Het bericht dat de overheid gegevens van miljoenen burgers aan de Mormonen heeft verstrekt |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Kent u het bericht «Overheid gaf mormonen gegevens van miljoenen burgers»?1 Kent u de persverklaring van het Centraal Bureau voor Genealogie over verfilming van persoonskaarten?2
Ja.
Is het waar dat het Centraal Bureau voor Genealogie in de samenwerking met de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (Mormonen) privacywetgeving heeft overtreden? Zo ja, welke overtredingen zijn concreet begaan en op welke wijze kan daarmee de persoonlijke levenssfeer van burgers zijn geschonden? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De huidige digitale bevolkingsboekhouding, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) wordt voorafgegaan door een papieren stelsel op grond van de Wet bevolkings- en verblijfregisters, nader geregeld in het Besluit bevolkingsboekhouding. In dat stelsel werden gegevens over een ingezetene van Nederland vastgelegd op een persoonskaart. Het betrof onder meer gegevens over de betrokkene inzake de naam, de nationaliteit, de ouders, de echtgenoot, de kinderen en het adres. De persoonskaart kon ook een aanduiding bevatten van een kerkgenootschap, van het beroep van de betrokkene en bevatte diverse andere aantekeningen. Zo vermeldden oude persoonskaarten (tot 1956) de doodsoorzaak. Uit een aantekening kon blijken dat de betrokkene (in enige periode) ontzet was uit de ouderlijke macht, of dat hem een paspoort was geweigerd. De kaart bevatte voorts aantekeningen die bepaalden aan wie kennisgeving moest worden gedaan bij een wijziging van de gegevens.
De persoonskaarten van overledenen werden ten behoeve van de bevolkingsstatistiek overgebracht naar het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS zond, na verwerking van de gegevens, de kaarten naar de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters (de inspectie) om de kaarten verder te bewaren. De inspectie was een onderdeel van het departement van Binnenlandse Zaken. In 1949 kwam de minister van Binnenlandse Zaken met de Stichting Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) overeen dat het CBG deze persoonskaarten van overledenen voor de inspectie ging beheren. In de overeenkomst verbond het CBG zich om de nodige voorzieningen te treffen om de kaarten goed te bewaren en deze onder meer te beschermen tegen brandgevaar en vocht.
In 1973 sloot het CBG een overeenkomst met de Genealogical Society te Utah, USA, die er toe strekte dat de persoonskaarten van personen die zijn overleden tussen 1940 en 1973 op film werden vastgelegd. Dat verfilmen was op zich een verstandige en in die tijd passende wijze om gegevens op (archief)bescheiden te beschermen tegen aantasting door bijvoorbeeld verwering, vocht of brand. In de periode 1973–1978 zijn de persoonskaarten in het pand van het CBG verfilmd door medewerkers van de Genealogical Society. De persoonskaarten zelf zijn in het bezit van het CBG gebleven en het CBG verkreeg op deze wijze een gefilmde kopie van de kaarten.
De overeenkomst bevatte echter ook bepalingen op grond waarvan een (tweede) film met de desbetreffende gegevens in de handen kwam van de Genealogical Society, om te worden opgeborgen in een bewaarplaats van de Society in de Rocky Mountains, even buiten Salt Lake City. Daarbij was bepaald dat de desbetreffende gegevens uitsluitend voor intern gebruik zouden dienen en dat de film niet aan het publiek ter inzage zou worden gegeven.
Het uitvoeren van dit onderdeel van de overeenkomst moet gezien worden als het verstrekken van inlichtingen uit de bevolkings- en verblijfregisters. De rechtmatigheid daarvan moet beoordeeld worden in het licht van het toenmalige recht – en dat is met name neergelegd in het toenmalige Besluit bevolkingsboekhouding van 29 augustus 1967.
Het is niet eenvoudig om nu vast te stellen hoe een rechter toen over een dergelijke verstrekking geoordeeld zou hebben.
Anders dan bij de registers van de burgerlijke stand (die volgens het Burgerlijk Wetboek in beginsel openbaar zijn, maar waarbij beperkingen gelden ten aanzien van die openbaarheid), betitelde het Besluit bevolkingsboekhouding de gegevens in de bevolkings- en verblijfregisters als geheim. Vervolgens worden diverse bepalingen gewijd aan de gevallen waarin toch inlichtingen uit de registers verstrekt mochten of moesten worden. Dat is niet vreemd, gelet op het doel van het bevolkingsregister om de overheid zelf te voorzien van gegevens over de ingezetenen. In de woorden van het Besluit bevolkingsboekhouding «(kunnen) de inlichtingen, gevraagd ten behoeve van een Nederlands ambtelijk doel, (...) niet worden geweigerd». Maar ook in andere gevallen mochten of moesten gegevens uit het bevolkingsregister worden verstrekt. Zo was bepaald dat de inlichtingen gevraagd ten dienste van de geestelijke zorg door een (onderdeel van een) Nederlands kerkgenootschap, of een Nederlands genootschap op geestelijke grondslag eveneens niet kunnen worden geweigerd.
Voor de verstrekking van inlichtingen aan de Genealogical Society ten behoeve van bewaring en intern gebruik van die gegevens door de Society, kende het Besluit bevolkingsboekhouding echter géén specifieke grondslag.
Tegen deze achtergrond is het aannemelijk dat de verstrekking gezien moet worden als in strijd met het toenmalige Besluit bevolkingsboekhouding uit 1967.
De voorschriften in het Besluit bevolkingsboekhouding dienden mede ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. De verfilmde persoonskaarten bevatten echter op de eerste plaats gegevens van overledenen. Er zal dan naar zijn aard geen schending zijn van de levenssfeer van de betrokkene. Maar de gegevens kunnen ook betrekking hebben op personen die een verwantschap hebben met de overledene en die nog wel in leven zijn, bijvoorbeeld op kinderen van de overledene. In hoeverre een (inmiddels overleden of nog in leven zijnde) betrokkene daadwerkelijk een schending van de persoonlijke levenssfeer ondervonden heeft, is in zijn algemeenheid niet te zeggen; dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Bij het CBG zijn drie gevallen bekend waarin een burger naar aanleiding de recente aandacht in de media op deze gronden heeft geklaagd over het verstrekken van de gegevens van de persoonskaarten aan de Genealogical Society. Geen van deze klachten is procedureel doorgezet na uiteenzetting van de situatie zoals deze hierboven ook is beschreven.
Wat betreft de vraag of de mormonen of het CBG dan wel een andere rechtspersoon aansprakelijk gesteld kunnen worden voor een aantasting van de persoonlijke levenssfeer, geldt – aangenomen dat Nederlands recht van toepassing is – het algemene aansprakelijkheidsrecht van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat de Wet bescherming persoonsgegevens enkele aanvullende bepalingen kent. Daaruit blijkt onder meer dat ook nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, voor schadevergoeding in aanmerking kan komen. Verder zijn de algemene regels inzake de onrechtmatige daad van toepassing. Zo moet er sprake zijn van een onrechtmatige gedraging die is toe te rekenen aan degene die wordt aangesproken (artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk wetboek). Bovendien zal een vordering tot schadevergoeding verjaren na 5 jaar vanaf bekendheid met de schade en in ieder geval twintig jaar na de gebeurtenis waardoor de (gestelde) schade is veroorzaakt (artikelen 306 en 310 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek). Het zal in voorkomende gevallen aan de Burgerlijke rechter zijn om te bepalen of een vordering moet worden ingewilligd.
De hiervoor genoemde overeenkomst uit 1973 tussen het CBG en de Genealogical Society had tot resultaat dat een film met de gegevens van de persoonskaarten van de overledenen in het bezit kwam van de Genealogical Society. Een vordering om bezit of eigendom van de film terug te krijgen zal naar verwachting – als zij niet op andere gronden wordt afgewezen -afstuiten op de geldende verjaringstermijnen. Er is overigens geen behoefte aan het opvragen van (een kopie van) de film indien de persoonskaarten in Nederland verloren zouden gaan. Zoals hiervoor al bleek heeft het CBG zelf de beschikking over een dergelijke film.
Kan het verstrekken van persoonsgegevens over overleden personen, zoals gegevens over detentie, medische achtergrond of inkomenssituatie) ook de persoonlijke levenssfeer van nog levende nabestaanden schenden? Zo ja, op welke wijze en hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere antwoord dat de bescherming van de persoonsgegevens zich niet uitstrekt tot overleden personen?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gegevens aan de Mormonen verstrekt die ten tijde van die verstrekking wel,, maar onder de huidige privacywet- en regelgeving niet meer verstrekt hadden mogen worden? Zo ja, welke gegevens zijn dit en waarin is de wet- en regelgeving sinds die verstrekking veranderd?
Sinds de overeenkomst uit 1973 tussen het CBG en de Genealogical Society inzake de verfilming van de persoonskaarten van overledenen, zijn de regels ten aanzien van de bevolkingsboekhouding veranderd. In 1994 is de huidige digitale bevolkingsboekhouding ingevoerd, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Het Besluit bevolkingsboekhouding is vervallen. Het regime ten aanzien van de persoonskaarten van overledenen uit de «oude» bevolkingsboekhouding is neergelegd in het overgangsrecht in de Wet GBA. De persoonskaarten vormen het centraal archief van overledenen, bedoeld in artikel 142 Wet GBA.
In de Regeling gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is een regeling getroffen waarin de verstrekking uit het centraal archief van overledenen is beperkt (artikelen 51 tot en met 55 Regeling GBA). In hoofdlijnen komt het er op neer dat gegevens verstrekt kunnen worden ten behoeve van ambtelijk, wetenschappelijk en historisch (waaronder genealogisch) onderzoek. Gegevens kunnen aan een derde worden verstrekt, indien deze bij de verstrekking een gerechtvaardigd belang heeft en voor zover de persoonlijke levenssfeer daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Gegevens met een gevoeliger karakter worden niet verstrekt of pas na verloop van tijd. Gegevens over het kerkgenootschap worden bijvoorbeeld niet verstrekt. Gegevens over het adres mogen in beginsel pas 20 jaar na het overlijden van de betrokkene aan een derde verstrekt worden. Als er gegevens over een nog levende persoon zijn vermeld op de persoonskaart, kan deze gegevensverstrekking over hem aan derden blokkeren.
De persoonskaarten van het centraal archief van overledenen worden ook nu beheerd door het CBG. Daartoe heeft de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken een overeenkomst met het CBG afgesloten, waarin onder meer is bepaald dat het CBG (als bewerker voor de minister) zich dient te houden aan de hierboven geschetste bepalingen uit de Regeling gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Een verstrekking door het ter beschikking stellen van een film van de persoonskaarten aan de Genealogical Society zou onder de huidige regels niet kunnen plaatsvinden.
Van ingezetenen die zijn overleden ná de inwerkingtreding van de Wet GBA worden gegevens verstrekt aan het CBG. Het CBG krijgt niet de beschikking over de gehele persoonslijst (de digitale opvolger van de persoonskaart), maar ontvangt slechts een beperkte set van gegevens. De verstrekking is geregeld in artikel 99 van de Wet GBA en in artikel 68d van het Besluit GBA. De gegevens worden aan het CBG verstrekt overeenkomstig een autorisatiebesluit van de minister van BZK. Voor zover de gegevens (mede) betrekking hebben op nog levende personen, is het voor hen mogelijk om de verstrekking door het CBG van die gegevens te blokkeren.
Kunnen burgers, behalve de Mormonen, ook het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag dan wel de rechtspersoon waaronder het bureau valt, aansprakelijk stellen voor aantasting van de persoonlijke levenssfeer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk om de ten onrechte verstrekte gegevens van de Mormonen terug te vragen? Ja, op welke juridische basis en gaat u de gegevens terugvragen? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u dan zeker weten dat de door de Mormonen opgeslagen stukken wel (al dan niet in kopie) terugkomen indien deze vanwege een calamiteit in Nederland verloren zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er een overeenkomst tussen het Centraal Bureau voor Genealogie en de Mormonen? Zo ja, wat is de exacte inhoud daarvan? Zo nee, op grond waarvan zijn er afspraken tussen beide partijen gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vaststellen dat genoemde informatie in de praktijk niet openbaar toegankelijk is onvoldoende is om vast te stellen dat de privacy van betrokkenen gewaarborgd is? Zo ja, wat kunt u doen om die privacy alsnog te garanderen? Zo nee, waarom niet?
De toegang tot de gegevens van de persoonskaarten van overledenen zoals die nu zijn opgeslagen in het centraal archief van overledenen, is bij de beantwoording van vraag 4 besproken. De persoonlijke levenssfeer is in de desbetreffende regelgeving en de wijze waarop deze door het CBG in de praktijk wordt gebracht naar mijn mening voldoende beschermd.
