De geestelijke verzorging bij de politie |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u zich ervan bewust dat het politievak morele vorming van politiemensen vereist om goed politiewerk te leveren en op de been te blijven? Hoe is morele vorming van politiemensen nu expliciet en systematisch ingebed in de initiële opleiding en vervolgopleiding?
Om goed politiewerk te kunnen uitoefenen, is een professionele beroepsidentiteit belangrijk. Dit vormt het morele kompas van de politiemedewerker. De basispolitieopleiding niveau 4 (PO21) is erop gericht om de aspirant voor te bereiden op de uitoefening van de politietaak. Dit betekent dat de aspirant tijdens de opleiding kennis en vaardigheden opdoet en een professionele beroepsidentiteit ontwikkelt waar het politiewerk om vraagt. De ontwikkeling van een professionele beroepsidentiteit loopt als een rode draad door de hele basispolitieopleiding heen. Hiervoor is onder andere een geïntegreerd weerbaarheidsprogramma ontwikkeld. Om in aanmerking te komen voor het diploma moet de aspirant aantonen de kennis en vaardigheden te beheersen en een professionele beroepsidentiteit te hebben verworven. Ook in de bacheloropleidingen politieleider, politieagent, wijkagent en rechercheur is de ontwikkeling van een professionele beroepsidentiteit en morele weerbaarheid een vast onderdeel van het curriculum. Daarnaast wordt er in diverse leiderschapsopleidingen aandacht besteed aan moreel leiderschap. Voor politiemedewerkers die zich verder willen verdiepen in morele weerbaarheid biedt het vakspecialistisch politieonderwijs mogelijkheden tot het volgen van aanvullende trainingen en cursussen.
Bent u ermee bekend dat politiemensen bovengemiddeld vaak te maken hebben met geweld, maatschappelijke spanningen, leed en de dood en dat dit leidt tot verhoogde risico’s op morele verwonding, posttraumatische stressstoornis (PTSS) en uitval? Hoe wordt hierin structureel voorzien door middel van geestelijke verzorging, anders dan psychologische hulpverlening?
Het streven van de politieorganisatie is dat politiemedewerkers zo veilig en gezond mogelijk hun werk kunnen uitvoeren. Hierbij ondersteunt de politie als werkgever haar medewerkers door een breed pakket van maatregelen. De werkgever biedt een politiemedewerker waar nodig zorg, aandacht en ondersteuning. De Zorgwijzer1 geeft een overzicht van het zorg- en ondersteuningsaanbod voor politiemedewerkers. Een voorbeeld hiervan is het Team Collegiale Ondersteuning (TCO), dat laagdrempelig ondersteuning biedt aan politiemedewerkers die een heftige gebeurtenis hebben meegemaakt. Het TCO bestaat uit politiemedewerkers die getraind zijn om gesprekken te voeren met hun collega’s. Daarnaast wordt er ook gewerkt aan preventie, zoals de Gezond Werken app. In deze app zijn tips, oefeningen en achtergrondinformatie op diverse thema´s opgenomen.
Naast ondersteuning op het gebied van fysieke en mentale gezondheid, is er in het brede pakket ook aandacht voor zingeving. Bij politiemedewerkers kunnen er in en door het politiewerk existentiële en ethische vragen opkomen. Politiemedewerkers kunnen hierin worden ondersteund door de geestelijk verzorgers. De geestelijk verzorgers maken deel uit van de Veilig en Gezond Werken (VGW) teams in de eenheden en zijn toegankelijk voor alle politiemedewerkers. Dit levert een bijdrage aan duurzame inzetbaarheid en aan goed politiewerk.
Waarom is er voor de krijgsmacht wel structureel geestelijke verzorging ingebed met voldoende capaciteit en is dit bij de politie nog altijd niet op vergelijkbare schaal gerealiseerd, terwijl beide beroepen structureel blootstaan aan existentiële en morele belasting?
De rollen van geestelijk verzorgers bij politie en Defensie zijn verschillend. Militairen worden over de hele wereld uitgezonden. Bij elke uitzending gaan er geestelijk verzorgers mee vanuit diverse denominaties. Dit leidt tot verschillen in inrichting en schaalgrootte ten opzichte van de politie. In tegenstelling tot uitgezonden defensiemedewerkers kunnen politiemedewerkers gebruik maken van levensbeschouwelijke en religieuze steun in hun persoonlijke netwerk en/of religieuze gemeenschap. Deze steun is beschikbaar naast de steun van de geestelijke verzorgers in de eenheden.
Bij de politie is de geestelijke verzorging structureel ingebed. Conform de afspraak in het arbeidsvoorwaardenakkoord sector politie 2018–2020 is de geestelijke verzorging uitgebreid naar 15 fte, zodat er ten minste 1 fte per eenheid beschikbaar is.
Kunt u garanderen dat geestelijke verzorging bij de politie met een beschermd beroepsgeheim en onafhankelijk van de hiërarchie is ingericht, vergelijkbaar met geestelijke verzorging bij de krijgsmacht? Zo nee, hoe wordt dan de vrijplaats beschermd en de noodzakelijke vertrouwensband gewaarborgd?
Iedere politiemedewerker kan een afspraak maken met een geestelijk verzorger zonder dat hiervoor toestemming of tussenkomst van een ander, zoals een leidinggevende, nodig is. Door de geheimhoudingsplicht (art. 272 Sr.) en het verschoningsrecht (art. 218 Sv.) biedt de geestelijk verzorger een veilige plaats waar politiemedewerkers vrijuit kunnen spreken. Ook zijn de geestelijk verzorgers bevoegd zich vrij in de politieorganisatie te bewegen wanneer dit voor de uitvoering van hun functie wenselijk of noodzakelijk is. Hiermee wordt de noodzakelijke vertrouwensband met de politiemedewerker gewaarborgd.
Is er sprake van een langetermijnvisie op de structurele inbedding van geestelijke verzorging bij de politie die de vrijplaats van geestelijke verzorging garandeert, vergelijkbaar met de structurele inbedding bij de krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Meer meldingen van minderjarige slachtoffers van criminele uitbuiting’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Meer meldingen van minderjarige slachtoffers van criminele uitbuiting»1 en de onderliggende jaarcijfers van 2024 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen?
Het is vreselijk dat er nog steeds een groot aantal slachtoffers van mensenhandel is. Een toename van het aantal gemelde slachtoffers kan wel betekenen dat mogelijke slachtoffers, waaronder minderjarigen, vaker in beeld van instanties komen en dat hen eventueel hulp en bescherming kan worden geboden. Dit is één van de doelen van de huidige aanpak van mensenhandel. De cijfers van de Nationaal Rapporteur bieden belangrijke aanknopingspunten om de aanpak te verbeteren. Ik zal mij onverminderd blijven inzetten om slachtoffers te beschermen én daders aan te pakken.
Wat doet u om de meldingsbereidheid van mensenhandel toe te laten nemen?
In het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel wordt in actielijn 1 en actielijn 2 ingezet op respectievelijk het creëren van een brede bewustwording en het vergroten van de meldingsbereidheid. Om brede bewustwording te creëren wordt onder meer een gerichte communicatiestrategie opgezet met als doel specifieke groepen te bereiken die in aanraking kunnen komen met mensenhandel. Daarnaast wordt de bewustwording ook vergroot door het geven van voorlichting op scholen en het ontwikkelen van een e-learning voor de reclassering om signalen van mensenhandel beter te herkennen. In het kader van het vergroten van de meldingsbereidheid wordt daarnaast in het Actieplan gewerkt aan het oprichten van een centraal informatiepunt waar slachtoffers, eerstelijns professionals en burgers op een laagdrempelige en toegankelijke manier worden geïnformeerd en eventueel doorverwezen naar het juiste loket voor vragen over aangifte, hulp en opvang. Ook wordt er een verkenning uitgevoerd naar gerichte maatregelen om de verklarings- en meldingsbereidheid van slachtoffers te vergroten. Het Actieplan zet daarmee onverminderd in op het beter signaleren, het creëren van brede bewustwording van wat mensenhandel is en op het meegeven van een duidelijk handelingsperspectief, zodat er ook meer signalen worden opgepikt en worden doorgegeven aan de opsporingsdiensten.
Welke verklaring heeft u voor de opvallende stijging van het aantal minderjarigen dat slachtoffer wordt van criminele uitbuiting?
Criminelen ronselen steeds vaker minderjarigen voor criminele activiteiten zoals het leggen van explosieven, het uithalen van drugs in de Rotterdamse haven of het beschikbaar stellen van hun pinpas voor het witwassen van geld. Minderjarigen met een lichtverstandelijke beperking (LVB), asielachtergrond of een verleden in de jeugdzorg zijn extra kwetsbaar om geronseld te worden en hier slachtoffer van te worden. Criminelen maken misbruik van deze kwetsbaarheid door deze groepen vaak online te benaderen en hen onder valse voorwendselen of onder dwang over te laten gaan tot het plegen van criminele activiteiten. Dit zijn ontwikkelingen die mij zorgen baren. Het is van belang om juist deze groep te beschermen en te voorkomen dat zij slachtoffer worden van criminele uitbuiting. Daarom wordt onder actielijn 6 van het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel ingezet op het versterken van de positie van minderjarige slachtoffers. Het gaat om het bieden van handvatten aan professionals en organisaties die in aanraking komen met deze doelgroep zodat zij zich bewust worden van signalen van criminele uitbuiting en slachtoffers tijdiger kunnen onderkennen. Zo is de gratis e-learning BUIT voor professionals, met bijbehorende campagne, sinds mei 2025 beschikbaar. Ook zijn er trainingen voor professionals ontwikkeld over mensenhandel onder minderjarigen en mensenhandel op scholen (Uitbuiting (niet) op school). Deze initiatieven dragen bij het sneller herkennen, signaleren en melden van mogelijke slachtoffers van criminele uitbuiting waardoor zij steeds vaker en beter in beeld komen.
Naast de acties uit het Actieplan wordt er in het programma Preventie met Gezag ingezet op het voorkomen dat jongeren in aanraking komen of doorgroeien in de criminaliteit. Criminele uitbuiting speelt hierin een belangrijke rol. Een initiatief in dat kader is het online hulpportaal Keerpunt. Keerpunt benadert door middel van online outreach potentiële slachtoffers van criminele uitbuiting en probeert hen te bewegen naar het online hulpportaal. Hier kunnen potentiële slachtoffers, hun omgeving en professionals op een laagdrempelige manier chatten met hulpverleners en eventueel worden doorgeleid naar regionale hulpverlening en/of opsporingsinstanties. Ook fungeert Keerpunt als kennisportaal voor slachtoffers, professionals en hun naaste omgeving.
Welke stappen zet u om meer zicht te krijgen op de jongeren om wie dit gaat en wat doet u om te voorkomen dat deze jongeren niet vallen voor de belofte om snel geld te verdienen?
Zie antwoord vraag 3.
Is de politiecapaciteit erop gericht om de wervers van deze criminele jongeren op te sporen?
De politie is als een van de betrokken opsporingsdiensten verantwoordelijk voor het opsporen en aanpakken van daders van mensenhandel, meer specifiek gericht op daders die zich schuldig maken aan seksuele of criminele uitbuiting. De politie erkent het belang van het verbeteren van het zicht op de daders van criminele uitbuiting en zet zich hier onverminderd voor in. Zo heeft de politie een intern actieplan criminele uitbuiting opgesteld met als doel het vergroten van de kennis en focus op de bestrijding van criminele uitbuiting. Acties die daarbij worden ondernomen zien bijvoorbeeld op het vergroten van bewustzijn over criminele uitbuiting bij eerstelijns politiemedewerkers zodat kennis en signalering worden verbeterd. Ten aanzien van de inzet van politiecapaciteit zullen altijd in afstemming met het bevoegd gezag keuzes worden gemaakt, dit geldt ook voor mensenhandel.
Hoe komt het dat het aantal politieonderzoeken naar nationale en internationale seksuele uitbuiting is gedaald? Welke prioriteit hebben dit soort zaken en welke keuzes maken u en de politie in de inzet van de beperkte politiecapaciteit?
De aanpak van mensenhandel, waaronder seksuele uitbuiting, is opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026 waar kwalitatieve en kwantitatieve afspraken voor zijn gemaakt. Door de toenemende verwevenheid van de fysieke en de digitale wereld worden de zaken groter en ingewikkelder. Het bevoegde gezag maakt, in afstemming met de politie, keuzes tussen zaken die wel of geen prioriteit krijgen, waarbij wordt gewogen met welke inzet de meeste impact gemaakt kan worden. In de praktijk houdt dit in dat er vaak voor wordt gekozen om de zaken met mogelijk veel slachtoffers en een zo groot mogelijk maatschappelijk effect op te pakken. Of het gaat om internationale of nationale seksuele uitbuiting is daarbij minder relevant, al ziet de politie wel dat de zaken waarbij mogelijk sprake is van internationale seksuele uitbuiting veel minder en in sommige gevallen zelfs geen opsporingsindicaties bevatten die door de Nederlandse politie verder kunnen worden onderzocht.
Hoeveel extra politiecapaciteit is er nodig om alle meldingen van seksuele uitbuiting op te volgen?
In de Aanwijzing Mensenhandel, de opsporingsrichtlijn van het OM, is opgenomen dat alle signalen van mensenhandel worden onderzocht.2 Er wordt hierbij gekeken of er voldoende relevante kansen voor de opsporing zijn. In het kader hiervan heeft de politie met de Domein Overstijgende Informatiegestuurde Werkwijze (DIGW) een methodiek ontwikkeld waarbij alle signalen van mensenhandel bekeken en beoordeeld worden. In afstemming met het bevoegd gezag worden keuzes gemaakt over welke signalen leiden tot een opsporingsonderzoek en bij welke signalen een andere betekenisvolle interventie buiten het strafrecht om het meest maatschappelijk effect sorteert. Dit betekent dat een toename van het aantal signalen van mensenhandel niet per definitie leidt tot meer opsporingsonderzoeken. Gelet op de huidige spanningen op de arbeidsmarkt zal dit naar verwachting niet toenemen. Het werven, opleiden en behouden van voldoende gekwalificeerde medewerkers is voor de gehele opsporing een uitdaging. Wel lopen er op dit moment initiatieven om de personele capaciteit te verbeteren.
Welke inzet pleegt u om het bewustzijn van hoteleigenaren en eigenaren van vakantiehuisjes en -parken te vergroten op verhuur door seksuele uitbuiters?
Medewerkers van hotels en vakantieparken kunnen een belangrijke rol spelen in het signaleren van mensenhandel. De training «No Room for Sex Trafficking» is een certificeringsprogramma gericht op het creëren van bewustwording van mensenhandel onder medewerkers van hotels en vakantieparken. De training wordt gratis aangeboden door CoMensha en is beschikbaar in meerdere talen. Medewerkers worden getraind op het herkennen van signalen van seksuele uitbuiting die zij tijdens hun werk kunnen waarnemen. Denk hierbij aan ongewone veranderingen in het gebruik van beddengoed of handdoeken. Zodra 60% van het personeel de training heeft afgerond, ontvangt het bedrijf een No Room for Sex Trafficking-certificaat.
Trekt u samen op met Latijns-Amerikaanse landen waar slachtoffers van seksuele uitbuiting in toenemende mate vandaan komen, om het vertrek naar Nederland en andere Europese landen te ontmoedigen? Op welke manier doet u dat? Zo niet, bent u bereid dit te gaan doen?
Het is zorgwekkend te moeten vernemen dat vrouwen die vanwege hun kwetsbare omstandigheden, waaronder het niet hebben van geldige verblijfsdocumenten, seksueel worden uitgebuit in Nederland. Hieruit blijkt wederom dat mensenhandel zich niet tot landsgrenzen beperkt. Daarom is internationale samenwerking een belangrijk onderdeel van de Nederlandse aanpak van mensenhandel. Zo wordt in EU-verband binnen het programma EL PACCTO (Europe Latin America Programma of Assistance against Transnational Organised Crime) samengewerkt met Latijns-Amerikaanse en Caribische landen aan het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit, waaronder mensenhandel. Binnen dit programma worden onder meer best practices gedeeld, wordt technische ondersteuning geboden (o.a. trainingen en workshops) en internationale samenwerking gefaciliteerd. Daarnaast is Nederland trekker van de werkgroep die ziet op de aanpak van mensenhandel binnen EMPACT (European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats). In het kader hiervan wordt samenwerking met Latijns-Amerikaanse landen versterkt door onder meer een specifiek Operational Action gericht op samenwerking met Latijns-Amerika en de Joint Actions Days Global Chain, gezamenlijke actiedagen waarbij criminele activiteiten op basis van inlichtingen worden aangepakt in samenwerking met verschillende landen en agentschappen. Ook is de politie op dit moment bezig met het verkennen van een uitbreiding van de samenwerking met Latijns-Amerikaanse landen. Ten slotte werken de politie en het OM nauw samen met Spanje, een aankomstland voor veel sekswerkers uit Latijns-Amerika. Zo zijn er afgelopen jaar gezamenlijke actieweken opgezet in samenwerking met de Spaanse politie en is er sinds 2019 permanent een officier van justitie gestationeerd, die onder meer de lokale contacten onderhoudt en samenwerking faciliteert.
Bent u bekend met de berichten over rivaliserende jongerengroepen in de IJmond en de zorgen van bewoners over de toegenomen onveiligheid en spanningen?1
Ja.
In hoeverre spelen volgens u sociale media een rol bij het organiseren, aanwakkeren of zichtbaar maken van deze rivaliteit tussen jongeren? Zijn er aanwijzingen dat online conflicten of filmpjes leiden tot escalatie op straat?
Rivaliteit onder jongeren is een decennialang bestaand verschijnsel, waarbij gebeurtenissen leiden tot escalatie. Dat sociale media inmiddels een grote rol spelen bij de wijze waarop jongeren uiting geven aan onderlinge rivaliteit is bekend. Geweldsincidenten onder rivaliserende jongeren kennen vaak ook een online aanleiding, zo is door onderzoekers bevestigd.2 Online uitingen kunnen hierbij functioneren als een katalysator. Het fenomeen kenmerkt zich door een hybride en fluïde karakter, waarin online en offline interacties en geweldsvormen met elkaar verweven zijn en ook de samenstelling van groepen regelmatig verandert.
Hoe wordt binnen de politie en gemeenten omgegaan met het signaleren van spanningen op sociale media en worden jongeren of ouders hier actief over geïnformeerd of gewaarschuwd?
Verschillende partijen spelen een rol bij het signaleren van spanningen in de hybride leefwereld van jongeren. Zo kunnen primair ouders zorgelijk gedrag signaleren. Er zijn diverse organisaties die ouders hierbij handelingsperspectief bieden en ook scholen proberen hierin een rol te vervullen richting ouders. Binnen de basisteams van de politie zijn digitale wijkagenten actief die spanningen kunnen signaleren. De digitale wijkagent heeft in de praktijk diverse taken; naast de basispolitiezorg, surveilleert hij online en monitort hij open bronnen. Een digitale wijkagent staat in verbinding met de wijkagenten op het basisteam, soms ook met jongerenwerkers en (jeugd-)boa’s en weet wat er speelt op lokaal niveau in de digitale wereld (zoals op sociale media).
Voor de aanpak van problematische jeugdgroepen wordt onder regie van de burgemeester samengewerkt met de politie, jongerenwerk en het Openbaar Ministerie. Afhankelijk van de lokale problematiek sluiten ook andere partners aan, zoals (jeugd-)reclassering en partners vanuit het sociaal domein. Voor deze aanpak is een model opgesteld ten behoeve van lokale samenwerkingsverbanden, het zogeheten 7-stappen-model voor jeugdgroepen. Aan de hand van zeven te doorlopen stappen wordt beschreven welke rol alle betrokken partijen hebben en welke informatie ze daarbij van elkaar nodig hebben om optimaal te kunnen samenwerken.3 Waar nodig kan vanuit deze groepsaanpak worden opgeschaald naar een persoonsgerichte aanpak, bijvoorbeeld in het Zorg- en Veiligheidshuis. Door de combinatie van preventie, zorg en repressie kan zo een effectieve aanpak worden neergezet.
Deze samenwerking kan lokaal nader vormgegeven worden en kan per gemeente verschillen. Partners werken samen aan het in beeld brengen van de jeugdgroep,4 het bepalen of en hoe de leden van de groep aangepakt of benaderd worden en het daadwerkelijk aanpakken van de geprioriteerde jeugdgroepen. Bijvoorbeeld het bieden van passende hulp en begeleiding of een strafrechtelijke aanpak.
Professionals in de wijk kennen de jongeren en hun omgeving het beste en zij schatten ook het beste in wie welke zorg en ondersteuning nodig hebben. Elke gemeente is verantwoordelijk voor de eigen preventieve aanpak van (jeugd)criminaliteit en maakt eigen afwegingen over de inzet van professionals. Zo kan jongerenwerk (sommige gemeenten zetten straatcoaches of jeugdboa’s in), door het laagdrempelige contact met jongeren, een belangrijke rol spelen bij het vroegtijdig signaleren van spanningen, waardoor mogelijke escalatie kan worden voorkomen.
Binnen het jeugdstrafrecht wordt een persoonsgerichte aanpak toegepast, gericht op het verminderen van het risico op recidive door criminogene factoren te beperken en beschermende factoren te versterken door de inzet van passende interventies. Strafrechtelijk optreden alleen is vaak ontoereikend om jeugdcriminaliteit terug te dringen en dient te worden ingebed in een keten van preventie tot en met nazorg.
Hoe verloopt de samenwerking tussen politie, gemeente, jongerenwerk en het Openbaar Ministerie in de aanpak van deze problematiek?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u aanleiding om een proefaanpak te ontwikkelen voor kleinere gemeenten die te maken hebben met grootstedelijke problematiek, zoals rivaliserende jongerengroepen, sociale media-incidenten of jeugdcriminaliteit, om hen beter te ondersteunen met kennis, capaciteit en preventieprogramma’s?
