Bent u bekend met het artikel «In de strijd tegen deepfakes krijgen Denen copyright op eigen gezicht en stem»?
Ja.
Deelt u de opvatting van de stichting Stop Online Shaming dat de politie, justitie en de Autoriteit Persoonsgegevens «blijkbaar niet de capaciteit en prioriteit [hebben] om partijen en personen die dit uploaden en verspreiden aan te pakken»?
Het kabinet erkent de grote impact die bepaalde deepfakes en online misbruik hebben op slachtoffers. Effectieve handhaving en bescherming van slachtoffers zijn van groot belang. De beleidsreactie op het rapport «Online seksueel geweld» van 21 maart 20252 zal ik u in het najaar doen toekomen, hierin wordt onder meer gereflecteerd op de capaciteit en prioriteit van onder andere de politie, het OM, de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor de problematiek rondom online misbruik.
Het is daarnaast belangrijk om te benoemen dat het in de praktijk helaas soms lastig is om effectief op te treden tegen deepfake porno, omdat aanbieders van deepfake-websites vaak niet transparant zijn over hun identiteit of hun vertegenwoordiging binnen de EU. Dit bemoeilijkt het vaststellen van de juiste verantwoordelijke partij en daarmee de handhaving. Ook blijkt dat wanneer de identiteit van deze partijen wel te achterhalen is, zij niet in Nederland, of zelfs niet in de EU, gevestigd zijn, wat handhaving bemoeilijkt.
Wat vindt u ervan dat de stichting Stop Online Shaming geregeld zaken aanvoert bij grote techbedrijven, maar dat deze bedrijven weigeren mee te werken?
Grote techbedrijven hebben de verantwoordelijkheid om zich te houden aan geldende wet- en regelgeving en daarmee illegale inhoud tegen te gaan. Op grond van de Digitale Services Act (DSA) rust op zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines de verantwoordelijkheid om illegale inhoud op hun diensten tegen te gaan en systeemrisico’s te mitigeren, onder meer door het voor gebruikers van de platforms mogelijk te maken om illegale inhoud op eenvoudige wijze te melden.
Zeer grote online platforms en zoekmachines zijn daarnaast verplicht jaarlijks een risicobeoordeling uit te voeren om systeemrisico’s, zoals schadelijke deepfakes, te identificeren. Indien relevante risico’s aanwezig zijn, dan moeten zij passende maatregelen nemen om deze te beperken, zoals aanpassingen in diensten, de interface, algemene voorwaarden, moderatieprocedures en/of algoritmes. Indien een platform systematisch nalaat om adequaat op meldingen te reageren, kunnen nationale toezichthouders of de Europese Commissie daarop handhaven, bijvoorbeeld door boetes op te leggen. Daarnaast hebben gebruikers de mogelijkheid om, naast het doorlopen van de interne klachtenafhandelingsprocedure bij een aanbieder, een gerechtelijke procedure te starten.
Dat organisaties burgers vertegenwoordigen of ondersteunen, kan in het algemeen bijdragen aan de effectieve handhaving van gebruikersrechten onder de Digitaledienstenverordening (hierna: de DSA) en aan een betere rechtsbescherming in de digitale omgeving.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat grote techbedrijven hun verantwoordelijkheid gaan nemen om mensen te beschermen tegen online grensoverschrijdend gedrag, zoals het verspreiden van pornografische deepfakes?
Het kabinet is zich bewust van de enorme impact die online grensoverschrijdend gedrag, zoals het verspreiden van pornografische deepfakes, kan hebben op slachtoffers. Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3 beoogt de DSA de verspreiding van illegale inhoud en systeemrisico’s aan te pakken. Dat betreft vaak ook deepfake-pornobeelden, omdat die veelal illegaal zijn en dus onder toepassingsbereik van de DSA vallen.3 Onder meer de verantwoordelijke onafhankelijke toezichthouders kunnen optreden tegen bedrijven die bijdragen aan de creatie of verspreiding van dergelijk materiaal.
Daarnaast vindt er vanuit mijn departement en onder andere het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties regelmatig overleg plaats met techbedrijven. Om de brede dialoog over online content te ondersteunen, is in 2023 – onder neutraal voorzitterschap van ECP4 – een overlegplatform opgericht waarin publieke en private partijen uitdagingen en ontwikkelingen op het gebied online contentmoderatie uitwisselen. Daarnaast ondersteunt het Ministerie van Justitie en Veiligheid het meldpunt Helpwanted van stichting Offlimits, om het voor burgers eenvoudiger te maken om hulp te zoeken en melding te doen van illegale content met als doel om dit snel verwijderd te krijgen. Offlimits onderhoudt contacten met platformen en heeft op 15 juli jl. de status van betrouwbare flagger toegewezen gekregen door de ACM. Hiermee is haar rol in het signaleren en melden van illegale inhoud geformaliseerd onder de DSA.
Welke juridische grondslag is er in Nederland om ongewenste deepfakes aan te pakken? In hoeverre is de bestaande auteursrechtwetgeving hiervoor geschikt?
Het Nederlandse recht biedt een breed scala aan instrumenten om ongewenste deepfakes aan te pakken, zowel civiel-, straf- als bestuursrechtelijk.5 Bij verwerking van persoonsgegevens in deepfakes, zoals gezichtskenmerken of stem, is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Zo verbiedt de AVG het maken en verspreiden – buiten de huiselijke sfeer – van deepfakes waarin persoonsgegevens zijn verwerkt zonder een verwerkingsgrondslag. In de praktijk is daardoor een deepfake die zonder toestemming is gemaakt, zeker als daarin gevoelige (bijvoorbeeld seksuele) content is te zien, strijdig met de AVG. De betrokkene kan een klacht indienen bij de AP wanneer het gaat om (deepfake)content waarbij onrechtmatig persoonsgegevens zijn verwerkt.
Het toepassen van deepfake-technologie kan onder omstandigheden een onrechtmatige daad vormen. Dit zal standaard het geval zijn bij publicatie van pornografische deepfakes die zonder toestemming zijn vervaardigd, maar kan bijvoorbeeld ook het geval zijn bij de imitatie van stemmen. Ook uit de regeling van het portretrecht in de Auteurswet volgt dat publicatie van een portret dat niet in opdracht is gemaakt (zoals bij deepfakes veelal het geval zal zijn) niet geoorloofd is als een redelijk belang van de geportretteerde zich tegen de openbaarmaking verzet (artikel 21 Auteurswet).
De DSA verplicht online platforms om het melden van illegale inhoud, zoals ongeoorloofde deepfakes, mogelijk te maken.6 Als zij vervolgens geen actie ondernemen op zulke meldingen dan kunnen zij er, mits aan de overige voorwaarden daarvoor is voldaan, zelf aansprakelijk voor worden gesteld. Als een platform structureel tekortschiet in de afhandeling van dit soort meldingen, kunnen daarnaast toezichthouders daar tegen optreden, bijvoorbeeld middels het opleggen van een boete. De DSA geeft gebruikers bovendien het recht om een klacht te kunnen indienen bij platformen, en in sommige gevallen kunnen gebruikers naar een onafhankelijke geschilbeslechtingscommissie om besluiten van platformen aan te vechten. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 4, zijn zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines op grond van de DSA verder verplicht om de systeemrisico’s die kunnen voortvloeien uit de verspreiding van kunstmatig gegenereerde of gemanipuleerde content, zoals deepfakes, te identificeren en te beperken. De transparantieverplichtingen uit de AI-verordening7 vereenvoudigen de opsporing van dergelijke, kunstmatig gegenereerde, content en het AI-systeem daarachter.
Het strafrecht, met onder meer artikel 254ba Sr (Wet seksuele misdrijven, in werking getreden per 1 juli 2024), stelt het zonder instemming maken of verspreiden van seksueel beeldmateriaal strafbaar, ongeacht of dit door een persoon of AI is vervaardigd. Ook andere strafrechtelijke bepalingen, zoals doxing (art. 285d Sr) en smaad/laster (art. 261 Sr), kunnen van toepassing zijn.
Gaat u naar Deens voorbeeld het auteursrecht uitbreiden door mensen copyright te geven op hun uiterlijk en stem, en grote techbedrijven aansprakelijk stellen voor het weghalen van ongewenste deepfakes?
Het Nederlandse recht biedt voldoende mogelijkheden voor juridische (civiele) vervolgstappen, strafrechtelijke vervolging en bestuursrechtelijke handhaving. Eerder werd door mijn ambtsvoorganger en de toenmalig Minister voor Rechtsbescherming naar aanleiding van de uitkomst van onderzoeken van het WODC geconstateerd dat het wettelijk kader voldoende mogelijkheden biedt om het onwenselijke gebruik van deepfaketechnologie te adresseren.8 Zoals hiervoor genoemd kunnen online platforms onder voorwaarden al aansprakelijk worden gesteld als zij geen medewerking verlenen aan het verwijderen van illegale content.
Recentelijk werd voor wat betreft pornografische deepfakes in het eerder genoemde rapport «Online seksueel geweld» geconcludeerd dat het bestrijden van online seksueel misbruik niet wordt belemmerd door een gebrek aan regelgeving.9 Hier komt bij dat het auteursrecht in de kern bedoeld is om de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst in staat te stellen het werk te (laten) exploiteren. Introductie van een auteursrecht op iets dat op zichzelf beschouwd geen creatieve prestatie is (een stem of beeltenis) en dat tot doel heeft openbaarmaking te voorkomen, staat daar haaks op. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ziet dan ook geen aanleiding om over te gaan tot aanpassing van wetgeving.
Erfrecht, levensverzekeringen en femicide |
|
Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Songül Mutluer (PvdA), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Struycken |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad van 5 juli 2025, getiteld: Als man zijn vrouw doodt en daar rijker van blijkt te worden: «Misdaad mag niet lonen»?1
Ja.
Klopt het dat iemand die volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard na het doden van zijn of haar partner, volgens artikel 4:3 Burgerlijk Wetboek (BW) niet van rechtswege onwaardig is om te erven, omdat er dan geen sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling?
Dat klopt. Op grond van artikel 4:3, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is iemand van rechtswege onwaardig om te erven van degene die hij om het leven heeft gebracht. De wet vereist hiervoor een onherroepelijke (strafrechtelijke) veroordeling. Daarvan is ook sprake als een straf in combinatie met terbeschikkingstelling (tbs) is opgelegd.2 Als uitsluitend tbs is opgelegd, is hiervan geen sprake.
De rechter kan alleen tot een strafrechtelijke veroordeling komen als het feit naar zijn oordeel aan de dader kan worden toegerekend. Als het misdrijf de dader vanwege een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis tijdens het begaan van het feit in het geheel niet kan worden toegerekend, kan de strafrechter wel een tbs-maatregel opleggen. De regeling van onwaardigheid in het erfrecht sluit hierbij aan; als de dader enig (strafrechtelijk) verwijt kan worden gemaakt waarop een strafrechtelijke veroordeling volgt, kan hij niet erven. Als de dader geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt vanwege een ziekelijke stoornis, is diegene niet van rechtswege onwaardig om te erven.
Gelet op de concrete feiten en omstandigheden in een individuele zaak kan het maatschappelijk gezien niettemin onaanvaardbaar zijn dat er aanspraak kan worden gemaakt op de nalatenschap van het slachtoffer. In dat geval kan de rechter op vordering van de nabestaanden bepalen dat de dader op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2, tweede lid, BW) geen aanspraak heeft op de nalatenschap. Ik verwijs in dit verband naar recente jurisprudentie van de Hoge Raad.3
Klopt het dat nabestaanden in deze gevallen alleen via een civiele procedure, waarin zij zich moeten beroepen op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 lid 2 BW), kunnen proberen de dader alsnog als onwaardig erfgenaam te laten verklaren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor nabestaanden onacceptabel is dat zij, in een kwetsbare en traumatische situatie, zelf juridische procedures en hoge kosten moeten aangaan om de dader van femicide uit te sluiten van de erfenis, terwijl de huidige wetgeving standaard uitgaat van erfrechtelijke waardigheid, tenzij zij daartegen optreden?
Het overlijden van een naaste is altijd een droevige gebeurtenis. Als een naaste dan ook nog door een misdrijf om het leven komt, is dit zeer schokkend en extra verdrietig. Als een dader vervolgens ook nog aanspraak maakt op de nalatenschap, komen andere erfgenamen en nabestaanden in een bijzonder tragische situatie terecht. Als sprake is van femicide of meer algemeen van partnermoord en de partner hiervoor strafrechtelijk is veroordeeld, kan hij op grond van de wet geen aanspraak maken op de nalatenschap van het slachtoffer.
In het artikel naar aanleiding waarvan deze vragen zijn gesteld, gaat het om een zaak waarin uitsluitend tbs is opgelegd, respectievelijk een zaak waarin de partner kort na de moord zelfmoord heeft gepleegd. In die gevallen volgt niet van rechtswege onwaardigheid (zie hiervoor de beantwoording van de vragen 2 en 3).
Voorop staat dat ik onderschrijf dat het zeer onrechtvaardig voelt dat iemand van wie bewezen is verklaard dat hij4 zijn echtgenote/partner om het leven heeft gebracht en daarvoor uitsluitend de tbs-maatregel heeft opgelegd gekregen, nog aanspraak zou kunnen maken op haar erfenis. Evenzeer is goed voorstelbaar dat het als onrechtvaardig wordt ervaren dat nabestaanden van de dader aanspraak kunnen maken op de erfenis in het geval de dader zich, voor (het einde van) het strafproces om het leven brengt, waardoor ook niet kan worden voldaan aan het wettelijke vereiste van een strafrechtelijke veroordeling. Vanuit die gedachte kan logischerwijs de vraag opkomen of het uitgangspunt van het erfrecht moet worden omgekeerd, zodat iemand die betrokken is bij moord op een (ex-)partner of familielid, ook als hij volledig ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, in beginsel moet worden uitgesloten van het recht om te erven, tenzij de rechter anders oordeelt.
De wens om de wet in die zin te wijzigen is vanuit het perspectief van nabestaanden zeer begrijpelijk. Daarom is eerder al aan deskundigen en betrokken organisaties uit de rechtspraktijk de vraag voorgelegd of het wenselijk is om artikel 4:3 BW zo aan te passen dat – kort gezegd – geen financieel voordeel gehaald mag worden uit een misdrijf, ongeacht of daarop een strafrechtelijke veroordeling is gevolgd. De algemene lijn van de reacties van deze deskundigen en betrokken organisaties was dat op juridisch vlak nut en noodzaak van een dergelijke wetswijziging worden betwijfeld. De reden daarvoor is dat waar de regeling van onwaardigheid in het erfrecht niet tot een rechtvaardig resultaat leidt, de corrigerende werking van de redelijkheid en billijkheid kan worden ingeroepen. Dit betekent dat het nu al mogelijk is om in gevallen als hierboven beschreven, de onwaardigheid tot erven in te roepen.
Ook een wetswijziging kan niet voorkomen dat nabestaanden in een gerechtelijke procedure worden verwikkeld, al dan niet op eigen initiatief. Een wettelijke regeling waarbij bijvoorbeeld tbs in beginsel leidt tot onwaardigheid, kan namelijk niet verhinderen dat een van de betrokken partijen het uiteindelijke oordeel of in dat geval sprake is van onwaardigheid tot erven aan een rechter voorlegt. De weg naar de rechter kan immers op voorhand nooit worden uitgesloten. Hierdoor kan het voorkomen dat de onwaardige erfgenaam aan wie tbs is opgelegd, de rechter vraagt in zijn geval te beoordelen of hij vanwege zijn bijzondere omstandigheden toch aanspraak kan maken op de nalatenschap. Daarbij zal ook altijd behoefte blijven bestaan aan het vangnet van de redelijkheid en billijkheid. De diversiteit van gevallen waarin tbs kan worden opgelegd en de verscheidenheid aan psychische stoornissen en omstandigheden die daarbij kunnen spelen, leiden ertoe dat het stellen van een absolute regel niet goed mogelijk is. Een regel die in alle voorkomende gevallen automatisch leidt tot een rechtvaardige uitkomst is niet mogelijk. In het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad is er mijns inziens geen noodzaak om voor de onwaardigheid tot erven na oplegging van tbs tot wetswijziging over te gaan. De Hoge Raad heeft immers uitdrukkelijk bepaald dat een rechter in voorkomende gevallen ook met het bestaande wettelijk kader tot het oordeel kan komen dat de dader die enkel tbs krijgt opgelegd geen aanspraak kan maken op de nalatenschap van het slachtoffer. Het EHRM deed hetzelfde voor het geval er sprake is van zelfdoding van de dader voordat tot een veroordeling heeft kunnen komen.5
Een wetswijziging acht ik daarom niet opportuun, zoals ook mijn ambtsvoorganger eerder dit jaar aan uw Kamer heeft laten weten.6 Ik realiseer mij dat dit niet tegemoet komt aan het immense verdriet en de wensen van nabestaanden die een dierbare hebben verloren door femicide. En tegelijkertijd kan een wetswijziging niet leiden tot het gewenste resultaat.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een persoon die betrokken was bij femicide aanspraak heeft gemaakt op een erfenis of een levensverzekering, ook in gevallen waarin geen strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden? Indien daar geen gegevens over beschikbaar zijn, bent u dan bereid om te onderzoeken in hoeveel gevallen dit zich heeft voorgedaan?
Er zijn geen centraal verzamelde data beschikbaar over het aantal gevallen waarin personen betrokken bij doding van een (ex-)partner of familielid aanspraak hebben gemaakt op een erfenis en/of levensverzekering. Individuele verzekeraars hebben bij het Verbond van Verzekeraars desgevraagd aangegeven dat het waarschijnlijk om zeer uitzonderlijke situaties gaat, naar schatting van het Verbond gaat het per maatschappij om één keer in de vijf jaar.
Bij levensverzekeringen gaat het om contractuele aanspraken waarbij, zonder een strafrechtelijke veroordeling of concrete aanwijzingen van negatieve betrokkenheid, wordt uitgekeerd aan de in de polis genoemde begunstigde. De verzekeraar is dan verplicht uitvoering te geven aan de verzekeringsovereenkomst.
Als voorafgaand aan de uitkering signalen bij de verzekeraar bekend zijn dat de begunstigde in negatieve zin betrokken is bij het overlijden van de verzekerde, zal dit gevolgen hebben voor de afhandeling van de verzekeringsclaim, in overeenstemming met de toepasselijke polisvoorwaarden. Verzekeraars zullen altijd onderzoeken of een claim moet worden toegekend of niet.
Klopt het dat ook levensverzekeringen, bijvoorbeeld gekoppeld aan een gezamenlijke hypotheek, doorgaans zonder aanvullende toetsing worden uitgekeerd aan de langstlevende partner of diens erfgenamen, zelfs als die partner betrokken is bij femicide?
Nee, levensverzekeraars keren uit aan de begunstigde zoals vermeld in de polis, maar gaan daarbij niet over tot automatische uitkering zonder toetsing. Voorafgaand aan een uitkering voert de verzekeraar een beoordeling uit van de claim aan de hand van de polis. Er moet worden vastgesteld of aan de voorwaarden is voldaan om tot uitkering over te gaan.
Daarbij gaat de verzekeraar uit van eigen onderzoek, hij heeft immers geen toegang tot opsporings- of justitiegegevens. Zonder aanwijzingen van een mogelijk misdrijf of negatieve betrokkenheid van de begunstigde, is er voor de verzekeraar geen grondslag om de uitkering op te schorten. Het is bovendien onwenselijk om het uitkeren van levensverzekeringen lichtvaardig op te schorten. Een levensverzekering biedt in veel gevallen essentiële bestaanszekerheid aan nabestaanden, bijvoorbeeld voor het kunnen blijven wonen in de gezamenlijke woning of het opvangen van inkomensverlies.
Opschorting van de uitkering kan juist in deze kwetsbare periode grote financiële en emotionele onzekerheid veroorzaken. Het is daarom van belang dat verzekeraars zorgvuldig en proportioneel omgaan met deze bevoegdheid uit de verzekeringsovereenkomst waardoor opschorting alleen plaatsvindt wanneer er sprake is van duidelijke, onderbouwde vermoedens van negatieve betrokkenheid van de begunstigde bij het overlijden van de verzekerde.
Deelt u de mening dat dit indruist tegen het rechtsgevoel en het beginsel dat misdaad niet mag lonen?
