vaccinatieweigeraars die in het filmpje massaal worden doodgeschoten? Of zijn er volgens u andere aanwijzingen van het tegendeel? Zo ja, wat zijn die aanwijzingen?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dientengevolge ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De NTR, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de NTR dat doet. Het is een kwestie van individuele smaak of men wel of niet gecharmeerd is van de inhoud. Men kan het een aanstootgevend filmpje vinden, of men kan het zien als satire. Het is verder niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar een waardeoordeel over te vellen. Ik heb voorts geen inzicht in de inhoud van toekomstige programma’s van de publieke omroep. Dat is aan de NPO en de omroepen. Toezicht vooraf op de inhoud van tv-programma’s is, zoals artikel 7, tweede lid, van de Grondwet bepaalt, nooit geoorloofd.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vallen onder de (grond)wettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting ook uitlatingen die anderen in de samenleving mogelijk kwetsen, choqueren of verontrusten, ook als die betreffende uitlatingen waardeoordelen zijn.3 Potentieel kwetsende uitlatingen vallen eerder onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting indien zij gedaan worden in het kader van een maatschappelijk debat, zeker ten aanzien van onderwerpen die het algemeen belang aangaan, zoals de volksgezondheid.4 Ook satire kan onder die bescherming vallen.5 Verder komt de pers bijzondere bescherming toe, nu zij de maatschappij ten dienste staat in het proces van meningsvorming tijdens maatschappelijke debatten.6
Het is niet aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om een oordeel te hebben over de vraag of het onderhavige filmpje als strafbaar dient te worden gekwalificeerd. Evenmin is het aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om actie te ondernemen tegen de makers en/of verspreiders van het onderhavige filmpje. Als aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Aangenomen dat, en alles wijst hierop, het filmpje gericht is tegen de groep mensen in onze samenleving die ervoor gekozen hebben op hun eigen natuurlijke lichaamsimmuniteit te vertrouwen in plaats van een experimenteel vaccin (de niet-gevaccineerden dus), hoe beoordeelt u het filmpje dan vanuit strafrechtelijk oogpunt? Kan een geweldsfantasie waarbij satirisch een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, systematisch wordt uitgemoord volgens u strafrechtelijk door de beugel?
Zie antwoord vraag 2.
Of is het satirisch propageren van het massaal doodschieten van een bevolkingsgroep door de NPO wellicht een strafbare vorm van dreigen met geweld en de dood? Indien dit het geval is, hoe gaat u hiertegen strafrechtelijk optreden? Indien dit niet het geval is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u wellicht parallellen tussen Radio Milles Collines en de manier waarop de genocide in Rwanda tot stand is gekomen en de genocidale satirische geweldsfantasie zoals die door de NPO is uitgezonden waarbij een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, massaal worden doodgeschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wellicht omdat dit volgens u satire’is? Is het dan ook mogelijk een filmpje te maken en uit te zenden, bijvoorbeeld door Ongehoord Nederland! straks bij de NPO, waarin politici en journalisten, vanzelfsprekend in de vorm van satire, worden opgehangen en met de dood worden bedreigd? Vindt u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt dan ook prima?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt niet prima vindt, waarom onderneemt u dan geen actie tegen de makers en verspreiders bij de NPO van dit walgelijke filmpje waarin onder het mom van satire niet-gevaccineerden, die zich niet gewoon willen laten vaccineren, massaal worden doodgeschoten? Kunt u dit uitleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Of zijn niet-gevaccineerden wellicht, na de invoering van de misdadige apartheidspas, inmiddels helemaal vogelvrij verklaard en mogen satirische filmpjes waarin deze groep wordt doodgeschoten en dus met de dood bedreigd wél «gewoon» worden uitgezonden door de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Als het strafrechtelijk volgens u door de beugel kan, wilt u dan erkennen dat het filmpje walgelijk, smakeloos en beneden alle peil is? Indien u dat niet wil erkennen, begrijpen we het dan goed dat het in een satirisch filmpje laten doodschieten van niet-gevaccineerden geen probleem is voor u, maar een ludiek bedoelde galg meegevoerd tijdens de demonstratie om het eind van de Nederlandse vrijheid te symboliseren volgens u wel een smakeloze toestand is, beneden alle peil, waarvoor u helemaal geen begrip heeft?2 Kunt u dit verschil uitleggen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb ervoor gekozen de vragen niet afzonderlijk te beantwoorden, omdat zij dezelfde strekking hebben en afzonderlijke beantwoording enkel tot herhaling van tekst of verwijzing zou leiden.
Politie-ingrijpen bij demonstraties en de veiligheid van vreedzame demonstranten en journalisten. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de politieacties tegen demonstranten bij de Woonopstand in Rotterdam op 17 oktober jl.?
Ja.
Kunt u een tijdlijn geven van alle gebeurtenissen die hebben geleid tot het politie-ingrijpen? Kunt u daarin ook aangeven wanneer het politie-ingrijpen gepland werd? Kan ook een tijdlijn worden gegeven van de gebeurtenissen tijdens het politie-ingrijpen?
De gebeurtenissen waarnaar u verwijst hebben plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag. Voor een overzicht van de feiten verwijs ik u naar de brief van de burgemeester van Rotterdam van 21 oktober 2021 aan de Rotterdamse gemeenteraad.1
In verband met mijn toezegging bij de behandeling van de begroting van mijn ministerie om de uitkomst van een gemeentelijke evaluatie met uw Kamer te delen, laat ik u het volgende weten.
De gemeenteraad van Rotterdam heeft een motie aangenomen waarin de burgemeester wordt gevraagd om de ongeregeldheden rondom de Woonopstand in dialoog tussen een vertegenwoordiging van de demonstranten en de driehoek te evalueren. De uitkomsten hiervan worden teruggekoppeld aan de Rotterdamse gemeenteraad. Ik heb de burgemeester gevraagd om mij de uitkomst daarvan eveneens te doen toekomen, zodat ik die met uw Kamer kan delen.
Op basis van welke signalen is tot politie-ingrijpen overgegaan? Van waar waren deze signalen afkomstig? Of leidden gepleegde strafbare feiten tot het politie-ingrijpen? Zo ja, welke gepleegde strafbare feiten waren dit?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Was de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) betrokken bij de totstandkoming van het politie-ingrijpen? Zo ja, op welke manier?
Nee, de NCTV was niet betrokken bij de totstandkoming van het politie-ingrijpen.
Oordeelt u dat het opsplitsen van een demonstratie en zo een brede geweldstoepassing de proportionele middelen waren om opvolging te geven aan signalen dan wel de constatering van gepleegde strafbare feiten? Kun u uw oordeel onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Waarom heeft de politie, zeker met het oog op het vreedzame karakter van de demonstratie, ingezet op escalatie? Op welke manier is vervolgens geprobeerd in te zetten op deëscalatie door de politie? Klopt het dat een burger het voortouw heeft genomen in deëscalatie?
De politie heeft niet ingezet op escalatie. De mobiele eenheid opereert onder lokaal gezag en probeert waar mogelijk altijd toenadering te zoeken, begeleiding te bieden en contact te houden met demonstranten, zo ook in Rotterdam tijdens voornoemde demonstratie. Ik verwijs voor een verder antwoord op uw vraag naar de brief ingezonden door de locoburgemeester van de gemeente Rotterdam.
Klopt het dat politiehonden zijn ingezet bij het politie-ingrijpen in Rotterdam? Zo ja, hoeveel honden zijn ingezet? Wat was de aanleiding voor de inzet van dit zware geweldsmiddel? Vindt u de inzet van politiehonden tegen vreedzame demonstranten proportioneel?
De inzet van politiehonden kan onderdeel uitmaken van de ME, zo ook tijdens de woonprotesten in Rotterdam. Politiehonden hebben in de praktijk bewezen dat zij een de-escalerend effect hebben tijdens orde handhavend optreden. Het optreden van de ME valt onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. Ik verwijs voor een verder antwoord op uw vraag naar de bij de beantwoording van vraag 2 genoemde brief van de burgemeester van Rotterdam.
Is het gebruikelijk dat aan demonstraties agenten in burgerkleding deelnemen die verschillende stickers op hun kleding dragen waarmee zij het doel van de demonstratie onderschrijven? Is dit in Rotterdam gebeurd? Hoe dienen deze agenten in burgerkleding zich tegenover burgers te identificeren als politie, alvorens zij overgaan tot geweldstoepassing? Kunt u bevestigen dat deze politieagenten dit ook altijd hebben gedaan in Rotterdam?
De inzet van agenten in burger, ook wel onopvallend werken genoemd, is een veelgebruikte operationele keuze. Deze is nodig voor een goede uitvoering van de politietaak. Zo kan de arrestatie eenheid opereren als onderdeel van de mobiele eenheid en als zodanig in burgerkleding optreden. Wanneer zij in burgerkleding opereren zullen zij aansluiten zoeken bij de doelgroep om hun werk zo onopvallend mogelijk te kunnen doen. Dit mede om zo min mogelijk geweld in te hoeven zetten tijdens een aanhouding en zo doelmatig mogelijk te kunnen optreden.
De legitimatieplicht voor optreden in burgerkleding is vastgelegd in artikel 2, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie). Op grond van dit artikel dient een politieambtenaar zich voorafgaand aan zijn optreden als politieambtenaar ongevraagd te legitimeren met het politielegitimatiebewijs, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken. Het optreden in groepsverband als arrestatie eenheid als onderdeel van de mobiele eenheid maakt het legitimeren niet altijd opportuun waar snelheid in de actie is geboden.
In welke mate is juist de politie, naar uw oordeel, debet aan het verstoren van een vreedzame demonstratie? Wat vindt u überhaupt van het feit dat in een democratische rechtsstaat een vreedzame demonstratie geen doorgang kan vinden door het handelen van de politie? Hoe beoordeelt u in dat licht het handelen van de burgemeester van Rotterdam, de heer Aboutaleb?
Op grond van artikel 9 Grondwet heeft een ieder het recht om te demonstreren. Het recht om te demonstreren is echter geen absoluut grondrecht. Artikel 9, tweede lid van de Grondwet en de Wet openbare manifestaties biedt de burgemeester de bevoegdheid om een demonstratie te beperken en in een uiterst geval zelfs te verbieden. Dit mag hij op grond van artikel 2 Wet openbare manifestaties alleen doen wanneer dit noodzakelijk is in het kader van: de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
De inzet van de mobiele eenheid (ME) geschiedt slechts na toestemming van het gezag. De burgemeester heeft gezag over de politieambtenaren die in zijn gemeente zijn belast met de handhaving van de openbare orde en kan de politieambtenaren de daarvoor nodige bevelen te geven. Ik verwijs voor een verder antwoord op uw vraag naar voornoemde brief van de burgemeester van Rotterdam.
Ziet u ook een patroon in het handelen van de Rotterdamse politie, die in 2020 een vreedzame Black Lives Matter-demonstratie vlak voor het einde opbrak en in 2016 disproportioneel ingreep tegen het Kick Out Zwarte Piet-protest om daar 168 arrestaties te verrichten, waarvan geen tot vervolging leidde vanwege een gebrek aan bewijs of omdat arrestanten ten onrechte werden aangemerkt als verdachte?1 Wat is uw oordeel daarover?
Nee, ik kan het bestaan van een patroon niet onderschrijven. Ik heb vertrouwen in het optreden van de politie, onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag, en het openbaar ministerie om deze zaken goed af te handelen.
Sluit u zich aan bij het oordeel van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) die het politieoptreden bij de demonstratie hebben gezien en dit optreden «schokkend» noemen?2
Gebruik en effectueren van de geweldsbevoegdheid ziet er vaak heftig uit, ook wanneer dit op proportionele en subsidiaire wijze wordt toegepast.
De beoordeling of geweldgebruik in een specifiek geval rechtmatig was, is echter niet aan mij als Minister maar aan andere autoriteiten. Ik kan en zal niet in de beoordeling hiervan treden.
Bent u bereid onderzoek in te stellen naar het handelen van de politie in Rotterdam? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties moeten volgens u hangen aan een disproportionele geweldstoepassing door de politie?