Ik onderschrijf het belang van een effectieve lokale aanpak. Ik zie geen aanleiding voor een proefaanpak. Gemeenten kunnen al gebruik maken van het 7-stappen-model. Op de site van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid is hierover meer informatie beschikbaar.
Naast deze modelaanpak zijn een aantal gemeenten, met middelen vanuit mijn ministerie, bezig met de doorontwikkeling van een specifieke aanpak voor deze problematiek. Daar wordt ervaring opgedaan met een regionale aanpak tussen gemeenten en met een aanpak van geweld tussen groepen. Op basis van een analyse wie er verantwoordelijk is voor het geweld wordt geacteerd richting bepaalde jongeren. Met deze aanpak wordt momenteel ervaring opgedaan en de geleerde lessen kunnen gedeeld worden gedeeld met de andere gemeenten.
Vanuit het lerend programma Preventie met Gezag zetten we gericht in op 27 gemeenten met structurele middelen, in die wijken waar de problematiek daarom het meeste vraagt. Zoals het nieuwsbericht aangeeft, zijn er ook (kleinere) gemeenten die te maken hebben met (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit van relatief grote omvang. Daarom is in 2024 besloten om voor 20 (kleinere) gemeenten naast de meerjarige aanpak voor 27 gemeenten, een tijdelijke impuls te bieden. Deze ondersteuning dient als vliegwiel, waarbij de gemeenten binnen drie jaar meer focus kunnen aanbrengen en impact kunnen maken met hun lokale aanpak voor het voorkomen van jeugdcriminaliteit. Ik zet mij in om de geleerde lessen vanuit Preventie met Gezag breder te delen, bijvoorbeeld via de digitale vindplaats van het lerend netwerk Preventie met Gezag (met thema’s als online en grenzen stellend jongerenwerk en Veiligheid in en om de School).
Ik begrijp dat betrokken gemeenten de ambitie hebben om hun weerbaarheid te verhogen en juich dat ook toe. Het is de realiteit dat niet alle gemeenten in Nederland financieel kunnen worden ondersteund. Des te belangrijker is het bouwen van een netwerk en het verspreiden van kennis en ervaring over de aanpak van jeugdcriminaliteit. Gemeenten kunnen deze lessen overnemen, en toepassen in de eigen context.
Kunt u toezeggen de Kamer te informeren over de voortgang van de aanpak van deze jongerengroepen, en de lessen die daaruit getrokken kunnen worden voor andere gemeenten waar vergelijkbare problemen spelen?
Het is uitdrukkelijk het voornemen om andere gemeenten met vergelijkbare problemen te informeren over de werkwijze en resultaten die hierin bereikt zijn. Ik ben graag bereid uw Kamer hierover te informeren.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om online jongerengeweld effectiever te bestrijden en voorkomen en zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Ik zet mij via verschillende wegen al in voor het voorkomen en bestrijden van online jongerengeweld. De Kamer is eerder geïnformeerd over de inzet op het versterken van het online jongerenwerk.5 Jongerenwerkers kunnen door hun aanwezigheid op straat en in jongerencentra een offlinebeeld koppelen aan de online inzichten die zij op sociale media verzamelen. Dit maakt dat zij een bijzondere positie kunnen innemen binnen het lokale jeugdveld. Door kennisdeling vanuit het online jongerenwerk kunnen professionals en ouders beter zicht op de online leefwereld van jongeren verkrijgen. Tevens biedt de online aanwezigheid van jongerenwerkers voor jongeren een plek waar zij online terecht kunnen met hun onveiligheidsgevoelens en andere zorgen. Uit deze werkzaamheden van het online jongerenwerk kan een signalerende, normerende en preventieve rol volgen.
Daarnaast is het lespakket Mijn Cyberrijbewijs kosteloos beschikbaar voor scholen. Dit lespakket, dat zich richt op kinderen van groep 7 en 8 van het primair onderwijs, beoogt de digitale weerbaarheid van leerlingen te verhogen. Zo leren zij hoe ze onveilige situaties kunnen voorkomen en wat ze kunnen doen als ze toch in een vervelende situatie terecht komen.
Naast de al lopende maatregelen heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer in het voorjaar geïnformeerd over het onderzoek dat ik door het Verwey-Jonker instituut laat doen naar de aanpak van online geweld, als onderdeel van de aanpak van geweld in het publieke- en semipublieke domein.6 In dit onderzoek hebben de onderzoekers ook aandacht voor de invloed van online uitingen op het ontstaan en de escalatie van daadwerkelijk geweld. Uw Kamer wordt dit najaar nog geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek en de beleidsvoornemens die ik hieraan verbind.
Deelt u de mening dat het plaatsen van beelden van slachtoffers op sociale media strafbaar moet worden?
De Kamerleden Kuik (CDA) en Mutluer (GL-PvdA) hebben op 22 juni 2023 een initiatiefwetsvoorstel ingediend tot strafbaarstelling van het openbaar maken van beeldmateriaal van slachtoffers.7 Het lid Boswijk heeft in januari 2024 de verdediging van het voorstel overgenomen van Kuik. Met het initiatiefvoorstel wordt een strafbaarstelling voorgesteld voor het opzettelijk openbaar maken van afbeeldingen van personen die dringend hulp nodig hebben of die ten gevolge van die situatie zijn overleden. Het wetsvoorstel heeft als doel de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers te beschermen. Over dit voorstel heeft de Afdeling advisering van Raad van State op 4 oktober 2023 advies uitgebracht.8 In het verslag van de Tweede Kamer en in het advies van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing worden diverse vragen gesteld over de voorgestelde strafbaarstelling.9 Het is nu aan de initiatiefnemers om deze vragen te beantwoorden. Het kabinet zal, zoals gebruikelijk, een inhoudelijk standpunt over dit voorstel innemen bij de plenaire behandeling ervan.
Huisverboden voor plegers van huiselijk geweld |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Burgemeesters willen huisverbod makkelijker én langer kunnen opleggen bij huiselijk geweld: «Want niet in 28 dagen opgelost»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat in het geval van huiselijk geweld de regel zou moeten zijn dat niet het slachtoffer maar de pleger het huis zou moeten verlaten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat de pleger en niet het slachtoffer het huis zou moeten verlaten nadat huiselijk geweld of kindermishandeling heeft plaatsgevonden. Het belangrijkste is dat slachtoffers van huiselijk geweld én kindermishandeling zo snel mogelijk veilig zijn. Dat biedt dan ook de rust om hulpverlening zinvol te kunnen inzetten voor het benodigde herstel. Het instellen van een generieke regel dat niet het slachtoffer maar de pleger het huis moet verlaten zou echter onverstandig zijn: dit moet per geval worden afgewogen op basis van een goede veiligheids- en risicobeoordeling. Afhankelijk van de kenmerken van de geweldsdynamiek en het risico op herhaling van geweld kan het nodig zijn dat de slachtoffers (de (ex-)partner en eventuele kinderen) het huis verlaten en op een veilige plek worden ondergebracht. En ook als een van de (ex-)partners thuisblijft en de ander tijdelijk uithuisgeplaatst wordt, kan het voor kinderen soms nodig zijn om een periode elders te verblijven om tot rust te komen.
Verder verwijs ik u naar het antwoord op een soortgelijke vraag van het lid Mutluer in haar Kamervragen over de bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en stalking d.d. 20 augustus 2025.2
Hoe verhoudt het aantal slachtoffers dat vanwege huiselijk geweld elders opgevangen moet worden zich tot het aantal plegers dat een tijdelijk huisverbod krijgt?
Ik verwijs u naar het antwoord op de nagenoeg identieke vraag 12 van het lid Mutluer in haar Kamervragen over de bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en stalking d.d. 20 augustus 2025.3
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde gemeenten dat een langere afkoelperiode dan 28 dagen kan bijdragen aan het verder voorkomen van huiselijk geweld en het doorbreken van een patroon van geweld? Zo ja, waarom en welke conclusie verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Het doorbreken van een patroon van geweld vraagt om een lange adem. Langdurige inzet van hulp in combinatie met een veiligheidsplan is nodig om de verschillende factoren, die bijdragen aan een onveilige situatie, goed aan te kunnen pakken, met name als het gaat om complexe problematiek (langdurig structureel geweld in combinatie met verslaving, psychiatrie, schulden, etc.). Het tijdelijk huisverbod is een bestuursrechtelijk instrument dat kan worden ingezet om hierin de eerste stappen te zetten (afkoelingsperiode, beschermen en starten van hulp). Vervolgens is het van belang dat de inzet van hulp aan alle betrokkenen (slachtoffer, pleger, kinderen) langdurig wordt voortgezet, met goede procesregie, zodat ook duurzame veiligheid kan worden gerealiseerd. Dit kan (na afloop van een huisverbod) binnen het vrijwillig kader, als alle betrokkenen hieraan mee werken en zich houden aan de gemaakte veiligheidsafspraken. Maar het kan ook zijn dat er meer nodig is, omdat er nog steeds sprake is van onmiddellijk en dreigend gevaar (bijvoorbeeld als pleger en/of slachtoffer zich niet houden aan de gemaakte veiligheidsafspraken). In die gevallen kunnen beschermingsmaatregelen over een langere periode nodig zijn. Daarbij is het van belang om te kijken op welke wijze bestuursrechtelijke, civielrechtelijke en/of strafrechtelijke beschermingsmaatregelen aansluitend kunnen worden ingezet. Momenteel onderzoek ik samen met gemeenten (burgemeesters en wethouders, o.a. van de G4) en betrokken uitvoeringsorganisaties hoe de inzet van het tijdelijk huisverbod beter kan, als onderdeel van de integrale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd.4 Ook verken ik of en zo ja welke aanvullende beschermingsmaatregelen in bestuursrechtelijk kader nodig zijn ter bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Hoe denkt u over een verplichting voor degene die een huisverbod opgelegd heeft gekregen om mee te werken aan hulpverlening?
Het tijdelijk huisverbod is pas zinvol als daar hulpverlening aan verbonden is, voor zowel plegers als slachtoffers. In het eerdergenoemde traject ter verbetering van de inzet van het tijdelijk huisverbod is deze hulpverlening dan ook een belangrijk aandachtspunt. Het helpt als mensen zelf de bereidheid en motivatie hebben voor het krijgen van zorg of hulp. Maar soms vormt een gedwongen maatregel ook een goede stok achter de deur om tot gedragsverandering te komen. Over de inzet van verplichte hulpverlening voor de uithuisgeplaatste wordt in dit kader dan ook nagedacht.
Deelt u de mening dat er na een huisverbod ook de mogelijkheid voor langdurige opvolging en structurele ondersteuning van gezinnen nodig is? Zo ja, welke mogelijkheden bestaan daartoe en zijn die afdoende? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Helaas zijn huiselijk geweld en kindermishandeling complexe problemen. Vaak zijn langdurige ondersteuning, hulpverlening en/of zorg nodig om tot een duurzaam veilige thuissituatie te kunnen komen. Dit lukt niet altijd afdoende, zo blijkt onder meer uit onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut.5 Diverse soorten zorg en hulpverlening kunnen worden ingezet, zoals maatschappelijke ondersteuning, geestelijke gezondheidszorg, jeugdhulp, ambulante forensische zorg, medische zorg, verslavingszorg of schuldhulpverlening. Per geval moet op basis van goede veiligheids- en risicobeoordeling bekeken worden wat nodig is, en per geval moet op basis van monitoring van de situatie bekeken worden of de ingezette hulpverlening daadwerkelijk helpt. Het kabinet zet zich samen met gemeenten en betrokken partijen in om deze zorg en hulpverlening voor zowel slachtoffers als plegers van huiselijk geweld en kindermishandeling niet alleen voor de korte termijn maar ook op langere termijn goed en gecoördineerd in te zetten. Dit is nodig zodat mensen kunnen toekomen aan hun herstel en hun leven weer veilig kunnen opbouwen en voortzetten.
Waarom kan een huisverbod niet worden opgelegd na meldingen bij Veilig Thuis? Deelt u de mening dat dit in voorkomende gevallen wel nodig kan zijn en niet afgewacht zou moeten worden totdat het geweld geëscaleerd is? Zo ja, waarom en gaat u de regelgeving hier op aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat voor de inzet van het tijdelijk huisverbod niet afgewacht zou moeten worden totdat het geweld geëscaleerd is. Daarom onderzoek ik in het eerdergenoemde traject ter verbetering van de inzet van het tijdelijk huisverbod samen met gemeenten en andere betrokken partijen (waaronder Veilig Thuis) hoe het tijdelijk huisverbod vroegtijdiger kan worden ingezet: niet alleen na geëscaleerde crisissituaties, maar ook op basis van eerdere signalen die duiden op structurele onveiligheid binnen een gezin (met kinderen) of huishouden (zonder kinderen). Daarbij wordt onder meer bekeken welke partijen een tijdelijk huisverbod-procedure zouden kunnen opstarten. Er worden vier pilots voorbereid waarin dit zal worden beproefd. Het streven is dat deze in januari 2026 starten. Op basis van (bestaande) onderzoeksbevindingen en de uitkomsten van deze pilots kan goed onderbouwd worden besloten tot het al dan niet aanpassen van wet- en regelgeving. Ik zal de uitgangspunten op basis waarvan ik de inzet van het tijdelijk huisverbod wil verbeteren als bijlage meesturen bij de aankomende voortgangsbrief over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, die uw Kamer naar verwachting nog voor het einde van 2025 zal ontvangen.
Burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Judith Tielen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de wielerkalender onder druk staat door onder andere capaciteitsproblemen bij de politie, waardoor de inzet van motoragenten beperkt is?
Ja. Op 27 november 2024 heeft mijn ambtsvoorganger, samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV), een brief over dit onderwerp aan uw Kamer gestuurd.1
Deelt u de mening dat de inzet van burgermotorverkeersregelaars vanuit de overheid gestimuleerd dient te worden, zodat wielerwedstrijden op de openbare weg doorgang kunnen vinden en de politie tevens ontlast kan worden?
De verantwoordelijkheid voor een veilig en ordelijk verloop van wielerwedstrijden ligt bij de organisator van het evenement. De politie adviseert het bevoegd gezag over het verlenen van de vergunning. De inzet van burgermotorverkeersregelaars moet plaatsvinden binnen de geldende wettelijke kaders. In bovengenoemde brief is aangegeven op welke wijze de Rijksoverheid daarbij ondersteunt, bijvoorbeeld door een subsidie aan de KNWU voor de ontwikkeling van een landelijke richtlijn.
Wordt de financiering vanuit de rijksoverheid voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen structureel, zoals het amendement-Van Dijk c.s. beoogd? Zo nee, waarom niet?1
In het amendement wordt het kabinet gevraagd om te verkennen of structurele ondersteuning mogelijk is, aanvullend op het eenmalige bedrag van 215.000 euro voor de ontwikkeling van een landelijke richtlijn. Mijn ambtsvoorganger heeft dit met de Minister van JenV en de Minister van IenW onderzocht. Ze zijn tot de conclusie gekomen dat het niet de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid is om de inzet van burgermotorverkeersregelaars structureel te financieren. Hierover heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 18 juni jl. geïnformeerd.3
Wat is de status van de richtlijn voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen, waar financiering voor vrij is gemaakt via het eerder genoemde amendement-Van Dijk c.s.? Is de financiering al rond?
De KNWU heeft een start gemaakt met de ontwikkeling van de richtlijn, in samenspraak met MotorBegeleidingsTeams (MBT’s) en de politie. Doordat de subsidie van het Ministerie van VWS enige tijd op zich heeft laten wachten, zijn de activiteiten tijdelijk gepauzeerd. De subsidie is recentelijk aan de KNWU verstrekt, zodat de activiteiten kunnen worden hervat.
Hoe staat de politie tegenover de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen?
De korpschef heeft de Minister van JenV laten weten dat, overeenkomstig de huidige wetgeving, de politie van mening is dat de evenementenorganisator verantwoordelijk is voor een veilig en ordelijk verloop van een wielerwedstrijd. De invulling hiervan kan plaatsvinden met een breed maatregelenpakket, zoals statische verkeersmaatregelen en statische- en dynamische verkeersregelaars (burgermotorverkeersregelaars).
Vallen de collectieve kosten van de inzet burgermotorverkeersregelaars, ondanks een structurele rijksinvestering, lager uit dan de kosten voor de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden?
Deze vraag is niet goed te beantwoorden. Ten eerste zijn er geen collectieve kosten verbonden aan de inzet van burgermotorverkeersregelaars. Ten tweede zijn de kosten voor de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden niet sec te berekenen. De inzet van motoragenten gaat ten koste van de politiecapaciteit op andere plekken. Het betreft de inzet van schaarse capaciteit, middelen en opleidingen.
Waarom wordt de verdeling van politie-eenheden voor wielerkoersen nu lokaal belegd?
Een wielerkoers betreft een evenement waarvoor een vergunning wordt verleend door het bevoegd gezag. De eventuele inzet van politiecapaciteit bij een evenement wordt bepaald door dit bevoegd gezag, dat is veelal een gemeente of provincie. Het bevoegd gezag kan een afgewogen beslissing nemen omdat zij goed zicht heeft op de lokale context en andere evenementen in de omgeving die politie-inzet behoeven. De eventuele politie-inzet is niet gericht op het faciliteren van het evenement als zodanig.
Ontvangt u net als ons signalen dat het lokaal beleggen van de verdeling van politie-eenheden tot problemen leidt en het nationaal organiseren beter werkte?
In het verleden is geen sprake geweest van het nationaal organiseren van de verdeling van politie bij wielerwedstrijden. Wel vond afstemming plaats tussen de KNWU en een expertgroep van de politie. Hier werd op basis van de kalender van de KNWU besproken welke politiebegeleiding wenselijk zou zijn. In het gesprek tussen de politie en de KNWU konden geen toezeggingen worden gedaan. Het bevoegd gezag was niet betrokken bij deze gesprekken en daarom niet in de gelegenheid om de volle breedte van het evenement, de samenhang met andere evenementen en de context te overwegen. Om deze afweging goed te kunnen maken is het van belang dat het al dan niet verlenen van een vergunning voor een evenement bij het bevoegd gezag belegd is, inclusief het bepalen van de aard en omvang van eventuele aanvullende politie-inzet rond het evenement.
Bent u bereid deze keuze te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien het bevoegd gezag een goed beeld heeft van de context en andere evenementen in de omgeving die politie-inzet behoeven, is het van belang dat het de keuze maakt en dat dat niet op nationaal niveau gebeurt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het veld, onder andere met de KNWU, om te kijken naar een passende oplossing? Zo nee, waarom niet?
De Ministeries van IenW, JenV en VWS hebben de afgelopen jaren nauw samengewerkt met de betrokken stakeholders, waaronder de KNWU, om tot passende oplossingen te komen. Dit heeft geresulteerd in diverse acties waarover uw Kamer is geïnformeerd via de eerder genoemde brief. Wij blijven de ontwikkelingen volgen en blijven daarover regelmatig in gesprek met de partijen.
Het artikel 'Acht aanhoudingen voor grootschalige hypotheekfraude, luxe goederen ingenomen' |
|
Merlien Welzijn (NSC), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de kwalificatie van de rechercheur dat het tegengaan van hypotheekfraude momenteel «dweilen met de kraan open» is?
Wat is uw actuele beeld van hoe hypotheekfraude zich heeft ontwikkeld over tijd, zowel qua omvang als impact?
Heeft u in kaart welke behoeftes er momenteel zijn vanuit de politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst, banken, notarissen en hypotheekverstrekkers wat betreft het kunnen tegengaan van hypotheekfraude?
Wat gaat u doen om de samenwerking tussen deze partijen te versterken teneinde criminele netwerken die zich schuldig maken aan hypotheekfraude «in de kiem» te smoren, en welke concrete bewaakte ketens (informatie-uitwisseling, real-time checks) zullen daarbij worden opgezet?
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de uitkomsten van het onderzoek naar aanleiding van de aangenomen motie-Mutluer/Six Dijkstra (Kamerstuk 29 911, nr. 446) zo snel mogelijk in beleid en wetgeving worden omgezet? Wanneer verwacht u redelijkerwijs dat deze grootschalige vormen van hypotheekfraude effectief kunnen worden teruggedrongen en wat is hier voor nodig?
Kunt u, in het licht van deze motie, in afwachting van het lopende onderzoek nu al aangeven welke criteria u overweegt om te beoordelen of een regeling voor inkomensverificatie via de Belastingdienst of andere instanties juridisch houdbaar, kenbaar én praktisch uitvoerbaar is, en welke rol de Autoriteit Persoonsgegevens (of een andere privacytoezichthouder) zal spelen?
Welke maatregelen gaat u voorbereiden om het afpakken van crimineel vermogen in de vorm van onroerend goed, luxegoederen, voertuigen en contanten sneller en effectiever te maken in hypotheekfraude-zaken, en hoe garandeert u dat die opbrengsten niet kunnen «wegvloeien» naar nieuwe criminaliteit?
Zijn er, in afwachting van de uitvoering van de motie-Mutluer/Six Dijkstra (Kamerstuk 36 463, nr. 17), momenteel al toereikende mogelijkheden om afgepakte goederen in casussen als deze maatschappelijk te herbestemmen? Heeft u een beeld van in welke mate dit effectief lukt?
Heeft u zicht op of er behoefte is aan een centraal meldpunt of signaleringssysteem voor (vermoedens van) hypotheekfraude, waarmee gemeenten, banken, notarissen, makelaars, hypotheekadviseurs en burgers meldingen kunnen doen en waarbij de gegevens tijdig naar opsporingsdiensten worden doorgeleid?
Welke extra waarborgen of monitoringsmechanismen kunt u, gezien de kwetsbaarheid van starters, kleine huishoudens en de pechgeneratie in het verkrijgen van hypotheken, inbouwen in nieuw beleid, zodat onterechte weigering van hypotheekaanvragen (op basis van onjuiste of vervalste gegevens) kan worden voorkomen, en slachtoffers sneller herstel kunnen krijgen?
