Het bericht dat Mohammed B. weer op vrije voeten is en aanwezig was bij een Sit-in. |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Mohammed B., die veroordeeld is voor openlijke geweldpleging bij de jodenjacht in Amsterdam, op vrije voeten is en heeft deelgenomen aan een stationbezetting op Den Haag Centraal, twee dagen na zijn aanhouding wegens betrokkenheid bij andere rellen?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het embleem dat Mohammed B. op 16 april 2025 op zijn tenue droeg, in het Arabisch de tekst «» (Harakat Hamas) oftewel «Hamas-beweging» bevatte?3
Het embleem dat te zien is op de foto van het twitterbericht bevat inderdaad de Arabische tekst «Harakat Hamas». Dit is een verwijzing naar de terroristische organisatie Hamas. Zoals opgenomen in het regeerprogramma, is het kabinet voornemens het openlijk betuigen van steun aan terroristische organisatie en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen, beide met een hoog strafmaximum. Het wetsvoorstel waarin beide strafbaarstellingen worden opgenomen ligt op dit moment ter internetconsultatie tot medio augustus.
Deelt u de mening dat het dragen van een dergelijk embleem het verheerlijken is van een terroristische organisatie, die door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) wordt geclassificeerd als een salafistisch-jihadistische en nationalistisch terroristische beweging?
Zie antwoord vraag 2.
Waar blijft uw wetsvoorstel zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord om van het openlijk steun betuigen aan terroristische organisaties een apart strafdelict te maken met een hoge maximumstraf?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom Mohammed B., met wel negen aantekeningen op zijn strafblad4, die betrokken was bij de jodenjacht, openlijk geweld pleegde, meerdere malen is gesignaleerd bij illegale demonstraties en op 16 april 2025 werd gezien in een Hamas-tenue, herhaaldelijk wegkomt met korte straffen? Welk signaal geeft dit naar de samenleving?
Het is primair de taak van het Openbaar Ministerie om strafbare feiten te onderzoeken en verdachten te vervolgen. Daarna is aan de rechter om per zaak de afweging te maken wat een gepaste straf is, die recht doet aan het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Deelt u de mening dat het bijwonen van illegale bijeenkomsten op stations, waar (Joodse) reizigers worden geconfronteerd met personen in Hamas-tenues, antisemitische leuzen en intimidatie, walgelijk en strafbaar is en dit dus krachtig moet worden aangepakt? Zo ja, welke concrete maatregelen zijn hiervoor getroffen?
Het is aan de overheid om waar mogelijk te faciliteren dat een demonstratie kan plaatsvinden op de plek waar, het tijdstip wanneer of de wijze waarop demonstranten zelf willen demonstreren. De Wet Openbare Manifestaties biedt hiervoor duidelijke kaders. Het is aan het lokaal gezag om hier afwegingen over te maken.
Meer in het algemeen acht ik het zeer onwenselijk dat demonstraties tezamen gaan met wanordelijkheden, gevaarzettend handelen en het overtreden van wet- en regelgeving. Het demonstratierecht mag dan ook geen vrijbrief zijn voor het doelbewust, stelselmatig overtreden van wet- en regelgeving noch voor bewust ontwrichtende acties.
Het kabinet heeft de Taskforce Bestrijding Antisemitisme gevraagd om, met betrokken partijen, te komen tot een perspectief om te handelen indien dat noodzakelijk is vanwege de veiligheid of bij antisemitische uitingen, met inachtneming van het demonstratierecht. Daarnaast is het kabinet voornemens het openlijk betuigen van steun aan terroristische organisatie en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen, beide met een hoog strafmaximum. Het wetsvoorstel waarin beide strafbaarstellingen worden opgenomen ligt op dit moment ter internetconsultatie tot medio augustus.
Kunt u in detail aangeven welke concrete maatregelen hij sinds de jodenjacht van 7 november 2024 heeft genomen om terrorismeverheerlijking en antisemitisme effectief aan te pakken?
Het kabinet heeft met afschuw gekeken naar de geweldsincidenten die plaatsvonden in Amsterdam in de nacht van 7 op 8 november 2024. Omdat er in Nederland onder geen beding ruimte mag zijn voor antisemitisme, heeft het kabinet de strategie bestrijding antisemitisme opgesteld, die op 22 november 2024 naar uw Kamer is verzonden.4 Daarbij trekt het kabinet 4,5 miljoen euro per jaar uit voor de bestrijding van antisemitisme. Met dit geld wordt een breed pakket van maatregelen gefinancierd om antisemitisme te bestrijden op alle terreinen waar het zich voordoet. Op 4 juli jl. heeft uw Kamer een voortgangsbrief ontvangen over de stand van zaken van deze maatregelen.
Waarom is het paspoort of de verblijfsstatus van de Syriër met een Palestijnse achtergrond Mohammed, nog niet ingetrokken, gezien zijn herhaalde betrokkenheid bij strafbare feiten en gedragingen die de openbare orde en veiligheid bedreigen?
Omdat deze vraag over een individuele casus gaat, kan ik hier slechts in algemene zin op ingaan.
Intrekking van Nederlanderschap kan op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap, bijvoorbeeld op grond van artikel 14 tweede lid indien een persoon onherroepelijk is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf. Intrekking is niet bij elk misdrijf mogelijk. Dit kan slechts bij onherroepelijke veroordeling wegens een misdrijf zoals genoemd in artikel 14 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Tevens kan het Nederlanderschap alleen worden ingetrokken als de persoon daardoor niet staatloos wordt.
Als een vreemdeling een strafbaar feit heeft gepleegd, wordt aan de hand van de «glijdende schaal» beoordeeld of dit consequenties heeft voor zijn verblijfsrecht in Nederland. Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe zwaarder de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan. Bij weigering of intrekking van een verblijfsstatus dient sprake te zijn van een (onherroepelijke) veroordeling voor een voldoende ernstig misdrijf of een ambtsbericht «gevaar nationale veiligheid» van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Bij de beoordeling of een verblijfsvergunning moeten worden geweigerd of ingetrokken, worden ook de individuele omstandigheden van het geval getoetst aan Europese regelgeving en internationale verdragen, bijvoorbeeld artikel 3 EVRM en/of artikel 8 EVRM.
Bent u bekend met de bevindingen uit het onderzoek van journalisten van de podcast «RADIO BOOS», waarin wordt gesteld dat het voor burgers vrijwel onmogelijk is om aangifte te doen tegen politieagenten, zelfs bij ernstige beschuldigingen zoals buitensporig geweld?
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering dat burgers die aangifte willen doen tegen agenten vaak worden ontmoedigd of zelfs actief worden tegengewerkt door politiefunctionarissen?
Iedere burger in Nederland moet ervan uit kunnen gaan dat de politie elke aangifte serieus behandelt, ongeacht wie er bij een aangifte betrokken is. Op 11 april 2025 is de beantwoording van vragen van het lid Mutluer over het doen van aangifte tegen een politieagent met uw Kamer gedeeld.1 Voor een nadere uiteenzetting over het belang van het kunnen doen van aangifte tegen politiemedewerkers, de wijze waarop dat in de Nederlandse wet wordt gewaarborgd en, waar nodig, verbeterd, verwijs ik u naar die beantwoording.
Deelt u de mening dat een rechtstaat alleen functioneert als iedereen, inclusief politieagenten, gelijk is voor de wet en dat burgers zonder belemmeringen aangifte moeten kunnen doen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in het aantal aangiftes tegen politieagenten in de afgelopen vijf jaar, inclusief hoeveel hiervan hebben geleid tot een strafrechtelijk onderzoek en/of vervolging?
Sinds een aantal jaar publiceert de politie jaarlijks cijfers over geweldgebruik door politiemedewerkers. Met de openbaarmaking van deze jaarcijfers laat de politie zien transparant te zijn over het gebruik van geweld, en verantwoording te willen afleggen aan de buitenwereld hoe zij met het geweldsmonopolie omgaat. Een ander belangrijk doel van het registreren van geweldscijfers is het leren van het gebruik van aangewend geweld, door zowel de individuele ambtenaar als de politieorganisatie als geheel.
De meest recente cijfers zijn opgenomen in de rapportage «Geweldsaanwendingen door politieambtenaren in 2024».2 Deze rapportage bevat informatie over onder meer het aantal geregistreerde incidenten waarbij de politie in 2024 is ingezet, hoe vaak daarbij geweld is gebruikt en in welke context, en welk type geweldmiddel daarbij eventueel is gebruikt. Bovendien geeft de rapportage inzicht in de ontwikkeling van geregistreerde geweldsaanwendingen in de periode 2021–2024.
Naast cijfers over geweldgebruik is ook het aantal in 2024 geregistreerde klachten over de politie in de genoemde rapportage opgenomen. Een deel van die klachten gaat over gebruik van geweld door politiemedewerkers. Voor nadere informatie en cijfers over onderzoeken naar geweldsaanwendingen die door de politie zijn opgenomen en afgedaan door de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), wil ik u verwijzen naar de rapportage.3
Let wel: de rapportage over geweldsaanwendingen door de politie bevat geen cijfers over onderzoeken die door de Rijksrecherche zijn uitgevoerd naar politiegeweld. Deze cijfers kunt u vinden in de jaarberichten van het Openbaar Ministerie.4 Daarin wordt ook het aantal vervolgingsbeslissingen dat het Openbaar Ministerie naar aanleiding van deze onderzoeken heeft genomen, vermeld.
In de registratiesystemen van de politie wordt niet als zodanig bijgehouden hoeveel aangiften tegen politieagenten hebben geleid tot vervolging van de betreffende politieagent of een sepot-beslissing.
Hoe beoordeelt u het functioneren van het Bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) bij het behandelen van klachten en aangiftes tegen politieagenten? Acht u deze voldoende onafhankelijk?
Ja, deze acht ik voldoende onafhankelijk. De politie probeert haar taak zo professioneel mogelijk uit te voeren: zorgvuldig, onpartijdig en betrouwbaar. Wanneer burgers dat niet zo ervaren, kunnen zij een klacht indienen.5 Klachten worden behandeld door de afdeling VIK van de politie. Een juiste klachtbehandeling vergroot het vertrouwen van de burger in de politie. Tegelijkertijd is het voor de politie een belangrijk middel om intern het lerend vermogen van de organisatie te versterken en om draagvlak voor de politie te behouden of te vergroten. De klachtbehandeling van de organisatie is in de afgelopen jaren verbeterd en geprofessionaliseerd.
Binnen de politie bestaat een klachtprocedure uit twee fasen. In de eerste, informele fase, onderzoekt de klachtbehandelaar of een bemiddelingsgesprek tussen de klager en de politiemedewerker kan leiden tot meer wederzijds begrip.
Wanneer dat er niet toe leidt dat de klager tevreden is over de afhandeling van de klacht, dan kan hij of zij de behandeling voortzetten in de tweede, formele fase, door aan de politiechef een oordeel te vragen over de klacht. Om een zorgvuldig oordeel te kunnen geven, laat de politiechef zich adviseren door verschillende, onafhankelijke partijen. Zo is er een onafhankelijke klachtencommissie, bestaande uit leden die niet voor de politie werken, die de klacht onderzoekt en een advies uitbrengt aan de politiechef. Daarnaast laten politiechefs zich ook adviseren door burgemeesters en hoofdofficieren van justitie. Over deze en andere verbeteringen van de klachtbehandeling heb ik uw Kamer regelmatig geïnformeerd.6
Als sprake is van een strafbaar feit dat zou zijn begaan door een politiemedewerker, kan iemand daarvan ook aangifte doen. Aangiften tegen een politiemedewerker worden op afspraak opgenomen door de onderzoekers van de afdelingen VIK in de eenheden. Indien naast een klacht een aangifte wordt gedaan die in onderzoek wordt genomen, dan wordt de klachtbehandeling opgeschort.
De behandeling van een aangifte en/of het (feiten)onderzoek naar aanleiding van een aangifte wordt uitgevoerd door de Rijksrecherche in gevallen waarin een opsporingsambtenaar gebruik heeft gemaakt van zijn vuurwapen met een overlijden of enig lichamelijk letsel tot gevolg. Dat geldt ook voor andere vormen van geweldgebruik, indien dat heeft geleid tot zwaar lichamelijk of dodelijk letsel.
In andere gevallen van letsel als gevolg van geweld door opsporingsambtenaren
wordt het onderzoek uitgevoerd door medewerkers van een afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie. Net als het onderzoek door de Rijksrecherche, wordt een onderzoek door een afdeling VIK uitgevoerd door opsporingsambtenaren die niet betrokken zijn geweest bij het incident waarvan aangifte wordt gedaan. Zowel onderzoek door de Rijksrecherche als door een afdeling VIK vindt plaats onder gezag van een officier van justitie. Ik zie dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de afdelingen VIK bij het behandelen van klachten en aangiften tegen politieagenten.
Wat zijn de voorwaarden gesteld in internationale verdragen aan een effectief rechtsmiddel en is de Minister het eens dat de klachtenprocedure niet aan die voorwaarde voldoet? Zo ja, wat gaat de Minister hieraan doen om dit te verbeteren?
Wanneer de politie geweld heeft gebruikt, wanneer geweldgebruik door de politie heeft geleid tot de dood van een slachtoffer (artikel 2 EVRM) of wanneer een burger een geloofwaardige verklaring aflegt dat hij of zij als gevolg daarvan letsel heeft opgelopen (artikel 3 EVRM), vereist het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat er een effectief en onafhankelijk onderzoek plaatsvindt.7
Of een onderzoek in een concreet geval als onafhankelijk kan worden aangemerkt, hangt volgens het EHRM niet alleen af van het ontbreken van een hiërarchisch of institutioneel verband, maar gaat ook over de praktische, feitelijke onafhankelijkheid.
Dat betekent dat degenen die het onderzoek verrichten onafhankelijk moeten zijn van de opsporingsambtenaar die het geweld heeft aangewend. Daarnaast moet het onderzoek kunnen leiden tot vaststelling van de feiten en tot een oordeel over de rechtmatigheid van de geweldsaanwending in de gegeven omstandigheden, tot het vaststellen van de verantwoordelijke, en, indien nodig, tot bestraffing van de verantwoordelijke. Het onderzoek moet onverwijld van start gaan. Nabestaanden en slachtoffers moeten worden betrokken bij het onderzoek.8
In Nederland wordt onderzoek naar aanleiding van een aangifte van geweldgebruik door de politie onafhankelijk en onder het gezag van een officier van justitie uitgevoerd door de Rijksrecherche of door een afdeling VIK. Voor een nadere uitleg verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Als iemand een klacht indient over geweldgebruik door een politiemedewerker, dan zal de klachtbehandelaar in het gesprek met de klager altijd wijzen op de mogelijkheid om aangifte te doen tegen de politiemedewerker. Als de burger dat niet wil, dan is dat zijn eigen keuze en dan wordt de klachtprocedure voortgezet. Als de burger aangeeft wel aangifte te willen doen, dan wordt deze aangifte door het VIK opgenomen, waarna het onderzoek plaatsvindt onder gezag van de officier van justitie. Er is daarom geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van geweldgebruik in de Nederlandse rechtspraktijk niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM.9
Bent u bereid te onderzoeken of een onafhankelijke instantie beter geschikt zou zijn om klachten en aangiftes tegen politiefunctionarissen te behandelen, zodat mogelijke belangenverstrengeling wordt voorkomen?
De suggestie dat er sprake zou zijn van mogelijke belangenverstrengeling bij de behandeling van klachten en aangiften tegen politiefunctionarissen, deel ik niet. In het bestaande wettelijke systeem is de onafhankelijkheid van de afdelingen VIK voldoende gewaarborgd. Ik zie geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren.
Bent u het eens dat het en het vertrouwen in de politie en (daarmee) de rechtsstaat wanneer tegen aangiftewaardig politiegeweld geen aangifte gedaan kan of mag worden gedaan?
Ja, iedereen in Nederland moet aangifte kunnen doen, ook over gedragingen van politiemedewerkers.
Ziet u daarnaast ook risico's met betrekking tot het chilling effect op de demonstratievrijheid? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het recht op demonstreren in Nederland is een groot goed. Het staat iedere inwoner van Nederland volledig vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, uiteraard binnen de grenzen van de wet. De politie heeft in het kader van de politietaak een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen onder het gezag van de burgemeester.
Het uitgangspunt van de politie is altijd om demonstraties in goede banen te leiden en indien nodig zonder gebruik van geweld tot een goed einde te brengen (de-escalatie). Desondanks kan het noodzakelijk zijn gepast geweld te gebruiken indien demonstranten zich niet houden aan de door het bevoegd gezag gegeven bevelen. Net als elke burger, heeft ook elke demonstrant die meent slachtoffer te zijn geworden van excessief politiegeweld, de mogelijkheid een klacht in te dienen. Daarnaast kan iemand aangifte doen over een gedraging van een politiemedewerker, als sprake is van een vermoedelijk strafbaar feit.
Ik zie geen risico’s met betrekking tot het chilling effect. Zie ook het antwoord op vragen 7, 8 en 10.
Kunt u toezeggen dat u de Kamer op korte termijn (voor de zomer) informeert over hoe u de toegankelijkheid en onafhankelijkheid van aangifteprocedures tegen politiefunctionarissen wilt verbeteren?
Ik zie geen aanleiding om aan te nemen dat de toegankelijkheid en onafhankelijkheid van aangifteprocedures tegen politiefunctionarissen moet worden verbeterd. In de beantwoording van Kamervragen van het lid Mutluer10 noem ik één uitzondering. De politie heeft na eigen onderzoek geconcludeerd dat de chatbot op de website van de politie iemand die aangifte wil doen tegen een politiemedewerker eerst doorverwijst naar de klachtmogelijkheid. De politie heeft toegezegd dit te verbeteren.
Hoe beoordeelt u de toenemende agressie tegen demonstranten, op 7 april zijn net als 12 maart demonstranten aangereden, waarvoor Amnesty International in haar rapport van 9 juli 2024 «Under-protected and over-restricted: The state of the right to protest in 21 countries in Europe al voor waarschuwde? Eat gaat u doen om demonstranten beter te beschermen en hoe ziet u dit in het licht het voorkomen van eigenrichting als zijnde een kerntaak van de politie?
De Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) heeft eerder in 2023 in het onderzoek naar demonstratie van Kick Out Zwarte Piet geconstateerd dat sprake is van een bredere ontwikkeling op het gebied van openbare orde en veiligheid rondom demonstraties in de zin dat steeds vaker bij demonstraties partijen lijnrecht tegenover elkaar staan. De gemoederen kunnen daarbij flink oplopen, zowel in de wisseling van woorden als het handelen daarbij.11 Dit is een zorgelijke ontwikkeling.
Naar aanleiding van deze constatering heeft de Inspectie een breder onderzoek gedaan naar het optreden van politie rondom demonstraties. Ik heb dit rapport met bijbehorende beleidsreactie op 15 mei 2025 naar de Kamer gezonden.12 Daar verwijs ik u naar. Wanneer demonstranten worden lastig gevallen door vijandig publiek hebben de autoriteiten een vergaande inspanningsverplichting om de demonstranten daartegen te beschermen. Het is in dat geval aan de politie om onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag demonstraties in goede banen te leiden en de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen.
Hoe ziet u de rol van de politiek in de oplossing van de problemen, zoals benoemd in het rapport, daar wordt «Dreigende taal en demoniserende retoriek van hooggeplaatste politici» specifiek genoemd als aanjager van het stigmatiseren van protest?
Het staat iedere inwoner van Nederland volledig vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, uiteraard binnen de grenzen van de wet. Politici moeten in staat zijn om politieke uitlatingen te doen en zijn hierbij ook gebonden aan de wet. Tegelijkertijd hebben zij een bijzondere verantwoordelijkheid binnen het publieke debat. Een politicus mag geen uitspraken doen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie of onverdraagzaamheid.
Kunt u in bredere zin reflecteren op de toename van geweldsincidenten, zoals diverse momenten afgelopen jaar hebben ernstige geweldincidenten van politie tegen demonstranten plaatsgevonden zoals op 13 november in het Westelijk Havengebied van Amsterdam1, en 14 april jl. in het Maagdenhuis alsmede diverse incidenten tegen klimaatdemonstranten,2, en gebruik van geweld door de politie en het eerder genoemde «chilling effect»?3
Zoals u weet kan ik niet ingaan op individuele gevallen. Wel wil ik benadrukken dat het uitgangspunt van ieder politieoptreden de-escalatie is. Het gebruik van geweld is een ultimum remedium. Daarbij is een belangrijk gegeven dat het optreden van de politie niet zo ingrijpend mag zijn dat mensen hierdoor worden afgeschrikt of ontmoedigd om gebruik te maken van hun demonstratierecht. Dit neemt niet weg dat zich situaties kunnen voordoen waarin de politie genoodzaakt is om tijdens haar taakuitvoering geweld toe te passen. De politie gaat pas over tot het gebruik van geweld nadat hiervoor, indien mogelijk, is gewaarschuwd.
Erkent u dat bovengenoemde incidenten maar ook het fotograferen van vreedzame demonstranten, huisbezoeken aan vreedzame demonstranten, onterechte aanmerkingen als extremist, tienduizenden Nederlanders die met een terrorismecode in politiesystemen staan (soms enkel vanwege demonstreren) en een groot aantal privacy-schendingen door de politie, het vertrouwen in de politie en daarmee onze democratische rechtsstaat schaadt?4
De politie heeft op grond van haar wettelijke taak een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen. In dat kader kan sprake zijn van een noodzaak om informatie te verzamelen. Dit gebeurt in ondergeschiktheid aan het lokaal gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels.
Ten aanzien van de inzet van camera’s verwijs ik naar de beleidsreactie op het rapport van Amnesty International over camerasurveillance bij vreedzame protesten.17 Bij de beantwoording van vraag 16 zal ik ingaan op de huisbezoeken.