Geweldsaanwending door de politie moet worden gemeld bij- en getoetst door de hulpofficier van justitie. Dat is hier niet anders. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie aan het Openbaar Ministerie moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld.4 Op dit moment zie ik geen aanleiding om aanvullend op deze procedure een onderzoek in te stellen.
Welke maatregelen gaat u nemen een situatie zoals in Rotterdam in het vervolg te voorkomen?
Ik zie geen aanleiding voor het treffen van maatregelen.
Klopt de berichtgeving van verschillende media dat zo’n 50 personen zijn gearresteerd bij de Woonopstand in Rotterdam? Rechtvaardigt, naar uw oordeel, de arrestatie van zo’n 50 personen, het opbreken van een demonstratie en de geweldstoepassing door de politie tegen vreedzame demonstranten?
Ik kan, zoals aangegeven, niet in de beoordeling treden van het door u gevraagde. Het OM heeft mij bericht dat er geen 50 personen zijn aangehouden maar 9.
Er zijn signalen binnengekomen dat de pers is gehinderd door de mobiele eenheid (ME) in het verslag doen van de demonstratie en het politie-ingrijpen, zelfs na vertoon van perskaart, kunt u dit bevestigen of ontkrachten? Indien dit is gebeurd, hoe oordeelt u hierover?
Ik ken en herken de signalen waarnaar u verwijst niet.
Hoeveel arrestanten zijn dezelfde avond of volgende dag zonder aanklacht vrijgelaten? Hoeveel arrestanten worden vervolgd en hoe luidt de aanklacht tegen hen?
Er zijn in totaal negen aanhoudingen verricht. Alle aangehouden verdachten zijn na verhoor dezelfde dag heengezonden. Acht verdachten kregen een strafrechtelijke afdoening. Eén zaak is geseponeerd door de officier van justitie.
Bent u op de hoogte dat ook in Amsterdam na afloop van het Woonprotest mensen gearresteerd zijn? Hoeveel arrestanten zijn toen dezelfde avond of de volgende dag zonder aanklacht vrijgelaten? Hoeveel arrestanten worden vervolgd en hoe luidt de aanklacht tegen hen?
Er zijn in totaal 59 mensen gearresteerd. 39 demonstranten hebben een boete gekregen voor het verstoren van de openbare orde en 7 demonstranten zijn aangehouden voor het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs. Zij zijn allen dezelfde dag nog heengezonden. De resterende 13 demonstranten worden verdacht van zwaardere vergrijpen zoals zware mishandeling, het voorhanden hebben van vuurwerk en openlijke geweldpleging. Deze zaken zijn in behandeling bij het openbaar ministerie.
Het politie-ingrijpen in Rotterdam volgt op een week van politie-ingrijpen tegen klimaatdemonstraties in Den Haag, oordeelt u dat bij de klimaatdemonstraties op een proportionele manier gehandeld is door de politie ten opzichte van demonstranten? Kunt u uw oordeel onderbouwen?
De beoordeling of geweldgebruik in een specifiek geval rechtmatig was, is niet aan mij als Minister. Ik kan en zal niet in de beoordeling hiervan treden.
Gezien het feit dat bij demonstraties in Den Haag meerdere journalisten zijn gearresteerd, hoe oordeelt u dat het politie-ingrijpen in Den Haag zich verhoudt tot de persvrijheid? Deelt u de mening en onderschrijft u de Grondwet door te oordelen dat het onbestaanbaar is dat journalisten worden gearresteerd terwijl zij van een demonstratie en het politie-ingrijpen daarop verslag doen?
De journalistieke vrijheid is een groot goed, hier zetten wij ons met volle toewijding voor in. Dit laat onverlet dat er ook grenzen zitten aan de vrijheid van een journalist bij de uitoefening van zijn vak. Het beschikken over een (politie-)perskaart kent een journalist extra rechten en vrijheden toe. De journalist is echter ook aan (gedrags-)regels gebonden.
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding. Waarbij er naderhand een beoordeling plaatsvindt van de aanhouding. Bij deze beoordeling zal de journalistieke status altijd worden meegewogen.
Hoeveel arrestanten bij de klimaatdemonstraties in Den Haag zijn dezelfde dag van hun arrestatie of de dag erna zonder aanklacht vrijgelaten? Hoeveel arrestanten worden vervolgd en hoe luidt de aanklacht tegen hen?
Gedurende de betreffende actieweek zijn, onder gezag van het Openbaar Ministerie (OM), in totaal 133 aanhoudingen verricht. De gronden waren o.a. belediging, belemmering, het in het gevaar brengen van het verkeer, mishandeling van een agent en het niet voldoen aan een bevel of vordering. Alle arrestanten zijn dezelfde dag heengezonden. Deze zaken zijn in behandeling bij het openbaar ministerie.
Wat doet, volgens u, het politie-ingrijpen zoals dat bij voornoemde demonstraties in de verschillende steden heeft plaatsgevonden met het vertrouwen van burgers in de politie? Wat is uw oordeel daarover?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 9.
Welke nazorg bestaat voor de mensen die het doel waren van geweldstoepassing door de politie?
In beginsel tracht de ambtenaar die geweld aanwend ook nazorg te bieden waar dit geboden is. Soms laat de situatie dit echter niet toe, bij grootschalige verstoringen van de openbare orde bijvoorbeeld. Bij iedere redelijke mogelijkheid zet de politie zich in om hulp te verlenen aan hen die het behoeven. Dus wanneer iemand zich meldt bij de agenten met letsel zal deze, wanneer de situatie het toelaat, geholpen worden.
In gevallen dat een arrestant letsel heeft opgelopen bij een aanhouding bestaat de mogelijkheid om een forensisch arts te zien, belast met de zorg van arrestanten. Dit kan worden geïnitieerd via arrestantenbewaarder en wordt tevens getoetst door de (hulp) officier van justitie tijdens de voorgeleiding. Voor niet aangehouden verdachten geldt dat zij toegang hebben tot het reguliere zorgstelsel.
Deelt u de mening dat demonstranten in vrijheid gebruik moet kunnen maken van hun grondrecht, zonder dat zij te maken krijgen met geweldstoepassing vanuit de politie?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Hoe gaat u garanderen dat burgers, die gebruik willen maken van hun grondrecht te demonstreren, in het vervolg niet te maken krijgen met geweldstoepassing door de politie en dus hun grondwettelijke recht om te demonstreren wordt geborgd?
Veroordeelde criminelen die vrij rondlopen in Turkije |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de zaak van de veroordeelde A. die zijn nichtje in 2004 wurgde, bij verstek onherroepelijk veroordeeld werd tot tien jaar gevangenisstraf, maar al die jaren uit handen is gebleven van politie en justitie?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de nabestaanden dat de dader nog altijd niet is gepakt, al 17 jaar vrij rondloopt in Turkije, terwijl de politie zelfs nauwkeurig weet waar de veroordeelde verblijft? Deelt u de mening dat dit een vorm van straffeloosheid is die we niet kunnen accepteren?
Ik deel de mening dat het niet aan de nabestaanden en de maatschappij uit te leggen is dat de dader nog altijd niet is opgepakt en dat dit een vorm van straffeloosheid is die we niet kunnen accepteren. Over de kennis bij de politie omtrent de verblijfplaats van de veroordeelde doe ik in het kader van de opsporing geen uitspraken.
Wat is al ondernomen om deze man achter de tralies te krijgen? Hoe heeft Turkije daar tot nu toe op gereageerd?
Over individuele strafzaken, het contact daarover met een buitenlandse autoriteit en de wijze waarop door een buitenlandse autoriteit wordt gehandeld, doe ik geen mededelingen. In het algemeen kan ik wel zeggen dat Turkije geen onderdanen uitlevert aan andere landen voor de tenuitvoerlegging van een straf. De enige mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van een straf is het overdragen van die straf, zodat de straf in Turkije kan worden uitgevoerd. Nederland verzoekt in die gevallen op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) aan de Turkse autoriteiten om straffen over te nemen. De Turkse autoriteiten nemen normaal gesproken alleen Wots-verzoeken in behandeling als er een adres of verblijfplaats bekend is. Deze is niet altijd voorhanden. Daarnaast worden deze veroordeelden internationaal (wereldwijd) gesignaleerd.
Hoeveel vaker komt het voor dat mensen, die in Nederland veroordeeld worden, zich in Turkije ophouden en zo uit handen van justitie blijven? Hoe wordt druk uitgeoefend op Turkije om daders niet zonder straf weg te laten komen met hun misdrijven?
In 2019 waren bij Fugitive Active Search Team NL (FAST) 56 zaken met een (resterende) straf van minimaal 120 dagen bekend waarbij de veroordeelde zich mogelijk in Turkije zou bevinden. Deze zaken worden regulier onder de aandacht gebracht op verschillende niveaus bij de Turkse autoriteiten.
Op dit moment is in 16 zaken aan de Turkse autoriteiten gevraagd om een opgelegde straf ten uitvoer te leggen. Indien een reactie te lang op zich laat wachten, verstuurt de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen een rappel. Dit is in 6 zaken ten minste één keer gebeurd. Verder wordt waar nodig langs diplomatieke weg aandacht gevraagd voor openstaande zaken.
Bij welke andere landen speelt dit probleem nog meer?
Voor verschillende landen geldt dat veroordeelde onderdanen niet worden uitgeleverd aan andere landen, maar opgelegde straffen wel kunnen worden overgedragen. Met al de betreffende landen wordt op de best mogelijke manier samen gewerkt om tot uitvoering van de opgelegde straffen te komen. Op nadere bijzonderheden wil ik in het antwoord op deze vraag niet ingaan, omdat dit een onnodige negatieve impact zou kunnen hebben op de samenwerking met deze landen.
Deelt u de mening dat de vraag of het recht zijn beloop heeft eigenlijk niet hoort af te hangen van de politiek en de internationale betrekkingen tussen landen?
Ja, ik deel uw mening.
Wat kunt u doen om dit soort straffeloosheid in het algemeen te voorkomen?
Om te kunnen zorgen dat een rechterlijke uitspraak ook ten uitvoer wordt gelegd indien de veroordeelde in het buitenland verblijft, zijn er verschillende instrumenten, zoals diplomatie, uitlevering of overlevering van de veroordeelde aan Nederland of het overdragen van het strafvonnis aan een ander land.
De mogelijkheden hier verschillen per land. Als er eisen gesteld worden waaraan Nederland (juridisch) niet kan voldoen, dan is het overdragen van de straf niet mogelijk.
Daarnaast zet ik in op het voorkomen dat veroordeelden naar het buitenland vluchten. Vorig jaar is daarvoor bijvoorbeeld samen met het OM, de Rechtspraak en het CJIB een risicotaxatie-instrument ontwikkeld, om de kans op onttrekking te voorspellen. Bij een hoge kans kan bijvoorbeeld worden besloten om via (super-)snelrecht de straf direct aansluitend aan de uitspraak ten uitvoer te leggen. Dit instrument is met pilots getoetst, en ik ben nu met het OM in gesprek of en hoe deze werkwijze kan worden opgenomen in de reguliere werkprocessen.
Wat kunt u specifiek nog doen in deze zaak, om er voor te zorgen dat deze dader zijn straf niet ontloopt en er gerechtigheid komt, wat zeker ook voor de nabestaanden van bijzonder groot belang is?
Deze zaak blijft onderwerp van gesprek met de Turkse autoriteiten.
Kunt u een brief aan de Tweede Kamer sturen over hoe deze motie wordt uitgevoerd?1
De gevraagde brief is op 12 november jl. aan uw Kamer verzonden.2 Daarin is de volgende passage opgenomen over de uitvoering van de motie:
Ik hoop u, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voldoende te hebben geïnformeerd.
Opgepakte journalisten bij demonstraties |
|
Peter Kwint (SP), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat er drie journalisten zijn opgepakt in de afgelopen week bij demonstraties voor een beter klimaatbeleid?1, 2
Ja.
Wat is de toegevoegde waarde van een perskaart als journalisten alsnog opgepakt worden als ze verslag doen van een demonstratie?