Wat is de planning van de implementatie van de nieuwe Europese antiwitwasregels waarin het voor notarissen mogelijk wordt gemaakt om onder voorwaarden voor dit specifieke doel de geheimhoudingsplicht te doorbreken? Aan welke voorwaarden moeten we dan denken?
Kunt u deze vragen apart en binnen drie weken beantwoorden?
Het voorkomen van een terroristische aanslag met een drone op politici in België. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat in België een jihadistisch geïnspireerde aanslag met een mogelijk explosief op een drone is verijdeld, waarbij premier Bart De Wever, doelwit was?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen. Laat ik vooropstellen dat iedere aanslagpoging afschuwelijk is en altijd impact heeft op onze democratische rechtsstaat. Zeker in de gevallen dat het een aanslagpoging betreft op een publieke ambtsdrager raakt dit de fundamenten van onze democratische rechtsstaat.
Deelt u de mening dat dit soort aanvallen de fundamenten van de democratische rechtsstaat raken, juist vanwege het gericht zijn op publieke ambtsdragers?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u signalen dat er in Nederland sprake is van vergelijkbare dreiging waarbij drones mogelijk worden ingezet door extremistische of terroristische netwerken?
In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) van juni 2024 is aandacht besteed aan de inzet van drones voor terrorisme. In algemene zin hebben extremisten en terroristen al jarenlang interesse in het gebruik van drones en 3D printen voor verschillende doeleinden, waaronder aanslagen. Buiten Europa maken terroristische organisaties soms gebruik van drones om verkenningen of aanvallen uit te voeren. Verder roepen terroristische organisaties, zoals ISIS en Al Qa’ida, sympathisanten op tot het plegen van aanslagen in Europa, ook door middel van het gebruik van drones. Tot op heden komen aanslagen met een drone echter nauwelijks voor. Aanslagplegers in Europa handelen vaak alleen en maken daarbij doorgaans gebruik van aanslagmiddelen die eenvoudig te verkrijgen en te gebruiken zijn, zoals een steekwapen of een voertuig. De inzet van een drone met explosieven is relatief complex en ligt daardoor minder voor de hand.
Heeft u signalen dat extremistische netwerken in Nederland beschikken over of experimenteren met 3D-printers en andere middelen om op eigen initiatief drones of explosieven te vervaardigen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt het gebruik van drones door criminele of terroristische groeperingen in Nederland momenteel actief gemonitord door politie, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) of inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
Over het algemeen geldt dat de AIVD onderzoek kan verrichten met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. De AIVD kan doorgaans, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst 2017, geen uitspraken doen over al dan niet lopende onderzoeken. De politie heeft in het algemeen aandacht voor alle aanslagmiddelen die groepen of individuen willen verwerven of gebruiken. Verder kent de politie een gespecialiseerd team dat zich vooral bezighoudt met het tegengaan van de dreiging van drones. Vanuit de NCTV wordt het gebruik van drones door criminele of terroristische groeperingen in Nederland niet (operationeel) gemonitord, aangezien de NCTV geen operationele dienst is en hier geen wettelijk kader voor heeft. Wel kan de NCTV trends en fenomenen signaleren, analyseren en duiden als dit bijdraagt aan het coördineren van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid. Wanneer deze trends en fenomenen invloed hebben op het dreigingsniveau worden deze opgenomen in het halfjaarlijks gepubliceerde DTN, zoals dat ook vanaf juni 2024 is gebeurd voor het thema drones (Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, juni 2024).
Zijn er concrete maatregelen, protocollen of scenario’s beschikbaar om drones die worden ingezet voor terroristische doeleinden tijdig te detecteren en uit te schakelen, met name in de nabijheid van politici, journalisten, rechters, officieren van justitie, andere functionarissen of gevoelige infrastructuur?
Ja, er zijn maatregelen, protocollen en scenario’s beschikbaar. Vanwege veiligheidsoverwegingen doe ik hier in het openbaar nooit uitspraken over. Wel wil ik benadrukken dat, waar dat nodig wordt geacht, in samenwerking met partners op verschillende niveaus de benodigde maatregelen worden getroffen en voortdurend wordt verkend of aanvullende stappen en/of beleid noodzakelijk zijn ten behoeve van een passende reactie.
Acht u de bestaande wet- en regelgeving rondom het bezit en gebruik van drones toereikend in het licht van de opkomst van dit type dreiging? Zo nee, welke aanpassingen overweegt u?
Nederland is gebonden aan Europese wet- en regelgeving die voorwaarden stelt om een veilige civiele vlucht uit te voeren. De regering heeft beleid ontwikkeld gericht op de bestrijding en detectie van ongewenste drone activiteiten. Hiertoe zijn maatregelen opgesteld en wordt er in het kader van kennisdeling en expertiseonderhoud op zowel nationaal als Europees niveau samengewerkt met betrokken partners om te anticiperen op dit type dreigingen. In het licht van de recente ontwikkelingen wordt onderzocht of aanvullende stappen nodig zijn ten behoeve van de inzet van counter-drone maatregelen.
Op welke wijze wordt er met onze buurlanden samengewerkt om wet- en regelgeving rondom het bezit en gebruik van drones effectiever te handhaven? Bent u bereid in een aankomende JBZ-raad de toename van de dreiging door drones aan de orde te stellen?
Zoals onder vragen 3 en 4 aangegeven hebben extremisten en terroristen in het algemeen al jarenlang interesse in het gebruik van drones. De dreiging om met een drone een aanslag te plegen niet toegenomen. Nederland werkt nauw samen met buurlanden via bilaterale en Europese afspraken om passende wet- en regelgeving te maken voor de veilige vluchtuitvoering met drones. Voor ongewenste drones is tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) van de Raad van de Europese Unie op 13 en 14 oktober jl. gesproken over de aanpak en detectie van ongewenste drone activiteiten, op initiatief van Duitsland. Er is stilgestaan bij de dreiging die uitgaat van drones, door zowel statelijke als niet-statelijke actoren, en opgeroepen tot verdere samenwerking waar het gaat om detectie van- en verdediging tegen drones. De komende periode zal de Europese samenwerking hierop verder vorm krijgen, via de JBZ-Raad maar ook in Defensieverband. Het volledige verslag van de JBZ-raad is apart aan uw Kamer verzonden.
Het bericht ‘Forse schade aan Paleis op de Dam door bekladding met rode verf: ’Fuck Israël’' |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Forse schade aan Paleis op de Dam door bekladding met rode verf: «Fuck Israël»»1?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u het feit dat bij deze actie rode verf is gebruikt om het Koninklijk Paleis op de Dam, een rijksmonument van nationale betekenis, te besmeuren, met de leus «Fuck Israël»?
Bekladding van gebouwen is verboden en onacceptabel. Dat keur ik uiteraard af. Dat geldt zeker in dit geval nu aan het Koninklijk Paleis op de Dam vernielingen zijn aangericht wat naast een monumentale status ook een grote symbolische betekenis voor Nederland heeft. Onze rechtsstaat biedt burgers genoeg alternatieve mogelijkheden om een mening te uiten.
In hoeverre wordt onderzocht of de gebruikte leuzen en symboliek kunnen worden beschouwd als haatuiting, opruiing of aanzetten tot geweld tegen een bevolkingsgroep of staat?
Ik kan als Minister van Justitie en Veiligheid niet inhoudelijk ingaan op individuele casuïstiek. Dat betreft ook de insteek van een specifiek strafrechtelijk onderzoek: over wat al dan niet onderzocht wordt, doe ik geen uitspraken.
Deelt u de mening dat dergelijke bekladdingen van nationale symbolen niet slechts vandalisme zijn, maar tevens een poging kunnen vormen tot politieke intimidatie of radicale agitatie in de publieke ruimte?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen neemt u, of overweegt u te nemen, om te voorkomen dat openbare gebouwen of nationale monumenten doelwit worden van politieke acties of extremistische uitingen, zoals cameratoezicht, preventieve handhaving of zwaardere strafrechtelijke kwalificatie?
De burgemeester is bevoegd tot het nemen maatregelen ter handhaving van de openbare orde. In de gemeente Amsterdam heeft de gemeenteraad aan de burgemeester de bevoegdheid gegeven om ter handhaving van de openbare orde camera’s in te zetten ten behoeve van toezicht op openbare plaatsen (art. 151c Gemeentewet). De burgemeester van Amsterdam heeft in vervolg daarop gebieden aangewezen waar cameratoezicht kan plaatsvinden. Het Paleis op de Dam staat in een dergelijk gebied en er zijn twee camera’s op de Dam geplaatst.
Overigens heeft ook het Rijksvastgoedbedrijf -als uitvoerder van het beheer namens de Staat der Nederlanden van het Paleis op de Dam- ter beveiliging camera’s, gericht op het Paleis op de Dam geplaatst. Voor zover de vraag ziet op het instrument preventief fouilleren (art. 151b Gemeentewet), geldt dat de Dam is gelegen in een gebied dat als veiligheidsrisicogebied is aangewezen en waar derhalve preventief fouilleren mogelijk is na een aanwijzing van de officier van justitie. Dit instrument ziet evenwel op fouilleren op wapens.
Vanzelfsprekend is de burgemeester ook bevoegd om extra toezicht te laten plaatsvinden.
Ik stuur u, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor het kerstreces nog een brief die – vooruitlopend op een diepgaandere bespiegeling – ook nader zal ingaan op het onderwerp demonstraties bij cultureel erfgoed.
Hoe heeft dit incident, op deze hoogte, op deze plek kunnen plaatsvinden zonder dat iemand heeft ingegrepen? heeft dit op die hoogte op zo'n plek kunnen gebeuren?
Het onderzoek naar de bekladding door politie en justitie loopt nog.
Kunt u aangeven welke schade is ontstaan aan het paleis, hoe groot de herstelkosten worden geraamd en wie verantwoordelijk is voor het herstel en de financiering daarvan?
Er zijn en worden meerdere reinigingswerkzaamheden uitgevoerd om de rode verf te verwijderen. De werkzaamheden zijn nog niet gereed. Er wordt op dit moment in samenwerking met verschillende experts onderzoek gedaan naar de exacte schade. Het is nu nog niet te zeggen wanneer de werkzaamheden helemaal zijn afgerond en wat de totale kosten van de schade zijn.
Het Rijksvastgoedbedrijf is namens de Staat eigenaar van het Koninklijk Paleis Amsterdam. De financiering van de kosten wordt bekostigd uit artikel 4 van de begroting van Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening.
Zijn er inmiddels verdachten aangehouden of geïdentificeerd in verband met deze actie?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 4 ga ik niet in op individuele casuïstiek. De keuze om al dan niet te communiceren over de stand van zaken van het strafrechtelijk onderzoek is aan de organisaties die hiermee zijn belast, te weten de politie en het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat de verdachten opdraaien voor alle gemaakte kosten?
Ik vind het belangrijk dat daders die schade veroorzaken, deze zoveel mogelijk vergoeden. Het civiele recht biedt hier ook verschillende mogelijkheden voor. Om schade te kunnen verhalen, moet echter wel achterhaald kunnen worden welke (groepen van) personen de schade hebben aangericht. Schadeverhaal op de daders zonder dat hun identiteit bekend is, is niet mogelijk. De brief zoals naar verwezen in mijn antwoord op vraag 5 zal ook nader ingaan op dit onderwerp.
Hoe beoordeelt u de organisatie «Palestine Action», die de actie opeist, en op 7 oktober niet de slachtoffers van het bloedbad dat Hamas aanrichtte wil herdenken, maar de «vrijheidsstrijders en martelaars» wil eren.
Ons demonstratierecht is een groot goed, maar biedt onder geen beding een vrijbrief voor personen en organisaties om de wet te overtreden; vernielen is nooit een acceptabele vorm van je mening uiten. Demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Het gebruik van geweld en het opruien daartoe is strafbaar. Dit geldt ook voor acties waarbij vernieling plaatsvindt.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen. Daarnaast is het aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in een bepaald geval sprake is van een strafbaar feit.
Welke stappen neemt u om deze organisatie die oproept tot wereldwijde intifada te beletten nog acties te ondernemen in Nederland?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ermee bekend dat op 5 oktober jl. in Amsterdam tijdens een pro-Palestinademonstratie werd opgeroepen tot het verdwijnen van de Staat Israël, een wereldwijde intifada en het herdenken van zogenaamde «martelaren» die betrokken waren bij de massaslachting van 7 oktober 2023 in Israël?
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke oproepen tot gewelddadige strijd, in combinatie met acties zoals de bekladding van het paleis, wijzen op een groeiende radicalisering en normalisering van extremistisch gedachtegoed in Nederland?
In Nederland zijn enkele acties over met name de Gaza-oorlog harder geworden dan in voorgaande jaren. Daarbij is sprake van vandalisme, intimidatie of doxing. Bij demonstraties kan daarnaast sprake zijn van felle uitingen, waarin niet alleen het handelen van de staat Israël wordt bekritiseerd, maar ook het bestaansrecht van Israël ter discussie wordt gesteld en soms het door Hamas gebruikte geweld wordt gebagatelliseerd. Van extremisme in relatie tot de Gaza-oorlog is in Nederland zeer beperkt sprake en ook de geweldsbereidheid onder pro-Palestinademonstranten lijkt niet te zijn toegenomen. Er is sprake van normalisering van extremistisch gedachtegoed en/of extremistische uitingen wanneer deze maatschappelijk acceptabeler worden binnen een samenleving. Dit lijkt niet het geval te zijn bij de acties rondom de Gaza-oorlog. Dit omdat, zoals hierboven gesteld, extremisme in relatie tot de Gaza-oorlog nauwelijks voorkomt maar ook omdat de maatschappelijke reactie op acties over de Gaza-oorlog het afgelopen jaar niet significant veranderd lijken te zijn. Dit neemt daarentegen niet weg dat vernielingen, bekladdingen en andere uitingen wel zeer intimiderend kunnen zijn voor betrokkenen. Ook kunnen dergelijke uitingen de negatieve beeldvorming versterken tussen mensen met verschillende standpunten en bijdragen aan structurele gevoelens van onverdraagzaamheid. Dit vind ik absoluut onwenselijk. Binnen onze democratische rechtsstaat moeten we het debat altijd op inhoud blijven voeren met respect voor elkaars standpunten. Hier zal ik mij hard voor blijven maken.
Wanneer de lat van extremisme wel wordt gehaald, dan kunnen personen worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak radicalisering. De persoonsgerichte aanpak radicalisering betreft maatregelen en/of interventies genomen onder regie van gemeenten die door het bestuur, de strafrechtelijke instanties of door maatschappelijke instellingen kunnen worden getroffen om (verdere) radicalisering tegen te gaan.
Als er een vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestaat, kan het OM indien opportuun besluiten om strafrechtelijke vervolging in te stellen. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of er sprake is van een strafbaar feit.
Zo ja, hoe duidt u deze ontwikkeling en welke stappen onderneemt u om deze tegen te gaan?
De NCTV rapporteert twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Op het moment dat er zich ontwikkelingen voordoen waarbij uitingen worden gedaan of acties plaatsvinden in relatie tot de Gaza-oorlog die de lat van extremisme (of zelfs terrorisme) halen, zal de NCTV hierover rapporteren.
Bent u bereid te onderzoeken of dit soort acties en oproepen structureel meegenomen kunnen worden in de dreigingsanalyses van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), mede in het licht van de tweede herdenkingsdag van de Hamas-aanval van 7 oktober 2023?
Dit is helaas niet gelukt.
Kunt u toezeggen de Kamer binnen vier weken te informeren over de voortgang van het onderzoek, de schade-afhandeling en de maatregelen die worden getroffen om herhaling te voorkomen?
TikTok-algoritmes en extremisme |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Foort van Oosten (VVD), Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «TikTok bezorgt extreemrechtse livestreamers extra publiek om winst te vergroten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel?
Het artikel schetst een zorgwekkende situatie. In de antwoorden op vraag 3 en 4 ga ik hier verder op in.
Vindt u het acceptabel dat TikTok, volgens berichtgeving in de NRC, met haar aanbevelingsalgoritmes rechts-extremistische content bevoordeelt?
Extremistische en haatdragende content hoort niet thuis op online platforms zoals TikTok en druist in tegen de gebruikersvoorwaarden die TikTok zelf hanteert. Platforms hebben een verantwoordelijkheid voor de content die zij hosten en helpen verspreiden. Zo verplicht artikel 34 van de digitale dienstenverordening (hierna ook: «DSA») zeer grote online platforms (Very large online platforms, hierna: «VLOPs») zoals TikTok tot het identificeren, analyseren en beoordelen van systemische risico's die voortvloeien uit het ontwerp, de werking en het gebruik van hun diensten. Extremistische en haatdragende content kan leiden tot zulke risico’s, bijvoorbeeld wanneer het negatieve gevolgen heeft voor verkiezingsprocessen of de openbare veiligheid. Als er zulke risico’s bestaan, dan moeten zeer grote online platforms daar adequate maatregelen tegen nemen, zoals bijvoorbeeld de aanpassing van aanbevelingsalgoritmes (artikel 35, eerste lid DSA). De Europese Commissie is de aangewezen toezichthouder hiervoor. Daarnaast wordt de eigen verantwoordelijkheid van online platforms tijdens de nationale dialoog met de internetsector ook benadrukt.
Vindt u dat elk groot online platform, waaronder TikTok, moet beschikken over een stevig nationaal moderatieteam die vanuit de eigen context content kan beoordelen? Is dit nu op orde?
Onderzoek bevestigt het bestaan van «moderatieongelijkheid».2 Dit houdt in dat het beleid van een platform verschillend wordt toegepast per taal. Platforms gaan hierbij voornamelijk uit van het Engels, waarbij de ongelijkheid in de toepassing van dit beleid het grootst is bij talen uit het globale zuiden.
Het is essentieel dat grote online platforms, waaronder TikTok, beschikken over een stevige en goed toegeruste nationale contentmoderatie die in staat is om content te beoordelen binnen de eigen nationale context, taal en culturele gevoeligheden. Effectieve moderatie draagt bij aan het voorkomen van schadelijke of illegale inhoud en aan de bescherming van gebruikers. Voor effectieve moderatie zijn echter meer middelen nodig dan voor de huidige mogelijkheid van menselijke moderatie door platforms. AI en «community notes» kunnen daar een nuttige bijdrage aan leveren. Beide kunnen ook in meer of mindere mate beschikken over kennis over taal, cultuur en maatschappelijke context. Effectieve moderatie vraagt voor zover nu bekend om een combinatie van menselijke (nationale) moderatie, community notes, en/of geautomatiseerde middelen. TikTok doet dat en maakt gebruik van een combinatie van automatische moderatiesystemen en menselijke moderatoren. In het recente DSA-transparantierapport van TikTok geven zij aan 100 Nederlandse personen in dienst te hebben die zich wijden aan contentmoderatie.
De DSA verplicht platforms om transparantie te bieden over de moderatie die zij verrichten, en de wijze waarop. Zo moeten zij onder meer rapporteren over de moderatie die zij hebben verricht, de geautomatiseerde middelen die daarbij eventueel zijn toegepast, en over de maatregelen die zijn genomen om opleiding en bijstand te verstrekken aan personen die de moderatie verrichten. VLOPs en zeer grote online zoekmachines (Very large online search engines, hierna: «VLOSEs») moeten daarnaast rapporteren over de personele middelen die worden ingezet voor inhoudsmoderatie, uitgesplitst per officiële taal van de EU-lidstaten, en over de kwalificaties en taaldeskundigheid van deze moderatoren. Hiermee wordt transparant of, en zo ja welke, platforms menselijke contentmoderatie verminderen en welke middelen zij inzetten om te modereren. Op dit moment maakt niet elke VLOP gebruik van menselijke moderatie. Het kabinet zal zich ervoor blijven inzetten dat platforms hun verplichtingen nakomen, onder meer door samenwerking met Europese partners te intensiveren en door in de nationale dialoog met de internetsector hiervoor aandacht te vragen.
Welke risico’s ziet u voor de Tweede Kamerverkiezingen van 29 oktober 2025 op het gebied van politieke beïnvloeding via ongereguleerde donaties aan online contentmakers?
Het kabinet zet breed in om politieke beïnvloeding te voorkomen. Maatregelen betreffen onder andere het organiseren van verkiezingstafels met relevante (veiligheids)partners, het organiseren van een online veiligheidsbriefing voor gemeenteambtenaren, het bevorderen van het (online) publieke debat en het versterken van de weerbaarheid van politieke partijen. Ook gaat het kabinet desinformatie rond het verkiezingsproces tegen met de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. We zijn ons bewust van het risico dat buitenlandse actoren geld en tijd investeren om onze democratische processen te beïnvloeden, bijvoorbeeld aan de hand van heimelijke desinformatiecampagnes.
Ondanks richtlijnen rondom de transparantie van politieke advertenties kan helaas niet worden uitgesloten dat deze beïnvloedingscampagnes plaatsvinden. Het is daarom van groot belang dat deze worden blootgelegd. De veiligheidsdiensten doen vanuit hun wettelijke taak onderzoek naar heimelijke inmenging door buitenlandse actoren. Indien inmenging wordt geconstateerd, kunnen zij dit melden aan relevante partners, via de geëigende kanalen, zodat deze op basis van de melding hiernaar kunnen handelen.
Anderzijds is het van belang dat kiezers zelf weerbaar zijn zodat zij zich niet door een enkele influencer laten beïnvloeden. Een goed geïnformeerde burger is niet alleen veerkrachtiger, maar ook beter in staat om kritisch en verantwoord te handelen. Daarom zet het kabinet via de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie ook in op de versterking van mediawijsheid en de weerbaarheid van burgers.3
Vindt u dat donaties aan online contentmakers, die een politieke boodschap uitdragen, beter gereguleerd moeten worden? Ziet u mogelijkheden om dit in de Wet op de politieke partijen (Wpp) op te nemen?