Bent u bereid om tot en actieplan te komen om te waarborgen dat het vertrouwen in de politie, de rechtsstaat en de bescherming van demonstranten wordt versterkt?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u zo spoedig mogelijk zorgdragen voor een stop op de praktijk van het thuis bezoeken van demonstranten door de politie5, onder verwijzing naar vragen van de leden Lahlah en Kathmann (beiden GroenLinks-PvdA) aan de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over huisbezoeken aan demonstranten en de gegevensverwerking van demonstranten (ingezonden 27 maart 2025) en vragen van het lid El Abassi (DENK) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten door de politie (ingezonden 25 maart 2025)? Kunt u daarbij aangeven welke rechtstatelijke waarborgen (zoals bijvoorbeeld een duidelijk verbod in de Politiewet of een effectief rechtsmiddel voor de gedupeerde) nodig zijn om dit soort praktijken te voorkomen?
Contact zoeken met mensen vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen. Een verbod of stop op het afleggen van huisbezoeken zou een goede taakuitvoering door de politie onmogelijk maken.
De overheid dient de uitoefening van het demonstratierecht te faciliteren. De politie levert hieraan een belangrijke bijdrage door in het kader van de politietaak demonstraties in goede banen te leiden en de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen. In dit kader kunnen ook huisbezoeken worden afgelegd door politie, bijvoorbeeld om informatie te verzamelen over een demonstratie. Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Verder geldt voor de politie dat het algemene interne handelingskader demonstraties onlangs is aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Geweld tegen hulpverleners |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Kati Piri (PvdA), Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de aanval op vluchtelingenkampen Zamzam en Abu Shouk door de Rapid Support Forces (RSF) in Soedan, waarbij honderden burgers en negen humanitaire hulpverleners om het leven zijn gekomen?1
Ja.
Heeft u zich tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 14 april ingezet om te komen tot een scherpe publieke veroordeling van aanvallen tegen hulpverleners? Zo nee, hebben andere landen dit wel gedaan?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 14 april jl. hebben meerdere lidstaten, waaronder Nederland, aandacht gevraagd voor de humanitaire situatie in Soedan en de aanvallen op de vluchtelingenkampen Zamzam en Abu Shouk in Darfoer. Binnen de Raad was er brede steun voor diplomatieke inspanningen van de EU om een bijdrage te leveren aan het beëindigen van het geweld en de beschikbare instrumenten hiervoor in te zetten. Nederland heeft zich hier eveneens voor uitgesproken.
Ook de recente aanval op hulpverleners in de Gazastrook, waarbij onder meer hulpverleners van de Palestijnse Rode Halve Maan om het leven kwamen, is door Nederland opgebracht tijdens de RBZ in april. Tijdens de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 9 april jl. is benadrukt dat het kabinet de aanval op hulpverleners veroordeelt en dat een grondig en onafhankelijk onderzoek moet worden uitgevoerd. Het Israëlische leger publiceerde op 20 april jl. een verklaring over het onderzoek dat is uitgevoerd over deze aanval op hulpverleners. De Israëlische legerleiding heeft op basis van dit onderzoek besloten de verantwoordelijke brigadecommandant een reprimande te geven en de betrokken bataljonscommandant uit zijn functie te ontheffen. Dit onderzoek is inmiddels overgedragen aan de militaire aanklager voor opvolging. Conform de motie Kahraman/Ceder (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3107) verzoekt de regering op te roepen tot een internationaal onderzoek. In dat verband heb ik laten nagaan of deze aanval op hulpverleners wordt onderzocht door de Independent International Commission of Inquiry on the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem, and Israel, opgericht door de VN-Mensenrechtenraad. De Commission of Inquiry heeft bevestigd dat dit het geval is.
Heeft u contact gehad met de ambassadeur van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) over de wapenleveranties aan de RSF?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke reactie heeft u ontvangen?
Het kabinet spreekt binnen de brede bilaterale relatie met de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) ook over de situatie in Soedan, zowel op politiek als hoogambtelijk niveau. Dit gesprek vindt onder meer via de ambassades plaats. In deze gesprekken wordt de bredere Nederlandse inzet ten aanzien van het conflict in Soedan, gericht op het bereiken van een staakt-het-vuren, uitgedragen. De Verenigde Arabische Emiraten is een van de relevante, regionale actoren die invloed hebben om tot een einde aan het conflict en een vredesovereenkomst te komen. In bilaterale gesprekken worden zorgen uitgesproken over de humanitaire situatie ter plekke en de negatieve consequenties van het voortduren van de oorlog voor zowel Soedan, de regio als de EU. Ook zijn de zorgen over wapenleveranties van derde partijen aan de strijdende partijen in Soedan overgebracht.
Wat is de positie van Nederland wat betreft de gesprekken tussen de Europese Unie (EU) en de VAE over een mogelijk vrijhandelsverdrag?3 Is steun van de VAE aan de RSF hierin een factor? Zo nee, waarom niet?
Commissievoorzitter Von der Leyen heeft op 10 april jl. onderhandelingen over een mogelijk handelsverdrag (FTA) tussen de EU en de VAE aangekondigd. Volgens de Commissie zullen de onderhandelingen zich richten op liberalisering van de handel in goederen, diensten en investeringen, evenals samenwerking in strategische sectoren zoals hernieuwbare energie, groene waterstof en kritieke grondstoffen. Daarnaast heeft de Commissie onderhandelingen aangekondigd over strategische partnerschapsakkoorden (SPA) tussen de EU en de individuele leden van de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (GCC), waaronder de VAE. Strategische partnerschapsakkoorden zijn brede overeenkomsten waarin afspraken kunnen worden gemaakt over een breed palet aan buitenlandpolitieke onderwerpen. Op basis van de conceptmandaten voor de onderhavige onderhandelingen zal het kabinet een positie innemen.
Wat is de positie van het kabinet over sancties tegen de VAE? Zijn sancties tegenover de VAE ter sprake gekomen in de RBZ op 14 april? Zo ja, welke positie heeft Nederland hierbij ingenomen?
Nederland heeft bij de Raad Buitenlandse Zaken van 14 april jl.4 bepleit dat de EU zich meer zou moeten inspannen om een eind aan het conflict te brengen, en dat – indien opportuun – maatregelen moeten worden overwogen om wapentoevoer en financiële stromen richting de strijdende partijen in te dammen, met als doel een eind te maken aan het geweld. Dit is in lijn met eerdere oproep van Nederland tijdens de RBZ van oktober 2024, tot meer diplomatieke druk door middel van een derde sanctiepakket gericht op leden van de Rapid Support Forces (RSF) en Sudanese Armed Forces (SAF), en op diegenen die zich in strijd met het geldende wapenembargo schuldig maken aan het bewapenen, financieren of logistieke ondersteuning bieden aan de strijdende partijen, zowel binnen als buiten Soedan.
Per situatie moet worden overwogen wat het meest effectieve instrument is. Sancties zijn een van de instrumenten die daarbij kan worden overwogen en zijn geen doel op zich. Gezien de gevoelige aard van dergelijke overwegingen en besprekingen in Europees verband kan ik daar geen verdere uitlatingen over doen.
Bepleit u strengere sancties tegen de RSF, na de aanval op burgers en hulpverleners in Zamzam en Abu Shouk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat geweld tegen humanitaire hulpverleners altijd ferm, duidelijk en niet-selectief veroordeeld moet worden en concrete consequenties moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik onderschrijf het belang van duidelijke stellingname bij aanvallen gericht op humanitaire hulpverleners. Dergelijk geweld is onacceptabel en zal door Nederland nooit worden genormaliseerd.
Hulpverleners moeten hun werk altijd veilig en ongehinderd kunnen uitvoeren. Strijdende partijen zijn te allen tijde verplicht onderscheid te maken tussen burgers en burgerobjecten enerzijds en strijders en militaire doelen anderzijds. Aanvallen gericht op burgers, onder wie humanitaire hulpverleners, zijn in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Humanitaire hulpverlening en humanitaire hulpgoederen moeten door de strijdende partijen worden ontzien en beschermd.
Waarom heeft u de aanval op hulpverleners in Zamzam en Abu Shouk direct veroordeeld als schending van het internationaal humanitair recht, zonder een onderzoek of oordeel van een rechter af te wachten, maar doet u dat niet bij de aanval van de Israeli Defense Forces (IDF) op hulpverleners op 23 maart 2025?4
Zowel bij de aanval op de kampen ZamZam en Abu Shouk in Darfoer als bij de aanval op hulpverleners in de Gazastrook is sprake van schending van het humanitair oorlogsrecht. Hulpverleners mogen nooit het doelwit zijn van een aanval, en het kabinet veroordeelt dan ook beide aanvallen. Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om feiten te verzamelen over vermeende schendingen. Daarbij is het in beginsel aan een (internationale) rechter om op basis van alle feiten na hoor en wederhoor schendingen vast te stellen. Het is in eerste instantie aan de meest betrokken staat of staten die ter zake rechtsmacht hebben om internationale misdrijven te onderzoeken en degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn te vervolgen en berechten. Internationale mechanismen – zoals onderzoeksmechanismen, bewijzenbanken en internationale of hybride tribunalen – zijn complementair aan de nationale strafrechtelijke procedures.
Bent u het ermee eens dat het nalaten van consequenties richting Israël na de aanval van de IDF op medische zorgverleners bijdraagt aan de erosie van het humanitair recht wereldwijd en een vrijbrief is richting strijdende partijen voor geweld tegen hulpverleners?
Zie ook het antwoord op vraag 8. Het kabinet veroordeelt alle aanvallen gericht op humanitaire hulpverleners. Zij moeten altijd veilig en ongehinderd hun werk kunnen doen. Het kabinet roept voortdurend strijdende partijen op zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden en maakt zich grote zorgen over tekortschietende naleving daarvan in gewapende conflicten wereldwijd. Het kabinet vindt dat strijdende partrijen zich te allen tijde houden aan het humanitair oorlogsrecht moeten houden. Dit is ook onderstreept tijdens de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 9 april jl. Nederland was op dat moment overigens de enige EU-lidstaat die tot een dergelijke ontbieding overging.
Sinds het uitbreken van de oorlog in de Gazastrook heeft Nederland partijen opgeroepen zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden. Dit heeft het kabinet zowel voor als achter de schermen gedaan. Het kabinet heeft daarbij meermaals en duidelijk aangegeven dat het door Israël tegenhouden van humanitaire hulp indruist tegen het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet heeft Israël hier ook meermaals op aangesproken. Naar aanleiding van het Nederlandse verzoek daartoe, heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger op 20 mei jl. aangekondigd onderzoek in te stellen naar de naleving door Israël van Artikel 2 van het Associatieakkoord.
Hoe duidt u de cijfers van het Werelgezondheidsorganisatie (WHO)-dashboard, waaruit blijkt dat in 2024 een recordaantal van 937 medische zorgverleners is gedood?5
De cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie geven blijk van de zeer zorgwekkende wereldwijde trend van geweld tegen hulpverleners. Huidige conflicten laten zien dat het humanitair oorlogsrecht en daarbinnen het beschermen van hulpverleners onder druk staat. Het kabinet deelt de zorgen van uw Kamer over de groeiende onveiligheid van hulpverleners en zet zich hiervoor in, zie ook het antwoord op vraag 11.
Hoe gaat u zich inzetten voor de veiligheid van hulpverleners wereldwijd?
De veiligheid van hulpverleners blijft voor dit kabinet een prioriteit, zoals beschreven in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp en verder toegelicht in de Kamerbrief Humanitaire Hulp. Hulpverleners moeten hun werk veilig en ongehinderd kunnen uitvoeren en mogen, zoals gezegd, nooit het doelwit zijn van aanvallen.
In het verleden droeg Nederland reeds bij aan de totstandkoming van VN-resoluties en resoluties van de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging die betrekking hadden op de veiligheid van hulpverleners. Ook in komende periode zal Nederland op multilateraal gebied aandacht blijven besteden aan het belang van naleving van het humanitair oorlogsrecht, zowel in algemene zin als in relatie tot specifieke, zorgwekkende contexten zoals de Gazastrook.
Ook op programmatisch gebied werkt Nederland aan de veiligheid van hulpverleners. Zo draagt het kabinet in 2025 extra bij aan het werk van de International NGO-Safety Organisation (INSO). Deze organisatie verzorgt veiligheidstrainingen voor hulpverleners en voorziet hen van actuele informatie over veiligheidsincidenten wereldwijd. Daarnaast steunt Nederland de trainingsprogramma’s van Clingendael die zijn gericht op het versterken van onderhandelingsvaardigheden met oog op humanitaire toegang. In dit kader is ook de Nederlandse financiële en politieke steun voor het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) relevant. ICRC is de hoeder van het humanitair oorlogsrecht en onderwijst jaarlijks duizenden soldaten en strijders in het humanitair oorlogsrecht. Recent lanceerde ICRC het Global Initiative to Galvanize Political Commitment to International Humanitarian Law dat werd gesteund door Nederland. Dit initiatief beoogt politieke toewijding aan het humanitair oorlogsrecht te vergroten, de naleving ervan te versterken en concrete aanbevelingen te ontwikkelen voor onder meer de bescherming van civiele infrastructuur en medische voorzieningen.
Bent u bereid om lokale organisaties en netwerken te betrekken bij het opsporen van personen die zich schuldig hebben gemaakt aan gericht geweld tegen hulpverleners?
Bestaande, lopende onderzoeken betrekken reeds lokale organisaties en netwerken bij hun werkzaamheden en onderzoek. Bijvoorbeeld de Fact-Finding Mission for the Sudan, die als hoofdtaak heeft om de feiten, omstandigheden en grondoorzaken van alle vermeende mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht te onderzoeken en vast te stellen. Maar ook het landenkantoor van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) in Soedan, dat als primaire taak het registeren en documenteren van mensenrechtenschendingen heeft, heeft een uitgebreid lokaal netwerk waarin deze informatie wordt verzameld. Daarnaast steunt Nederland in Soedan lokale mensenrechtenorganisaties op het gebied van het monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen.
Bent u bereid om extra middelen vrij te maken voor opsporing en vervolging van de daders en accountability ten aanzien van vergelijkbare schendingen van het humanitair recht wereldwijd? Zo nee, waarom niet?
Gerechtigheid voor slachtoffers en het tegengaan van straffeloosheid is van groot belang voor een duurzame vrede op de lange termijn. Nederland blijft zich daarom inzetten voor accountability en draagt in de bredere context direct bij aan onafhankelijk onderzoek naar schendingen van het internationaal recht. Zo heeft Nederland in de afgelopen jaren EUR 6 miljoen aan vrijwillige bijdragen overgemaakt aan het Internationaal Strafhof om de onderzoekscapaciteit van het Hof te versterken. Daarnaast maakt Nederland financiering voor accountability beschikbaar via algemene bijdragen aan het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) en via bijdragen aan OHCHR-landenkantoren in onder meer Oekraïne, Soedan en de Palestijnse Gebieden. Zo heeft Nederland in 2024 een financiële bijdrage van EUR 2 miljoen gegeven aan het OHCHR-landenkantoor in Soedan voor de registratie en documentatie van mensenrechtenschendingen. Daarnaast steunt Nederland in Soedan andere organisaties op het gebied van het monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen. Gezien de bezuinigingsopdracht, zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord, is er weinig ruimte om bovenop bestaande financiering voor accountability nog extra middelen vrij te maken.
Bent u bereid om ook staten aansprakelijk te stellen voor geweld tegen hulpverleners? Zo nee, waarom niet?
Een aansprakelijkstelling is pas aan de orde als aan drie voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet er voldoende en overtuigend bewijs zijn van een schending dat overeind blijft voor een internationale rechter. Ten tweede moet een internationaal hof of tribunaal bevoegd zijn om over deze schending te oordelen in de vorm van een voor partijen bindende uitspraak op basis van regels die gelden voor de partijen bij het geschil. Dat is het geval wanneer tussen Nederland en het desbetreffende land een verdrag van toepassing is dat geweld tegen hulpverleners verbiedt en voorziet in bindende geschillenbeslechting in geval van een schending, of wanneer zowel Nederland als het desbetreffende land bindende geschillenbeslechting op een andere wijze aanvaard hebben. Ten derde zou het bij geweld tegen hulpverleners gaan om een aansprakelijkstelling in het algemeen belang (indien het geweld betreft buiten Nederlands grondgebied en geen Nederlanders daarbij betrokken zijn). Nederland initieert een aansprakelijkstelling in het algemeen belang bij voorkeur niet alleen, maar samen met een gelijkgezinde partner. Het hangt derhalve van de feiten en omstandigheden van een specifieke gebeurtenis af of een aansprakelijkstelling mogelijk is. Ook geldt dat aansprakelijkstellingen in het algemeen belang tijdrovend en langdurig zijn en in het licht van de taakstelling die het Kabinet de Rijksoverheid heeft opgelegd, is de capaciteit beperkt om in de toekomst namens Nederland dergelijke procedures te initiëren. Daarom wordt dit op dit moment niet zonder meer overwogen.
Wanneer verwacht het kabinet de adviezen van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) en Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) over de beschikbare instrumenten om de straffeloosheid voor geweldpleging tegen hulpverleners te bestrijden te presenteren aan de Kamer, conform motie Dobbe6?
In de adviesaanvraag aan de AIV en CAVV is verzocht om het advies conform de motie Dobbe met spoed te verkrijgen. Omdat de AIV en de CAVV onafhankelijke adviescommissies zijn van de regering en uw Kamer, is het aan de adviescommissies zelf om te bepalen wanneer het aangevraagde advies wordt uitgebracht.
Bent u bekend met de oproep vanuit Artsen zonder Grenzen om de Wet internationale misdrijven aan te passen, zodat de kans op berechting in Nederland groter wordt?7
Ja.
Bent u het ermee eens dat een uitbreiding van de rechtsmacht van de Wet internationale misdrijven wenselijk is om een einde te maken aan de straffeloosheid voor geweld tegen hulpverleners? Zo nee, waarom niet?
Laat ik vooropstellen dat straffeloosheid bij geweld tegen hulpverleners tijdens gewapende conflicten uiteraard te allen tijde dient te worden tegengegaan. Dat internationale misdrijven tegen hulpverleners buiten Nederland worden gepleegd, staat er niet aan in de weg dat deze misdrijven in Nederland vervolgd kunnen worden. Dat is het geval wanneer de verdachte zich op Nederlands grondgebied bevindt, wanneer een zodanig misdrijf wordt gepleegd tegen een Nederlander of wanneer de verdachte een Nederlander is, dan wel een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De Wet internationale misdrijven kent hiermee reeds een ruime mogelijkheid tot vervolging in gevallen waarin sprake is van een internationaal misdrijf dat buiten Nederland is gepleegd, maar waarbij er voldoende aanknopingspunten met Nederland zijn. Dat er sprake is van een voldoende aanknopingspunt met Nederland is van belang, omdat het voor het daadwerkelijk tegengaan van straffeloosheid niet voldoende is dat een staat beschikt over rechtsmacht, maar ook vereist is dat in die staat effectieve opsporing en vervolging mogelijk is. Uitbreiding van de rechtsmacht betekent op zichzelf dan ook niet dat daarmee een einde zou worden gemaakt aan straffeloosheid. Het ontbreken van een voldoende link met Nederland kan effectieve opsporing en vervolging ernstig belemmeren dan wel onmogelijk maken. Dat ziet zowel op het vergaren van voldoende bewijsmateriaal, hetgeen sowieso al zeer complex is bij onderzoeken naar internationale misdrijven, als op de aanwezigheid van de verdachte bij berechting. Berechting bij een zaak zonder aanknopingspunten met de staat van berechting kan ook leiden tot jurisdictieconflicten met staten die wel een duidelijk aanknopingspunt met de zaak hebben. Wanneer door die berechting een mogelijk meer kansrijke vervolging in een andere staat onmogelijk wordt gemaakt, kan dat een effectieve berechting en tenuitvoerlegging van een opgelegde straf belemmeren. Het belang van het tegengaan van straffeloosheid wordt daarmee niet gediend.
Is het kabinet bekend met de wetgeving in Duitsland, waaronder de mogelijkheden tot vervolging van oorlogsmisdadigers groter zijn dan in Nederland? Hoe beoordeelt het kabinet aanpassingen aan de Wet internationale misdrijven naar Duits voorbeeld?
Ja. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 17. Wellicht ten overvloede merk ik op dat in Duitsland in de praktijk vaak niet wordt overgegaan tot opsporing en vervolging bij afwezigheid van een link met Duitsland.
Hoe heeft u tot nu toe al uitvoering gegeven, en blijft u dit doen, aan de motie Dobbe die vraagt om een leidende rol voor Nederland bij het beschermen van hulpverleners?8
Het kabinet blijft een leidende rol voor Nederland zien bij het beschermen van hulpverleners. Voor de uitvoering van de motie Dobbe verwijst ik naar het antwoord op vragen 11 en 13.
Het bericht ‘Malafide jeugdzorgmedewerkers ronselen jongeren voor criminaliteit: ’Ik heb zelfs een huis opgeblazen'' |
|
Patrick Crijns (PVV), Peter Smitskam (PVV) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Malafide jeugdzorgmedewerkers ronselen jongeren voor criminaliteit: «Ik heb zelfs een huis opgeblazen»»1, en wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Fraude en criminaliteit in de zorgketen is ernstig, onaanvaardbaar en moet worden tegengegaan.
Hoe verklaart u dat er ondanks eerdere signalen en waarschuwingen uit de sector nauwelijks toezicht is op de integriteit en kwalificaties van jeugdzorgmedewerkers, waardoor zij kwetsbare jongeren kunnen ronselen voor criminaliteit? Welke concrete verbetermaatregelen stelt u nu voor?