Omtrent het gebruik van de gegevens van de persoonskaarten door de Genealogical Society is in het verleden enkele malen contact geweest tussen enerzijds het CBG en anderzijds de Genealogical Society of de rechtsopvolger hiervan, FamilySearch. De strekking daarvan was om het gebruik van die gegevens (nog verder) te beperken. Naar aanleiding van vragen van de journalist die het artikel in Trouw (zie vraag 1) schreef, is er nogmaals contact geweest met FamilySearch. Van hun kant is bevestigd dat de film zodanig geclassificeerd is dat niemand toegang heeft tot de gegevens.
Ik ben in aanvulling hierop van plan om de aard en omvang van de mogelijke publieke beschikbaarheid van de persoonskaarten in de archieven van FamilySearch in Utah nader te verifiëren, en op basis daarvan, indien nodig, tot een duurzame oplossing te komen om veilig te stellen dat toegang tot deze persoonsgegevens ook in de toekomst beperkt blijft. Ik zal uw Kamer hierover begin 2013 nader informeren.
In hoeverre verhoudt de vrijheid van godsdienst van de Mormonen (om mensen ongevraagd postuum te dopen) zich tot de vrijheid van godsdienst van mensen die niet onder een andere religie gedoopt willen worden of helemaal niet gedoopt willen worden?
De religieuze overtuiging van de mormonen over het dopen van overledenen en de daarmee samenhangende dooppraktijk zou in bepaalde gevallen op gespannen voet kunnen staan met wensen en belangen van nabestaanden of respect voor de religieuze overtuiging van de overledene. In zo een inhoudelijk-religieuze kwestie past mij echter terughoudendheid. Dit laat onverlet hetgeen hierboven is opgemerkt met betrekking tot de verstrekking van informatie uit de bevolkingsregisters aan, en het gebruik van die gegevens door de mormonen.
Het bericht dat er jaarlijkse voor ongeveer 1 miljard euro faillissementsfraude wordt gepleegd |
|
Jeroen Recourt (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het tv-programma «Opgelicht» over faillissementsfraude?1
Ja.
Herkent u zich in het door deskundigen (faillissementsexperts, curatoren, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD)) in bedoelde uitzending geschetste beeld dat jaarlijks in ruim 2000 gevallen sprake is van faillissementsfraude waarmee schuldeisers voor een bedrag van ongeveer 1 miljard euro worden benadeeld? Zo nee, wat is dan uw inschatting van het aantal «faillissementen met een luchtje» respectievelijk het daarmee gepaard gaande bedrag?
De meest recente cijfers van het CBS (over 2010) laten zien dat in faillissementen van ondernemingen in totaal een bedrag van bijna 4 miljard euro aan ongedekte schulden overblijft. Daarvan komt bijna 700 miljoen euro, ofwel ca. 18% voort uit faillissementen waarin sprake is van strafbare benadeling2.
Bij beroepsfraudeurs is sprake van opzettelijke wanbetaling en van, soms zeer omvangrijke, recidive. Deze factoren samen zorgen dat een relatief klein aantal fraudeurs in de genoemde mate kan bijdragen aan de totale schade.
Dit soort faillissementsfraudezaken wordt door de FIOD behandeld. Blijkens het jaarverslag van de FIOD behandelt die dienst, onder leiding van het Functioneel Parket, jaarlijks ongeveer 40 zaken op het gebied van faillissementsfraude. De zaken zijn complex en bevatten meestal meerdere faillissementen, tot soms honderden faillissementen per zaak. In deze zaken worden personen vervolgd die ervan worden verdacht stelselmatig via ingewikkelde financiële constructies faillissementsfraude te hebben gepleegd. Gelet op de disproportionele schade die veroorzaakt wordt door beroepsfraudeurs, is de focus van de FIOD op dit segment gerechtvaardigd. Naast de FIOD, die de meer complexe gevallen voor zijn rekening neemt, behandelt ook de politie relatief eenvoudige faillissementsfraudezaken.
Het is duidelijk dat het jaarlijks om forse bedragen gaat, waardoor schuldeisers benadeeld worden. Mede daarom ben ik van mening dat de pakkans verder omhoog moet en wordt daar ook volop aan gewerkt. Voor de concrete maatregelen die ik hiertoe neem, verwijs ik naar de brief over de aanpak van faillissementsfraude, die ik uw Kamer op 27 november 2012 heb gestuurd.
Klopt de in bedoelde uitzending gedane bewering dat blijkens opgave van het ministerie van Justitie ingeval van faillissementsfraude sprake is van een pakkans van 2,5%? Zo ja, vindt u een dergelijke pakkans groot genoeg, bijvoorbeeld in de zin dat daar een voldoende afschrikwekkende werking van uit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u ondernomen sinds uw toezeggingen tijdens het laatste algemeen overleg over faillissementsfraude? Wat zijn daarvan tot nu toe de resultaten? Gaat u naar aanleiding van de in bedoelde uitzending geschetste situatie over tot een verdere intensivering van de opsporing van faillissementsfraude? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de hiervoor genoemde brief over de aanpak van faillissementsfraude.
Gaat u naar aanleiding van de in bedoelde uitzending geschetste situatie trachten de faillissementswetgeving aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de Inspectie een neparts heeft aangehouden |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Man werkt jaren illegaal als arts»?1
Nadat dit bij de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) bekend werd, heeft de inspectie ingegrepen door – na overleg met en in samenspraak met het Openbaar Ministerie (OM) – Bureau Opsporing van de IGZ de handelswijze van deze man te laten onderzoeken. Dit onderzoek is afgerond en de zaak wordt op korte termijn overgedragen aan het OM in verband met strafrechtelijke feiten.
Hoe verklaart u het feit dat de man zich 8 jaar lang kon uitgeven als arts?
De betrokken werkgevers hebben deze man in dienst genomen kennelijk zonder dat men het BIG register heeft geraadpleegd. De man heeft zich overigens niet acht jaar lang aaneengesloten uitgegeven als arts. De man heeft zich zowel in sollicitatiegesprekken als tijdens verschillende dienstverbanden als arts voorgedaan. Zie voorts mijn antwoord op vraag 3.
Worden de instellingen waar deze man heeft gewerkt aangepakt, omdat ze verzuimd hebben het BIG-register (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) te raadplegen?
De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de zorg en patiëntveiligheid. Het personeelsbeleid inclusief het verifiëren of een nieuwe werknemer de juiste papieren heeft is primair een verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf. De betrokken instellingen zijn inmiddels voldoende doordrongen van het feit dat zij hier in gebreken zijn gebleven. In het onderzoek van Bureau Opsporing van de IGZ zijn er tot op heden geen meldingen of signalen naar voren gekomen van of over benadeelde patiënten. Vervolgactie van de kant van de IGZ is dus vooralsnog niet noodzakelijk.
Toelichting: bij 3 van de betrokken instellingen is de verdachte binnen korte tijd ontslagen aangezien duidelijk werd dat de verdachte geen geldige BIG registratie had. Bij deze instellingen is de man niet daadwerkelijk als arts opgetreden en er is dan ook geen sprake geweest van patiëntencontact. Bij één betrokken instelling heeft de man zich in de jaren «90 voorgedaan als bedrijfsarts en is er wel patiëntencontact geweest. Op het moment dat ook hier duidelijk werd dat verdachte geen arts was is hij ontslagen. Vervolgens zijn alle patiëntendossiers door de desbetreffende instelling doorgenomen en zijn patiënten door deze instelling persoonlijk opgeroepen en opnieuw beoordeeld. Ook bij de laatste werkgevers zijn geen patiëntencontacten geweest.
Hoe vaak is het in de afgelopen 10 jaar voorgekomen dat personen zich onterecht voor arts hebben uitgegeven?
Er is geen landelijke registratie van aangiftes over nepartsen alsmede van gerechtelijke uitspraken waarbij is vast komen te staan dat personen zich onterecht als arts hebben uitgegeven. Het is mij dan ook niet bekend hoe vaak personen zich in de afgelopen 10 jaar onterecht als arts hebben uitgegeven.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat dit nooit meer kan gebeuren?
Wanneer de IGZ dergelijke meldingen ontvangt en/of Bureau Opsporing van de IGZ nepartsen signaleert, dan worden deze meldingen en/of signalen onderzocht en indien relevant overgedragen aan het OM. Voor alle duidelijkheid: zorginstellingen, bedrijven en particulieren kunnen ook zelf bij de politie aangifte doen van een neparts.
Wordt er onderzocht of patiënten nadeel hebben ondervonden van deze neparts?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Worden de patiënten die door deze neparts zijn behandeld ingelicht?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het blokkeren van gestolen mobiele telefoons |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat mede door uw ministerie gesprekken worden gevoerd met telecomproviders om gestolen mobiele telefoons op afstand te kunnen blokkeren? Zo ja, in welke fase bevinden deze gesprekken zich?1
Ja. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat ik samen met mijn ambtgenoot van EZ en vertegenwoordigers van de telecomproviders een werkgroep heb geformeerd die het mogelijk maken van het op afstand blokkeren van mobiele telefoons tot doel heeft. De werkgroep bespreekt de invulling van de noodzakelijke randvoorwaarden en verwacht nog dit jaar met een resultaat te komen.
Zijn vanuit opsporingsbelang ook politie en Openbaar Ministerie betrokken bij deze gesprekken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De politie neemt deel aan de werkgroep die het blokkeren van een mobiele telefoon mogelijk moet maken. Het OM wordt daar waar nodig betrokken bij de gesprekken in de werkgroep. Doel van de werkgroep is te komen tot een systeem dat naadloos aansluit op de opsporingspraktijk en de administratieve lasten voor alle betrokken partijen tot een minimum beperkt.
Hoe verhoudt het voornemen om gestolen mobiele telefoons op afstand te blokkeren zich tot de opsporingspraktijk waarbij in geval van straatroof soms weinig aanknopingspunten bestaan om daders te pakken en een actieve mobiele telefoon daarvoor van belang kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet alleen het stelen van mobiele telefoons ontmoedigd moet worden, maar tegelijkertijd de pakkans van deze criminelen omhoog moet? Zo ja, hoe verhoudt het voornemen om gestolen mobiele telefoons te blokkeren zich tot de ambitie de pakkans te verhogen?
Ja, deze mening deel ik. Ik heb hier de afgelopen jaren zwaar op ingezet. Dit heeft ertoe geleid dat er in 2012 totnogtoe ruim 50% meer verdachten voor het plegen van staatroven zijn opgepakt dan in 2009.
Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, zal bij het inrichten van het proces om te komen tot de blokkering van een gestolen mobiele telefoon rekening worden gehouden met de wensen vanuit de opsporingspraktijk, waaronder ook de wens om de pakkans te verhogen. Daarbij komt dat de IMEI blokkade ontmoedigend zal werken op dieven en straatrovers. De opsporingscapaciteit die hierdoor vrijkomt, kan gerichter worden ingezet.
Het falen van de opsporing van georganiseerde misdaad door te veel prioriteiten en te weinig capaciteit |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door bovenmatige prioriteitsstelling een gebrek aan capaciteit optreedt waardoor politie en Openbaar Ministerie (OM) niet opgewassen zijn tegen georganiseerde misdaad?1 Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
Ja. Het beeld dat politie en OM niet zouden zijn opgewassen tegen de georganiseerde criminaliteit herken ik niet. Politie en OM liggen op koers bij de realisatie van de doelstelling die ik bij mijn aantreden in 2010 heb gesteld, namelijk dat eind 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld. Het aantal aangepakte criminele groeperingen is inmiddels met 20% gestegen en ook het aantal straffen dat is opgelegd, is gestegen tot 450 in 2011. Dat is een krachtig signaal dat we de georganiseerde criminaliteit hard aanpakken. Daar komt bij dat de georganiseerde misdaad al lang niet meer alleen wordt aangepakt langs de strafrechtelijke weg. Met de geïntegreerde aanpak wordt deze problematiek over een veel breder front aangepakt: naast politie en OM maken ook de Belastingdienst, de Bijzondere Opsporingsdiensten en de gemeenten onderdeel uit van de aanpak. Gezamenlijk werken zij aan een algemene verslechtering van het criminele ondernemersklimaat in Nederland.
