Het bericht ‘De jeugdwet, het CBS en… privacy’ |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De jeugdwet, het CBS en ... privacy?1
Het bericht suggereert ten onrechte dat er persoonsgegevens «op straat» komen te liggen. De systematiek van de beleidsinformatie is zodanig ingericht dat geen tot personen herleidbare gegevens worden gepubliceerd. Ook wordt gesuggereerd dat bepaalde informatie pas onlangs bekend is geworden. De datasets die het CBS uitvraagt bij aanbieders van jeugdhulp staan sinds 14 maart 2014 op de website www.voordejeugd.nl.
Voor het uitvragen van deze data voor beleidsinformatie is een grondslag opgenomen in de Jeugdwet. De uitvraag van beleidsinformatie in het kader van de Jeugdwet betreft minder gegevens dan het landelijk rapportage format dat voor de bureaus jeugdzorg gehanteerd werd op grond van de Wet op de jeugdzorg (Wjz). Tot 1 januari 2015 dienden aanbieders vier keer per jaar gegevens te leveren; na 1 januari 2015 twee keer (behoudens over jeugdreclassering vanwege de strafrechtmonitor). Bovendien zijn bijvoorbeeld de categorieën van jeugdhulp identiek aan de categorieën die aanbieders dienen te gebruiken voor de verantwoording van de door hen bestede middelen in het Jaardocument jeugdhulp en aan de categorieën die worden aanbevolen in de standaarddeclaratie jeugdhulp. Wanneer deze vereenvoudiging wordt vergeleken met de uitvragen in het kader van de vroegere regelgeving, is hier sprake van een beperking van administratieve lasten.
De bevoegdheden, zoals het verwerken van persoonsgegevens en verantwoordelijkheden, zoals het waarborgen van de privacy van het CBS zijn ondergebracht in de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek. Juist om deze reden is besloten de beleidsinformatie bij het CBS onder te brengen.
Voor het project «Data en systematiek beleidsinformatie jeugd» is een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd, die wij uw Kamer op 14 april 2015 hebben doen toekomen.
Bent u ervan op de hoogte dat het CBS in plaats van totalen per maand individuele gegevens wil ontvangen? Vindt u dit wenselijk? Zo ja, kunt u uw opvatting toelichten? Zo nee, gaat u het CBS hierop aanspreken?
De systematiek van de beleidsinformatie jeugd is inderdaad zodanig ingericht dat het CBS persoonsgegevens ontvangt. De bevoegdheid daarvoor is specifiek wettelijk geregeld in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de Regeling Jeugdwet.2 De gegevens die de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen aanleveren, verwerkt het CBS tot statistieken en rapportages, waarin personen niet afzonderlijk herkenbaar zijn. Het CBS publiceert de statistieken en rapportages op StatLine, de elektronische databank van het CBS. Dit maakt het mogelijk voor gemeenten, maar bijvoorbeeld ook voor VWS en VenJ, om de voor hen relevante beleidsinformatie in tabellen en grafieken samen te stellen. De beleidsinformatie komt ook beschikbaar via de Landelijke Jeugdmonitor en via de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein. De gegevens worden zo veel mogelijk op gemeentelijk niveau gepubliceerd. De tabellen gaan niet alleen over aantallen trajecten en jeugdigen naar hulpvorm, maar ook over allerhande kenmerken van de jeugdigen en de trajecten, zoals de duur, de verwijzer en de reden van de beëindiging. Daarnaast komt er een tabel met gegevens op wijkniveau. Op deze manier kunnen gemeenten wijken met elkaar vergelijken.
Deelt u de mening dat, als het CBS het Burgerservicenummer (BSN), de postcode en de geboortedatum van iemand verzamelt, het CBS en de gemeente met deze gegevens eenvoudig de informatie tot één persoon kunnen herleiden?
Wanneer een BSN, postcode en geboortedatum beschikbaar zijn, is de informatie inderdaad tot één persoon herleidbaar. Het CBS ontvangt deze persoonsgegevens, maar anonimiseert en versleutelt het BSN direct na ontvangst en verwijdert identificeerbare persoonsgegevens, zodat al tijdens de verwerking van de gegevens door het CBS de privacy van de betrokkene gewaarborgd blijft. Vervolgens zijn de door het CBS gepubliceerde gegevens niet herleidbaar tot individuele personen.
Voor nadere informatie verwijzen wij u graag naar de handreiking beleidsinformatie jeugd die wij uw Kamer op 14 april 2015 hebben doen toekomen, tezamen met de PIA beleidsinformatie.
Wat is uw reactie op de constatering dat de gemeente de in de jeugdzorg verzamelde gegevens kan herleiden tot een individu? Vindt u dit wenselijk?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven, daar wordt aangegeven dat de gegevens worden geanonimiseerd en versleuteld door het CBS, welke te verzamelen gegevens, zoals genoemd in de opsomming (of nog aanvullend op die opsomming), worden geanonimiseerd dan wel versleuteld? Is met deze versleuteling en anonimisering van gegevens de privacy van het individu in kwestie gegarandeerd?
Direct na binnenkomst anonimiseert en versleutelt het CBS het BSN en verwijdert het CBS alle identificerende persoonsgegevens (naam, adres, woonplaats, en geboortedag). Daarnaast treft het CBS maatregelen zodat de gepubliceerde gegevens niet tot een persoon herleidbaar zijn. Zo is de privacy van het individu in kwestie gegarandeerd. Juist om deze reden is besloten de beleidsinformatie bij het CBS onder te brengen. Zie hierover ook informatie op de CBS website3, en de op 14 april 2015 aan uw Kamer toegestuurde PIA beleidsinformatie.