Momenteel onderzoek ik de mogelijkheid om de vergewisplicht toe te voegen aan de Jeugdwet. Deze zal in ieder geval jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen verplichten het arbeidsverleden van nieuwe medewerkers na te gaan. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor de inzet en de kwaliteit van personeel en voor het controleren van diploma’s en andere formele stukken van hun personeel. Uit een verkenning van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugdzorg (IGJ) is gebleken dat onderwijsinstellingen, zorgmedewerkers en -instellingen zich bewuster moeten zijn van het feit dat criminelen actief zijn in het zorg- en onderwijsdomein. Het vergroten van deze weerbaarheid richt zich op alle onderdelen van de keten. Van het opleiden, certificeren en diplomeren van zorgprofessionals tot het bemiddelen van zorgpersoneel, de inkoop van zorg en het daadwerkelijk aanbieden van zorg door zorgaanbieders en zorgverleners. Zodra bekend werd dat er jeugdhulpverleners met frauduleuze documenten ingeschreven stonden, heeft de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ), in overleg met het Ministerie van VWS, in november 2024 al aanvragen voor toegang tot het Kwaliteitsregister Jeugd op basis van Erkenning van Verworven Competenties (EVC-)certificaten tijdelijk opgeschort. Daarnaast zijn met de SKJ meerdere afspraken gemaakt om het registratieproces op basis van EVC aan te scherpen. De Minister van OCW heeft een brief gestuurd aan opleidingsinstellingen met de aanbeveling om terughoudend om te gaan met het afgeven van EVC-certificaten.
Bent u bereid om – samen met gemeenten en instellingen – per direct een onafhankelijk onderzoek te starten naar de omvang en ernst van criminele infiltratie binnen de jeugdzorg? Zo nee, waarom niet?
De problematiek van fraude en zware georganiseerde criminaliteit gaat veel verder dan het zorgdomein en vraagt een brede integrale aanpak. Het Ministerie van VWS werkt structureel samen met andere ministeries, gemeenten, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgkantoren en zorgverzekeraars. Het is goed om te zien hoe al deze partijen vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid acteren en hoe ze hierin de samenwerking zoeken. Zo werkt het Ministerie van VWS hier o.a. aan in de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ), waar o.a. de IGJ, het Openbaar Ministerie (OM), de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) en de Nederlandse Zorgautoriteit deel vanuit maken.
SKJ heeft direct maatregelen genomen om individuen met malafide intenties te weren uit het jeugddomein. De SKJ onderzoekt momenteel de rechtmatigheid van de registratie van professionals met een EVC-certificaat. Verder heeft SKJ per 1 maart de procedure voor registratie op basis van een EVC-certificaat gewijzigd, dit is in het vervolg alleen mogelijk als vooraf bij SKJ een scholingsadvies is aangevraagd. Dat houdt dat SKJ vooraf met de aanvrager beoordeelt of de EVC route juist en passend is voor deze aanvrager op dat moment.
Het is essentieel dat het probleem bij de bron wordt aangepakt en dat valse diploma’s en EVC-bewijzen niet meer worden uitgegeven. Betrokken partijen zijn in gesprek over het verbeteren van de structuur en governance van het EVC-stelsel. Per 1 januari is de stichting Informatieknooppunt zorgfraude (IKZ) van start gegaan. Het IKZ maakt betere gegevensdeling tussen betrokken instanties mogelijk, waardoor fraude beter wordt aangepakt.
De Minister van VWS zet tevens in op nieuwe maatregelen om te voorkomen dat fraudeurs in de zorg actief worden. Denk bijvoorbeeld aan een verplichte Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor bestuurders. Ook wordt het opnemen van een mogelijke vergunningplicht en vergewisplicht in de Jeugdwet verkend.
In de brief van 31 maart jl. van de Minister van VWS en de Minister van OCW, mede namens de Ministers van JenV en SZW, is uw Kamer geïnformeerd over de integrale aanpak van criminaliteit en fraude in de zorgketen. De Minister van VWS heeft voor de zomer een Zorgfraudebrief aangekondigd met eventuele aanvullende maatregelen.
Gezien bovenstaande maatregelen die partijen nemen, zie ik op dit moment geen aanleiding voor aanvullend onderzoek.
Wat is er bekend over de achtergrond van jeugdzorgmedewerkers die vermoedelijk doelbewust de sector zijn binnengedrongen om jongeren te misbruiken voor criminele activiteiten? Bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Er is mij geen informatie bekend over de achtergrond van de betreffende jeugdzorgmedewerkers. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zie ik op dit moment geen aanleiding voor nader onderzoek. Jeugdigen, hun ouders, en werkgevers die hiermee te maken hebben (gehad) wordt aangeraden aangifte te doen, zodat het Openbaar Ministerie tot vervolging kan overgaan. Het is aan de opsporingsdiensten criminele activiteiten nader te onderzoeken.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen het slachtoffer zijn geworden van deze misdadige praktijken? Zo nee waarom niet?
Dat is mij niet bekend. Er wordt niet geregistreerd hoeveel kinderen mogelijk te maken hebben gehad met malafide jeugdzorgmedewerkers.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een ernstig en structureel probleem binnen de jeugdzorg, waarbij jongeren worden blootgesteld aan uitbuiting door mensen die hen juist zouden moeten beschermen? Zo ja, wat gaat u hier per direct tegen doen?
Dit zijn zeer ernstige uitwassen. Fraude en criminaliteit in de zorgketen is ernstig, onaanvaardbaar en moet worden tegengegaan. Zoals ik bij vraag 3 aangaf, gaat de problematiek van fraude en zware georganiseerde criminaliteit veel verder dan het zorgdomein en vraagt een brede integrale aanpak. Daarom werkt het Ministerie van VWS structureel samen met andere ministeries, gemeenten, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgkantoren en zorgverzekeraars. Jeugdigen en hun ouders hebben recht op zorg van goede kwaliteit en moeten kunnen vertrouwen op de bekwaamheid en bevoegdheid van professionals. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, heeft de SKJ maatregelen genomen om frauduleuze aanvragen tegen te gaan en onderzoekt het Ministerie van VWS de mogelijkheid de Jeugdwet te wijzigen en de vergewisplicht hierin op te nemen. Deze verplicht jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen het arbeidsverleden van nieuwe medewerkers na te gaan. Het is verder essentieel dat het probleem bij de bron wordt aangepakt en dat valse diploma’s en EVC-bewijzen niet meer worden uitgegeven. Hierover is de Minister van VWS met betrokken bewindslieden van OCW, SZW en JenV in overleg. Zoals bij vraag 3 aangegeven, is in de Kamerbrief van 31 maart een aantal maatregelen opgenomen, waaronder het verbeteren van de structuur en governance van het EVC-stelsel en volgt er voor de zomer een Kamerbief met daarin eventuele aanvullende maatregelen.
Het bericht 'Schrikbarende toename van online oplichting in Nederland' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel getiteld «Online oplichting in Nederland stijgt schrikbarend: 2,4 miljoen slachtoffers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat het aantal slachtoffers van online oplichting in Nederland is gestegen tot maar liefst 2,4 miljoen schrikbarend is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ieder slachtoffer van online fraude is er één te veel. Ik betreur het feit dat het aantal slachtoffers van online oplichting in 2024 ten opzichte van 2022 is gestegen.2 De maatschappelijke impact van online fraude is groot en het zorgt voor zowel financiële als mentale problemen bij slachtoffers. Mijn ministerie werkt daarom al enkele jaren gezamenlijk met publieke en private partners aan een integrale aanpak van online fraude.
Kunt u verklaren hoe het komt dat vooral jongeren hierbij vaker getroffen worden dan ouderen: 20 procent van de 15- tot 25-jarigen, tegenover 10 procent van de 65-plussers?
Een groot deel van de 15–25-jarigen brengt veel tijd door op het internet. Ze maken dagelijks gebruik van apps, sociale media en websites waardoor zij meer risico lopen dan anderen. Criminelen die zich schuldig maken aan online fraudevormen maken hier handig gebruik van en richten zich in sommige situaties juist op deze groep potentiële slachtoffers. Zo plaatsen zij veelvuldig «te mooi om waar te zijn»-aanbiedingen op sociale media waarbij specifieke goederen die aantrekkelijk zijn voor jongeren worden aangeboden. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid werkt sinds enkele jaren samen met scholieren.com aan een preventiecampagne specifiek gericht op jongeren. Uit recent onderzoek is gebleken dat er nog veel winst te behalen valt met campagnes gericht op beveiligingsmaatregelingen die jongeren zelf kunnen treffen om hun kans op slachtofferschap te verkleinen.3 Dit is ook één van de zaken waar de pijler preventie en weerbaarheid van de integrale aanpak zich op richt.
Er zijn dan ook de nodige campagnes door de overheid ontwikkeld om burgers weerbaarder tegen gevaren online te maken, waaronder online fraude, zoals met social engineering campagnes, campagnes van veiliginternetten.nl etc.
Kunt concreet aangeven welke concrete maatregelen er de afgelopen twee jaar genomen zijn om online oplichting tegen te gaan? Kunt u per maatregel aangeven wat het effect daarvan had moeten zijn op het tegengaan van die oplichting en wat het effect in de praktijk was?
Het kabinet investeert dit jaar 52,6 miljoen euro in de politie en de strafrechtketen voor de aanpak van cybercrime en gedigitaliseerde criminaliteit, waar online fraude een belangrijk onderdeel van uitmaakt. In de laatste Veiligheidsagenda zijn streefnormen van de politie opgenomen voor de aanpak. Dit bevat de streefnorm voor het minimumaantal verdachten, het aantal onderzoeken voor criminele samenwerkingsverbanden maar ook het percentage voor alternatieve afdoeningen. Over de behaalde resultaten wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd in de voortgangsrapportage. Deze wordt op korte termijn aan uw Kamer toegestuurd.
Strafrecht alleen gaat online fraude niet oplossen, daarom is het van groot belang dat ook private partijen en het bedrijfsleven in het bijzonder online oplichting zo breed, effectief en efficiënt mogelijk aanpakken, om slachtofferschap te voorkomen. Sinds 2023 werkt mijn ministerie samen met het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Financiën, de politie, het Openbaar Ministerie, VNO-NCW/MKB Nederland, de Consumentenbond, de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), de Fraudehelpdesk en andere meldpunten, Slachtofferhulp Nederland, COIN, en Thuiswinkel.org in een integrale aanpak online fraude. Binnen de aanpak werken deze en andere partijen samen om het online oplichters zo moeilijk mogelijk te maken en slachtofferschap van burgers en ondernemers te voorkomen. Binnen de integrale aanpak wordt gewerkt langs vijf pijlers, waaronder barrières en interventies, preventie en weerbaarheid, en hulp aan slachtoffers. Zo wordt er geïnvesteerd in campagnes en het weerbaarder maken van burgers en bedrijven tegen online fraude en oplichting. In samenwerking met het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid zijn er folders met zogenoemde vuistregels en een specifieke tool ontwikkeld die burgers en bedrijven informeren over online oplichting en hen handvatten biedt om snel en efficiënt hulp te zoeken. Daarnaast werken de partners uit de integrale aanpak samen om de teksten op hun websites eenduidig te maken en hun dienstverlening zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De politie heeft met Operatie Centurion de afgelopen jaren repressief ingezet en de inzet versterkt op het thema online criminaliteit. Deze projectmatige inzet wordt de komende jaren structureel geborgd.
Tot slot wil ik u wijzen op één van de vele initiatieven die publieke en private partners ondernemen: het initiatief «Bank voor de klas» waarbij banken in samenwerking met de politie in 2024 voorlichting hebben gegeven aan ruim 53.000 leerlingen in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.4 Jongeren werden met dit initiatief wegwijs gemaakt met het herkennen en voorkomen van online fraude.
De effecten van de maatregelen die worden getroffen om online fraude tegen te gaan zijn moeilijk te meten. Pas op lange termijn zijn directe effecten van campagnes merkbaar. Daarnaast is het thema online fraude voortdurend aan verandering onderhevig en worden er steeds weer nieuwe vormen van online oplichting en fraude waargenomen.
Is het waar dat slachtoffers van online oplichting zich vaak onvoldoende geholpen voelen door politie en justitie? Zo ja, hoe komt dat en wat wordt er gedaan om dit vertrouwen te herstellen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Politie en justitie pakken niet alle oplichtingszaken strafrechtelijk op, dat kan ook niet omdat daar niet genoeg capaciteit voor is. De politie en het Openbaar Ministerie kunnen niet aan alle strafbare feiten prioriteit geven en een strafrechtelijke opvolging is niet altijd mogelijk. Ook worden er wel eens fouten gemaakt, bijvoorbeeld bij het opnemen van een aangifte. De afgelopen periode zijn er maatregelen getroffen om de ondersteuning van mensen die te maken krijgen die te maken krijgen met online fraude te verbeteren.
De politie en het OM hebben samen met andere partijen de afgelopen jaren geïnvesteerd in een verbetering van de integrale aanpak van online fraude. Zo heeft de politie meerdere initiatieven gestart om de dienstverlening aan slachtoffers van online criminaliteit te verbeteren. Met het project digitale meldkamer gaat de politie bij online criminaliteit die net heeft plaatsgevonden of anderszins urgent is, direct ter plaatse voor het veiligstellen van sporen, het opnemen van de aangifte en het geven van slachtofferhulp. Uit evaluatie komt naar voren dat slachtoffers tevreden zijn over deze mogelijkheid. Dit project is onlangs in werking getreden in alle eenheden waardoor deze werkwijze tot standaard is verheven.5
Daarnaast hebben verschillende partners uit de integrale aanpak vuistregels ontwikkeld voor slachtoffers van online criminaliteit waardoor de informatievoorziening aan slachtoffers is verbeterd. Slachtoffers van aan- en verkoopfraude die online aangifte doen en wiens zaak niet strafrechtelijk wordt opgepakt, worden gewezen op de mogelijkheden die ze zelf kunnen ondernemen, waaronder het verhalen van de schade op de oplichter. Alle slachtoffers die aangifte doen worden gewezen op de mogelijkheid van slachtofferhulp. Indien zij dat aangeven, vindt doorverwijzing plaats naar Slachtofferhulp Nederland.
Verder investeert dit kabinet fors in de aanpak van gedigitaliseerde criminaliteit, waaronder online fraude, door de politie. De politie gaat een centrale voorziening voor gedigitaliseerde criminaliteit inrichten ten behoeve van de regionale eenheden en de Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies. Bovendien zal de politie met de beschikbaar gestelde middelen de uitvoeringscapaciteit voor de aanpak van gedigitaliseerde criminaliteit in de eenheden vergroten. De kennis en vaardigheden van digitale opsporing gaat politie ook vergroten met de toegekende gelden. Bovendien heeft de politie aandacht voor de impact van online oplichting op slachtoffers en past haar werkwijzen daarop aan.6 De politie stimuleert de aangiftebereidheid en meldingsbereidheid van online fraude, maar wijst (mogelijke) slachtoffers ook op manieren of instanties voor het verkrijgen van (gedeeltelijke) genoegdoening, zoals civiel schadeverhaal, het verwijderen van online berichten of emotionele hulp.
Wordt er vanuit de justitiële autoriteiten effectief samengewerkt met banken, online platforms en telecomaanbieders om oplichting te voorkomen en snel op te treden bij signalen van fraude? Waar bestaat die samenwerking concreet uit en waaruit blijkt dat die samenwerking effectief is? Acht u het nodig die samenwerking te intensiveren en op welke wijze gaat u dat doen?
In het kader van de integrale aanpak online fraude werken de politie en het Openbaar Ministerie regelmatig samen met banken en telecomaanbieders. Deze samenwerking heeft onder andere geleid tot het sluiten van bankrekeningen van meerdere stelselmatige fraudeurs. Daarnaast wordt onder meer gewerkt aan de knelpunten bij gegevensdeling die worden ervaren in de samenwerking met banken, telecomaanbieders en online platformen. In de volgende voortgangsbrief over de integrale aanpak van online fraude zal ik u hier nader over informeren. Begin dit jaar heeft de Minister van Economische Zaken u geïnformeerd voornemens te zijn een voorstel in te dienen om de Telecommunicatiewet aan te passen om het misbruik van telecommunicatievoorzieningen te bestrijden ten behoeve van de aanpak van online fraude.7
In aanvulling op het antwoord op vraag 4 verwijs ik naar de verschillende samenwerkingsvormen zoals het Landelijk Meldpunt Internetoplichting (LMIO) en Electronic Crimes Taskforce (ECTF). Het LMIO is een samenwerking tussen de politie, banken, het Openbaar Ministerie, Marktplaats en internetserviceproviders. Het doel van LMIO is om internetoplichting, vooral in online handelsomgevingen, te verminderen door aangiftes te behandelen, te analyseren en te veredelen, en door samen te werken aan het signaleren en aanpakken van oplichters. Het ECTF is in 2011 opgericht met als doel om in publiek-privaat verband digitale criminaliteit te bestrijden. Deze samenwerkingen zijn waardevol, aangezien gedigitaliseerde criminaliteit een complex maatschappelijk probleem is en dit niet alleen met het strafrecht is op te lossen.
Hoe vaak hebben slachtoffers van online oplichting in 2024 een verzoek gedaan bij de banken om via de PNBF-regeling terugbetaling te vorderen van hun oplichters? En hoe vaak hebben zij bij weigering hiervan de NAW-gegevens van hun oplichters opgevraagd en gekregen?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Mutluer, bevestigt de Betaalvereniging Nederland dat de toepassing niet centraal wordt geregistreerd en dat dit een aangelegenheid is van individuele banken in hun hulp aan slachtoffers en de wederkerige bereidheid van twee banken om primair buitengerechtelijke bemiddeling mogelijk te maken tussen hun beider rekeninghouders.8 Het is daardoor niet mogelijk om een overzicht te verkrijgen van het aantal verzoeken in het kader van de PNBF-regeling (de Procedure NAW-gegevens Begunstigde bij niet-bancaire Fraude).
Kunt u aangeven hoe gevolg is gegeven aan motie-Mutluer2 waarbij is gevraagd om in samenspraak met Betaalvereniging Nederland en de Nederlandse Vereniging van Banken de PNBF-regeling bekender te maken en uit te bereiden naar paymentserviceproviders?
Mijn ministerie is aan het begin van dit jaar in gesprek gegaan met de Betaalvereniging Nederland over de PNBF-regeling. De Betaalvereniging Nederland (BVN) heeft in dit gesprek bevestigd dat er met de aangesloten Nederlandse banken, leden en Nederlandse Payment Service Providers een regeling hieromtrent is afgesproken. Deze regeling ziet op het volgende: de bank van het slachtoffer informeert de eigen rekeninghouder over de mogelijkheid van het indienen van een terugbetalingsverzoek en in een latere fase onder voorwaarden een verzoek tot verstrekking van NAW-gegevens. Deze afgesproken regeling betreft een interbancaire voorziening die de leden op vrijwillige basis aanbieden. Aangezien een bank – van ogenschijnlijk betrouwbare transacties – niet kan zien dat een betaalopdracht werd gegeven onder invloed van een strafbaar feit, is van belang te vermelden dat de gedupeerde rekeninghouder wel zelf contact met de bank zoekt alvorens de bank de rekeninghouder over deze optie kan informeren. Ook de bij de BVN aangesloten Payment Service Providers kunnen deze regeling reeds toepassen.
Ten aanzien van de bekendheid van de PNBF kan ik bevestigen dat BVN en NVB onderschrijven dat informatieverstrekking vanuit banken over de PNBF actief gebeurt, zoals ook via de website www.veiligbankieren.nl.
Tot slot blijft de inzet van PNBF beperkt omdat toepassing hiervan beperkt is tot wegsluizen van frauduleuze gelden van Nederlandse rekeningnummers naar NL IBAN-nummers. Criminelen zoeken manieren om geld weg te sluizen waar de pakkans het kleinst is. De Nederlandsche Vereniging van banken geeft aan te zien dat het merendeel van de frauduleuze gelden nu rechtstreeks richting buitenland gaat, gepind wordt, in crypto worden omgezet, of via (internationale) Payment Service Providers weggesluisd wordt.
Deelt u de mening dat de bestrijding van online oplichting meer prioriteit zou moeten krijgen binnen het justitie- en veiligheidsdomein? Zo ja, worden er in dat licht meer capaciteit en middelen vrij gemaakt voor de opsporing en vervolging van digitale fraude en online oplichting? Zo nee, waarom niet?
Online oplichting is één van de grootste criminaliteitsvormen en is schaalbaar, internationaal en daarom een hardnekkig fenomeen dat bestreden moet worden. Zoals ik in antwoord op vraag 4 heb toegelicht investeert dit kabinet 52,6 miljoen euro in de politie en de strafrechtketen voor de aanpak van cybercrime en gedigitaliseerde criminaliteit, waar online fraude een belangrijk onderdeel van uitmaakt. Ook de politie spant zich conform de Veiligheidsagenda in voor de bestrijding van gedigitaliseerde criminaliteit. De verwachting is dat dit een belangrijk thema blijft voor de komende jaren. Zoals ook toegelicht is de rol van alleen het strafrecht onvoldoende. Daarom is er ook geïnvesteerd in een integrale samenwerking met publieke en private partijen. In dit kader wijs ik u op mijn antwoord op vraag 5.
Welke rol ziet u voor het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), het Digital Trust Center (DTC) en andere instanties in de aanpak van deze problematiek?