Is het waar dat u reeds in juni van dit jaar kennis heeft genomen van een rapportage van de politie en het OM waarin zij de aanpak van georganiseerde misdaad verantwoorden? Zo ja, waarom heeft de Kamer daar tot op heden formeel geen kennis van kunnen nemen en waarom heeft u de rapportage na openbaarmaking door RTL Nieuws niet alsnog per ommegaande aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wanneer heeft u precies kennisgenomen van het rapport en waarom is de Kamer daar tot op heden nog niet door u over geïnformeerd?
In juni van dit jaar heb ik kennis genomen van de rapportage van het Openbaar Ministerie en politie over de aanpak van georganiseerde criminaliteit. De rapportage betreft een sinds 2007 jaarlijks terugkerende verantwoordingsrapportage, die fungeert als intern sturingsinstrument in de relatie tot politie en OM. Op basis van deze rapportages monitor ik of de door mij beoogde verdubbeling van het aantal aangepakte criminele groepen wordt gerealiseerd, en of zich ontwikkelingen voordoen die tot tussentijdse actie moeten leiden. Over deze realisatie informeer ik uw Kamer in het kader van de verantwoording over de begroting. De verantwoordingsrapportages over 2010 en 2011 zijn aan RTL Nieuws verstrekt, nadat de redactie hiertoe een verzoek had ingediend met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur.
Wat is uw reactie op een van de conclusies in het rapport waarin wordt gesteld dat het plafond van wat mogelijk is met de gegeven capaciteit in beeld komt?
Het is eigen aan het domein waarbinnen politie en OM actief zijn, dat er op veel prioriteiten tegelijk moet worden ingezet. Beide organisaties zijn daar ook op ingericht. Bij het in samenspraak met de korpsbeheerders en het OM vaststellen van de prioriteiten in 2011 is rekening gehouden met de daarvoor benodigde capaciteit. Die prioriteiten komen terug in het beleidsprogramma bij de begroting van mijn ministerie, zo ook in de begroting voor 2013. De doelstelling om in 2014 te komen tot een verdubbeling van het aantal aangepakte criminele groeperingen, gaat gepaard met een investering in het kwaliteitsniveau van de recherche. Deze investering moet eveneens in 2014 gerealiseerd zijn.
Erkent u de waarschuwing van het College van procureurs-generaal en de Raad van Korpschefs dat zij te veel prioriteiten moeten uitvoeren waardoor de slagkracht van deze organisaties in het geding komt? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens dit probleem in overleg met politie en OM voor 2013 op te lossen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de rapportages, waar RTL Nieuws in haar berichtgeving naar verwijst, met uw reactie vóór 1 november aanstaande aan de Kamer te doen toekomen, zodat die betrokken kunnen worden bij de behandeling van de begroting 2013 van uw ministerie?
De gevraagde rapportages komen uw Kamer per separate brief en – evenals deze antwoorden – voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van mijn departement, toe.
Megatarieven voor bluswater |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat bedrijven in 32 gemeenten in het oosten van Zuid-Holland ongeveer tien keer meer gaan betalen voor hun bluswateraansluiting dan bedrijven elders in het land?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel «Megatarieven voor bluswater» in
Het Financieele Dagblad van 19 oktober 2012 waarin wordt bericht over een voorgenomen verhoging van het tarief dat drinkwaterbedrijf Oasen hanteert voor bluswateraansluitingen.
Bent u bekend met het overzicht van de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) met de tarieven die andere waterbedrijven vragen voor waterlevering? Hoe verklaart u de grote verschillen in tarieven? Bent u bekend met de reden waarom waterbedrijf Oasen de tarieven voor bluswater niet openbaart maar slechts op aanvraag verstrekt?
Op de website van de Vereniging van drinkwaterbedrijven in Nederland (Vewin) is een overzicht te vinden van verschillende tarieven en producten omtrent waterlevering door drinkwaterbedrijven. Op grond van de Drinkwaterwet zijn drinkwaterbedrijven verplicht om de tarieven voor hun drinkwatertaken inclusief de totstandkoming daarvan openbaar te maken.
Omdat bluswater geen onderdeel is van de wettelijke taak van waterbedrijven, zijn de wettelijke bepalingen, waaronder de openbaarmaking- en transparantieplicht, daarop niet van toepassing. Op de website van drinkwaterbedrijf Oasen zijn overigens de vastrechttarieven voor de zakelijke markt vermeld op basis waarvan de tarieven voor een bluswaterinstallatie zijn gebaseerd.
Aan uiteenlopende tarieven voor bluswateraansluitingen kunnen verschillende verklaringen ten grondslag liggen. Zo kunnen prijsverschillen mogelijk worden verklaard door de aard en omvang van een aansluiting, waarbij de eisen ten behoeve van brandveiligheid een rol spelen. Ook kunnen tariefverschillen voortkomen uit verschillen in geografische omstandigheden en verschillen in efficiëntie tussen drinkwaterbedrijven. Volgens waterbedrijf Oasen is zij tarieven gaan hanteren waarbij klanten de kosten betalen die zij werkelijk maken.2 Ik heb geen inzicht in de werkelijke kosten van een bluswateraansluiting. Overigens hebben ook de gemeenten en provincies, als aandeelhouder van de drinkwaterbedrijven, een verantwoordelijkheid bij het vaststellen van de tarieven.
Vindt u de redenering van waterbedrijf Oasen om tot tien keer meer voor bluswater aan bedrijven te vragen dan andere waterbedrijven overtuigend? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de bedrijven in het oosten van Zuid-Holland die zeggen dat hier sprake is van misbruik van machtspositie omdat zij niet kunnen overstappen naar een ander waterbedrijf uit protest tegen de tienvoudige verhoging van de tarieven? Zo nee, waarom niet?
Omdat het wettelijk kader van de Drinkwaterwet niet geldt voor de levering van bluswater, zijn drinkwaterbedrijven vrij hun tarieven voor bluswateraansluitingen te bepalen. Wel dienen ondernemingen zich te houden aan het wettelijk kader van de Mededingingswet, waaronder het verbod op misbruik van een economische machtspositie en sinds 2011 ook het verbod op kruissubsidiëring. Op grond van het verbod op misbruik van een economische machtspositie mogen ondernemingen die beschikken over een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door concurrenten uit te sluiten of afnemers uit te buiten. Op grond van het verbod op kruissubsidiëring mogen drinkwaterbedrijven de inkomsten verkregen uit de openbare drinkwatervoorziening niet aanwenden voor andere (economische) activiteiten. Het is aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) om in individuele gevallen te bepalen of sprake is van een overtreding van de Mededingingswet.
Zoals ook wordt vermeld in het artikel waarnaar u verwijst, heeft de NMa in 2002 klachten ontvangen. Naar aanleiding van deze klachten heeft de voorloper van waterbedrijf Oasen, Hydron, besloten de verhoging van de bluswatertarieven gefaseerd in te voeren. De afnemers van Oasen zijn hier destijds van op de hoogte gesteld. De NMa heeft tot op heden geen nieuwe klachten ontvangen. Ik heb de NMa op de hoogte gebracht van de recente ontwikkelingen aangaande de bluswatertarieven van Oasen. De NMa heeft een onafhankelijke, eigenstandige bevoegdheid om een onderzoek te starten naar een mogelijke overtreding van de Mededingingswet.
Bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit te verzoeken alsnog onderzoek te doen naar de vraag of er sprake is van misbruik van machtspositie door het waterbedrijf Oasen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Indien waterbedrijf Oasen zijn tarieven niet wilt aanpassen, wat adviseert u de bedrijven te doen als ze de kosten voor een bluswaterinstallatie niet kunnen betalen?
Zoals het artikel in Het Financieele Dagblad ook benoemt, kiezen sommige ondernemers voor alternatieven voor een bluswateraansluiting, zoals een eigen voorraadkelder. Een bedrijf zal zelf moeten bezien in hoeverre een dergelijk alternatief realistisch is. Daarnaast kunnen ondernemingen een klacht indienen bij de NMa en zich wenden tot de gemeenten, die als aandeelhouder van drinkwaterbedrijf Oasen een verantwoordelijkheid hebben bij het vaststellen van alle watertarieven.
Het gebruik van het pistool door agenten in stresssituaties |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat agenten niet goed voorbereid zouden zijn op het gebruik van een pistool in stresssituaties?1
De politie beschikt over het geweldsmonopolie en dat brengt een zware verantwoordelijkheid mee. Het toepassen van geweld moet beperkt blijven tot die situaties waarin er echt geen andere mogelijkheid is. De politie geeft hieraan op een goede manier invulling.
De Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie (RTGP) schrijft voor dat de korpsbeheerder temminste 32 uur per jaar ter beschikking stelt voor training en toetsing van de geweldsbevoegdheden aan iedere politiemedewerker. Het gemiddelde slagingspercentage voor de schiettoets in de laatste 3 jaar bedraagt ruim 93% per jaar. Wie zijn toets niet haalt, dient zijn vuurwapen in te leveren. Zo komen alleen schietvaardige agenten met een vuurwapen op straat.
Uit eerdere onderzoeken2 naar vuurwapengebruik door de politie blijkt, keer op keer, dat het vuurwapengebruik vrij stabiel is als er over een langere periode gekeken wordt. Sinds 1978 vallen er gemiddeld drie doden en veertien gewonden per jaar. Deze stabiliteit is opmerkelijk, aangezien de politie in die periode anderhalf keer zoveel medewerkers heeft gekregen, de Nederlandse bevolking flink is gegroeid en de geweldscriminaliteit is vervijfvoudigd.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat er bij de politieopleiding en schietoefeningen te weinig aandacht is voor stress die optreedt bij het omgaan met een vuurwapen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 gesteld, zijn de schietbeslissingen van de Nederlandse politie in de praktijk in het algemeen adequaat. Dit wil niet zeggen, dat er niet naar constante verbetering gestreefd moet worden.
Om die reden ben ik samen met de politie, in het kader van het Programma Versterking Professionele Weerbaarheid bezig met het herzien en verbeteren van de Integrale Beroepsvaardighedentraining (IBT) van de politie. Hiervoor is op grond van de Regeling toetsing geweldsbeheersing politie jaarlijks per medewerker 32 uur beschikbaar. Die uren zijn bedoeld om de politiemedewerker periodiek te kunnen bijscholen, trainen en toetsen op het gebied van (kennis van) geweldsbeheersing, van aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en schietvaardigheid. De inhoud en opbouw van de trainingstijd is op dit moment niet centraal voorgeschreven, de inhoud van de toetsen wel. De Politieacademie en de schietinstructeurs zijn betrokken bij de herziening van de IBT. Ik zal de uitkomsten van het rapport Schieten of niet schieten betrekken bij de herziening van de Integrale Beroepsvaardigheids Trainingen.
Daarnaast ontvangt iedere politieagent in de frontlinie een vierdaagse mentale weerbaarheidstraining, die als oogmerk heeft om het zelfvertrouwen onder stressvolle omstandigheden te vergroten.
Wordt de norm van 32 uur schietoefeningen door alle agenten gehaald? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening van de politievakbond ACP dat er meer getraind moet worden, om zo het handelen van agenten in stresssituaties te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg te treden met de politieacademie en instructeurs bij schietoefeningen om te zorgen dat hier meer aandacht voor komt, zowel in de opleiding als bij de jaarlijkse schietoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid het onderzoek van de psycholoog aan de Vrije Universiteit, voorzien van uw reactie, aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Jurisprudentie in mensenhandelzaken |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009–2012» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat voor een effectieve aanpak van mensenhandel specialisatie en het opbouwen van expertise ook binnen de gerechten noodzakelijk is? Zo ja, op welke wijze en termijn kan aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur op dit punt door de rechtelijke macht worden vormgegeven?
Ja. Binnen het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) zijn hiertoe de nodige afspraken gemaakt. Per 1 januari 2013 wordt per gerecht de behandeling van mensenhandelzaken geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Functioneel Parket of het Landelijk Parket kunnen per genoemde datum worden afgedaan bij vier speciaal daartoe aangewezen gerechten.
Deelt u de conclusies van het rapport dat de straftoemeting door rechters in mensenhandelzaken uiteenloopt en dat de rechterlijke macht tot op heden geen richtsnoeren of oriëntatiepunten heeft ontwikkeld voor de straftoemeting nadat de straffen voor mensenhandel in de afgelopen jaren zijn verhoogd? Deelt u de mening dat deze richtsnoeren op korte termijn dienen te worden ontwikkeld?