Er zijn verschillende wetten en regels die zich richten op de monetisatie van online content. Denk hierbij aan de Mediawet en reclameregels. Ook hebben platforms vaak in hun eigen beleid restricties voor de monetisatie4 van content opgenomen.5 Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Economische Zaken achten het daarom wenselijk om voor nu terughoudend te zijn met het nemen van additionele maatregelen en vooral te bezien wat er mogelijk is binnen de huidige wet- en regelgeving. De Wet op de politieke partijen is in ieder geval niet de juiste plek om nadere regels te stellen. Deze wet omvat als normadressant enkel politieke partijen, niet online contentmakers die een politieke boodschap uitdragen.
Heeft u geanalyseerd welke risico’s er bestaan op online politieke beïnvloeding voor de aanstaande Kamerverkiezingen? Zo ja, kunt u toelichten welke risico’s er zijn geconstateerd en welke maatregelen u neemt om deze te mitigeren?
Het fundamentele karakter van verkiezingen zorgt ervoor dat verkiezingen doelwit kunnen zijn van (statelijke) actoren die democratische processen in Europa en Nederland willen beïnvloeden of verstoren. Hier zijn meerdere voorbeelden van, zoals de inmengingspogingen in Roemenië, Moldavië, Polen en Duitsland. Daarom neemt het kabinet maatregelen om deze risico’s tegen te gaan.
Er worden verschillende maatregelen getroffen om heimelijke beïnvloeding van verkiezingen tegen te gaan. Hierover is uw Kamer op 4 juli jl. per brief geïnformeerd.6 De getroffen maatregelen zijn besproken met relevante partners, waaronder de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, op de verkiezingstafel. Deze tafel komt periodiek bijeen en incidenteel in geval van concrete dreigingen. Ook heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een webinar georganiseerd voor gemeenteambtenaren om hen voor te bereiden op veiligheidsrisico’s rondom de verkiezing. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft een rondetafelgesprek georganiseerd over de verantwoordelijkheden van online platforms onder de DSA tijdens verkiezingen. Daarnaast hebben het Ministerie van Defensie en de Nationale Politie een hackathon georganiseerd waarbij op basis van open source intelligence signalen van dreigingen voor de weerbaarheid van de aankomende verkiezingsperiode worden onderzocht. Verder wordt actief samengewerkt in EU-verband. Bijvoorbeeld via het European Cooperation Network on Elections and the Rapid Alert System (RAS) waar inzichten met betrekking tot desinformatie en weerbare verkiezingen worden gedeeld tussen lidstaten. Tot slot werken we aan een offensieve aanpak tegen desinformatie en de verkenning naar de mogelijkheden voor desinformatie detectie. In recente jaarverslagen waarschuwt de AIVD voor heimelijke desinformatiecampagnes die het publieke debat in Europese landen beïnvloeden.7 Het ontbreekt momenteel aan integraal zicht op de verspreiding van desinformatie- en beïnvloedingscampagnes door statelijke actoren in het Nederlandse informatiedomein. Om onze informatiepositie te verstevigen onderzoeken we de mogelijkheid om buitenlandse beïnvloedingscampagnes, gericht op onze democratische rechtsstaat, te detecteren. Daarvoor kijken we naar buitenlandse voorbeelden zoals Zweden en Frankrijk.
Overigens zijn ons kiesstelsel en verkiezingsproces robuust. Door ons pluralistische stelsel van evenredige vertegenwoordiging zijn we minder kwetsbaar dan landen met een meerderheidsstelsel zoals het «winner takes all»-stelsel waarbij slechts één partij of kandidaat het voor het zeggen krijgt. Ook is het verkiezingsproces minder kwetsbaar voor digitale dreigingen doordat de kiezer met een papieren stembiljet stemt, dat handmatig wordt geteld.
Hoe beoordeelt u de radicaliserende werking van online aanbevelingsalgoritmes gebaseerd op online tracking en interactie? Ziet u een verband tussen de werking van deze algoritmes en de toenemende groei van online extremisme die zowel de AIVD2 als NCTV3 constateren?
Radicalisering is een complex proces waarbij verschillende factoren een rol spelen. Aanbevelingsalgoritmes hebben hierin een indirecte, maar wel een versterkende rol. Het onderzoek in het genoemde artikel toont aan dat algoritmes content met veel aandacht vaker aanbevelen. Ook blijkt emotionele en polariserende content aandacht te genereren.10 Hierdoor wordt een verband gesuggereerd tussen aanbevelingsalgoritmes en de verspreiding van extreme content. Het WODC-onderzoek naar rechts-extremisme op sociale media bevestigt dat aanbevelingsalgoritmes radicalisering kunnen versterken wanneer gebruikers zelf al actief zoeken naar extremistische of polariserende content.11 Deze algoritmes zorgen voor steeds extremere aanbevelingen op basis van het eerdere gedrag van de gebruiker. Tegelijkertijd zijn ook de persoonlijke keuzes van gebruikers en offline factoren minstens zo belangrijk in het radicaliseringsproces. Denk hierbij aan het delen van links naar extremistische content binnen de eigen sociale omgeving, het abonneren op of volgen van bepaalde kanalen met extreme content op sociale mediaplatforms, en het ontmoeten van gelijkgestemden binnen echokamers. Algoritmes zijn dus geen directe oorzaak van radicalisering, maar kunnen wel bijdragen aan een versnelde toegang tot extremistische content. Dit kan het proces van radicalisering versnellen of versterken, vooral bij kwetsbare gebruikers. Daarnaast houdt een onderdeel van het verdienmodel van online platforms, waaronder de reclamesystemen en aanbevelingssystemen die door aanbieders van VLOPs worden gebruikt, de verspreiding van schadelijke en extremistische content in stand.
De NCTV en AIVD besteden in de opeenvolgende Dreigingsbeelden Terrorisme Nederland (DTN) en in het jaarverslag van de AIVD van 2024 aandacht aan de snelle online radicalisering en mogelijke geweldsdreiging van met name jongeren in onder andere rechts-terroristische online netwerken. De Minister van Justitie en Veiligheid vraagt daarom in de dialoog met de internetsector expliciet aandacht voor de rol van aanbevelingsalgoritmes bij de verspreiding van extreme online content.
Ziet u een verband tussen de rellen in Den Haag van 20 september 2025, waar rechts-extremistisch geweld is gepleegd, en de radicaliserende gevolgen van aanbevelingsalgoritmen op sociale media?
De NCTV en AIVD waarschuwen al langere tijd voor de dreiging van rechts-extremisme (en rechts-terrorisme) en dat normalisering van rechts-extremistisch gedachtengoed kan leiden tot rechts-extremistisch gemotiveerd geweld. Zo werd in opeenvolgende Dreigingsbeelden Terrorisme Nederland (DTN) en ook in het jaarverslag van de AIVD van 2024 aandacht besteed aan de normalisering van rechts-extremistisch gedachtegoed en de verspreiding hiervan online. De snelle online radicalisering en mogelijke geweldsdreiging van met name jongeren in onder andere rechts-terroristische online netwerken is hier onderdeel van. Normalisering van het rechts-extremistisch gedachtegoed kan leiden tot een toenemende intolerantie jegens instituten en andere groepen in de samenleving, waardoor geweld tegen deze groepen sneller wordt geaccepteerd. Om het gedachtegoed te normaliseren spelen rechts-extremisten in op bestaande maatschappelijke onvrede. De gebeurtenissen en zichtbare uitingen van zaterdag 20 september jl. zijn mogelijk een teken van normalisering van rechts-extremistisch gedachtegoed in de samenleving. Daarbij is het een zorgelijke ontwikkeling dat (al dan niet extremistische) groepen met verschillende achtergronden zich vanuit een gedeelde onvrede kunnen verenigen en elkaar kunnen versterken in hun (extremistische) denkbeelden en in het uiterste geval geweldsbereidheid tonen. Voor de duiding van de NCTV van de gebeurtenissen van 20 september jl. verwijzen we naar de recent verzonden Kamerbrief.12
Deelt u de mening van de indieners dat online algoritmes die polarisatie, ophef, en haat aanwakkeren, van sociale media een broedplaats maken voor rechts-extremistisch gedachtegoed en daardoor kunnen leiden tot geweld?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 en 9, is de rol van aanbevelingsalgoritmes en sociale mediafuiken bij rechts-extremistische radicalisering binnen de online context indirect, maar relevant. De NCTV en AIVD waarschuwen al langere tijd voor de dreiging van rechts-extremisme (en rechts-terrorisme) en dat normalisering van rechts-extremistisch gedachtegoed en de verspreiding hiervan online kan leiden tot rechts-extremistisch gemotiveerd geweld. Daarom zal de aandacht voor de rol van deze algoritmes in het bestrijden van extremisme onverminderd doorgezet worden.
Acht u het met de indieners noodzakelijk om de radicaliserende werking van aanbevelingsalgoritmes op sociale media scherper te reguleren?
Nee, het kabinet acht het op dit moment niet noodzakelijk om aanvullende regels te stellen bovenop bestaande wetgeving, zoals de DSA. Zo verplicht de DSA online platforms om transparant te zijn over de werking van hun aanbevelingsalgoritmes. VLOPs, waaronder ook sociale mediaplatforms, moeten gebruikers daarnaast de optie bieden om aanbevelingsalgoritmes, die gepersonaliseerde aanbevelingen doen, uit te schakelen. Zoals uitgelegd onder vraag 3, verplicht de DSA daarnaast tot het identificeren, analyseren en beoordelen van systemische risico's en zo nodig het maken van aanpassingen aan aanbevelingsalgoritmes. Het kabinet is daarom van mening dat de prioriteit moet liggen bij de effectieve en uniforme toepassing en handhaving van de DSA. In 2027 vindt de evaluatie van het effect en doeltreffendheid van de DSA plaats. De regels omtrent aanbevelingssystemen kunnen dan ook worden geëvalueerd en een verdere aanscherping kan worden overwogen. In dit kader volgen wij met interesse recente relevante juridische ontwikkelingen, zoals de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over aanbevelingsalgoritmes van grote sociale-mediaplatforms.13
Binnen de kaders van bestaande wetgeving, zoals de DSA, zet Nederland zich in voor een versterking van het beleid ten aanzien van online radicalisering, gewelddadig extremisme en terrorisme. Nederland neemt daarbij een actieve rol binnen de Europese Unie en roept, samen met Duitsland en Frankrijk, de Europese Commissie op om onder meer gezamenlijk een vrijwillige gedragscode voor online platforms op te stellen met betrekking tot deze problematiek. Deze gedragscode kan tevens maatregelen omvatten met betrekking tot aanbevelingsalgoritmes.
Bent u van mening dat bedrijven als X, Meta en TikTok genoeg doen om radicalisering en extremisme op hun sociale media platforms aan te pakken?
Extremistische en terroristische groeperingen misbruiken online platformen, waaronder sociale media platformen, om propaganda te verspreiden en in stand te houden, nieuwe leden te rekruteren en zelfs aanslagen voor te bereiden. Het is daarom essentieel om passende maatregelen te nemen om het online domein veiliger te maken, met inachtneming van de waarden van een democratische rechtstaat. Hier zet het kabinet zich dan ook voor in. Zo stelt huidige wettelijke instrumentarium, zoals de DSA en de Terroristische Online Inhoud (TOI-)verordening, duidelijke grenzen aan de aanwezigheid van terroristische en illegale content op onlineplatforms. Dit is een belangrijke stap in de goede richting om platforms meer verantwoordelijkheid te laten nemen en zo bij te dragen aan een veiligere online omgeving. Wij blijven daarom in dialoog met de internetsector. Hierbij wordt steeds de eigen verantwoordelijkheid van online platforms benadrukt.
Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid is belangrijk onderdeel van de dialoog het gezamenlijk verkennen van mogelijkheden om concrete instrumenten tegen online radicalisering te ontwikkelen. Zo start in december 2025 de pilot met de ReDirect-methode, in samenwerking met Meta, waarbij gebruikers die online zoeken naar terroristische of extremistische content worden geconfronteerd met een informatieveld om hen door te geleiden naar online hulp.
De Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) detecteert en beoordeelt online terroristisch materiaal volgens de TOI-verordening. Hostingaanbieders moeten dit materiaal binnen een uur na een verwijderingsbevel van de ATKM verwijderen of ontoegankelijk maken. Daarnaast moeten online platforms transparantieverslagen publiceren over het aantal ontvangen verwijderbevelen en de opvolging daarvan. Bij herhaalde overtredingen kan de toezichthouder een «blootstellingsbesluit» opleggen, waarmee het platform verplicht wordt proactieve maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.
Voor VLOPS, waaronder Meta en TikTok, is de Europese Commissie de aangewezen toezichthouder. Sinds de inwerkingtreding van de DSA heeft de Commissie diverse formele onderzoeken geopend naar de naleving door de zeer grote online platforms van de verplichtingen onder de DSA. Deze onderzoeken zien, onder andere, op het ontwerp en werking van aanbevelingsalgoritmes, de systeemrisico's en mitigerende maatregelen en transparantieverplichtingen rondom content moderatie. Vooralsnog heeft de Commissie deze onderzoeken nog niet afgerond of sancties opgelegd aan de platforms. In afwachting van deze uitspraken kunnen we geen conclusies trekken over de eventuele schendingen van de verplichtingen onder de DSA van specifieke platforms.
Welke concrete maatregelen bepleit u in de aankomende Digital Fairness Act (DFA) van de Europese Commissie die de risico’s op radicalisering via aanbevelingsalgoritmes kan mitigeren?
Met de Digital Fairness Act (DFA) zal het Europese consumentenrecht worden aangepast. Het consumentenrecht beschermt belangen van consumenten bij het aangaan van economische transacties met handelaren. Het tegengaan van radicalisering is geen doel van het consumentenrecht. Nederland zet zich in voor aanvullende maatregelen voor het tegengaan van verslavend ontwerp, waaronder algoritmes, via de DFA. Tegelijkertijd moet onnodige regeldruk voor ondernemers voorkomen worden. Dergelijke maatregelen zijn niet specifiek gericht op het tegengaan van radicalisering, maar zouden indirect een effect kunnen hebben. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3, worden aanbevelingsalgoritmes op dit moment onder andere gereguleerd via de DSA en de TOI-verordening. Het kabinet is daarom van mening dat de prioriteit moet liggen bij de effectieve en uniforme toepassing en handhaving van deze wet- en regelgeving.
Welke nationale maatregelen kunt u nemen om Nederlandse gebruikers van sociale media te beschermen tegen de radicaliserende werking van online algoritmes?
Het tegengaan van online radicalisering is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Online platforms hebben hierin een bijzondere rol, omdat zij als aanbieders en beheerders van de digitale infrastructuur direct kunnen ingrijpen in de online dynamiek. Zij zijn in eerste instantie aan zet om te zorgen dat hun gebruikers online veilig zijn. De DSA legt zorgvuldigheidsverplichtingen op aan online platforms om bij te dragen aan het creëren van een veilige online omgeving. We richten ons daarom op het effectief implementeren van Europese regelgeving, zoals de DSA. Voor VLOPs, waaronder sociale media, is de Europese Commissie de aangewezen toezichthouder. In Nederland is de ACM bevoegd om toezicht te houden op naleving van de DSA door hier gevestigde tussenhandeldiensten, zoals online platforms. Daarnaast zullen we ons in 2026 met nieuwe initiatieven inzetten voor kennis en kunde van burgers in de online publieke ruimte. Bijvoorbeeld door het vergroten van het bewustzijn bij burgers van hun rechten en handelingsopties onder de DSA. Ook onderzoeken we de inzet van AI en nieuwe technologie om de negatieve effecten tegen te gaan die algoritmes kunnen hebben op de zichtbaarheid en toegankelijkheid van onafhankelijke en betrouwbare informatie op sociale media. En we zetten in op ontwikkeling, gebruik en schaalvergroting van niet-winstgedreven alternatieven.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken of via het consumentenrecht een nationaal verbod op radicaliserende aanbevelingsalgoritmes van grote online platforms gerealiseerd kan worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13, is het consumentenrecht geen geschikte plek om radicaliserende aanbevelingsalgoritmes direct te reguleren. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 11, worden aanbevelingsalgoritmes op dit moment onder andere gereguleerd via de DSA en de TOI-verordening. Het kabinet is daarom van mening dat de prioriteit moet liggen bij de effectieve en uniforme toepassing en handhaving van deze wet- en regelgeving.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en minstens één week voor de Tweede Kamerverkiezingen van 29 oktober 2025 beantwoorden?
Ja, deze vragen zijn afzonderlijke beantwoord. Het is helaas niet gelukt deze beantwoording een week voor de Tweede Kamerverkiezing toe te sturen.
Onveilige plekken voor vrouwen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Foort van Oosten (VVD), Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van Pointer en het Algemeen Dagblad waaruit blijkt dat meldingen en aangiftes van vrouwen over onveilige plekken vaak zonder opvolging blijven?1
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat slechts een minderheid van de meldingen en aangiftes leidt tot actie door politie of gemeente?
Het is van groot belang dat meldingen en aangiftes bij de politie of gemeenten over onveilige situaties of plekken adequate opvolging krijgen. Afhankelijk van de aard van de onveiligheid kunnen mensen zich melden bij de gemeente, als het gaat om de inrichting van openbare plekken, of de politie, als het gaat om veiligheidsincidenten. Zowel gemeenten als politie nemen dit uiterst serieus. Ik herken me dan ook niet in het beeld dat gemeenten en politie weinig opvolging geven aan meldingen of aangiften. Alle meldingen en aangiften worden bewaard en waar mogelijk zal er een terugkoppeling worden gegeven. Er zijn echter verschillende verklaringen waarom niet alle meldingen en aangiftes leiden tot directe actie.
Verschillende (grote) gemeenten geven prioriteit aan de veiligheid in de openbare ruimte. Meldingen die bij de gemeente worden gedaan over een onveilige inrichting van de openbare ruimte leiden niet altijd automatisch tot aanpassing van de openbare ruimte. Per situatie beziet de gemeente welke maatregelen passend en haalbaar zijn. Hoewel niet iedere melding direct leidt tot aanpassingen, tellen alle meldingen mee en worden er soms naar verloop van tijd, als er meer meldingen binnenkomen, alsnog maatregelen genomen. Helaas wordt de veiligheid(sbeleving) niet altijd op iedere plek significant beter door maatregelen in de omgeving of door meer (sociaal) toezicht. Daarnaast is het niet altijd mogelijk om contact te zoeken met de melder of naderhand een terugkoppeling te geven, bijvoorbeeld als een melding weinig informatie bevat en/of anoniem is.
Als vrouwen, of wie dan ook, een veiligheidsincident bij de politie melden en er sprake is van een strafbaar feit dan kan hiervan altijd aangifte worden gedaan. De keuze is aan het slachtoffer. Voor het starten van een opsporingsonderzoek door de politie is het van belang dat hiervoor voldoende aanknopingspunten zijn. Bovendien speelt bij de opvolging van een aangifte ook een rol dat opsporingscapaciteit beperkt is, wat het noodzakelijk maakt om keuzes te maken in welke onderzoeken door de politie worden opgepakt. Deze keuze wordt onderbouwd gemaakt door de officier van justitie, als bevoegd gezag over de opsporing.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat meldingen en aangiftes van vrouwen structureel serieuzer en sneller worden opgepakt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, nemen gemeenten en de politie meldingen over de onveiligheid van vrouwen, of wie dan ook, uiterst serieus. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) brengt samen met enkele gemeenten in kaart wat eventuele knelpunten zijn die gemeenten ervaren bij de aanpak van dit thema. Daarbij onderzoeken zij ook hoe de VNG gemeenten het beste kan ondersteunen bij het verbeteren van signalering, opvolging en samenwerking met politie en ketenpartners. Het signaal dat meldingen van vrouwen niet altijd adequaat worden opgevolgd, wordt nadrukkelijk meegenomen mee in deze inventarisatie.
Als het gaat om meldingen van seksuele misdrijven is door de politie de afgelopen jaren flink ingezet op het verbeteren van de manier waarop zij omgaat met slachtoffers. De politie is daardoor steeds meer en beter in staat om te kijken naar de behoefte van een slachtoffer. Die behoefte ligt niet altijd in het strafrecht, maar kan ook liggen in een vorm van hulpverlening of bijvoorbeeld herstel. Door nauwe samenwerking met ketenpartners is de politie beter in staat sneller een passende interventie in te schakelen, die beter aan de behoefte van een slachtoffer voldoet; ook als strafrecht geen optie blijkt te zijn. Als er aangifte wordt gedaan van een seksueel misdrijf zullen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) deze aangifte samen beoordelen aan de hand van een sturingsmodel, waarbij op basis van vaststaande criteria zaken geprioriteerd worden. Verder wordt er door de organisaties in de strafrechtketen gewerkt aan het verkorten van de doorlooptijden in zedenzaken. Voor de politie geldt dat de doorlooptijd van aangifte bij de politie tot inzending van het strafdossier bij het OM in 2024 gelijk is gebleven, terwijl de instroom van zedenzaken in dat jaar met 8% is toegenomen ten opzichte van het voorgaande jaar. Over de doorlooptijden in de strafrechtketen wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd met de voortgangsbrief over de strafrechtketen en de bijbehorende factsheet.2
Tot slot wordt er momenteel gewerkt aan de implementatie van de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Richtlijn (EU) 2024/1385). Hiermee wordt het mogelijk dat vrouwen (ook) laagdrempelig online een aangifte kunnen doen van (huiselijk) geweld en hier geen fysieke afspraak voor hoeft te worden gemaakt. De wetgeving hierover wordt op 1 juli 2027 van kracht. Ik verwijs u graag ook naar het antwoord op vraag 8.
Hoe komt het dat vrouwen bij de gemeente nog minder vaak een terugkoppeling ontvangen dan bij de politie?
Zoals hierboven beschreven, zal de VNG dit onderzoeken, waarbij ook in kaart wordt gebracht hoe gemeenten hierin ondersteund kunnen worden. Iedere gemeente heeft haar eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de inrichting van de openbare ruimte en het veilig maken en houden hiervan. Het is essentieel dat alle gemeenten zich inzetten voor een serieuze behandeling van meldingen over onveilige openbare ruimte en passende maatregelen nemen binnen deze verantwoordelijkheden.