Ik zie in het geval van online oplichting maar een beperkte rol weggelegd voor het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Online oplichting is een vorm van gedigitaliseerde criminaliteit, daar waar het NCSC zich richt op de cybersecurity van Nederland en de bescherming van de digitale infrastructuur. Het NCSC signaleert algemene trends op het gebied van cybersecurity, deelt dreigingsinformatie en ontwikkelt handreikingen, handelingsperspectieven en praktische richtlijnen om organisaties en burgers te ondersteunen bij het versterken van hun digitale weerbaarheid. Daarnaast publiceert het beveiligingsadviezen en -rapporten en werkt het intensief samen met verschillende veiligheidsinstanties.
Het Digital Trust Center (DTC) is een belangrijke partner in de bestrijding van online fraude. Het DTC informeert ondernemers hoe zij veilig digitaal kunnen ondernemen, bijvoorbeeld door het aanbieden van de Basisscan Cyberweerbaarheid en de CyberVeilig Check voor zzp en mkb. Ook biedt de organisatie een praktische actielijst aan met behulpzame activiteiten en tips om ondernemingen digitaal weerbaar te maken. Daarnaast hebben het NCSC en DTC recent vijf basisprincipes van digitale weerbaarheid opgesteld, die organisaties handvatten bieden voor het ontwikkelen van een gezonde en degelijke cyberbeveiligingsstrategie.
Het bericht 'Groene boa’s willen gemakkelijker wapens krijgen: ‘Zonder zijn we vleugellam’' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groene boa’s krijgen steeds vaker met agressie te maken: «Die pepperspray heb ik niet voor niets»»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de huidige situatie waarin boa’s steeds vaker werk doen dat overlapt met politiewerk, waardoor zij regelmatig in heftige situaties terechtkomen zoals schietincidenten, zware verkeersongelukken, reanimaties of onverwachte gewelddadige situaties, met eventuele psychische klachten als gevolg?
Optreden in situaties waarbij aan de voorkant een reëel risico bestaat op geweld of escalatie is voorbehouden aan de politie. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat boa’s zich actief begeven in dergelijke situaties. Ik erken dat de rol en taak van de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) binnen de politiefunctie volop in ontwikkeling is. Daarom ben ik bezig met een diepgaande beschouwing op het boa-bestel. Deze moet antwoord geven op de vraag wat de rol én taak van de boa is binnen de politiefunctie, welke bevoegdheden en (wapen)uitrusting nodig zijn voor een adequate taakuitvoering en welke waarborgen daarbij noodzakelijk zijn. Rond de zomer van 2025 zal de diepgaande beschouwing op het boa-bestel aan uw Kamer worden aangeboden.
Deelt u de mening dat Posttraumatische stressstoornis (PTSS) als beroepsziekte ook erkend moet worden voor boa’s? Zo nee, waarom niet?
Laat ik voorop stellen dat het oplopen van PTSS of andere gezondheidsklachten als gevolg van werk afschuwelijk is. Er is in Nederland geen landelijk geldende lijst van beroepsziekten die van overheidswege wordt vastgesteld. Afspraken hierover moeten worden gemaakt tussen werkgevers en werknemers. Ik heb hier als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol omdat ik niet de werkgever van de boa’s ben.
Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie verwachten op de initiatiefnota van de leden Boswijk, Mutluer en Van der Werf over de aanpak van PTSS bij geüniformeerde beroepen (36 662) zoals verzocht op 13 december 2024?
De kabinetsreactie op de initiatiefnota van de leden Boswijk (CDA), Mutluer (GL/PvdA) en Van der Werf (D66) over de aanpak van PTSS bij geüniformeerde beroepen wordt voor de zomer 2025 met uw Kamer gedeeld.
Wat vindt u ervan dat groene boa’s zichzelf als vleugellam beschouwen zonder dienstwapen, gezien de lange aanrijtijden van de politie in de regio, de toenemende overlap van de werkzaamheden van de boa met politiewerk en de toenemende aanwezigheid van zware criminaliteit op het platteland?
De zorgen van boa’s over de langere aanrijtijd van politie als gevolg van hun werkzaamheden in het buitengebied zijn mij bekend. Indien noodzakelijk voor een goede uitoefening van diens taak is het mogelijk dat de groene boa uitgerust wordt met geweldmiddelen tot en met het vuurwapen. Het is aan de werkgever om geweldmiddelen aan te vragen en de noodzaak hiervan aan te tonen. De mogelijkheid om een beroep te doen op de politie is een van de criteria bij de beoordeling of er sprake is van noodzaak tot bewapening met een vuurwapen. De behoefte om over geweldsmiddelen te beschikken verschilt per werkgever. Het boa-bestel biedt ruimte voor die diversiteit. In de eerder genoemde beschouwing op het boa-bestel zullen ook de rol, taak, bevoegdheden en waarborgen met betrekking tot de groene boa worden bezien.
Welke maatregelen kunnen genomen worden om de aanrijtijden van de politie te verkorten als een groene boa gebruik maakt van de alarmknop?
Groene boa’s kunnen in noodsituaties rekenen op de ondersteuning van politie. Tegelijkertijd werken groene boa's regelmatig in afgelegen of moeilijk bereikbare gebieden, waardoor directe en snelle ondersteuning niet altijd mogelijk is. Inmiddels beschikken groene boa’s over portofoons met GPS waarmee de benodigde hulp sneller ter plaatse kan zijn.
Een zorgvuldige risicoanalyse door de boa-werkgever voorafgaand aan de inzet van groene boa’s is ook essentieel om mogelijke gevaren tijdig in kaart te brengen, passende voorzorgsmaatregelen te treffen, en hun inzet af te stemmen met de politie zodat zij hier rekening mee kunnen houden. Deze maatregelen kunnen de aanrijtijden van de politie in een noodsituatie verkorten.
Kunt u reflecteren op de uitspraak dat groene boa’s dagen in het papierwerk zitten voor de aanvraagprocedure van een dienstwapen en dat het soms maanden duurt voordat er een knoop is doorgehakt?
Met de toekenning van een geweldsbevoegdheid en geweldsmiddelen zijn verschillende grond- en mensenrechten in het geding. De aanwending van geweld door boa’s raakt immers aan het recht op leven, de onaantastbaarheid van het lichaam en de lichamelijke integriteit. Hieruit volgt dat een restrictief beleid wordt gehanteerd met betrekking tot de toekenning hiervan en dat er een zorgvuldige afweging zal moeten worden gemaakt voordat een geweldmiddel kan worden toegekend. De werkgever moet de noodzaak tot het bewapenen van een boa aantonen, waarna elke aanvraag afzonderlijk en zorgvuldig moet worden beoordeeld. Op dit moment zijn er 49 actieve boa's in domein II die een vuurwapen toegekend hebben gekregen. Indien zij ook hebben voldaan aan de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon opsporingsambtenaar (RTGB) mogen zij het vuurwapen dragen en gebruiken. Een boa is steeds voor de duur van een kalenderjaar geoefend in het gebruik, daarna moet er opnieuw een toets worden afgelegd. Met de selectieve groep boa’s die een vuurwapen toegekend hebben gekregen samen met de strenge eisen die hieraan gesteld worden benadrukken we het belang van het zorgvuldig omgaan in het toekennen van dit geweldmiddel.
Het besluit over de toekenning van vuurwapens aan boa’s duurt in sommige gevallen langer vanwege de complexiteit van de casuïstiek. Het gaat onder andere om vraagstukken rondom het verschil van inzicht aangaande het noodzaakcriterium en de motivering daarvan door aanvragers en (direct) toezichthouders. Hierdoor duurt het soms langer om tot een goed en afgewogen oordeel te komen. Daarnaast worden de uitspraken in enkele beroepszaken bestudeerd om de invloed hiervan en de gevolgen voor de besluitvorming te overzien.
Vindt u dat groene boa’s gemakkelijker uitgerust moeten kunnen worden met een dienstwapen dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier denkt u dat de aanvraagprocedure voor een dienstwapen voor groene boa’s vereenvoudigd en versneld kan worden en bent u bereid zich hiervoor in te zetten?
Zoals eerder benoemd, dient er een zorgvuldige afweging te worden gemaakt bij het toekennen van geweldmiddelen. Dit geldt niet alleen voor een vuurwapen maar ook voor een wapenstok of pepperspray. Uiteraard is het van groot belang dat een boa adequaat wordt uitgerust voor zijn taak. Dit is één van de redenen dat ik bezig ben met een beschouwing van het boa-bestel. De beschouwing moet antwoord geven op de vraag wat de rol én taak van de boa binnen de politiefunctie is, welke bevoegdheden en (wapen)uitrusting de boa nodig heeft voor een adequate taakuitvoering en welke waarborgen daarbij noodzakelijk zijn. De boa’s in het buitengebied worden meegenomen in de beschouwing en dit onderwerp zal als onderdeel van de beschouwing met de Kamer worden gedeeld.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de aangepaste regelgeving omtrent de bewapening van handhavers in het buitengebied?
Zie antwoord vraag 8.
De weigering van een stichting om openheid van zaken te geven over de financiële afwikkeling van de stichting en het vermogen dat mede bestaat uit giften van derden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Stichting Kanjer Wens weigert openheid van zaken te geven over de financiële afwikkeling van de stichting?1 Kunt u zich voorstellen dat veel mensen willen weten wat er met hun donaties is gebeurd?
Het kabinet meent dat een transparante, efficiënte, effectieve en controleerbare filantropische sector bijdraagt aan het creëren en behouden van vertrouwen van donateurs. Het kabinet kan zich daarom goed voorstellen dat donateurs ook inzicht willen hebben in de gang van zaken omtrent de financiële afwikkeling en vereffening van een ontbonden stichting. Het regelgevend kader voor transparantie in de filantropische sector bestaat uit formele wetgeving (zoals de ANBI-regelgeving en het verenigingen- en stichtingenrecht in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waarop hieronder nader wordt ingegaan) en zelfregulering vanuit de filantropische sector zelf (zoals het toezicht van het CBF (Centraal Bureau Fondsenwerving, Toezicht op goeddoen)).
Klopt het dat een stichting na het intrekken van de ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling) door de Belastingdienst geen openheid hoeft te geven over de financiële afwikkeling van de stichting en de vereffening van het aanwezige vermogen, waaronder giften van derden? Kortom, mag dit zomaar wat deze stichting hier doet?
In algemene zin kan worden opgemerkt dat een instelling (voormalig ANBI) verplicht is een aantal gegevens aan de Belastingdienst te verstrekken als de ANBI-status van die instelling is beëindigd en de waarde van het ANBI-vermogen op dat moment niet lager dan € 25.000 is.2 Die gegevens zijn:
De voormalige ANBI dient daartoe jaarlijks het formulier Opgaaf Vermogen en schenkingen Voormalige algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s)3 in te vullen en aan de Belastingdienst te verstekken. Deze verplichting geldt voor ieder jaar dat het ANBI-vermogen € 25.000 of meer bedraagt. Het jaar dat het ANBI-vermogen onder de € 25.000 uitkomt, is het laatste jaar waarin het formulier dient te worden ingevuld en verstrekt. Indien de gegevens en inlichtingen niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig zijn verstrekt, wordt dit aangemerkt als overtreding waarvoor onder omstandigheden een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.4
Wat is uw reactie op de opmerkingen van verschillende hoogleraren en deskundigen dat inzicht in de financiële afwikkeling en vereffening lastig is af te dwingen doordat wetgeving hieromtrent te beperkt is?
Naast de in het vorige antwoord genoemde verplichting voor bepaalde voormalige ANBI’s tot het verstrekken van gegevens aan de Belastingdienst, wijst het kabinet op de bestaande regelgeving in het BW op basis waarvan inzicht in de financiële afwikkeling en/of vereffening van een ontbonden stichting kan worden verkregen. Een stichting kan worden ontbonden door middel van een ontbindingsbesluit van het bestuur van die stichting. Indien er in dat geval nog baten (te verwachten) zijn, wordt een vereffenaar aangesteld en treedt een formele vereffeningsfase in. Door een vereffenaar worden de lopende verplichtingen afgehandeld. De wet stelt formele eisen aan de vereffening, zoals de inschrijving van de vereffenaar in het handelsregister.5 De vereffenaar is bovendien verplicht om rekening en verantwoording en het plan van verdeling neer te leggen bij het handelsregister, en in elk geval ten kantore van de stichting (of een andere plaats), waar de stukken dan twee maanden voor een ieder ter inzage moeten liggen. De vereffenaar moet in een nieuwsblad bekendmaken waar en tot wanneer zij ter inzage liggen.6 Een vereffenaar die zich niet aan de wettelijke bepalingen houdt, kan daarvoor aansprakelijk worden gehouden.7 Pas na afronding van de vereffening houdt de stichting op te bestaan. Zolang een stichting nog bestaat kan het Openbaar Ministerie bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd, inlichtingen verzoeken aan het bestuur van een stichting.8 Mocht tijdens de vereffening blijken dat de schulden de baten overtreffen, dan is de vereffenaar verplicht om een faillissement aan te vragen.9
De wet voorziet ook in de mogelijkheid van een «snelle» ontbinding, kort gezegd een ontbinding zonder formele vereffeningsfase, indien baten op het tijdstip van de ontbinding ontbreken en er niets meer valt te vereffenen.10 Deze ontbindingsvorm wordt ook wel «turboliquidatie» genoemd. De huidige tijdelijke wet transparantie turboliquidatie voorziet in de verplichting van het bestuur om binnen 2 weken na de ontbinding een aantal stukken bij het handelsregister te deponeren waarin financiële verantwoording wordt afgelegd over de ontbinding en de eventuele voorafgaande feitelijke vereffening (die stukken worden 7 jaar bewaard).11 Als de stukken niet zijn gedeponeerd kan een rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een bestuursverbod opleggen aan de (voormalig) bestuurders.12
Dus zowel in het geval van vereffening als in het geval van een turboliquidatie van een stichting bevat de wet verplichtingen om voornoemde informatie te laten registeren bij het handelsregister, zodat aldaar inzage in de financiële afwikkeling en/of vereffening door geïnteresseerden, zoals donateurs, mogelijk is. Dus zowel in het geval van vereffening als in het geval van een turboliquidatie van een stichting is het voor donateurs mogelijk om via het handelsregister inzage te krijgen in de financiële afwikkeling en/of vereffening. Het gaat hierbij overigens om transparantie van de eindafwikkeling van de stichting en niet om de besteding van giften voordien.
Verder wordt erop gewezen dat stichtingen een administratie moeten voeren waaruit hun rechten en verplichtingen kenbaar zijn.13 Het niet-naleven van deze administratieplicht is een economisch delict.14 Het betreft een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten (WED).
Ook kan in algemene zin worden opgemerkt dat in het geval een donateur vermoedt dat er fraude is gepleegd met zijn of haar donatie, hij of zij een beroep kan doen op vernietiging van de donatie. Volgens het Burgerlijk Wetboek kan een overeenkomst, zoals een schenking, worden vernietigd als deze tot stand is gekomen onder invloed van bijvoorbeeld dwaling15, bedrog16 of misbruik van omstandigheden17. Als een donateur in een dergelijk geval een beroep wil doen op de vernietiging van de schenking, maar niet beschikt over gegevens die van belang zijn voor het ophelderen van de feiten, kan hij of zij vragen om inzage in deze gegevens bij de stichting waaraan hij of zij de donatie heeft gedaan. Zo kan een donateur beoordelen of het instellen van een vordering tot vernietiging van de schenking zinvol is en zijn of haar vordering met concrete feiten onderbouwen.18 Als de stichting niet aan het informatieverzoek wil meewerken, kan een donateur de rechter verzoeken om inzage.19 Voor toewijzing van een vordering tot inzage dient aan bepaalde voorwaarden te zijn voldaan. Zo moet de donateur voldoende belang hebben bij het verzoek tot inzage en het verzoek voldoende nauwkeurig afbakenen tot de gegevens die de donateur nodig heeft om zijn rechtspositie ten aanzien van de vernietiging van de schenking te beoordelen.20 Voor een beroep op misbruik van omstandigheden ter vernietiging van de schenkingsovereenkomst geldt bovendien dat als de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, de bewijslast van het tegendeel op de ontvanger van de gift rust, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn.21 In het geval een dergelijk beroep op vernietiging van de donatie succesvol is, kan bijvoorbeeld de rechtbank worden verzocht om heropening van de ontbinding van de stichting.22
Tot slot wijs ik erop dat een donateur bij vermoedens van fraude aangifte kan doen van bijvoorbeeld oplichting.23 Is sprake van een misdrijf jegens de schenkers of diens naaste betrekkingen, dan kan bovendien ook om die reden de schenking worden vernietigd.24
Deelt u de opvatting dat het wenselijk zou zijn om ook voor stichtingen die geliquideerd worden en/of waarvan de ANBI-status is ingetrokken, een verplichting tot financiële transparantie vast te leggen, ook omdat het voor het vertrouwen in goede doelen van belang is dat die transparantie er ook is na vereffening en om eventuele misstanden te voorkomen?
Voor wat betreft voormalige ANBI’s is wettelijk voorzien in een verplichting om aan de Belastingdienst een aantal gegevens te verstrekken, zodat de Belastingdienst er toezicht op kan houden dat de financiële afwikkeling op de juiste wijze gebeurt (zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2). Voor wat betreft de verplichting tot registratie van informatie in het handelsregister bij financiële afwikkeling en/of vereffening van een stichting wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3 en kunnen zij nagaan wat er met het vermogen is gebeurd. Hiermee wordt dus reeds in de in de vraag genoemde verplichting voorzien.
Bent u bereid te bezien of en zo ja welke wetten en regels aangepast zouden moeten worden, zodanig dat deze verplichting er wel is en donateurs inzicht krijgen in wat er is gebeurd met hun donaties?
Zie antwoord vraag 4.
Calamiteitenroutes in Zeeland |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de enorme vertragingen op het Zeeuwse wegennet door recente afsluitingen van de Vlaketunnel (A58)?1
In onderstaande tabel zijn de geregistreerde afsluitingen weergegeven. Deze zijn geteld per rijrichting (van Bergen op Zoom tot Vlissingen). Er is onderscheid gemaakt tussen het geplande en ongeplande sluitingen. Rijkswaterstaat voert gepland onderhoud uit om de veiligheid, betrouwbaarheid en werking van de infrastructuur te waarborgen. Gepland onderhoud bij de Vlaketunnel en A58 vindt in de meeste gevallen plaats in de avonduren, zodat de hinder voor de weggebruiker tot een minimum wordt beperkt. Tijdens het onderhoud worden installaties gecontroleerd, systemen getest en eventuele defecten gerepareerd.
Ongeplande sluitingen zijn het gevolg van incidenten zoals de technische storing op 8 en 9 april. Ongeplande sluitingen bij de Vlaketunnel en A58 zijn doorgaans binnen het kwartier verholpen. In extreme gevallen, zoals op 8 en 9 april, kunnen deze sluitingen meerdere uren duren.
Jaar
Aantal
Gepland Vlaketunnel
Ongepland Vlaketunnel
Gepland A58
Ongepland A58
2020
17
0
4
0
13
2021
28
0
1
3
24
2022
86
14
7
21
44
2023
73
14
2
14
43
2024
103
22
6
24
51
20251
37
8
12
1
16
t/m 10 april 2025
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen vijf jaar sprake was van tijdelijke afsluitingen van het Zeeuwse deel van de A58 in het algemeen en van de Vlaketunnel in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat adequate calamiteitenroutes voor Zeeland van groot belang zijn, gelet op de eilandenstructuur en de aanwezigheid van een kerncentrale en een industriecluster?
Ja, het is belangrijk dat er adequate calamiteitenroutes zijn en dat mensen in geval van calamiteiten Zeeland kunnen verlaten. Naast de A58 wordt Zeeland via de N57, N59 en de N62 ontsloten.
Kan bij stremmingen en calamiteiten een uitzondering gemaakt worden op het huidige verbod op tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis, inclusief het realiseren van bijbehorende doorsteekmogelijkheid, snelheidsbeperkingen en toezicht/verkeersbegeleiding? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Tunnelwet is tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis in Nederland om veiligheidsredenen niet toegestaan. De veiligheidssystemen zoals camera’s, de inrichting van vluchtroutes, de ventilatie en rookafvoersystemen en het calamiteitenbestrijdingsplan bij de Vlaketunnel (opgesteld in overleg met de Veiligheidsregio Zeeland) zijn ook niet ingericht op tweerichtingsverkeer in één tunnelbuis.
Is de veronderstelling juist dat Europese regelgeving ruimte biedt voor tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis bij stremmingen en calamiteiten?
Dat is juist, alleen zoals ook in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, zijn de veiligheidssystemen volgens de Nederlandse Tunnelwet ingericht, waardoor tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis niet is toegestaan. In het hoogbelaste Nederlandse wegennetwerk zijn, naast de Europese regelgeving, extra verscherpingen in de nationale tunnelwetgeving doorgevoerd om de veiligheid van de weggebruiker te borgen.
Wordt samen met de provincie Zeeland gekeken naar verbetering van de verkeersbegeleiding tijdens stremmingen en calamiteiten?
Rijkswaterstaat werkt intensief samen met de provincie Zeeland om de verkeersbegeleiding, mede bij calamiteiten, waar nodig te verbeteren. Er is maandelijks overleg waarbij alle incidenten besproken worden. In het geval van tunnels (waaronder de Vlaketunnel) zijn calamiteitenscenario’s opgesteld en wordt per incident geëvalueerd of het scenario goed is ingezet en welke verbetermogelijkheden er zijn. Vervolgens worden deze uitgewerkt en aangepast.
Welke mogelijkheden ziet u voor meer decentrale verkeersbegeleiding in een kwetsbaar gebied als Zeeland, zodat lokale kennis beter benut kan worden?
De verkeersbegeleiding wordt door Rijkswaterstaat centraal uitgevoerd. Hiermee wordt op landelijk niveau de uniformiteit en continuïteit van de processen gewaarborgd, evenals de benodigde kennis en opleidingen. Hierbinnen wordt nauw samengewerkt met de regio, die lokale kennis van objecten en netwerken inbrengt. Door de landelijke verkeersbegeleiding worden ook de kosten en de bedrijfscontinuïteit beter beheerd.