Het beginsel dat misdaad niet mag lonen is verankerd in het Nederlandse recht en ook opgenomen in de uitgangspunten van de verzekeringssector. Eén van de kernprincipes bij levensverzekeringen is het verbod op voordeel uit eigen misdrijf. Dit beginsel wordt standaard opgenomen in de polisvoorwaarden. Als bij de afhandeling van de claim komt vast te staan dat de begunstigde verantwoordelijk is voor het overlijden van de verzekerde, dan is uitkering aan deze begunstigde over het algemeen contractueel uitgesloten.
Bent u bereid om samen met het Verbond van Verzekeraars te onderzoeken of in de voorwaarden van levensverzekeringen standaardbepalingen kunnen worden opgenomen waarbij uitkering wordt opgeschort of geblokkeerd bij vermoedens van betrokkenheid van de begunstigde bij het overlijden?
Verzekeraars zijn zich bewust van deze problematiek en hebben daar in hun polisvoorwaarden in voorzien. Formulering van de contractuele voorwaarden – waaronder de regels wanneer niet wordt uitgekeerd – is in principe voorbehouden aan de verzekeraars zelf. Standaardbepalingen over het uitsluiten van uitkering bij misdrijven bestaan dus al, deze zijn alleen niet uniform vastgelegd in de branche.
In polisvoorwaarden is opgenomen dat de begunstigde geen recht heeft op uitkering indien deze betrokken is bij een misdrijf waarbij de verzekerde is overleden. Ook is opgenomen dat bij vermoedens van betrokkenheid de verzekeraar de uitkering kan opschorten, totdat meer duidelijkheid bestaat. Dergelijke voorwaarden worden in de praktijk derhalve al opgenomen en het opstellen van dergelijke voorwaarden is in principe ook voorbehouden aan de verzekeraars zelf.
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger zou zijn als het uitgangspunt in het erfrecht wordt omgekeerd zodat iemand die betrokken is bij femicide, ook als hij volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard, in beginsel wordt uitgesloten van het recht om te erven, tenzij de rechter anders oordeelt, in plaats van de huidige situatie, waarin deze persoon automatisch erft en het initiatief om dat te betwisten bij de nabestaanden ligt?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u deze vragen voor het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Mutluer op 22 september 2025 beantwoorden?
Met deze beantwoording ben ik aan dit verzoek tegemoet gekomen.
De verkoop van het gasdrukwapen ‘Sentinel’ en de hiaten in de wet |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in De Telegraaf van 8 juli 2025 over de verkoop van het gasdrukwapen «Sentinel», dat legaal op de markt is gebracht door minimale technische aanpassingen?1
Ja.
Klopt het dat dit wapen, ondanks de uiterlijke gelijkenis met een vuurwapen en het risico op letsel, momenteel niet onder het verbod op gasdrukwapens valt? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
De wet classificeert lucht-, gas- en veerdrukwapens in de zogenaamde wapencategorie IV onder 4e. Het voorhanden hebben van deze wapens is alleen toegestaan voor personen van 18 jaar en ouder. Voor leden van een schietvereniging die jonger zijn dan 18 jaar geldt een vrijstelling.
Lucht-, gas- en veerdrukwapens kunnen afhankelijk van de energie waarmee zij projectielen kunnen afvuren letsel veroorzaken. In het lopende traject voor de modernisering van de Wet wapens en munitie wordt meegenomen of het instellen van een energieafgifte grens ertoe kan bijdragen dat bepaalde lucht-, gas of veerdrukwapens als verboden aan te wijzen.
Als een lucht-, gas- of veerdrukwapen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, dan is het een verboden wapen, zoals genoemd in de categorie I onder 7e van de Wet wapens en munitie. Categorie I onder 7e van de wet benoemt het verbod op voorwerpen die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor be- of afdreiging geschikt zijn. In artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie is verder bepaald dat voor de beoordeling van deze vraag, voorwerpen een sprekende gelijkenis moeten vertonen met echte vuurwapens.
Het criterium «sprekende gelijkenis» kent in de uitvoeringspraktijk veel voorbeelden waarbij dilemma’s ontstaan over wat verstaan moet worden onder «sprekende gelijkenis». In uitspraken van verschillende rechterlijke instanties en met name van de Hoge Raad, blijkt dat hier zeer verschillend over gedacht kan worden. Vanwege de complexiteit die voortvloeit uit de toepasbaarheid van de criteria zoals die in categorie I onder 7e van de wet zijn opgesteld, zal ik in het moderniseringstraject van de wet hier in het bijzonder aandacht aan geven.
Ik heb de Werkgroep Advies Wet wapens en munitie gevraagd hier een advies over uit te brengen. Binnen deze werkgroep wordt verschillend naar dit criterium gekeken, maar het overwegende standpunt is dat het betreffende wapen niet valt onder de verboden categorie I onder 7e van de Wet wapens en munitie en gezien moet worden als een gasdrukwapen dat valt onder categorie IV onder 4e Wet wapens en munitie. Hiervan is het bezit voor personen van 18 jaar en ouder toegestaan. Ik verwacht het advies van de werkgroep dit najaar te ontvangen.
De werkgroep benadrukt dat de wet voldoende ruimte biedt om handhavend op te treden als men dit gasdrukwapen op de openbare weg of in een voor het publiek toegankelijke ruimte draagt. Voor dit wapen, zoals voor alle wapens van categorie IV, geldt namelijk een draagverbod. Het dragen van een wapen in de openbare ruimte roept immers direct onveiligheidsgevoelens op voor andere burgers. Met de wet in de hand kan hiertegen worden opgetreden. In dat geval valt dit onder het wettelijk verbod om wapens te mogen dragen en geldt als aanvullend criterium dat wanneer er sprake is van het dragen van deze wapens op de openbare weg of voor het publiek toegankelijke ruimtes dat die als voorwerpen kunnen worden aangemerkt die gelet op de aard of omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen dat zij zijn bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en die niet onder een van de andere categorieën vallen.
Kunt u aangeven wat de omvang is van de verkoop van dit type wapens in Nederland? Heeft u ook inzicht in het profiel van de kopers?
In Nederland ziet de Centrale Dienst In- en Uitvoer (CDIU) van de douane toe op de invoer van onder andere dit soort wapens. Een handelaar in Nederland kan middels een consent van CDIU deze wapens importeren. In dit consent zijn alle unieke kenmerken van de wapens genoemd. De politie heeft geen inzicht in de omvang, aangezien de verkoop dan legaal is.
De politie heeft ook geen inzicht in het profiel van de kopers van deze wapens. De verkoop van dit soort wapens is in de hierboven omschreven situatie legaal en bij aankoop heeft de handelaar tot taak om een registratie met betrekking tot de eerste verkoop van het wapen bij te houden waaruit blijkt de datum van overdracht, het aantal, het fabricaat en type van de overgedragen voorwerpen, de naam en het adres van degene aan wie wordt overgedragen en het soort en nummer van diens legitimatiebewijs. Deze registratie wordt gedurende een termijn van zeven jaren bewaard. Indien het wapen wordt doorverkocht vindt er geen registratie plaats.
Op welke wijze worden dit soort wapens momenteel gemonitord door politie en het Openbaar Ministerie? Wordt bijgehouden hoeveel incidenten of inbeslagnames er zijn geweest met dit of vergelijkbare wapens? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 vindt er geen continue monitoring plaats van de (door)verkoop van dit soort wapens. Van alle incidenten die ter kennis komen van de politie wordt een melding gemaakt in de politiesystemen. De wijze van de registratie van de melding maakt dat een analyse hierop vrijwel onmogelijk is. Zo kan een melding worden geregistreerd als «een verdachte situatie», «een bedreiging met een wapen» of anderszins.
In de herziening van de Wet wapens en munitie wordt verkend of het wenselijk is dat zware luchtdrukwapens onder het wettelijk verbod gaan vallen en daarmee alleen voorhanden mogen worden gehouden als er een wettelijke grond is om daarvoor een vergunning te verlenen. Zie hierover mijn antwoord op vragen 6 tot en met 9. In dat geval zal bij incidenten wel een uitgebreide registratie plaatsvinden, omdat het dan gaat om een incident met een verboden wapen.
Deelt u de zorg dat de beschikbaarheid van dit soort wapens, ook als ze niet-dodelijk zijn, kan leiden tot risicovolle situaties, geweldsescalatie of misbruik?
Ja, die zorg deel ik. Dit gasdrukwapen wordt door wapenhandelaren gepromoot als een wapen dat door burgers voor zelfverdediging kan worden ingezet. Dat vind ik een zeer zorgelijke ontwikkeling. Bovendien constateer ik dat, indien het wapen voor zelfverdediging kan worden ingezet, dat het wapen ook voor bedreiging en chantage van andere burgers en overheidsdiensten kan worden ingezet. Ook dat vind ik een zeer zorgelijke ontwikkeling. Zie verder mijn antwoord op vragen 6 tot en met 9.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat wapens door minimale technische aanpassingen toch op de markt gebracht kunnen worden, terwijl ze feitelijk onder de reikwijdte van het verbod zouden moeten vallen?
Acht u aanpassing van de Wet wapens en munitie wenselijk en uitvoerbaar om dit soort ontwijkconstructies te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de handhaafbaarheid van de huidige wetgeving, gezien de vele grijze gebieden en uitzonderingen?
Bent u bereid om samen met politie, het Openbaar Ministerie en wapenexperts te onderzoeken hoe de Wet wapens en munitie kan worden aangepast om tot een duidelijker en beter handhaafbaar wettelijk kader te komen?
Hoe verhoudt de Nederlandse regelgeving zich tot die van buurlanden zoals België, Duitsland en Frankrijk als het gaat om dit soort wapens? Zijn er signalen dat Nederland hierin achterloopt? Kunt u dat toelichten?
Het aspect «sprekende gelijkenis» zoals gehanteerd in de wet- en regelgeving is een juridische term die in onze in buurlanden niet wordt gehanteerd. Betreffende de schotkracht van lucht-, gas- en veerdrukwapens hanteren buurlanden zoals België, Duitsland en Frankrijk een limiet op de mondingsenergie (uitgedrukt in joule) voor wapens die zonder vergunning verkocht mogen worden. Deze grens varieert doorgaans tussen de 7,5 en 20 joule, afhankelijk van het land. Nederland kent, in tegenstelling tot andere landen in Europa, geen limiet en dus ook geen verbod op zware lucht-, gas- of veerdrukwapens.
Zoals hierboven aangegeven wordt de vraag of het wenselijk is dat ook in Nederland zware luchtdrukwapens onder het wettelijk verbod gaan vallen, meegenomen in het herzieningstraject van de Wet wapens en munitie.
Bent u bereid om in Europees verband te verkennen hoe regelgeving voor zogeheten niet-dodelijke verdedigingswapens beter op elkaar kan worden afgestemd, om ongewenste import en misbruik te voorkomen?
Op Europees niveau zijn momenteel verschillende initiatieven in gang gezet, waaronder de nieuwe regelgeving rond wapenhandel en traceerbaarheid. De komende periode zullen we verkennen hoe Nederland hier gericht op kan aanhaken en een bijdrage kan leveren aan de implementatie en verdere beleidsontwikkeling op dit vlak.
Ten slotte: kunt u aangeven in welk stadium de aangekondigde wetswijziging van de Wet wapens en munitie, inclusief het messenverbod voor minderjarigen, zich momenteel bevindt? Wanneer verwacht u dat dit voorstel aan de Tweede Kamer wordt aangeboden?
Zie mijn antwoord op vragen 6 tot en met 9 over het traject voor de herziening van de Wet wapens en munitie. Het traject bevindt zich momenteel in de fase waarin de problematiek rondom het huidige legale vuurwapenbezit in kaart wordt gebracht en mogelijke oplossingen worden verkend. Over de planning van de herziening informeer ik uw Kamer volgend jaar.
Het wetsvoorstel messenverbod is in december 2022 in internetconsultatie gegaan. Naar verwachting vindt dit najaar besluitvorming plaats over het vervolg van het wetsvoorstel messenverbod.
De uitvoering van maatregelen om femicide in Nederland aan te pakken |
|
Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Songül Mutluer (PvdA), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Struycken |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de omvang en aard van de problematiek rondom femicide in Nederland en het feit dat iedere acht dagen een vrouw vermoord wordt, meestal door haar partner of ex partner?
Ja, ik ben bekend met de aard en omvang van femicide in Nederland en ik deel de opvatting dat femicide, evenals huiselijk geweld en kindermishandeling, een groot maatschappelijk veiligheidsprobleem is in Nederland dat structurele aandacht en effectieve oplossingen vereist.
Onze samenleving is recent opnieuw opgeschrikt door een aantal vreselijke zaken waarin meisjes en vrouwen zijn omgebracht. We weten uit wetenschappelijk en statistisch onderzoek dat geweld tegen vrouwen een omvangrijk veiligheidsprobleem is in Nederland, met vergaande gevolgen voor zowel slachtoffers en hun families, en ook voor buurten, gemeenten en de samenleving als geheel. Ook de brede maatschappelijke aandacht laat zien hoe urgent dit probleem is. Het is van belang dat we dit geweld ook op de lange termijn op verschillende fronten bestrijden. Het kabinet werkt met gemeenten en de betrokken instanties aan gerichte versterking van de aanpak. Samen met de Staatssecretaris Langdurig en Maatschappelijke Zorg en de Staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zet ik mij, net als mijn voorgangers op het departement, hiervoor met overtuiging in. In de brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!» van 10 juli jl. staat beschreven hoe wij dat doen.1
Deelt u de opvatting dat femicide een ernstig maatschappelijk probleem is dat structurele aandacht en effectieve oplossingen vereist, ook nu het kabinet is gevallen en het onderwerp in uw portefeuille is terecht gekomen? Zo ja, op welke wijze geeft u daar op dit moment invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de verschillende beleidsvoorstellen, moties en toezeggingen die de afgelopen jaren in de Tweede Kamer zijn gedaan ten aanzien van de aanpak van femicide en geweld tegen vrouwen? Kunt u per voorstel of toezegging aangeven wat de huidige status van uitvoering is?
Ja, ik ben op de hoogte van de verschillende beleidsvoorstellen, moties en toezeggingen die de afgelopen jaren in de Tweede Kamer zijn gedaan over de aanpak van femicide en geweld tegen vrouwen. Voor reacties hierop verwijs ik u (onder meer) naar het plan van aanpak «Stop femicide!» d.d. 7 juni 2024, de bovengenoemde Kamerbrief van 10 juli 2025, evenals de Verzamelbrief naar aanleiding van het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen d.d. 14 november 20242 en de brief met toelichting op de verkenning naar een 24/7 meldpunt femicide en het verbeteren van de bereikbaarheid van Veilig Thuis en reactie op de initiatiefnota van het lid Mutluer d.d. 1 april 2025.3 In al deze stukken kunt u lezen welke acties door het kabinet worden ondernomen in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling en het voorkomen van femicide. In de brief van 10 juli 2025 (inclusief de bijlage) is de meest recente stand van zaken opgenomen.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel Strafbaarstelling psychisch geweld verwachten? Kunt u toelichten waarom de eerdere toezegging van de vorige Staatssecretaris, om dit wetsvoorstel in mei aan de Kamer te sturen, niet is nagekomen?
Ik verwacht dat dit wetsvoorstel voor de zomer van 2026 in consultatie kan gaan. Ik verwijs u naar de met uw Kamer gedeelde contouren van het wetsvoorstel voor de afzonderlijke strafbaarstelling van psychisch geweld. Er is voor gekozen om deze contouren als bijlage mee te sturen bij de brief van 10 juli over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Dit wetsvoorstel is een belangrijk onderdeel van de versterking van de strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld. Naast dit wetsvoorstel wordt gewerkt aan het vergroten van kennis over psychisch geweld binnen de betrokken organisaties en het verbeteren van de dossiervorming. Beide zijn cruciaal voor het verbeteren van de bewijsvoering in strafzaken waarin psychisch geweld aan de orde is. Ik attendeer u ook op het onderzoeksrapport Psychisch geweld in het strafrecht van de Rijksuniversiteit Groningen, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC), dat op 28 augustus jl. met uw Kamer is gedeeld.4 De bevindingen van dit rapport worden benut voor het wetsvoorstel.
Wanneer ontvangt de Kamer de brief met een voortgangsrapportage over de prioriteiten uit het actieplan «Stop Femicide»? Welke concrete resultaten zijn reeds geboekt?
Deze brief heeft uw Kamer op 10 juli jl. ontvangen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Becker en Van der Werf (Kamerstuk 29 279, nr. 890) en het bijbehorende toegezegde onderzoek naar de wijze waarop landelijke coördinatie in de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en kindermishandeling kan worden vormgegeven? Wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten aangezien deze in juni 2025 werden verwacht?
Zoals ook beschreven in de brief van 10 juli jl. komen wij na de zomer van 2025 met een beleidsreactie op de verkenning van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) naar de verschillende vormen waarop coördinatie van het beleid en de aanpak kan worden vormgegeven. Het rapport van de NSOB zal zo snel mogelijk aan uw Kamer worden aangeboden. Daarnaast verwijs ik u naar bijlage 1 «Overige moties en toezeggingen» (pagina 2) bij de brief van 10 juli jl. met betrekking tot de motie Becker en Van der Werf.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van der Werf c.s. over onderzoek naar een Nederlandse variant van Clare’s Law?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid financiert een eerste (juridische) verkenning die op initiatief van de Open Universiteit samen met onder andere de gemeente Rotterdam, de politie en Filomena Rotterdam op korte termijn wordt uitgevoerd, mede naar aanleiding van een recent werkbezoek door een aantal van deze partijen aan het Verenigd Koninkrijk. De resultaten van deze verkenning zijn naar verwachting in januari 2026 gereed. Omwille van de snelheid is ervoor gekozen om geen separaat onderzoek te starten maar aan te haken op dit lokale initiatief.
Hoe staat het met de toezegging dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid in gesprek gaat met politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak hoe kennis over rode vlaggen, intieme terreur en femicide verder kan worden geborgd? Hebben deze gesprekken al plaatsvonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten en kunnen deze worden gedeeld met de Kamer? Zo niet, gaan deze gesprekken nog plaatsvinden?
In de eerdergenoemde brieven is beschreven op welke wijze de deskundigheid over rode vlaggen, dwingende controle en femicide binnen onder meer de politie, het Openbaar Ministerie en in de rechtspraak wordt geborgd en vergroot. Het bredere traject ter ontwikkeling van een strategie voor deskundigheidsbevordering onder professionals is hier ook op gericht. Met de politie en het Openbaar Ministerie vinden gesprekken plaats over het bevorderen en borgen van deze kennis. Met de rechtspraak ga ik nog nader in gesprek over de wijze waarop de deskundigheid over deze onderwerpen ook onder rechters kan worden vergroot. Daarnaast dragen acties als het verbeteren van het zicht op veiligheid in gezag- en omgangszaken en het verbeteren van de dossiervorming voor een betere strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld ook bij aan de informatiepositie van rechters.
Wat is de status van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC)-onderzoek naar de huidige strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld? Wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten?
Dit onderzoek is op 28 augustus jl. met de Kamer gedeeld.
Wat is de status van het internationaal rechtsvergelijkend onderzoek over strafbaarstelling psychisch geweld? Kunt u toelichten welke landen worden betrokken in dit onderzoek en wanneer de Kamer de resultaten kan verwachten?
Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd, de resultaten worden in het vierde kwartaal van 2025 verwacht. De opzet van dit onderzoek is eerder met uw Kamer gedeeld, als bijlage bij de brief over de voortgang van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling d.d. 22 september 2023.5 De volgende landen zijn in dit onderzoek betrokken: Engeland en Wales, Ierland, Denemarken, Frankrijk en Cyprus.
Hoe staat het met de uitvoering van de toezegging om het klachtvereiste bij stalking te laten vervallen? Kunt u een tijdspad schetsen voor de afschaffing van dit vereiste en toelichten wat dit betekent voor slachtoffers?
In de eerdergenoemde contouren van de afzonderlijke strafbaarstelling van psychisch geweld staat vermeld dat het wegnemen van het klachtvereiste voor belaging (stalking) zal worden meegenomen in de afzonderlijke strafbaarstelling van psychisch geweld. Dit betekent dat de mogelijkheid om een strafvervolging in te stellen niet afhankelijk zal zijn van de wens daartoe van het slachtoffer. Het Openbaar Ministerie zal de mogelijkheid hebben om op eigen initiatief een opsporingsonderzoek te verrichten en vervolging in te stellen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de gesprekken tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de Britse autoriteiten over het aanmerken van vrouwenhaat als extremistische ideologie? Hebben deze gesprekken inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, kan hierover iets met de Kamer worden gedeeld? Zo niet, gaan deze gesprekken nog plaatsvinden?