Het beschikken over een (politie-)perskaart kent een journalist extra rechten en vrijheden toe. De journalist is echter ook aan (gedrags-)regels gebonden.
Kunt u aangeven welke regels en protocollen er zijn als journalisten kenbaar maken tijdens een aanhouding dat zij journalist zijn? Zijn die in deze gevallen voldoende in acht genomen?
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding, waarbij er naderhand een beoordeling plaatsvindt van de aanhouding. In de voornoemde zaken is gebleken dat de aanhouding rechtmatig was. Bij de beoordeling tot vervolging zal de journalistieke status altijd worden meegewogen. In voornoemde zaken is besloten géén verdere vervolging in te stellen.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is in een vrije democratie dat journalisten niet belemmerd worden in een goede uitvoering van hun werk? Hoe beoordeelt u in dat licht deze incidenten?
De journalistieke vrijheid is een groot goed, hier zetten wij ons met volle toewijding voor in. Dit laat onverlet dat er ook grenzen zitten aan de vrijheid van een journalist bij de uitoefening van zijn vak.
Bent u het ermee eens dat het op z’n minst ongelukkig is dat, zeker in een tijd waarin de bedreiging tegen journalisten toeneemt, er in korte tijd journalisten worden opgepakt door de overheid bij de uitvoering van hun werk?
Zie de antwoorden op vraag 2, 3 en 4.
Bent u bereid deze incidenten met onder andere de politie te bespreken in het kader van PersVeilig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ons hierover informeren?
De Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie werken samen in de stuurgroep PersVeilig. In die stuurgroep wordt onder andere gesproken over veiligheidsvraagstukken met betrekking tot journalisten. Ik ga ervan uit dat dit onderwerp daar ook geagendeerd wordt, en dat betrokken daar met elkaar van gedachten wisselen hoe dergelijke situaties op een goede manier aangepakt kunnen worden.
Het strafontslag van een agente die grensoverschrijdend gedrag van een leidinggevende aankaartte |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u uiteenzetten wat de meldprocedure is voor grensoverschrijdend gedrag binnen een politieteam?1
De procedure voor het melden van een misstand is vastgelegd in paragraaf 2.2 van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP). Een werknemer doet in principe eerst een interne melding bij zijn werkgever, tenzij dit niet in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. De korpschef en ik hechten veel waarde aan een veilige en inclusieve politieorganisatie waarin zoveel als mogelijk wordt gedaan om ongewenst gedrag door medewerkers te voorkomen en misstanden worden gemeld. Door een misstand te melden draagt de medewerker bij aan het onthullen of voorkomen van dergelijke inbreuken, waardoor deze een belangrijke bijdrage levert aan het maatschappelijk welzijn van alle medewerkers.
Politiemedewerkers die op de hoogte zijn van gedragingen of activiteiten binnen de organisatie die het algemeen belang kunnen schaden of bedreigen, worden beschermd als zij dit melden. Dit zogenaamde «benadelingsverbod» is opgenomen in artikel 47 van de Politiewet 2012. Als de gedane melding niet of niet naar tevredenheid is afgehandeld, kan de werknemer een melding doen bij een externe instantie zoals de afdeling Onderzoek van het Huis voor klokkenluiders en een verzoek tot het doen van onderzoek indienen. Daarnaast kan er een klacht worden ingediend of aangifte worden gedaan. Klachten en aangiften met betrekking tot de politie worden onderzocht door een onafhankelijke klachtencommissie en indien nodig door het OM. Zij beoordelen het gedrag en optreden van de politie.
Hoeveel klokkenluiders binnen de politie zijn er in de afgelopen vijf jaar overgeplaatst naar een ander team?
Er hebben in de afgelopen 5 jaar totaal 14 klokkenluiders die voldoen aan de definitie, aandacht gevraagd voor een casus.
Er kunnen tal van redenen zijn waarom politiemedewerkers zich verplaatsen binnen de organisatie (bijvoorbeeld door een carrièrestap te maken of in geval van een gedwongen overplaatsing). Er is in één casus sprake geweest van een gedwongen overplaatsing. Ik kan over deze casus echter geen uitspraken doen omdat het hier een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer betreft.
Hoeveel klokkenluiders zijn er binnen de politie geweest in de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wanneer contact met de media een schending is van de ambtseed en de geheimhoudingsplicht? Is dat bijvoorbeeld ook het geval als iedere stap doorlopen is in het meldproces en er geen of onvoldoende stappen zijn ondernomen? Is dat ook het geval wanneer er voldoende reden is om te twijfelen aan de bereidheid van de organisatie deze klacht serieus te behandelen of als er gevreesd moet worden voor repercussies als er gemeld wordt?
In de Ambtenarenwet zijn de verplichtingen van de ambtenaar opgenomen. Hierin staat dat de ambtenaar is gehouden de bij of krachtens de wet op hem rustende en uit zijn functie voortvloeiende verplichtingen te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. De ambtenaar legt hiervoor een eed of belofte af. In de Beroepscode politie zijn daarnaast de vier kernwaarden integer, betrouwbaar, moedig en verbinden verwoord. De vier kernwaarden vormen een toetssteen voor hetgeen van de politie als goed ambtenaar wordt verwacht. In de ambtseed zweert of verklaart de aspirant of de ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak onder meer de kennis die hij/zij vanuit de ambt kennis draagt en die als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan hij/zij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen niet zal openbaren aan anderen dan aan hen aan wie hij/zij volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht is. In de beroepscode is opgenomen dat zorgvuldig met (vertrouwelijke) informatie moet worden omgegaan. Het delen van vertrouwelijke politie-informatie (als ook met de media) kan, afhankelijk van de omstandigheden een schending van de ambtseed/belofte en de geheimhoudingsplicht opleveren.
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 1 doet een medewerker in principe intern melding van een misstand bij de werkgever (direct leidinggevende of andere leidinggevende), tenzij dit niet in redelijkheid van hem of haar kan worden gevraagd. Daarnaast heeft de politie een uitgebreid stelsel van vertrouwenspersonen in de eenheden, waarmee geborgd is dat eenieder die een melding van omgangsvormen aan de orde wil stellen dat altijd veilig en beschermd kan doen. Ook heeft de politie een ombudsfunctionaris waar mensen terecht kunnen die zich niet gehoord voelen. Als de gedane melding niet of niet naar tevredenheid is afgehandeld, kan de werknemer besluiten om melding doen bij een externe instantie zoals de afdeling Onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of door het indienen van een klacht of aangifte.
Zijn er – gezien het feit dat zowel in Den Haag als in Noord-Holland meerdere problemen spelen, zoals blijkt uit onder andere de rechterlijke uitspraken, en gezien dit al eerder bleek in Rotterdam2 – meer lokale teams waarbij problemen van deze omvang spelen? Zo ja, hoeveel zijn dat er schat u in? Zo nee, waar baseert u dit op?
Goed politiewerk vraagt om een veilige en inclusieve werkomgeving waar verschillen worden erkend en gewaardeerd. Waar mensen werken zullen ook fouten gemaakt worden waarvan moet worden geleerd. De medewerkerstevredenheidsmonitor vormt daarbij een waardevol hulpmiddel. Zoals ik meermalen aan uw Kamer heb medegedeeld, laatstelijk nog in mijn brief van 20 mei 20213, is de korpsleiding daarnaast zeer alert op relevante signalen. Ik heb daarbij aangegeven dat het onderwerp regelmatig aan de orde komt in mijn gesprekken met de politie en met burgemeesters. In deze brief is tevens ingegaan op de maatregelen die de politie in dat verband neemt. Centraal hierin staat het programma Politie voor Iedereen, dat is gericht op een korps dat divers is opgebouwd en goed met diversiteit kan omgaan, waarin oog is voor de verschillende culturen, leefstijlen en aandachtsgebieden in onze samenleving en geen ruimte is voor discriminatie en grensoverschrijdend gedrag. Alleen zo kunnen teams samen sterk staan en in verbinding blijven met elkaar en met burgers in de samenleving.
Hoeveel adviesaanvragen zijn er in de afgelopen drie jaar binnengekomen bij de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening politieambtenaren? Hoeveel van deze adviezen zijn rechtstreeks opgevolgd?3
De Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren (AGFA) publiceert al haar adviezen op de website en in haar jaarverslagen. Vanaf 2018 tot heden zijn er 15 zaken voorgelegd aan de AGFA-commissie. De adviezen t.a.v. 14 van deze zaken zijn gepubliceerd op de website van de AGFA. In één zaak is nog geen besluit genomen. Pas daarna zal publicatie plaatsvinden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat Politie op 3 november?
De beantwoording van deze vragen kan niet binnen de gevraagde termijn worden gematerialiseerd.
Het misdrijf in Stroe waarbij een beschermde wolf is doodgeschoten |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dood gevonden wolf bij Stroe blijkt doodgeschoten»?1
Ja, het bericht is mij bekend. Ik betreur ten zeerste dat de wolf is doodgeschoten. Wolven zijn beschermd en van grote waarde voor een natuurlijk evenwicht en de biodiversiteit. Ik zet me daarom in voor het zo goed mogelijk samenleven met deze dieren.
Kunt u aangeven met welke soort munitie de wolf is doodgeschoten en welke conclusies daaraan te verbinden zijn voor het onderzoek naar de dader(s) van dit misdrijf?
Het type munitie en de daaraan verbonden conclusies vormen onderdeel van het lopende strafrechtelijk onderzoek. In het belang van dit onderzoek kan ik hier geen uitspraak over doen.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang en de uitkomst van het strafrechtelijk proces?
Na het ontvangen van de meldingen over de casus in Stroe, is de politie na analyse van de informatie een onderzoek gestart. Meer informatie kan ik niet met uw Kamer delen aangezien ik niet in ga op individuele strafrechtelijke onderzoeken.
Is het waar dat de maximale boete die staat op het doden van een wolf bijna 25x hoger is in België (500.000 euro) dan in Nederland (21.750 euro)? Hoe verklaart u dit verschil in strafmaat binnen de Benelux en bent u bereid uw invloed aan te wenden om de strafmaat te harmoniseren? Zo nee, waarom niet?
Het doden van een wolf is een overtreding van artikel 3.5 eerste lid van de Wet natuurbescherming. Artikel 1a onder 1° van de Wet op de economische delicten stelt dat overtreding van dit artikel een economisch delict vormt. Artikel 2 van deze wet geeft aan dat het opzettelijk doden van een wolf een misdrijf is.
De strafmaat die hierop is gesteld is een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (maximaal € 87.000,–). Hierbij kunnen tevens bijkomende straffen en maatregelen worden opgelegd. Het is aan de rechter om de hoogte van de straf te bepalen.
In België is de strafbaarheidsstelling per gewest geregeld. In Vlaanderen is het doden van wolven strafbaar met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en/of een geldboete van 100 tot 500.000 euro, voor zover dit opzettelijk gebeurt.
In het Waalse Gewest is het doden van een wolf een misdrijf dat wordt bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of een geldboete van ten minste 800 en ten hoogste 800.000 euro.
In het kader van de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming werk ik samen met België en Luxemburg aan inhoudelijke afstemming van het beleid. Harmonisatie van strafmaten vormt geen onderdeel van deze afstemming. Het is aan elke land om een eigen strafmaat op te stellen voor overtredingen van de Europese regels.
Bent u bereid een beloning uit te (doen) loven om de dader(s) van dit misdrijf op te sporen en te berechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het initiatief voor het uitloven van een beloning in het kader van een strafrechtelijk onderzoek ligt bij het OM. Dat is in deze zaak tot heden niet aan de orde geweest.
Deelt u de mening dat het demoniseren van en pleiten voor het doden van wolven zoals gedaan door onder meer de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV), Land- en Tuinbouworganisatie Nederland en de directeur van de Hoge Veluwe onwenselijk is en een gevaar kan vormen voor de veiligheid van de wolf? Zo nee, waarom niet?