De rechterlijke macht maakt voor enkele veelvoorkomende strafbare feiten gebruik van zogeheten oriëntatiepunten voor de straftoemeting. De oriëntatiepunten hebben geen dwingend karakter, maar zijn landelijke indicaties ter bevordering van de eenheid van rechtspraak. Oriëntatiepunten worden ontwikkeld op basis van gevormde rechtspraak. Dit is alleen mogelijk als er voldoende jurisprudentie en voldoende gegevens over de strafoplegging beschikbaar zijn. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld2 heeft het LOVS in 2011 na onderzoek vastgesteld dat voor het delict mensenhandel op dat moment nog onvoldoende jurisprudentie beschikbaar was. Op dit moment wordt opnieuw onderzocht of dat inmiddels anders ligt. De LOVS zal naar verwachting nog dit jaar een conclusie trekken.
Deelt u de conclusie dat de gehanteerde rekenmethoden voor schadevergoeding in mensenhandelzaken uiteenlopen? Zo ja, hoe oordeelt u over het advies van de Nationaal Rapporteur om het Openbaar Ministerie in elke mensenhandelzaak een financieel rapport op te stellen en dat de rechtelijke macht invulling moet geven aan het nieuwe ontvankelijkheidsscriterium alsmede uitgangspunten moet formuleren voor de toekenning van schadevergoeding?
Het Openbaar Ministerie streeft naar slachtoffers zo veel mogelijk tegemoet te treden en financieel te compenseren. Een financieel onderzoek is een vast onderdeel van ieder opsporingsonderzoek naar mensenhandel. In elke mensenhandelzaak wordt dan ook met een financiële paragraaf aandacht besteed aan de geldstromen en het wederrechtelijk verkregen voordeel. Aan de hand van de uitkomsten van het financiële onderzoek wordt beoordeeld of er een financieel rapport moet worden opgesteld. In sommige gevallen moet worden geconcludeerd dat er geen grip op de geldstromen kan worden verkregen, en dat het opstellen van een nadere financiële rapportage niet opportuun is.
Binnen de Rechtspraak wordt op dit moment een zogenoemde Best Practice Slachtoffer ontwikkeld. Doel hiervan is te komen tot een praktische handreiking voor rechters waarin de bestaande handreikingen, aanbevelingen en modelregelingen met betrekking tot het slachtoffer of de benadeelde partij worden opgenomen. In deze Best Practice zal ook aandacht worden besteed aan de vaststelling van de schade die slachtoffers hebben geleden als gevolg van het strafbare feit. De Best Practice zal uitgangspunten bevatten ten aanzien van het ontvankelijkheidscriterium en ten aanzien van de wijze van berekening van de hoogte van de te vergoeden schade. Het streven is erop gericht dat de Best Practice voorjaar 2013 gereed is.
Bent u bereid in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak en het Landelijk overleg voorzitters strafsectoren (LOVS) over de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur en de Kamer te informeren over dit overleg?
Met de voorzitter van het LOVS heeft al eerder overleg plaatsgevonden over specialisatie en concentratie van deskundigheid binnen de rechterlijke macht.3 Zoals verder uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt zijn reeds verschillende ontwikkelingen gaande waarin tegemoet wordt gekomen aan de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur. Er is voor mij op dit moment dan ook geen aanleiding om hierover opnieuw met de Raad voor de rechtspraak of de LOVS in overleg te treden.
Het bericht 'Justitie laat verdachte zware mishandeling vrij' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Blunder: Justitie laat verdachte zware mishandeling vrij»?1
Ja.
Indien een verdachte wordt vrijgelaten, wordt dan voor de vrijlating slechts op achternaam gecontroleerd? Hoeveel personen beslissen hierover?
Bij het ontslag van gedetineerden wordt gecontroleerd op naam, geboortedatum, paspoort en biomedische kenmerken. De ontslagprocedure is vastgelegd in een landelijk protocol en verloopt – kort samengevat – als volgt. Twee medewerkers van de Bevolkingsadministratie controleren afzonderlijk van elkaar (cross-check) of de gegevens die op het vonnis, het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis danwel het bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling worden vermeld, overeenkomen met de gegevens van de gedetineerde zoals opgenomen in het verblijfsregistratiesysteem van de penitentiaire inrichting. Zij controleren bovendien of er nog vervolgvonnissen open staan en nemen telefonisch contact op met het openbaar ministerie, danwel de rechtbank, om te verifiëren of het bevel inderdaad van de juiste persoon afkomstig is.
Na deze controle worden de ontslagpapieren ter ondertekening aangeboden aan de (plv.) vestigingsdirecteur van de inrichting. Deze toetst op basis van de stukken uit het inrichtingsdossier en de registratiekaart de rechtmatigheid van het ontslag. Voordat de gedetineerde daadwerkelijk mag vertrekken controleert de complexbeveiliger het ontslagbewijs nogmaals op datum, inhoud en handtekening van de (plv.) vestigingsdirecteur. Ten slotte voert de complexbeveiliger nog een uitgangscontrole biometrie uit aan de hand van een vingerscan. Hiermee wordt de identiteit van de verdachte nogmaals geverifieerd. Het controleren op DNA heeft, gelet op de hiervoor genoemde procedure, geen toegevoegde waarde.
Deelt u de mening dat indien een verdachte wordt vrijgelaten, moet worden gecontroleerd op een combinatie van naam, geboortedatum, paspoort en DNA? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat een dergelijke blunder een ernstig gevaar oplevert voor de veiligheid van de maatschappij ondanks dat het Korps Landelijke Politiediensten erin is geslaagd deze man de volgende dag weer op te pakken? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer kan gebeuren?
Ik betreur dat op 16 oktober 2012 een gedetineerde ten onrechte in vrijheid is gesteld. Deze fout is op 17 oktober 2012 door de PI ontdekt en direct gemeld bij de zaaksofficier van justitie in Den Haag. De gedetineerde is vervolgens op 19 oktober 2012 weer aangehouden en teruggeplaatst in detentie. Naar aanleiding van het incident heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen opdracht gegeven tot een onafhankelijk onderzoek door Bureau Veiligheid en Integriteit. Het onderzoek is nog niet afgerond. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af alvorens een beslissing te nemen over het treffen van maatregelen.
Bent u van mening dat de overheid achter slachtoffers hoort te staan en niet achter daders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om in de toekomst slachtoffers van dit soort vreselijke gebeurtenissen te helpen?
De positie van slachtoffers heeft mijn voortdurende aandacht en het verder versterken van de positie van slachtoffers is een van de speerpunten van mijn beleid. In het kader van dat beleid wordt onder andere gewerkt aan het verstevigen van de positie van het slachtoffer in de fase van de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. Het beter informeren van slachtoffers maakt hier reeds deel van uit.
Het bericht over een zelfmoord in de gevangenis Vught |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opnieuw zelfmoord in gevangenis Vught»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere Kamervragen over zelfmoord in detentie en in het bijzonder in de penitentiaire inrichting (PI) Vught?2 Herinnert u zich in het bijzonder vraag 5? Zo ja, geven de nieuwe zelfmoord in de PI Vught en de in het artikel genoemde zelfmoord uit juli aanleiding om uw antwoord op deze vraag uit april 2012 te herzien? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid Bouwmeester bleek uit de laatste inspectierapporten van de Inspectie voor Veiligheid en Justitie (IVenJ) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat de penitentiaire inrichting (PI) Vught over het geheel genomen goed functioneert en dat deze PI medisch verantwoorde zorg verleent. Voorts ben ik, zoals aangegeven in het antwoord op dezelfde Kamervragen, van mening dat onafhankelijk en zorgvuldig onderzoek naar sterfgevallen tijdens detentie van groot belang is, om te bezien of er een relatie is tussen het sterfgeval en de verleende zorg. In PI Vught hebben zich in 2012 tot 12 november jl. 6 sterfgevallen voorgedaan, waarvan vier suïcides. Vanwege dit relatief hoge aantal sterfgevallen heb ik de IVenJ en de IGZ gevraagd gezamenlijk te onderzoeken of er een causaal verband tussen deze suïcides en de door DJI verleende zorg is. Ik heb op dit moment geen aanleiding een dergelijk verband te veronderstellen, maar vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid acht ik dit onderzoek noodzakelijk Dit onderzoek is in het voorjaar van 2013 gereed. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Ziet u vanwege de nieuwe meldingen van zelfmoord in de PI Vught aanleiding om deze incidenten niet alleen ieder op zich te onderzoeken maar ook te betrekken bijeen onderzoek naar mogelijk structurele problemen in de PI Vught? Zo ja, hoe vindt dat onderzoek plaats of gaat het plaatsvinden en wanneer kunnen de uitkomsten daarvan worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het nodig om op korte termijn maatregelen te treffen om zelfmoorden in specifiek de PI Vught te helpen voorkomen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en op welke termijn worden die ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Maatregelen vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek van de IVenJ en IGZ acht ik op dit moment niet noodzakelijk. Indien de uitkomsten van het onderzoek daartoe aanleiding geven tref ik nadere maatregelen ten aanzien van PI Vught.
De kunstroof in Rotterdam |
|
Vera Bergkamp (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zeven topschilderijen gestolen uit de Kunsthal»?1
Ik betreur het zeer dat deze schilderijen gestolen zijn uit de Kunsthal.
Wat vindt u van de opmerking van de geciteerde beveiligingsexpert dat één beveiligingsschil te weinig is bij een dergelijke grootse collectie?
De beveiliging komt tot stand in overleg tussen de beveiligingsexperts van het museum en de verzekeringsmaatschappij. Ik heb daar geen oordeel over.
Herinnert u zich de antwoorden van uw voorganger op eerdere vragen waarin hij stelde dat drie fte bij de Unit Criminaliteit van de dienst Internationale Politie-informatie (IPOL) voldoende was voor een effectieve bestrijding van kunstroof en dat een aparte unit niet nodig was?2 Bent u die mening ook toegedaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vooreerst hecht ik eraan te benadrukken dat de daadwerkelijke opsporing van gestolen voorwerpen en daarmee ook die van kunst en antiek, primair een taak is van de regiokorpsen en dat de dienst IPOL daar met expertise en intelligence ondersteuning aan verleent.
Binnen de unit Criminaliteit van de dienst IPOL van het KLPD is als herkenbare eenheid de Groep Kunst- en Antiekcriminaliteit ingericht. Deze Groep verzamelt informatie en analyseert incidenten met betrekking tot kunstcriminaliteit, zowel nationaal als internationaal.
Voorts coördineert de Groep alle informatieverzoeken m.b.t. kunstcriminaliteit en adviseert de regionale politie bij de opsporing van kunstcriminaliteit. Tot slot draagt de groep zorg voor signalering van in Nederland gestolen kunst, antiek of cultuurgoederen, zowel nationaal als internationaal in de Interpol database voor Stolen Works of Art.
In eerste aanleg waren voor deze activiteiten drie fte voldoende. De toenemende bekendheid van de Groep binnen de Nederlandse politie heeft er echter toe geleid dat het aantal meldingen van incidenten en verzoeken om informatie sterk is gestegen ten opzichte van 2009. Om die reden is de sterkte van de Groep Kunst- en Antiekcriminaliteit begin 2012 met één fte uitgebreid tot vier fte.
Hoe functioneert de in 2009 opgerichte database voor gestolen kunst? Deelt u de mening dat voor een effectieve aanpak van kunstroof meer inzet nodig is rondom de database? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De in 2009 opgerichte database voor gestolen kunst, EDISON Kunst en Antiek, wordt gebruikt voor de afzonderlijke registratie van in Nederland gestolen kunst, antiek en cultuurgoederen. Sinds 2009 zijn ongeveer 1 700 in Nederland gestolen voorwerpen in EDISON K&A opgenomen. Deze database dient ter ondersteuning van de coördinatie voor de (inter)nationale registratie en opsporing van de in Nederland gestolen kunstvoorwerpen en het verzamelen van de benodigde statistische gegevens. De informatie wordt aangeboden aan Interpol met het verzoek deze voorwerpen op te nemen in de Interpol Database on Stolen Works of Art die voor het publiek, om niet, te raadplegen is en die een kleine 40 000 voorwerpen bevat.
Hoe verloopt het instellen van regionale contactpersonen op het terrein van kunst en antiek binnen de nationale politie, zoals door u aangekondigd?
Meer inzet specifiek gericht op de nationale database acht ik niet zinvol. Bij vraag 4 heb ik reeds uitgelegd dat alle in Nederland gestolen kunst, antiek en cultuurgoederen opgenomen worden in deze database alsmede in de database van Interpol. Op deze wijze kan zowel de politie, de burger als de handel kosteloos toegang krijgen tot relevante informatie op dit terrein.