Ja, in bijlage 1 «Overige moties en toezeggingen» (pagina 8–9) bij de brief van 10 juli jl. is uw Kamer hierover al geïnformeerd.
Is de publiekscampagne, die wordt gefinancierd met de middelen uit amendement-Mutluer (Kamerstuk 36 600 VI, nr. 34), al van start gegaan? Zo ja, hoe ziet deze publiekscampagne eruit? Zo niet, wanneer gaat deze campagne van start?
Deze publiekscampagne gaat op 25 september 2025 van start. In deze campagne wordt het publiek geïnformeerd over de specifieke signalen van dwingende controle, en over de handelingsopties die men heeft als men dergelijke signalen herkent. Tegelijk met deze campagne wordt een informatietour over dwingende controle georganiseerd voor alle medewerkers van o.a. politie, Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, reclassering en Veilig Thuis, met het doel om bewustwording binnen deze organisaties verder te vergroten.
Hoe staat het met de ontwikkeling van een nationale femicide-monitor, zoals eerder is toegezegd in de beantwoording van Kamervragen? Welke stappen zijn reeds gezet, wie is verantwoordelijk voor de uitvoering en wanneer verwacht u dat deze monitor operationeel is?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid financiert de Universiteit Leiden voor het opzetten van de Nederlandse Femicide Monitor voor de periode van 2025 tot en met 2029. Deze monitor gaat inzicht bieden in de omvang en aard van vrouwenmoord in Nederland en in de kenmerken en subtypen van deze zaken. Dit wordt gedaan aan de hand van een wetenschappelijke analyse van politiedata, OM-data, rechtbankdata en mediaberichten vanaf 2014. De bevindingen vormen een verdieping van de jaarlijkse CBS-statistieken over moord en doodslag in Nederland. De Universiteit Leiden publiceert vanaf 2025 jaarlijks over de statistieken van het afgelopen jaar. Daarnaast worden er periodieke overzichtsrapportages over een langere periode gepubliceerd. Ook produceert de Universiteit Leiden rapportages over specifieke kenmerken van vrouwenmoord in Nederland, evenals een webapplicatie «Femicide in Nederland» en kennisuitwisseling door o.a. workshops en symposia. Ook stelt de Universiteit Leiden de betreffende onderzoeksdata beschikbaar aan onder meer het WODC en het CBS, zodat ook eventueel verdiepend onderzoek uitgevoerd kan worden. Tenslotte kan de Femicide Monitor ook als basis dienen voor de selectie van casussen voor de in de brief van 10 juli jl. genoemde huiselijk geweld-reviews.
Hoe staat het met de ontwikkeling van een strategie voor deskundigheidsbevordering over de rode vlaggen van femicide bij diverse bevolkingsgroepen? Is hiervoor reeds een opdracht verstrekt? En wat is op dit moment de status van deze strategie? Wie is er verantwoordelijk voor de uitrol en implementatie van deze strategie?
In aanvulling op de informatie over de totstandkoming van een strategie voor deskundigheidsbevordering voor professionals in de brief van 10 juli jl. (p. 4–5), kan ik u namens de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg melden dat de aanbestedingsprocedure bijna is afgerond.
Hoe staat u tegenover de instelling van een regeringscommissaris voor huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen, in lijn met artikel 10 van het Verdrag van Istanboel, waarin deze functie als verplichting is opgenomen? Overweegt u om tot instelling over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat is de status van het toegezegde gesprek tussen de (destijds) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Rechtsbescherming over omgangsregelingen voor kinderen na partnerdoding? Heeft dit gesprek plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten en welke vervolgstappen zijn genomen? Zo nee, wanneer zal dit gesprek plaatsvinden?
Ja, het gesprek tussen de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en Staatssecretaris Rechtsbescherming over omgangsregelingen voor kinderen na partnerdoding heeft plaatsgevonden. Ik verwijs u naar bijlage 1 «Overige moties en toezeggingen» bij de brief van 10 juli jl. (pagina 7–8) over de uitkomsten van dit overleg. Samen met de betrokken uitvoeringsorganisaties, experts en nabestaanden zal ik verkennen wat de mogelijkheden zijn om het proces rond contact-, omgang- en gezagskwesties voor nabestaanden te verbeteren, uiteraard zonder daarbij af te doen aan het belang van het kind.
Hoe staat het met de interne verkenning binnen de politie naar regievoering binnen een eenheid in zaken van huiselijk geweld en femicide? Op welke wijze wordt in deze verkenning gekeken naar het mogelijk aanstellen van een interne casusregisseur per zaak?
Het verbeteren van de interne casusregie binnen de politie bij (ex-)partnerstalking is een belangrijke verbeteractie naar aanleiding van aanbevelingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid.6 Deze taak behoort bij de casusregisseur stalking in het basisteam.
Elk basisteam moet minimaal twee casusregisseurs stalking hebben die bij gemiddelde en hoog risico stalkingscasuïstiek regie voeren. Daarnaast is de politie ook bezig om de regievoering door te ontwikkelen naar de rol van regisseur Zorg en Veiligheid die zich naast stalking en huiselijk geweld ook bezighoudt met andere thema’s rond Zorg en Veiligheid waarbij toenemende of ernstige zorgen zijn, zoals personen met verward/onbegrepen gedrag, kindermishandeling en jeugd. Een interne politiemedewerker heeft deze rol. Elke politie-eenheid maakt een plan van aanpak waarin staat op welke wijze de rol van regisseur Zorg en Veiligheid wordt ingevuld. Zij doen dit volgens de kaders die hiervoor op landelijk politieniveau zijn vastgesteld. De realisatie hiervan is inmiddels in verschillende eenheden gestart. De korpsleiding stuurt hierop.
Dit is eveneens beschreven in de brief van 10 juli jl.
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden voor het notaoverleg op 22 september 2025?
Ja, hoewel enkele vragen geclusterd zijn beantwoord.
Het RSJ-advies over het stemrecht van gedetineerden |
|
Michiel van Nispen (SP), Willem Koops (NSC) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Struycken |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) over het stemrecht van ingesloten justitiabelen?1
Ja.
Erkent u dat stemmen een fundamenteel grondrecht is en ook ingesloten justitiabelen het recht hebben om te stemmen, maar dat dit in de praktijk erg lastig is voor deze groep?
Stemmen is een fundamenteel recht en ook ingesloten justitiabelen hebben het recht om te stemmen. Dit recht is neergelegd in artikel 4 van de Grondwet.
Iedereen die het recht heeft om te stemmen, moet dat recht zo goed mogelijk kunnen uitoefenen. Het kiesrecht van justitiabelen is in de Kieswet gewaarborgd. De Kieswet (artikel B 6) bepaalt dat personen wier vrijheid is ontnomen, bij volmacht stemmen. Op die manier hebben justitiabelen dezelfde mogelijkheid om te stemmen als andere mensen die niet in staat zijn hun stem uit te brengen in een stemlokaal. Een uitzondering hierop zijn personen die op de dag van stemming verlof hebben of op basis van het regime waarin zij verblijven genoeg bewegingsvrijheid hebben om in persoon aan de stemming te kunnen deelnemen.
De RSJ heeft in het advies aangegeven dat er voor ingesloten justitiabelen verschillende belemmeringen zijn om hun stemrecht daadwerkelijk uit te oefenen. De volmachtprocedures lijken voor een deel van de ingesloten justitiabelen om verschillende redenen ingewikkeld, onder meer vanwege de benodigde administratieve handelingen en de afhankelijkheid van het hebben van een positief sociaal netwerk dat nodig is om iemand te volmachtigen. Daarnaast benoemt de RSJ belemmeringen op het gebied van informatievoorziening richting justitiabelen over de volmachtprocedures. Verder hebben justitiabelen in beginsel geen vrije en zelfstandige toegang tot het internet en print- en kopieerfaciliteiten voor het administratieve proces. Dat bemoeilijkt ook de toegang tot onafhankelijke informatie over verkiezingsprogramma’s en standpunten van politieke partijen.
Het is uiteraard van belang dat justitiabelen zo min mogelijk belemmeringen ervaren bij het uitoefenen van stemrecht. Waar uitvoerbaar en juridisch mogelijk, worden de aanbevelingen van de RSJ daarom overgenomen. In de beleidsreactie die op 19 september aan uw Kamer is verzonden is toegelicht hoe opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de RSJ.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door diverse belemmeringen, waardoor mensen die ingesloten zijn moeilijk gebruik kunnen maken van hun stemrecht, veel stemmen verloren gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is onvermijdelijk dat ingesloten justitiabelen belemmeringen ervaren bij de uitoefening van hun stemrecht. Dat is namelijk inherent aan het ingesloten zijn; zij kunnen niet zoals mensen in de vrije maatschappij naar het stemlokaal. Daarom is bepaald dat zij stemmen bij volmacht. Tegelijkertijd is stemmen een fundamenteel recht. Er zijn geen landelijke cijfers bekend over de uitoefening van het stemrecht van justitiabele, maar elke stem telt en het is onwenselijk dat mensen die hun stem willen uitbrengen daar niet in slagen vanwege praktische hobbels. Zoals aangegeven, worden de aanbevelingen van de RSJ daarom, waar uitvoerbaar en juridisch mogelijk, overgenomen.
Welke belemmeringen zouden naar uw mening verminderd kunnen en moeten worden om meer gedetineerden in staat te stellen effectief gebruik te laten maken van hun stemrecht?
In de beleidsreactie wordt nader ingegaan op welke maatregelen worden genomen om deze belemmeringen weg te nemen. Zo wordt er gewerkt aan het verder verduidelijken van het informatiemateriaal over de volmachtprocedure. Ook zal de mogelijkheid tot hulp van medewerkers van DJI bij de volmachtprocedure proactief onder de aandacht worden gebracht. Daarnaast zorgt DJI ervoor dat de benodigde volmachtformulieren tijdig beschikbaar zijn voor justitiabelen. Bij wijze van pilot beziet DJI momenteel in één PI of voor de aanstaande Tweede Kamerverkiezing een (mobiel) stembureau ingericht kan worden dat voldoet aan de Kieswet, de veiligheidseisen van DJI en uitvoerbaar is. Dit doet DJI in samenwerking met de betreffende gemeente. Verder zet DJI zich in aanloop naar de aankomende verkiezingen in om justitiabelen die dat willen de mogelijkheid te bieden een stemhulp (Stemwijzer of Kieskompas) te gebruiken (voor zover dit niet wordt verhinderd door opgelegde beperkingen en veiligheidsmaatregelen).
Bent u bereid puntsgewijs te reageren op de aanbevelingen van de RSJ en heel serieus te bezien wat er met de concrete voorstellen gedaan kan worden, zoals bijvoorbeeld het inrichten van mobiele stembureaus en het verbeteren van de onderhandse en schriftelijke volmachtprocedure?
Voor een uitgebreide reactie op het RSJ-advies, met een reactie per aanbeveling van de RSJ, wordt naar de beleidsreactie verwezen.
Bent u bereid te bezien wat u al bij de komende verkiezingen kunt verbeteren, zodat meer ingeslotenen gebruik kunnen maken van hun stemrecht? Zo niet, waarom niet?
Een groot gedeelte van de verbeteringen, die zijn aangekondigd in de eerdergenoemde beleidsreactie, zijn óf al uitgevoerd of worden nog voor de komende Tweede Kamerverkiezing uitgevoerd. Ik verwijs hiervoor naar de eerder genoemde beleidsreactie.
Dat het antisemitische punkduo Bob Vylan in september en oktober optreedt in Amsterdam en Tilburg |
|
Marina Vondeling (PVV) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat Bob Vylan, die op het Glastonbury festival onder andere «Dood, dood, aan de IDF» en «Free, Free Palestine» scandeerde, in september optreedt in Paradiso en in oktober in Poppodium 013?1 2
Ik ben bekend met het nieuwsartikel waaraan u refereert.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat zowel Paradiso als 013 een podium biedt aan deze antisemieten terwijl de optredens in andere landen inmiddels zijn geschrapt en het Amerikaanse visum van het duo is ingetrokken vanwege de uitspraken die zij hebben gedaan op het Glastonbury festival?
Ik deel uw bezorgdheid over antisemitisme in Nederland. In algemene zin kan ik zeggen dat voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd kan worden. Dit is mogelijk middels onder andere een ongewenstverklaring en/of een signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS III).
Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Gaat u ervoor zorgen dat alle optredens van deze antisemitische haatzaaiers in Nederland onmiddellijk worden gecanceld en zij geen toegang meer krijgen tot Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat een oud-AIVD’er waarschuwt dat brandstichtingen door dierenextremisten “weer terug dreigen te komen” |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in De Telegraaf van 7 juli 2025, waarin wordt bericht over de bezetting van drie slachthuizen in Apeldoorn door naar verluidt circa veertig radicale dierenactivisten van de groep 269 Libération Animale, en waarin een voormalig medewerker van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarschuwt dat brandstichtingen door dierenextremisten «weer terug dreigen te komen»?1
Ja.
Klopt het dat het hierbij ging om een internationale actie, gecoördineerd door extremisten uit onder meer Frankrijk, Duitsland en Nederland? Hoeveel extremisten namen deel aan de acties? Hoeveel aanhoudingen zijn er verricht? En hoeveel van de aangehouden extremisten waren buitenlands staatsburger?
Op maandag 7 juli 2025 zijn er 42 actievoerders aangehouden binnen de gemeente Apeldoorn. Alle aangehouden personen hebben een buitenlandse geboorteplaats. Op een flyer van de actiegroep stonden te blokkeren bedrijven genoemd in Frankrijk en Nederland. Het onderzoek van de politie onder gezag van het Openbaar Ministerie (OM) naar de bezettingen in Apeldoorn is nog in volle gang.
Sinds wanneer is de Nationaal Coördinator Terorrismebestrijding en Veiligheid (NCTV)/AIVD op de hoogte van deze groep en hun activiteiten in Nederland en daarbuiten? Is hierover contact geweest met buitenlandse veiligheidsdiensten?
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) doet geen onderzoek naar groepen of personen, ook niet uit het buitenland, maar duidt wel voortdurend fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen. De NCTV kan derhalve geen inschatting maken van de dreiging die mogelijk uitgaat van specifieke groeperingen of personen, over samenwerkingen tussen groeperingen. De AIVD kan, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) 2017, geen uitspraken doen over al dan niet lopende onderzoeken of informatieposities van de dienst.
Beide organisaties rapporteren periodiek over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland. De NCTV rapporteert twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en gewelddadige extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Hieraan ligt onderzoek ten grondslag naar alle vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme, ongeacht ideologische signatuur. Uit het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland d.d. 17 juni 2025 volgt dat er geen aantoonbare geweldsdreiging van de Nederlandse dierenrechtenbeweging uitgaat. De AIVD heeft op basis van de Wiv 2017 als taak onderzoek te doen naar organisaties en personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. De AIVD kan via het jaarverslag rapporteren over de dreigingen voor de nationale veiligheid die zich in het afgelopen jaar hebben voorgedaan. Daarin is deze groep de afgelopen jaren niet genoemd.
De laatste jaren is het beeld dat gewelddadige acties van dierenrechtenextremisten, zoals brandstichting, vrijwel niet voorkwamen. De incidenten van dit jaar zijn nog in onderzoek bij politie en OM en zijn mogelijk uitzonderingen op dit beeld. Mogelijk wijzen de recente incidenten op een opleving van extremisme uit die hoek. De NCTV volgt de ontwikkelingen rondom dit fenomeen nauwlettend. Dit betekent onder meer dat er met interesse wordt gekeken naar de uitkomsten van de lopende strafrechtelijke onderzoeken naar bijvoorbeeld de toedracht van de brand bij Plukon.
Ten aanzien van de bredere links-extremistische beweging beschrijft de AIVD in het jaarverslag van 2024 dat er bij de links-extremistische beweging als geheel, waar ook dierenrechtenextremisten onder vallen, geen grotere bereidheid is waargenomen om geweld te gebruiken. Wel zijn enkele acties over diverse onderwerpen harder geworden, er was daarbij sprake van vernielingen, intimidatie en doxing – het delen van iemands persoonsgegevens om hem of haar te intimideren. Ook stelt de AIVD dat het grootste deel van de linkse actie-scene zich nog altijd op activistische wijze blijft uiten, met soms kleinschalige, soms zeer zichtbare acties rond klimaat, vluchtelingen, woningnood en rechts-extremisme.
Hoe beoordeelt u de toegenomen samenwerking van radicaal dierenextremisme over de landsgrenzen heen? Acht u het risico reëel dat buitenlandse groeperingen in Nederland aanslagen of andere gewelddadige acties plegen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de dreigingsinschatting van de NCTV/AIVD met betrekking tot deze groep en verwante groeperingen in de afgelopen vijf jaar? Is deze dreiging in de loop der tijd toegenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt de groep 269 Libération Animale momenteel actief gemonitord door de NCTV, AIVD of andere opsporings- of inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de uitspraak van voormalig AIVD'er Hanselman dat de kans op brandstichtingen door dierenextremisten «reëel» is en dat «we dit weer vaker gaan zien»? Wat is uw eigen inschatting?
De incidenten van dit jaar zijn nog in onderzoek bij politie en OM en zijn mogelijk uitzonderingen op het dreigingsbeeld zoals geschetst bij vragen 3 tot en met 6. Mogelijk wijzen de recente incidenten op een opleving van extremisme uit die hoek. De NCTV volgt de ontwikkelingen rondom dit fenomeen nauwlettend.
Heeft u informatie dat deze groep of aanverwante netwerken betrokken waren bij eerdere strafbare feiten in Nederland, zoals de brandstichting bij Plukon in juni of intimidatie van gedeputeerde Zoet op privéterrein?
Op dit moment doet de politie onder gezag van het OM onderzoek naar deze incidenten. Wij kunnen niet vooruitlopen op de uitkomsten hiervan.
Wordt onderzocht of sprake is van een criminele of terroristische organisatie in de zin van de artikelen 140 en 140a van het Wetboek van Strafrecht? Waarom wel of waarom niet?
Op dit moment is het onderzoek van de politie onder gezag van het OM in volle gang. Of wordt vervolgd en zo ja voor welke strafbare feiten is aan het Openbaar Ministerie.
Zijn de aangehouden extremisten in Apeldoorn voorgeleid aan een (hulp)Officier van Justitie? Zijn zij in verzekering gesteld, of zijn zij direct weer vrijgelaten? Voor welke exacte strafbare feiten zijn zij aangehouden, en welke (verdere) vervolging wordt overwogen?
De 42 in Apeldoorn aangehouden personen zijn voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Deze personen zijn niet in verzekering gesteld. Zij zijn aangehouden voor huisvredebreuk (art. 138 Sr) en lokaalvredebreuk (art. 139 Sr). Over verdere vervolging en voor welke feiten kunnen wij in het kader van het lopende onderzoek nog niet vooruitlopen, dit is aan het OM.
Kunt u in overleg treden met het Openbaar Ministerie om ervoor te zorgen dat de aangehouden dierenextremisten daadwerkelijk vervolgd worden?
Het is aan het OM om te bepalen, op basis van een strafrechtelijk onderzoek, of overgegaan wordt op strafrechtelijke vervolging. Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid om daar in te treden.
Deelt u de mening dat de rechterlijke uitspraak in de zaak-Boxtel waarbij werd geoordeeld dat illegale bedrijfsvestiging onder het demonstratierecht kan vallen, zonder het aanpassen van wetgeving, een uitnodiging vormt voor meer, en mogelijk ernstigere, extremistische of terroristische acties tegen bedrijven in de voedselketen?
Laten we vooropstellen dat alle gewelddadige acties tegen bedrijven of (eigendommen van) personen onacceptabel zijn. Ruimte voor kritiek, protest, demonstraties en ander activisme is essentieel in onze democratische rechtsorde. Tegelijkertijd mag deze ruimte nooit een vrijbrief zijn voor het plegen van strafbare feiten.
Er is sprake van een onafhankelijk rechterlijk vonnis; het is niet aan mij als Minister om dat inhoudelijk te becommentariëren.