Een ieder mag zijn eigen mening hebben over de wolf. Het is daarbij wel belangrijk dat een ieder over de juiste informatie beschikt om een goed afgewogen oordeel te vormen. Daarom heb ik samen met de provincies een fact findingstudie laten opstellen. Het rapport brengt feitelijk en wetenschappelijk onderbouwd de laatste stand van zaken van de wolf in Nederland in beeld en is mede opgesteld ter ondersteuning voor het te vormen beleid van Rijk en provincies, waarover ik uw Kamer eerder dit jaar heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 247). De uitkomsten van dit rapport zijn een belangrijke basis voor de in 2022 te verschijnen geactualiseerde versie van het Interprovinciaal wolvenplan. De gezamenlijke provincies en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hopen hiermee een bijdrage te leveren aan een goede manier van samenleven tussen mens en wolf.
Uit het meest recente draagvlakonderzoek (Kamerbrief 21015874, 25 januari 2021) blijkt bovendien dat het maatschappelijk draagvlak voor de hervestiging van de wolf relatief groot is. Gebrek aan informatie over de wolf kan echter wel leiden tot een onjuist beeld van de wolf in Nederland. Ik zet me daarom met de provincies in om de voorlichting te verbeteren.
Kent u de uitspraak van de parkbeheerder van het Nationale Park De Hoge Veluwe waarin hij zegt dat hij verwacht «dat we in Nederland vaker kunnen verwachten dat wolven worden doodgeschoten»?2 Hoe beoordeelt u deze uitspraak, overwegende dat het doden van wolven een misdrijf is?
Ja, ik ken deze uitspraak. Zoals u in uw vraag al aangeeft is het doden van de wolf een misdrijf. Illegale praktijken zijn altijd onacceptabel.
Gebrek aan informatie over de wolf kan echter wel leiden tot een onjuist beeld over de wolf in Nederland. Ik zet me daarom met de provincies in om de voorlichting te verbeteren.
Hoe gaat u voorkomen dat andere wolven eenzelfde lot zullen ondergaan?
In artikel 12 van de Habitatrichtlijn is vastgelegd dat alle nodige maatregelen moeten worden genomen om het illegaal doden van wolven te voorkomen. De landelijke en provinciale overheden geven op zo breed mogelijk manieren invulling aan deze wettelijke verplichting.
Deelt u de mening dat de wolf door de KNJV ten onrechte gezien wordt als voedselconcurrent, en dat volgens de minimale eisen van Europees recht de wolf eerst rechthebbende is om te foerageren op in het wild levende dieren op de Veluwe? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe valt dan te billijken dat jagers meer dan 80% van de potentiële prooidieren van de wolf willen schieten en afvoeren van de Veluwe?
Zoals ik bij vraag 6 heb aangegeven staat het een ieder vrij om een eigen mening te hebben over de wolf. Daarbij staat vast dat de wolf zowel onder Nederlands als Europees recht stikt beschermd is.
Gevestigde wolven voeden zich hoofdzakelijk met in het wild levende hoefdieren, waaronder herten, reeën en wilde zwijnen. In mijn ogen is er geen sprake van voedselconcurrentie, omdat op de genoemde prooidieren van de wolf niet mag worden gejaagd. Afschot van de genoemde soorten vindt plaats in het kader van in het faunabeheerplan vastgelegd populatiebeheer of schadebestrijding.
De Wet natuurbescherming biedt de kaders waarbinnen jagers hun activiteiten kunnen uitvoeren. Tevens biedt deze wet de kaders voor de bescherming van de wolf. De provincies zijn het bevoegd gezag om toe te zien op de naleving van deze regels.
Bent u bereid een direct verbod in te stellen voor niet-opsporingsambtenaren om zich na zonsondergang met een vuurwapen in de natuur of op de openbare weg te bevinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Wet natuurbescherming en de Wet wapens en munitie bieden reeds voldoende wettelijke kaders om het bezit en gebruik van wapens te beperken. Ik zie daarom in het doden van de betreffende wolf geen reden tot aanvullende wetgeving.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen 14 dagen te beantwoorden?
Door afstemming met België, de provincie en het OM is het niet gelukt om de vragen binnen deze termijn te beantwoorden.
Een GSM-paraplu voor penitentiaire inrichtingen |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politiechef is vrijheden zware criminelen in gevangenis beu: «Hoe humaan moet het zijn»?»?1
Ja.
In hoeverre onderschrijft u het standpunt van politiechef Ekelmans dat zware criminelen teveel vrijheid hebben in de gevangenis?
Het geschetste dilemma, namelijk dat van de veiligheid van de samenleving versus de grondrechten van gedetineerden, herken ik. De aanpak van georganiseerde criminaliteit leidt tot een toename van arrestaties van een «buitencategorie» van personen verdacht van zware criminaliteit. Deze personen realiseren zich dat lange gevangenisstraffen in het verschiet liggen en hebben er veel voor over om hun straf te ontlopen of om tijdens detentie door te kunnen gaan met criminele activiteiten. Met de macht en middelen waarover ze beschikken lukt ze dit op dit moment te vaak. In mijn brief van 22 november jl. heb ik uiteengezet welke maatregelen ik hierop ga treffen.2
Deelt u de mening dat het uitgangspunt moet zijn dat communicatie door gedetineerden via een mobiele telefoon met de buitenwereld in beginsel niet mogelijk moet zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom?
Ja, die mening deel ik. Mobiele telefoons mogen niet in bezit van gedetineerden zijn, omdat ze dan ongecontroleerd met de buitenwereld kunnen communiceren en zo door kunnen gaan met crimineel handelen.
Welke mogelijkheden heeft u om communicatie met de buitenwereld door gedetineerden te beperken?
Gedetineerden hebben recht op communicatie met de buitenwereld, dat is belangrijk voor hun re-integratie. Bij gedetineerden met een hoog risicoprofiel houdt DJI intensief toezicht op deze contacten. Zo worden telefoongesprekken standaard opgenomen en luistert DJI deze uit ter voorkoming of opsporing van strafbare feiten of om de veiligheid in de inrichting te handhaven.3
De invoer en het gebruik van mobiele telefoons door gedetineerden wordt op diverse manieren beperkt. Er is een toegangscontrole voor gedetineerden en bezoekers. Luchtplaatsen worden voor gebruik geïnspecteerd op contrabande. En er zijn periodieke celinspecties. Ook worden zogenaamde mobifinders en honden ingezet die telefoons kunnen opsporen. Sinds eind 2019 zijn personen die verboden voorwerpen zoals een telefoon een gevangenis binnensmokkelen strafbaar. En om de aanpak van contrabande te intensiveren heb ik eerder structureel € 3 miljoen per jaar beschikbaar gesteld.
Wat is de status van de «GSM-paraplu» waarmee telefoonverkeer vanuit een penitentiaire inrichting verstoord kan worden?
DJI heeft onderzoek gedaan naar de toepassing van een GSM paraplu in de penitentiaire inrichtingen. Daarna hebben diverse marktpartijen oplossingen gepresenteerd en er is een offerte uitgebracht. Zoals toegelicht in eerdere Kamervragen van het lid Van Haga hebben de technische complexiteit, de beperkte effectiviteit en de hoge kosten die gemoeid gaan met de GSM-paraplu ertoe geleid dat de opdracht niet is gegund en daarmee is stopgezet.4 Dit is een teleurstellend resultaat. Het versterken van het tegengaan van telefoongebruik is en blijft een belangrijk onderdeel van de aanpak om crimineel handelen in detentie tegen te gaan. Daarom doet DJI nu verder onderzoek naar de mogelijkheden van GSM-detectie binnen het gevangeniswezen. Hierbij wordt samengewerkt met de politie. In de volgende voortgangsbrief over het gevangeniswezen zal ik de stand van zaken opnemen.
Is de «GSM-paraplu» volgens u een waardevol instrument om telefoonverkeer vanuit een penitentiaire inrichting te verstoren? Zo ja, wat is ervoor nodig om dit instrument zo snel mogelijk in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt de GSM paraplu niet als juiste oplossing voor het tegengaan van mobiele telefoons in gevangenissen gezien. Aan een alternatief wordt gewerkt, zie ook antwoord 5.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat gevangeniswezen en tbs van 2 december a.s. beantwoorden?
Ja.
Klopt het dat bij een demonstratie van Extinction Rebellion op 11 oktober jongstleden een journalist van de Volkskrant is gearresteerd?1
Het klopt dat er tijdens de demonstraties van 11 oktober jl. aanhoudingen zijn verricht. Onder deze aanhoudingen bevond zich tevens een journalist.
Klopt het dat de journalist op dat moment een duidelijk zichtbare politieperskaart droeg en zich bovendien al twee keer op verzoek had gelegitimeerd? Zo nee, hoe zit het dan?
Het strafrechtelijk optreden van de politie heeft plaatsgevonden onder gezag van de officier van justitie. Het is niet aan mij als Minister om in individuele strafzaken te treden of daarover informatie openbaar te maken.
Klopt het dat de betrokken agent bij aankomst van de journalist de echtheid van de perskaart in twijfel trok en hem het zicht op de gebeurtenissen belemmerde? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de journalist na het mompelen van «kind» tegen de politieagent, met geweld tegen een politiebusje aan werd geduwd, er vervolgens hardhandig in werd gesleurd, alwaar hem werd verteld dat hij was aangehouden, en hij vervolgens vier uur lang werd opgesloten in een arrestantenbus? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de journalist inmiddels is vrijgelaten, maar dat hij nog wel verdacht wordt van belemmering en belediging? Kunt u aangeven hoe de aanklacht precies luidt en wat de verdere procedure zal zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat de politie de journalist heeft belemmerd zijn werk te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u daarvan, gezien de maatschappelijke functie van journalisten in een democratische rechtsstaat?
De journalistieke vrijheid is een groot goed. Hier zet het kabinet zich met volle toewijding voor in. Het beschikken over een (politie-)perskaart kent een journalist extra rechten en vrijheden toe. Dit laat onverlet dat er ook grenzen zitten aan de vrijheid van een journalist bij de uitoefening van zijn vak. De journalist is uiteraard ook aan (gedrags-)regels gebonden.
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding. Hierbij vindt pas naderhand een beoordeling plaats van de aanhouding. Bij deze beoordeling zal de journalistieke status altijd worden meegewogen.
Erkent u dat de politie in principe dient af te zien van aanhouding van een journalist, indien de journalist zich kan legitimeren en strikt in het kader van zijn beroep opereert? Zo ja, hoe verklaart u dan dat de betreffende journalist is aangehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 2 en vraag 7.
Erkent u dat de betrokken agent een waarschuwing had kunnen geven of het gesprek had kunnen aangaan, in plaats van meteen over te gaan tot hardhandige aanhouding?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat het gebruikte geweld disproportioneel was in verhouding tot de situatie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of het geweldsgebruik rechtmatig was. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden.
Erkent u dat de politie een voorbeeldrol te vervullen heeft als het gaat om de bescherming van de persvrijheid en de veiligheid van journalisten, en dat zij er alles aan zou moeten doen om bij te dragen aan het vertrouwen in onafhankelijke nieuwsgaring? Hoe beoordeelt u de bovenstaande gebeurtenissen in relatie tot dit streven?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid excuses te maken aan de journalist en zijn werkgever en, zo ja, bent u bereid daaraan een schadevergoeding te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Deze afweging is allereerst niet aan mij, maar aan de politie zelf. De politie geeft aan dat de journalist uitgenodigd was voor een gesprek. Verder heeft de politie mij aangegeven dat de hoofdredacteur van de journalist heeft gesproken met de hoofdofficier. De journalist zelf heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod om met de politie te praten.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van het politiegeweld tegen demonstranten van Extinction Rebellion op 11 oktober jongstleden?
Zoals in het antwoord op vraag 10 aangegeven is het niet aan mij om te oordelen over de rechtmatigheid van geweldsaanwending door de politie.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van de wijze waarop de politie het de demonstranten op verschillende manieren onmogelijk maakte om te demonstreren op hun eigen wijze, onder andere door spullen in beslag te nemen?