Wordt samen met de provincie Zeeland gekeken naar verbetering van calamiteitenroutes, zoals aanvullende aansluitingen op de oude Rijksweg (N289)?
In het Bestuurlijk Overleg MIRT van 2021 hebben het Rijk en de regio’s, in het kader van hinderaanpak, een generieke landelijke afspraak gemaakt om het verkeersmanagement een extra impuls te geven. Hieronder vallen mede de calamiteitenroutes. Zo zijn de Zeeuwse regelscenario’s voor uitwijkroutes onlangs geactualiseerd. Ook werkt het Rijk samen met de regio’s aan de verdere uitbouw en professionalisering van de organisatie voor regionaal hinderbeheer, genaamd «Zeeland Bereikbaar», die dit jaar en volgend jaar haar beslag krijgt. Er zijn geen voornemens te kijken naar aanvullende aansluitingen op de oude Rijksweg (N289).
Welke mogelijkheden ziet u om met bijvoorbeeld snelheids- en andere verkeersbeperkende maatregelen en extra toezicht langer gebruik te kunnen maken van tunnelbuizen op cruciale verbindingsroutes, zoals de Vlaketunnel? Biedt de Tunnelwet hier voldoende ruimte voor?
Een veilig gebruik van tunnels heeft de hoogste prioriteit. De Tunnelwet biedt ruimte om in geval van calamiteiten tunnelbuizen open te houden met verkeersbeperkende maatregelen, zoals het opleggen van een snelheidsbeperking of het buiten gebruik stellen van een rijbaan. Extra toezicht door weginspecteurs en/of hulpdiensten zijn hierbij cruciaal. Indien deze maatregelen ontoereikend zijn om de veiligheid van weggebruiker te garanderen, wordt de tunnelbuis afgesloten. Dit geldt eveneens voor cruciale verbindingsroutes.
Op welke wijze wordt het belang van adequate calamiteitenroutes meegenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Bent u bekend met de berichtgeving omtrent de grote datalekken bij verschillende ministeries? Zo ja, wanneer bent u geïnformeerd over deze datalekken en bij welke ministeries zijn deze geconstateerd?1
Ja. We zijn op 10 april op de hoogte gebracht, nadat het lek was gemeld in de media. Het lek is geconstateerd bij alle ministeries.
Klopt de berichtgeving dat deze datalekken een «privacyprobleem» betreffen en kunt u deze gebruikte term definiëren alsook verklaren waarom er bij de constatering dat het om een privacyprobleem ging niet direct geschakeld werd met de Autoriteit Persoonsgegevens?
Ja, het lek raakt de privacy van ambtenaren. Ambtenaren moeten zich veilig voelen om hun werk te kunnen doen, zonder daar in persoon op aangesproken te worden. Dit lek maakt het in sommige gevallen mogelijk om individuele ambtenaren te relateren aan bepaalde documenten. Dat is onwenselijk. Er is door de getroffen ministeries een eerste melding gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Door BZK-VRO is op 8 april een gemeenschappelijke melding gedaan, mede namens VWS, J&V, A&M, EZ, KGG en LVVN. Deze melding is later aangevuld met OCW en I&W. De andere ministeries hebben zelfstandig melding gedaan. Na afronding van het onderzoek zullen de meldingen aangevuld worden;
Welke informatie is er vrijgekomen als gevolg van deze datalekken en bevat deze informatie ook persoonsgegevens?
Het gaat om persoonsgegevens die zijn opgenomen in de metadata van een deel van de gepubliceerde documenten (onder andere Kamerbrieven en beslisnota’s) van de Rijksoverheid. Het gaat bijvoorbeeld om de namen van ambtenaren of hun gebruikersnaam en in een beperkt aantal gevallen een telefoonnummer.
Welke maatregelen zijn getroffen om deze datalekken tegen te gaan en is daarmee erger voorkomen?
De volgende maatregelen zijn getroffen:
In de meeste gevallen zijn dit soort maatregelen voldoende om de gevolgen van een datalek te beperken. Echter, in dit geval gaat het om een actief lek dat al breed bekend is vanwege de berichten hierover in de media. De gevolgen hiervan kunnen we op dit moment niet goed overzien. Ik wil daarom nogmaals benadrukken dat ik het zeer betreur dat deze informatie voortijdig naar buiten is gekomen.
Zijn er aanwijzingen dat het gaat om een statelijke actor?
Nee, dit datalek is niet veroorzaakt door statelijke actoren. Het datalek is ontstaan doordat de metadata voor publicatie niet goed is ontdaan van de gegevens die zijn beschreven in het antwoord op vraag 3.
Het bericht 'Ministeries getroffen door groot datalek' |
|
Martijn Buijsse (VVD) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving «Ministeries getroffen door groot datalek» van BNR?1
Ja.
Welke gegevens zijn er allemaal «weggelekt»?
Het gaat om persoonsgegevens die zijn opgenomen in de zogenoemde embedded metadata van een deel van de gepubliceerde documenten (onder andere Kamerbrieven en beslisnota’s) van de Rijksoverheid. Het gaat bijvoorbeeld om de namen van ambtenaren of hun gebruikersnaam en in een beperkt aantal gevallen een telefoonnummer.
Hoe heeft het datalek kunnen ontstaan?
Het probleem ontstaat als een document bij de omzetting naar een publicatieformat niet goed is ontdaan van de betreffende metadata. Het opschonen van metadata is niet centraal ingeregeld, maar een intern proces van de departementen.
Wanneer was u op de hoogte van het datalek bij uw ministerie?
We zijn op 10 april op de hoogte gebracht, nadat het lek was gemeld in de media.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over het datalek?
Het gaat hier helaas om een actief datalek. We bevinden ons nog in de eerste fase van de aanpak van het datalek. De werkwijze voor deze fase is gericht op het analyseren van de situatie (wat is er gebeurd, wat is de exacte omvang, hoe kan het worden opgelost) en het beperken van de schade. In de eerste fase wordt ook een inschatting gemaakt van de risico’s.
In dit geval was publicatie in het openbaar in deze fase – waaronder het informeren van uw Kamer – onwenselijk, omdat brede bekendheid van een actief lek kan leiden tot een vergroot risico op misbruik van persoonsgegevens. Ik betreur dan ook zeer dat deze informatie voortijdig naar buiten is gekomen. Ik zou uw Kamer uiteraard geïnformeerd hebben zodra er meer helderheid was over de omvang van het probleem en het lek was gedicht.
Waarom moest de Kamer dit nieuws vernemen via de media?
Ik betreur het zeer dat deze informatie via de media naar buiten is gekomen. De aanpak van het lek was nog niet in het stadium om hiermee al naar buiten te treden. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘XR kondigt aanvallen met boterzuur aan, gemeente Eindhoven laat het begaan; geeft ondernemers tips over ventilatie en EHBO’ |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «XR kondigt aanvallen met boterzuur aan, gemeente Eindhoven laat het begaan; geeft ondernemers tips over ventilatie en EHBO»?1
Ja.
Hoe kan het dat de gemeente Eindhoven en de gemeente Gouda aangeven niet preventief in te grijpen wanneer Extinction Rebellion klanten in winkels gaat terroriseren met boterzuur?
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze gemeentes de verantwoordelijkheid voor het beschermen van winkelende burgers afschuift op de winkeliers, die geen bevoegdheden hebben om hier daadwerkelijk tegen op te treden?
Het gebruik van een chemische stof om een punt te maken keur ik ten zeerste af, zeker omdat is gebleken dat bij eerdere vergelijkbare acties mensen onwel zijn geworden. Maak je punt zonder anderen in gevaar te brengen.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen.
In algemene zin vind ik dat demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van boterzuur niet. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan. Ik sta dan ook achter burgemeesters die maatregelen treffen om de gezondheid van mensen te beschermen, bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen aan deze demonstraties met boterzuur.
Deelt u de mening dat «demonstraties» waarbij gedreigd wordt met terreur, zoals het besmeuren van mensen met boterzuur, waarbij de organisatoren zelfs aangeven zelf de door hun acties benodigde EHBO te zullen regelen en de burgemeester aangeeft het gebruik van boterzuur niet te kunnen voorkomen, bij voorbaat altijd verboden moeten worden? Zo nee, waarom bent u van mening dat er niet eens een degelijke inspanning zou moeten worden geleverd om de veiligheid van burgers en personeel te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze gewelddadige «demonstraties» alsnog geen doorgang zullen vinden, om daarmee onschuldige burgers en medewerkers te beschermen tegen de terreur van Extinction Rebellion?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat bij wet verboden acties en handelingen niet voorkomen worden, maar de gemeentes daarentegen winkeliers wijzen op het handhaven van hun eigen huisregels?
Demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van boterzuur niet. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan. Ik sta dan ook achter burgemeesters die maatregelen treffen om de gezondheid van mensen te beschermen, bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen aan deze demonstraties met boterzuur.
Winkeliers, personeel en burgers mogen last ondervinden van een demonstratie, maar mogen nooit gevaar lopen of opzettelijk blootgesteld worden aan een chemische stof om hun punt te maken. Politiemedewerkers, hulpverleners en andere personen moeten daarnaast veilig hun werk kunnen doen, zonder dat zij te maken krijgen met agressie en geweld in welke vorm dan ook. Acties en een manier van actievoeren waarbij burgers, politiemedewerkers of wie dan ook in gevaar komen mag nooit normaal worden.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen. Daarnaast is het aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in een bepaald geval sprake is van een strafbaar feit.
Hoe garandeert u, als Minister van Justitie en VEILIGHEID, dat de veiligheid van winkeliers, personeel en burgers ten alle tijden gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u gezien de imminente dreiging die uitgaat van deze «demonstratie» deze vragen voor vrijdag 11 april voor 18:00 beantwoorden?
Ja.
Het screenen van wetenschappers en masterstudenten door hoger onderwijsinstellingen omwille van de nationale veiligheid en wie dit moet bekostigen |
|
Annemarie Heite (NSC) |
|
David van Weel (minister ) , Dirk Beljaarts (minister ) , Eppo Bruins (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Screeningswet gaat universiteiten tientallen miljoenen kosten»?1
Ja.
Klopt het dat het wetsvoorstel screening kennisveiligheid als voornaamste doel heeft het verminderen van risico's voor de nationale veiligheid?
Ja, dit klopt. De aanpak kennisveiligheid maakt onderdeel uit van de Rijksbrede Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden en de brede aanpak tegen statelijke dreigingen.2 3 Doel van het wetsvoorstel is het voorkomen van ongewenste kennis- en technologieoverdracht via onderzoekers, studenten en technisch ondersteunend personeel, die toegang krijgen tot sensitieve technologie aan Nederlandse kennisinstellingen. De screening is het sluitstuk van het kennisveiligheidsbeleid en onderdeel van een breder pakket aan beleidsmaatregelen op nationaal niveau waarmee risico’s voor de nationale veiligheid worden verminderd en de weerbaarheid van kennisinstellingen en Nederland wordt vergroot.
Erkent u dat kennisveiligheid inderdaad een gezamenlijk nationaal belang dient en dat dit weerspiegeld moet worden in de wijze waarop de verantwoordelijkheden en de financiering hiervan maatschappelijk worden geregeld?
Ja, met de ontwikkeling van het kennisveiligheidsbeleid wordt een bijdrage geleverd aan de nationale veiligheid. Het kabinet zet met een overheidsbrede en maatschappijbrede aanpak in op de bescherming van de nationale veiligheid. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid is terug te zien in de verdeling van de financiële lasten voor de beleidsontwikkeling omtrent kennisveiligheid. Deze verdeling wordt binnen de Rijksoverheid gehanteerd en tussen de Rijksoverheid en de kennissector. De uitvoeringskosten van de wet screening kennisveiligheid worden bijvoorbeeld gedeeltelijk betaald met middelen die eerder zijn toebedeeld onder de noemer Justitie en Veiligheid. Deze middelen zijn al overgeboekt naar OCW. Dit is een voorbeeld waarbij binnen de Rijksoverheid financiële invulling gegeven wordt aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid.
In de aanpak kennisveiligheid slaan de Rijksoverheid en de kennissector de handen ineen om de nationale veiligheid adequaat te beschermen. In de ontwikkeling van het beleid is deze gedeelde verantwoordelijkheid ook zichtbaar. De verschillende beleidsinstrumenten zijn interdepartementaal ontwikkeld. Denk hierbij aan de Leidraad Kennisveiligheid die samen met de verschillende overheidspartijen en kennissector is opgesteld en op dit moment wordt geactualiseerd. Het Loket Kennisveiligheid is een Rijksbreed loket. Verschillende departementen en diensten dragen bij aan het leveren van relevante input voor het Loket, hier is capaciteit voor vrijgemaakt vanuit o.a. OCW en EZ. In 2023 is vanuit het Loket de learning community gelanceerd. Via de learning community informeert het Loket de kennisinstellingen actief over bijvoorbeeld buitenlandse regelgeving die ertoe kan leiden dat gedeeld intellectueel eigendom wordt toegeëigend door een staat, en op welke punten de kennisinstellingen daarbij kunnen letten. Om ervoor te zorgen dat het beleid goed aansluit bij de praktijk van kennisinstellingen, betrek ik kennisinstellingen nauw bij de beleidsontwikkeling. Dat doe ik onder andere door middel van dialoogsessies die sinds 2022 worden gehouden met bestuurders van kennisinstellingen.
Erkent u dat kennisveiligheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid is die niet uitsluitend bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap belegd mag worden?
Ja. Er is sprake van een kabinetsbrede verantwoordelijkheid vanwege het belang van het beschermen van nationale veiligheid die bovendien samen met de instellingen moet worden ingevuld. Voor de aanpak kennisveiligheid wordt daarom samengewerkt binnen de overheid, met onder andere Justitie en Veiligheid, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Defensie, en met hogescholen, universiteiten en andere kennisinstellingen, zoals TO2. Instellingen en overheid werken via het loket Kennisveiligheid aan een gezamenlijke kennispositie over de mogelijke kennisveiligheidsrisico’s die kunnen voortkomen uit internationale samenwerking.
Klopt het dat het bewaken van de nationale veiligheid nergens in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, noch in enige andere wet, als wettelijke taak van hoger onderwijsinstellingen is vastgelegd?
Dat klopt. De kennissector heeft zich, ondanks het ontbreken van een wettelijke taak, desondanks al jaren geleden gecommitteerd aan de aanpak kennisveiligheid. De voortrekkersrol wordt herkend in het buitenland. Het gezamenlijke belang is het beschermen van de kennissector. Door te voorkomen dat onze hoogwaardige kennis en technologie weglekt dragen we bij aan onze nationale veiligheid.
Bent u het ermee eens dat het bewaken van de nationale veiligheid een wezensvreemde taak is voor een hoger onderwijsinstelling?
Het is niet een kerntaak, maar kan gezien de maatschappelijke en economische waarde van kennis niet los ervan gezien worden. Er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid bij kennisveiligheid. Kennisinstellingen hebben de sleutel tot succes van Nederlands onderzoek en wetenschap door hun kennis over technologieën, openheid en internationale samenwerking. Tegelijkertijd weten we dat internationale actoren de hier ontwikkelde kennis en technologieën voor hun eigen doelen willen inzetten.4 5 Daarom werken de Rijksoverheid en kennisinstellingen nauw samen, om de nationale veiligheid, weerbaarheid6, en de wetenschappelijke integriteit, academische vrijheid en ontwikkeling van technologie te beschermen.
Erkent u dat het wetsvoorstel screening kennisveiligheid hoger onderwijsinstellingen primair een verplichting oplegt in het belang van de nationale veiligheid, en niet in het eigenbelang van de instellingen?
Nee, nationale veiligheid is ook in het belang van de instellingen. Het wetsvoorstel dient twee belangen waartussen het balanceert: een open en veilige wetenschap, én de nationale veiligheid. Om de Nederlandse toppositie in de wetenschap te behouden, is het van groot belang dat het internationaal uitwisselen van informatie veilig gebeurt en mogelijk blijft. Daarom is de kennissector hier al jaren proactief mee bezig en zet dit kabinet in op de ontwikkeling van de screening kennisveiligheid. Hierbij is en blijft het motto «open waar mogelijk en beschermen waar nodig» voorop staan.
Bovendien is er een inhoudelijke bijdrage die hogeronderwijsinstellingen kunnen leveren. Defensie zet nadrukkelijk in op het verbreden van het kennislandschap, zie ook vraag 17. Daarmee worden hogeronderwijsinstellingen in staat gesteld om een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke weerbaarheid.
Erkent u dat het feit dat de screening ook in het directe belang van de instellingen zelf kan zijn hier niets aan verandert, en dat deze onverschilligheid relevant is voor de vraag bij wie de financiële lasten van deze nationale opgave moeten worden gelegd?
Om de nationale veiligheid adequaat te beschermen hanteert het kabinet een overheidsbrede en maatschappijbrede aanpak. Er ligt een maatschappelijke opgave om weerbaarder te worden. Hieraan dragen naast de Rijksoverheid, ook andere publieke alsmede private partners, maatschappelijke organisaties en burgers bij. Ook voor de kennissector geldt dat er een brede aanpak gehanteerd wordt. Kennisinstellingen hebben reeds een verantwoordelijkheid om te zorgen voor fysieke en digitale beschermingsmaatregelen. Ik erken dat de invoering van de screeningsplicht voor instellingen een intensivering kan betekenen. Deze investering zorgt ervoor dat de randvoorwaarden om veiliger te kunnen werken op orde zijn.
Welk ministerie is volgens u eindverantwoordelijk voor het bewaken van kennisveiligheid in het kader van de nationale veiligheid, en bent u het ermee eens dat er minstens een gedeelde verantwoordelijkheid bestaat tussen de betrokken ministeries?
Als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap coördineer ik het kennisveiligheidsbeleid. Ik ben het ermee eens dat er een gedeelde verantwoordelijkheid bestaat. Zoals eerder aangegeven is de aanpak kennisveiligheid gebaseerd op interdepartementale samenwerking, en is dit niet alleen belegd bij mijn ministerie. Ik werk samen met onder andere Justitie en Veiligheid, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Defensie. Samen met de instellingen en de andere betrokken Ministers werk ik aan een gebalanceerde aanpak. Naast de belangen van de nationale veiligheid, benadruk ik daarbij het belang van een vrije open kennissector.
Acht u het doelmatig om publieke middelen, die bestemd zijn voor het bekostigen van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in te zetten voor doeleinden op het gebied van nationale veiligheid?
Voor het borgen van doelmatige en doeltreffende besteding van middelen, is risicomanagement van groot belang. Risico’s, en bij uitstek veiligheidsrisico’s, kunnen namelijk een negatief effect hebben op het doel dat wordt beoogd. Daarom is het mitigeren van risico’s een doelmatige besteding.
Acht u het rechtmatig om publieke middelen, die bestemd zijn voor het bekostigen van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in te zetten voor nationale veiligheidsdoeleinden?
Ja, hogescholen en universiteiten dragen verantwoordelijkheid voor het op orde hebben van beveiliging en het mitigeren van deze risico’s. Zoals aangegeven in vraag 3 wordt de financiering zowel binnen de Rijksoverheid als tussen de Rijksoverheid en de kennissector verdeeld. De bekostiging die hogeronderwijsinstellingen ontvangen is bedoeld voor alle taken die zij moeten uitvoeren. Dit omvat zowel de hoofdtaken uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (het verzorgen van onderwijs en onderzoek)7, als het verzorgen van randvoorwaarden zoals infrastructuur en het naleven van andere wet- en regelgeving en het toepassen van risicomanagement om een veilige leer- en werkomgeving te bieden voor onderwijs en onderzoek. Het is voor een hogeschool of universiteit daarom niet onrechtmatig om uitgaven te doen die het doel hebben om veiligheidsrisico’s te mitigeren. Voor iedere wet geldt overigens dat er voldoende juridische grondslag moet zijn om de bekostiging die hogeronderwijsinstellingen ontvangen in te zetten voor de activiteiten zoals omschreven in die wet. Vanzelfsprekend zal daar ook bij het wetsvoorstel screening kennisveiligheid voor worden gezorgd.
Klopt het dat het bewaken van de nationale veiligheid de verantwoordelijkheid is van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie, en dat de financiële middelen die zij tot hun beschikking hebben, onder andere voor dit doel aan hen worden verstrekt?
Zoals toegelicht in het regeerprogramma zet het kabinet met een overheidsbrede en maatschappijbrede aanpak in op de bescherming van de nationale veiligheid. Het klopt dat de verantwoordelijkheid primair bij de Minister van Justitie en Veiligheid ligt. Zoals aangegeven hebben hogescholen en universiteiten ook in de bescherming van de nationale veiligheidsbelangen een rol, in het bijzonder waar het gaat om het mitigeren van kennisveiligheidsrisico’s. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid is terug te zien in de verdeling van de financiële lasten voor de beleidsontwikkeling omtrent kennisveiligheid. De uitvoeringskosten van de wet screening kennisveiligheid worden bijvoorbeeld gedeeltelijk betaald met middelen die eerder zijn toebedeeld onder de noemer Justitie en Veiligheid. Deze middelen zijn al overgeboekt naar OCW. Op deze manier wordt bijvoorbeeld invulling gegeven aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Zo ja, bent u het ermee eens dat als hoger onderwijsinstellingen financiële middelen nodig hebben om een maatschappelijke opdracht in het kader van de nationale veiligheid uit te voeren, het in de rede ligt dat deze middelen ook door deze ministeries aan hen worden verstrekt?