Het is aan de rechter om te oordelen over de toepassing van de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) en/of de vrijheid van betoging (de vrijheid van vereniging en vergadering, artikel 11 EVRM) in een concreet geval. Daarbij beoordeelt de rechter of een bepaalde zaak binnen de reikwijdte van (één van) deze artikelen valt en of het maken van een inmenging op deze rechten door strafrechtelijk optreden gerechtvaardigd is in de omstandigheden van het geval. In een voorkomend geval weegt de rechter het recht op eigendom (artikel 1 Eerste Protocol EVRM) af tegen de vrijheid van meningsuiting en/of de vrijheid van betoging (artikelen 10 resp. 11 EVRM).
Het is aan de rechter om per geval – in het kader van proportionaliteit en subsidiariteit – te beoordelen of een inbreuk op het eigendomsrecht is gerechtvaardigd binnen de context van een demonstratie. Daarbij kijkt de rechter bijvoorbeeld naar het karakter van de demonstratie en de mate van de inbreuk op het eigendomsrecht.
Dat kan betekenen dat de rechter in een concreet geval kan oordelen dat vrijspraak dient te volgen op grond van toetsing aan artikelen 10 en/of 11 EVRM, zoals in het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 december 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:4005, Hoge Raad, 20-003576-19). In dit arrest oordeelde het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat de «wederrechtelijkheid» van het binnendringen niet wettig en overtuigend was bewezen, omdat de desbetreffende demonstratie binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit was gebleven. Er zijn ook voorbeelden waar de rechter heeft geoordeeld dat strafbaar optreden wel verenigbaar was met artikelen 10 en 11 EVRM, zoals het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2022 over lokaalvredebreuk bij de bouwvakbeurs bij de RAI (ook artikel 138 lid 1 Sr)(ECLI:NL:HR:2022:126, Hoge Raad, 20/02710).
Bent u bereid om het actuele inlichtingenbeeld over dierenextremisme te actualiseren, te herijken en (vertrouwelijk) met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 6 rapporteert de NCTV twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Op het moment dat er zich ontwikkelingen voordoen waarbij uitingen worden gedaan of acties plaatsvinden vanuit de dierenrechtenbeweging die de lat van extremisme (of zelfs terrorisme) halen, zal de NCTV hierover rapporteren.
Dit geldt ook voor de AIVD. De AIVD kan via het jaarverslag in het openbaar rapporteren over de dreigingen voor de nationale veiligheid van dat jaar. Daarnaast kan ook de AIVD, indien daar aanleiding voor is, partners via de geëigende kanalen informeren.
Bent u bereid om te onderzoeken of bepaalde extremistische dierenrechtenorganisaties, zoals het Animal Liberation Front en 269 Libération Animale, kunnen worden aangemerkt als terroristische of criminele groeperingen?
Als er voldoende aanwijzingen zijn dat personen of organisaties betrokken zijn bij terroristische activiteiten kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid, deze personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme plaatsen. Voldoende aanwijzingen zijn onder meer de instelling van een onderzoek of vervolging door een bevoegde instantie wegens een terroristische activiteit, een veroordeling door de rechter of een ambtsbericht van de AIVD dat geloofwaardige indicaties bevat van betrokkenheid van een persoon of organisatie bij een terroristische activiteit of poging daartoe.
Het plaatsen van personen of organisaties op de sanctielijst is een vergaande en ingrijpende maatregel. Per persoon of organisatie wordt nauwgezet gekeken naar de omstandigheden en de aanwijzingen. Daarbij is en blijft maatwerk geboden. Voor zover bekend is iets dergelijks niet voorhanden in relatie tot deze groep en is er dus geen juridische basis om de in de vraag genoemde organisaties op de Nederlandse sanctielijst terrorisme te plaatsen.
Hoe worden bedrijven in de voedselketen waaronder slachterijen, kalverhouders, transporteurs en pluimveebedrijven op dit moment actief en preventief beschermd tegen sabotage, inbraak of brandstichting door dierenextremisten? Is er structurele ondersteuning, of zijn zij hiervoor op zichzelf aangewezen?
Wij begrijpen dat ongewenste activiteiten op het eigen erf of bedrijf grote impact hebben op ondernemers. Het is primair de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf om hiertegen op te treden bij de ondernemer zelf. Hierbij probeert de overheid waar mogelijk te ondersteunen. Er zijn verschillende maatregelen die ondernemers zelf kunnen treffen. De Platforms Veilig Ondernemen helpen ondernemers in het weerbaar worden tegen criminaliteit, waaronder inbraak en diefstal. Bij concrete signalen van dreigingen worden ondernemers verzocht dit te signaleren bij de politie. Agrariërs kunnen desgewenst ook contact opnemen met de vertrouwenspersonen van de brancheorganisaties LTO-Noord, ZLTO en LTTB.
Bestaan er draaiboeken of scenario’s voor overheidsoptreden bij dit soort gecoördineerde bezettingen of sabotageacties? Worden deze afgestemd met de veiligheidsregio’s, politie en sectorpartijen?
Het lokaal gezag is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde.
Dat betekent dat door de lokale driehoek bestaande uit de burgemeester, de politie en het OM wordt opgetreden waar nodig. Er bestaan standaardprocedures en maatregelen die bij dergelijke acties ingezet kunnen worden. Zo heeft de politie in afstemming met het OM, naar aanleiding van eerdere incidenten in de landbouwsector, een handelingskader opgesteld met (operationele) handvatten dat is bedoeld voor intern gebruik bij de politie.
Bent u bereid om structureel overleg te voeren met belangenorganisaties in de voedselketen, zoals LTO Nederland, COV, Nepluvi en Vee&Logistiek, om veiligheidsmaatregelen te bespreken?
Onlangs hebben de sectorpartijen LTO, POV en Vee & Logistiek Nederland de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid, Natuur per brief op de hoogte gebracht van de meldingen die zijn binnengekomen bij het Meldpunt Agro-Intimidatie. Dat meldpunt heeft LTO begin dit jaar opgezet om boeren, veetransporteurs en veehandelaren een laagdrempelige manier te bieden om melding te maken van hun persoonlijke ervaringen met treiterij, intimidatie en bedreiging. De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zullen deze partijen uitnodigen voor een gesprek.
Herkent u de bredere trend dat ideologisch gemotiveerde, ontwrichtende acties tegen de voedselketen vaker voorkomen, waarbij de grens tussen activisme en extremisme vervaagt? Hoe positioneert u dit fenomeen in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland?
Zoals eerder toegelicht in antwoord op vraag 3 tot en met 6, zijn gewelddadige acties uit de hoek van dierenrechtenextremisten de afgelopen jaren zeldzaam. De incidenten van dit jaar zijn nog in onderzoek bij politie en OM en zijn mogelijk uitzonderingen op dit beeld. Mogelijk wijzen de recente incidenten op een opleving van extremisme uit die hoek. De NCTV rapporteert in het DTN over allerlei vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme, ongeacht ideologische signatuur. De NCTV volgt de ontwikkelingen nauwlettend. Op het moment dat er zich ontwikkelingen voordoen waarbij uitingen worden gedaan of acties plaatsvinden vanuit de dierenrechtenbeweging die de lat van gewelddadig extremisme (of zelfs terrorisme) halen, dan zal de NCTV ook hierover rapporteren.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, mede gelet op de urgentie van het onderwerp, namelijk de dreiging van meer aanslagen, bezettingen en brandstichtingen, en de eerdere, nog onbeantwoorde Kamervragen die op 19 juni 2025 gesteld zijn?2
In verband met de vereiste afstemming en zorgvuldigheid bij de beantwoording van de vragen, is het helaas niet gelukt om de vragen binnen de reguliere termijn te beantwoorden.
Bent u bekend met het bericht «Radiosystemen bij de Kustwacht werken niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse Kustwacht een belangrijke rol vervult om de Noordzee veilig te houden en dat het daarom zeer belangrijk is dat radiocommunicatieproblemen snel worden opgelost?
Ja.
Kwalificeert u het communicatiesysteem voor de Kustwacht als mission critical?
Ja, in de zin dat de radiosystemen essentieel zijn voor het opereren van de Kustwacht.
Wie is er verantwoordelijk voor de communicatiesystemen? Als deze verantwoordelijkheid bij het Rijk ligt, wat gaat u eraan doen om storingen te voorkomen?
De Kustwacht is een samenwerkingsverband van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Defensie, Justitie en Veiligheid, Financiën, Klimaat en Groene Groei en Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Het Ministerie van Defensie voert het beheer uit, waaronder dat van de communicatiesystemen.
Ja, de radiosystemen zijn op orde. De storing is verholpen. De oorzaak is onderzocht en geëvalueerd. Er zijn maatregelen genomen om de storing in de toekomst te voorkomen.
Heeft u het vertrouwen dat het communicatiesysteem op dit moment op orde is en bestand is tegen storingen?
Zie antwoord vraag 4.
Gezien de Kustwacht ook een rol speelt in het begeleiden van Russische schepen, kunt u garanderen dat de huidige communicatiesystemen adequaat zijn en we hier geen steken laten vallen?
Het begeleiden van niet-NAVO- en niet-partnereenheden door het Nederlandse deel van de Noordzee schepen is een taak van Defensie2. Waar gevraagd verleent de Kustwacht assistentie. De radiosystemen zijn op orde. De storing van de radiosystemen is verholpen. De oorzaak is onderzocht en geëvalueerd. Er zijn maatregelen genomen om de storing in de toekomst te voorkomen.
In het geval van een storing waaronder deze luisteren de varende en vliegende Kustwachteenheden alsmede de maritieme verkeerscentrales en de reddingstations van de Koninklijke Nederlandse Reddingmaatschappij (KNRM) het maritieme radionoodkanaal uit. De Kustwacht informeert dan ook omliggende landen. De Kustwacht kan reddingboten alarmeren. De communicatie verloopt dan via het telefoon- en/of C2000-netwerk.
Zijn er kritieke toestanden ontstaan door de storingen en zijn er hierbij mensen in gevaar gekomen?
Nee, er zijn geen kritieke toestanden ontstaan en geen mensen in gevaar gekomen door de storing van de radiosystemen. De Kustwacht heeft direct mitigerende maatregelen genomen om bij nood bereikbaar te blijven. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de voorgaande vraag.
Hoe verhoudt deze storing zich tot de storing op 28 augustus 2024?2
De storing van 1 juli jl. en die van 28 augustus 2024 en de oorzaken daarvan staan los van elkaar. De eerste betrof een probleem met een routeringsprotocol op het netwerk tussen de radiosystemen van de Kustwacht. De storing van 28 augustus 2024 betrof een landelijke storing van het NAFIN4.
De NAFIN-storing op 28 augustus 2024 is geëvalueerd om herhaling te voorkomen5.
Zijn de problemen die deze storing toen veroorzaakten verholpen, zodat herhaling wordt voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het zijn dat de back-upsystemen voor de communicatie ook uitvallen als het hoofdsysteem een storing heeft? Is hier inmiddels iets aan gedaan?
Het betrof een storing op het netwerk tussen de afzonderlijke radiosystemen («radiostations»). De afzonderlijke radiosystemen bleven werken. De storing werd ervaren als een storing van de radiosystemen als geheel. De radiosystemen op zich zijn redundant ingericht en kunnen elkaar opvangen bij uitval als het netwerk ertussen beschikbaar is.
Het heeft lang geduurd voordat de storing in het routeringsprotocol werd verholpen, is hierin voorzien om het routeringsprotocol redundant te maken? En zo niet, bent u voornemens dit te doen?
Het netwerk tussen de radiosystemen is drievoudig redundant ingericht. Het probleem met het routeringsprotocol had te maken met een verkeerde instelling en is niet met redundantie te voorkomen. Het probleem is onderzocht en verholpen. Er zijn maatregelen genomen om de storing in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid om de Kamer te informeren over uw inspanningen om een dergelijke storing in de toekomst uit te sluiten?
De storing is verholpen. De storing is onderzocht en geëvalueerd. Er zijn maatregelen genomen om de storing in de toekomst te voorkomen.
Hoe is het communicatiesysteem van de Kustwacht beschermd tegen cyberaanvallen?
Het communicatiesysteem van de Kustwacht is op verschillende manieren beveiligd tegen zowel interne als externe cyberaanvallen. Vanwege veiligheidsoverwegingen kan ik hierop verder niet ingaan.
In hoeverre zijn de opstelpunten essentieel voor goede radiosystemen voor de Kustwacht? Als dit zo is, wordt dit dan ook meegenomen in de gesprekken met de sector zoals beloofd in het commissiedebat Telecom van 30 januari 2025?
De opstelpunten zoals bedoeld in het commissiedebat zijn telecommunicatie-opstelpunten en hebben geen relatie met de storing of werking van de radiosystemen voor de Kustwacht.
Strafbaarstelling illegaliteit |
|
Diederik Boomsma (CDA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van o.a. maatschappelijke organisaties over de consequenties van aanvaarding van het amendement van het lid Vondeling (Kamerstuk 36 704, nr. 44)?
Ja
Kunt u ingaan op de uitvoeringsconsequenties van dit amendement, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, en specifiek ten aanzien van de inzet van het kabinet inzake het bieden van humanitaire hulp aan illegale vreemdelingen?
Het op 1 juli aangenomen amendement van lid Vondeling op het wetsvoorstel Asielnoodmaatregelenwet houdt in dat middels een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 niet-rechtmatig verblijf in Nederland strafbaar wordt gesteld. Ook het verlenen van hulp aan onrechtmatig verblijvende vreemdelingen wordt strafbaar. Uiteraard voer ik als Minister de wens van de meerderheid van uw Kamer uit. Het OM gaat over de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, waaronder de handhaving van deze strafbaarstelling. De capaciteit van de uitvoerende ketenpartners, waaronder politie, OM, de Rechtspraak en DJI, is echter beperkt, zoals u weet. Mocht het zo zijn dat er keuzes gemaakt moeten worden vanwege beperkte capaciteit, zal het kabinet de betrokken ketenpartners vragen om in de praktijk prioriteit te geven aan de handhaving ten aanzien van die doelgroepen waarbij het vertrekbelang het grootst is, zoals overlastgevende en/of criminele vreemdelingen die op negatieve wijze in het zicht van de overheid komen en veel ellende veroorzaken voor de samenleving en zij die niet meewerken aan terugkeer. Deze prioritering heeft dan ook betrekking op de mogelijke vervolging voor het verlenen van hulp aan onrechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Met deze prioritering kan ik mij voorstellen dat het handhaven op het bieden van hulp door bijvoorbeeld een kerk of het Leger des Heils niet snel aan de orde is. Op deze manier zorgen we ervoor dat illegaal verblijf met prioriteit wordt aangepakt, zodat mensen die hier niet mogen blijven Nederland verlaten. Het Nederlandse beleid wordt daarmee dus strenger en in overeenstemming met de handhaving van onder andere Duitsland, België en Italië.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de stemming?
Ja
Het bericht '10 miljard euro aan zorggeld in zak criminelen, slechts handjevol fraudeurs vervolgd: ‘Om te huilen’' |
|
Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Heeft u het bericht «10 miljard euro aan zorggeld in zak criminelen, slechts handjevol fraudeurs vervolgd: «Om te huilen»» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Ik vind het verwerpelijk dat misbruik wordt gemaakt van publieke zorggelden en dat patiënten daar de dupe van worden. Elke euro is er één te veel.
Wat is uw reactie op het aantal van 9 personen dat vorig jaar strafrechtelijk is vervolgd voor zorgfraude? Vindt u dit veel of weinig?
Laat ik voorop stellen dat ik natuurlijk het liefst zie dat iedere fraudeur wordt vervolgd. Het beeld dat in de Telegraaf wordt geschetst is echter onjuist en onvolledig. De afgelopen vijf jaar zijn in totaal 58 strafrechtelijke onderzoeken bij het Functioneel Parket (FP) van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) ingeleverd. In deze onderzoeken ging het om 205 unieke verdachten. Hiervan zijn er in totaal 141 gedagvaard. Een aantal zaken is geseponeerd, maar het overgrote gedeelte bevindt zich nog in de onderzoeksfase, waarbij aldus nog geen sprake is van dagvaarding. Ten aanzien van het meest recente jaar, 2024, heeft het FP van de 75 individuele verdachten in totaal 70 verdachten gedagvaard. Ik vind het lastig te beoordelen of dit veel of weinig is.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid gaat over de inzet van capaciteit van het OM. Het strafrecht is omgeven met veel waarborgen, zoals bijvoorbeeld het verschoningsrecht, en is daardoor complex en tijdrovend. Het wordt ingezet waar dit gezien het te bereiken effect opportuun is.
Ten slotte vind ik het van belang te benoemen dat bovengenoemde cijfers alleen de zaken van het FP betreffen. Zaken van de arrondissementsparketten van het OM, welke ook zorgfraude onderzoeken en vervolgen, zijn hierin niet meegenomen. De Telegraaf is volgens mijn informatie door het FP gewezen op de fouten in het artikel. De hoofdredactie heeft toegezegd dit te corrigeren op de site. Dit is tot op heden niet gebeurd.
Hoe beoordeelt u de verhouding tussen het gigantische bedrag van 10 miljard euro aan zorggeld dat in de zakken van criminelen verdwijnt en het aantal van 9 mensen dat hiervoor is veroordeeld?
De genoemde tien miljard is een schatting waar geen sluitende onderbouwing voor is, maar het is helaas duidelijk dat het om veel geld gaat. Recente onderzoeken naar de omvang van de fraude geven een schatting dat er sprake zou zijn van 1 tot 10% fouten én fraude. Het is dus te kort door de bocht te stellen dat er 10 miljard verdwijnt «in de zakken van criminelen».
Hoeveel van de 10 miljard euro is uiteindelijk teruggevorderd of afgepakt? Indien u hier geen antwoord op heeft, bent u bereid dit jaarlijks te rapporteren aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van fraude en criminaliteit in de zorgketen, vraagt om een brede en integrale aanpak. De aanpak richt zich op de hele keten, van het opleiden van professionals tot het verlenen van zorg. En van een zorgvuldige zorginkoop tot aan toezicht en het opsporen en vervolgen van criminelen. Er is dan ook een rol voor verschillende ministeries, zorg inkopende partijen, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorginstellingen, opleiders en andere betrokken partijen en er wordt nauwe samenwerking met elkaar gezocht. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 31 maart jl.2
Het achteraf terugvorderen en afpakken van geld van criminelen is één van de hiervoor genoemde onderdelen van de aanpak van fraude en criminaliteit in de zorg. Er zijn daarover geen cijfers voor handen. Ook zouden cijfers daarover een te eenzijdig beeld geven over de aanpak, omdat dit geen inzicht geeft over effecten van (preventieve) maatregelen die erop gericht zijn dat criminelen zich niet in het zorgdomein gaan begeven.
Hoe verklaart u dat er zo weinig mensen worden vervolgd voor zorgfraude?
Het FP geeft aan dat de aanpak van zorgfraude prioriteit heeft bij hen. Zij werkt hierin nauw samen met de Recherche Zorgfraude van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) en ketenpartners. Dit dwingt tot het maken van scherpe keuzes in de zaken die strafrechtelijk kunnen worden opgepakt. Hierin wordt gekeken naar omvang en georganiseerdheid, maatschappelijke impact, maar ook de signaalfunctie en de verwevenheid met andere criminaliteit. Daarnaast is er altijd de doelstelling crimineel verkregen geld af te pakken.
Ik onderschrijf dat de pakkans helaas relatief laag is. Daar liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag. De relatief laagdrempelige toegang tot zorg is belangrijk en gewenst, maar maakt ook toetreding mogelijk door malafide aanbieders die het zorgstelsel uitsluitend als verdienmodel zien. De drempels om toe te treden tot de zorgmarkt wil ik daarom verhogen. Hierover informeer ik uw Kamer in september.
Kunt u het proces stap voor stap toelichten waarop/hoe zorgfraude op dit moment wordt opgespoord en aangepakt?
In de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ)3 werken verschillende organisaties samen om zorgfraude aan te pakken.