Het is aan de burgemeester om demonstraties te faciliteren en in goede banen te leiden waarbij het demonstratierecht ook kan worden begrensd wanneer dat noodzakelijk is op basis van de in de Wet openbare manifestaties genoemde beperkingsgronden. De burgemeester bedient zich van de onder diens gezag staande politie en legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Dit is niet aan mij.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de handelwijze van de politie bij de demonstratie van Extinction Rebellion, gezien het disproportionele politiegeweld en de manier waarop het recht op demonstratie, de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid zijn gehinderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten met de Kamer delen?
Zoals aangegeven is het niet aan mij als Minister om daarover te oordelen.
In uw vraag ligt besloten dat de politie in dit geval buitensporig geweld zou hebben gebruikt. Of geweldsaanwending rechtmatig is kan pas na gedegen onderzoek worden vastgesteld. Iedere geweldsaanwending moet worden gemeld en getoetst door de hulpofficier van justitie. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie2 aan het OM moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om naar aanleiding van de handelwijze van de politie in Den Haag het bewustzijn over de omgang tussen politie en pers en de regels over politiegeweld conform de Politiewet en de ambtsinstructie na te gaan en waar nodig te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding om dit te doen. Zie verder het antwoord op vraag 15.
Kunt u zich herinneren dat demonstrerende boeren in 2019 in Den Haag zich niet aan de aangewezen demonstratieplek hielden, door afzettingen braken, trambanen blokkeerden, met een trekker door winkelstraten reden en over snelwegen reden en daarbij rode kruizen negeerden? Erkent u dat de demonstrerende boeren daarmee de verkeersveiligheid in gevaar brachten? Erkent u dat er bij deze demonstraties geen aanhoudingen zijn verricht vanwege het hinderen van het verkeer2, omdat de politie het naar eigen zeggen «niet op de spits wilde drijven»?3 Hoe beoordeelt u deze werkwijze?
In mijn brief van 5 november 2019 aan de Tweede Kamer5 ben ik ingegaan op het handhaven van de rechtsorde tijdens acties door boeren- en klimaatdemonstranten. Zoals ik daarin heb aangegeven, vergt het in goede banen leiden van demonstraties maatwerk en een inschatting door de driehoek op basis van kennis van de lokale situatie. Daarbij heb ik opgemerkt dat ik mij niet herken in het beeld dat sprake is van rechtsongelijkheid bij de wijze waarop is opgetreden bij de acties van boeren- en klimaatdemonstranten, omdat de verschillende situaties zich niet laten vergelijken.
Het is ook niet aan mij als Minister om te treden in de afwegingen van het lokaal gezag.
Klopt het dat er op 11 oktober jongstleden zo’n 60 klimaatactivisten zijn gearresteerd en dat zij allemaal een aanklacht hebben gekregen voor het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet wegens het hinderen van het verkeer? Kunt u aangeven hoe de aanklacht precies luidt en wat de verdere procedure zal zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Op 11 oktober jl. zijn inderdaad ongeveer 60 arrestaties verricht. Verder kan ik geen uitspraken doen over dit lopende proces.
Hoe verklaart u dit verschil in optreden van de politie tegen de boerendemonstraties in Den Haag in 2019 en de demonstratie van Extinction Rebellion op 11 oktober jongstleden?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van het politieoptreden tijdens de demonstratie van Extinction Rebellion in relatie tot het politieoptreden bij de boerenprotesten 2019 in Den Haag in het algemeen? Kunt u daarbij gedetailleerd ingaan op de verschillen in ordeverstoring, aangerichte vernielingen, verkeershinder en gebruikt geweld?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe komt de politie tot het besluit om bij een demonstratie van boeren niet op te treden om te voorkomen dat «de boel escaleert»4, terwijl er wel degelijk sprake is van verkeershinder en wetsovertredingen?
Zie het antwoord op vraag 17.
Speelt hier mee dat de politie het veiligheidsrisico van hardhandig ingrijpen bij een boerenprotest zwaarder beoordeelt dan het veiligheidsrisico van hardhandig ingrijpen bij een klimaatdemonstratie? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 17.
Erkent u dat deze werkwijze ertoe leidt dat er hardhandiger en strenger wordt opgetreden tegen klimaatactivisten dan tegen boerendemonstranten van wie een dreiging voor de openbare veiligheid uitgaat? Erkent u dat dit in de praktijk leidt tot rechtsongelijkheid? Zo ja, wat bent u van plan te doen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u bereid om, samen met de driehoek in Den Haag, te bezien hoe het recht op demonstratie van klimaatactivisten beter beschermd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het recht op demonstratie is een belangrijk recht. Het is echter niet aan mij om in de beoordeling van individuele gevallen te treden. Het lokaal gezag zal in ieder individueel geval beslissen naar gelang de feiten en omstandigheden die op dat moment relevant zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
De vragen zijn per stuk beantwoord, helaas is het niet gelukt dit binnen de gebruikelijke termijn te doen.
Suïcide onder agenten waarbij het dienstwapen is gebruikt |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Zijn er binnen de politie afspraken over het mee naar huis nemen van het dienstwapen als sprake is van psychische problemen? Zo ja, welke afspraken zijn dit? Zo nee, waarom is dit wel toegezegd in 2017 en is daar geen gevolg aan gegeven?1
In navolging van de toezegging in 2017 en in lijn met de behoefte binnen de politieorganisatie is er een uniforme richtlijn opgesteld voor het innemen en teruggeven van het dienstwapen. Deze richtlijn is vastgelegd in de «handleiding leidinggevende Beheer (gewelds)bevoegdheid en -middelen». Hierin staat beschreven dat de leidinggevende het dienstwapen dient in te nemen op grond van drie categorieën van redenen, namelijk 1) als de politiemedewerker de vereiste opleiding niet haalt, 2) als de politiemedewerker niet meer bevoegd is om geweldsmiddelen te dragen wanneer de certificering is verlopen en 3) op basis van fysieke, mentale of morele redenen. Omstandigheden van de laatste genoemde reden zijn langdurig verlof, verzuim door ziekte, plichtsverzuim, zwangerschap en fysieke of mentale belemmeringen anders dan verzuim. Ook als een politiemedewerker psychische problemen ondervindt, hetgeen uit een gesprek met de leidinggevende naar voren kan komen of door andere omstandigheden aan het licht is gekomen, kan de leidinggevende op basis van deze richtlijn het dienstwapen in te nemen.
Bij inname en teruggave van het dienstwapen, kan de leidinggevende zich bij het inschatten van psychosociale problematiek laten adviseren door de eenheidspsycholoog en een psycholoog uit het landelijk expertise team.
Daarnaast is er ter ondersteuning van de leidinggevende een gespreksleidraad ontwikkeld met handvatten voor een gesprek met de politiemedewerker over het innemen van het dienstwapen. In het voorjaar van 2022 wordt deze gespreksleidraad binnen het korps gedeeld. Ook worden er suïcidepreventietraining aan leidinggevenden gegeven en wordt suïcidepreventie door de eenheidspsychologen in alle voorlichtingen en trainingen over psychosociale thema’s aan de orde gesteld. Voorbeelden hiervan zijn de training vroegsignalering psychosociale problematiek en de voorlichting PTSS.
Klopt het dat er een duidelijke vraag is vanuit de politieorganisatie zelf naar dit soort regels? Zo ja, wordt hier nu wel daadwerkelijk aan gewerkt? Wanneer kunnen we deze richtlijnen verwachten en kunt u ons informeren als dat het geval is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er in eerste instantie een onderzoek door de Rijksrecherche zou plaatsvinden of de politie als werkgever goed heeft gehandeld in relatie tot het feit dat een agent met psychische problemen een dienstwapen mee naar huis kon nemen? Klopt het dat dit onderzoek nooit is uitgevoerd? Zo nee, waarom is het onderzoek aangepast?
Op grond van de Aanwijzing taken en inzet Rijksrecherche2 valt een onderzoek naar de handelwijze van de politie als werkgever, in relatie tot het feit dat een agent in casuïstiek als deze een dienstwapen mee naar huis kon nemen niet onder de taak van de Rijksrecherche. Om deze reden is er dan ook geen onderzoek uitgevoerd door de Rijksrecherche.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid een onderzoek heeft uitgevoerd naar de vraag of de regels voor wapenbezit zijn gevolgd? Zo ja, klopt het dat dit onderzoek niet is vastgelegd en, zo ja, waarom is dat? Kunt u in dat geval de conclusies alsnog vastleggen en delen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft op verzoek van de nabestaande, van de gezinsmoord met een dienstwapen in Dordrecht op 9 september 2019, deze zaak meegenomen in haar regulier toezicht. Aangezien dit toezicht onderdeel is van een continue proces is er geen onderzoeksrapport opgesteld. Naar aanleiding van het regulier toezicht was er geen reden om een vervolg onderzoek in te stellen. Gezien de ernst van de gebeurtenis en het leed van de nabestaanden heeft er een nader gesprek plaatsgevonden tussen de Inspectie Justitie en Veiligheid en de nabestaande en zijn de uitkomsten van dit regulier toezicht, betreffende de casus, met haar en haar raadsvrouw mondeling gedeeld.
Hoeveel zelfdodingen onder politiemensen hebben plaatsgevonden in de jaren 2016 tot heden? Bij hoeveel van deze zelfdodingen is een dienstvuurwapen gebruikt?
Tussen 2016 tot en met 2020 hebben 24 suïcides plaatsgevonden onder politiemedewerkers waarvan 9 met het dienstvuurwapen.
Hoeveel geestelijk verzorgers werken er bij de politie? Hoeveel agenten zijn er per geestelijk verzorger? Klopt het dat er minder geestelijk verzorgers beschikbaar zijn bij de politie dan bij Defensie en, zo ja, waarom is dit?
Politiewerk brengt voor de politiemedewerkers ingrijpende situaties en daaruit
voortvloeiende morele afwegingen met zich mee. Daarom is het belangrijk dat er naast aandacht voor fysieke en mentale weerbaarheid ook aandacht is voor zingeving.
Geestelijke verzorging bij de politie vertrekt vanuit het politievakmanschap en richt zich op de ethische en existentiële vragen die opkomen in- en door het politiewerk. De capaciteit, die is ingericht voor geestelijke verzorging, is uitgebreid tot 15 fulltime-equivalenten (fte). Gezien de gewenste toegankelijkheid voor iedere medewerker betreft dit tenminste 1 fte per eenheid. In de eenheid Oost-Nederland is er 2 fte ingericht, vanwege de geografische grootte van die eenheid. Voor de politiemedewerkers, bestaande uit 62.297 fte3, is 1 fte geestelijke verzorger op circa 4150 fte beschikbaar.
Binnen de politie zijn inderdaad minder geestelijke verzorgers beschikbaar dan binnen Defensie. Dit verschil komt voort uit het feit dat de politie pas recent besloten heeft tot de invoering waarbij het uitgangspunt één geestelijk verzorger per eenheid is. Daarnaast is de aard van het werk verschillend en zo ook de afweging tot een specifiek aantal geestelijk verzorgers te komen. Zo richt het basiswerk binnen Defensie zich vooral op oefeningen en (buitenlandse) uitzendingen. Vanwege deze werkzaamheden kunnen de betreffende defensiemedewerkers maar beperkt gebruik maken van hun eigen geestelijke verzorger van het gebedshuis dicht bij huis.
Kunt u zich vinden in de analyse van de advocaat die agenten met PTSS bijstaat, dat er een groot verschil is tussen de theorie en de praktijk als het gaat om de nazorg bij PTSS? Zo ja, wat is daarvoor uw verklaring? Zo nee, waar baseert u dit op?
Samen met de politie, de vakorganisaties en Centrale Ondernemingsraad zijn wij hard aan het werk om een nieuw stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen neer te zetten ter verbetering van de (na)zorg voor politiemedewerkers. Mede op basis van een evaluatie van dit stelsel is geconstateerd dat een herziening van dit stelsel nodig is. Hierbij staat vereenvoudiging en meer aandacht voor de menselijke maat en zorg centraal. In dit stelsel wordt onderscheid gemaakt tussen de voorzieningen die ondersteunend zijn aan de preventie, het herstel en de re-integratie van politiemedewerkers en de nazorg in de afwikkeling van schade die daarna nog rest. Het is een complex en daardoor een tijdsintensief traject.