De bekostiging die hogeronderwijsinstellingen ontvangen is bedoeld voor alle taken die zij moeten uitvoeren. Dit omvat zowel de hoofdtaken uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, als het verzorgen van randvoorwaarden zoals huisvesting en het naleven van andere wet- en regelgeving en het toepassen van risicomanagement om een veilige leer- en werkomgeving te bieden voor onderwijs en onderzoek. Dit is niet anders dan dat hogeronderwijsinstellingen brandveiligheidseisen, de Arbowet, of de Algemene verordening gegevensbescherming moeten naleven zonder dat hier een specifieke bijdrage voor gegeven wordt.
Kent u, naast Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, nog andere landen die een dergelijke screeningsplicht hanteren?
Ja, er zijn ook andere landen bezig met screening. In Australië en Japan wordt bijvoorbeeld een vergelijkbaar screeningsinstrument ingezet. Ook zijn er landen, waaronder Canada en de Verenigde Staten, waar screening plaatsvindt op de financieringsstromen van onderzoek en de achtergrond van onderzoekers.
Zo nee, bent u het ermee eens dat het wetsvoorstel screening kennisveiligheid in de eerste plaats een nationale politieke keuze is, die om een forse legitimering vraagt als de rekening hiervoor enkel bij kennisinstellingen komt te liggen?
De rekening hiervoor ligt niet enkel bij kennisinstellingen, zie ook vraag 3 en 11. Individuele landen nemen beleidsmaatregelen passend bij hun nationale context. Nederland zet in op een internationaal gelijk speelveld. Dit betekent dat ik mij in internationaal verband blijf inzetten voor de ontwikkeling van kennisveiligheidsbeleid, waaronder maatregelen gericht op risico’s omtrent het toelaten van individuen tot sensitieve technologie. In alle gevallen vraagt wetgeving om een forse legitimering, ongeacht waar de rekening ligt. Deze legitimering geldt uiteraard ook voor dit wetsvoorstel.
Deelt u de opvatting dat naast hoger onderwijsinstellingen ook andere organisaties, zoals ASML, een net zo grote verantwoordelijkheid hebben voor kennisveiligheid in het kader van de nationale veiligheid en weerbaarheid? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit ook bij deze organisaties geborgd wordt?
Zeker. Kennisontwikkeling beperkt zich niet tot universiteiten en hogescholen. Het bedrijfsleven speelt ook een belangrijke rol in de ketens van kennisontwikkeling en innovatie. Ongewenste kennis- en technologieoverdracht doet zich daar net zo goed voor. Daarom werk ik ook nauw samen met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Justitie en Veiligheid in de aanpak economische veiligheid. Economische veiligheid richt zich onder meer op ongewenste kennis- en technologieoverdracht bij het bedrijfsleven. Onderdeel van deze aanpak is het ondersteunen van het bedrijfsleven om adequaat om te gaan met economische veiligheidsrisico’s, een belangrijk instrument in dit kader is het Ondernemersloket Economische Veiligheid. Uw Kamer zal voor de zomer een brief over de voortgang van de kabinetsbrede aanpak op gebied van economische veiligheid ontvangen.
Bent u het eens dat kennisveiligheid een noodzakelijke voorwaarde is voor verdere samenwerking tussen defensie en het hoger onderwijs? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf in het realiseren van deze samenwerking, gezien de urgente en grote defensieopgave waarvoor ons land staat?
Ja. Kennisveiligheid is een voorwaarde in de samenwerking tussen publieke kennisinstellingen en Defensie. In de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie 2025–2029 (D-SII) van Defensie wordt hier expliciet aandacht aan besteed.8 Ik herken de urgentie en de omvang van de defensieopgave, en vind het belangrijk dat ook kennisinstellingen daar aan bij kunnen dragen. Defensie sluit aan bij de Nationale Aanpak Kennisveiligheid om ongewenste kennis- en technologieoverdracht te voorkomen en draagt actief bij aan de kennisontwikkeling op dit punt. Uitwisseling van informatie op het thema kennisveiligheid vindt plaats binnen reguliere overleggen tussen Defensie en OCW, daarnaast vindt uitwisseling van kennis en expertise op werkniveau plaats en wordt overleg tussen koepelverenigingen, instellingen en organisaties zoals NWO door beide departementen veelal gezamenlijk aangelopen.
In de D-SII en de Strategische Actieagenda Industrie, Innovatie en Kennis (STRAIIK-D)9 wordt beschreven hoe Defensie blijft bouwen aan haar kennisbasis. Defensie stelt 35 miljoen beschikbaar tussen 2025–2029 om onderzoek te programmeren via NWO. Ook draagt Defensie nu al bij aan interdepartementale calls binnen de Nationale Wetenschapsagenda, waaronder de call die betrekking heeft op kennisveiligheid. In aanvulling op de initiatieven die Defensie zelf neemt ten aanzien van kennisveiligheid en de samenwerking met kennisinstellingen ben ik met het kennisveld in gesprek om de aansluiting tussen beide werelden zo goed mogelijk te maken.
Bent u bereid om gezamenlijk verantwoordelijkheid te dragen voor kennisveiligheid en om de financiële lasten hiervoor evenwichtiger en op een meer principiële wijze te verdelen?
Ja. Bij deze gezamenlijke verantwoordelijkheid past een gezamenlijke financiering. Zo zijn de uitvoeringskosten van de wet screening kennisveiligheid voor een deel betaald met middelen die eerder zijn toebedeeld onder de noemer Justitie en Veiligheid. Die zijn al overgeboekt naar OCW. Het dossier kennisveiligheid blijft ook in de toekomst een gezamenlijke inspanning vragen van de betrokken departementen.
Zijn er Europese financieringsmogelijkheden, bijvoorbeeld onder de European Economic Security Strategy of het onderzoeksprogramma Horizon Europe, die universiteiten kunnen ondersteunen bij het uitvoeren van screeningsverplichtingen op het gebied van kennisveiligheid, zodat onderwijs- en onderzoeksbudgetten niet extra belast hoeven te worden?
Er zijn momenteel geen Europese financieringsmogelijkheden beschikbaar voor het uitvoeren van de screeningsverplichtingen. De Economische Veiligheidsstrategie van de EU kondigde een aantal beleidsvoorstellen aan die bijdragen aan de economische weerbaarheid en veiligheid van de EU, waaronder de Raadsaanbeveling ter verbetering van de onderzoeksveiligheid die 23 mei 2024 is aangenomen door de Raad. Er zijn geen fondsen gekoppeld aan de strategie of de Raadsaanbeveling. Horizon Europe financiert onderzoeks- en innovatieprojecten. Er zijn in de regeling voorwaarden opgenomen om de kennisveiligheid te borgen, maar het programma biedt geen ruimte voor de financiering van kennisveiligheidsmaatregelen, waaronder nationale screeningsverplichtingen.
De wijziging in eigenaarschap van Fox Crypto en het prioriteitsaandeel van Invest-NL |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Waarom is gekozen om een prioriteitsaandeel te verwerven via Invest-NL in plaats van dat de Minister van Financiën de aandeelhoudersrol vervult? Wat zijn de voor- en nadelen van de gekozen constructie ten opzichte van een prioriteitsaandeel in handen van de Minister van Financiën?
Invest-NL beschikt, evenals de Minister van Financiën, over de kennis en ervaring die nodig is voor het beheer van het prioriteitsaandeel. Beide beschikken ook over een uitgebreid netwerk om een lid voor de Raad van Commissarissen af te vaardigen. In het besluitvormingsproces zijn ook de opties van het direct houden van het prioriteitsaandeel door de Staat, middels een staatsdeelneming of beleidsdeelneming, aan de orde geweest.
Ik heb vanwege de urgentie en de daarmee samenhangende noodzakelijke snelheid van handelen, in relatie tot het reeds gestarte verkooptraject, gekozen om aan Invest-NL het verzoek te doen om een prioriteitsaandeel te verwerven in Fox Crypto. Vanwege deze redenen heb ik het afwegingskader, «Aangaan en afstoten van deelnemingen», zoals opgenomen in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2022, niet toegepast.1
Een van de wettelijke taken van Invest-NL is om op verzoek van de Staat een aandelenbelang aan te houden indien daarmee voor de Staat een wezenlijk economisch belang gemoeid is. Ik heb Invest-NL verzocht een prioriteitsaandeel te verwerven op basis van artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van de Machtigingswet Invest-NL. Invest-NL heeft hier vervolgens na een eigenstandige professionele afweging toe besloten.
Hoe groot is het belang dat Invest-NL heeft verworven in Fox Crypto?
Invest-NL heeft een prioriteitsaandeel in Fox Crypto verworven. Het prioriteitsaandeel is niet vrij verhandelbaar en heeft een nominale waarde van 1 euro. Zoals aangegeven in de Kamerbrief vertegenwoordigt het prioriteitsaandeel voornamelijk een niet-financiële waarde. Zo verleent het de houder – Invest-NL – bepaalde rechten, waarmee het onder meer kan toezien op besluiten in de bedrijfsvoering, om te waarborgen dat deze niet nadelig zijn voor de Nederlandse belangen.
Heeft u andere bedrijven op het oog om een aandeel in te verwerven in verband met het strategische belang van deze bedrijven? Zo ja, welke? Zo nee, wat maakt Fox Crypto dan uniek ten opzichte van andere bedrijven met strategische waarde voor de autonomie en weerbaarheid van Nederland?
De diensten en producten van Fox Crypto zijn van wezenlijk economisch en strategisch belang voor de Nederlandse Staat. Dat was voor mij reden om het verzoek aan Invest-NL te doen een positie als prioriteitsaandeelhouder te nemen. In het algemeen kan ik zeggen dat wij onze strategische afhankelijkheden van marktpartijen nauwgezet volgen en afwegen of dit aanleiding geeft tot handelen. Indien er aanleiding is tot handelen zal bekeken worden welke instrumenten hierbij gepast zijn, mede aan de hand van het Afwegingskader Aangaan Staatsdeelnemingen, en het gewenste effect opleveren. Bij relevante ontwikkelingen zal de Kamer op passende wijze hierover geïnformeerd worden.
Geheime en onwettige detentieplaatsen in Nederland |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Struycken , Coenradie , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Hoe belangrijk is volgens u het uitgangspunt dat personen slechts gedetineerd mogen worden volgens de regels, vastgelegd in wetten en verdragen, die onder andere met zich meebrengen dat detentie slechts mag plaatsvinden op officieel erkende en gecontroleerde plaatsen?
Dat is zeer belangrijk. Gedetineerden moeten er in elke situatie op kunnen vertrouwen dat hun detentie veilig, zorgvuldig en humaan ten uitvoer wordt gelegd met toepassing van geldende wet- en regelgeving.
Wie gaf er opdracht advocaat Weski op de sluiten op een niet wettige en geheime locatie? Welke argumentatie lag daar precies aan ten grondslag? Welke wetten en regels zijn hier overtreden?
Zoals gebruikelijk ga ik niet in op individuele zaken. Dat betekent dat ik ook hier zo min mogelijk in ga op de details van de individuele zaak. In algemene zin geldt dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) namens mij gedetineerden plaatst in een inrichting. In uitzonderlijke situaties kan ervoor worden gekozen om gedetineerden op een afgeschermde wijze te plaatsen. Dit kan het geval zijn als dit bijvoorbeeld vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is. Deze afweging vindt plaats op basis van de op dat moment beschikbare informatie van bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie of de politie. Er wordt afgeschaald zodra dat mogelijk wordt geacht.
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 7 april jl.1 heb aangegeven, had de Inspectie van Justitie en Veiligheid (IJenV) echter wel op de hoogte moeten zijn van deze afgeschermde locatie. Eind 2024 heeft de DJI hierover afspraken gemaakt met de IJenV. Deze afspraken zijn aanvullend op de reguliere werkwijze tussen DJI en de IJenV en zien met name op praktische zaken die nodig zijn om afscherming te kunnen waarborgen bij het uitoefenen van toezicht. Daarnaast moet er ook bij een afgeschermde locatie een Commissie van Toezicht (CvT) zijn ingesteld en moeten er huisregels zijn. Dit was niet geregeld. Het instellen van een CvT voor deze locatie bevind zich in een vergevorderd stadium. Daarnaast worden, op basis van het reguliere model, huisregels vastgesteld voor deze vorm van detentie.
Zoals ook reeds uit mijn brief blijkt, hebben de IJenV en de DJI mij bevestigd dat de DJI in deze casus uitzonderlijk veel in het werk heeft gesteld om de negen dagen durende periode van afgeschermde detentie op een verantwoorde, veilige en humane manier vorm te geven. Zo heeft betrokkene haar advocaat kunnen ontvangen en dagelijks gesproken met een medewerker van de DJI over haar welzijn.
Waarom is op dat moment geen enkele toezichthouder geïnformeerd over het feit dat zij op deze locatie gedetineerd werd?
Er rust geen verplichting op DJI om toezichthouders te informeren over individuele plaatsingen. In de reguliere werkwijze tussen de IJenV en de DJI wordt de IJenV hier dan ook niet over geïnformeerd. Bij een plaatsing waarbij rekening wordt gehouden met extreme veiligheidsrisico’s worden zo min mogelijk partijen geïnformeerd om de veiligheid en afscherming van alle betrokkenen zo goed mogelijk te waarborgen. Wel moet de IJenV op de hoogte zijn van alle detentielocaties, ook die afgeschermd zijn. Dat was niet het geval ten tijde van detentie van betrokkene. Er zijn inmiddels afspraken gemaakt tussen de IJenV en de DJI die o.a. zien op het vormgeven van toezicht door de IJenV op deze afgeschermde vorm van detentie.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) überhaupt niet op de hoogte was van het bestaan van deze detentielocatie in Nederland?
Dit was een zeer uitzonderlijke situatie, waarbij gebruik is gemaakt van een detentielocatie die vrijwel nooit wordt ingezet. Het is echter van belang dat – ook in een dergelijke bijzondere situatie – onafhankelijk toezicht kan worden uitgeoefend. Hiertoe zijn inmiddels afspraken gemaakt (zie ook antwoord op vraag 2).
Wie was er op dat moment wél op de hoogte van het bestaan van deze geheime detentieplaatsen?
Vanwege veiligheidsredenen kan ik hier niet inhoudelijk op ingaan.
Ik hecht eraan te benadrukken dat een gedetineerde altijd, ook in het geval van afgeschermde detentie, in contact kan blijven met zijn of haar raadsman. Een gedetineerde is dan ook altijd in staat om telefonisch contact te onderhouden met de advocaat en de advocaat op locatie te ontvangen voor bezoek.
Hoeveel vaker is het voorgekomen dat iemand is overgebracht naar een onbekende of niet officieel erkende en gecontroleerde locatie? Kunt u specifieker zijn dan «een enkele keer» «in de afgelopen decennia» zoals u schrijft in uw brief aan de Kamer? Welke redenen waren hiervoor in die gevallen?
Plaatsing op een afgeschermde aangewezen detentielocatie is zeer uitzonderlijk. Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik geen aantallen noemen.
Kunt u uitsluiten dat er meer geheime detentieplaatsen zijn in Nederland? Zo nee, op welke plaatsen zijn deze er nog meer?
Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik niet ingaan op het aantal afschermde detentielocaties en de betreffende locaties daarvan. De IJenV is op dit moment op de hoogte van alle locaties die door DJI kunnen worden ingezet voor dit doel.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie in het boek van mevrouw Weski heeft moeten lezen dat dit was gebeurd en niet al veel eerder en op andere wijze hierover was geïnformeerd?
Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 2 had de IJenV op de hoogte moeten zijn van deze afgeschermde detentielocatie.
Waarom merkt u in uw Kamerbrief op dat de Inspectie «normaliter niet wordt geïnformeerd over individuele plaatsingen, ook niet als deze plaatsvinden op een afgeschermde locatie», maar dat het in deze specifieke situatie wel voor de hand had gelegen om de Inspectie te informeren over deze plaatsing? In welke gevallen zal dit in de toekomst dan wel gebeuren?
Vanwege de gevoeligheid van deze zaak had het voor de hand gelegen om de inspectie te informeren dat gebruik werd gemaakt van een afgeschermde detentielocatie.
Anders dan bij de andere reguliere detentielocaties, waren daar nog geen aparte afspraken over gemaakt. Dit was een zeer uitzonderlijke situatie (zie antwoord vraag 4). Voor alle andere detentielocaties geldt dat deze bekend waren en zijn bij de IJenV. Hier gelden de reguliere afspraken rondom het houden van toezicht.
De IJenV zal geïnformeerd worden als een afgeschermd locatie wordt ingezet. Hiertoe zijn naar aanleiding van de afgeschermde detentie van betrokkene eind 2024 aanvullende afspraken over gemaakt tussen de IJenV en de DJI onder andere rondom het detineren op een afgeschermde wijze en het houden van toezicht hierop.
Bent u bereid te waarborgen dat voortaan de Inspectie altijd geïnformeerd zal worden als een persoon geplaatst wordt op een niet-reguliere of afgeschermde detentielocatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst in alle gevallen (in ieder geval richting de toezichthoudende partijen) transparantie bestaat over waar een persoon is, er toezicht kan worden uitgeoefend op de locatie en het welzijn van de betrokkene, en een persoon altijd een klachtmogelijkheid heeft over de behandeling, de locatie of de omstandigheden?
Ik vind het zeer belangrijk dat onafhankelijk toezicht wordt uitgeoefend. Ook als de uitzonderlijke situatie zich voordoet waarbij een gedetineerde vanwege veiligheidsrisico’s op een afgeschermde plek wordt gedetineerd.
De IJenV wordt niet geïnformeerd over individuele plaatsingen. De IJenV wordt wel geïnformeerd als een afgeschermde locatie wordt ingezet. De IJenV is inmiddels wel op de hoogte van alle locaties die door de DJI kunnen worden ingezet. Hiermee vallen alle locaties en gedetineerden onder het bereik van de IJenV. Daarnaast zal de DJI zorgdragen dat elke detentielocatie beschikt over een CvT en dat er huisregels zijn vastgelegd en bekend worden gemaakt aan de gedetineerden op die locatie.
Zoals ik ook in mijn brief van 7 april jl. aan uw Kamer heb benoemd ben ik de IJenV erkentelijk voor hun brief. Deze brief heeft geleid tot verbeterde werkafspraken tussen de DJI en de IJenV en de inrichting van een CvT voor deze bijzondere en uitzonderlijke vorm van detentie.
‘concrete weerbaarheidsdoelen’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bewering van de heer Ten Haaf, (2 april 2025, rond vijf minuten over drie in de middag) in de Tweede Kamer tijdens een technische briefing over het AIV advies «Hybride dreigingen en maatschappelijke weerbaarheid», dat de AIV de «concrete weerbaarheidsdoelen» («resilience objectives», voortvloeiend uit de NAVO-top in Vilnius van juli 2023) heeft kunnen inzien?1
Ja.
Is het correct dat indien de AIV deze «concrete weerbaarheidsdoelen» heeft kunnen inzien de Tweede Kamer (logischerwijs) ook van deze «concrete weerbaarheidsdoelen» kennis zou moeten kunnen nemen? Indien dat niet het geval is, waarom niet?
Nee, de AIV heeft de onderliggende documenten van de NAVO weerbaarheidsdoelen (NAVO Resilience Objectives) niet kunnen inzien. Bij de NAVO-top 2023 in Vilnius hebben de NAVO-lidstaten zich gecommitteerd aan de NAVO Resilience Objectives, dit is terug te vinden in het Vilnius Summit Communiqué2. De onderliggende stukken van de NAVO Resilience Objectives zijn weergegeven in een onderliggend document dat niet openbaar is.
De NAVO Resilience Objectives zien toe op een basisniveau van weerbaarheid op zeven verschillende gebieden (continuïteit van overheid, energievoorziening, grootschalige opvang van personen, voedsel-en drinkwatervoorziening, opvang van gewonden, (tele)communicatie en transport), met als doel om bij te dragen aan de continuïteit van overheid, de samenleving en de ondersteuning van bondgenootschappelijke verdediging.
Mede aan de hand van deze Resilience Objectives zijn nationale weerbaarheidsdoelstellingen geformuleerd in de kabinetsbrede Kamerbrief over weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen die uw Kamer in december jl. heeft ontvangen. De volgende stap is het toewerken naar concretisering. Later dit jaar volgt een tweede Kamerbrief met daarin de eerste concrete beleidsinzet van het kabinet om de weerbaarheid te vergroten.
Indien dat wel het geval is, kunt u deze «concrete weerbaarheidsdoelen» zo spoedig mogelijk naar de Tweede Kamer sturen?
Zie vraag twee.
Het bericht 'Brandweer en veiligheidsregio's slaan alarm over bezuiniging op rampenbestrijding: 'Onbegrijpelijk in deze tijden'' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Coenradie |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandweer en veiligheidsregio's slaan alarm over bezuiniging op rampenbestrijding: «Onbegrijpelijk in deze tijden»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de veiligheidsregio’s een enorm belangrijke pijler zijn van de nationale paraatheid bij rampen, crises, maatschappelijke ontwrichting en hybride dreigingen?
De veiligheidsregio’s vervullen een belangrijke rol bij regionale, bovenregionale of landelijke crises die de nationale veiligheid raken. In voorkomend geval nemen voorzitters van veiligheidsregio’s op uitnodiging met raadgevende stem deel aan de overleggen van de nationale crisisstructuur. De veiligheidsregio’s hebben meermaals hun meerwaarde bewezen bij risico’s en dreigingen die kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting in Nederland.
Vindt u het verantwoord om in deze tijden van geopolitieke instabiliteit en maatschappelijke dreiging 10 procent te bezuinigen op de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR)?
Het besluit om 10% te bezuinigen op specifieke uitkeringen, waaronder de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR), vloeit voort uit het Hoofdlijnenakkoord.