Hierin worden gezamenlijk prioriteiten bepaald en wordt operationeel samengewerkt. Vanuit diverse melders komen signalen van mogelijke fraude in de zorg bij de Arbeidsinspectie binnen. De afdeling Zorgfraude van de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie heeft een team dat verantwoordelijk is voor de ontvangst en verwerking van signalen en meldingen van mogelijke zorgfraude. Zij verrijkt deze, zodat besloten kan worden over de opvolging. De signalen worden beoordeeld, waarna met het FP een selectie wordt gemaakt welke onderzoeken kunnen worden opgepakt. De opvolging kan een strafrechtelijk onderzoek zijn, maar bijvoorbeeld ook een verstrekking van informatie aan een partner die meer geschikt is om de melding te behandelen. Voor de opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie zijn dit circa 20 strafrechtelijke onderzoeken per jaar.
Bent u van mening dat het geloofwaardig is om te bezuinigen op de zorg omdat het «te duur» wordt, terwijl u weigert zorgfraude aan te pakken waardoor er 10 miljard euro in de zakken van criminelen verdwijnt?
Zie allereerst mijn antwoord op vraag 3. In het onderhandelaarsakkoord van het Aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord (AZWA) worden concrete afspraken gemaakt over de aanpak van fraude in de zorg. Hier zijn structurele middelen mee gemoeid. Door uitbreiding van de capaciteit zullen de toezichthouders en opsporingsinstanties in staat worden gesteld om het aantal zaken van zorgfraude dat zij bestuursrechtelijk en strafrechtelijk kunnen oppakken te vergroten. Hiertoe wordt een plan uitgewerkt gedurende dit jaar.
Hoe verklaart u het verschil tussen het aantal mensen dat strafrechtelijk is vervolgd (9) en het aantal kansrijke zaken volgens de Nederlandse Arbeidsinspectie (75)?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 2 is volgens mijn informatie de onjuiste cijfermatige weergave een rekenkundige fout van de betreffende journalist van de Telegraaf. Ook heeft volgens mijn informatie na klachten hierover door het FP de hoofdredactie van de Telegraaf toegezegd de tekst in het artikel te rectificeren. Dit was nog niet gebeurd ten tijde van het beantwoorden van deze Kamervragen.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat het aantal verdachten dat strafrechtelijk wordt vervolgd toeneemt?
Het Functioneel Parket (FP), een specialistisch, landelijk opererend onderdeel van het Openbaar Ministerie (OM), heeft de aanpak van zorgfraude als prioriteit gesteld. Bij het uitvoeren van haar taken, is het FP verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging in strafzaken waarin een bijzondere opsporingsdienst het opsporingsonderzoek doet. Voor zorgfraude is dit de opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie (recherche Zorgfraude). Ieder jaar worden tussen het FP en de opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie afspraken gemaakt.
Dit geldt ook voor de aanpak van zorgfraude. Het Ministerie van VWS is medeondertekenaar van deze afspraken. Daarnaast wordt strafrechtelijk onderzoek naar zorgfraude gedaan door de regionale Arrondissementsparketten van het OM en de politie. Kortom, de aandacht en prioritering van opsporing en vervolging van zorgfraude is er. Het Ministerie van VWS spreekt hierover geregeld met het OM.
Welke rol speelt de capaciteit van het Functioneel Parket bij het lage aantal strafrechtelijk vervolgingen?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat er meer geld beschikbaar moet komen voor het Openbaar Ministerie (OM) om zorgfraude beter te kunnen aanpakken? Zo ja, wanneer komt dit geld beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 7.
Erkent u dat de benodigde investeringen in het OM in schril contrast staan met het bedrag van 10 miljard euro dat jaarlijks in de zakken van criminelen verdwijnt?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Op welke andere manieren gaat u zorgfraude aanpakken? Kunt u een overzicht geven van de extra stappen die u bereid bent om te nemen?
De volgende zaken zijn recent in gang gezet om zorgfraude aan te pakken:
Het politieoptreden tijdens de Extinction Rebellion-demonstratie bij de A12 in Den Haag tijdens de NAVO |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Normaal lopen XR-actievoerders zo de A12 op, maar tijdens NAVO-top wordt meteen de wapenstok getrokken» (AD, 25 juni 2025)1, waarin wordt gesteld dat de politie keihard optreedt en twee demonstranten een gebroken arm hebben opgelopen?
Ja.
Deelt u de zorgen over het harde politieoptreden tegen vreedzame demonstranten tijdens de NAVO-top?
De politie oefent haar taken uit onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. De burgemeester kan de politie opdracht geven om op te treden ter handhaving van de openbare orde en daartoe aanwijzingen geven. Desgevraagd legt de burgemeester verantwoording af in de gemeenteraad over het optreden van de politie in een concreet geval.
Op dit moment wordt het voorval op de A12 en de wijze waarop de politie heeft opgetreden onderzocht. Ik kan geen uitspraken doen over lopende onderzoeken.
In zijn algemeenheid wil ik benadrukken dat de politie niet zomaar overgaat tot het gebruik van geweld. Als de politie wordt ingezet bij een demonstratie geldt als vertrekpunt dat de politie een belangrijke rol heeft bij het in goede banen leiden van de demonstratie en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen onder het gezag van de burgemeester. In geval van een verstoring van de openbare orde of van een demonstratie die verboden is of waarbij door de burgemeester een beperking (vooraf) of aanwijzing (tijdens) is opgelegd, kan worden besloten dat daartegen wordt opgetreden. De omstandigheid dat demonstranten zich vreedzaam opstellen, betekent niet dat zij zich niet aan de wet hoeven te houden, of dat politie en justitie niet mogen handhaven.
Als wordt opgetreden, is het uitgangspunt dat de politie probeert een situatie zonder gebruik van geweld tot een goed einde te brengen (de-escalatie). Indien mogelijk, zullen de aanwezigen eerst worden gevraagd en vervolgens gevorderd zich van de locatie te verwijderen. Ook vreedzame demonstranten dienen hieraan gehoor te geven. Mocht deze groep zich desondanks niet verwijderen, dan is de politie bevoegd om desnoods geweld te gebruiken om het beoogde doel te bereiken. De politie gaat pas over tot het aanwenden van geweld nadat hiervoor, indien mogelijk en vaak meermaals, is gewaarschuwd. Voor iedere vorm van geweldgebruik, ook in geval van een demonstratie, geldt dat de politie zich moet houden aan de geweldsinstructie.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van het gebruik van de wapenstok tijdens deze demonstratie, gelet op het recht op vreedzaam protest?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat het recht op vreedzaam demonstreren tijdens internationale topbijeenkomsten, zoals de NAVO-top, centraal blijft staan bij het politieoptreden?
Tijdens internationale topbijeenkomsten, zoals de NAVO top, gelden dezelfde waarborgen ten aanzien van het demonstratierecht die anders ook gelden.
Het recht op demonstreren in Nederland is een groot goed, wat met zich mee brengt dat de overheid demonstraties zoveel mogelijk moet faciliteren. Alleen vanwege de gezondheid, het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden mogen beperkingen worden opgelegd. Tijdens internationale topbijeenkomsten, zoals de NAVO top, is dit niet anders. De politie heeft in het kader van de politietaak een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
De bestaande regels en waarborgen brengen mee dat tijdens internationale topbijeenkomsten, zoals de NAVO-top, het recht op demonstratie gewaarborgd zal blijven en, waar mogelijk, gefaciliteerd.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de politie bij toekomstige demonstraties tijdens internationale topbijeenkomsten een proportionele aanpak hanteert?
Op basis van mijn antwoord onder vraag 4, zie ik geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Hoe beoordeelt u het («chilling») effect van het harde optreden van de politie op het vertrouwen van burgers in de overheid en in het recht op demonstratie?
Het uitgangspunt is dat de overheid zich inspant om het demonstratierecht zoveel mogelijk te faciliteren zodat burgers zoveel mogelijk in staat worden gesteld zich in het openbaar uit te spreken en voor hun mening uit te komen. Ook voor demonstranten geldt evenwel dat zij zich moeten houden aan de wet, en dat in bijzondere omstandigheden beperkingen kunnen worden verbonden aan het demonstratierecht. Wanneer demonstranten zich niet houden aan de beperkingen die daaraan zijn verbonden of anderszins strafbare feiten plegen kan worden besloten de politie in te zetten om de verboden of openbare orde-verstorende situatie te beëindigen, in het uiterste geval met geweld. Dat demonstranten die geen gehoor geven aan de oproepen van de politie, doorgaans na verschillende waarschuwingen, het risico lopen om te worden geconfronteerd met geweldgebruik van de politie maakt nog niet dat sprake is van een chilling effect. De geldende wet- en regelgeving bieden immers ruimschoots mogelijkheden aan burgers om van het demonstratierecht gebruik te maken binnen de regels die daarvoor gelden.
Kunt u aangeven welke evaluaties en/of bijstellingen van het politiebeleid na deze demonstratie zijn ingezet of overwogen?
De politie treedt op onder de verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. Het is niet aan mij als Minister om mij daarover uit te laten. Ik heb ten aanzien van het politieoptreden rond deze demonstratie tijdens het Commissiedebat Politie op 2 juli 2025 aangegeven dat door de driehoek wordt gekeken naar de «lessons learned».
Erkent u dat het recht op anonieme demonstratie een essentieel onderdeel is van de demonstratievrijheid? Zo ja, deelt u de mening dat onrechtmatige identiteitscontroles onverenigbaar zijn met het demonstratierecht?
Het staat iedere inwoner van Nederland volledig vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, uiteraard binnen de grenzen van de wet. Van de overheid mag worden verwacht dat het demonstratierecht wordt gefaciliteerd en er daarmee ook voldoende ruimte is om te demonstreren, maar ook dat dat op een veilige manier gebeurt.
Op grond van artikel 8 van de Politiewet 2012 zijn politiemedewerkers bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Ingevolge de wet en wetsgeschiedenis dient deze bevoegdheid op een proportionele wijze te worden toegepast. Dat geldt zeker bij demonstraties, gelet op het risico dat van de toepassing van deze bevoegdheid een ontmoedigende werking kan uitgaan. Ik verwijs u naar de beleidsreactie van 12 december 2023 op het rapport van Amnesty International van 1 juni 2023 hierover.2
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn en apart van elkaar beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
Het bericht Russisch oorlogsschip escorteert olietankers van schaduwvloot door Noordzee |
|
Eric van der Burg (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: Russisch oorlogsschip escorteert olietankers van schaduwvloot door Noordzee?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het bericht.
Kunt u bevestigen dat op 21 en 22 juni een Russisch oorlogsschip twee gesanctioneerde olietankers – Selva en Sierra – door Nederlandse wateren heeft begeleid?
Zoals bekend brengt Defensie mogelijke statelijke dreigingen in de Noordzee in beeld en begeleidt de Koninklijke Marine geregeld Russische oorlogsschepen door de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ) van de Noordzee. In principe doet het kabinet over specifieke voorvallen en het daaraan gerelateerde kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de inlichtingendiensten en/of de Krijgsmacht in het openbaar geen uitspraken.
Echter communiceert Defensie bij gelegenheid over escortes die worden uitgevoerd op de Noordzee, met als doel om de samenleving over deze ontwikkelingen te informeren en een beeld te geven van het optreden van Defensie. Het bericht over de escorte van de Admiral Grigorovich, een ander schip dan genoemd in het door u aangehaalde genoemd het nieuwsbericht, door de Zr.Ms. Van Amstel op 20 juni is een voorbeeld hiervan.
Betrof het Russische schip dat op 20 juni doorZr.Ms. Van Amstel is gevolgd hetzelfde schip dat op 21 en 22 juni twee olietankers uit de Russische schaduwvloot heeft geëscorteerd? Kunt u de volledige tijdlijn van deze gebeurtenissen geven, inclusief de betrokken schepen en hun routes?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom staat de tankerSelvaenkel op de Britse sanctielijst, terwijl Sierra zowel op de Britse als de Europese Unie (EU)-lijst staat? Gaat het kabinet pleiten voor EU-sanctionering van de Selva?
De schaduwvloot is een manier van Rusland om de effectiviteit van sancties te ondermijnen. Nederland zet zich doorlopend in voor het sanctioneren van meer schaduwvlootschepen en levert hieraan een substantiële bijdrage, mede ten behoeve van verdere harmonisatie met het Verenigd Koninkrijk (VK) en andere G7 partners. Met het aangekondigde 18e pakket wordt aan deze inzet verder invulling gegeven, binnen de randvoorwaarden van juridische houdbaarheid en unanieme besluitvorming. Sierra is op 20 mei 2025 door de EU gesanctioneerd om harmonisatie met sancties uit het Verenigd Koninkrijk (VK) te bevorderen. Het kabinet kan echter niet ingaan op individuele namen van nog niet gesanctioneerde schepen.
Hoe is het mogelijk dat een door de EU gesanctioneerde olietanker van de Russische schaduwvloot ongehinderd door Nederlandse wateren kon varen?
Op basis van het VN-Zeerechtverdrag (UNCLOS) geldt voor alle schepen de vrijheid van navigatie in de EEZ. Hierdoor kon de door de EU gesanctioneerde olietanker door de EEZ varen, waaronder de Nederlandse EEZ. Echter, in lijn met EU-sancties, worden er geen diensten verleend aan gesanctioneerde olieankers en mogen zij ook geen Nederlandse of andere EU-havens aandoen.
Welke juridische en praktische mogelijkheden heeft Nederland om dit soort passages te verhinderen of sancties effectief te handhaven?
De juridische mogelijkheden om de doorvaart van gesanctioneerde schepen in specifieke gevallen tegen te gaan, zijn afhankelijk van de omstandigheden van het betreffende incident of activiteit. Daarbij moet onder andere rekening worden gehouden met het zeegebied waarin de betreffende activiteiten plaatsvinden. In de EEZ is er vrijheid van navigatie voor alle schepen. Op 11 september a.s. vindt een technische briefing aan uw Kamer plaats over de juridische kaders voor optreden op de Noordzee.
Nederland voert de EU-sanctiepakketten volledig uit. Wanneer gesanctioneerde schepen onder de rechtsmacht van Nederland vallen, bijvoorbeeld bij het aandoen van een Nederlandse haven, kan Nederland de sancties handhaven en bij overtreding van sancties kan het Openbaar Ministerie strafrechtelijk vervolgen.
Daarnaast is Nederland actief in verschillende internationale fora als het gaat om versterkte handhaving van de schaduwvloot en daaraan gerelateerde schepen (bijvoorbeeld via Nordic-Baltic8++). Ook zet het kabinet in op versterkte informatie-uitwisseling tussen en met de maritieme autoriteiten.
Bent u bereid zich in te zetten om de EU-sanctielijst voor de schaduwvloot flink uit te breiden, zodat deze minstens overeenkomt met de gesanctioneerde schaduwvloot lijst van de Verenigde Staten (VS) en van het Verenigd Koninkrijk (VK)?
Op het moment zijn 314 schepen door de EU gesanctioneerd, 250 schepen door het VK en 213 schepen door de VS. Met het aangekondigde achttiende pakket, zullen ruim 400 schepen door de EU zijn gesanctioneerd. In lijn met motie van Dassen en Boswijk2 heeft Nederland zich ingezet voor het zoveel mogelijk harmoniseren met de sanctielijsten van de VS en het VK. De VS en het VK worden ook aangemoedigd hun lijsten zoveel mogelijk te harmoniseren met de EU.
Echter is volledige harmonisering met de VS en het VK niet in alle gevallen effectief. Zo heeft de VS veel Russische gevlagde schepen gesanctioneerd, terwijl binnen de EU al een algeheel verbod op dienstverlening en toegang tot havens geldt voor alle Russisch gevlagde olietankers. Individuele sanctionering van de Russisch gevlagde olietankers door de EU is daardoor van weinig toegevoegde waarde.
De ‘student encampment for Palestine’ op de Universiteit van Amsterdam |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Queeny Rajkowski (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van begin mei 2025 van Samidoun om deel te nemen aan een «student encampment for Palestine» die van 2 tot 20 juni plaatsvond op de Roeterseilandcampus van de Universiteit van Amsterdam (UvA)?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het onacceptabel en zeer zorgelijk is dat een organisatie als Samidoun, die in andere landen is verboden wegens banden met terreurbewegingen, in Nederland openlijk betrokken is bij en oproept tot demonstraties op universiteitscampussen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin vindt het kabinet organisaties en verenigingen die in Nederland steun uitspreken voor terroristische organisaties, extremisme en terrorisme bevorderen en geweld verheerlijken absoluut verwerpelijk. Extremistische uitingen, zoals haatzaaien, opruiing en aanzetten tot geweld horen niet thuis in onze democratische rechtsstaat.
Zoals u begrijpt kan er niet op individuele casuïstiek in worden gegaan, zo ook niet waar het gaat over de specifieke betrokkenheid van organisaties bij demonstraties, omdat hiermee in de bevoegdheid van de lokale driehoek, te weten de burgemeester, de politie en het Openbaar Ministerie, wordt getreden. Het verbieden van organisaties valt onder het civielrechtelijke domein. Het is aan het Openbaar Ministerie om een verzoek tot het verbieden van een rechtspersoon te doen bij de rechter. Uiteindelijk is het aan de rechter om een organisatie te verbieden.
Tevens heeft het kabinet, conform het Regeerprogramma 2024 en in reactie op verschillende moties, waaronder de motie Yeşilgöz c.s.1, een verkenning uitgevoerd naar de wijze waarop andere landen met eerdergenoemde type organisaties omgaan. Op 15 mei jl. is uw Kamer hierover geïnformeerd.2 Uit de verkenning volgt dat andere landen interessante instrumenten hebben om dergelijke organisaties aan te pakken. Dit biedt aanknopingspunten voor nader onderzoek. Hierover zal de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer in het najaar van 2025 nader informeren.
Hoe beoordeelt u de prominente rol van Samidoun bij deze demonstraties, mede in het licht van de kabinetswens om via het Openbaar Ministerie (OM) een verbod op deze organisatie te laten uitspreken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier biedt het door het kabinet aangekondigde wetvoorstel Strafbaarstelling verheerlijken terrorisme handvaten om de betrokkenheid van eventuele terroristische organisaties bij dit soort demonstraties en bezettingen aan te pakken?
Het kabinet geeft uitvoering aan het Regeerprogramma 2024 door het verheerlijken van terrorisme (inclusief de verspreiding van terroristische boodschappen) en het openlijk betuigen van steun aan terroristische organisaties strafbaar te stellen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel is recent in consultatie gegeven. Verheerlijkende of steun betuigende boodschappen kunnen bijdragen aan radicalisering en het plegen van (terroristisch) geweld, door de anderen ontvankelijk te maken voor deze ideeën. De voorgestelde strafbaarstellingen onderstrepen het gevaar dat (denkbeelden van) terroristische organisaties veroorzaken in onze maatschappij en het belang dat dit kabinet hecht aan de bescherming van de nationale veiligheid en democratische rechtsstaat.
Het Wetboek van Strafrecht kent op dit moment verschillende strafbaarstellingen waarmee in het openbaar gedane uitingen, waaronder ook het tonen van bepaalde afbeeldingen of symbolen, strafrechtelijk aangepakt kunnen worden, zoals opruiing (tot terroristische misdrijven), groepsbelediging en het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen mensen. De voorgenomen strafbaarstelling van het verheerlijken van terroristische misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld en van het openlijk betuigen van steun aan een terroristische organisatie vormt een aanvulling op het bestaande wettelijke instrumentarium. Het prijzen van terroristisch geweld wordt zelfstandig strafbaar, ook wanneer anderen niet direct worden opgeroepen tot het plegen van geweld. Dat is nu nog niet het geval. Daarnaast wordt het strafbaar om in het openbaar steun te betuigen aan een verboden terroristische organisatie. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan het in het openbaar dragen van kleding met symbolen of logo’s van zo’n organisatie.
Of deze nieuwe strafbaarstellingen kunnen worden toegepast op uitingen die bij demonstraties in het openbaar worden gedaan, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Dit is ter beoordeling van het Openbaar Ministerie en, indien strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld, aan de rechter. Daarbij kan ook worden onderzocht of er betrokkenheid is geweest van bepaalde organisaties of groeperingen, en zo ja, hoe die betrokkenheid strafrechtelijk dient te worden gekwalificeerd. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een strafbare vorm van deelneming, zoals medeplegen of uitlokking.