Met de medewerkers die nu een restschadezaak hebben lopen en onder het huidige stelsel vallen, worden gesprekken gevoerd over de zorg die zij op dit moment nodig hebben en over de afdoening van de restschade.
Kunt u aangeven bij hoeveel agenten in de afgelopen vijf jaar de diagnose PTSS is vastgesteld?
Vanwege de medisch vertrouwelijke informatie is er geen informatie beschikbaar over het aantal politiemedewerkers waarbij in de afgelopen vijf jaar de diagnose PTSS is vastgesteld. In onderstaande tabel vindt u het aantal erkenningen beroepsziekte PTSS bij de politie.
Jaar
2017
2018
2019
2020
2021
Aantal
224
266
224
313
2231
Prognose voor 2021 is 267.
Het bericht ‘Dealen op scholen heel normaal, harddrugs vaker op gymnasiums’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dealen op scholen heel normaal, harddrugs vaker op gymnasiums»?1
Ja.
Vindt u het ook zeer zorgwekkend dat deze jongeren het dealen van drugs schijnbaar heel normaal vinden? Zo ja, welke oorzaken ziet u voor deze normalisering? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat vind ik zeer zorgwekkend. Over het aantal gevallen van dealen op school zijn geen precieze gegevens bekend. Wel biedt de tweejaarlijkse Monitor Sociale Veiligheid inzicht in risicovol gedrag op school. Daaruit blijkt dat er al lange tijd landelijk sprake is van een stabiel beeld ten aanzien van het meenemen van alcohol, wapens en/of drugs naar school. In antwoord op de vraag of scholieren dealen op school normaler zijn gaan vinden, is in de beschikbare registraties vooralsnog geen sprake van een zichtbare trend.2 Onderzoek wijst uit dat, om te voorkomen dat jongeren gaan dealen, al vroeg met preventiemaatregelen begonnen moet worden: het liefst al op de basisschool.3 In het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit heeft de Minister van Justitie en Veiligheid daarom € 82 miljoen structureel vrijgemaakt voor een preventieve aanpak met gezag, gericht op het voorkomen dat jongeren in de drugscriminaliteit belanden en/of daar verder in afglijden. Zie ook de brief d.d. 4 oktober 2021.4
Bent u met de mening eens dat die normalisering van dealen onder jongeren niet los valt te zien van de normalisering van drugsgebruik?
In de maatschappij is veel aandacht voor de zogenaamde normalisering van drugsgebruik. Dat drugsgebruik door sommige groepen in de samenleving steeds normaler wordt gevonden, heeft zich vooralsnog niet vertaald in een toename van drugsgebruik: uit de cijfers blijkt geen stijging in het gebruik van drugs onder scholieren. Uit de Nationale Drugsmonitor (NDM) blijkt dat het gebruik van cocaïne en XTC bij jongeren tussen de 12 en 16 jaar zeer laag is. Minder dan 1 procent geeft aan deze middelen de afgelopen maand gebruikt te hebben. Voor lachgas en cannabis ligt dit percentage hoger met respectievelijk 2,5% en 5,3%. Onder 16- t/m 18-jarige studenten van het mbo en hbo is het percentage dat aangeeft in de afgelopen maand cocaïne te hebben gebruikt met 0,9% vergelijkbaar met de 12- t/m 16-jarigen, terwijl het percentage dat aangeeft afgelopen maand XTC te hebben gebruikt met 3% wel hoger ligt. Van de 16- t/m 18-jarige mbo en hbo studenten heeft 12% afgelopen maand cannabis gebruikt en 8% van deze studenten heeft de afgelopen maand lachgas gebruikt. Dit betekent dat de overgrote meerderheid van de scholieren geen drugs gebruikt. Wel zien we dat het gesprek over drugs en drugsgebruik makkelijker gevoerd kan worden doordat het taboe op het onderwerp kleiner wordt. Dat betekent dat ouders eenvoudiger dan voorheen in staat zijn om drugsgebruik met hun kinderen te bespreken en dat het voor mensen die door drugs in de problemen zijn geraakt gemakkelijker is om hulp te zoeken en te vragen. Dat neemt niet weg dat de overgrote meerderheid niet gebruikt.
Daarnaast staan normalisering van drugsgebruik en normalisering van dealen onder jongeren niet geheel los van elkaar, maar ze zijn ook zeker niet hetzelfde. Dat het gesprek over drugsgebruik breder gevoerd kan worden, betekent niet dat het dealen in drugs geaccepteerd wordt.
Hoeveel jongeren in Nederland hebben op dit moment een drugsprobleem en bij hoeveel jongeren is er sprake van drugsverslaving?
Wat betreft problematisch gebruik zijn er geen representatieve cijfers voor de meeste drugs. Wel is bekend dat onder 15- en 16-jarige scholieren 5% wordt aangemerkt als riskant cannabisgebruiker.5 Bij riskant cannabisgebruik gaat het niet alleen om frequent gebruik, maar is ook vaak sprake van andere gezondheidsrisico’s zoals dagelijks roken. Ook blijken deze jongeren daarnaast veel vaker te spijbelen en problemen te hebben in hun (sociale) omgeving.
Landelijke cijfers over het aantal jongeren in de verslavingszorg worden bijgehouden in LADIS, de nationale database voor verslavingszorg. Uit de laatst beschikbare LADIS-kerncijfers blijkt dat er in 2015 1959 personen van jonger dan 20 jaar in behandeling waren voor een drugsverslaving. Onder vraag 6 licht ik toe waarom geen recentere data beschikbaar is.
Hoeveel scholen in Nederland hebben te maken met problematisch drugsgebruik en/of drugshandel?
Absolute cijfers over problematisch drugsgebruik en/of drugshandel binnen scholen worden landelijk niet bijgehouden. De tweejaarlijkse Monitor Sociale Veiligheid6 geeft wel informatie over risicovol gedrag zoals het meenemen van alcohol, wapens en/of drugs naar school. Daaruit blijkt dat er landelijk gezien al lange tijd sprake is van een stabiel beeld. Evenwel geeft dit geen aanleiding om achterover te leunen. Circa 6 à 7% van leerlingen geeft aan weleens alcohol, wapens en/of drugs naar school te hebben meegenomen (2006: 7,1%, 2008: 6,4%, 2010: 6,1%, 2012: 8,1%, 2014: 7,7%, 2016: 6,8%, 2018: 6,3%). De monitor wordt elke twee jaar uitgevoerd. Ten gevolge van de coronacrisis is de monitor van 2020 een jaar opgeschoven naar 2021. Eind dit jaar kan uw Kamer de nieuwe monitor verwachten, met daarin ook specifieke cijfers over het meenemen van drugs naar school.
Wanneer zullen de cijfers – die ten gevolge van de recent aangenomen wijziging van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg weer kunnen worden geregistreerd in het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) – weer worden bijgewerkt, aangezien de laatste cijfers over mensen die in behandeling zijn voor drugsverslaving vijf jaar oud zijn? Hoe heeft u naast het aantal verslavingen, inzicht in de omvang van gebruik en handel onder jongeren?2
LADIS is sinds 2016 niet operationeel, omdat de gegevensverwerking niet voldoet aan de vereisten van de AVG. Het wetsvoorstel8 dat voorziet in de grondslag voor de gegevensverwerking is onlangs door de Eerste Kamer aangenomen. Zodra ook de onderliggende regelgeving is afgerond, kan de wetgeving in werking treden en ontstaat er weer een actueel zicht op trends en omvang van het aantal jongeren in de verslavingszorg. Dit staat in de loop van 2022 gepland.
Verder houd ik het drugsgebruik onder jongeren zo goed mogelijk in de gaten, bijvoorbeeld via de Peilstations en het HBSC (Health Behaviour in School-aged Children)-onderzoek voor het zicht op het gebruik onder scholieren in het voortgezet onderwijs en via de mbo-hbo-monitor op het middelengebruik van mbo- en hbo-studenten. De nieuwe, afgelopen jaar gestarte Studentenmonitor peilt het middelengebruik en de mentale gezondheid van de WO-studenten. De resultaten daarvan verwacht ik komende maand te ontvangen. Verder zien we door het Grote Uitgaansonderzoek wat er gebeurt op het gebied van drugsgebruik onder uitgaanders.
Wat doet u naast de registratie in LADIS verder om het aantal verslaafden, de oorzaken van verslavingen, de groepen waar verslavingen plaatsvinden en de gezondheidsschade van drugs en verslaving scherp in beeld te houden om op passende wijze te kunnen acteren? Welke speciale aandacht gaat daarbij uit naar jongeren?
De volksgezondheidskant van het Nederlandse drugsbeleid is gebaseerd op een continuüm waarbij wordt ingezet op het voorkomen van gebruik, het voorkomen van incidenten wanneer een persoon toch besluit te gebruiken, het voorkomen van verslaving, het ondersteunen in herstel van verslaving en tot slot harm reduction-maatregelen voor verslaafden voor wie afkicken (voorlopig) geen optie is. LADIS is het primaire middel om het aantal mensen met hulpvragen in verband met problematisch gebruik en verslaving kwantitatief in beeld te krijgen. Daarnaast is er regelmatig contact met Verslavingskunde Nederland en zijn er verschillende monitors en onderzoeken die relevante informatie verzamelen en een basis bieden voor interventies.
Zo is er via de Leefstijlmonitor jaarlijks een goed inzicht in de prevalenties van gebruik en is er via de Monitor Drugsincidenten zicht op druggerelateerde incidenten. Ook zijn er de monitors gericht op jongeren die ik in de beantwoording van de vorige vraag al noemde. Verder wordt er zicht gehouden op risicogroepen: zo is het middelengebruik in de residentiële jeugdzorg in kaart gebracht met het EXPLORE-onderzoek. Deze cijfers helpen onder meer het Trimbos Instituut met het ontwikkelen van interventies gericht op het voorkomen van drugsgebruik onder jongeren. Een belangrijk voorbeeld hiervan is Helder op School, de integrale aanpak voor de preventie van middelengebruik in het onderwijs. In deze aanpak is ook expliciet aandacht voor het dealen op school.
Wordt het geen tijd om het Nationaal Preventieakkoord uit te breiden met een paragraaf over het tegengaan van drugsgebruik, in ieder geval onder jongeren en op scholen om zo te laten zien dat preventie van drugsgebruik, zeker onder deze groep, prioriteit voor het kabinet heeft? Zo ja, welke voorbereidingen treft u daartoe? Zo nee, wanneer vindt u dat de tijd hier wel rijp voor is?
Bij het opstellen van het Nationaal Preventie Akkoord dat in 2018 is gesloten, is gekozen voor focus op drie leefstijlthema’s (roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik) omdat deze drie thema’s verreweg de grootste oorzaak voor ziektelast in Nederland zijn, met 35.000 doden en 9 miljard euro aan zorguitgaven per jaar. Omdat drugsgebruik deel is van middelengebruik in het algemeen is het denkbaar dat drugsgebruik onderdeel is van een eventueel volgend Nationaal Preventieakkoord. De inhoud van zo’n akkoord is aan een nieuw kabinet.
Hoe kunt u samenwerkende scholen helpen bij het tegengaan van de normalisering van drugsgebruik? Welke doelstellingen heeft u daarbij? Bestaat er een landelijke aanpak voor en met scholen (inclusief ROC’s) of bent u bereid hier een begin mee te maken? Op welke wijze kan het succesvolle experiment met het IJslandse preventiemodel dat al in een aantal gemeenten wordt toegepast ook van nut zijn om normalisering van drugsgebruik en -handel tegen te gaan?3
Het drugspreventiebeleid in Nederland is er, ook in het onderwijs, in de eerste plaats op gericht om gebruik te voorkomen. Dit gebeurt via de onder vraag 7 al genoemde integrale aanpak voor de preventie van middelengebruik in het onderwijs, Helder op School. Helder op School is onderdeel van het programma Gezonde School en is beschikbaar voor basisscholen, middelbare scholen, ROC’s, hogescholen, universiteiten en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs. Binnen de aanpak wordt ingezet op beleid, omgeving, signaleren en educatie.