De toegang van de VS tot data in de cloud |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Was u reeds voor het gepubliceerde onderzoek naar de toegang van de Verenigde Staten (VS) tot gegevens van gebruikers wereldwijd die in de cloud worden bewaard op de hoogte van (een deel van) de uit het onderzoek gebleken feiten?1 Zo ja, welke rol hebt u in Nederland en de Europese Unie (EU) gespeeld om deze situatie te voorkomen of ongedaan te maken dan wel burgers, overheden en bedrijven in ons land van deze situatie op de hoogte te stellen? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Het onderzoek «Cloud diensten in hoger onderwijs en onderzoek en de USA Patriot Act» van de Universiteit van Amsterdam bevat een analyse van de Amerikaanse wetgeving die de mogelijkheid biedt om gegevens te vorderen en het niveau van gegevensbescherming in de Verenigde Staten, alsook enkele conclusies die de onderzoekers trekken ten aanzien van het beschermingsniveau van gegevens die door de universiteit in het kader van onderwijs en onderzoek worden verzameld en met behulp van clouddiensten worden verwerkt. Deze analyse bevat geen wezenlijk nieuwe inzichten. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de antwoorden op eerdere Kamervragen over Amerikaanse wetgeving in relatie tot Europese persoonsgegevens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nrs. 2318 en 2710, en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3514). In deze eerdere antwoorden is onderkend dat niet kan worden uitgesloten dat de Amerikaanse autoriteiten onder omstandigheden de beschikking kunnen krijgen over persoonsgegevens die worden verwerkt door bedrijven, indien het Amerikaanse recht aanknopingspunten biedt voor de toepassing van, bijvoorbeeld, strafvorderlijke bevoegdheden. Het onderzoek van de UvA beoogt de gevolgen hiervan voor de eigen organisatie in kaart te brengen. Ik acht het primair een zaak van eigen verantwoordelijkheid van degene die gegevens (doet) verwerken bij een bedrijf dat (ook) in de Verenigde Staten actief is om zich op de hoogte te stellen van de consequenties daarvan. Daarbij kan de «zienswijze» over cloud computing, die het College bescherming persoonsgegevens in september 2012 op haar website heeft gepubliceerd, behulpzaam zijn.
Zijn ook gegevens die van rechtswege beschermd of geheim zijn (bijvoorbeeld zaken welke geoctrooieerd zijn, medische gegevens, gegevens waarmee de veiligheid van ons land is gemoeid zoals informatie van overheden of overheidsdiensten) op deze wijze toegankelijk voor de VS?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is het bekend dat de Amerikaanse overheid op grond van de nationale wetgeving over bevoegdheden beschikt die onder omstandigheden kunnen worden gebruikt om gegevens te vorderen, ook wanneer die gegevens worden verwerkt met behulp van clouddiensten. Een ieder die voor de verwerking van gegevens gebruik maakt van cloudddiensten bij aanbieders die (ook) in de Verenigde Staten actief zijn moet zich bewust zijn van de juridische consequenties daarvan. Dat geldt zeker ook wanneer die gegevens een bepaald beschermingsniveau genieten. Artikel 76 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) legt de verantwoordelijkheid voor het beoordelen van de omstandigheden waaronder gegevens naar een derde land kunnen worden doorgegeven in de eerste plaaats bij de voor de verwerking verantwoordelijke. Ik ga ervan uit dat die instanties met het voorgaande bekend zijn, en zie geen aanleiding om hier ontradend op te treden.
Leidt deze situatie tot een overschrijding van de Nederlandse wet? Hebt u een idee van de mate waarin gegevens van Nederlandse burgers, overheden en bedrijven reeds in bezit zijn gekomen van de VS? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Bedrijven die persoonsgegevens verwerken via clouddiensten van aanbieders die (ook) in de Verenigde Staten actief zijn, dienen erop bedacht te zijn dat in geval van vordering van gegeven, verstrekking daarvan dient te voldoen aan de eisen die de Wbp stelt aan de verstrekking van gegevens aan derde landen waar naar Europees recht geen passend niveau van gegevensbescherming bestaat. De Wbp biedt voor de verstrekking van persoonsgegevens aan dergelijke landen een aantal mogelijke rechtvaardigingsgronden. Mij is uit berichten in de media bekend dat er een gering aantal gevallen is geweest waarin bedrijven zijn geconfronteerd met vorderingen van de Amerikaanse autoriteiten tot verstrekking van gegevens.
Acht u de situatie in algemene zin onwenselijk? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om een einde te maken aan deze situatie?
De kern van de onderhavige problematiek is dat bedrijven als gevolg van de extraterritoriale werking van de wetgeving van een vreemd land geconfronteerd kunnen worden met conflicterende verplichtingen met betrekking tot het verstrekken van persoonsgegevens. Ik acht dit een onwenselijke situatie. Dit probleem is bij de Europese Unie bekend, en het voorstel voor een Algemene verordening gegevensbescherming poogt daarvoor een oplossing aan te reiken. Dit voorstel is thans voorwerp van onderhandeling in Brussel. Ik heb uw Kamer in een Algemeen Overleg op 7 maart 2012 toegezegd haar uitgebreid te informeren over de stand van de onderhandelingen. Dat zal ook gebeuren ten aanzien van dit onderwerp. Ik heb mijn zorgen bovendien onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie. De Commissie heeft mij daarbij opnieuw bevestigd dat dit punt haar aandacht heeft.
Indien de situatie niet binnen afzienbare tijd verandert, meent u dat de Nederlandse overheid het gebruik van de cloud moet gaan ontraden aan personen, overheden en bedrijven welke niet willen dat informatie bekend wordt bij de VS of wilt u mogelijk zelfs nog verder gaan door het gebruik van clouddiensten geheel af te raden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u al in overleg getreden met uw Amerikaanse en Brusselse collega's over deze zaak? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Bent u bereid de Kamer over de uitkomsten van dit onderhoud nauwgezet te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u het Nationaal Cyber Security Centrum verzoeken te rapporteren over de juridische zaken, privacy- en veiligheidskwesties waarbij, bij het gebruik van clouddiensten in het algemeen en buitenlandse in het bijzonder, problemen kunnen ontstaan?
Ik acht dit geen taak voor het Nationaal Cyber Security Centrum.
Marokkaanse gevangenen naar eigen land |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Marokkaanse gevangenen naar eigen land»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ook in Nederland een (te) groot deel van de gevangenen de Marokkaanse nationaliteit heeft?
Het percentage gedetineerden met de Marokkaanse nationaliteit bedroeg in 2011 en 2012 (tot 30 september jl.) ca. 5% van de totale instroom. Van de groep gedetineerden met de Marokkaanse nationaliteit die in 2012 is ingestroomd heeft 36% eveneens de Nederlandse nationaliteit, beschikt 1% naast de Marokkaanse nationaliteit tevens over een andere nationaliteit en heeft 63% alleen de Marokkaanse nationaliteit. Voor de totale instroom gedetineerden geldt aldus dat 3,15% alleen over de Marokkaanse nationaliteit beschikt.
Deelt u de mening dat gevangeniskosten hoog zijn en dat hierop bezuinigd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt een zogeheten Interdepartementaal Beleidsonderzoek bij DJI uitgevoerd waarin de mogelijkheden worden onderzocht voor een hogere efficiency, met name op het gebied van huisvesting en personeel.
Deelt u de mening dat het goedkoper is voor de Nederlandse staat als mensen met een andere nationaliteit hun straf in eigen land uitzitten, zodat de Nederlandse belastingbetaler hier niet voor op hoeft te draaien? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat het overdragen van de tenuitvoerlegging van straffen van gedetineerden met een andere nationaliteit aan een ander land goedkoper is dan tenuitvoerlegging van de straf in Nederland. Voor zover mogelijk gebeurt dit ook, bijvoorbeeld in het kader van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) naar landen waarmee Nederland een zogenoemde WOTS-relatie heeft. De betrokken gedetineerde dient dan in te stemmen met de overdracht van de strafuitvoering naar het land van herkomst.
Naast de WOTS is op 1 november jl. de Wet Wederzijdse Erkenning en Tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke Sancties (WETS) in werking getreden. Op grond hiervan kunnen EU-onderdanen verplicht worden overgedragen aan hun land van herkomst.
Deelt u de mening dat gevangenen met de Marokkaanse nationaliteit verplicht zouden moeten worden hun straf in Marokko uit te zitten?
Veroordeelden behoren hun straf in beginsel uit te zitten in het land van veroordeling, ongeacht hun nationaliteit. Daarop zijn twee uitzonderingen gemaakt: binnen de Europese Unie geldt op steeds meer terreinen het principe van wederzijdse erkenning, waarbij de EU als één rechtsruimte wordt beschouwd. Sinds 1 november 2012 is dit ook van toepassing op het uitvoeren van gerechtelijke vonnissen: de veroordeelde dient, op grond van de hierboven genoemde WETS, zijn vonnis onverkort uit te zitten in het EU-land van herkomst. De tweede uitzondering betreft de vrijwillige overbrenging naar het land van herkomst ten behoeve van de resocialisatie, wanneer met dat land een WOTS-relatie bestaat. Een dergelijke overbrenging behoeft niet alleen de instemming van de betrokken gedetineerde, maar ook van het ontvangende land. Dat ontvangende land kan niet gedwongen worden tot overneming.
Nederland en Marokko hebben al een bilateraal WOTS-verdrag gesloten. Op basis daarvan is vrijwillige overbrenging mogelijk voor Marokkaanse gedetineerden die niet tevens de Nederlandse nationaliteit hebben en niet in Nederland geworteld zijn.
Vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie zal worden geïnformeerd of er in hoeverre er mogelijkheden zijn om een bilaterale (aanvullende) overeenkomst te sluiten tussen Nederland en Marokko.
Bent u bereid om net als de Belgische minister van Justitie zo snel mogelijk een overeenkomst te sluiten met de Marokkaanse overheid, waardoor Marokkaanse gevangen hun straf in eigen land kunnen uitzitten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de (dubbele) nationaliteit van gevangenen te registreren? Zo nee, waarom niet?
Binnen het gevangeniswezen wordt de nationaliteit (ook de dubbele) van een gedetineerde standaard vastgelegd in het bronsysteem.
De ontvoering van de Nederlandse fotojournalist Jeroen Oerlemans |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
Kent u het bericht over de arrestatie van twee Britse burgers in verband met mogelijke betrokkenheid bij de ontvoering van de Nederlandse fotojournalist Jeroen Oerlemans?1
Ja.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse en de Britse overheden over deze arrestatie en eventuele vervolgstappen die hieruit voort kunnen vloeien?
De dienst Nationale Recherche heeft na de ontvoering de aangifte en een verklaring van de heer Oerlemans opgenomen en verder onderzoek verricht. Bij de ontvoering was ook een Brits slachtoffer betrokken. De Britse politie is daarom ook een opsporingsonderzoek gestart. In verband hiermee is er contact geweest tussen de Nederlandse en de Britse opsporingsdiensten, waarbij informatie is uitgewisseld en afstemming heeft plaatsgevonden over de te nemen vervolgstappen. In onderling overleg is besloten om de resultaten van het Nederlandse onderzoek ter beschikking te stellen aan de Engelse autoriteiten en de resultaten van het Britse onderzoek af te wachten omdat dit meer aanknopingspunten biedt. De heer Oerlemans is hiervan op de hoogte gesteld.
Wat kunt u zeggen over de betrokkenheid van het gearresteerde tweetal bij de ontvoering van Oerlemans?
Aangezien de aanhoudingen hebben plaatsgevonden op verzoek van de Britse autoriteiten en het onderzoek aldaar nog loopt kan ik hierover geen mededelingen doen.
Is er inmiddels meer duidelijkheid over de betrokkenheid van de Turkse geheime dienst bij de vrijlating?2 Was er een verzoek tot geheimhouding tot de volgende dag, 27 juli, 12:00 van de Turkse geheime dienst? Zo ja, waarom had dit verzoek de Nederlandse overheid niet bereikt? Zo ja, waarom sprak u dan toch op 26 juli in Nieuwsuur over de vrijlating van Oerlemans?
Neen. Een dergelijk verzoek heeft de Nederlandse overheid niet ontvangen.
Is er voor het interview in Nieuwsuur contact geweest tussen Oerlemans en de Nederlandse overheid, zodat de vrijlating met zekerheid kon worden vastgesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welk moment? Wat was de inhoud van dit contact?
Op het moment van de Nieuwsuur-uitzending was betrokkene op Turks grondgebied en niet meer in handen van de gijzelhouders. De uitspraak over zijn vrijlating is gedaan op basis van de op dat moment beschikbare openbare en vertrouwelijke bronnen van onder meer de Nederlandse ambassade in Ankara, alsmede nationale en internationale contacten.