Bent u bereid samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten na te gaan hoe door alle gemeenten dit verbeterd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben de VNG erkentelijk dat zij bereid is een rol te spelen in de aanpak hiervan. We zullen samen optrekken om, waar nodig, de opvolging van meldingen te verbeteren.
Deelt u de mening dat het argument dat maatregelen om plekken veiliger te maken «te duur» zijn, niet opweegt tegen het feit dat vrouwen zich onveilig voelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is onwenselijk dat financiële overwegingen zwaarder wegen dan de noodzaak om vrouwen zich veilig te laten voelen en zijn in publieke ruimtes. Door op een goede manier te investeren in de publieke ruimte kan dit ook kosten op de lange termijn voorkomen. Ook de concept-nota Ruimte van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening benoemt dat de publieke ruimte sociaal veilig en toegankelijk dient te zijn, juist ook voor kwetsbare groepen.
De inrichting van de openbare ruimte is de taak van gemeenten. Het is daarmee aan de gemeenten om deze afweging te maken. Ik zet me op verschillende manieren in om kennis hierover te delen en gemeenten te stimuleren actief aan de slag te gaan met de veilige inrichting van de openbare ruimte. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Wat is het tekort nu en het verwachte tekort aan capaciteit bij de politie om meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag dan wel zedendelicten tijdig en goed te behandelen? Welke acties worden hiertoe genomen?
De teams seksuele misdrijven zijn belast met de opsporing van seksuele misdrijven.3 Op 31 augustus 2025 is de formatie van deze teams 710 fte en de bezetting 664 fte. Daarmee is er sprake van een onderbezetting van 46 fte.
De afgelopen jaren is de formatie van deze teams flink uitgebreid. Hoewel het is gelukt om extra capaciteit voor de teams seksuele misdrijven te werven, zie ik dat het onder andere door de pensioenuitstroom (relatief veel ervaren politiemedewerkers stromen uit) en de krappe arbeidsmarkt momenteel een grote uitdaging is om de bezetting op peil te houden. In het halfjaarbericht politie wordt uw Kamer halfjaarlijks geïnformeerd over de capaciteit van de teams seksuele misdrijven en de maatregelen om de werkvoorraden op het terrein van zedenzaken terug te dringen.
Zijn of worden er extra middelen vrij gemaakt om gemeenten te ondersteunen bij de aanpak van onveilige plekken die vrouwen zelf hebben aangegeven? Zo ja hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Er wordt op verschillende manieren ingezet op de aanpak van onveilige plekken. Deze acties worden voortgezet en waar nodig en mogelijk geïntensiveerd.
De inzet voor de aanpak van onveilige plekken gebeurt veelal langs principes van Crime Prevention Through Environmental Design (CPTED, in het Nederlands ook bekend als Veilig Ontwerp en Beheer). CPTED is een vorm van situationele preventie die zich richt op het ontwerpen en beheren van de fysieke omgeving op zo’n manier dat het crimineel gedrag ontmoedigt en veiligheid(sgevoelens) bevordert. Dit wordt bereikt door op de juiste manier gebruik te maken van bijvoorbeeld elementen als verlichting, zichtlijnen, natuurlijke surveillance, toegankelijkheid en eigenaarschap.
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid heeft de Veiligheidseffectrapportage (VER) ontwikkelt. Dit is een procesinstrument voor het toepassen van de CPTED-principes. Daarnaast is het CCV beschikbaar om vanuit hun expertise mee te denken over vraagstukken op dit thema en zijn zij ook beschikbaar om de VER of quickscan, een verkorte versie van de VER, uit te voeren.
Daarnaast biedt de onderzoeksgroep CPTED bij Inholland waardevolle ondersteuning en expertise op dit gebied, gefinancierd door het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Zij richten zich op het ontwikkelen, delen en toepassen van kennis op dit gebied. Ze onderzoeken hoe fysieke en sociale omgevingen veiliger, leefbaarder en duurzamer kunnen worden ingericht en passen deze kennis toe in verschillende gemeenten, waaronder NPLV-gebieden, in Nederland. Ook delen zij de kennis breder door het schrijven van artikelen en het organiseren van een inspiratiebijeenkomst. Er wordt momenteel ook, in samenwerking met NPLV, gekeken naar het opzetten van een leerkring over CPTED.
Het «Nieuw handboek Veilig Ontwerp en Beheer» is recentelijk uitgebracht, dat richtlijnen, handvatten en goede praktijkvoorbeelden bevat voor het veilig inrichten en beheren van de openbare ruimte. Het handboek is gericht op gemeenteambtenaren ruimtelijke ordening, stedelijk beheer en openbare orde en veiligheid, maar ook architecten, stedenbouwkundigen, woningcorporaties en studenten en docenten.
Met het programma Veilige Steden (looptijd 2023–2026) ondersteunt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 25 gemeenten met kennis en financiële middelen. Deze gemeenten zetten zich bij uitstek in voor het verbeteren van de veiligheid van de openbare ruimte en bij het uitgaan. Binnen het programma zijn er enkele steden, die daarbij expliciet aandacht hebben voor het ontwerp en de inrichting van de buitenruimte. Dit komt voort uit de bewustwording dat vrouwen andere ervaringen hebben als het gaat om veiligheid. Kennisdeling over onderzoek en projecten over dit thema worden gedeeld via de website van Veilige Steden. De effecten van het programma Veilige Steden worden geëvalueerd, de resultaten zijn in het voorjaar van 2026 beschikbaar.
Ook binnen Regio Deals en via het Volkshuisvestingsfonds is aandacht besteed aan veilige openbare ruimten, waarbij middelen vanuit de Regio Deals of het genoemde fonds zijn ingezet om specifieke gebieden leefbaarder en veiliger te maken.
Ik ben me ervan bewust dat hiermee momenteel niet alle gemeenten worden bereikt. Ik zal samen met de andere betrokken ministeries en met bovengenoemde partners verkennen waar we verdere kennisdeling kunnen bevorderen en bereik en impact kunnen vergroten.
Welke maatregelen acht u passend om onveilige plekken veiliger te maken?
Het is belangrijk om te erkennen dat de passende maatregelen sterk afhankelijk zijn van de specifieke situatie en locatie. Wat werkt in de ene omgeving, kan minder effectief zijn in een andere. Een gedetailleerde analyse van de plaatselijke omstandigheden is essentieel, om daar de inrichting van de openbare ruimte op aan te passen. De gemeente is hier primair verantwoordelijk voor. Er zijn verschillende instrumenten die kunnen helpen met de analyse en de mogelijke maatregelen, zoals het «Nieuw Handboek Veilig Ontwerp en Beheer» en de VER.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten met vrouwen en buurtbewoners betrokken worden bij maatregelen om onveilige plekkenveiliger te maken?
Veel gemeenten betrekken inwoners al actief via bijvoorbeeld buurtschouwen met bewoners en vertegenwoordigers van specifieke doelgroepen, waaronder vrouwen en jongeren. Dergelijke participatieve werkwijzen sluiten aan bij de bredere inzet op Veilige Steden, waarbij gemeenten, politie, maatschappelijke partners en bewoners gezamenlijk werken aan het signaleren en aanpakken van onveilige situaties in de openbare ruimte. Ik zal dit samen met de andere betrokken ministeries en partners blijvend stimuleren.
Bent u bereid jaarlijks te rapporteren over hoe er met deze meldingen wordt omgegaan, hoe daar opvolging aan is gegeven en welke effecten dat op de veiligheidsbeleving van vrouwen heeft?
Ik zal uw Kamer via verschillende wegen op de hoogte houden van de voortgang van de verschillende trajecten. In het halfjaarbericht politie wordt uw Kamer halfjaarlijks geïnformeerd over de capaciteit van de teams seksuele misdrijven en de maatregelen om de werkvoorraden op het terrein van zedenzaken terug te dringen. Over de doorlooptijden in de strafrechtketen wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd met de voortgangsbrief over de strafrechtketen.
Ook wordt tweejaarlijks de Veiligheidsmonitor gehouden. De Veiligheidsmonitor is een groot bevolkingsonderzoek naar veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit. Hierin is ook aandacht voor de veiligheid(sgevoelens) van vrouwen. In maart 2026 komt de nieuwe Veiligheidsmonitor uit, waarna uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Bent u bekend met de publiekscampagne «Waar Ben Je» waarbij omstanders en potentiële slachtoffers zich kunnen melden bij de 24/7 chatlijn van Veilig Thuis?
Ja.
Bent u het eens dat deze campagne ontzettend goed is en dat het van groot belang is dat meisjes en vrouwen en omstanders die bellen voor hulp bij signalen van femicide, ook echt goed en direct geholpen worden?
ook van belang dat wanneer iemand aan de bel trekt, direct de juiste hulp en ondersteuning geboden wordt. Bij Veilig Thuis kan iedereen terecht voor advies of voor het doen van een melding. Veilig Thuis beschikt over veel expertise en deskundigheid om mee te denken over specifieke situaties. Bij acute onveiligheid is het van belang dat de politie wordt ingeschakeld.
Op welke wijze wordt gemonitord hoeveel meer meldingen er worden gedaan naar aanleiding van de campagne of sinds het live gaan van de campagne «Waar Ben Je» en hoe deze worden opgepakt? Bent u bereid de Kamer periodiek over de ontwikkeling van meldingen te informeren?
Er wordt niet landelijk gemonitord hoeveel meer meldingen er worden gedaan specifiek naar aanleiding van de campagne. Wel geven individuele Veilig Thuis organisaties aan dat er sprake lijkt te zijn van een toename in het aantal telefoontjes en chatberichten dat zij ontvangen, al kan niet met zekerheid worden gesteld dat dit een direct gevolg is van de campagne. Wel kan gezegd worden dat het online platform van Veilig Thuis 4 dagen voor de lancering van de campagne in werking is getreden. Van dit platform wordt, uiteraard anoniem en onherleidbaar, bijgehouden welke bezoekersaantallen het platform bezoeken. Daarnaast wordt ook het aantal adviesvragen en meldingen dat Veilig Thuis ontvangt altijd nauwgezet geregistreerd en via de reguliere wijze twee maal per jaar bekend gemaakt via het CBS. Wanneer er vanaf de start van de campagne een toename te zien is, kan dat wijzen op een gevolg van de campagne.
Herkent u het beeld dat sommige gemeentebesturen er momenteel voor kiezen om richting Veilig Thuis te communiceren de 24/7 chatfunctie gedeeltelijk, of zelfs helemaal uit te zetten?
Op dit moment bestaat er nog geen 24/7 chatfunctie bij Veilig Thuis. Het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis is belangrijk. Om deze reden wordt vanuit het Landelijk Netwerk Veilig Thuis momenteel hard gewerkt om de mogelijkheden voor een 24/7 chatfunctie en de daarbij benodigde randvoorwaarden uit te werken. Wel is er nu, door de komst van het recent gelanceerde digitale platform op www.veiligthuis.nl, een online hulpmiddel waar mensen met behulp van AI snel geholpen worden de juiste informatie te vinden. Dit platform is 24/7 bereikbaar en telefonisch is Veilig Thuis dat ook.
Aanvullend heb ik inderdaad signalen gekregen dat diverse Veilig Thuis organisaties moeite hebben de huidige chatfunctie te bemensen, waardoor in sommige gemeenten de chatfunctie niet altijd op de aangegeven tijden bereikbaar is. Het Landelijk Netwerk Veilig Thuis is, samen met de VNG en met mij, hard aan het werk om hier een landelijke oplossing voor de realiseren.
Herkent u het beeld dat sommige gemeentebesturen ervoor kiezen om geen 24/7 beschikbaarheid te hebben bij Veilig Thuis en daardoor Politie en Veilig Thuis niet op ieder moment van de dag samen kunnen optrekken in acute situaties?
Ik herken dat beeld niet. Het klopt dat Veilig Thuis niet 24/7 bereikbaar is via de chat, zie ook het antwoord op vraag 4. Wel heeft Veilig Thuis de wettelijke taak om te allen tijde bereikbaar en beschikbaar te zijn in situaties waarin onmiddellijk uitvoering van de wettelijke taken geboden is. Op dit vlak is er geen beleidsvrijheid voor gemeenten om hier van af te wijken. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat Veilig Thuis daarmee in acute situaties altijd bereikbaar en beschikbaar is, ook om met de politie op te trekken wanneer de situatie daar om vraagt.
Kunt u inventariseren in welke gemeenten in Nederland de 24/7 chatfunctie van Veilig Thuis ook werkelijk 24/7 bereikbaar is en waar niet?
Zoals al aangegeven is er op dit moment nog geen 24/7 chatfunctie, maar is de chat veelal tussen 9 en 17 bereikbaar. Voor zover bij mij bekend zijn er op dit moment enkele regio’s waar de chatfunctie niet altijd op de aangegeven tijden bereikbaar is. De redenen daarvoor zijn wisselend. Zo zijn er gemeenten die in deze regio’s hebben aangegeven dat de chat daar onvoldoende werd gebruikt en er zodoende voor is gekozen om de capaciteit in plaats daarvan in te zetten om meldingen op te pakken. Bij andere regio’s gaat het om specifieke momenten waarop er geen bemensing is. Veilig Thuis organisaties maken onderling, waar mogelijk, afspraken om een achtervang in te richten zodat chatberichten eventueel door een Veilig Thuis uit een andere regio beantwoord kunnen worden.
Kunt u inventariseren in welke gemeenten in Nederland de beschikbaarheid van Veilig Thuis 24 uur per dag geldt?
Er is momenteel nog geen enkele gemeente waar Veilig Thuis 24/7 per chatfunctie bereikbaar is. Hier wordt landelijk aan gewerkt om dit z.s.m. te realiseren. Wel zijn alle Veilig Thuis organisaties 24/7 telefonisch bereikbaar.
Is het kabinet bereid te inventariseren wat het zou betekenen als de wettelijke taak van Veilig Thuis wordt uitgebreid naar 24 uur beschikbaarheid voor acute hulpvragen rond veiligheid? Zo ja, heeft u hier nog iets nodig vanuit de Kamer? Zo niet, waarom niet?
Veilig Thuis heeft nu al de wettelijke taak om te allen tijde bereikbaar en beschikbaar te zijn in situaties waarin onmiddellijk uitvoering van de wettelijke taken geboden is. Het is aan Veilig Thuis om bij deze hulpvragen een inschatting te maken van de directe onveiligheid en te bepalen wat er nodig is om directe onveiligheid op te heffen en structurele veiligheid te realiseren. Belangrijk blijft om te noemen dat Veilig Thuis zelf geen hulpverlening biedt: Veilig Thuis kijkt waar de specifieke zorgen over gaan, welke hulpverlening nodig is en verwijst vervolgens door. De taak van Veilig Thuis richt zich specifiek op huiselijk geweld en kindermishandeling. Ik zie geen reden om dat te veranderen. Uiteraard helpt Veilig Thuis mensen die bellen over andere veiligheidsvraagstukken de juiste plek te vinden voor die signalen.
Kunt u gelet op de urgentie van de beschikbaarheid van hulp, deze set schriftelijk binnen vier weken beantwoorden?
Ja.
De uitzending van Radar op 23 september 2025 over de gevolgen van het gebruik van lachgas en de handhaving van het lachgasverbod |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Judith Tielen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar op 23 september 2025 over de gevolgen van het gebruik van lachgas en de handhaving van het lachgasverbod?
Ja.
Bent u op de hoogte van de toenemende druk op de zorginstellingen door lachgasverslavingen, en hoe schrijnend de situaties zijn die artsen en behandelcentra signaleren?
Er zijn bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen signalen bekend dat de druk op zorginstellingen door lachgasverslavingen op dit moment toeneemt. Dat neemt niet weg dat verslavingsartsen en andere zorgprofessionals in individuele gevallen mensen in behandeling kunnen hebben met een zware lachgasverslaving en/of ernstige lichamelijke klachten. Landelijke cijfers van het Trimbos-instituut laten zien dat het recreatieve gebruik van lachgas sinds 2020 afneemt. Onder uitgaande jongeren is het laatste-jaar-gebruik afgenomen van 35% in 2020 tot 15% in 2023.1
Wel is er een kleine groep mensen bij wie het gebruik in de loop van de tijd problematisch is geworden. Het duurt vaak een aantal jaren voordat mensen hulp zoeken en voordat dit vervolgens zichtbaar wordt in de behandelcijfers. Uit de kerncijfers verslavingszorg van het LADIS2 blijkt dan ook dat er de afgelopen jaren een stijging was van het aantal mensen in behandeling voor lachgasverslaving: van 20 personen in 2020 tot 190 in 2024. Dit zijn op het totaal aantal cliënten in de verslavingszorg zeer beperkte aantallen, maar de problematiek binnen deze groep kan wel ernstig en schrijnend zijn. Het gaat vaak om jongeren en jongvolwassenen die kampen met bredere problemen op het gebied van gezondheid, onderwijs, schulden of huisvesting.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om de zorg beter toe te rusten voor de behandeling van mensen met een lachgasverslaving, en hoe wordt voorkomen dat de druk op verslavingszorg en ziekenhuizen verder oploopt?
De verslavingszorginstellingen en medisch professionals zijn over het algemeen goed toegerust om deze cliënten te behandelen. Er is de afgelopen jaren door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport veel geïnvesteerd in kennisdeling en handvatten, onder meer via de landelijke Handreiking Lachgas van Verslavingskunde Nederland3 en verschillende factsheets voor professionals van het Trimbos-Instituut. Voor de behandeling van acute en chronische toxiciteit van lachgas kunnen medisch professionals gebruik maken van de expertise van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC).
Volgens signalen van verslavingszorginstellingen komen sommige jongeren met verslavingsproblematiek niet of te laat in zorg. Het is belangrijk dat huisartsen, jongerenwerkers en andere medisch en maatschappelijk professionals signalen van problematisch gebruik in een vroeg stadium oppikken en de jongere doorverwijzen naar passende hulp en zorg. Daarnaast is het van belang dat preventie gericht is op de specifieke doelgroepen. Het zijn met name jongeren- en preventiewerkers die in contact komen met de doelgroep. Voor deze professionals zijn materialen en handvatten beschikbaar. Het Trimbos-instituut heeft een handreiking ontwikkeld voor gemeenten, handhavers en preventieprofessionals gericht op de aanpak van de verkoop en het gebruik van lachgas.4
Deelt u de zorg dat de huidige wetgeving, die sinds 1 juli 2023 wordt gehandhaafd, in de praktijk niet overal effectief genoeg werkt? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe de handhaafbaarheid verbeterd kan worden?
Op basis van de uitvoeringstoets van de politie is er structureel 14 miljoen euro per jaar toegekend ten behoeve van de handhaving van het lachgasverbod. In 2023 heeft de politie 68.000 lachgascilinders in beslag genomen, in 2024 waren dat er 66.000. Tot september 2025 zijn ongeveer 35.000 lachgascilinders door de politie in beslag genomen. De daling in het aantal in beslag genomen cilinders is in lijn met de aanhoudende afname van het gebruik van lachgas. Er zijn geen signalen dat de handhaafbaarheid van het verbod in het geding is.
Acht u het mogelijk en wenselijk om te werken met een omgekeerde bewijslast, zodat bij het aantreffen van lachgas de verdachte moet aantonen dat dit niet voor recreatief gebruik bestemd is? Zo nee, waarom niet?
Het is niet wenselijk om met een omgekeerde bewijslast te werken, aangezien dit niet binnen de uitgangspunten van het strafrecht past. Voor de Opiumwet geldt dat een stof verboden is, tenzij er sprake is van een ontheffing. Omdat lachgas diverse legale toepassingen heeft en het kabinet die wil blijven toestaan, is er voor gekozen deze oorspronkelijke toepassingen uit te zonderen van het verbod. Om handvatten te bieden voor de grijze gebieden zijn in de memorie van toelichting gebruiksvoorschriften opgenomen. Zo staat hier onder andere in beschreven dat de uitzondering voor het gebruik van lachgas als voedingsadditief alleen geldt voor ampullen (max. 10 stuks) en niet voor cilinders. Dit voorkomt bijvoorbeeld dat een verdachte kan beweren dat hij de cilinder (met 2kg inhoud) voor het maken van slagroom gaat gebruiken. Ter illustratie: met 10 ampullen kun je ongeveer 5 liter slagroom maken.
Kan bij strafrechtelijke beoordeling worden uitgegaan van het verpakkingsgewicht van een cilinder (zoals op de fles vermeld staat), in plaats van het moeilijk vast te stellen nettogewicht van de resterende inhoud? Zo nee, bent u bereid om het verpakkingsgewicht hierin leidend te laten zijn?
De Richtlijn Opiumwet softdrugs van het OM gaat inderdaad uit van het nettogewicht aan lachgas dat wordt aangetroffen. De inhoud, het gewicht, is vast te stellen door het terragewicht dat op de cilinders is vermeld af te trekken van het bruto gewicht van de cilinder als die op een weegschaal wordt gewogen. Ik zie geen aanleiding om het verpakkingsgewicht in plaats van het nettogewicht leidend te laten zijn.
Hoeveel personen zijn er sinds de invoering van het verbod daadwerkelijk vervolgd op grond van het lachgasverbod, uitgesplitst naar kleine gebruikershoeveelheden en grote cilinders/tanks?
Sinds 1 oktober 2024 wordt in de OM-systemen geregistreerd op de maatschappelijke classificatie «lachgas». Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen kleine gebruikershoeveelheden en grote cilinders/tanks. Bij het OM zijn 1801 lachgaszaken geregistreerd. In 750 zaken is besloten om de zaak aan de rechter voor te leggen en in 479 zaken is een OM-strafbeschikking opgelegd. Hierbij moet worden opgemerkt dat de registratie van zaken bij het OM tussen 17 juli 2025 en 25 september 2025 op basis van noodprocessen is verricht.