Krijgen onderwijsinstellingen met de strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme handvaten om in te kunnen grijpen bij het tonen van symbolen van terroristische organisaties op en rondom universiteitsgebouwen en andere onderwijsinstellingen? Zo ja, op welke manier dan? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit wel wenselijk zou moeten zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is het afhankelijk van de omstandigheden van het geval of de nieuwe strafbaarstellingen kunnen worden toegepast op uitingen die bij demonstraties in het openbaar worden gedaan. Daarom kan er op dit moment niet vooruit worden gelopen op de vraag of het wetsvoorstel onderwijsinstellingen handvatten biedt. Wel is het zo dat instellingen op basis van de wet en hun huis- en gedragsregels afwegen wat wel en niet kan op privéterrein van hun instelling. De onderwijsinstellingen hebben afgesproken dat, indien zij van mening zijn dat er sprake is van een gepleegd strafbaar feit, er altijd aangifte wordt gedaan bij de politie. Het is aan het Openbaar Ministerie en, indien vervolging wordt ingesteld, aan de rechter om te bepalen of er in het concrete geval sprake is geweest van strafbare feiten.
Deelt u de analyse dat deze bezetting, net als eerdere rellen en bezettingen, het onderwijsproces ontregelt en de autoriteit van het universiteitsbestuur ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
De besturen op de instellingen spannen zich dagelijks in om hun verantwoordelijkheid voor de organisatie en continuïteit van het primaire proces in een veilige leer- en werkomgeving in te vullen. Dat betekent niet dat er geen incidenten plaatsvinden. In de praktijk komen besturen voor lastige dilemma’s te staan wanneer zij geconfronteerd worden met gebeurtenissen, incidenten of bezettingen waarbij zij het evenwicht moeten vinden tussen het demonstratierecht, de academische vrijheid en de continuïteit van onderwijs en onderzoek in een veilige leer- en werkomgeving. Door het stellen van heldere regels (waaronder de gezamenlijke «Richtlijn protesten») en deze te handhaven, de inzet van onder andere risicogericht toegangsbeleid, en inzet op verbetering van de informatiedeling tussen instellingen en lokale driehoek, ziet de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat de weerbaarheid van instellingen tegen verstoringen het afgelopen jaar is verhoogd. In de Kamerbrief van 3 juli jl. over veiligheid op universiteiten en hogescholen wordt hierop ingegaan en in de bijlage wordt door de koepels toegelicht hoe zij dit doen.3
Bent u van mening dat zolang er geen beslissing is genomen over een eventueel verbod op Samidoun, onderwijsinstellingen aangemoedigd moeten worden om afstand te nemen van deze organisatie en aanwezigheid ervan op hun instelling te weren?
Het is zaak dat het debat over de aanwezigheid van Samidoun op de campussen door de academische gemeenschap zelf op het scherpst van de snede gevoerd wordt. Het is aan de besturen van instellingen om dit debat te faciliteren en hierover te besluiten. Uiteraard zijn zij hierop aanspreekbaar. In de bijlage bij de Kamerbrief over veiligheid op universiteiten en hogescholen wordt een toelichting gegeven over welke mechanismen van escalatie er mogelijk zijn wanneer protesten op universiteiten of hogescholen uit de hand lopen of de veiligheid van studenten en medewerkers gevaar loopt.
Verder is voor haatzaaien en het verheerlijken van geweld is geen plaats in Nederland. De organisatie Samidoun spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties. De organisatie Samidoun legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld, waaronder geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Ook spreekt de organisatie actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Dergelijke uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Zo heeft dit er in oktober 2024 toe geleid dat een lid van deze organisatie vreemdelingrechtelijk gesignaleerd werd. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij Nederlands grondgebied wil betreden of hier wordt aangetroffen. Zoals gezegd is er in onze rechtsstaat ruimte om scherpe discussies te voeren en hiertoe bijeenkomsten te organiseren, maar altijd binnen de grenzen van de wet.
Bent u bereid om onderwijsinstellingen te informeren over waarom andere landen Samidoun op de terrorismelijst hebben staan en dat het onwenselijk is dat zulke organisaties de sfeer en het debat op onderwijsinstellingen domineren en sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat er nu geen landelijke richtlijnen bestaan over hoe om te gaan met dit soort bezettingen? Zo nee, welke richtlijnen zijn er dan? Zo ja, bent u het eens met de stelling dat de aangekondigde escalatieladder een dergelijke richtlijn moet vormen waarin concrete verantwoordelijkheden worden vastgelegd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 hebben universiteiten en hogescholen gezamenlijk de «richtlijn protesten» opgesteld. Deze richtlijn is ingebed in escalatiemogelijkheden bij veiligheidssituaties, waarover uw Kamer is geïnformeerd via de in het antwoord op vraag 7 en 8 genoemde Kamerbrief en bijlagen.
Heeft u of uw ambtenaren, vooruitlopend op de aangekondigde escalatieladder, steeds contact gehad met de UvA over de handhaving van huisregels en het inschakelen van politie bij dergelijke acties?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het afgelopen jaar regelmatig gesproken met bestuurders van universiteiten en hogescholen, waaronder ook de UvA en hierbij ook vertegenwoordigers uit het veiligheidsdomein uitgenodigd over de omgang met demonstraties en bezettingen en onderlinge samenwerking. In de Kamerbrief over veiligheid op universiteiten en hogescholen en bijlage van de koepels wordt ingegaan op de handhaving van huisregels en de samenwerking met de veiligheidsketen.
Deelt u de mening dat studenten die zich schuldig maken aan illegale bezetting, vernieling of het verhinderen van onderwijs in het uiterste geval moeten kunnen worden geschorst of hun recht op studiefinanciering kunnen verliezen? Zo nee, waarom niet?
Als de huisregels en ordemaatregelen van instellingen worden overtreden kunnen instellingen op basis van artikel 7.57h van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) maatregelen nemen tegen studenten, waaronder het tijdelijk of definitief ontzeggen van de toegang of in het uiterste geval beëindiging van inschrijving. Indien instellingen overgaan tot ontzegging of opschorting van de inschrijving van een student, vervalt ook het recht op studiefinanciering. Inschrijving is immers een vereiste om studiefinanciering te kunnen ontvangen. Het vervallen van het recht op studiefinanciering is daarbij een gevolg van de stopzetting van de inschrijving en geen op zichzelf inzetbare strafmaatregel.
De uitspraak van de rechter dat digitale platforms geen openbare plaats zijn in de zin van de APV |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat digitale platforms geen openbare plaats zijn in de zin van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en dus geen grondslag bieden voor een online gebiedsverbod?1
Ja. Volledigheidshalve merk ik op dat de Afdeling zich er enkel over uitspreekt dat uit de desbetreffende bepaling in de APV van de gemeente Utrecht en de toelichting daarbij niet blijkt dat een digitale ruimte een openbare plaats is.
Erkent u dat het eerdere kabinetsstandpunt – dat dit een lokale aangelegenheid betreft en gemeenten zelf mogen beslissen of zij een online gebiedsverbod wilde opleggen – onjuist was?2
Nee. Het kabinetsstandpunt waarnaar wordt verwezen betreft de beantwoording van Kamervragen over de APV van de gemeente Almelo. Mijn ambtsvoorganger heeft daarin geconstateerd dat er nog juridische onduidelijkheden bestaan over het in te zetten instrumentarium om de openbare orde te handhaven als de oorzaak is gelegen in online gedragingen. Daarbij is verder aangegeven dat de gemeenteraad van Almelo primair verantwoordelijk is voor het vaststellen van de APV en dat dát een lokale aangelegenheid betreft. Mijn ambtsvoorganger heeft niet gesteld dat gemeenten zelf mogen beslissen of zij een online gebiedsverbod willen opleggen, maar geschreven dat het aan gemeenteraden is om te verkennen of de gemeentelijke verordenende bevoegdheid mogelijkheden biedt om op te treden tegen online aangejaagde openbare ordeverstoringen. Tevens heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het uiteindelijk aan de rechter is om te oordelen over de inzet van een bevoegdheid door de burgemeester, wanneer daarover wordt geprocedeerd. Dat is in dit Utrechtse geval gebeurd. De beschreven analyse onderschrijf ik nog steeds. Daarbij teken ik nog aan dat de nu door de rechter getoetste Utrechtse aanpak bovendien inhoudelijk anders is dan die in Almelo.
Hoe reflecteert u op het feit dat het uitblijven van een landelijke visie van u en uw voorgangers ertoe heeft geleid dat burgemeesters noodgedwongen moesten experimenteren met online gebiedsverboden, met als gevolg een schending van het legaliteitsbeginsel?
Het is van belang dat het lokaal bestuur beschikt over voldoende mogelijkheden om op te treden tegen online aangejaagde openbare-ordeverstoringen. Burgemeesters hebben hierin een ingewikkelde taak, maar staan niet met lege handen. Uiteraard kijk ik concreet naar mogelijkheden om het handelingsperspectief verder te verstevigen.
Er zijn door mijn ministerie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verschillende acties uitgevoerd ten aanzien van (de versterking van) het handelingsperspectief van onder andere burgemeesters, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 14 mei 2024.3 Zo heeft de Landsadvocaat een analyse uitgevoerd naar de huidige wettelijke bevoegdheden om op te treden tegen online gedrag. Hierbij voorzag hij dat in het geval van (een ernstige vrees voor) ernstige wanordelijkheden, mogelijk een noodbevel kan worden ingezet tegen online uitingen die deze wanordelijkheden aanjagen. Verder wees hij op de mogelijkheid voor een gemeente om een civiel kort geding te beginnen. Ook zijn er instrumenten ontwikkeld om de praktijk beter te ondersteunen bij de juiste en effectieve toepassing van interventiemogelijkheden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zetten verder in op het verbeteren van de informatiepositie van burgemeesters en politie om (dreigende) ernstige verstoringen van de openbare orde te voorkomen. Met het voorstel Wet gegevensvergaring openbare orde, dat recent in consultatie is gegaan, zet ik in op een uitbreiding van politiebevoegdheden om informatie te verzamelen over mogelijke grootschalige openbare-ordeverstoringen.
Daarnaast volg ik uiteraard met veel interesse het initiatiefwetsvoorstel dat aanhangig is gemaakt door het lid Michon-Derkzen.4 Dit voorstel is gericht op het creëren van een bestuursrechtelijke bevoegdheid voor burgemeesters en gezaghebbers waarmee een bevel kan worden gegeven aan personen om geplaatste online berichten te verwijderen om online aangejaagde openbare-ordeverstoringen tegen te gaan dan wel te beheersen.
Ik blijf in gesprek met de praktijk over manieren om het handelingsperspectief verder te verstevigen.
Welke verschillende alternatieven ziet u om online opruiing om te gaan? Kunt u de verschillende mogelijkheden uiteenzetten, waaronder de uitbreiding van de bevoegdheden van de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) of het introduceren van een strafrechtelijke grondslag? Welke variant heeft uw voorkeur?
De analyse van de Landsadvocaat zoals genoemd in mijn antwoord op vragen 3 en 5 laat zien dat er verschillende wettelijke mogelijkheden zijn om op te treden tegen strafbaar online gedrag, waaronder opruiende berichten. Omdat online aangejaagde openbare-ordeverstoringen naar aard en inhoud uiteenlopen vergt de inzet van interventies maatwerk.
In het geval van illegale inhoud kan op basis van de Digitaledienstenverordening een melding daarvan worden gedaan bij de betreffende tussenhandeldienst. Deze zal de melding moeten beoordelen en bepalen of het kan blijven staan, ontoegankelijk moet worden gemaakt of verwijderd. Indien er geen goed gehoor wordt gegeven aan deze procedure, kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) handhavend optreden. Er is bovendien al een strafrechtelijke grond om op te treden: iemand die een opruiend bericht heeft geplaatst kan worden vervolgd voor opruiing (artikel 131 WvSr). De officier van justitie heeft daarnaast de mogelijkheid om, na machtiging van de rechter-commissaris, een bevel te geven aan het betreffende internetplatform om een bericht te verwijderen, ook als er nog geen veroordeling heeft plaatsgevonden (artikel 125p WvSv).
De ATKM is een relatief jonge toezichthouder die de tijd en ruimte moet krijgen om zich te ontwikkelen tot een gezaghebbende autoriteit op het terrein van de bestuursrechtelijke aanpak van online kinderpornografisch materiaal en terroristische online inhoud. Een uitbreiding van het mandaat van de ATKM is daarom op dit moment onwenselijk.
Bent u, gezien het feit dat gemeenten nu met lege handen staan om dit probleem aan te pakken, nu eindelijk bereid een concreet voorstel naar de Kamer te sturen? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Steeds meer fouten in processen-verbaal, jaarlijks tienduizenden overtreders vrijuit’ |
|
Joost Sneller (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer fouten in processen-verbaal, jaarlijks tienduizenden overtreders vrijuit?»1
Ja. Omwille van de duidelijkheid begin ik graag met aan te geven dat het zowel in de berichtgeving als in de beantwoording van deze vragen gaat over processen-verbaal van overtredingen. En dus niet van misdrijven.
Hoe verklaart u dat het percentage foutieve processen-verbaal onder uw verantwoordelijkheid is gestegen naar maar liefst 36%?
Het percentage afgekeurde processen-verbaal voor overtredingen2 in 2024 is 32% van het totaal aantal beoordeelde zaken. In de jaren 2020–2023 bedroeg dit percentage respectievelijk 39%, 31%, 34% en 35%. Ongeveer de helft van deze afgekeurde processen-verbaal wordt gecorrigeerd en alsnog goedgekeurd. De rest wordt niet opnieuw ingediend, of wel opnieuw ingediend maar wederom afgekeurd. In 2024 betreft dit 18% van het totaal aantal beoordeelde zaken. In de jaren 2020–2023 was dit respectievelijk 18%, 14%, 18% en 17%. Dit zijn ook de processen-verbaal waarover het in het antwoord op vraag 3 gaat. Beide percentages zijn te hoog, maar er is geen sprake van een stijging ten opzichte van de voorgaande jaren. OM, politie en werkgevers van BOA’s werken aan het terugdringen van fouten in de processen verbaal, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.
Hoeveel overtreders zijn de afgelopen vier jaar vrijuit gegaan als gevolg van deze fouten?
In 2021, 2022, 2023 en 2024 werden respectievelijk ruim 45.000, 42.000, 41.000 en 42.000 processen-verbaal nooit goedgekeurd (dus ofwel niet opnieuw ingediend, óf opnieuw ingediend maar opnieuw afgekeurd). Dit zijn de aantallen die corresponderen met de in het antwoord op vraag 2 genoemde percentages van respectievelijk 14% (2021), 18% (2022), 17% (2023) en 18% (2024). Dit betekent overigens niet automatisch dat eenzelfde aantal overtreders geen boete of andere straf opgelegd heeft gekregen. Ook na goedkeuring van het proces-verbaal kan het Openbaar Ministerie, gelet op inhoudelijke of opportuniteitsgronden, besluiten af te zien van vervolging. Het is daarom niet mogelijk om aan te geven in hoeveel niet goedgekeurde processen-verbaal er uiteindelijk geen vervolging is ingesteld, omdat het nooit is gekomen tot die beoordeling.
Welke concrete maatregelen neemt u op korte termijn om het aantal foutieve processen-verbaal terug te dringen?
Het Openbaar Ministerie koppelt terug wat er ontbreekt in een dossier en waarom bepaalde informatie nodig is. De politie heeft zicht op de meest gemaakte fouten en werkt aan het verbeteren van de kwaliteit van de betreffende processen-verbaal én van de controle daarop in de basisteams. Dit wordt vanuit een landelijk traject begeleid en aangejaagd. Zowel in het basispolitieonderwijs als in het daarop volgende traject van start- naar vakbekwaam is aandacht voor het schrijven van correcte processen-verbaal. Voor BOA’s geldt dat werkgevers op basis van de feedback van het Openbaar Ministerie gericht kunnen investeren in betere kennis en kunde van hun handhavers. Daarnaast wordt ingezet op het verbeteren van de informatiepositie van boa’s ten behoeve van de zelfstandigere en professioneel uitvoering van hun taak. Dit kan de juistheid van de door boa’s opgestelde processen-verbaal bevorderen3.
Kunt u reflecteren op het feit dat vier op de tien processen-verbaal worden teruggestuurd door het Openbaar Ministerie, en welk effect dit heeft op de verstopping en vertragingen binnen de strafrechtketen als geheel?
De percentages en de aantallen die ik heb benoemd in mijn antwoord op vraag 2 en 3 zijn te hoog. Berekeningen over het effect hiervan op de snelheid van werken in de strafrechtketen als geheel zijn niet te maken. Helder is dat de inzet die gemoeid is met het constateren en herstellen van fouten in processen-verbaal aan andere werkzaamheden besteed zou moeten worden.
Kunt u ingaan op «de miljoenen aan boete-inkomsten» die we nu mislopen door onvoldoende registratie? Om hoeveel miljoen gaat het hier?
Ik kan hier geen bedrag noemen omdat we, zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, niet weten hoe de vervolgbeslissing van het OM zou zijn uitgevallen als deze processen-verbaal wel waren goedgekeurd en omdat eveneens onbekend is of een eventueel opgelegde boete vervolgens ook daadwerkelijk zou zijn geïnd.
De terroristische brandstichting bij kippenslachterij Plukon en het openlijk dreigen met nieuwe aanslagen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brandstichting bij kippenslachterij Plukon in Blokker, waarbij negen vrachtwagens en een busje in vlammen opgingen, en van het feit dat op het terrein het logo van het Animal Liberation Front (ALF) werd aangetroffen?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van het feit dat een woordvoerder van het Animal Liberation Front tegenover de media openlijk de verantwoordelijkheid lijkt op te eisen en daarbij stelt: «Wij gaan in de toekomst eventueel nog meer van dit soort acties doen»? Wat vindt u van dit openlijke dreigement van nog meer aanslagen, terwijl ze eerder ook al betrokken waren bij brandstichtingen, stalbezettingen, inbraken en vernielingen?
Elke vorm van geweld of eigenrichting is absoluut onacceptabel. Wij hebben kennisgenomen van het incident via de media en de organisatie die in de mediaberichten wordt genoemd. De politie en het Openbaar Ministerie (OM) doen op dit moment onderzoek naar het incident. Zoals u begrijpt kunnen we niet vooruitlopen op de uitkomsten hiervan.
Deelt u de opvatting dat hier sprake is van georganiseerd terroristisch geweld tegen bedrijven in de voedselketen, met als doel het afdwingen van politieke of ideologische verandering door angst en ontwrichting te zaaien?
Elke vorm van geweld of eigenrichting is absoluut onacceptabel. Op dit moment loopt het onderzoek van de politie onder gezag van het OM. In het belang hiervan kunnen geen nadere mededelingen worden gedaan.
Wel kan in algemene zin aangegeven worden dat alleen incidenten waarbij sprake is van het (voorbereiden van het) plegen van op mensenlevens gericht geweld of het veroorzaken van maatschappij-ontwrichtende schade, door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) worden geduid als terroristisch.
De NCTV doet zelf geen onderzoek naar groepen of personen, maar duidt wel voortdurend fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen. De NCTV rapporteert twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Hieraan ligt onderzoek ten grondslag naar alle vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme, ongeacht ideologische signatuur. Uit het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland d.d. 17 juni 2025 volgt dat er geen aantoonbare geweldsdreiging van de Nederlandse dierenrechtenbeweging uitgaat. De laatste jaren is het beeld dat gewelddadige acties van dierenrechtenextremisten, zoals brandstichting, vrijwel niet voorkwamen. De incidenten van dit jaar zijn nog in onderzoek bij politie en OM en zijn mogelijk uitzonderingen op dit beeld. Mogelijk wijzen de recente incidenten op een opleving van extremisme uit die hoek. De NCTV volgt de ontwikkelingen rondom dit fenomeen nauwlettend. Dit betekent onder meer dat er met interesse wordt gekeken naar de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek naar de toedracht van de brand. Ook zullen wij, zoals toegezegd door de Minister van Justitie en Veiligheid tijdens het mondelinge vragenuur van 1 juli 2025, de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO), Vee&Logistiek Nederland en de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) uitnodigen voor een gesprek over de ontwikkelingen en welke mogelijke acties ondernomen kunnen worden.
Ten aanzien van de bredere links-extremistische beweging beschrijft de AIVD in het jaarverslag van 2024 dat er bij de links-extremistische beweging als geheel, waar ook dierenrechtenextremisten onder vallen, geen grotere bereidheid is waargenomen om geweld te gebruiken. Wel zijn enkele acties over diverse onderwerpen harder geworden, er was daarbij sprake van vernielingen, intimidatie en doxing – het delen van iemands persoonsgegevens om hem of haar te intimideren. Ook de AIVD stelt dat het grootste deel van de linkse actie-scene in zich nog altijd op activistische wijze blijft uiten, met soms kleinschalige, soms zeer zichtbare acties rond klimaat, vluchtelingen, woningnood en rechts-extremisme.