Heeft er inmiddels een evaluatie plaatsgevonden naar aanleiding van de gebeurtenissen rond de vrijlating van Oerlemans? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de belangrijkste lessen en tot welke wijziging van beleid leiden deze?
Er zijn meerdere momenten na de ontvoeringszaak geweest waarop de gang van zaken in deze ontvoeringszaak is besproken. Dit heeft niet geleid tot wijziging in het beleid.
Amerikaanse toegang tot cloud-gegevens |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «VS heeft toegang tot cloud-gegevens»1 en de publicatie «Cloud diensten in hoger onderwijs en onderzoek en de USA Patriot Act»?2
Ja.
Is het waar dat Amerikaanse opsporingsdiensten makkelijker bij data van Nederlandse cloudgebruikers kunnen dan tot nu toe werd gedacht? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 van de leden Gesthuizen en Van Bommel (vraagnummer 2012Z17456, ingezonden 15 oktober 2012).
Is het waar dat in het geval dat gegevens door Amerikaanse autoriteiten direct opgevraagd worden bij de clouddienst, Nederlandse gebruikers onder Amerikaanse wetgeving zeer beperkte rechtsbescherming hebben terwijl die rechtsbescherming wel zou gelden in het geval van bevragingen onder Nederlandse wetgeving? Zo ja, deelt u de mening dat er dan sprake is van rechtsongelijkheid? Hoe wilt u dit verbeteren? Zo nee, wat is dan niet waar?
Wanneer gebruikers clouddiensten betrekken van dienstaanbieders die (ook) in de VS actief zijn, dan dienen zij zich ervan bewust te zijn dat die gegevens onderwerp kunnen worden van een vordering tot verstrekking van de gegevens van de Amerikaanse autoriteiten. Het is afhankelijk van rechtsbetrekking tussen dienstverlener en gebruiker of Amerikaans of Europees gegevensbeschermingsrecht van toepassing is. Die rechtsstelsels verschillen sterk van elkaar. Het ligt niet op mijn weg om een oordeel over het recht van een derde land te geven. Dit alles laat onverlet dat overheden zowel in de VS als in Europa de hun verleende bevoegdheden tot het vorderen van gegevens conform de geldende wettelijke voorschriften altijd kunnen uitoefenen.
Zijn de Amerikaanse constitutionele waarborgen op het gebied van bevragingen door de Amerikaanse overheid inderdaad niet van toepassing op Nederlandse gebruikers van de cloud? Zo ja, hoe worden Nederlandse gebruikers dan wel beschermd en acht u die bescherming afdoende? Zo nee, waarom niet?
Het ligt niet op mijn weg om uitspraken te doen over de waarborgen die het recht van de Verenigde Staten al dan niet biedt aan verschillende categorieën belanghebbenden. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vragen 4 en 5 van de leden Gesthuizen en Van Bommel (vraagnummer 2012Z17456, ingezonden 15 oktober 2012).
Toelichting: deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Gesthuizen en Van Bommel (beiden SP), ingezonden 15 oktober 2012 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 535)
Deelt u de mening dat «het gebrek aan aandacht in de VS voor de belangen van vertrouwelijkheid van gegevens van niet-Amerikanen (…) de situatie er vanuit Nederlands perspectief niet beter op» maakt? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat die aandacht er wel komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland al bijna drie jaar onvoldoende scoort op de kwaliteit van de adviezen over kinderbeschermingsmaatregelen?
In 2010 heeft de Inspectie Jeugdzorg een landelijk onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de besluiten van de Raad voor de Kinderbescherming en bureau jeugdzorg om al dan niet een raadsonderzoek te starten. Het oordeel van de inspectie luidde toen dat de zorgvuldigheid waarmee de Raad en bureau jeugdzorg besluiten nemen om wel of geen raadsonderzoek te starten onvoldoende was. Dat gold voor alle onderzochte regio’s.
In 2011 heeft de inspectie vervolgonderzoek gedaan naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg aan de Raad voor de Kinderbescherming. Bij dit vervolgonderzoek bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. De inspectie heeft deze bureaus jeugdzorg verzocht de benodigde verbeteringen zo spoedig mogelijk in te voeren.
Bureau jeugdzorg Haaglanden heeft vervolgens maatregelen getroffen om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren. Medio 2012 heeft het bureau een interne audit verricht naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek. Daaruit bleek dat de kwaliteit nog niet voldoende was. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van zowel bureau jeugdzorg Haaglanden als Zuid-Holland getoetst. De kwaliteit was bij beide bureaus niet voldoende. Om die reden heeft de inspectie bureau jeugdzorg Haaglanden en Zuid Holland onder verscherpt toezicht gesteld. Beide bureaus zijn niet in staat gebleken om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren, ondanks herhaald toezicht van de inspectie en voorgenomen verbetermaatregelen van de instelling. Hieruit constateert de inspectie dat het aan kwaliteitsbewaking van bureau jeugdzorg heeft ontbroken. Het verscherpt toezicht betreft daarom zowel de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek als het bewaken van deze kwaliteit.
Kunt u aangeven wat er in de tussentijd is gebeurd om de kwaliteit van de adviezen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de ondernomen actie in de afgelopen jaren onvoldoende is geweest om een (voldoende) verbetering tot stand te brengen bij het genoemde bureau Jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de kwaliteit van de adviezen die de Raad voor de Kinderbescherming aan de kinderrechter heeft voorgelegd?
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad) heeft een zelfstandige onderzoekstaak binnen de jeugdzorg. De inspectie heeft geconstateerd dat in de regel de kwaliteit van de meldingen van bureaus jeugdzorg van voldoende kwaliteit zijn. Wanneer er wel onduidelijkheden in de melding van bureau jeugdzorg aan de Raad staan dan wel informatie ontbreekt, bevraagt de Raad standaard bureau jeugdzorg. Zo nodig wordt afgesproken dat bureau jeugdzorg de informatie aanvult, terwijl de Raad zijn onderzoek start. Op basis van dit onderzoek vraagt de Raad de kinderrechter, indien noodzakelijk, om een kinderbeschermingsmaatregel. De Raad is bovendien bij de bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland extra alert op de volledigheid en juistheid van de melding of het verzoek om onderzoek dat zij krijgt. Op deze manier is de kwaliteit van het verzoek aan de kinderrechter gewaarborgd.
Zijn er op basis van deze adviezen van dit bureau Jeugdzorg kinderbeschermingsmaatregelen door de kinderrechter uitgesproken, terwijl de Inspectie op de hoogte was van de slechte kwaliteit van de adviezen? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan?
Niet de adviezen van bureau jeugdzorg, maar het eigenstandige onderzoek van de Raad leidt tot een verzoek aan de kinderechter. Zie ook antwoord op vraag 5.
De kwaliteit van de melding van bureau jeugdzorg heeft mogelijk wel invloed op de duur van het onderzoek door de Raad en de snelheid waarmee een maatregel geëffectueerd kan worden. Gedurende het onderzoek van de Raad loopt, indien mogelijk, de vrijwillige hulpverlening door. Als dit niet mogelijk is, wordt overwogen of een voorlopige maatregel nodig is. Hierdoor blijft er zicht op de veiligheid van het kind bestaan.
Kunt u aangeven hoeveel ouders en kinderen hiervan de dupe zijn geweest, en wat de effecten zijn voor de getroffen ouders en kinderen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of dit kwaliteitsprobleem bij andere bureaus Jeugdzorg ook speelt? Kunt u dit onderbouwen?
Bij het vervolgonderzoek van de inspectie in 2011 bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. Bureau jeugdzorg Groningen heeft naar aanleiding van de aanbeveling van de inspectie uit 2011 maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. De inspectie heeft deze verbeteringen in 2012 nauwgezet gevolgd. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg Groningen opnieuw getoetst. De inspectie beoordeelt de kwaliteit van de meldingen van dit bureau op basis van deze laatste toets als voldoende.
Welke conclusies trekt u ten aanzien van het instrumentarium dat wordt ingezet bij het verbeteren van dergelijke situaties bij bureaus Jeugdzorg? Is dat instrumentarium voldoende?
Provincies en stadsregio’s zijn primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg die jeugdzorgaanbieders en de bureaus jeugdzorg leveren. De inspectie houdt hier toezicht op. Indien de inspectie van mening is dat de kwaliteit onvoldoende is, heeft zij diverse mogelijkheden om in te grijpen:
In het kader van het nieuwe jeugdzorgstelsel ben ik, samen met mijn collega bewindslieden, aan het bezien hoe het geïntegreerd Rijkstoezicht op jeugd vorm gaat krijgen. Uiteraard wordt ook bekeken over welke instrumenten de Rijkstoezichthouder zou moeten beschikken. Inmiddels is besloten dat de handhavingstaak na de stelselwijziging bij de Rijkstoezichthouder komt te liggen.
Daar waar de inspectie constateert dat instellingen niet aan de vereiste kwaliteitseisen voldoen moet snel, maar in het belang van het kind, zorgvuldig worden ingegrepen. De inspectie beoordeelt ter plekke wat proportioneel is voor de situatie die ze bij een instelling aantreft. Als de verbeterpunten niet adequaat worden opgepakt, staat de weg open naar een zwaarder middel.
Voor het einde van het jaar informeer ik u, zoals toegezegd tijdens het Verzamel AO van 13 juni jl., over de wijze waarop de Inspectie Jeugdzorg omgaat met instellingen die voortdurend niet aan de eisen van de inspectie voldoen.
Op dit moment staan de bureaus jeugdzorg voor de duur van maximaal één jaar onder verscherpt toezicht. De bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland hebben een verbeterplan opgesteld. De inspectie toetst begin 2013 of de verzoeken tot onderzoek kwalitatief voldoende zijn.
Deelt u de mening dat deze situatie nooit meerdere jaren had mogen voortduren? Zo ja, hoe gaat deze situatie op de kortst mogelijke termijn opgelost worden?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht “Woning oudere steeds vaker overvallen” |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Woning oudere steeds vaker overvallen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zwakste groep in de samenleving, de ouderen, juist extra beschermd zou moeten worden door politie en Openbaar Ministerie (OM)? Zo nee, waarom niet?
De kans om in het algemeen slachtoffer te worden van een misdrijf is voor ouderen veel lager dan voor anderen. Dat vergt geen specifiek op ouderen gericht opsporingsbeleid. In de opsporing moeten alle criminelen die misdrijven plegen met een hoge impact op het slachtoffer en diens omgeving met prioriteit worden aangepakt. Het OM houdt in haar strafeis of bij het opleggen van een strafbeschikking rekening met de bijzondere omstandigheden van het slachtoffer. Dit zal ook het geval zijn als er sprake is van een ouder, kwetsbaarder slachtoffer. Op grond van de Richtlijn voor strafvordering overvallen op woningen en bedrijven geldt voor kwetsbare slachtoffers een verzwaringsgrond op basis van maatwerk. Ook rechters houden bij de straftoemeting rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer. In verschillende landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor gewelds- en zedendelicten is de kwetsbaarheid van het slachtoffer als strafbeïnvloedende factor expliciet benoemd. Hoewel geen wettelijke strafverhogingsgrond, zal de rechter met die factor rekening houden en de strafverzwarende omstandigheid in voorkomende gevallen ook in de motivering van de oplegging van straf tot uitdrukking brengen.
Waarom is het aantal overvallen op ouderen toegenomen, terwijl het aantal overvallen over de hele linie juist terugloopt? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals aangegeven is de kans om in het algemeen slachtoffer te worden van een misdrijf voor ouderen veel lager dan voor anderen. De kwetsbaarheid van ouderen zit dan ook niet zozeer in de kans op slachtofferschap, maar in de impact indien zij slachtoffer worden. Juist vanwege die grote impact is de aanpak van overvallen een landelijke prioriteit voor politie en Openbaar Ministerie. Daarnaast tref ik samen met relevante partijen preventieve maatregelen die zich in het bijzonder richten op kwetsbare groepen, zoals ouderen, maar ook ondernemers in risicogebieden. In het antwoord op vraag 5 ga ik in op concrete preventieve maatregelen die ik neem om woningovervallen op senioren tegen te gaan.
In de Taskforce Overvallen werken verschillende publieke en private partijen met succes samen om het aantal overvallen in Nederland terug te dringen.
Deelt u de mening dat de politie en het OM er alles aan moeten doen om gewelddadige berovers van ouderen op te sporen en keihard te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid alles op alles te zetten om ouderen in eigen hun eigen woning en op straat zoveel mogelijk te beschermen tegen overvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de concrete preventieve maatregelen die u gaat nemen?