Daardoor zijn administratieve achterstanden ontstaan in de verwerking in de ICT-systemen. De cijfers geven daardoor geen volledig beeld.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen om online illegale verkoop van lachgas tegen te gaan, nu blijkt dat online koop enorm simpel is?
Uit gesprekken met betrokken partijen, zoals het OM en de politie, blijkt dat de handhaving van de online verkoop van drugs niet los te zien is van de online handel in andere verboden middelen zoals wapens, namaakartikelen, geroofde kunst en antiek. De knelpunten in de online handhaving liggen over de hele linie onder andere in het gebruik van het darkweb voor de koop en verkoop van drugs, het gebruik van veelal versleutelde social media communicatie en schaarste in capaciteit bij de opsporingsdiensten. Tussenhandeldiensten op het openbare internet dienen, zodra ze er weet van hebben, een melding over illegale inhoud te beoordelen en daarop te acteren volgens de Digital Services Act (DSA). Doen ze dat niet, dan kan daartegen opgetreden worden. Voor grote online platformen en zoekmachines is de Europese Commissie de handhaver; voor kleinere in Nederland gebaseerde tussenhandeldiensten is dat de Autoriteit Consument en Markt. Indien er een indicatie is dat een platform niet voldoet aan de vereisten van de DSA, kan daartegen worden opgetreden.
Ook wordt de internationale samenwerking opgezocht met andere landen om problemen met jurisdictie te ondervangen en elkaars ervaringen te delen. Verder wordt er gekeken naar de mogelijkheid tot publiek-private samenwerking, onder andere op Europees niveau met internetproviders om zo de uitdagingen – van de online verkoop van verboden middelen – gezamenlijk te adresseren.
Het kabinet investeert in de opsporing van gedigitaliseerde criminaliteit. Deze investering zal ook de handhaving van de online verkoop van drugs ten goede komen.
Worden op dit moment websites die lachgas aanbieden, direct offline gehaald? Welke rol ziet u hierin voor sociale mediaplatforms zoals Telegram en TikTok?
Het verkopen van drugs, waaronder lachgas, is strafbaar op grond van de Opiumwet, ook als dit via het internet gebeurt. Hier kan dus strafrechtelijk tegen worden opgetreden en dat gebeurt ook. Zo is het inmiddels op veel websites waar lachgas wordt aangeboden niet meer mogelijk om als inwoner van Nederland lachgas te bestellen. Bij sommige sites is bovendien alleen verzending mogelijk naar landen waar geen verbod geldt. Daarnaast is het ook verboden onder artikel 3b van de Opiumwet om de verkoop van middelen middels openbaarmaking te bevorderen.
Indien aangetoond kan worden dat sociale media medeplichtig zijn aan deze handel kan daartegen worden opgetreden.
Dan moet er echter wel opzet van de sociale media bij de handel of openbaarmaking aangetoond kunnen worden.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met andere Europese lidstaten om de problematiek van lachgas, inclusief de smokkel en verschillen in regelgeving, op de Europese agenda te zetten, zodat lidstaten gezamenlijk optrekken en illegale handel beter kan worden tegengegaan?
Jazeker. Nederland heeft namelijk veel belang bij het invoeren van een Europees lachgasverbod, aangezien we last hebben van de import vanuit landen waar nog geen verbod geldt. Cilinders kunnen aan de grens niet in beslag worden genomen op grond van de Opiumwet wanneer het lachgas een eindbestemming heeft in een land zonder lachgasverbod. In de praktijk zien we dat de cilinders via andere landen alsnog weer terug naar Nederland komen. Met een Europees verbod kunnen we gezamenlijk optreden om de illegale handel in lachgas een halt toe te roepen. Dat is de reden dat Nederland dit in meerdere Europese gremia nadrukkelijk onder de aandacht brengt, zoals in de Raadswerkgroep die zich bezighoudt met Drugs (Horizontal Working Party on Drugs, HDG).
Het voornemen om ‘antifa’ als terroristische organisatie aan te merken. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant van 19 september jl. waarin diverse deskundigen, waaronder prof. Edwin Bakker en prof. Beatrice de Graaf, stevige kritiek uiten op de aangenomen motie om «antifa» als terroristische organisatie aan te merken?1
Ja hier heb ik kennis van genomen.
Kunt u bevestigen dat in Nederland het aanwijzen van organisaties als terroristisch uitsluitend gebeurt op basis van internationale sanctielijsten van de Europese Unie en de Verenigde Naties, of op basis van een rechterlijke uitspraak of een rapport van de veiligheidsdiensten?
Onze vrijheden en democratische rechtsstaat zijn een kostbaar bezit. Het is van groot belang dat deze zo goed mogelijk worden beschermd. Nederland kent dan ook een sterke bescherming van de vrijheid van organisatie en vereniging. Tegelijkertijd zien we dat er organisaties in Nederland zijn die misbruik maken van deze vrijheden, bijvoorbeeld doordat zij terroristische activiteiten ondersteunen. Het kabinet is er alles aan gelegen om tegen dergelijke organisaties op te treden.
De beoordeling of er sprake is van een terroristische organisatie is in een strafzaak voorbehouden aan de rechter. Het moet gaan om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, waarbij het oogmerk van dat samenwerkingsverband is gericht op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in artikel 83 Wetboek van Strafrecht (Sr) en die zijn begaan met het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk. Dit wordt op basis van feiten en omstandigheden door de rechter beoordeeld.
Daarnaast kan de Minister van Buitenlandse Zaken bij voldoende aanwijzingen van betrokkenheid bij terroristische activiteiten, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid, deze personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme plaatsen. Voldoende aanwijzingen zijn onder meer:
De instelling van een onderzoek of vervolging door een bevoegde instantie wegens een terroristische activiteit of poging daartoe, of de deelname aan- of het vergemakkelijken van een dergelijke activiteit, met name door financiering;
Een veroordeling door de rechter voor voorgenoemde feiten;
Een ambtsbericht van de AIVD dat geloofwaardige indicaties bevat van betrokkenheid van een persoon of organisatie bij een terroristische activiteit of poging daartoe.
Het plaatsen van personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme is een vergaande en ingrijpende maatregel die een zorgvuldig proces vereist. Alleen wanneer wordt voldaan aan de juridische vereisten voor een dergelijke plaatsing, zal een persoon of organisatie op de nationale sanctielijst terrorisme worden geplaatst.
Op internationaal niveau kunnen de Verenigde Naties en de Europese Unie sancties opleggen aan personen, groepen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden. Het EU-terrorisme sanctieregime (GS9312) is ter implementatie van VN Veiligheidsraad Resolutie 1373 (2001).
Personen, groepen en entiteiten kunnen worden toegevoegd aan de sanctielijst behorend bij het EU-terrorisme sanctieregime (GS931) als hiervoor sprake is van een grondslag in een nationale beslissing van een bevoegde instantie van een lidstaat van de EU. Die nationale beslissing moet betrekking hebben op de inleiding van een onderzoek of een vervolging wegens een terroristische daad, poging tot het plegen van een dergelijke daad, of de deelname aan of het vergemakkelijken van een dergelijke daad, op grond van bewijzen of serieuze en geloofwaardige aanwijzingen, dan wel om een veroordeling wegens dergelijke feiten. Indien sprake is van een dergelijke nationale beslissing, kan de Raad van de EU besluiten de persoon, groep of entiteit op de sanctielijst van GS931 te plaatsen. Voordat de Raad tot een plaatsing overgaat, moet het verifiëren of de nationale beslissing aan een aantal voorwaarden voldoet. De door de bevoegde instantie vastgestelde feiten dienen overeen te komen met terroristische handelingen zoals gedefinieerd in GS931 en de plaatsing van een persoon, groep of entiteit gebaseerd op de sanctielijst dient gebaseerd te zijn op recente feiten. Een bevoegde instantie kan in principe instanties van derde staten omvatten. Daarbij geldt de aanvullende voorwaarde dat de nationale beslissing genomen dient te zijn met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op een effectieve rechterlijke bescherming. Plaatsing van een persoon, groep of entiteit op de sanctielijst van het EU-terrorisme sanctieregime geschiedt op basis van eenparigheid van stemmen («unanimiteit») in de Raad.
Plaatsing op de nationale en/of EU-sanctielijst terrorisme heeft tot gevolg dat de tegoeden en economische middelen van de betreffende persoon, groep of entiteit worden bevroren en dat er een verbod is op de beschikbaarstelling van tegoeden en economische middelen aan deze persoon, groep of entiteit. Plaatsing van een persoon, groep of entiteit op de EU-terrorisme sanctielijst heeft tot gevolg dat die persoon of organisatie van rechtswege in Nederland is verboden (artikel 2:20, vierde lid, BW en artikel 10:122 BW indien het een buitenlandse corporatie betreft).
Deelt u de analyse dat een motie die oproept om «antifa» als terroristische organisatie te bestempelen, voorbijgaat aan dit rechtsstatelijk kader en daarmee verwachtingen wekt die juridisch niet uitvoerbaar zijn?
Nederland heeft door de jaren heen (inter)nationaal en lokaal een robuust netwerk van samenwerkende professionals met expertise en wettelijke bevoegdheden opgebouwd om aanslagen te voorkomen en extremisme en terrorisme tegen te gaan. Dit is verankerd in de Nationale Contraterrorisme strategie 2022–2026.3 Gelet op de grote impact van terrorisme en extremisme op de gehele samenleving, kent het beleid verschillende verregaande en ingrijpende maatregelen. Voor al deze maatregelen geldt dat de voorwaarden om een dergelijke maatregel op te kunnen leggen wettelijk zijn vastgelegd. Een besluit moet altijd gedegen (juridisch) worden onderbouwd op basis van feiten, waarbij ook de proportionaliteit en subsidiariteit wordt meegewogen. Vervolgens kunnen deze besluiten getoetst worden door de rechter.
Het plaatsen van personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme of EU of VN sanctielijst terrorisme is één van de vergaande en ingrijpende maatregelen. Per persoon, groep of organisatie wordt nauwgezet gekeken naar de omstandigheden en aanwijzingen. Daarbij is en blijft maatwerk geboden. Een dergelijk besluit kan enkel worden genomen als aan de wettelijke vereisten voor plaatsing is voldaan, zie ook de beantwoording van vraag 2.
Gelet op bovenstaande is de motie door de Minister-President ontraden. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over het stemgedrag van Kamerleden. Het is aan het kabinet om een appreciatie te geven op moties en bij een aangenomen motie – binnen de wettelijke kaders – zorgvuldig te kijken naar de mogelijkheden om de motie uit te voeren. Dat is ook het geval bij onderhavige motie, waarbij het kabinet nauwgezet kijkt naar de omstandigheden en aanwijzingen en deze toetst aan de – hierboven toegelichte – wettelijke eisen. Over de uitkomsten hiervan zal ik uw Kamer voor het kerstreces per brief informeren.
Hoe beoordeelt u de risico’s voor de rechtsstaat wanneer Kamermeerderheden oproepen tot maatregelen die haaks staan op vijftig jaar antiterrorismebeleid, zoals door prof. De Graaf benoemd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten hoe u voorkomt dat politieke druk of morele paniek aanleiding kan geven tot het nemen van stappen die het fundament van de Nederlandse rechtsstaat ondermijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u in dit licht de proportionaliteit en doelmatigheid van het in de motie gevraagde beleid?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het risico reëel dat het labelen van een brede, losse beweging als «terroristisch» juist kan leiden tot verdere radicalisering, doordat gematigde stemmen buitenspel worden gezet en extremere individuen meer ruimte krijgen, zoals prof. Bakker waarschuwt?
In onze democratische rechtsstaat is de vrijheid van meningsuiting een groot goed. In een gezonde democratie moet het debat stevig gevoerd kunnen worden op de inhoud, waarbij juist ook ruimte is voor van de meerderheid afwijkende, tegendraadse of minder alledaagse standpunten of ideeën. Opvattingen mogen schuren of zelfs choqueren. Daarentegen zijn er wel grenzen aan de vrijheid van meningsuiting, namelijk daar waar de wet wordt overtreden.
Wanneer sprake is van extremisme en terrorisme zal het kabinet altijd streng optreden binnen de wettelijke kaders. Als er voldoende feitelijke informatie voorhanden is dat een persoon of organisatie zich bezighoudt met terroristische activiteiten en bijvoorbeeld op de nationale sanctielijst terrorisme zou moeten worden geplaatst, zal het kabinet daar dan ook toe overgaan. Aangezien het een ingrijpende en verregaande maatregel betreft, blijft maatwerk geboden en worden alle omstandigheden meegewogen. Met een dergelijk zwaarwegend besluit gaat het kabinet niet lichtvaardig om.
Het is niet aan mij om de ontwikkelingen in de Verenigde Staten te duiden.
Kunt u reflecteren op de vergelijking die deskundigen trekken met ontwikkelingen in de Verenigde Staten, waar volgens hen de uitholling van de rechtsstaat mede begon met het lichtvaardig bestempelen van tegenstanders als «terroristen»?
Zie antwoord vraag 7.
Acht u het uitvoeren van de aangenomen motie in strijd met de Nederlandse rechtsstaat en met de geldende juridische kaders voor aanwijzing van terroristische organisaties? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan en hoe gaat u met de uitvoering van deze motie om? Zo nee, waarom niet? Welke juridische grondslag ziet u wél voor uitvoering?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Bij drie gevangenbewaarders thuis een explosief geplaatst, één bewaarder afgetuigd met honkbalknuppel: ’Ernstige agressie en geweld’' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bij drie gevangenbewaarders thuis een explosief geplaatst, één bewaarder afgetuigd met honkbalknuppel: «Ernstige agressie en geweld»»?1
Ja.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat het onacceptabel en ontoelaatbaar is dat medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) in hun privéleven worden geïntimideerd en te maken krijgen met ernstige agressie en geweld, terwijl zij zich juist elke dag inzetten voor onze veiligheid?
Ja, elk geweldsincident tegen een DJI-medewerker is er één te veel. De incidenten in augustus waarbij vier DJI-medewerkers buiten de gevangenismuren geconfronteerd zijn met ernstige agressie en geweld zijn schokkend en volstrekt onacceptabel. Achter ieder incident staat een mens, met familie en een leven buiten het werk.
Heeft u inzicht in de frequentie van de beschreven voorvallen over de lange termijn? Zo niet, kunnen deze verzameld worden?
DJI publiceert maandelijks een voorvallenlijst waarop incidenten, zoals geweld tegen DJI personeel, gemeld worden.2 Het aantal geweldsincidenten tegen personeel buiten de PI is zeer beperkt maar uiteraard heel ingrijpend. Op dit moment is niet vast te stellen dat er sprake is van een toename op de lange termijn.
Is in de geweldscijfers over lange termijn een toename waar te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier krijgen de slachtoffers van de beschreven aanvallen nazorg en ondersteuning?
Er wordt altijd aangifte van geweldsincidenten gedaan bij de politie. Daarnaast zet DJI zich in om de zorg te bieden die de betrokken medewerkers nodig hebben. Er is bij ieder (gewelds)incident directe nazorg voor medewerkers met daarbij aandacht voor herstel en veiligheid. Medewerkers van DJI ontvangen vanuit DJI ondersteuning van het lokale opvang- en nazorgteam en er wordt standaard psychosociale hulp aangeboden voor de medewerker en voor eventuele andere betrokkenen (zoals familieleden en/of huisgenoten). Daarnaast kunnen slachtoffers, en dus ook personeel van DJI, kosteloos gebruik maken van de hulp en ondersteuning door Slachtofferhulp Nederland (hierna: SHN). Dat kan op zowel praktisch als emotioneel gebied en tevens kan, in geval van een strafzaak, juridische ondersteuning worden geboden. Indien meer gespecialiseerde hulp nodig is, wordt een slachtoffer doorverwezen door SHN naar gespecialiseerde instanties. Ik heb geen zicht of van bovenstaande mogelijkheden gebruik is of wordt gemaakt.
Heeft u zicht op staat van de begeleiding van slachtoffers en slachtofferhulp bij de werknemers binnen de DJI?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gebeurt er op dit moment om werknemers van de DJI te beschermen tegen aanvallen als deze?
De vier geweldsincidenten tegen personeelsleden uit augustus worden momenteel onderzocht door de politie. Op dit moment is het te vroeg om conclusies te trekken over de aard en aanleiding van deze aanvallen.
DJI neemt, vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever, waar nodig aanvullende maatregelen voor de veiligheid van haar medewerkers. Daarbij werkt DJI samen met de politie om incidenten te voorkomen en biedt, waar nodig, passende beveiliging. Dit heeft met de aanpak van ondermijning meer aandacht gekregen. Daarnaast investeert DJI blijvend in weerbaarheid en veiligheid van hun medewerkers middels trainingen en opleidingen.
Het beveiligingsbeleid voor personeel is binnen DJI belegd bij een eigen landelijke beveiligingscoördinator die 24/7 beschikbaar en bereikbaar is ten behoeve van bevoegd gezag in de fase van preventie, reactie en herstel.
DJI zet zich onvermoeibaar in voor een veilige werkomgeving waarin medewerkers hun werk met vertrouwen en waardigheid kunnen uitvoeren. Ik houd dit nauwlettend in de gaten, want veiligheid van personeel staat voorop.
Met betrekking tot het terugdringen van intimidatie door explosies kan ik tot slot aangeven dat mijn ministerie het brede Offensief tegen Explosies steunt dat in 2024 van start is gegaan. Het Offensief zet zich landelijk in op (door)ontwikkeling van verschillende (innovatieve) maatregelen en interventies die moeten leiden tot een duurzame afname van het aantal (pogingen tot) persoonsgerichte aanslagen met gebruik van explosieven op woningen, bedrijfspanden en voertuigen.
Beoordeelt u deze inspanningen als voldoende?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manier bent u van plan om de bescherming van de werknemers van de DJI te verbeteren?
Zie antwoord vraag 7.
De opbrengsten van zoekacties in Justitiële Inrichtingen |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Hoeveel telefoons zijn er door de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid aangetroffen tussen 1 januari 2025 en 1 september 2025 in Penitentiaire Inrichtingen?
Om een volledig beeld te geven van de controles op telefoons in de penitentiaire inrichtingen (PI) die hebben plaatsgevonden worden naast de aangetroffen telefoons door de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid ook de aangetroffen telefoons bij de inzet van enkel de speurhonden gedeeld. Door de LBB zijn tussen 1 januari 2025 en 31 augustus 2025 42 telefoons aangetroffen. Hierbij heeft de LBB soms ook speurhonden ingezet. Daarnaast hebben er ook acties met enkel speurhonden plaatsgevonden. Hierbij zijn tussen 1 januari 2025 en 31 augustus 2025 82 telefoons aangetroffen.
In zijn algemeenheid kan ik u meegeven dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) jaarlijks de totale cijfers omtrent de aangetroffen contrabande publiceert op haar website. De opbrengsten van de controles uitgevoerd door de LBB van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) maken onderdeel uit van deze totale cijfers.
De LBB is een onderdeel van de Landelijke Dienst Specialistische Taken (LDST) van de DV&O en bestaat uit verschillende specialistische teams. Zij kunnen onder andere ingezet worden op basis van intelligence, ten behoeve van de controles op datadragers of specifiek ten behoeve van andere contrabande. Ook de speurhonden worden met regelmaat ingezet en maken naast de LBB onderdeel uit van de LDST. Inzet van de LBB en van de speurhonden vindt plaats op basis van inzetmatrixen. Door middel van deze inzetmatrixen wordt bepaald hoeveel geplande en ongeplande inzetten er ten minste op jaarbasis plaats dienen te vinden per penitentiaire inrichting (PI). Daarnaast vinden er aanvullend risicogestuurde inzetten plaats indien er signalen zijn dat er mogelijk telefoons aanwezig zijn. Informatie omtrent aangetroffen telefoons worden onderling gedeeld en gebruikt voor volgende controles. Het risicogestuurd inzetten van de speurhonden is naar aanleiding van de motie van Dijk1 geïntensiveerd.
Tot slot wil ik nog opmerken dat zoals reeds eerder aan uw Kamer is meegegeven, er door het kabinet vanuit de regeerprogrammamiddelen ook flink wordt geïnvesteerd in technieken om contrabande tegen te gaan. Te denken valt aan overgooidetectie, GSM-detectie en de inzet van bodyscanners.2 Kortom het weren van contrabande en specifiek het tegengaan van voortgezet crimineel vanuit detentie blijvend onder de aandacht en in ontwikkeling.
Kunt u per Penitentiaire Inrichting per maand aangeven hoeveel telefoons gevonden zijn?
Het is niet mogelijk om de gevonden telefoons door de LBB en door de speurhonden uit te splitsen per maand, deze worden niet op maandelijkse wijze geregistreerd. Cijfers omtrent contrabande worden op jaarbasis gepubliceerd. Hieronder treft u een overzicht aan per PI van het aantal keer dat er een inzet van de LBB heeft plaatsgevonden, soms in combinatie met de inzet van speurhonden en hoeveel telefoons er zijn aangetroffen. Ook is in het overzicht opgenomen het aantal inzetten van enkel speurhonden per PI en het daarbij behorende aantal aangetroffen telefoons.
Ten aanzien van de cijfers hecht ik eraan om de volgende context mee te geven. Een geplande of ongeplande inzet kan de ene keer niets opleveren en een volgende keer juist in verhouding veel opleveren. Ook kan het feit dat er bij een eerdere inzet telefoons zijn aangetroffen reden zijn om nogmaals in te zetten, wat weer nieuwe aangetroffen telefoons op kan leveren. Op deze wijze wordt, conform de motie van het lid Ellian3 een verscherpt toezicht uitgeoefend. Bij inrichtingen met in verhouding veel aangetroffen telefoons zullen er in de regel ook meer inzetten plaatsvinden. Daar staat tegenover dat «relatief» veel inzetten niet hoeft te resulteren in meer aangetroffen telefoons. Ook op basis van andere signalen dan eerder aangetroffen telefoons kan besloten worden om nogmaals in te zetten.