Kunt u inzichtelijk maken wat de concrete gevolgen zijn van deze BDuR-korting voor de slagkracht van veiligheidsregio’s, met name op het gebied van crisisvoorbereiding, personele capaciteit, samenwerking en oefenstructuren?
Tijdens het Commissiedebat Brandweer en Crisisbeheersing van 19 februari 2025 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid toegezegd uw Kamer nader te informeren over de gevolgen c.q. impact van de (voorziene) bezuinigingen per veiligheidsregio. Deze informatie – die mijn ministerie bij het Veiligheidsberaad heeft opgevraagd – is op 19 mei 2025 aan uw Kamer gezonden.2
Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief met bijlagen. Hierbij merk ik op dat het Veiligheidsberaad de informatie vóór het uitkomen van de Voorjaarsnota 2025 aan het ministerie heeft verstrekt.
Wat zijn de gevolgen van deze bezuiniging op de brandweerzorg, het aantal brandweerposten en brandweermedewerkers?
Zie antwoord vraag 4.
Worden vanwege de voorgenomen bezuinigingen bepaalde taken niet meer uitgevoerd en leidt dit tot verlies van expertise en samenwerking tussen ketenpartners in de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u in beeld wat de BDuR-korting betekent voor de specifieke regio’s met een strategisch nationaal belang, zoals Zeeland, Groningen, Limburg en Noord-Holland?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn volgens u de risico’s voor de nationale crisisstructuur op de langere termijn, wanneer veiligheidsregio’s met vitale verantwoordelijkheden onvoldoende worden bekostigd om hun taken blijvend te kunnen vervullen?
Zicht op de feitelijke besluitvorming van de veiligheidsregio’s over de financiën ontstaat in het najaar van 2025. De veiligheidsregio’s worden voor ongeveer 85% gefinancierd door de inliggende gemeenten en voor ongeveer 15% door het Rijk via de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR). De besturen van de veiligheidsregio’s stellen de (meerjaren)begroting van de regio vast en bepalen op welke wijze gelden worden besteed, inclusief eventuele wijzigingen in de loop van de jaren. De gemeenteraden krijgen de gelegenheid om hun zienswijze op de ontwerpbegroting te geven.
Hoe wordt binnen de civiel-militaire samenwerking geborgd dat veiligheidsregio’s structureel kunnen blijven rekenen op defensie?
Defensie zal zich ook in oorlogstijd tot het uiterste blijven inspannen om capaciteit te genereren om bijstand te kunnen leveren. De geplande groei van de Defensieorganisatie in oorlogstijd naar 200.000 mensen, zoals beschreven in de brief van de Staatssecretaris van Defensie van 24 maart jl.3, zal in dat kader aanzienlijk meer armslag geven. Desondanks zal, afhankelijk van de loop van een mogelijk conflict, rekening gehouden moeten worden met mogelijke schaarste aan Defensie capaciteiten. In het geval van een conflict is het echter wel verstandig om er rekening mee te houden dat Defensiecapaciteiten beperkt of (tijdelijk) niet voorhanden kunnen zijn. Dit kan betekenen dat in het geval van een conflict civiele partners er in hun voorbereiding verstandig aan doen breder naar inzetbare capaciteiten te kijken. Dit is ook onderdeel van de interdepartementale weerbaarheidsaanpak waar momenteel door het Kabinet aan wordt gewerkt.
Kunt u reageren op de financiële claim die het Veiligheidsberaad heeft gedaan voor de inrichting van een landelijk dekkend netwerk van noodsteunpunten? Neemt u deze mee in de besluitvorming omtrent de Voorjaarsnota?
Op 6 december 2024 heeft het kabinet uw Kamer een brief gestuurd over weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen. Daarin zijn opgaven benoemd om de samenleving weerbaarder te maken. In de voorjaarsnota is opgenomen dat om de maatschappelijke weerbaarheid te vergroten er vanaf 2027 een bedrag ter hoogte van 70 miljoen euro op de begroting van Justitie en Veiligheid beschikbaar komt. De middelen zijn bedoeld voor de versterking van de regionale en lokale weerbaarheid, waarbij circa € 5 mln. voor de publiekscampagne en circa € 65 mln. voor de verdere versterking van de regionale en lokale weerbaarheid.
Over de exacte aanwending van de extra middelen voor regionale en lokale weerbaarheid treed ik in overleg met het Veiligheidsberaad in afstemming met de VNG. Het inrichten van noodsteunpunten is daarbij belangrijk. Uw Kamer is hier ook over geïnformeerd middels de brief die ik met de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Defensie aan uw Kamer heb gezonden op 11 juli jl.4
Bent u bereid in samenspraak met het Veiligheidsberaad te verkennen hoe een toekomstbestendig, risicogestuurd financieringsmodel ontwikkeld kan worden op basis van strategische opgaven, risicoprofielen en ecologische kwetsbaarheden?
De verdeling van de BDuR over de veiligheidsregio’s geschiedt op grond van een verdeelsysteem dat is opgenomen in bijlage 2 van het Besluit veiligheidsregio’s.
In dit verdeelsysteem wordt onder andere rekening gehouden met oppervlakte, woonruimten, hoofdvaarwegen en aantallen BRZO-bedrijven. Een aantal veiligheidsregio’s ontvangt vanwege een bijzondere situatie, zoals de aanwezigheid van de luchthaven Schiphol, de Waddeneilanden of hun functie als steunpunt voor chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten in het kader van de BDuR een vaste bijdrage voor die bijzonderheden.
In het kader van de herziening van de Wet veiligheidsregio’s die in tranches plaatsvindt, zal in een later stadium worden bezien of de financieringssystematiek van de veiligheidsregio’s aanpassing behoeft. Ik wil hierop niet vooruit lopen.
Het bericht ‘Pro-Russische hackers nemen Belgische overheidswebsites op de korrel' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pro-Russische hackers nemen Belgische overheidswebsites op de korrel»1?
Ja.
Deelt u de opvatting van het Belgische Centrum voor Cybersecurity dat een dergelijke ddos-aanval ongevaarlijk is?
De impact van een DDoS-aanval is vaak beperkt en symbolisch van aard. Met een DDoS-aanval wordt de capaciteit van onlinediensten of de ondersteunende servers en netwerkapparatuur aangevallen. Er worden meerdere verzoeken verstuurd zodat de diensten als gevolg van overbelasting slecht of niet meer werken.
Door een DDoS-aanval krijgt de aanvaller geen toegang tot vertrouwelijke informatie. Ook is in veel gevallen de bedrijfsvoering van een organisatie beperkt of niet afhankelijk van een website. Daardoor blijft in veel gevallen de impact van een DDoS-aanval beperkt. Hoewel DDoS-aanvallen niet leiden tot dataverlies of systeeminbraak, kunnen ze wel (tijdelijk) invloed hebben op de beschikbaarheid, informatieverstrekking en/of dienstverlening van de getroffen websites. Dergelijke aanvallen moeten daarom wel serieus worden genomen.
Zijn Nederlandse overheidswebsites ook vatbaar voor dit soort aanvallen? Zo ja, op wat voor schaal komt dit voor?
Nederlandse overheidswebsites zijn, net zoals iedere andere website, vatbaar voor DDoS-aanvallen. Ongeacht de genomen maatregelen kan een aanval van een bepaalde schaalgrootte altijd een verstoring opleveren.
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is enkel op de hoogte van de DDoS-aanvallen die bij hen worden gemeld en beschikt daarom niet over een volledig beeld van de schaal. Organisaties die onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) vallen hebben in het geval van ernstige incidenten een meldplicht bij het NCSC. Voor andere organisaties geldt dat zij vrijwillig een melding van een incident kunnen doen bij het NCSC, waarbij er dus geen sprake is van een meldplicht.
Wat voor risico's hebben cyberaanvallen op overheidswebsites voor het gebruik van de websites en de bescherming van data zoals persoonsgegevens?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar vraag 2.
Is er onderzocht wat voor groepen verantwoordelijk zijn voor ddos-aanvallen op bijvoorbeeld de DigiD? Zo ja, hoe wordt hierop gehandeld? Volgen hierop bijvoorbeeld diplomatieke stappen?
Organisaties zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor adequate cybersecuritymaatregelen en voor het uitvoeren van onderzoek naar cyberaanvallen waardoor zij zijn getroffen. Daarnaast kunnen organisaties aangifte doen bij de Politie indien zij slachtoffer zijn van een DDoS-aanval. In het specifieke geval van de DDoS-aanvallen op DigiD worden deze per incident onderzocht en worden, waar mogelijk, aanvullende passende maatregelen genomen. Verder doet het NCSC onderzoek naar DDoS-aanvallen in het algemeen om een (situationeel) beeld te creëren over de techniek en de slachtoffers. Het NCSC doet daarbij niet aan attributie.
Doorgaans is het vanwege de aard van DDoS-aanvallen lastig om te achterhalen wie achter een aanval zit. Een DDoS-aanval kan worden uitgevoerd door zowel statelijke als niet-statelijke actoren. Deze actoren gebruiken diverse middelen en technieken om hun identiteit te verbergen. Dit doen zij o.a. met IP-spoofing, botnets of door middel van reflectie-aanvallen. Daarnaast kunnen kwaadwillenden gebruikmaken van betaalde DDoS-diensten, zogenaamde Booters.
Diplomatieke stappen worden per incident zorgvuldig gewogen. Nederland zet zich actief in om het kwaadwillend gedrag te adresseren zowel bilateraal als in coalitieverband via de EU of de NAVO. Afgelopen februari sprak Nederland steun uit voor de Australische sancties volgend op de cyberaanval op Medibank in 2022. In juli vorig jaar heeft Nederlandse inzet gezorgd voor EU-sancties tegen zes Russische cybercriminelen.
Is er sprake van een toename van Russische aanvallen met betrekking tot de veranderende geopolitieke situatie? Zo ja, hoe reageert de Nederlandse overheid hierop?
Zoals opgenomen in de jaarverslagen van de diensten en het jaarlijkse Cybersecuritybeeld Nederland is de dreiging van Russische cyberaanvallen al jaren onverminderd hoog.2
Als gevolg van de oorlog in Oekraïne is een toenemend aantal Russische operaties waarneembaar gericht op het ondermijnen en/of in kaart brengen van de Nederlandse steun aan Oekraïne. Incidenten kunnen voor een deel worden geplaatst in de context van geopolitieke spanningen en verschuivende internationale machtsverhoudingen. Opvallend is de toename van cyberaanvallen door hacktivisten waarbij organisaties om symbolische redenen doelwit worden, bijvoorbeeld omdat het land waarin ze opereren Oekraïne steunt.
Het kabinet reageert hier o.a. op door Oekraïne te ondersteunen in het versterken van hun cyberweerbaarheid, zowel civiel als militair. Doordat Russische cyberoperaties op Oekraïne ook spillover effecten kunnen hebben naar de rest van Europa, dient deze steun ook ons eigen nationale veiligheidsbelang.
In de Internationale Cyberstrategie 2023–2028 wordt beschreven hoe Nederland, binnen de turbulente geopolitieke context en de daaruit volgende cyberdreiging, vormgeeft aan de doelstelling om cyberdreigingen van staten en criminelen tegen te gaan.3 Daarnaast wordt in de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS) de nationale aanpak voor het versterken van de digitale weerbaarheid uiteengezet.4 Hiermee maken we Nederland digitaal weerbaar in een situatie van toenemende hybride en militaire dreiging, zoals de Russische. Zo investeert het kabinet in het tegengaan van digitale dreigingen van staten en criminelen. Tevens is het versterken van de digitale weerbaarheid overheidsbreed een van de prioriteiten in de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS) die voor de zomer van 2025 gepubliceerd wordt.
Buitenlandse beïnvloeding op het emancipatiebeleid. |
|
Songül Mutluer (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
David van Weel (minister ) , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u «Gods lobbyisten» gezien, het item van Zembla over de lobby van extreem conservatieve lobbygroepen en deelt u de zorgen over het doel van deze lobby, die «traditionele gezinswaarden» boven het belang van democratische grondrechten zet?1
Ja.
Herkent u de toenemende invloed van online desinformatie en actieve beïnvloeding achter vaak onverifieerbare accounts en is bekend hoe en in welke mate dit het publieke en politieke debat beïnvloedt?
Het is mij bekend dat er in toenemende mate desinformatie en complottheorieën rondgaan over lhbtiq+ personen.2, 3 Er zijn verschillende aanwijzingen dat dit invloed heeft in Nederland. Een voorbeeld hiervan is de toename van (online) haat tegen lhbtiq+ personen vanuit complotdenkers en vanuit de streng religieuze hoek.4
Om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan zet het kabinet in op maatregelen binnen de Rijksbrede strategie effectieve aanpak desinformatie.5 Deze aanpak bevat zowel maatregelen tegen de verspreiding van desinformatie, als maatregelen om de burgers weerbaar te maken. Deze strategie wordt gecoördineerd door het Ministerie van BZK. OCW ondersteunt als onderdeel van de strategie onder andere het Netwerk Mediawijsheid. Dit netwerk heeft weerbaarheid tegen desinformatie als één van de vier maatschappelijke opgaven geïdentificeerd.
Wordt door extreem conservatieve lobbygroepen, of personen die daar nauwe banden mee hebben, ook contact gezocht met uw ministeries of met andere departementen?
Ik heb geen signalen ontvangen dat binnen de Ministeries van OCW en JenV contact is met deze groepen.
Bent u het ermee eens dat in diverse landen, ook in Europa, rechten van vrouwen en minderheidsgroepen worden geschonden en ziet u een rol binnen en buiten het kabinet om hier actief tegen op te treden? Bespreekt u dit bijvoorbeeld met collega’s uit Polen en Hongarije?
Het kabinet maakt zich zorgen over de inperking van de rechten van vrouwen en lhbtiq+ personen, ook in Europa. Het kabinet vindt de recente anti-lhbtiq+ wetswijzigingen die zijn aangenomen in Hongarije zeer zorgelijk en heeft deze zorgen reeds op verschillende manieren overgebracht.6 Of de recente wetswijzigingen daadwerkelijk in strijd zijn met het Unierecht, waaronder het EU-Handvast, is in eerste instantie aan de Europese Commissie om te beoordelen.
Samen met de Minister van Buitenlandse Zaken (BZ) zet ik mij structureel in om de fundamentele rechten en vrijheden in de EU te beschermen.7 Dit vraagt om bilaterale samenwerking en coalitievorming met andere EU-lidstaten. Zo verdedigen we internationale afspraken op relevante thema’s, ondersteunen we mensenrechtenverdedigers en Europese lhbtiq+-koepelorganisaties en steunen we de Europese Commissie in haar rol als hoedster van de Europese verdragen.
Ik was op 10 en 11 maart aanwezig bij de 69e zitting van de Commission of the Status of Women bij de Verenigde Naties in New York. Daar sprak ik met collega-bewindspersonen, onder andere uit Polen, over mogelijkheden voor verdere samenwerking op het gebied van bescherming van vrouwenrechten en lhbtiq+-rechten. Op 16 april nam ik deel aan de Informele EPSCO-Raad voor Gelijkheid in Warschau. Hier besprak ik deze thema’s met EU-collega’s en heb ik een verklaring uitgebracht met zorgen en afkeuring over de recente Hongaarse anti-lhbtiq+-wetswijzigingen. Deze verklaring werd gesteund door in totaal 18 EU-lidstaten.
Deelt u de mening dat publieke beïnvloeding door extreem conservatieve lobbygroepen ten grondslag kan liggen aan een vijandig klimaat voor minderheidsgroepen en dat dit kan leiden tot het aantasten van democratische waarden en het schenden van mensenrechten?
Ja.
Welk deel van de 5,5 miljoen dollar die door de «Alliance defending freedom»- een extreem conservatieve lobbygroep die in de uitzending voorkomt – in Europa wordt geïnvesteerd, komt terecht bij organisaties en personen die in Nederland actief zijn en welk deel van het totaalbedrag van bijna 58 miljoen dollar dat de onderzoeksjournalisten van Zembla hebben uitgerekend, komt in Nederland terecht? Bij welke organisaties?
De ministeries beschikken niet over een juridische grondslag om dit soort onderzoeken te doen. Vooropgesteld zij: lobbyen, het uiten en verspreiden van politiek gedachtengoed of het bijdragen aan het maatschappelijke debat in Nederland, is niet strafbaar noch onwenselijk. Integendeel, dit is een gezond en belangrijk onderdeel van de Nederlandse democratie.
De vrijheid van meningsuiting is echter niet onbegrensd. De grens hieraan ligt bij het ondermijnen of bedreigen van de democratische rechtsorde. Haatzaaien, opruiing, discriminatie, intimidatie en geweld of het verspreiden van extremistische gedachtengoed zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en in veel gevallen ook strafbaar. Als blijkt dat een maatschappelijke organisatie, die geld zou ontvangen van buitenlandse lobbyorganisaties, een dreiging voor de openbare orde dan wel het algemeen belang vormt (volgens de criteria zoals uitgewerkt in het Wetsvoorstel transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties (Wtmo)) dan zou de Wtmo hierin een rol kunnen spelen.
Wtmo8 bevat de bevoegdheid voor de burgemeester, het Openbaar Ministerie en enkele andere organisaties om navraag te doen naar donaties, wanneer er sprake is van een dreiging voor de openbare orde dan wel het algemeen belang.9 Doel is om in zulke gevallen meer zicht te krijgen op geldstromen naar maatschappelijke organisaties. Blijkt er sprake van ondermijning van de democratische rechtsstaat door een maatschappelijke organisatie of klaarblijkelijke dreiging daarvan, dan kan het Openbaar Ministerie bij de rechter om een bevel tot staking van bepaalde gedragingen verzoeken, eventueel gecombineerd met maatregelen zoals een dwangsom. De rechter neemt hierover de uiteindelijke beslissing. De Wtmo is momenteel in behandeling bij de Eerste Kamer.
Ook wil het kabinet een slim verbod op ongewenste buitenlandse financiering van Nederlandse verenigingen, stichtingen, kerkgenootschappen of informele organisaties. De Minister van Justitie en Veiligheid onderzoekt momenteel de wijze waarop dit mogelijk is. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft, zoals toegezegd aan uw Kamer bij de behandeling van de Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties, laten onderzoeken hoe andere landen omgaan met ongewenste buitenlandse financiering en het instrumentarium dat zij hiervoor inzetten. Hierover heeft uw Kamer 15 mei jl.10 een brief ontvangen. De bevindingen van deze internationale verkenning naar de mogelijkheden tot het tegengaan van ongewenste buitenlandse financiering geven aanleiding tot nader onderzoek.
In hoeverre heeft u zicht op de geldstromen, invloed en werkwijze van deze organisaties?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de constatering van «Justice for Prosperity» dat er zowel geld als juridische ondersteuning gaat naar het aanspannen van rechtszaken tegen migranten en lhbtqia+-organisaties en bent u het ermee eens dat het doelbewust in verdrukking brengen van specifieke groepen, de rechtsstaat aantast en mensenrechten van ons allemaal in gevaar brengt?
Het doelbewust in de verdrukking brengen van migranten en lhbtiq+-organisaties is verwerpelijk en zet mensenrechten onder druk. Om deze reden verwelkomt Nederland de op 11 april 2024 vastgestelde richtlijn die strategische rechtszaken tegen publieke participatie moet tegengaan (de anti-SLAPP-richtlijn).11 Deze richtlijn biedt expliciet bescherming aan mensenrechtenverdedigers en verdedigers die opkomen voor vrouwenrechten of lhbtiq+-rechten in de EU, die zich mengen in het publieke debat en tegen wie juridische procedures worden aangespannen met het doel om hen de mond te snoeren.12 Dergelijke rechtszaken staan ook wel bekend onder de Engelstalige afkorting SLAPP (Strategic Lawsuits Against Public Participation).
Wat kunt u doen op het moment dat blijkt dat geld uit het buitenland gaat naar organisaties die hier onze democratische rechtsstaat ondermijnen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheid heeft u om organisaties -die in Nederland gevestigd zijn of hun werkgebied (ook) richten tot Nederland-die de democratische rechtsstaat ondermijnen en aanzetten tot geweld tegen vrouwen en minderheden zoals migranten en lhbtqia+ personen aanjagen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen inlichtingendiensten ongehinderd onderzoek doen, ook bij organisaties die zichzelf kenmerken als religieuze of politieke organisaties?
De Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) kan op basis van de Wet op Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 onderzoek verrichten met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat.
Zijn er buiten de financieringsstroom die de journalisten van Zembla in beeld hebben gebracht, nog meer financieringsstromen van extreem conservatieve lobbygroepen met als doel de beïnvloeding van Nederlands beleid en bent u bereid dit te onderzoeken als dat niet in beeld is?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre denkt u dat wet- en regelgeving op het gebied van vrouwenrechten en lhbtqia+ rechten nu al wordt beïnvloed door de macht van ultraconservatieve lobbyorganisaties en hoe is dit voor toekomstig beleid?
Het kabinet staat voor de mensenrechten van iedereen en zal niet meewerken aan wetgeving die daarmee in strijd is. Het staat organisaties vrij om hun opvattingen en argumenten over het voetlicht te brengen in hun pogingen om het publieke debat en daarmee wet- en regelgeving te beïnvloeden, zolang dit binnen de kaders van de wet gebeurt.
In hoeverre zijn uitspraken van PVV-leider Wilders, die tegen de wetenschappelijke consensus in beweert dat er twee genders zijn, en in diezelfde uiting genderbeleid in verband brengt met «indoctrinatie» en «gekkigheid», van invloed op het emancipatiebeleid van het kabinet of ander kabinetsbeleid?2
Het kabinet blijft ervoor staan dat in Nederland iedereen zich vrij en veilig moet voelen en zichzelf moet kunnen zijn. Ongeacht wie je bent, waar je wortels liggen, van wie je houdt en of je man of vrouw bent of geen van beide voelt.