Wat betreft het IJslandse preventiemodel: ik ondersteun het Trimbos Instituut met de uitvoering van het driejarige traject «Leren van het IJslands Preventiemodel». Binnen dit traject onderzoekt het Trimbos samen met zes gemeenten in hoeverre het IJslandse preventiemodel vertaalbaar is naar en implementeerbaar is in Nederland. De gemeenten die werken met het IJslandse model monitoren jaarlijks het middelengebruik van jongeren en delen de resultaten direct met lokale partners. Daarmee wordt bepaald welke interventies nodig zijn en wie daarbij betrokken kunnen worden. Het initiële traject is afgerond. Het preventiemodel blijkt goed implementeerbaar in de Nederlandse gemeenten. De werkwijze heeft op een aantal aspecten toegevoegde waarden t.o.v. bestaande programma’s en werkwijzen, met name op community building, de integrale benadering en de rol van monitoring in het lokale beleidsproces. De betrokken gemeenten zijn enthousiast en geven aan door te willen met het model. De projectsubsidie is aangevuld voor aanvullende activiteiten tot einde van dit jaar. Trimbos gaat een implementatiegids voor gemeenten opstellen. Ten behoeve van monitoring wordt daarnaast een IJsland module ontwikkeld die geïntegreerd kan worden in de bestaande GGD Jeugdgezondheidsmonitor. Gezien de inhoudelijke raakvlakken en de wens om aansluiting te bevorderen, wordt ingezet op afstemming met bestaande preventieprogramma’s en stakeholders. De aanpak wordt geëvalueerd om kennis over de Nederlandse aanpak te vergaren en de aanpak aan te scherpen. Tevens wordt door het Trimbos-instituut verkend hoe de effectiviteit van de Nederlandse aanpak in kaart zou kunnen worden gebracht. Ten slotte wordt kennis over het IJslandse preventiemodel de komende tijd gedeeld met landelijke organisaties, gemeenten en lokale partners. Ik blijf dit traject met interesse volgen.
Het bericht ‘Psychische problemen HAN-studenten ook op straat na grote hack’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Psychische problemen HAN-studenten ook op straat na grote hack»?1
Ja.
Is het waar dat de hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) vorige maand is aangevallen met gijzelsoftware? Zo ja, kunt u een chronologisch feitenrelaas schetsen van deze gebeurtenis en kunt u hierbij specifiek ingaan op de oorzaak van de cyberaanval? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het wenselijk is om de kennis over het ontstaan van hack te delen met andere onderwijsinstellingen zodat zij hier lering uit kunnen trekken?
De HAN University of Applied Sciences (HAN) is geconfronteerd met een hack. De HAN heeft mij laten weten dat een hacker via een webformulier toegang heeft gekregen tot een server van de HAN waarop veel gegevens stonden. Van gijzelsoftware is in dit geval géén sprake. Voor een chronologisch feitenrelaas verwijs ik naar de website van de HAN, www.han.nl/datalek waar via een liveblog de ontwikkelingen in de tijd te volgen zijn. Het is van groot belang om de kennis over het ontstaan van hacks te delen met andere onderwijsinstellingen, aangezien voor een effectieve bestrijding van cyberrisico’s samenwerking en continue kennis-en informatiedeling cruciaal is. Dat is ook in dit geval gebeurd. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat bij deze hack zeer gevoelige gegevens zoals medische en persoonsgegevens van studenten van de HAN buit zijn gemaakt als gevolg van de cyberaanval? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de omvang van deze gegevens en welke gegevens precies buit zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De HAN heeft mij laten weten dat de hacker toegang heeft gehad tot een omgeving waar veel persoonsgegevens beschikbaar waren en heeft op 5 oktober een overzicht van de gelekte data gepubliceerd op haar website han.nl/datalek. Dit overzicht is als bijlage toegevoegd aan een persbericht dat op dezelfde dag is verschenen. Uit het overzicht blijkt dat het in 95% van de gevallen gaat om algemene persoonsgegevens zoals adresgegevens of telefoonnummers. Van een klein percentage van de mogelijk getroffen gegevens (3%) gaat het om meer persoonlijke gegevens waaronder informatie over de reden van studievertraging of bijzondere omstandigheden waar de hogeschool rekening mee wil houden.
Is de datadiefstal reeds gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo ja, is er verder contact geweest tussen de HAN en de AP? Zo nee, waarom niet?
Ja. De HAN heeft zodra zij weet had van het datalek direct de AP geïnformeerd. Deze (voorlopige) melding is op 1 september door de Functionaris Gegevensbescherming van de HAN gedaan. Zodra er nieuwe ontwikkelingen waren en de voorlopige melding kon worden aangevuld is de AP daarvan steeds op de hoogte gebracht.
Heeft de HAN ten tijde van de aanval met gijzelsoftware in contact gestaan met het sectorale computer emergency response team SURFcert ter (technische) ondersteuning? Zo ja, heeft de HAN dit contact geïnitieerd? Zo ja, wat is er uit dit contact gekomen qua ondersteuning vanuit SURFcert?
De HAN heeft mij laten weten dat er van gijzelsoftware géén sprake is geweest (zie vraag 2). Zodra de HAN weet had van het datalek heeft de HAN op 1 september contact gezocht met SURFcert. SURFcert heeft de HAN ondersteund met het analyseren van het incident. De Indicators of Compromise (IOCs) zijn daarbij gedeeld met het SURFcert en de daarbij aangesloten instellingen.
Is er een dialoog geweest tussen de HAN en de hacker in kwestie over het wel of niet betalen van het geëiste losgeld bedrag? Zo ja, heeft de HAN de politie ingeschakeld bij het voeren van deze dialoog? Zo nee, waarom niet?
De HAN heeft mij laten weten dat er contact is geweest met de hacker. De HAN is niet ingegaan op de eisen van het losgeld. Zodra de HAN kennis had van het datalek heeft zij direct contact gezocht met de politie en ook aangifte gedaan.
Is het waar dat de gestolen data zijn gepubliceerd? Zo ja, waar en zijn de studenten en medewerkers hiervan op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend zijn er geen data gepubliceerd. Omdat niet bekend is welke data er exact zijn buitgemaakt heeft de HAN vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en voorzorg besloten om iedereen van wie mogelijk persoonsgegevens zijn buitgemaakt te informeren.
Kunt u een inschatting maken van de (immateriële) schade en kosten die deze cyberaanval tot nu heeft veroorzaakt?
Deze inschatting is vooralsnog niet te geven. De werkzaamheden bij de HAN lopen nog door. Hier zijn naast eigen medewerkers ook externe deskundigen bij betrokken.
Is het waar dat de HAN een «makkelijk doelwit» is genoemd door de hacker in kwestie? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraak? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat een Nederlandse hoger onderwijsinstelling op deze wijze wordt bestempeld door cybercriminelen?
De uitspraak van de hacker is opgetekend door een journalist. Ik kan daarover niet oordelen. De HAN heeft in haar bedrijfsvoering veel aandacht voor IT veiligheid. Dat blijkt onder andere uit de aanwezigheid van diverse preventieve, detectieve, responsieve en correctieve maatregelen. Voorbeelden daarvan zijn de regelmatige uitvoering van penetratietesten o.a. door ethical hackers, de aansluiting op de Security Operations Center oplossing geboden door het SURFsoc en de aanwezigheid van offline back-up faciliteiten. Daarnaast wordt met enige regelmaat het bewustzijn van medewerkers en studenten rond informatiebeveiliging verhoogd middels campagnes. Ook is deelgenomen aan de landelijke OZON-oefening van SURF op 18 maart jl. Middels de planning & control cyclus wordt invulling gegeven aan de verdere groei in volwassenheid op het gebied van informatiebeveiliging, om zo in te kunnen spelen op het continu veranderde cyberdreigingslandschap waar de onderwijssector mee te maken heeft.
Deelt u de mening dat deze cyberaanval en in het bijzonder het buit maken van gevoelige medische gegevens van ruim 2000 studenten een zeer grote inbreuk maakt op de privacy van de studenten in kwestie? Deelt u de mening dat het voor studenten die slachtoffer zijn geworden, wenselijk is om ondersteuning te krijgen over eventuele gevaren met betrekking tot identiteitsfraude en hoe om te gaan met een eventuele psychische impact die bij het prijsgegeven van dit type gevoelige gegevens komt kijken, bijvoorbeeld van de Fraudehelpdesk? Zo ja, kunt u dit meegeven aan het bestuur van de HAN? Zo nee, waarom niet?
Persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens worden beschermd via de daarvoor geldende wetgeving (AVG). Dat er gegevens van medische aard betrokken zijn bij het datalek is uiteraard bijzonder te betreuren. De HAN heeft alle mogelijk getroffen personen van het datalek geïnformeerd, waarbij de personen van wie mogelijk gevoelige gegevens zijn betrokken als eerste zijn geïnformeerd. Een team van professionals heeft vanaf het moment van informeren klaargestaan om eventuele vragen te beantwoorden. Wanneer op basis van reacties het vermoeden bestaat dat er extra nazorg nodig is, worden mensen gewezen op de diverse voorzieningen die de HAN heeft op dit gebied zoals studentpsychologen. Ook monitort de HAN of de verdere opvolging wellicht bijsturing behoeft.
Deelt u de mening dat onderwijsinstellingen meer moeten doen om dergelijke cyberaanvallen te voorkomen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat bijvoorbeeld moet worden gekeken naar minimale beveiligeisen om de digitale hygiëne op orde te krijgen? Zo ja, hoe komt dit overeen met uw eerdere uitspraken dat de verantwoordelijkheid van goede bedrijfsvoering bij de instelling zelf ligt en ze in beginsel dus zelf verantwoordelijkheid zijn om de eigen kwetsbaarheden in de cyberveiligheid te mitigeren? Zo nee, waarom niet?
Hogescholen hebben afgelopen jaren op grond van toenemende dreiging hun aanpak geïntensiveerd. De hack bij de Universiteit Maastricht, maar ook andere incidenten, heeft de sector doen beseffen hoe belangrijk digitale veiligheid en een goede voorbereiding is. In mijn brief van 28 september jl. heb ik uiteengezet welke maatregelen de sector en ik reeds getroffen hebben en welke op stapel staan. 2
Kunt u bovenstaande vragen voor het nog in te plannen commissiedebat «Digitalisering in het onderwijs» beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Chef undercover unit moet het veld ruimen' |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chef undercover-unit moet het veld ruimen»?1
Ja.
Klopt dat er wantrouwen is bij de politieagenten in de leiding van de Dienst Speciale Operaties (DSO)? Zo nee, waar komt het bericht vandaan dat dat wel zo is?
De Inspectie Justitie en Veiligheid doet in het kader van haar onderzoeken naar de taakuitvoering van de LE ook onderzoek naar de afdeling Afgeschermde Operaties (AO) van de DSO. Dit onderzoek richt zich onder meer op de stijl van leidinggeven. Het onderzoek loopt op dit moment nog. De Inspectie heeft mij laten weten dat het onderzoek bij de afdeling AO naar verwachting voor het einde van het jaar zal worden voltooid en begin 2022 aan uw Kamer kan worden aangeboden.
Ik heb uw Kamer eerder gemeld dat de korpschef inmiddels opdracht heeft gegeven tot een programmatisch verbeterprogramma bij de LE, dat onder meer is gericht op cultuur en leiderschap. Indien het Inspectieonderzoek bij de afdeling AO hiertoe aanleiding geeft, zal het programmatische verbeterprogramma worden aangepast.
Waarom is er wantrouwen bij de politieagenten in de leiding van de DSO?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u gedaan sinds De Telegraaf in april meldde dat er wantrouwen was bij de agenten in de leiding van de DSO?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de berichten dat de werkdruk in de DSO zo extreem hoog is en wat doet u om de werkdruk bij de DSO te verminderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van het vertrek van de chef van de DSO voor het vertrouwen van de agenten in de DSO?