2
0
28
0
30
5
0
23
0
28
5
3
61
8
66
1
0
20
0
21
1
0
42
0
43
4
0
47
1
51
2
0
63
1
65
6
0
33
0
39
2
0
47
1
49
4
0
30
11
34
0
0
50
0
50
0
0
24
0
24
1
0
4
0
5
7
9
41
16
48
1
0
37
1
38
1
0
43
1
44
2
2
41
0
43
2
0
22
0
24
3
2
34
7
37
0
0
22
0
22
10
8
33
6
43
2
0
25
1
27
4
2
41
5
45
2
0
36
0
38
0
0
12
0
12
0
0
39
0
39
2
2
39
20
41
4
0
53
0
57
5
3
47
3
52
1
0
19
0
20
2
11
37
0
39
0
0
1
0
1
Hoeveel contrabande is aangetroffen tussen 1 januari 2025 en 1 september 2025?
Tussen 1 januari 2025 en 1 september 2025 zijn er 1.714 contrabande aangetroffen in de verschillende PI’s en twee Rijks Justitiële Jeugdinrichtingen (RJJI). Ten aanzien van de twee andere RJJI’s zijn er geen eenduidige gegevens bij het Bureau Veiligheid en Integriteit (BV&I) van DJI beschikbaar. Voor de twee Rijks Forensische Psychiatrische Centra (FPC) geldt dat zij contrabande melden door middels van een melding bijzonder voorval (MBV). In 2025 zijn er geen MBV’s opgemaakt ten aanzien van contrabande. Voor het opmaken van een MBV gelden andere criteria dan voor de meldingen vanuit een PI. DJI spant zich in om voor de zomer van 2026 de eerst resultaten van een uniforme registratie zichtbaar te hebben.
Middels een gelaagd proces wordt er op contrabande gecontroleerd binnen een PI. Dit gelaagd proces bestaat onder andere uit de basis controles die plaatsvinden bij binnenkomst van justitiabelen maar ook van die van bezoekers en medewerkers van DJI. Ook de periodieke (cel)inspecties maken deel uit van dit gelaagd proces, naast de zoekacties van het interne bijstandsteam en de zoekacties die samen met of enkel door de LBB en de inzet van speurhonden plaatsvinden.
De hierboven vermelde contrabande zijn aangetroffen tijdens de reguliere celinspecties, deze kunnen zowel dagelijks als maandelijks plaatsvinden en tijdens de celinspecties op indicatie. Ook betreft het de contrabande die zijn aangetroffen in de gemeenschappelijke ruimtes zoals de luchtplaats, de arbeidszaal en andere ruimtes, en na fouillering nadat bezoek heeft plaatsgevonden of nadat er deel is genomen aan een activiteit. Daarnaast betreft het tevens de contrabande die zijn aangetroffen bij de controles van de buitenronde. Hierbij valt te denken aan het dak van een inrichting en de ruimte tussen de muur van een inrichting en het penitentiaire hek. Ook de contrabande die zijn aangetroffen bij de controles van de post, bezoekers, invoer en de inkomsten zijn in de aantallen opgenomen.
Kunt u per Penitentiaire Inrichting, Justitiële Jeugdinrichting en TBS-kliniek per maand aangeven hoeveel contrabande is aangetroffen en de contrabande uitsplitsen per categorie?
Het is niet mogelijk om de aangetroffen contrabande uit te splitsen per maand aangezien deze niet maandelijks worden geregistreerd. Cijfers omtrent contrabande worden op jaarbasis gepubliceerd. Wel is het mogelijk om de aangetroffen contrabande per inrichting te geven. Het betreft hier enkel de contrabande aangetroffen in Rijksinrichtingen. Van twee RJJI’s en de twee FPC’s ontbreken de aantallen. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3 spant DJI zich in de registratie op korte termijn te realiseren.
0
5
46
0
1
0
0
3
0
12
118
0
0
0
0
4
2
40
176
8
1
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
8
30
0
0
0
0
1
0
3
15
0
0
0
0
0
0
3
95
1
0
1
1
4
0
0
21
0
0
0
0
0
0
0
73
2
2
0
0
10
1
33
78
9
0
1
0
16
0
3
107
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
31
10
0
0
0
0
0
0
0
49
0
0
0
0
0
0
0
55
0
0
0
0
0
0
10
4
0
0
0
0
0
0
3
26
0
0
0
0
0
0
39
83
1
4
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
25
73
1
0
0
0
0
0
15
83
0
0
0
0
0
6
18
49
0
2
0
0
0
1
3
7
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
7
15
0
0
0
0
0
0
6
23
0
1
0
0
3
0
2
18
3
0
0
0
0
0
14
6
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
3
0
0
1
0
0
0
4
9
0
2
59
0
0
Kunt u in ieder geval vraag 1,2 en 3 voor het commissiedebat gevangeniswezen van 24 september 2025 beantwoorden?
Door de korte periode tussen het moment van indienen van de vraag en het commissiedebat gevangeniswezen van 24 september 2025 is het niet mogelijk gebleken de vragen te beantwoorden voor het betreffende commissiedebat.
De slachtoffers van persoonsverwisseling door identiteitsfraude en de grote gevolgen voor hun leven en hun behandeling door de overheid |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van NPO radio 1 over de slachtoffers van persoonsverwisseling die in de cel terecht zijn gekomen?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de casussen die zijn aangehaald die aantonen wat in het uiterste geval mis kan gaan als een verkeerde naam op een strafrechtelijk vonnis terechtkomt, namelijk een onterechte detentie? Voor hoeveel mensen is dit volgens u het geval geweest?
Bij Kamerbrief van 28 mei jongstleden informeerde ik uw Kamer naar aanleiding van het Verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer, over de problematiek rondom foutieve tenaamstelling in onherroepelijke vonnissen3. Vandaag, op 10 november 2025, heb ik een rapportage aan uw Kamer gestuurd waarin ik u informeer over de voortgang van de aanpak. Ik vind het van groot belang te voorkomen dat mensen onterecht gedetineerd worden maar ook dat daders hun straf ontlopen. In het antwoord op vraag 5 ga ik in op de vraag over het aantal personen dat ten onrechte gedetineerd is geweest.
Wat is er tot nu toe gedaan met de harde kritiek van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek waaruit bleek dat er op het Ministerie van Justitie en Veiligheid een lijst van 867 zaken bestaat waarvan ambtenaren weten dat de naam op een onherroepelijk strafrechtelijk vonnis niet klopt?
De betrokken organisaties werken met urgentie aan het opvolgen van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Daarvoor is door de aangestelde programmadirecteur met alle betrokken organisaties een plan van aanpak ontwikkeld. Het plan van aanpak bevat diverse componenten waarvan de eerste stap is het ontwikkelen van een (juridisch) kader voor toetsing en afhandeling van geconstateerde zaken. Aan de hand van een eerste versie van dit kader start de Matching Autoriteit van de Justitiële Informatiedienst (Justid)4 nog dit jaar met de toetsing van de door de Matching Autoriteit geconstateerde zaken, waarna in afstemming met de betrokken ketenpartners tot een verdere afhandeling wordt gekomen. Prioriteit wordt gegeven aan zaken waarin een aanwijzing bestaat dat onschuldige burgers mogelijk nadelige gevolgen kunnen hebben ondervonden of waarschijnlijke daders ongestraft zijn gebleven.
Daarnaast worden de mogelijkheden verkend om te komen tot een aanvullende eenvoudigere procedure voor de herziening van onherroepelijke vonnissen. Ook start een onderzoek naar concrete maatregelen om de identiteitsvaststelling in de strafrechtketen te verbeteren, waardoor in de toekomst de kans op foutieve tenaamstellingen in vonnissen wordt verkleind. Tot slot is een evaluatieonderzoek gestart naar (de gang van zaken rond) dit vraagstuk. Dit wordt uitgevoerd door de Auditdienst Rijk (ADR). In de in het antwoord op vraag 2 genoemde voortgangsrapportage wordt u nader geïnformeerd over de aanpak en de doorlooptijden van deze activiteiten.
Klopt het dat deze lijst van daadwerkelijk gevallen waarschijnlijk nog veel meer is dan 867 zaken omdat deze lang niet allemaal in beeld zijn?
Het onderzoek naar zaken die niet tot de 867 geconstateerde zaken behoren, leverde tot op heden vier gevallen op waarin foutieve tenaamstelling van een vonnis aan de orde was. Dit onderzoek loopt nog door. In de komende voortgangsrapportages zal ik verslag doen van de resultaten van dit onderzoek.
Daarnaast worden jaarlijks bij de Matching Autoriteit nieuwe zaken bekend waarin het tenaamstellingsvraagstuk speelt. Tot op heden heeft de Matching Autoriteit in 2025 meer dan 33 nieuwe zaken geïdentificeerd waarin twijfel is over de tenaamstelling.
Hoeveel van deze mensen zijn inmiddels geholpen?
Uit de analyse van de geconstateerde zaken is tot nu toe één geval gebleken waarin een onschuldige gesignaleerd stond. De gegevens in de systemen zijn daarop aangepast om te voorkomen dat deze persoon nadelige gevolgen ondervindt. Van de vier zaken die bleken uit het in het antwoord op vraag 4 genoemde onderzoek, hebben in twee gevallen personen onterecht een straf uitgezeten; in twee andere gevallen ontstond na aanhouding twijfel over de identiteit. Deze personen zijn direct vrijgelaten zodra bleek dat het om een onjuiste persoon ging. Voor al deze gevallen loopt een uitvraag bij het Openbaar Ministerie of er in de bijbehorende strafzaak nog andere herstelprocedures lopen.
Hoe vaak is er een schadevergoeding uitgekeerd aan een persoon die onterecht in de gevangenis zat naar aanleiding van een foutieve tenaamstelling?
Justid heeft met betrekking tot de foutieve tenaamstelling van onherroepelijke vonnissen tot dusver geen verzoeken tot schadevergoeding ontvangen. Of de andere betrokken organisatie verzoeken tot schadevergoeding hebben ontvangen of schade hebben uitbetaald in verband met een foutief te naam gesteld vonnis, bleek binnen de beantwoordingstermijn van deze Kamervragen niet te achterhalen.
Hoeveel mensen ontlopen er hun straf doordat ze zich voordoen als iemand anders, en dat zelfs na een herziening niet meer wordt rechtgezet?
Ik kan op dit moment geen sluitend antwoord geven over het aantal gevallen waarin veroordeelden hun straf hebben ontlopen. Uit de afhandeling van de zaken conform het toetsings- en handelingskader zal blijken of en in hoeveel gevallen zich dit heeft voorgedaan. Ik informeer u daarover in de volgende voortgangsrapportages.
Bent u van mening dat hier sprake is van schending van de trias politica, immers Justid (een organisatie die onder het bewind van de Minister valt) wijzigt op eigen houtje rechterlijke uitspraken (vonnissen)?
Gebleken is inderdaad dat Justid, om negatieve gevolgen voor burgers te voorkomen, in een aantal gevallen zonder bevoegdheid de tenaamstelling in de Strafrechtketendatabank heeft gecorrigeerd. Voor deze handelwijze bestaat geen juridische basis en is in 20175 beëindigd. Voor alle toekomstige toetsingen wordt in het, in het antwoord op vraag 3 genoemde, toetsings- en handelingskader bepaald in welke gevallen Justid de foutieve tenaamstelling in de systemen mag corrigeren. Het gaat dan om vonnissen waarin sprake is van een duidelijke omissie, zoals een schrijffout, waarbij geen twijfel is over de juistheid van de betrokken veroordeelde. Ook mag Justid zelf corrigeren als sprake is van een officiële naamswijziging. In alle andere – meer complexe – gevallen is herziening van een vonnis voorbehouden aan de rechter.
Bent u ook van mening dat de integriteit van de strafrechtketen hierdoor is/wordt aangetast?
Ja, het maatschappelijke belang van een juiste vaststelling van de identiteit van verdachten in het strafproces is groot. Ik vind het van groot belang te voorkomen dat mensen onterecht gedetineerd worden maar ook dat daders hun straf ontlopen.
De betrokken organisaties werken dan ook met urgentie aan het verbeteren van de aanpak.
Heeft u bij één van de dossiers die staan opgenomen op de lijst met 867 zaken een melding gemaakt van een datalek (te weten: een inbreuk op de integriteit) bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Nee. Een datalek is een inbreuk op de beveiliging van persoonsgegevens, wat leidt tot onbedoelde toegang, verlies, vernietiging, wijziging of ongewenste verstrekking van die gegevens. Hiervan was geen sprake.
Als een zaak herzien wordt bij de Hoge Raad, en de onschuldige persoon wordt vrijgesproken van het vonnis dat onterecht op zijn naam stond, wordt de daadwerkelijke dader dan nog wel berecht?
Als de juiste persoon wordt gevonden, wordt de door de rechter opgelegde straf of maatregel (alsnog) bij de juiste persoon ten uitvoer gelegd.
Klopt het dat u ten tijde van het publiceren van het onderzoek van de Rekenkamer aangaf «op dit moment geen signalen te hebben dat er mensen onschuldig vastzitten of hebben gezeten»? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Inmiddels hebben mij signalen bereikt dat personen onterecht hebben vastgezeten. Ten tijde van het verzenden van de brief op 28 mei was deze informatie nog niet bekend. Zie het antwoord op vragen 4 en 5 voor meer informatie. Verder onderzoek loopt nog.
Heeft u inmiddels een omvattend beeld van de (ernstigste) consequenties van de foutieve tenaamstelling? In hoeveel gevallen gaat het om onterechte detentie?
Zie daarvoor het antwoord op vraag 12 Uit de afhandeling van de geconstateerde zaken conform het toetsings- en handelingskader zal een completer beeld volgen. De toetsing en behandeling van geconstateerde zaken aan de hand van het toetsings- en handelingskader start nog dit jaar.
Voor hoeveel personen zijn de consequenties van de foutieve tenaamstelling, zoals detentie, inmiddels rechtgezet, en voor hoeveel mensen moet dat nog gebeuren? Waaruit bestond het rechtzetten van hetgeen mensen is aangedaan door fouten van de overheid?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk een uitputtend beeld komt te bestaan van de problemen als gevolg van de foutieve tenaamstelling en persoonsverwisseling voor mensen en deze problemen voor hen per direct worden opgelost?
Zie het antwoord op vraag 3.
Werkt u aan een toegankelijkere manier om dit soort zaken recht te zetten waarin er meer mogelijkheden zijn dan een Novum? Zo nee, waarom niet?
Momenteel verken ik de mogelijkheden om te komen tot een aanvullende eenvoudigere procedure voor de herziening van onherroepelijke vonnissen. In voortgangsrapportages informeer ik uw Kamer periodiek over de inzichten uit deze verkenning, en over andere ontwikkelingen aangaande foutieve tenaamstelling in vonnissen.
Het artikel 'Maaike (31) werd door indringer Walid K. thuis verkracht en wil niet langer zwijgen: ’Ik vrees dat andere vrouwen slachtoffer worden’' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Maaike (31) werd door indringer Walid K. thuis verkracht en wil niet langer zwijgen: «Ik vrees dat andere vrouwen slachtoffer worden»»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Kunt u aangeven of de verblijfsstatus van Walid K. uit Algerije inmiddels is ingetrokken? Zo niet, is er een procedure gestart om de verblijfsstatus van K. in te trekken? Zo niet, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend, doe ik geen mededeling over individuele zaken. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat er bij strafrechtelijke veroordelingen die onherroepelijk zijn geworden altijd wordt bekeken of dit gevolgen heeft voor de verleende verblijfsvergunning.
Hoe kan het zo zijn dat een veroordeelde verkrachter na het uitzitten van nog niet de helft van zijn straf alweer aanspraak maakt op verlof?
De regels omtrent verlof zijn vastgelegd in de «Regeling tijdelijk verlaten inrichting» (Rtvi). In de regelgeving zijn vaste momenten opgenomen waarop een justitiabele in aanmerking kan komen voor verlof. Dat betekent echter niet dat het verlof ook automatisch wordt verleend. Indien een verlofaanvraag wordt gedaan wordt niet alleen gekeken naar de weigerings- en uitsluitingsgronden maar ook naar de veiligheidsrisico’s, het slachtofferbelang en het gedrag van de justitiabele tijdens detentie. Re-integratieverlof is echter ook van belang om gedetineerden op een verantwoorde en geleidelijke manier voor te bereiden op terugkeer in de samenleving, om te voorkomen dat de justitiabele nog een keer de fout in gaat. Naar aanleiding van de invoeringstoets van de Wet Straffen en Beschermen3 zijn de regels hoe vaak een justitiabele met verlof kan en op welk moment aangescherpt.
Hoeveel van deze verlofbrieven zijn er afgelopen jaar verstuurd?
Er wordt niet bijgehouden hoeveel brieven over het eerste verlof naar slachtoffers worden gestuurd. Maar als het slachtoffer dat wenst informeert het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) altijd over een eerste verlof zodat een rauwelijkse confrontatie wordt voorkomen.
Kunt u aangeven hoeveel vreemdelingen in Nederland in detentie zitten en hoeveel vreemdelingen in Nederland in een tbs-kliniek zitten?
Onder vreemdeling wordt bij de beantwoording van deze vraag en vraag 6 verstaan een ieder die niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Op peildatum 9 september 2025 verbleven er circa 2.340 niet-Nederlandse gedetineerden in het gevangeniswezen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Op peildatum 31 augustus 2025 waren circa 160 plekken in de tbs bezet met niet-Nederlandse tbs-gestelden (dit betreft tbs-gestelden in de intra- en transmurale bezetting).
Kunt u aangeven hoeveel personen er met een tijdelijke verblijfsstatus in Nederland in detentie zitten en hoeveel personen met een tijdelijke verblijfsstatus in Nederland in een tbs-kliniek zitten?
Op basis van de bronbestanden betreffende het gevangeniswezen kan DJI een uitsplitsing maken van niet-Nederlandse gedetineerden met en zonder rechtmatig verblijf. Van de bovengenoemde 2.340 niet-Nederlandse gedetineerden hebben circa 1.460 personen rechtmatig verblijf.4 Op basis van informatie van de Immigratie en Naturalisatie Dienst hadden van de bovengenoemde circa 160 niet-Nederlandse tbs-gestelden er circa 110 rechtmatig verblijf op 30 september 2025.5, 6, 7
Waarom worden slachtoffers nog altijd niet actief en volledig geïnformeerd over de vervroegde vrijlating van hun dader?
Slachtoffers die hebben aangegeven op de hoogte gehouden te willen worden, worden vooraf geïnformeerd over het eerste re-integratieverlof vanuit detentie om een rauwelijkse confrontatie met de dader te voorkomen. Ook worden slachtoffers indien gewenst geïnformeerd over de (voorwaardelijke) invrijheidsstelling.
Welke maatregelen gaat u treffen zodat slachtoffers alsnog proactief worden geïnformeerd over de (vervroegde) vrijlating van hun dader?
Het Openbaar Ministerie (OM) beslist over de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Voorafgaand aan dat besluit van het OM worden slachtoffers, door het slachtofferinformatiepunt van het CJIB gevraagd naar hun beschermingsbehoeften. Het OM kan rekening houden met deze behoeften en bijzondere voorwaarden ten behoeve van het slachtoffer door het verbinden van bijvoorbeeld een contact-of locatieverbod, aan de invrijheidsstelling. Het slachtoffer wordt door het slachtofferinformatiepunt van het CJIB geïnformeerd over de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de beschermende maatregelen die zijn opgelegd.
Op basis van de Rtvi beslist de directeur van de Penitentiaire Inrichting (P.I.) over (re-integratie)verlof vanuit detentie. Ook bij verlof vanuit de P.I. geldt dat beschermende maatregelen opgelegd kunnen worden ten behoeve van het slachtoffer. Door het CJIB wordt voorafgaand aan een eerste onbegeleid verlof gevraagd naar beschermingsbehoeften van slachtoffers. De directeur van de P.I. kan bij een verlofbesluit hier rekening mee houden en eventueel bijzondere voorwaarden aan het verlof verbinden. Het CJIB informeert het slachtoffer over het eerste onbegeleid verlof en beschermende maatregelen die zijn opgelegd. Ook bij wijzigingen in het verlof wordt het slachtoffer geïnformeerd. Met de implementatie van de laatste tranche van de Wet Straffen en Beschermen die per 1 januari 2026 wordt ingevoerd, worden slachtoffers niet alleen voorafgaand aan het eerste verlof, maar ook bij volgende verloven gevraagd naar hun beschermingsbehoeften als deze niet meer actueel zijn. Gelet op het vorenstaande zie ik geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen nu slachtoffers in de huidige situatie al adequaat worden geïnformeerd over (vervroegde) invrijheidsstelling of (re-integratie) verlof.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is betreft de aangenomen motie-Eerdmans (Kamerstuk 24 587, nr. 984) om slachtoffers en nabestaanden van zware gewelds- en zedenmisdrijven inzage geven in de rapporten van het Pieter Baan Centrum over hun zaak?
In de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2025–20288 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat er naar aanleiding van deze motie een verkenning heeft plaatsgevonden. Uit deze verkenning is naar voren gekomen dat slachtoffers vooral informatie willen over een (mogelijke) psychische stoornis en de invloed daarvan op het gedrag van de verdachte omdat dit een (gedeeltelijke) verklaring kan geven voor de gebeurtenissen en kan bijdragen aan herstel van het slachtoffer. Ook is het voor slachtoffers relevant deze informatie voorafgaand aan de zitting te ontvangen, zodat zij zich daarop kunnen voorbereiden en in verband met het uitoefenen van het spreekrecht. Inzage in dergelijke rapportages vormt evenwel een inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet alleen van de verdachte, maar ook van derden die bijvoorbeeld meewerken aan een zogenaamde milieurapportage. Op dit moment zijn de gesprekken met een aantal betrokken ketenorganisaties nog gaande. Ik informeer uw Kamer over de uitkomsten van deze gesprekken in het vierde kwartaal van 2025.