Binnen de brede aanpak van overvallen tref ik specifieke maatregelen om woningovervallen op senioren terug te dringen. Voor senioren organiseer ik samen met ouderenbonden en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) door het hele land bijeenkomsten waar voorlichting over preventie van woningovervallen, woninginbraken en babbeltrucs wordt gegeven. Tijdens deze bijeenkomsten worden ook kierstandhouders uitgereikt. Op een aantal plaatsen (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam) worden acties uitgevoerd waarbij in de woningen van bewoners die zijn overvallen een video-deurspion wordt bevestigd, met een harde schijf waarop de videobeelden worden bewaard. Tijdens de Week van de Veiligheid is ook het Verbond van Verzekeraars bij deze initiatieven aangehaakt. Slachtoffers van woningovervallen worden voorts (door Slachtofferhulp Nederland en door veiligheidscoördinatoren in veel gemeenten) gewezen op de subsidieregeling overvallen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Daarmee kunnen zij (evt. op basis van een scan van de woning door een expert) preventieve maatregelen treffen.
Criminaliteit tegen ouderen kan slechts worden teruggedrongen als alle betrokken partijen zich daarvoor inzetten. Ook van huiseigenaren, verhuurders en bewoners zelf verwacht ik daarin een bijdrage. Voor gemeenten en woningbouwcorporaties heb ik een Toolkit Voorlichting Veilig Wonen laten ontwikkelen. Veel gemeenten en particuliere organisaties hebben deze Toolkit inmiddels bij het CCV opgevraagd. Ik zal een en ander bij de woningbouwcorporaties onder de aandacht blijven brengen. Daarnaast wijs ik gemeenten op de mogelijkheden om samen met politie en andere relevante partners het toezicht in risicogebieden te verbeteren via het regiemodel «Slim Samen Toezien», dat ik heb ontwikkeld en via de website van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten aan hen beschikbaar heb gesteld.
Toegenomen geweld tegen politieagenten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer geweld tegen politie»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de website www.geweldtegenpolitie.nl dat het geweld tegen politieagenten is toegenomen? Zo ja, hoe komt dat dat geweld is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers op geweldtegenpolitie.nl zijn gebaseerd op persberichten van de politie. Ze gaan over twee opeenvolgende kwartalen van dit jaar, waaruit blijkt dat in het derde kwartaal 171 incidenten meer zijn gemeld dan in het tweede kwartaal. Dat wil echter niet zeggen dat het aantal geweldsincidenten is gestegen; immers, niet elk geweldsincident tegen de politie leidt tot een persbericht. Nadere conclusies kunnen op basis van dit onderzoek niet getrokken worden. Wel geeft het een beeld van het vraagstuk «geweld tegen de politie».
Uit belevingsonderzoek vanuit het programma Veilige Publieke Taak (3) blijkt – in tegenstelling tot andere groepen van overheidswerknemers – dat het aantal slachtoffers van agressie en geweld bij de politie én de frequentie van het aantal incidenten de afgelopen jaren stabiel is gebleven (ongeveer driekwart van het politiepersoneel is slachtoffer van agressie en geweld). Het gaat dan overigens om politiepersoneel met publiekscontacten.
Is het mogelijk om louter aan de hand van persberichten een inventarisatie te maken van geweld tegen politieagenten en daaruit conclusies te trekken over toe- dan wel afname van het geweld tegen politieagenten? Zo ja, hoe betrouwbaar zijn een dergelijke inventarisatie dan wel conclusies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de cijfers en conclusies van de genoemde website zich tot de gegevens waar u zelf over beschikt?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de cijfers en conclusies van de genoemde website voor u aanleiding om u beleid ten aanzien van het tegengaan van geweld tegen politieagenten te veranderen? Zo ja, op welke wijze gaat u uw beleid veranderen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers en conclusies van de genoemde website zijn voor mij geen aanleiding om het beleid te veranderen. Ik heb een aantal forse maatregelen genomen op het gebied van de daderaanpak, zwaarder straffen en het versterken van de weerbaarheid. De effecten daarvan zijn merkbaar, maar het heeft tijd nodig om zijn volle effect te bereiken.
Agressie en geweld zijn wel meer zichtbaar geworden de afgelopen jaren. Dit lijkt een gevolg van een grotere bewustwording bij politieambtenaren van de norm dat agressie en geweld onacceptabel zijn. Daarnaast worden politieambtenaren gestimuleerd om agressie en geweld te melden en te registreren, conform de uitvoeringsregeling «Geweld tegen politieambtenaren» die februari 2010 in werking is getreden. Dit leidt tot een verhoging van het aantal aangiftes.
Zegt de wijze waarop politieregio’s geweld tegen agenten in de publiciteit brengen iets over de omgang met en aanpak van dat geweld? Zo ja, wat zegt dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Geweld tegen de politie is onaanvaardbaar en het terugdringen hiervan is voor mij een belangrijke prioriteit. Er zijn landelijke afspraken vastgesteld voor de opsporing en vervolging van zogenoemde «Veilig Publieke Taak-zaken». Uitgangspunt is zero tolerance en áltijd vervolging instellen.
Binnenkort zal uw Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van de naleving van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen Politie en OM.
Gedwongen prostitutie en mensenhandel |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending «Naar de bron van mensenhandel»1 en «Blog: Gedwongen of vrijwillig achter het raam»?2
Ja.
Hebt u door de genoemde uitzending dan wel de blog nieuwe feiten ten aanzien van mensenhandel leren kennen? Zo ja, welke feiten zijn dat?
De uitzending en het blog bevatten voor mij geen nieuwe feiten.
Deelt u de mening dat de uitzending en blog wederom duidelijk maken dat het probleem van mensenhandel niet alleen in Nederland maar ook bij de bron dient te worden aangepakt? Zo ja, bent u in overleg met uw collega's uit andere landen, waaronder Hongarije, over dit probleem? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan tot nu toe? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te doen?
Bron- en bestemmingslanden hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om mensenhandel aan te pakken en nauwe samenwerking tussen deze landen is daarbij van groot belang. Vertegenwoordigers van het ministerie van Veiligheid en Justitie, het Openbaar Ministerie en de politie zijn in overleg met de autoriteiten in Hongarije om de samenwerking te versterken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de uitgebreide ervaring die OM en politie hebben opgedaan in vergelijkbare mensenhandelprojecten met bronlanden als Bulgarije en Roemenië. Mede in het licht van de motie Schouten van 6 december 20113 – waarin de regering werd verzocht zich actiever in te zetten voor slachtoffers van mensenhandel uit Roemenië, Bulgarije en Hongarije – wordt veel aandacht geschonken aan het opzetten van samenwerkingsprojecten en structureel overleg met deze landen.
Politiesamenwerking tussen Hongarije en Nederland op het gebied van mensenhandel bestaat al langer, maar is vanwege het toenemende aantal Hongaarse slachtoffers het afgelopen jaar in een stroomversnelling geraakt. Zo is begin 2012 aan de politie gevraagd om een project voor niet-operationele samenwerking met Hongarije op te zetten. Het bezoek van de Hongaarse politie aan Nederland, dat ook in de Nieuwsuur uitzending te zien was, was onderdeel van dat project. De Hongaarse politie heeft eerder dit jaar aan Nederland voorgesteld om als onderdeel van het EMPACT-project mensenhandel4 een bilateraal operationeel afstemmingsoverleg met Nederland op te richten dat 2 à 3 keer per jaar bijeenkomt om de lopende opsporingsonderzoeken te bespreken. In een groot aantal opsporingsonderzoeken waarin sprake is van Hongaarse daders en Hongaarse slachtoffers wordt samengewerkt met de Hongaren. Wanneer dit nodig is wordt samenwerking gezocht en verkregen. De Hongaren nemen actief deel aan het EMPACT-project en horen bij de lidstaten die de meeste informatie aanleveren bij Europol.
Wat gebeurt er in Hongarije, bijvoorbeeld aan voorlichting, om vrouwen duidelijk te maken wat hun lot in Nederland kan zijn als zij hier al dan niet vrijwillig in de prostitutie terecht komen?
Voorlichting in Hongarije over de gevaren van mensenhandel is uiteraard een verantwoordelijkheid van de Hongaarse overheid. Nederland steekt daarbij wel een helpende hand toe. Zo hebben de ambassades van Nederland en een aantal andere landen in Hongarije samen met het Hongaarse ministerie van Binnenlandse Zaken afgelopen zomer awareness-activiteiten over mensenhandel georganiseerd tijdens het jaarlijkse Sziget Festival te Boedapest. Ten aanzien van voorlichting over arbeidsmigratie in het algemeen wordt er in overleg met Hongarije gewerkt aan de verspreiding van de folder «Nieuw in Nederland»5. Hoewel de folder niet specifiek gericht is op vrouwen die in de prostitutie terecht komen, wordt daarin wel gewezen op het risico van uitbuiting en wordt geadviseerd om bij uitbuiting contact op te nemen met de Inspectie SZW, Meld Misdaad Anoniem of de NGO Fairwork.
Hoe en op welke termijn verwacht u dat de Europese plannen ten aanzien van de bestrijding van mensenhandel, zoals opgenomen in de desbetreffende Europese richtlijn en uitgewerkt in de Mededeling over de «EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012–2016», vruchten gaan afwerpen? Welke concrete, afrekenbare doelen worden er gesteld en welke instrumenten worden daarbij voorgesteld?
De EU-Lidstaten moeten de EU-mensenhandelrichtlijn op 6 april 2013 hebben geïmplementeerd in hun nationale wetgeving en beleid. De EU-mensenhandelstrategie loopt van 2012 tot 2016 en bevat zeer concrete doelen. Nederland draagt op vele manieren bij aan de uitvoering van deze strategie, onder adere door de reeds genoemde bilaterale operationele en niet-operationele samenwerking met Bulgarije, Roemenië en Hongarije en door de leidende rol die Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk speelt in het EMPACT-project mensenhandel. Nederland neemt bovendien deel aan een project om richtlijnen op te stellen voor de identificatie van slachtoffers van mensenhandel (een project dat genoemd wordt onderaan pagina 6 van de strategie), organiseert een grote EU-conferentie in 2013 over multidisciplinaire samenwerking tegen mensenhandel samen met Polen en Cyprus en verzorgt trainingen over arbeidsuitbuiting in 14 landen in Midden- en Oost-Europa.
Is het waar dat er vrouwen op de Wallen aanwezig zijn die niet eens in staat zijn aangifte te doen tegen welk misbruik dan ook? Zo ja, wat kunt u doen om specifiek deze groep extra kwetsbare vrouwen te beschermen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Mensenhandel is een ernstig misdrijf dat een grote impact heeft op de slachtoffers. Het komt regelmatig voor dat slachtoffers bijvoorbeeld te angstig zijn om aangifte te doen. Het beleid is er dan ook op gericht om mensen die in aanraking komen met mogelijke slachtoffers bewust te maken van of te trainen op het herkennen van signalen van mensenhandel. Zo worden opsporingsfunctionarissen en toezichthouders getraind en worden er verschillende voorlichtingscampagnes op dit terrein gevoerd.6 Een van deze campagnes heb ik op 13 juni jl. gelanceerd. Dit betrof een campagne van stichting M (Meld Misdaad Anoniem) om klanten van prostituees te stimuleren informatie over mensenhandel te melden bij politie of stichting M. Met de signalen kunnen politie en OM de mensenhandelaren aanpakken en de slachtoffers uit hun benarde situatie bevrijden. Er zijn opvangvoorzieningen waar de slachtoffers vervolgens in een veilige omgeving zorg en hulp krijgen.
Beschikt u, als de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, in de Eerste Kamer wordt aangenomen over meer mogelijkheden om vrouwen die gedwongen in de prostitutie zitten, te helpen? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dit? Kan op grond van het gesprek dat met een vrouw moet worden gevoerd voor dat zij als prostituée werkzaam mag worden (artikel 6 van het wetsvoorstel), ook gevraagd worden naar signalen die op dwang duiden?
Zoals u wellicht weet heb ik de Eerste Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche aan te houden. Ik beraad mij momenteel op mogelijke vervolgstappen.
Deelt u de mening dat, ook al voelen veel buitenlandse prostituees in Nederland zich niet uitgebuit of ook al ondernemen zij niets om uit hun situatie te komen, zij naar de maatstaven van uitbuiting, zoals bedoeld in het Wetboek van strafrecht (Sr), wel degelijk uitgebuit worden? Zo ja, in hoeverre kan, ook als het slachtoffer zelf geen aangifte doet, een actief opsporings- en vervolgingsbeleid mensenhandel tegengaan? Zo ja, in hoeverre gebeurt dit ook?