Bent u het eens met de stelling dat dit niets meer met activisme te maken heeft, maar valt onder terrorisme, zoals ook door Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) omschreven: «Het uit ideologische motieven (voorbereiden van het) plegen van op mensenlevens gericht geweld, of het veroorzaken van maatschappij-ontwrichtende schade, met als doel (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen, maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen en/of politieke besluitvorming te beïnvloeden»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het ALF in Nederland nog steeds niet aangewezen als terroristische organisatie, terwijl deze groep in bijvoorbeeld de Verenigde Staten wél op terrorismelijst staat?
De politie doet onder gezag van het OM op dit moment onderzoek naar de toedracht van de brand. We kunnen daar niet op vooruitlopen.
Als er voldoende aanwijzingen zijn dat personen of organisaties betrokken zijn bij terroristische activiteiten kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid, deze personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme plaatsen. Voldoende aanwijzingen zijn onder meer de instelling van een onderzoek of vervolging door een bevoegde instantie wegens een terroristische activiteit, een veroordeling door de rechter of een ambtsbericht van de AIVD dat geloofwaardige indicaties bevat van betrokkenheid van een persoon of organisatie bij een terroristische activiteit of poging daartoe.
Het plaatsen van personen of organisaties op de sanctielijst is een vergaande en ingrijpende maatregel. Per persoon of organisatie wordt nauwgezet gekeken naar de omstandigheden en de aanwijzingen. Daarbij is en blijft maatwerk geboden.
De Verenigde Staten hanteert twee terrorismesanctielijsten, zijnde de lijst van Foreign Terrorist Organisations en Specially Designated Global Terrorists. ALF staat niet op deze beide lijsten.
Welke concrete stappen onderneemt u om te voorkomen dat dit soort extremisten opnieuw toeslaan, bij Plukon of bij andere bedrijven in de voedselketen?
Ten eerste willen we benadrukken dat dergelijke gewelddadige acties altijd onacceptabel zijn. Als bepaalde acties of gedragingen van een (rechts-)persoon een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit opleveren, kan het OM besluiten tegen deze (rechts)persoon strafrechtelijke vervolging in te stellen.
Wij begrijpen dat ongewenste activiteiten op het eigen erf of bedrijf grote impact hebben op ondernemers. Tegelijkertijd ligt de eerste verantwoordelijkheid om hiertegen op te treden bij de ondernemer zelf. Waar mogelijk biedt de overheid ondersteuning.
De strafrechtelijke onderzoeken van politie en het OM zullen in die gevallen de toedracht moeten uitwijzen. Als bepaalde acties of gedragingen de lat van extremisme of terrorisme halen, dan kunnen personen ook worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak radicalisering. De persoonsgerichte aanpak radicalisering betreft maatregelen en/of interventies genomen onder regie van gemeenten die door het bestuur, de strafrechtelijke instanties of door maatschappelijke instellingen kunnen worden getroffen om (verdere) radicalisering tegen te gaan.
Hoeveel brandweermensen zijn op zondag 16 juni 2025 ingezet om deze opzettelijk veroorzaakte brand onder controle te krijgen, en uit hoeveel posten of kazernes zijn zij opgeroepen?
De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord meldt dat er acht blusvoertuigen en een aantal ondersteunende en/of specialistische eenheden zijn ingezet. Het gaat hierbij om ongeveer 80 brandweermensen vanuit ongeveer 10 brandweerkazernes uit Noord-Holland Noord. De Veiligheidsregio laat tevens weten dat de hulpverleners geen risico liepen op instorting van het gebouw, omdat deze niet in brand stond. De rookontwikkeling was niet bijzonder gevaarlijk. Er was kortstondig mogelijk explosiegevaar doordat een bovengrondse zuurstoftank werd aangestraald door de brand. Dit gevaar bleek snel geweken door adequate inzet van de brandweer. Preventief zijn drie woningen kort ontruimd. De risico’s waren niet groter dan bij een «normale» inzet, hoewel risico’s natuurlijk inherent zijn aan dit soort incidenten. De gehoorde ontploffingen kwamen vermoedelijk door knallende autobanden.
Welke risico’s hebben deze hulpverleners gelopen tijdens het bestrijden van deze brand, die terroristen hebben gesticht om de samenleving angst aan te jagen? Is daarbij sprake geweest van instortingsgevaar, gevaarlijke rookontwikkeling of explosiegevaar?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de brand gesticht is vlak bij een zuurstofopslagtank, waardoor een groot gebied ontruimd moest worden en de hulpverleners door deze terroristische actie een nog veel groter risico gelopen hebben dan bij een «normale» inzet?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft deze inzet geleid tot onderbezetting op andere kazernes of uitstel van hulp bij andere noodmeldingen in de regio? Zo ja, bij hoeveel meldingen en wat waren de gevolgen voor andere burgers? Wordt bij een eventuele vervolging van deze terroristen ook rekening gehouden met het risico en het leed dat ze op deze manier in de rest van de samenleving veroorzaken?
De inzet heeft niet geleid tot een beperkingen voor de noodhulpverlening in de omliggende regio. Uiteraard kost de inzet brandweercapaciteit, maar veiligheidsregio Noord-Holland Noord beschikt over een fijnmazig netwerk van brandweerposten. Met dank aan dit netwerk en de grote hoeveelheid brandweervrijwilligers is geen sprake geweest van dekkingsproblematiek.
De politie en het OM doen onderzoek doen naar het incident. In algemeenheid geldt dat alle relevante feiten en omstandigheden een rol kunnen spelen bij de vervolgingsbeslissing van het OM.
Wordt bij een vervolging ook rekening gehouden met het feit dat chauffeurs soms overnachten in hun vrachtauto en dat daarvan ook hier sprake had kunnen zijn?
Zoals we bij de beantwoording onder vraag 10 aangaven kunnen alle relevante feiten en omstandigheden een rol spelen bij de vervolgingsbeslissing van het OM.
Deelt u de zorg dat dit soort terroristische acties niet alleen de voedselketen ontwrichten, maar ook een direct gevaar vormen voor hulpverleners en de veiligheid van alle Nederlanders?
Alle Nederlanders en – in het bijzonder onze hulpverleners – moeten te allen tijde beschermd worden tegen elke vorm van geweld. Zoals reeds aangegeven loopt het onderzoek van politie en OM en kunnen we hier niet op vooruitlopen.
De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord meldt ten aanzien van het gevaar voor de hulpverleners dat de inzet van hulpverleners gepaard kan gaan met risico’s. Het risico is afhankelijk van verschillende factoren. De Veiligheidsregio deelt de zorg dat wanneer bewust een gevaarsetting wordt gecreëerd dit van invloed kan zijn op de veiligheid van hulpverleners en burgers. De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord werkt met een uitgebreid vakbekwaamheidsprogramma dat is afgestemd op de actualiteit. Hiermee worden de hulpverleners goed voorbereid op verschillende scenario’s.
Welke strafrechtelijke stappen zijn er inmiddels gezet om de daders op te sporen en te vervolgen? Wordt vervolging overwogen wegens terrorisme, brandstichting met gevaar voor mensenlevens, en/of opruiing?
Zoals reeds aangegeven doen de politie en het OM onderzoek naar het incident. We kunnen niet vooruitlopen op de uitkomsten hiervan.
Zijn er inmiddels ook verdachten in beeld en/of aangehouden? Indien ja: wat is hen ten laste gelegd?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om de personen en netwerken achter deze dreigingen intensiever te monitoren en vervolgen, ook als zij zich ophouden op social media of in zogenaamde «activistische netwerken»?
De NCTV heeft geen grondslag om onderzoek te doen naar personen of organisaties, maar duidt fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen. De AIVD heeft op basis van de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) als taak onderzoek te doen naar organisaties en personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. De AIVD doet onderzoek naar verschillende vormen van extremisme, zoals links- en rechts-extremisme. De AIVD kan echter, op basis van de Wiv 2017, geen uitspraken in het openbaar doen op welke wijze onderzoek wordt gedaan.
Of vervolging wordt ingesteld tegen een (rechts-)persoon is aan het OM. Als het OM van oordeel is dat jegens een (rechts-)persoon sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit kan het vervolging instellen.
Naar aanleiding van eerdere incidenten in de landbouwsector heeft de politie in afstemming met het OM een handelingskader opgesteld met (operationele) handvatten dat is bedoeld voor intern gebruik bij de politie. Zie voor een nadere toelichting het antwoord op vraag 17.
Deelt u de mening dat ook oproepen tot dit soort geweld, en het verheerlijken daarvan, strafbaar moeten worden gesteld en stevig vervolgd dienen te worden?
Oproepen tot geweld past op geen enkele wijze in onze democratische rechtsorde. Het oproepen tot geweld kan strafbaar zijn als opruiing. Of er sprake is van een opruiende uiting hangt onder meer af van de context waarin de desbetreffende uiting is gedaan, evenals de kennelijke bedoeling van de uiting, de doelgroep waarop de uiting kennelijk was gericht en de plaats of gelegenheid waar de uiting wordt gedaan. De politie doet onder gezag van het OM op dit moment onderzoek naar het incident. We kunnen daar niet op vooruitlopen. Het is aan het OM om vervolgingsbeslissingen te nemen.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om voedselproducenten, hun medewerkers, hulpverleners en de samenleving beter te beschermen tegen dit soort extremistisch geweld?
We kunnen ons goed voorstellen dat dergelijke acties grote impact kunnen hebben op eenieder die betrokken is. Zeker wanneer deze acties mensen bij de uitvoering van hun werk in gevaar brengen, waaronder voedselproducenten, hun werknemers en hulpverleners, is dit absoluut onaanvaardbaar en mag dit nooit gebeuren. In navolging van eerdere incidenten in de landbouwsector heeft de politie in afstemming met het OM een handelingskader (gemeld via brief aan uw kamer op 20 mei 2019 door mijn voorganger) opgesteld vanwege de impact van acties rondom dierenrechten en dierenwelzijn die mogelijk strafbaar zijn en/of de openbare orde verstoren. Het bevat een handelingskader met (operationele) handvatten en is bedoeld voor intern gebruik bij de politie. In geval van incidenten kan het handelingskader gedeeld worden met de lokale driehoeken. Dit handelingskader is in september 2023 verrijkt met een paragraaf waarin wordt beschreven hoe benadeelden gewezen dienen te worden op de mogelijkheid van het doen van aangifte van huis-, lokaal of erfvredebreuk (artikel 138 Sr). We benadrukken hier dan ook graag nogmaals het belang van aangifte doen in deze situaties.
Het is vervolgens aan het OM om, afhankelijk van de omstandigheden, te bepalen of vervolging aangewezen is en – zo ja – welke feiten ten laste worden gelegd. Verder is het aan de rechter voorbehouden om daar een oordeel over te vellen.
Met de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) en de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) is tevens afgesproken dat de wederzijdse informatie-uitwisseling wordt geïntensiveerd, en was er een vast contactpunt bij de politie aangesteld om de samenwerking en de landbouworganisaties te optimaliseren. Dit contactpunt was in 2019 bij de Landelijk Eenheid, Dienst Landelijke Informatieorganisatie, van de politie ingericht en de contactgegevens destijds zijn doorgestuurd naar de verschillende brancheorganisaties. Echter doordat er sinds de oprichting geen meldingen bekend zijn bij dit contactpunt is besloten dit contactpunt in 2023 weer op te heffen in verband met andere prioritieten van de Dienst Landelijke Informatieorganisatie van de Landelijke Eenheid. In het gesprek waarvoor de sectorpartijen worden uitgenodigd zullen we ook met deze partijen zelf bespreken of er behoefte is aan het opnieuw instellen van zo’n contactpunt en waar dit ingericht zou kunnen worden.
Wat betreft het beschermen van hulpverleners meldt de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord dat hun hulpverleners een uitgebreid vakbekwaamheidsprogramma kennen dat is afgestemd op de actualiteit. Hiermee worden zij goed voorbereid op verschillende scenario’s.
Bent u bereid om, samen met veiligheidsregio’s, gemeenten en sectorpartijen – een risicobeoordeling te maken van potentiële doelwitten in de voedselketen en passende preventieve beveiliging te ondersteunen?
Gezien het feit dat het normbeeld rond de dierenrechtenbeweging al enkele jaren voornamelijk activistisch is (zie het antwoord op vraag 4), is een dergelijke risicobeoordeling op dit moment niet opportuun. De incidenten van dit jaar zijn nog in onderzoek bij politie en OM en zijn mogelijk uitzonderingen op dit beeld. Mogelijk wijzen de recente incidenten op een opleving van extremisme uit die hoek. De NCTV volgt de ontwikkelingen rondom dit fenomeen nauwlettend. Op het moment dat er zich ontwikkelingen voordoen waarbij uitingen worden gedaan of acties plaatsvinden vanuit de dierenrechtenbeweging die de lat van gewelddadig extremisme (of zelfs terrorisme) halen, dan zal de NCTV hierover rapporteren. Daarnaast stellen de veiligheidsregio’s een regionaal risicoprofiel op. Op basis van het regionaal risicoprofiel bereiden de veiligheidsregio’s zich voor op incidenten en crisis.
Los van de toedracht is het begrijpelijk dat dit soort incidenten zorgen opleveren voor de getroffen bedrijven, hun naasten en andere personen die actief zijn in de sector. Onlangs hebben de sectorpartijen LTO, POV en Vee & Logistiek Nederland de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid per brief op de hoogte gebracht van de meldingen die zijn binnengekomen bij het Meldpunt Agro-Intimidatie, dat zij begin dit jaar hebben opgezet om boeren, veetransporteurs en veehandelaren een laagdrempelige manier te bieden om melding te maken van hun persoonlijke ervaringen met treiterij, intimidatie en bedreiging. Ook hebben zij in een vervolgbrief aangegeven graag in gesprek te gaan over de actuele situatie rondom dierenrechtenactivisme- en extremisme. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 zullen we deze organisaties uitnodigen voor een gesprek.
De berichten ‘Ov-beelden al gewist, onderzoeken naar Maccabi-supporters gestaakt’ en ‘Politie worstelde met 'wezenlijk andere vorm van geweld' tijdens Maccabi-rellen’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten «Ov-beelden al gewist, onderzoeken naar Maccabi-supporters gestaakt»1 en «Politie worstelde met «wezenlijk andere vorm van geweld» tijdens Maccabi-rellen»?2
Ja.
Kunt u reflecteren op de bevindingen van de rapporten van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement over het optreden van de politie en het Openbaar Ministerie rondom de Maccabi-rellen?
Voor mijn uitgebreide reflectie op het rapport van de Inspectie en Veiligheid verwijs ik u naar de beleidsreactie die ik op 16 juni jl. met uw Kamer heb gedeeld.3 Het onderzoek van het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement is uitgevoerd op verzoek van de Amsterdamse driehoek en ziet op het handelen van die driehoek. Op 16 juni jl. heeft de Amsterdamse driehoek zelf reeds in een brief aan de Amsterdamse gemeenteraad op het rapport gereflecteerd; ik treed daar als Minister verder niet in.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van advocaat Adem Çatbas, namelijk dat meermaals aan het Openbaar Ministerie gevraagd is of de opgevraagde beelden van de avond waren veiliggesteld en dat het antwoord uitbleef?
Het OM heeft mij laten weten dat het OM direct na ontvangst van de twee aangiften op 14 november 2024 deze heeft doorgezonden naar de politie met het verzoek om onderzoek te verrichten naar de genoemde strafbare feiten. De politie heeft onmiddellijk op 14 november contact gelegd met het GVB om eventueel beschikbare beelden op te vragen. Pas daarna bleek dat de camerabeelden met de installatie van nieuwe opnamerecorders waren overschreven; het OM is niet vooraf in kennis gesteld door het GVB dat zij hun camerasysteem zouden gaan vervangen. Nadat duidelijk werd dat er geen GVB-beelden beschikbaar waren, is de politie verzocht om ander beeldmateriaal te bekijken waarop de strafbare feiten mogelijk te zien zouden zijn geweest. De politie had immers al een bijzonder grote hoeveelheid beeldmateriaal veiliggesteld. Dit beeldmateriaal is onderzocht, maar daarop waren deze strafbare feiten niet zichtbaar. Daarnaast heeft de politie nog een openbronnenonderzoek verricht, maar ook dat leverde geen aanknopingspunten op voor de in de aangiften gedane strafbare feiten. Pas nadat al deze onderzoekshandelingen waren verricht, heeft het OM een inhoudelijke beoordeling gedaan.
Was het Openbaar Ministerie al langer op de hoogte van het feit dat de beelden gewist waren bij het vervangen van camera’s door de GVB? Zo ja, waarom heeft het Openbaar Ministerie dit niet eerder gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van advocaat Adem Çatbas dat het opmerkelijk is dat de betreffende camerabeelden vroegtijdig zijn gewist doordat de GVB de camera’s vervangen heeft terwijl de hele stad in rep en roer was?
Het GVB is een zelfstandig bedrijf ten aanzien waarvan de Rijksoverheid geen concessieverlener is. Het past mij als Minister om die reden niet om te treden in het specifieke handelen van dit bedrijf in deze situatie.
Was er voor het Openbaar Ministerie aanleiding geweest om de camerabeelden op te vragen voordat er aangifte werd gedaan door de gedupeerden?
Zoals ik uw Kamer per brief van 8 november 2024 heb laten weten, is de prioriteit van de politie en het Openbaar Ministerie direct na de ongeregeldheden geweest om zoveel verdachten als mogelijk te identificeren en aan te houden.4 Daartoe is meteen een speciaal team samengesteld, dat zich onder meer heeft gericht op het verzamelen en bestuderen van grote hoeveelheden beeldmateriaal. In deze context is er direct een oproep uitgegaan aan een ieder die over informatie of beelden beschikte deze vrijwillig met de politie te delen. Het is echter niet mogelijk om in één keer álle beelden uit de stad te vorderen.
Het OM kan beelden vorderen op basis van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering mits er sprake is van een concrete verdenking van een gepleegd strafbaar feit. Locatie en tijd van het gepleegde feit zijn daarbij cruciaal voor het opvragen van die beelden. Die verdenking bestond dus mogelijk op het moment van de aangiften op 14 november, maar toen waren de betreffende beelden al overschreven.
Als de aanwezige politieagenten dit incident hadden geregistreerd, was er dan voldoende aanleiding geweest voor het Openbaar Ministerie om de desbetreffende camerabeelden al op te vragen voordat er aangifte werd gedaan? Zo nee, waarom niet?
Over dit specifieke incident is geen informatie vastgelegd in de politiesystemen. Dat maakt het lastig om met zekerheid te achterhalen of en op welke wijze politiemensen aanwezig waren bij het incident, laat staan om over hun mogelijke handelen – en de vraag of anders handelen tot een andere uitkomst had geleid – te speculeren.
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 6, is een speciaal team direct na de ongeregeldheden met prioriteit aan de slag gegaan met het verzamelen en bestuderen van grote hoeveelheden beeldmateriaal. Meteen overal álle beelden uit de stad vorderen is echter niet mogelijk.
Bent u van mening dat het Openbaar Ministerie proactiever had kunnen en moeten handelen bij het veiligstellen van de camerabeelden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Ziet u mogelijkheden om in het vervolg te voorkomen dat camerabeelden van incidenten vroegtijdig worden gewist? Zo ja, welke?
Het GVB is een zelfstandig bedrijf dat zijn eigen cameraprotocol hanteert. Het cameraprotocol van het GVB is opgenomen in hun privacyverklaring, die voor eenieder openbaar raadpleegbaar is op de website van het bedrijf. Nu de Rijksoverheid hier geen rol in heeft, volsta ik met een verwijzing naar deze website.
Bent u bereid stappen te ondernemen die bijdragen aan het voorkomen van het vroegtijdig wissen van camerabeelden die als bewijsmateriaal kunnen dienen bij incidenten, zoals bijvoorbeeld het proactief verzamelen van de beelden voordat aangifte is gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het hanteren van een cameraprotocol is in het geval van een zelfstandig bedrijf een verantwoordelijkheid van dat bedrijf zelf. Nu het hier een bedrijf betreft waarvoor de Rijksoverheid geen concessieverlener is, heb ik daar als Minister niet in te treden. Op het proactief en ongericht verzamelen van grote hoeveelheden beelden ben ik in de beantwoording van vraag 6 ingegaan.