Suïcidepreventie |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Tieman , Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat partijen in de gemeenten Altena en Gorinchem vragen om extra maatregelen bij de Merwedebrug om suïcides te voorkomen?1
Ja.
Wat is het landelijke beleid ten aanzien van het plaatsen van borden en hekken op plekken die gevaarlijk zijn of bekend zijn als plekken waar zelfmoord wordt gepleegd? Met welke partners wordt daarvoor samengewerkt en welke ambitie heeft het kabinet hierin?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft samen met ProRail en (trein)vervoerders het (inmiddels) derde actieprogramma suïcidepreventie opgesteld. Dit actieprogramma loopt tot eind 2026. Het programma richt zich op het terugdringen van het aantal suïcides, door onder meer het afschermen van het spoor. Er wordt ingezet op het identificeren van risicolocaties en worden maatregelen getroffen om de toegang tot deze locaties te beperken. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het plaatsen van hekken of anti-loopmatten of gebruikmaken van slimme camera’s op locaties. Hierdoor wordt het lastiger om tussen de sporen te lopen en wordt gesignaleerd wanneer iemand langs het spoor stilstaat. Voor Rijkswegen is er geen programma voor suïcidepreventie. Suïcides of pogingen daartoe komen op Rijkswegen maar heel beperkt voor, en het is gezien de grootte van het netwerk lastig om gericht en doelmatig maatregelen te nemen.
Wat wordt de rol van gemeenten als de Wet integrale suïcidepreventie ingaat ten aanzien van gevaarlijke en risicovolle plekken als het gaat om suïcides?
Vanuit de Wet integrale Suïcidepreventie hebben gemeenten de taakopdracht om te komen tot een samenhangend suïcidepreventiebeleid. In het geval van gevaarlijke en risicovolle plekken is het aan gemeenten om samen met de betrokken partners deze plekken te definiëren en samen te bekijken welke maatregelen nodig zijn.
Gemeenten en hun partners worden ondersteund vanuit de aankomende Landelijke Agenda Suïcidepreventie van Stichting 113 Zelfmoordpreventie. In de Agenda is ook aandacht voor hoog-risicolocaties voor zelfdoding.
Hoe kunt u gemeenten als Gorinchem en Altena ondersteunen in hun wens om borden en camera’s te plaatsen? Zijn er meer aanvragen bij u bekend? Binnen welke termijn worden dergelijke aanvragen verwerkt? Welke stappen heeft u al gezet om de Wet integrale suicidepreventie zo goed mogelijk uit te voeren?
Het voorkomen van suïcide is een brede opgave in onze samenleving waarbij vele partijen een verantwoordelijkheid hebben. Rijkswaterstaat (RWS) zal de gemeenten waar mogelijk faciliteren in hun wens en zal in overleg met de gemeenten Gorinchem en Altena bezien wat de mogelijkheden zijn en onder welke voorwaarden borden en/of camera’s kunnen worden geplaatst.
Bij RWS is vooralsnog alleen het gezamenlijke verzoek van de gemeenten Gorinchem en Altena binnengekomen.
Er is geen wettelijke termijn voor het afhandelen van dit soort aanvragen. RWS heeft wel een proces voor initiatieven van derden. Deze vraag zal conform dit proces worden opgepakt, waarbij samen met de gemeenten wordt bezien of en onder welke voorwaarden aan de wens van de gemeenten tegemoetgekomen kan worden.
Bent u bekend met de oproep van de Autoriteit Persoonsgegevens om AI-chatbots aan te passen zodat risico’s op mentale schade wordt verkleind? Wat is uw reactie op die oproep?2
Ja, ik ben bekend met de oproep van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Autoriteit Consument en Markt. Ik onderschrijf de boodschap dat AI-chatbots overeenkomstig geldende regelgeving ontwikkeld moeten worden, zodat zij op een verantwoorde manier worden toegepast.
Wanneer maakt u een keuze in wie de toezichthouder op de Europese AI-Act in Nederland wordt?
Eind 2024 brachten de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) en de AP een advies uit over de inrichting van het toezicht op de AI-verordening in Nederland, in opdracht van de Ministeries van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid3. Momenteel bereidt het kabinet de inrichting van dit toezicht voor. Hierover zal uw Kamer in 2025 nader worden geïnformeerd. Op basis van de uitvoeringswet – die eveneens in voorbereiding is – zullen de betrokken toezichthouders uitvoerbaarheidstoetsen uitvoeren. Daarin wordt onder andere in kaart gebracht wat toezichthouders nodig hebben om deze (nieuwe) toezichtstaken uit te kunnen voeren.
Welke bevoegdheden heeft u, zodra de Europese AI-act ingaat, om AI-bedrijven te dwingen hun chatbots aan te passen?
De toezichthouder die zal worden belast met het toezicht op verplichtingen uit de AI-verordening krijgt als markttoezichthouder verschillende bevoegdheden om de verplichtingen te handhaven. Deze toezichthouder kan de aanbieder van een chatbot vragen om corrigerende maatregelen te nemen of, in sommige gevallen, het product van de markt te halen.
Heeft u beleid ten aanzien van suïcidepreventie als het gaat om kunstmatige intelligentie? Zo ja, wat zijn daarin doelen? Zo nee, deelt u onze opvatting dat dit nodig is en bent u bereid te verkennen hoe dit onderdeel kan worden van landelijk beleid zoals vastgelegd in de landelijke agenda suïcidepreventie?
Er is op dit moment nog geen specifiek beleid voor suïcidepreventie als het gaat om kunstmatige intelligentie. De impact van kunstmatige intelligentie kan uitermate ingrijpend zijn; zowel in positieve als in negatieve context. De komende periode ga ik in overleg met onze partners rond suïcidepreventie over deze problematiek. Daarnaast blijf ik inzetten op zorgvuldige communicatie over zelfdoding. Dit gebeurt met de nationale communicatiestrategie die door Stichting 113 Zelfmoordpreventie wordt vormgegeven en uitgevoerd. Doel is het taboe te doorbreken op praten over zelfdoding en het gesprek over zelfdoding en het voorkomen ervan te normaliseren. De communicatie gebeurt op basis van de mediarichtlijnen die Stichting 113 Zelfmoordpreventie zelf naleeft.
Het bericht ‘Is er geen vervolging in Nederland?’ Yerani werd zondag ruw over de straat gesleurd wegens evangelieprediking' |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de schokkende beelden van zondag 14 september 2025 waarop een vrouw die in het centrum van Amsterdam aan het evangeliseren was werd aangevallen door een man, en aan haar haar wordt meegetrokken?1
Ja.
Bent u van mening dat dit soort geweld onacceptabel is en extra zorgelijk is omdat dit de kern van vrijheid van meningsuiting raakt?
Ja.
Hoe is het volgens u gesteld met vrijheid van meningsuiting op straat? Hoe veel gevallen van geweld tegen specifiek evangelisten of straatpredikers zijn bij u de afgelopen vijf jaar bekend?
Ik heb geen reden eraan te twijfelen dat het over het algemeen goed is gesteld met de vrijheid van meningsuiting op straat. Daar waar incidenten zijn, treedt de politie op zoals ook in dit geval is gebeurd door het aanhouden van een verdachte. Gegevens over geweld tegen specifiek evangelisten of straatpredikers houdt de politie niet bij. Ook het Openbaar Ministerie houdt dergelijke specifieke gegevens niet bij. Het aantal gevallen van geweld tegen specifiek evangelisten of straatpredikers over de afgelopen vijf jaar is derhalve niet bekend.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat christenen die het evangelie verkondigen op straat dit veilig kunnen doen en hen te beschermen tegen geweld zoals afgelopen zondag in Amsterdam? En bent u bereid om in gesprek te gaan met gemeenten om tot een handreiking te komen hoe om te gaan met de veiligheid van straatpredikers die gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting?
Op dit moment heb ik geen signalen dat burgemeesters en gemeenten de openbare orde niet kunnen of willen handhaven tijdens evangelisatieverkondigingen. Ook heb ik geen signalen ontvangen over de wens of noodzaak een handreiking te formuleren.
Gemeenten en burgemeesters zijn zeer alert om de vrijheid van meningsuiting te borgen. Het is de taak van de politie om onder gezag van de burgemeester de openbare orde te handhaven en daarmee ook bescherming te bieden aan de vrijheid van meningsuiting.
De reactie van links-extremisten op de moord op Charlie Kirk |
|
Lidewij de Vos (FVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat de moord op Charlie Kirk gepleegd lijkt te zijn door een links-extremist, blijkens de boodschappen op de gevonden kogelhulzen en de kritiek die hij thuis uitte op Kirk?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Denkt u dat de moord op Kirk reële impact heeft op de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wel?
Heeft u gezien dat Nederlandse ingezetenen de moord op Kirk vergoelijken, vieren of aanmoedigen? Zo ja, wat vindt u daarvan?2, 3
Bent u het met de indiener eens dat het vergoelijken van een politieke moord het vrije debat ondermijnt, omdat het geweld als politiek middel legitimeert? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u uitspraken als «Hij verdiende het» en «Ik ben blij dat hij niet meer onder ons is»?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat vindt u ervan dat dit sentiment ogenschijnlijk voorkomt onder Nederlandse leerkrachten, blijkens het artikel in het Algemeen Dagblad van 12 september jl. «Radboud docent vindt vieren van moord op Charlie Kirk volkomen normaal en komt weer in opspraak»?5
Het kabinet vindt het vergoelijken, vieren of aanmoedigen van geweld door docenten, of wie dan ook, te allen tijde verwerpelijk. Oproepen tot geweld kan bovendien strafbaar zijn als opruiing. En ook daar waar geen sprake is van strafbare feiten dienen docenten zich bewust te zijn van hun voorbeeldfunctie.
Voor het funderend onderwijs is specifiek de wettelijke burgerschapsopdracht van belang, die vereist dat er geen onderwijs wordt gegeven in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtstaat (vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit) en dat deze basiswaarden worden bevorderd. Zoals aangegeven tijdens de Kamerbehandeling van de wettelijke burgerschapsopdracht, is het propageren van gewelddadig gedachtengoed in strijd met die basiswaarden.6 De Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) houdt toezicht op de naleving van de wettelijke burgerschapsopdracht door scholen. Of een bepaalde uiting van een docent die grenzen overschrijdt, zal altijd van geval tot geval beoordeeld moeten worden door de Inspectie.
In het middelbaar beroepsonderwijs wordt van docenten verwacht dat zij bijdragen aan de algemene vorming en persoonlijke ontplooiing van studenten, waaronder burgerschapsontwikkeling. Dit betekent ook dat er geen ruimte is voor het uitdragen of verheerlijken van politiek geweld. Het is een aangelegenheid van het bevoegd gezag van de instelling om hierop toe te zien en – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – het handelingsrepertoire van het arbeidsrecht in te zetten of zich te wenden tot de politie. De Inspectie ziet toe op de verantwoordelijkheden van instellingen en kan ingrijpen wanneer zij buiten de geldende wettelijke kaders handelen.
In het hoger onderwijs hebben de colleges van bestuur de verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en het bevorderen van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van studenten. Net als in het mbo is het een aangelegenheid van het bestuur om het handelingsrepertoire vanuit het arbeidsrecht in te zetten wat varieert van aanspreken, berispen tot en met ontslag, of zich te wenden tot de politie en aangifte te doen. Daarnaast heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de escalatiemogelijkheden, zoals toegelicht in de brief aan de Kamer van 3 juli jongstleden7, tot zijn beschikking. Het is aan de raden van toezicht om toezicht te houden op het handelen van de colleges van bestuur.
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse leerkrachten openlijk politiek geweld verheerlijken? Zo nee, wat is het beleid van de regering om het Nederlands onderwijs vrij te houden van dergelijke stemmen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met de indiener eens dat het risico bestaat dat dergelijke denkbeelden (zouden kunnen) doorwerken in het onderwijs dat aan leerlingen en studenten wordt geboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet de regering om het onderwijs politiek neutraal te houden?
Het kabinet vindt het vergoelijken, vieren of aanmoedigen van geweld door docenten te allen tijde verwerpelijk. Oproepen tot geweld kan bovendien strafbaar zijn als opruiing. En ook daar waar geen sprake is van strafbare feiten dienen docenten zich bewust te zijn van hun voorbeeldfunctie. In het onderwijs is het daarbij belangrijk dat er ruimte is voor verschillende perspectieven en het schurende gesprek waarbij echter wel de veiligheid die studenten en leerlingen ervaren geborgd moet worden. Ik verwijs uw leden naar het antwoord op vraag 6 en 7 voor het handelingsperspectief van de instellingen om dit te borgen.
Bent u bekend met de beelden van internationale studenten, die in Nederland studeren, die de moord op Charlie Kirk goedpraten en toejuichen?6
Ja.
Bent u het ermee eens dat vreemdelingen met deze denkbeelden ten minste bijdragen aan onverdraagzaamheid in de Nederlandse samenleving en in extreme gevallen een potentieel gevaar vormen voor de Nederlandse democratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze mensen tot ongewenste vreemdelingen te verklaren, hun verblijfsvergunning in te trekken, hen uit te zetten en tegen hen een inreisverbod uit te vaardigen – in lijn met het voornemen van de Amerikaanse overheid?7
De vrijheid van meningsuiting beschermt ook aanstootgevende of schokkende opvattingen. De grens ligt bij strafbare feiten. Er bestaat geen afzonderlijk beleidskader ten aanzien van de vrije meningsuiting van vreemdelingen.
De Minister van Asiel en Migratie kan een verblijfsrecht intrekken of weigeren, iemand ongewenst verklaren of een inreisverbod opleggen. Enkel op grond van denkbeelden is dit niet mogelijk, maar slechts in het geval van uitingen of gedragingen waarvan de rechter heeft geoordeeld dat deze strafbaar zijn of waaruit een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid blijkt. In het laatste geval kan een vreemdeling bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, uit Nederland geweerd worden.
Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Bij deze beoordeling baseert de IND zich op beschikbare informatie, zoals een duiding van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), een ambtsbericht van de AIVD en/of informatie van partijen uit de lokale driehoek.
Een strafrechtelijke veroordeling kan vreemdelingrechtelijke gevolgen hebben, zoals het weigeren of het intrekken van een verblijfsvergunning.
Is er vanuit de overheid specifiek beleid met betrekking tot vreemdelingen die politiek geweld verheerlijken?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het ermee eens dat de dreiging van politiek gemotiveerd geweld ondermijnend kan werken voor de democratie, omdat het ertoe kan leiden dat mensen zich niet meer uit durven te spreken?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 tot en met 5.
Bent u op de hoogte van de uitspraken die Pascal Robinson-Foster, van het rappersduo Bob Vylan, heeft gedaan tijdens zijn optreden in Paradiso? Hoe beoordeelt u uitspraken als «If you talk shit, you get banged», «Soms moet je nazi’s in hun fucking gezicht schoppen» en «Fuck de fascisten, fuck de zionisten. Ga ze vinden op straat!»?8
Bent u het ermee eens dat deze uitspraken aanzetten tot haat en geweld? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat deze uitspraken een opruiend karakter hebben? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het feit dat de voltallige zaal lijkt te juichen tijdens de uitspraken zoals genoemd in vraag 11?9
Indien het antwoord op vraag 14 of 15 bevestigend luidt, bent u dan bereid de aangekondigde concerten van Bob Vylan te verbieden?
Indien het antwoord op vraag 14 of 15 bevestigend luidt, bent u dan bereid Pascal Robinson-Foster tot ongewenste vreemdeling te verklaren, uit te zetten en een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot is de dreiging van extreemlinkse individuen en groepen momenteel in Nederland? Worden incidenten als deze meegenomen in de dreigingsanalyse van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV?)
De NCTV doet geen onderzoek naar groepen of personen, maar duidt wel voortdurend fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen. De NCTV kan derhalve geen inschatting maken van de dreiging die mogelijk uitgaat van specifieke groeperingen of personen, over samenwerkingen tussen groeperingen. De AIVD kan, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) 2017, geen uitspraken doen over al dan niet lopende onderzoeken of informatieposities van de dienst.
Beide organisaties rapporteren periodiek over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland. Wanneer relevant wordt hierin nader ingegaan op de actuele geweldsdreiging die uitgaat van het links-extremisme. De NCTV rapporteert twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en gewelddadige extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Hieraan ligt onderzoek ten grondslag naar alle vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme, ongeacht ideologische signatuur. Uit het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland d.d. 17 juni 2025 volgt dat het georganiseerde links-extremisme in Nederland gefragmenteerd, klein qua aantal personen en divers qua ideologieën is. Het links-extremisme vormt op dit moment een beperkte geweldsdreiging in Nederland; van gewelddadig links-extremisme is beperkt sprake en op mensenlevens gericht geweld is geen onderdeel van de actiemethoden. Er is sinds een aantal jaar wel sprake van een groei van de links-extremistische scene, onder andere door de aansluiting van buitenlandse extremisten die in Nederland verblijven.
Volgens het jaarverslag van 2024 van de AIVD heeft de AIVD bij de links-extremistische beweging als geheel geen grotere bereidheid gezien om geweld te gebruiken. Wel zijn enkele acties (over diverse onderwerpen) harder geworden, er was daarbij sprake van vernielingen, intimidatie en doxing – het delen van iemands persoonsgegevens om hem of haar te intimideren. Het grootste deel van de linkse actie-scene in Nederland blijft zich nog altijd op activistische wijze uiten, met soms kleinschalige, soms zeer zichtbare acties rond klimaat, vluchtelingen, woningnood en rechts-extremisme.
Vindt u het toejuichen en aanmoedigen van een politieke moordaanslag een zorgwekkende stap in het radicaliseringsproces? Zo nee, waarom niet?
Radicalisering is een complex proces, waarbij veel verschillende factoren een rol spelen. Er is eigenlijk nooit één enkele oorzaak, waarbij sociale omstandigheden en persoonlijke eigenschappen een grote rol spelen. Ook een triggerfactor is een van de factoren die een rol kunnen spelen in het radicaliseringsproces. Triggerfactoren zijn concrete gebeurtenissen die, vaak in combinatie met elkaar, de emmer doen overlopen en die daarmee het proces van radicalisering in gang kunnen zetten, versnellen (of vertragen), maar ook omkeren. Hoewel het toejuichen en aanmoedigen van moord absoluut verwerpelijk is, is niet in algemene zin te zeggen of dit een zorgwekkende stap in een radicaliseringsproces is.
Is het bijwonen van bijeenkomsten zoals het concert van Bob Vylan, waar wordt aangespoord tot geweld tegen andersdenkenden, een reden om aanwezigen blijvend te monitoren?
Nee, aanwezigheid bij bepaalde bijeenkomsten of concerten is in algemene zin geen aanleiding om in te zetten op blijvende monitoring.
Bent u bereid om het radicaliseringsproces van links-extremistische groeperingen, zoals AntiFa, beter in kaart te brengen?
In duidingen van fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen door de NCTV is aandacht voor radicaliseringsprocessen vanuit alle ideologische stromingen. In 2018 is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderzoek gedaan naar links-extremistische groeperingen in Nederland.14 Er is op dit moment geen aanleiding om opnieuw specifiek onderzoek te doen naar het radicaliseringsproces van links-extremistische groeperingen.
De NCTV rapporteert halfjaarlijks in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en gewelddadig extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Wanneer relevant wordt hier nader ingegaan op de actuele geweldsdreiging die uitgaat van het links-extremisme.
Bestaat er momenteel een handreiking voor het herkennen van links-extremisme, zoals die ook bestaat voor radicalisering door complottheorieën?10 Zo nee, zal uw ministerie een dergelijke handreiking samenstellen?
Het document waaraan u refereert is een interne handreiking van de politie. De politie heeft mij laten weten dat deze ter beschikking is gesteld aan politiemedewerkers en nauwe relevante partners binnen het veiligheidsdomein. Dit document was niet bedoeld voor publicatie. Het is een document om politiemedewerkers te ondersteunen die in hun werk te maken kunnen krijgen met radicalisering en extremisme dat uit complottheorieën kan voortkomen. Hoe bepaalde uitingen geduid moeten worden zal altijd beoordeeld moeten worden aan de hand van alle concrete feiten en omstandigheden.
Binnen de genoemde handreiking over complotdenken heeft de politie de drie categorieën «complotdenken», «radicalisering» en «extremisme» opgesteld; indien er over links-extremisme eenzelfde soort handreiking bestaat, binnen welke van deze drie categorieën zou het bijwonen van en meejuichen tijdens een concert als die van Bob Vylan vallen?11
Zie antwoord vraag 23.
Binnen welke categorie zou het openlijk toejuichen en vergoelijken van de moord op Charlie Kirk passen?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u bereid beleid vorm te geven om links-extremisme beter te kunnen bestrijden?
Zoals in het regeerprogramma valt te lezen ziet deze regering terrorisme en gewelddadig extremisme als een constante dreiging voor onze democratische rechtsstaat en nationale veiligheid. Hiermee is het een prioriteit van deze regering om alle vormen van extremisme en terrorisme te bestrijden, dus ook de dreiging die uitgaat van links-extremisme.17
De aanpak van extremisme en terrorisme in Nederland is toepasbaar op alle vormen van extremisme en terrorisme en geldt dus ook voor links-extremisme. Op basis van de dreiging wordt constant bekeken of de aanpak wijzingen of aanvulling behoeft. Als bepaalde acties of gedragingen de lat van extremisme of terrorisme halen, dan kunnen personen ook worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak radicalisering. De persoonsgerichte aanpak radicalisering betreft maatregelen en/of interventies genomen onder regie van gemeenten die door het bestuur, de strafrechtelijke instanties of door maatschappelijke instellingen kunnen worden getroffen om (verdere) radicalisering tegen te gaan.
Is het bestrijden van links-extremisme een prioriteit van deze regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 26.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk en waar mogelijk afzonderlijk beantwoord.