De korpschef heeft mij gemeld dat de eenheidsleiding heeft besloten dat het voor de toekomst van de DSO beter is dat het diensthoofd van de DSO de leiding overdraagt. Het nieuwe diensthoofd zal uitvoering gaan geven aan de verbetermaatregelen die onderdeel zijn van de programmatische aanpak LE en aan de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid bij de DSO.
Het vertrek van het diensthoofd van de DSO leidt niet tot operationele veiligheidsrisico’s voor politiemedewerkers.
Wat zijn de gevolgen van het vertrek van de chef van de DSO voor de aanhoudende problemen die spelen in de DSO?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de gevolgen van het vertrek van de chef van de DSO en de problemen bij de DSO voor de veiligheid van de mensen in het veld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat in korte tijd twee keer het hoofd van de DSO is weggestuurd?
Het functioneren van individuele politiemedewerkers valt onder de lijnverantwoordelijkheid van hun leidinggevenden en ultimo de korpschef. Ik acht het ongepast om mij uit te spreken over het functioneren van individuele politiemedewerkers.
Wat is uw rol geweest in het verbeteren van de verhoudingen tussen de leiding en de medewerkers van de DSO?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u geprobeerd om het vertrek af te wenden? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u onze zorgen over de gevolgen van het vertrek van het hoofd van de DSO met betrekking tot de uitvoer van de verbeteringen die de dienst nodig heeft om het vertrouwen te herstellen in de leiding van de dienst?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer verwacht u de resultaten van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de problemen bij de afdeling afgeschermde operaties?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u concreet doen om de problemen bij de DSO op te lossen?
De valse start van het online gokken en de storing in het Centraal register uitsluiting kansspelen |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat het legaliseren van online gokken een lange aanloop heeft gekend, met heel veel debat, en dat een van de belangrijkste zorgen een toename van kansspelverslaving was, waarvoor het Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks) één van de meest essentiële instrumenten was om die grote toename te voorkomen?
De legalisatie van online kansspelen is een lang traject geweest. Het kansspelbeleid is er op gericht kansspelverslaving te voorkomen, de consument te beschermen en fraude en criminaliteit tegen te gaan. Daarom is bij het legaliseren van online gokken uitdrukkelijk aandacht uitgegaan naar verslavingspreventie. Cruks is een belangrijk, maar niet het enige instrument dat bij online kansspelen wordt ingezet om kansspelverslaving te beperken. Er zijn meer maatregelen genomen. Zo zijn alle aanbieders verplicht het speelgedrag van spelers te volgen en tijdig te interveniëren. Ook moeten spelers vooraf limieten instellen die bepalen hoeveel geld ze maximaal kunnen inzetten.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat bij de start van het online gokken op 1 oktober het Cruks niet functioneerde?1
De Kansspelautoriteit heeft mij het volgende bericht. Het Cruks is in de periode voor 1 oktober jl. getest in de zogenaamde testomgeving. Stresstesten en pentesten zijn succesvol uitgevoerd en de systemen zijn veilig bevonden.
De live verbindingen met aanbieders konden echter niet worden getest. De reden hiervoor is dat Cruks werkt met BSN nummers. Vóór 1 oktober was het niet mogelijk om BSN nummers (persoonsgegevens) uit te wisselen omdat de regelgeving die dit toestaat, pas op 1 oktober 2021 in werking zou treden. Op vrijdag 1 oktober bleek dat er een probleem was met de live verbinding met de Beheervoorziening burgerservicenummer (BV BSN) als gevolg van het ontbreken van een diginet verbinding. Deze koppeling is nodig zodat aanbieders van kansspelen de gegevens van spelers kunnen verifiëren. Door het probleem met de verbinding konden spelers zich niet inschrijven bij online aanbieders. Op 2 oktober jl. is met betrekking tot de verbinding met BV BSN een tussenoplossing gecreëerd zodat spelers zich bij vergunde aanbieders konden inschrijven. Het probleem is op 20 oktober jl. definitief opgelost. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Op donderdag 30 september jl. bleek daarnaast dat ondanks de succesvolle testen de inschrijving in Cruks niet werkte omdat de DigiD verbinding nog niet was gerealiseerd. Die verbinding is nodig voor het inschrijven van spelers in Cruks. Dit probleem is op maandagmiddag 4 oktober opgelost. Spelers konden zich vanaf dat moment inschrijven in Cruks.
Hoe kan het dat de Kansspelautoriteit toestemming gaf om online kansspelen aan te bieden, terwijl Cruks een storing had en consumenten zich niet konden inschrijven in Cruks en er dus geen bescherming was tegen de risico’s van online gokken?
Het klopt dat de Kansspelautoriteit op 2 oktober jl. de mogelijkheid heeft geboden aan net vergunde aanbieders om online kansspelen aan te bieden, terwijl nog niet alle problemen met Cruks waren opgelost.
Bij de besluitvorming heeft bij de Kansspelautoriteit voorop gestaan dat de consument veilig moet kunnen spelen.
De vrees bestond dat meer Nederlanders bij illegale sites zouden gaan gokken als ze in het weekend niet bij legale Nederlandse aanbieders terecht zouden kunnen.
Daarbij heeft de Kansspelautoriteit meegenomen dat er juist bij de vergunde aanbieders, naast Cruks, verschillende instrumenten zijn om kansspelverslaving te bestrijden. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Kansspelautoriteit op zaterdagochtend 2 oktober meldde dat de storing verholpen was en alles werkte, maar dat de werkelijkheid was dat het systeem nog instabiel was en spelers pas na het weekend konden inschrijven?
Op zaterdagochtend 2 oktober communiceerde de Kansspelautoriteit op haar website dat de storing van Cruks die ervoor zorgde dat online aanbieders niet bereikbaar waren, was opgelost. Vanaf dat moment konden online aanbieders dus spelers toelaten. Het inschrijven van spelers in Cruks is maandag 4 oktober jl. om 16 uur mogelijk geworden.
Klopt het dat diverse aanbieders u verzocht hebben om tussen het moment van vergunningverlening en 1 oktober de mogelijkheid te krijgen om hun systemen live te testen, maar dat dit door de Kansspelautoriteit is afgewezen? Waarom heeft de Kansspelautoriteit deze inschatting gemaakt en welke rationale ligt hier achter?
De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat het klopt dat verschillende aanbieders vóór 1 oktober bij haar hebben aangegeven graag de mogelijkheid te willen hebben om voor 1 oktober de systemen live te testen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven konden live tests voor dat controleproces niet vóór 1 oktober plaatsvinden omdat er geen wettelijke grondslag bestond om persoonsgegevens te mogen uitwisselen.
Klopt het dat u richting diverse aanbieders heeft aangegeven dat het systeem nog niet volledig functioneerde en dat later deze week nog aanvullende reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd?
Het klopt dat het systeem niet vanaf het begin volledig functioneerde. Dit was erg vervelend en voor alle betrokkenen een tegenvaller. Voor de beantwoording van de vraag naar het huidige functioneren van Cruks verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat de privacy van consumenten in het gehele proces niet in gevaar is geweest.
Functioneert het Cruks momenteel volledig en zonder problemen? Is te allen tijde de privacy van de consumenten gewaarborgd geweest?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is dit alles voorbereid om een goede start mogelijk te maken? Zijn er bijvoorbeeld ook stresstests uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen van de heer Van Nispen (SP; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 467) heb aangegeven, zijn bij de bouw en inrichting van Cruks stresstesten en pentesten uitgevoerd. Deze testen, die bedoeld zijn om de belastbaarheid en veiligheid van het systeem te testen, zijn goed doorlopen. Sinds eind november 2020 is er voorts een testomgeving beschikbaar om de toegang tot het register met aanbieders te testen. Sinds 20 september 2021 is in een productieomgeving (met een testverbinding) getest met aanbieders die succesvol door de eerdere testen zijn gekomen.
Wat zijn de gevolgen geweest van het niet (tijdig) werken van Cruks? Was het bijvoorbeeld mogelijk om in te schrijven en online deel te nemen aan kansspelen zonder dat Cruks werkte? Hoe risicovol is dat volgens u geweest? Is ook een effect geweest dat spelers juist bij de illegale (veel risicovollere) aanbieders door zijn gaan gokken? Zijn deze gevolgen te onderzoeken?
Van zaterdagochtend 2 oktober tot maandag 4 oktober 16 uur is het inderdaad voor spelers mogelijk geweest zich bij een vergunde aanbieder in te schrijven, terwijl inschrijving in Cruks niet mogelijk was. Dit betekent dat spelers tussen zaterdagochtend en maandagmiddag hebben kunnen spelen, terwijl ze zich misschien in Cruks hadden willen inschrijven voor een vrijwillige spelblokkade.
Om spelers veilig te kunnen laten spelen was het toelaten van consumenten bij de vergunninghoudende aanbieders op zaterdag minder risicovol dan dit niet te doen. Dat is een keuze van de Kansspelautoriteit geweest die ik kan ondersteunen. In het geval dat de Kansspelautoriteit de inschrijving niet mogelijk zou hebben gemaakt, zou het enige aanbod immers het illegale aanbod zijn geweest, waarbij de risico’s groter zijn. Daarbij speelt ook een rol dat een aantal grotere buitenlandse aanbieders juist vanaf de opening van de legale markt op 1 oktober geen Nederlandse spelers meer bedient. Het risico bestond daardoor dat spelers terecht zouden komen bij onverantwoord opererende aanbieders (cowboys). De Kansspelautoriteit heeft mij overigens bericht de opstartproblemen te evalueren en mij daarover te informeren.
Hoe verklaart u dat uitgerekend TOTO, onderdeel van een staatsdeelneming, wel gewoon op 1 oktober online ging, terwijl duidelijk was dat Cruks niet werkte? Hoe kijkt u terug op die beslissing?
Desgevraagd heeft de Nederlandse Loterij (NLO), waar TOTO Sport onder valt, mij laten weten zaterdag 2 oktober jl. laat in de ochtend online te zijn gegaan voor consumenten, ná plaatsing van het bericht op de website van de Kansspelautoriteit dat de storing van Cruks die ervoor zorgde dat online aanbieders niet bereikbaar waren, was opgelost. De NLO heeft daarnaast aangegeven de afweging te hebben gemaakt om toch al live te gaan, omdat zij het belangrijk vindt om als legale aanbieder, met de aanwezig zijnde preventiemaatregelen, beschikbaar te zijn voor Nederlandse spelers.
Deelt u de mening dat juist bij de start van het (omstreden) online gokken dit systeem ter voorkoming van kansspelverslaving goed had moeten functioneren; kunt u daarbij ook ingaan op het belang van het vertrouwen dat consumenten moeten hebben in een goede werking van het systeem?
Ik deel de mening dat de systemen rond Cruks goed hadden moeten functioneren bij de start op 1 oktober. Het is vervelend voor alle betrokken stakeholders en spelers dat de start niet vlekkeloos is verlopen. Consumenten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij bij legale aanbieders veilig kunnen spelen en aanbieders moeten erop kunnen vertrouwen dat zij kunnen controleren of een speler al dan niet is uitgesloten van kansspelen. Echter, op het moment dat bleek dat het systeem niet werkt ondersteun ik de keuze van de Kansspelautoriteit om zo snel mogelijk te werken aan een situatie waarin consumenten gebruik kunnen maken van een veilig en legaal aanbod. De Kansspelautoriteit heeft zoals gezegd aangegeven de opstartproblemen van Cruks te gaan evalueren.
Kunt u de stabiliteit en de functionaliteit van Cruks garanderen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, wat gaat u doen met de online kansspelmarkt tot het moment dat u dit wel kunt garanderen?
Cruks functioneert nu stabiel. Op 4 oktober jl. kwam, zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2, de aansluiting met Digid tot stand zodat spelers zich aan konden melden in Cruks. De mogelijkheid van verificatie van de gegevens via BV BSN ontbrak echter nog. Dit probleem is op 20 oktober jl. opgelost. Op 25 oktober 2021 waren 3067 spelers in Cruks ingeschreven.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Ja.