Wat kunt u doen om te zorgen dat de veiligheid van onder meer migranten en lhbtqia+- personen beter wordt gewaarborgd tegen de invloed van extreem conservatieve lobbygroepen en wat gaat u de komende tijd doen?
Ja. Iedereen moet zich veilig voelen en mee kunnen doen. Het kabinet blijft zich dan ook hard maken voor het beschermen van vrouwen en lhtbiq+ personen. Zo zet ik mij samen met de Minister van BZ structureel in om de fundamentele vrijheden en rechten in de gehele EU te beschermen.14
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 hanteert het kabinet ook de Rijksbrede strategie effectieve aanpak desinformatie. Onderdeel van de strategie zijn maatregelen om verspreiders en de verspreiding van desinformatie aan te pakken, zoals de oprichting van een meldvoorziening en de implementatie van de Digitale Dienstenverordening (DSA). Als onderdeel van deze strategie versterkt het Ministerie van OCW de mediawijsheid in de samenleving en het onderwijs, zodat burgers en leerlingen de betrouwbaarheid van informatie kunnen inschatten. Ook ondersteunt het Ministerie van OCW de ontwikkeling van een toolkit met interventies en instrumenten voor maatschappelijke organisaties die in toenemende mate te maken krijgen met (online) intimidatie, zoals doxing.
Bent u het ermee eens dat deze tijd ook vraagt om een daadkrachtig antwoord in beleid, waardoor Nederland kan laten zien pal te staan voor de rechten van minderheidsgroepen? Zo ja, wat bent u van plan om komende tijd concreet te doen, bijvoorbeeld als het gaat om het versterken van de rechten van personen en organisaties waartegen extreem conservatieve lobbygroepen zich richten?
Zie antwoord vraag 15.
De stand van zaken van de aanpak van femicide |
|
Songül Mutluer (PvdA), Hanneke van der Werf (D66), Bente Becker (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich nog het laatste debat over femicide waarbij u een aantal toezeggingen heeft gedaan?
Ja.
Bent u het met ons eens dat, nu nog steeds iedere acht dagen een vrouw wordt vermoord, meestal door haar (ex)partner, het cruciaal is dat het voorkomen van femicide niet alleen een ambitie is op papier, maar snel leidt tot actie in de praktijk?
Ja.
Hoe staat het momenteel met de implementatie van het plan van aanpak femicide? Kunt u per punt schetsen welke concrete acties zijn ingevoerd?
Ik kan op dit moment niet per punt in detail aangeven hoe het staat met de implementatie van het plan van aanpak «Stop femicide!». De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg, de Staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik zullen uw Kamer hierover in juni informeren, zoals door de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijk Zorg en mij toegezegd in de Verzamelbrief van 19 november 2024 naar aanleiding van het commissiedebat over Zeden en (on)veiligheid van vrouwen.1
Wanneer kan de Kamer wetgeving tegemoet zien waarmee psychisch geweld wordt strafbaar gesteld, zoals toegezegd in het laatste debat? Bent u bereid voor het mei-reces wetgeving in consultatie te doen? Kunt u met de Kamer het tijdspad delen dat u voor zich ziet voor dit wetgevingsproces?
Zoals toegezegd zal ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, een wetsvoorstel indienen voor de aparte strafbaarstelling van psychisch geweld en uw Kamer voor de zomer van 2025 informeren over de contouren van dit wetsvoorstel. Hiervoor voeren wij momenteel gesprekken met diverse organisaties en experts. De contouren zullen worden opgenomen in bovengenoemde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!». In diezelfde brief zal ik uw Kamer informeren over het beoogde tijdspad van het wetsvoorstel. Momenteel worden er ook twee onderzoeken (een internationale rechtsvergelijking en een onderzoek naar de strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld in de praktijk) en een pilot (ter verbetering van de dossiervorming) uitgevoerd, waarvan we de bevindingen meenemen in het wetgevingstraject. De resultaten van deze onderzoeken en pilot worden al in de loop van dit jaar verwacht.
Hoe staat het met het inrichten van het laagdrempelig meldpunt ter voorkoming van femicide uit de motie Van der Werf-Becker (Kamerstuk 29 279, nr. 890)? Welke acties heeft u sinds het aannemen van de motie ondernomen om uitvoering te geven aan de motie?
Ik verwijs u naar de brief van 1 april jl. van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg en mij over de verkenning van een 24/7 bereikbaar meldpunt femicide en het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis, met tevens een reactie op de initiatiefnota van het lid Mutluer.2
Hoe worden de middelen uit het amendement Mutluer (Kamerstuk 36 600 VI, nr. 34), waarbij 10 miljoen euro is vrijgemaakt voor de aanpak van femicide, ingezet?
De middelen worden onder meer besteed aan een brede publiekscampagne die kennis en bewustwording over femicide in de samenleving moet bevorderen. Deze publiekscampagne zal dit jaar nog starten. Daarnaast zet ik in op de inzet van extra officieren van justitie die gespecialiseerd zijn in huiselijk geweld. Ook zal de expertise binnen de politie over dit onderwerp worden vergroot door het verbeteren van de bestaande leermiddelen binnen de politieorganisatie. Verder laat ik een femicide-monitor ontwikkelen en zal ik – in lijn met de aandacht die de initiatiefnota Mutluer hiervoor vraagt – een onderzoek financieren dat forensisch-medisch onderzoek en samenwerking bij (vermoedens van) niet-fatale verwurging moet verbeteren, onder meer door een concrete handreiking te ontwikkelen voor alle betrokken organisaties.
Hoe staat het met het implementeren van meer kennis over de rode vlaggen voor femicide in de opleiding van de politie en hulpverleners? Welke concrete stappen worden gezet?
In opdracht van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg zal in samenspraak met het veld een strategie worden ontwikkeld voor deskundigheidsbevordering over de rode vlaggen van femicide bij diverse beroepsgroepen. De totstandkoming van deze strategie wordt vanuit het Rijk gefaciliteerd en gefinancierd. Omdat gemeenten en de betrokken organisaties primair verantwoordelijk zijn voor de scholing en de deskundigheid van hun professionals, zullen organisaties zoals Veilig Thuis, wijkteams, vrouwenopvang, jeugdhulp, gecertificeerde instellingen, politie en justitieorganisaties en gemeenten hier zelf verdere invulling aan geven. Dit gaat om een groot en complex traject waarbij goed moet worden gekeken welke partij dit goed kan vormgeven met alle betrokken organisaties. Het duidelijk formuleren van de opdracht, in samenspraak met alle betrokken organisaties, is nu in de afrondende fase. De opdracht zal naar verwachting in april 2025 worden uitgezet en we verwachten eind 2025 meer te kunnen zeggen over de wijze waarop gemeenten en de organisaties vorm zullen geven aan de deskundigheidsbevordering met betrekking tot femicide en de bijbehorende rode vlaggen.
Hoe staat het met de implementatie van de Richtlijn die landen verplicht een zogenaamd «rape center» ingericht te hebben? Welke rol speelt het Centrum Seksueel Geweld hierbij?
De Centra Seksueel Geweld bieden in Nederland gespecialiseerde ondersteuning aan slachtoffers van seksueel geweld. Daarmee voldoet Nederland op dit punt aan de verplichting uit de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Aan de voorbereiding van de implementatie van deze EU-richtlijn, inclusief de waarborging van deze rol van de Centra Seksueel Geweld en de eventuele aanvullende maatregelen die nodig zijn, wordt momenteel gewerkt. Tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 16 oktober 2024 heb ik aangegeven het wetsvoorstel voor implementatie in september 2025 met uw Kamer te kunnen delen. Gezien de omvang en impact van de EU-Richtlijn is echter meer tijd nodig voor de voorbereiding. Op dit moment is de verwachting dat uw Kamer het wetsvoorstel begin 2026 wordt aangeboden. Ik begrijp de belangstelling van uw Kamer en de behoefte aan duidelijkheid over de voortgang. Voor de zomer zal ik in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop Femicide!» ook een nadere toelichting geven op de stand van zaken rondom de implementatie van de EU-richtlijn.
Hoe staat het met de inzet om daders en potentiële daders sneller in de hulpverlening te trekken, door het inzetten van snelrecht en het sneller verplichten van een zogenaamd BORG-traject?
De BORG-gedragstraining van de reclassering wordt momenteel doorontwikkeld voor inzet in het strafrechtelijk kader. De theoretische onderbouwing is recent afgerond, momenteel wordt de training hierop aangepast. Deze nieuwe opzet is naar verwachting voor deze zomer gereed, waarna deze zal worden getest. Daarnaast zal naar verwachting na de zomer dit jaar een WODC-verkenning starten naar de mogelijkheden voor de inzet van deze doorontwikkelde BORG-training ook buitenhet strafrechtelijk kader, bijvoorbeeld bij een bestuursrechtelijk tijdelijk huisverbod.
Met betrekking tot de inzet van het snelrecht verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024: het Openbaar Ministerie bepaalt (in samenspraak met politie en Rechtspraak) welke zaken via het snelrecht worden afgedaan. Dat kan in principe ook bij huiselijk geweld. In zijn algemeenheid geldt daarvoor dat het moet gaan om zaken die eenvoudig van aard zijn, waar het bewijsrechtelijk gemakkelijk is en/of waar de verdachte bekent. Juist bij ernstige vormen van huiselijk geweld is vaak meer nodig. Een advies van de reclassering bijvoorbeeld over welke bijzondere voorwaarden er nodig zijn voor de dader. Een ander belangrijk aspect om in acht te nemen is dat de snelrechter (politierechter) geen gevangenisstraf hoger dan één jaar kan opleggen. Zeker bij huiselijk geweld is het van belang dat de verdachte een passende straf krijgt. Snelrecht systematisch inzetten bij ernstige vormen van huiselijk geweld is dus niet per se wenselijk.
Hoe staat het met de implementatie van de adviezen die zijn gegeven na de moord op Humeyra voor de aanpak van stalking?
In het vervolgonderzoek Gestalkt. Gezien. Gehoord? De aanpak van (ex-)partnerstalking uit 2024 beschrijft de Inspectie Justitie en Veiligheid op welke wijze en in welke mate de adviezen die zijn gegeven na de moord op Hümeyra zijn opgevolgd door de betrokken organisaties en welke verdere verbeteringen nog nodig zijn. De Tweede Kamer is op 25 april 2024 door de toenmalige Minster van Justitie en Veiligheid en de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming geïnformeerd over de beleidsreactie op dit vervolgonderzoek.
Voor wat betreft de voortgang sinds april 2024 verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024.3
Wie implementeert momenteel het protocol dat Regioplan heeft opgesteld voor een meer uniforme aanpak van stalking en wanneer is de implementatie gereed?
Regioplan heeft in opdracht van het Ministerie van VWS samen met alle betrokken partners de Handreiking aanpak stalking opgesteld. Deze handreiking is in april 2024 gelanceerd met een webinar voor professionals en gemeenten. De handreiking is nu te gebruiken voor alle gemeenten in hun lokale inrichting van de aanpak van stalking.4 De inzet op stalking wordt daarnaast ook meegenomen in meerdere lopende trajecten ter verbetering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals de inzet op deskundigheidsbevordering, de verbetering van de veiligheids- en risicobeoordeling en de verbetering van het inzetten van het tijdelijk huisverbod.
Is er al een interne casusregisseur binnen de politie beschikbaar voor de aanpak van stalking en zo nee, waarom niet?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven verkent de politie momenteel hoe regievoering er binnen een eenheid uit kan zien.5 Alle eenheden hebben de opdracht om na te gaan wat passend is om regie te borgen en hier ook een plan op te maken. Uw Kamer wordt in juni 2025 over de stand van zaken geïnformeerd in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het binnen de politie met het verbeteren van de kwaliteit van het invullen van het specifieke screeningsinstrument SASH en het waarborgen dat deze ook wordt ingevuld door een medewerker die daarin is getraind?
De politie ziet er op toe dat de SASH-formulieren door goed opgeleide medewerkers worden ingevuld. Deze formulieren worden ingevuld door politiemedewerkers die een e-learning gevolgd moeten hebben om de gestelde vragen goed te kunnen interpreteren. Daarnaast stuurt de politie op het zorgvuldig invullen van de SASH op basis van nieuwe informatie die de politie binnenkrijgt.
Eén van de tien prioriteiten in het plan van aanpak «Stop femicide!» is het verbeteren van de veiligheids- en risicotaxatie. Het is belangrijk dat we hierbij niet alleen kijken naar het SASH-instrument van de politie. In samenwerking met een aantal van de voornaamste organisaties die een veiligheids- en/of risicobeoordeling uitvoeren wordt onderzocht hoe instrumenten voor veiligheids- en risicobeoordeling (waaronder de SASH) beter in samenhang kunnen worden ingezet en wat ervoor nodig is om deze te verbeteren, zodat rode vlaggen sneller worden herkend. Ook over dit onderwerp zal u verder worden geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het met het verbeteren van de communicatie met slachtoffers en eventueel nabestaanden door het Openbaart Ministerie en de politie? Is de verkenning al afgerond naar de vraag of er één aanspreekpunt bij de politie kan komen?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven, hebben de betrokken organisaties – politie, Openbaar Ministerie, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis, samen met de slachtofferadvocatuur en Slachtofferhulp Nederland – gezamenlijk geconcludeerd dat al deze organisaties een verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat het contact met een slachtoffer van stalking tijdens het volledige traject goed verloopt.6 De manier waarop en hoe de organisaties dat in samenhang met elkaar doen, werk ik op dit moment samen met hen verder uit. Over de stand van zaken wordt uw Kamer in juni 2025 geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid een specifieke verkenning te doen naar de rol van kinderen rond femicide-zaken en het feit dat minderjarige kinderen na de moord dikwijls verplicht omgang moeten hebben met de dader, terwijl lang niet altijd het kind zelf gehoord is door de rechter of de Raad voor de Kinderbescherming? Bent u bereid te voorkomen dat te snel wordt geconcludeerd dat contact met de dader in het belang van het kind is?
Het recht op contact of omgang van de ouder met zijn of haar kind is een fundamenteel recht dat wordt beschermd door verschillende mensenrechtenverdragen. Dit betekent dat bij partnerdoding contact en omgang van de ouder met het kind op dit moment niet automatisch kan worden ontnomen. Daarvoor zal altijd door de kinderrechter een zorgvuldige afweging worden gemaakt over of contact of omgang in het belang van het kind is. Uit de recente evaluatie van de Wet clausulering recht op contact of omgang na partnerdoding blijkt dat die zorgvuldige afweging ook plaatsvindt.7 Ook blijkt uit deze evaluatie dat in verreweg de meeste gevallen door de Raad voor de Kinderbescherming op basis van haar onderzoek wordt verzocht om een beëindiging van het gezag van de (gedetineerde) ouder, en dat de kinderrechter dan vrijwel altijd ook hiermee instemt.
Het belang van het kind is leidend. Tegelijkertijd begrijp ik heel goed dat het voor nabestaanden vaak zeer moeilijk en pijnlijk is om een omgangsregeling met de pleger na partnerdoding te moeten bespreken of accepteren. Ik zal hierover in gesprek gaan met de Staatssecretaris van Rechtsbescherming, ook het perspectief en de ervaringen van nabestaanden expliciet daarin betrekken en op dit onderwerp in juni 2025 terugkomen in de toegezegde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden voor het commissiedebat over zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 3 april 2025?
Ja.
Onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten door de politie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het incident waarbij de politie een onaangekondigd huisbezoek aflegde bij een anti-genocide demonstrant1?
Ja.
Bent u ook bekend met het rapport «Ongecontroleerde Macht» van Amnesty International over politieoptreden bij demonstraties, waarin wordt gewezen op onrechtmatige ID-controles, intimidatie en onduidelijke surveillance-methoden2?
Daar ben ik mee bekend. Mijn voorganger heeft op het rapport gereageerd, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uw Kamer heeft op 12 december 2023 deze reactie ontvangen.3
Hoe beoordeelt u de constatering van Amnesty International dat vreedzame demonstranten regelmatig te maken krijgen met onrechtmatige ID-controles, onaangekondigde huisbezoeken, social media monitoring en andere vormen van surveillance door de politie?
Zoals aangegeven in bovengenoemde beleidsreactie, heeft de politie op grond van haar wettelijke taak een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen. In dat kader kan sprake zijn van een noodzaak om informatie te verzamelen. Dit gebeurt in ondergeschiktheid aan het lokaal gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels.
In vraag 5 ga ik nader in op het juridisch kader.
Bent u ermee bekend dat politieagenten onaangekondigd huisbezoeken afleggen bij demonstranten om vragen te stellen over hun motivatie en toekomstige deelname aan demonstraties? Hoe beoordeelt u dit optreden?
Ik ben hiermee bekend.
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet.
Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Op grond van welke wettelijke bevoegdheden worden demonstranten thuis bezocht en hoe verhoudt zich dit volgens u tot het recht op privacy en demonstratievrijheid?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
Als het huisbezoek verband houdt met de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten rondom demonstraties, kan het huisbezoek ook raken aan het demonstratierecht. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel, zoals het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Hoe beoordeelt u het feit dat vermoedelijk een wijkagent persoonlijke informatie van social media gebruikt (zoals een geplande verhuizing) om gesprekken met demonstranten thuis aan te gaan?
Het is niet aan mij als Minister om in te gaan op individuele zaken. Voor een meer algemene duiding verwijs ik u naar de beantwoording van de volgende vragen.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar het gebruik van social media door politie om burgers te benaderen, mede gezien het potentieel intimiderende effect op demonstranten en het demonstratierecht?
Om invulling te geven aan haar taak om de openbare orde te handhaven vergaart de politie informatie, ook online. De grondslag van deze informatievergaring ligt in artikel 3 Politiewet. Op grond van dit wetsartikel mag de politie informatie vergaren ten behoeve van de taakuitvoering zolang hiermee niet een volledig beeld ontstaat van delen van iemands persoonlijke leven. Deze informatie wordt ook online vergaard en heeft als doel de politie in staat te stellen keuzes te maken over de inzet van politiecapaciteit, het gezag te informeren en eventueel mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Kortom, deze informatievergaring is noodzakelijk om invulling te geven aan de daadwerkelijke uitvoering van de taak om de openbare orde te handhaven.
Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin bij een aanwijzing voor een ernstige verstoring van de openbare orde de politie stelselmatig informatie mag vergaren ten behoeve van de taakuitvoering. Dit betekent dat met de informatievergaring wel een beeld mag ontstaan van delen van iemands leven (zoals online al snel het geval is). Zoals toegezegd aan uw Kamer kunt u dit wetsvoorstel tegemoet zien. Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie te laten gaan.
Zoals ik al eerder aan uw Kamer heb bericht, heeft de politie intern op basis van de huidige wet en jurisprudentie een vernieuwd handelingskader ontwikkeld voor de online gegevensvergaring. Zo wordt voor de werkvloer meer duidelijkheid gecreëerd over de bestaande bevoegdheden in de online wereld en de grenzen hiervan.4 Momenteel bereidt de politie de implementatie van dit vernieuwde handelingskader voor.
Hoe beoordeelt u de constatering dat dergelijke huisbezoeken door demonstranten als intimiderend worden ervaren en mogelijk een afschrikwekkend effect hebben op het recht om vrij te demonstreren?
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel, zoals het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Welke richtlijnen bestaan er momenteel binnen de politie omtrent het monitoren van social media van demonstranten en hoe wordt geborgd dat dit gebeurt binnen de grenzen van privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om te onderzoeken of het optreden van wijkagenten bij demonstranten thuis en het gebruik van persoonsgegevens via social media overeenkomt met geldende wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het optreden van politie bij demonstraties beter aansluit bij het faciliteren van demonstraties in plaats van intimidatie en controle?
Ik heb op 15 mei een rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de rol van de politie bij demonstraties naar uw Kamer gestuurd, voorzien van een beleidsreactie, waar ik u graag naar verwijs.5 Daarnaast is het WODC bezig met een onderzoek naar het demonstratierecht met als doel het bestendigen van het wettelijk kader en het verbeteren van het handelingsperspectief van het lokaal gezag.
Heeft u sinds het verschijnen van het Amnesty-rapport (meer dan een jaar geleden) concrete stappen gezet om de politiepraktijken rondom demonstraties aan te passen? Zo ja, welke stappen waren dit en wat was het resultaat? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie van 12 december 2023 op dit rapport is aangegeven dat de bevindingen van Amnesty International aanleiding voor de politie waren om naar de huidige processen rondom demonstraties te kijken en te bezien of de huidige instructies beter bekend moeten worden gemaakt onder politiemedewerkers.
Er zijn interne kwaliteitstrajecten opgericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens en demonstraties. Zoals hieronder nader wordt toegelicht, zal ook een gegevensbeschermingseffectbeoordeling worden uitgevoerd.
Bent u bereid duidelijke nieuwe richtlijnen op te stellen waarin exact staat omschreven onder welke omstandigheden ID-controles, huisbezoeken en social media-monitoring bij demonstranten toegestaan zijn, en hoe toezicht daarop geregeld wordt? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de bovengenoemde beleidsreactie is ten aanzien van identiteitscontroles verwezen naar de parlementaire geschiedenis en een reeds bestaande instructie van de korpschef. Hieruit blijkt dat voor de uitvoering van identiteitscontroles sprake moet zijn van een concrete aanleiding in relatie tot de politietaak en een afweging door de betreffende politiemedewerker op basis van de omstandigheden van het geval.
Bij de beantwoording van vragen 7, 9 en 10 heb ik reeds aangegeven dat de politie werkt aan een handelingskader voor de verduidelijking van de bestaande bevoegdheden in de online wereld en de grenzen hiervan.6