Het komt voor dat slachtoffers van mensenhandel niets ondernemen om uit hun situatie te komen. Slachtoffers weten of durven vaak de weg naar politie of hulpverleningsinstanties niet te vinden. Het opsporings- en vervolgingsbeleid betreffende mensenhandel is er dan ook op gericht, zoals vermeld in antwoord op vraag 6, om actief signalen op te pikken en niet alleen op te treden naar aanleiding van een aangifte door het slachtoffer. Naast bewustwordingscampagnes en de training van opsporingsfunctionarissen en toezichthouders worden diverse integrale opsporings- en handhavingsacties uitgevoerd om uitbuiting tegen te gaan. Zo is naar aanleiding van ernstige signalen van mensenhandel op 23 maart 2012 een grootschalige actie tegen internationale mensenhandel uitgevoerd op het Baekelandplein in Eindhoven7. Een soortgelijke actie vond vorig jaar plaats in de Doubletstraat in Den Haag.
Hoeveel vervolgingen wegens mensenhandel of uitbuiting (artikel 273f Sr) worden er naar schatting per jaar gedaan op grond van een aangifte en hoe vaak gebeurt dat ambtshalve?
In de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie wordt geen onderscheid gemaakt tussen een ambtshalve vervolging of een vervolging die is ingesteld naar aanleiding van een aangifte.
Mogelijk misbruik van het Zorgverzekeringsfonds door zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat brancheorganisatie Zorgverzekeraars Nederland (ZN) opdracht heeft gegeven tot een onderzoek naar mogelijk misbruik door zorgverzekeraars en ziekenhuizen van financiële compensatieregelingen in de zorg? Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als de klachten hout snijden?1
In de evaluatie van het transitiemodel is door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) al eerder een aantal aandachtspunten gesignaleerd ten aanzien van de werking van het transitiemodel en de invloed van dit model op de wijze van contractering door zorgverzekeraars en ziekenhuizen. Ik heb de Kamer op 19 september 2012 hierover een brief gestuurd met daarbij de evaluatie van de NZa. Mogelijk kan er sprake zijn van oneigenlijke prikkels ten aanzien van de transitieafspraken en het daaruit voortvloeiende gebruik van het zorgverzekeringsfonds of verschuiving van kosten tussen het (voormalige) a- en b-segment. Naar aanleiding daarvan ben ik in overleg getreden met ZN, NVZ en de NFU. Alle partijen hebben aangegeven dat zij een eventueel onjuist gebruik van het transitiemodel verwerpen. ZN heeft in dit verband aangegeven de signalen die zij ontvangt voor te leggen aan een expertgroep met onafhankelijke leden. Deze expertgroep zal alle signalen onderzoeken door met de betrokken ziekenhuizen en verzekeraars in contact te treden.
Heeft u kennis van de «signalen» uit de sector die voor de voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland aanleiding zijn om het onderzoek te gelasten? Zo ja, deelt u de mening van de voorzitter van ZN dat deze dermate ernstig zijn dat een onderzoek noodzakelijk is? Zo nee, op welke wijze heeft de voorzitter van ZN u dan wel geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Van welke regelingen zou, volgens de vermoedens, precies misbruik zijn gemaakt? Hoeveel geld gaat er om in elk van deze regelingen, en voor welke bedragen is er mogelijk gesjoemeld?
De transitiebekostiging biedt de mogelijkheid om financieel voordeel na te streven door een «berekenende» toedeling van DOT-afspraken naar omzetjaren, bekostigingssegmenten en beheers- of transitiemodel, en/of door ophoging van het schaduwbudget en/of door strategische prijsafspraken ten aanzien van de DBC-zorgproducten in het vrije en gereguleerde segment. Het is echter nog te vroeg om over berekende financiële bevoordeling te spreken; dat moet blijken uit de bevindingen van de expertcommissie.
Gelet op het feit dat ik nog geen nader inzicht heb in de situatie kan ik ook nog niets zeggen over het effect hiervan op de werking van het stelsel in het afgelopen jaar. Het betreft hier een transitiemodel dat in het tweede jaar al wordt afgebouwd naar 70% en het derde jaar (2014) vervalt.
Heeft de voorzitter van ZN het onderzoek gelast op basis van «geruchten», zoals de voorzitter van zorgverzekeraar Achmea suggereert, of zijn de aanwijzingen concreter dan dat?
ZN heeft aangegeven dat het onderzoek is ingesteld op basis van signalen vanuit het veld en de NZa.
Deelt u de analyse van de krant dat er drie mogelijkheden zijn, te weten fraude met premiegelden, het door creatief omgaan met de regels benadelen van de premiebetalers door ziekenhuizen en verzekeraars, of het niet begrijpen van de regels in het zorgstelsel door de betrokken partijen? Zo ja, wat zegt dit over het huidige zorgstelsel? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het vertrouwenwekkend dat de voorzitter van ZN zegt dat er geen verandering mag komen in de machtspositie van zorgverzekeraars, en dat ZN tegelijkertijd zelf onderzoek laat doen naar mogelijke fraude? Kunt u garanderen dat dit onderzoek werkelijk onafhankelijk is?
Zoals ik al eerder heb aangegeven verwerpen alle betrokken partijen (inclusief ZN) eventueel oneigenlijk gebruik van het transitiemodel . ZN heeft als belangenbehartiger van alle verzekeraars belang bij een degelijk onderzoek, aangezien het hier gaat over de suggestie van het benadelen/bevoordelen van zorgverzekeraars onderling. Het voordeel voor de ene verzekeraar kan leiden tot een nadeel voor een andere verzekeraar. Daarnaast hebben ook de instellingen belang bij een juiste afhandeling. Mijns inziens zijn er voldoende checks and balances in het systeem om de onafhankelijkheid van het onderzoek te waarborgen. Ook de samenstelling van de expertcommissie sterkt mij in die opvatting. Mocht er naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek aanleiding zijn voor de NZa om hierin op te treden, dan zal zij dat niet nalaten.
Hoe verklaart u het gegeven dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet aan de bel heeft getrokken over deze mogelijkheden tot fraude? Is daar een capaciteitsprobleem om dit soort analyses te maken? Zo ja, is dat probleem inhoudelijk of organisatorisch van aard?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom, denkt u, heeft ZN niet aan de NZa gevraagd onderzoek te doen naar deze mogelijke fraude, daar de NZa als onafhankelijk toezichthouder toch veel meer de aangewezen partij is voor een onderzoek naar dit soort verdenkingen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat onderzoek dat gedaan wordt in opdracht altijd verschillende conceptfases kent, zodat de opdrachtgever al eerder op de hoogte is van bevindingen en die ook nog kan bijsturen? Erkent u tevens dat deze verdenking dus niet loont voor een onderzoek in opdracht van ZN? Bent u bereid de onderzoeksopdracht over te nemen, en daarmee meer onafhankelijkheid te borgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke onafhankelijke experts gaan het onderzoek uitvoeren, en wanneer worden de resultaten van het onderzoek openbaar gemaakt?
De expertgroep bestaat uit:
De expertcommissie rapporteert naar verwachting in de tweede helft van november over de resultaten.
Ziet u andere mogelijke verklaringen voor de grote verschillen tussen de afspraken van zorgverzekeraars met ziekenhuizen en de gehanteerde tarieven dan het bewust sluiten van te lage contracten? Zo ja, welke?
Het is de taak van zorgverzekeraars om goede kwaliteit zorg in te kopen tegen een scherpe prijs. Dit kan tot gevolg hebben dat de afgesproken prijzen variëren. Verschillen in prijzen zijn een logisch en gewenst gevolg van de zorginkoop door verzekeraars
Wat is uw sanctie voor verzekeraars die zich inderdaad schuldig blijken te hebben gemaakt aan mogelijke zwendel?
Ik vind het nog te vroeg om in te gaan op sancties zolang ik geen exact inzicht heb in de problematiek. Naar aanleiding van de resultaten uit het onderzoek zal ik bezien of er nader actie van mijn kant nodig is.
Heeft u bij het uitbreiden van de marktwerking, het vereenvoudigen van de specificaties voor behandelingen en het beperken van de groei rekening gehouden met het risico van zwendel met premiegeld of creatief omgaan met de regels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft u geprobeerd dit risico te beperken?
Bij de introductie per 2012 van de DBC-zorgproducten en overgang op prestatiebekostiging, was ik me ervan bewust dat dit een overgangsjaar zou opleveren. Maar dit risico vond en vind ik verantwoord vanwege de structurele voordelen die de overgang zou gaan opleveren. Het terugdraaien van stappen op het gebied van prestatiebekostiging zie ik dus ook niet als oplossing voor mogelijke onjuist gebruik van transitiemodellen in de overgangsfase. Het sterkt mij juist in de overtuiging dat we zo spoedig mogelijk moeten beëindigen. Fraude is niet toelaatbaar, maar op dit moment is geenszins de conclusie gerechtvaardigd dat hiervan sprake is.
Is het wel een verstandige beslissing geweest om de marktwerking uit te breiden en dit tempo te versnellen, als kennelijk een ondoorzichtig overgangsregime noodzakelijk is om te voorkomen dat de boel ontspoort door te grote omzetschommelingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat transparantie in de zorg juist wordt vergroot door de introductie van prestatiebekostiging. Prestatiebekostiging zorgt er voor dat beter op prijs en kwaliteit kan worden ingekocht en dat deze doelmatigheid ook een vertaling krijgt in de premie. Wel constateer ik dat we in een overgangssituatie zitten, waarin een aantal maatregelen tegelijk in 2012 zijn ingevoerd. Dit is in de uitvoering complex, omdat zowel elementen uit het oude systeem (budgetten) als het nieuwe systeem tijdelijk naast elkaar bestaan. Dit is niettemin van belang om al te grote systeemrisico’s te dempen. Een dergelijk dubbel systeem zorgt wel voor meer complexiteit in de bekostiging. Dit is ook de reden dat ik transitiemaatregelen zo kort mogelijk (alleen 2012 en 2013) wil laten duren. Het tempo is ingegeven door de noodzaak om op beide terreinen (DBC DOT en vrije prijzen) stappen te zetten.
Deelt u de mening dat uit deze zaak blijkt dat het op afstand zetten van de overheid bij de verdeling van zorggelden zwendel in de hand werkt, of in ieder geval het zicht hierop vertroebelt? Zo nee, op grond waarvan meent u dat het op afstand zetten van de overheid de transparantie van de verdeling van zorggelden heeft bevorderd?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat de transparantie van zorgverzekeraars voor politiek en burgers moet worden vergroot, aangezien zij publieke gelden verdelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat in ieder geval de jaarverslagen van zorgverzekeraars, inclusief de bezoldiging, openbaar moeten worden? Zo nee, waarom niet, gelet op het feit dat zij uit publieke gelden en verplichte premies worden gefinancierd? Zo ja, op welke termijn gaat u dit regelen?
Alle inkomsten en uitgaven van zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn terug te vinden in jaarverslagen. De jaarverslagen inclusief de financiële verantwoording zijn al openbaar. U kunt deze vinden op de websites van de zorgverzekeraars.
In welke mate mogen zorgverzekeraars de boel flessen, voordat u besluit de marktwerking ongedaan te maken? Waar ligt voor u de grens?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is uw oordeel over het invloedrijke old boys network in de zorg? Hoe verhoudt zich dit tot de democratische controle en de wens van transparantie in de zorg?
Verzekeraars zijn private ondernemingen die zelf bepalen wie ze aanstellen.
Ik zie niet in waarom de democratische controle en transparantie hierdoor in het geding zouden zijn.
Deelt u de mening van de voorzitter van ZN dat het terugdraaien van de marktwerking in de zorg niet mag op grond van Europese richtlijnen? Zo ja, welke richtlijnen zijn dit precies, en bent u niet langer van mening dat de inrichting van onze zorg een nationale in plaats van Brusselse aangelegenheid is?
Met u ben ik van mening dat de inrichting van het zorgstelsel een nationale aangelegenheid is. Dit is ook vastgelegd in Europese regelgeving. De EU heeft slechts beperkte regelgevende bevoegdheden op het terrein van de volksgezondheid. Wel kunnen de Europese regels invloed hebben op de activiteiten van de overheid, de zorgaanbieders en de zorgverzekeraars, zoals de regels die gelden met betrekking tot vrij verkeer, staatssteun, aanbestedingrecht, mededinging en de richtlijnen inzake het schadeverzekeringsbedrijf. Bij veranderingen in het stelsel zal met deze regels rekening moeten worden gehouden.