Bestaat er een protocol rondom het bewaren van beveiligingsbeelden? Zo ja, wat houdt deze in en is deze door de GVB nageleefd in de beschreven situatie?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt er in het protocol rondom het bewaren van beveiligingsbeelden een minimale termijn gehanteerd waarin de beelden bewaard dienen te worden?
Zie antwoord vraag 9.
Als dit niet het geval is, ziet u dan ruimte voor het opnemen van een minimale termijn van het bewaren van camerabeelden? Zo nee, waarom niet?
Hoewel ik alle begrip heb voor de teleurstelling en frustratie die deze situatie oproept bij aangevers, acht ik het niet proportioneel om naar aanleiding van wat ik hoop dat een incident zal blijken te zijn, te grijpen naar een relatief zwaar instrument als het instellen van een wettelijke minimumbewaartermijn.
De beveiliging van Joodse en Amerikaanse locaties |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat Frankrijk de beveiliging van Joodse en Amerikaanse instellingen in het hele land heeft verscherpt naar aanleiding van het escalerende conflict tussen Iran en Israël?1
Ja.
Is het naar uw mening nodig om ook in Nederland Joodse en Amerikaanse locaties extra te beveiligen als gevolg van de ontwikkelingen in het Midden-Oosten? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van Joodse, Israëlische en Amerikaanse instellingen in Nederland heeft onze voortdurende aandacht. Op dit moment staat het dreigingsniveau in Nederland op substantieel (niveau 4 van 5). Dat betekent dat een aanslag in Nederland reëel is. Bij een verhoogde dreiging of risico ten aanzien van deze instellingen, worden passende maatregelen genomen. Uiteraard volgen de veiligheidspartners daarbij de ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend, mede met het oog op de mogelijke impact die het kan hebben in Nederland.
Welke maatregelen heeft u al ondernomen om Joodse en Amerikaanse locaties binnen Nederland extra te beveiligen?
Vanwege veiligheidsoverwegingen doe ik in het openbaar nooit uitspraken over maatregelen die worden getroffen ten behoeve van de veiligheid van individuele instellingen of personen. Wel kan ik u verzekeren dat de benodigde maatregelen, zowel zichtbaar als onzichtbaar, worden getroffen waar dat nodig wordt geacht en op basis van actuele dreigingsinformatie. Daarnaast vindt ten aanzien van Joodse en Israëlische instellingen al langere tijd een afweging plaats of en zo ja welke, additionele veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn. Dat zal ook gelden voor Amerikaanse instellingen in Nederland indien dreiging of risico daartoe aanleiding geven. Het is uiteindelijk aan het betreffende lokale gezag om waar nodig die (additionele) maatregelen te treffen. Daar waar het objecten betreft die zijn opgenomen in het rijksdomein van het stelsel bewaken en beveiligen, is de NCTV hier altijd nauw bij betrokken.
Welke maatregelen neemt u om Joodse en Amerikaanse locaties binnen Nederland extra te beveiligen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen met spoed, zo snel mogelijk, beantwoorden?
Ik heb gestreefd deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Misstanden in Jeugdinrichtingen en de gevolgen voor jonge gedetineerden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de documentaire «Dubbel gestraft», en specifiek aflevering 6, waarin op schrikbarende wijze naar boven komt hoe er wordt omgegaan met sommige jonge gedetineerden en waarin zelfs melding wordt gemaakt van seksueel misbruik?1
Ja. Aflevering 6 van de documentaire «Dubbel gestraft» gaat over zowel de Penitentiaire Inrichting (PI) Zaanstad, waar een meerderjarige zich het leven heeft benomen, als over benoemde misstanden in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s).
Hoe kan het dat in sommige gevallen bezorgde ouders dagenlang niets te horen krijgen over de situatie van hun kind, waaronder ook in voorarrest?
Bij het gevangeniswezen mag de gedetineerde contact hebben met de buitenwereld via brieven en telefoon en mag de gedetineerde bezoek ontvangen. Het kan zijn dat een gedetineerde in beperkingen is geplaatst door de officier van justitie tijdens het voorarrest. Dit kan inhouden dat de gedetineerde geen contact mag hebben met andere gedetineerden of de buitenwereld, behalve zijn advocaat.
In een JJI wordt altijd contact opgenomen met de ouders van minderjarige jeugdigen. Bij binnenkomst krijgt de jeugdige de gelegenheid om de ouders te bellen. Het benaderen van de ouders door de JJI gebeurt bij meerderjarigheid met toestemming van de betrokken jeugdige. Wanneer er sprake is van (alle) beperkingen, zal er mogelijk geen rechtstreeks contact tussen ouders en de jeugdige mogelijk zijn, maar wordt door de inrichting wel contact met de ouders opgenomen. Deze werkwijze is opgenomen in de huisregels van de Rijks JJI.
Hoe kan het volgens u dat de behandeling van sommige jeugdige gedetineerden zo ernstig tekort heeft geschoten, zoals geen hulp bij suïcidale gedachten en de jongere zelfs de middelen in handen te geven om suïcide te plegen?
Wanneer bij binnenkomst in een PI bekend is dat een gedetineerde psychische problematiek heeft, wordt daarover contact opgenomen met de medische dienst. Daarnaast vindt bij alle gedetineerden die de PI binnenkomen in de eerste 24 uur na binnenkomst een medische intake plaats waarin aandacht is voor suïcidaliteit. Deze werkwijze is opgenomen in een werkinstructie voor het inschakelen van medische ondersteuning. Indien er sprake is van verhoogd risico op suïcidaliteit wordt de huisarts als eerste geraadpleegd. Ook kan de psycholoog (onder kantoortijden) gevraagd worden om de gedetineerde zo snel mogelijk te bezoeken. Buiten kantoortijden kan overleg plaatsvinden met de dienstdoende huisarts, indien nodig komt deze in huis. In de avond-, nacht- en weekenduren is er ook een psychiater beschikbaar die telefonisch mee kan denken en advies kan geven aan de huisarts. De zorgprofessionals beoordelen het mogelijke gevaar dat de gedetineerde vormt voor zichzelf en/of medegedetineerden. Bij de stappen die vervolgens worden ondernomen staan het maken van contact en het behoud van autonomie voorop. Als het gevaar daarmee onvoldoende kan worden beperkt kunnen dwangmaatregelen worden ingezet.
Wat vindt u van de handelwijze van de penitentiaire inrichting in het geval van overlijden van de jongere en het contact met de nabestaanden hierover zoals naar voren komt in de documentaire?
Wanneer een gedetineerde komt te overlijden is dit zeer ingrijpend voor de nabestaanden. DJI doet altijd zijn best om hen zo goed mogelijk te informeren. Ik betreur het als nabestaanden zich niet altijd goed geïnformeerd achten. Er is een uniforme richtlijn «overlijden in een justitiële inrichting.» Hierin staat beschreven dat het dienstdoend directielid verantwoordelijk is voor het informeren van de nabestaanden. Verder worden nabestaanden in de gelegenheid gesteld om in de inrichting mondeling geïnformeerd te worden, nadat een calamiteitenonderzoek heeft plaatsgevonden. Indien gewenst kan hen de cel van de gedetineerde getoond worden en kunnen zij persoonlijke bezittingen van de overleden gedetineerde meenemen. Ik onderschrijf het belang van deze handelwijze.
Wat vindt u ervan dat er voorbeelden worden aangehaald van klachten van jongeren die niet in behandeling worden genomen en ook uit de klachtenbus worden verwijderd?
Klachten van justitiabelen moeten altijd ongezien bij de juiste functionaris komen en in behandeling worden genomen. Er zijn diverse mogelijkheden waarop justitiabelen hun klachten kunnen indienen. Bijvoorbeeld bij de mentor, bij een afdelingshoofd, bij de maandcommissaris of rechtstreeks bij de commissie van toezicht.
Kunt u reflecteren op de conclusie in de documentaire, dat net als bij de afleveringen over het machtsmisbruik van personeel bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), dit ook gebeurt bij de inrichtingen waar jeugdigen zitten?
In verschillende afleveringen van de documentaire «Dubbel gestraft» wordt gesproken met gedetineerden die machtsmisbruik hebben ervaren. In aflevering 6 van de documentaire spreekt ook een jeugdige justitiabele over zijn ervaringen. Het onrechtmatig gebruik van een positie keur ik te allen tijde af. Op de afdelingen wordt met meerdere personen per dienst gewerkt op een groep jongeren. DJI-medewerkers dienen te allen tijde in elkaars zicht te werken. Dit bevordert de veiligheid van collega’s en de jongeren. De medewerkers evalueren dagelijks elke dienst.
Wat vindt u ervan dat er zelfs voorbeelden worden genoemd van seksuele relaties tussen personeelsleden en minderjarigen? Zijn deze meldingen bij u en/of bij DJI bekend?
Alle vormen van niet-integer gedrag, zoals relaties tussen medewerker en justitiabele (minder- of meerderjarig), zijn volstrekt onacceptabel. Deze vormen van gedrag zijn reden voor ontslag.
Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Op welke plekken is bekend geworden dat deze misstanden plaatsvinden en is hier toen wel of niet direct een einde aan gemaakt?
Het is bekend dat er misstanden hebben plaatsgevonden. Wanneer de directie van een justitiële inrichting signalen ontvangt van ongepaste gedragingen dan handelt zij naar bevind van zaken. Dit kan zijn dat de feiten evident zijn en de ernst van de situatie aanleiding geven tot rechtspositioneel handelen, namelijk het aanzeggen van ontslag op staande voet of overplaatsing gedurende onderzoek wanneer feiten nog niet helder zijn. Ernstige incidenten in een inrichting worden door middel van een «melding bijzonder voorval» gemeld aan de dienstleiding van de DJI. In een «melding bijzonder voorval» wordt het incident in een categorie ingedeeld, bijvoorbeeld «geweldsincidenten», of, zoals in dit geval toepasselijk: «(Mogelijk) strafbare of anderszins laakbare feiten van een personeelslid(leden) jegens justitiabele(n) waaronder seksueel misbruik, seksuele intimidatie of ongeoorloofde relaties.»
Van incidenten van zekere ernst worden piketmeldingen opgesteld. Hiervan wordt maandelijks een overzicht gepubliceerd op de website van de DJI.2 Daarnaast hebben de JJI’s een meldplicht op basis van het meldkader Jeugd.3
Is er voor u reden om onderzoek te doen naar het (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van personeel van jeugdinrichtingen richting de jongeren?
Zoals beschreven staat in het antwoord op vraag 8 wordt bij vermoedens van dergelijke misstanden altijd onderzoek gedaan en actie ondernomen. Alle misstanden die bekend zijn, zijn onderzocht.
Hoe gaat u zorgen voor meer transparantie vanuit Justitie en de jeugdinrichtingen richting de ouders of andere familieleden?
Het betrekken van ouders/het gezinssysteem is reeds een belangrijk onderdeel van het verblijf in de JJI’s. De mentor speelt in het oudercontact een belangrijke rol om bijvoorbeeld betrokken te worden bij activiteiten en zij worden zo veel als mogelijk betrokken bij de perspectiefplanbesprekingen. Wanneer er sprake is van meerderjarige jeugdigen wordt aan hen altijd toestemming gevraagd om de ouders/verzorgers te betrekken en te informeren.
Hoe het demissionaire kabinet omgaat met de keuze voor mailcommunicatie in eigen beheer |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Demissionair de cloud in denderen: doe het niet»?1
Ja.
Wat geeft de rijksoverheid in totaal uit aan Microsoft-producten?2
In het notaoverleg «Wolken aan de horizon» d.d. 2 juni jl. is reeds toegezegd aan de Tweede Kamer een overzicht te bieden van de gecontracteerde hoeveelheid aanbestedingen die uiteindelijk door de ministeries via SLM Rijk goedgekeurd zijn. Dit onderzoek loopt.
Wanneer moeten alle departementen en overheidsorganisaties uiterlijk besluiten of zij wel of niet hun mailverkeer en gegevens in eigen beheer gaan nemen als de ondersteuning van Microsoft Exchange afloopt op 14 oktober 2025?
Departementen zijn zelf verantwoordelijk om te bepalen welke afwegingen zij maken rondom cloudgebruik. Dit dient plaats te vinden op basis van een gedegen risicoanalyse en het nemen van passende maatregelen. Zij nemen hierover besluiten binnen hun eigen mandateringsregelingen.
Hoewel de technische ondersteuning van bepaalde versies van Exchange stopt op 14 oktober 2025, heeft de leverancier al een nieuwere on-premise versie gelanceerd die wel ondersteund wordt.3
Feitelijk is de situatie dat alleen voor Microsoft Exchange 2016 en Microsoft Exchange 2019 vanaf 14 oktober 2025 geen support of beveiligingsupdates meer geleverd worden.
Ook zonder de door de leverancier aanbevolen upgrade door te voeren, zal de maildienst niet per 14 oktober ophouden met functioneren en gaat de maildienst ook niet automatisch uit eigen beheer. Voor blijvend betrouwbaar functioneren van de maildienst is een upgrade door Microsoft beschikbaar gesteld. Deze is bekend bij de dienstverleners van de Rijksoverheid.
Heeft de demissionaire status van het kabinet gevolgen voor besluitvorming van departementen over het wel of niet in beheer nemen van mailverkeer en gegevens?
Lopend beleid mag ten tijde van een demissionair kabinet worden uitgevoerd. Er zijn op dit moment bovendien geen zaken op digitaal terrein controversieel verklaard.
Welke departementen en organisaties zijn nu van plan om mailverkeer en gegevens in eigen beheer te nemen, welke hebben besloten dit niet te doen en welke moeten het besluit nog nemen?
Ten behoeve van de beantwoording van deze vraag is een uitvraag bij de grootste ICT-dienstverleners van de Rijksoverheid gedaan. Voor alle departementen geldt dat beheer van mailverkeer en gegevens nu en na 14 oktober volledig binnen een eigen on-premise omgeving plaatsvindt, behoudens de Ministeries van Economische Zaken (EZ), Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) en Klimaat en Groene Groei (KGG), waar -ook na 14 oktober- sprake is van een hybride situatie.
Ook bij een groot aantal uitvoeringsorganisaties als DUO, Rijkswaterstaat en Dienst Justitiële Inrichtingen vindt beheer van mailverkeer en gegevens nu en na 14 oktober volledig binnen een eigen on-premise omgeving plaats. Dit geldt ook voor de Belastingdienst, Toeslagen en de Douane. Wel heeft de Belastingdienst in het Jaarplan 2025, dat uw Kamer op 11 december 2024 heeft ontvangen, aangegeven dat de Belastingdienst voornemens is om in 2025 de kantoorautomatisering naar Microsoft365 te migreren. De implementatie van de migratie is op dit moment nog niet gestart. De applicaties binnen de primaire processen voor de heffing en inning blijven draaien in hun huidige on-premise omgeving, op door de Belastingdienst zelf beheerde servers. De Belastingdienst volgt de recente (geo)politieke ontwikkelingen en doorloopt, in afstemming met CIO Rijk, een zorgvuldig besluitvormingstraject. Zodra er een definitief besluit is genomen, zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd.
Kunt u, in het licht van de recente sancties richting het Internationaal Strafhof, aangeven of mailverkeer en gegevens binnen de justitiële keten in Nederland vanaf 14 oktober 2025 in eigen beheer blijven?3
Het kabinet is zich ervan bewust dat afhankelijkheid van een klein aantal techaanbieders voor digitale diensten zorgt voor risico's op het vlak van o.a. concurrentiepositie, digitale open strategische autonomie en continuïteit van dienstverlening. Om deze risico’s te mitigeren wordt in het kader van onder meer de vernieuwing van het cloudbeleid voor de (rijks)overheid gekeken naar mogelijkheden om cloudtechnologie op verantwoorde wijze in te zetten.
Ook binnen de Justitiële keten bestaat aandacht voor deze risico’s en maken organisaties in overleg met hun ICT-leverancier passende keuzes om deze te mitigeren. Zo wordt bij de Hoge Raad de email verzonden, ontvangen en opgeslagen op servers die in eigen beheer zijn en verbiedt het cloudbeleid van de rechtspraak het gebruik van de cloud voor primaire processystemen. Voor de bedrijfsvoering maakt de Rechtspraak gebruik van Microsoft Exchange Online.
De Amerikaanse sancties tegen het Internationaal Strafhof zijn een specifieke maatregel voor een specifieke situatie en hebben geen inhoudelijke koppeling met onze nationale ICT-infrastructuur.
Wat zijn de politie, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Rechtspraak en de Hoge Raad van plan te doen vanaf 14 oktober 2025? Worden deze organisaties eveneens kwetsbaar voor Amerikaanse sancties?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat het Shared Service Center ICT (SSC-ICT) de migratie van 57.000 werkplekken van ambtenaren naar de Microsoft-cloud definitief niet doorzet en mailverkeer en gegevens zelf blijft beheren?
U bent per Kamerbrief reeds geïnformeerd over de geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland, waaronder de migratie van de werkplekken van SSC-ICT.5
Bent u bereid om, in lijn met de vele aangenomen Kamermoties die de digitale soevereiniteit van de overheid aanjagen, ervoor te zorgen dat alle departementen en overheidsorganisaties het goede voorbeeld van SSC-ICT volgen en gegevens in eigen beheer houden?
Departementen zijn zelf verantwoordelijk om te bepalen welke afwegingen zij maken rondom cloudgebruik. Dit dient plaats te vinden op basis van een gedegen risicoanalyse en het nemen van passende maatregelen. Zij nemen hierover besluiten binnen hun eigen mandateringsregelingen.
Kunt u toezeggen dat u en uw collega’s geen onomkeerbare stappen zullen zetten die de digitale afhankelijkheid van de Verenigde Staten (VS) doen toenemen, tenzij de Kamer anders besluit?
De Verenigde Staten is en blijft een belangrijke bondgenoot, niet op de laatste plaats voor onze welvaart en veiligheid. Nederland zet zich er daarom voor in dat we als EU blijven samenwerken en optrekken met de VS, maar tegelijkertijd moeten we als EU zelf meer verantwoordelijkheid nemen en ook eensgezind optrekken waar het onze kernbelangen betreft. Ik ben het wel met u eens dat een te grote afhankelijkheid van één of een enkele marktpartij(en) ongewenst is. In de afweging welke data we in eigen beheer dan wel in de public cloud verwerken, moeten strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Dit nemen wij momenteel mee in de aanscherping van het rijksbreed cloudbeleid, maar ook in de beleidskaders voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid, en in de IT-sourcingstrategie Rijk. Ook zet ik mij deze kabinetsperiode in voor het realiseren van een soevereine overheidscloud als alternatief voor public clouddiensten. Deze voorziening moet de kloof overbruggen voor digitale dienstverlening waarvoor het gebruik van public cloud onwenselijk is, bijvoorbeeld vanwege de gevoeligheid van gegevens of wanneer ongewenste afhankelijkheden vermeden moeten worden.
Afhankelijkheden zijn echter niet te voorkomen en zijn ook niet altijd ongewenst. Het is van belang om op case-by-case basis zorgvuldige afwegingen te maken, om te bepalen waar en op welke wijze risicovolle strategische afhankelijkheden waar nodig voorkomen kunnen worden. Dit speelt op meer gebieden dan alleen cloud.
Het onderwerp «Strategische Autonomie» heeft uitgebreid aandacht van de Rijksoverheid. Onder andere middels de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) en de medio dit jaar verwachte Visie digitale autonomie en soevereiniteit Overheid.
Bent u bereid om departementen en organisaties te helpen om mailverkeer en gegevens in eigen beheer te houden vanaf 14 oktober 2025, zodat de strategische afhankelijkheid van de VS niet groeit?
Zie de beantwoording van vraag 10. Voor het overgrote deel van de departementen en organisaties geldt dat zij dit al in eigen beheer hebben. De afweging om dit wel of niet zo te houden, is een departementale verantwoordelijkheid. De departementen nemen hierover besluiten binnen hun eigen mandateringsregelingen. CIO Rijk faciliteert het uitvoeren van goede risicoanalyses met beleid en handreikingen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en minstens één week voor het zomerreces beantwoorden?
De Kamervragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.