Waarom is het nodig al deze gegevens te verzamelen? Wat wordt er met deze gegevens precies gedaan?
De verantwoordelijkheid voor jeugdhulp ligt in de nieuwe Jeugdwet bij de gemeenten. Daarnaast blijft het Rijk stelselverantwoordelijk. Om met het oog op deze verantwoordelijkheden van zowel de gemeenten als van het Rijk de werking van het stelsel te kunnen monitoren is er beleidsinformatie nodig. Hiertoe wordt een beperkte set gegevens structureel uitgevraagd en verstrekt aan het CBS. Het CBS kan vervolgens op basis van benchmarking met een zestal (al beschikbare) maatschappelijke indicatoren (wonen, school, werken, middelengebruik, politiecontacten en kindermishandeling) en de aan het CBS te verstrekken dataset over jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, gelijksoortige gemeenten vergelijken en bij waargenomen interessante verschillen periodiek kwalitatief nader onderzoek doen. Voor een nadere toelichting verwijzen wij naar de factsheet beleidsinformatie op www.voordejeugd.nl en de op 14 april 2015 aan uw Kamer toegezonden handreiking beleidsinformatie jeugd en de PIA beleidsinformatie. Over het nut en de noodzaak van het verwerven van beleidsinformatie is ook een animatiefilm gemaakt.4
Is het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) op de hoogte van deze werkwijze? Heeft het CBP deze werkwijze goedgekeurd?
Het Cbp is op de hoogte van de systematiek van de beleidsinformatie jeugd. Het Cbp heeft geadviseerd over het Besluit Jeugdwet, waarin nadere regels zijn gesteld over de beleidsinformatie. In de nota van toelichting bij het Besluit Jeugdwet is ingegaan op dat advies.5 Voor een nadere juridische toets van de van de gevolgen voor de bescherming van de persoonsgegevens zij verwezen naar de op 14 april 2015 aan uw Kamer verzonden PIA beleidsinformatie jeugd.
Bent u bereid het CBP over deze kwestie om advies te vragen, en tot die tijd de aanlevering van gegevens op anonieme basis te laten geschieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen, en kunt u de Kamer hierover informeren?
Nee, zie het antwoord op vraag 7.
Schenden de professionals door het moeten aanleveren van deze gegevens hun beroepsgeheim? Wat is uw reactie hierop? Mag dit van een professional worden gevraagd?
Het beroepsgeheim dat professionals hebben op grond van artikel 7:457, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 7.3.11, eerste lid van de Jeugdwet geldt niet als sprake is van uitdrukkelijke toestemming of een wettelijke verplichting. Zowel artikel 7.3.4 juncto artikel 7.4.3 van de Jeugdwet als artikel 33, vierde lid, van de Wet op het CBS bevatten een expliciete wettelijke verplichting om deze gegevens aan het CBS te verstrekken. Voor professionals betekent dit dat zij hun beroepsgeheim dus niet schenden bij het aanleveren van deze gegevens aan het CBS.6
Bent u ervan op de hoogte dat het CBS met een boete dreigt als jeugdzorginstellingen gegevens niet op de gevraagde wijze willen aanleveren? Wat is uw reactie hierop?
De verplichte aanlevering van de beperkte dataset voor beleidsinformatie is expliciet in de Jeugdwet geregeld, zodat op basis van betrouwbare cijfers het jeugdhulpgebruik inzichtelijk wordt voor met name gemeenten en het Rijk. Deze cijfers kunnen gebruikt worden voor het ontwikkelen, evalueren of bijstellen van beleid, maar kunnen ook een rol spelen bij de inkoop van jeugdhulp. Het is daarom van groot belang dat de informatie betrouwbaar en volledig is. Op grond van de Wet op het CBS is het CBS inderdaad bevoegd een boete op te leggen ter handhaving van de wettelijke verplichting.
Wordt door deze informatieverzameling de administratieve last van de professional verhoogd? Hoe valt dit te rijmen met uw streven deze administratieve lasten zoveel mogelijk te verlagen?
De administratieve lasten blijven beperkt, omdat het gaat om gegevens die de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen toch al registreren. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Is het mogelijk, en zo ja, vindt u het wenselijk, dat na tien of twintig jaar nog terug is te vinden dat er binnen een bepaald gezin of in relatie tot een bepaalde persoon (bijvoorbeeld) een maatregel is opgelegd?
De door het CBS gepubliceerde gegevens zijn niet herleidbaar tot individuele personen.
Verminderde douanecontrole, beveiliging en patrouilles op de Waddenzee en op de Westerschelde |
|
Kees van der Staaij (SGP), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe vindt op dit moment de controle door de douane, de marechaussee en de politie plaats op de Waddenzee?
Zoals gemeld in de antwoorden van 15 april 2015 op schriftelijke Kamervragen van het lid Jacobi (PVDA) over douanecontroles op de Waddenzee1 is het niet correct dat de controle op de Waddenzee door de Douane alleen nog maar bij calamiteiten en meldingen van derden zal plaatsvinden. Dit geldt tevens voor de inzet van de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Er is voor de Waddenzee sprake van de invoering van een andere, slimmere, vorm van gezamenlijk toezicht door zowel de KMar als de Douane. De KMar heeft daarbij tot taak het uitvoeren van de bewaking van en het toezicht op de Schengen buiten- en binnengrens van Nederland. Het doel is een effectief en efficiënt grensproces dat ten goede komt aan de mobiliteit van bonafide reizigers, het tegengaan van illegale migratie en het maximaal bijdragen aan de veiligheid van Nederland en het Schengengebied.
Het voornemen is om het gezamenlijke toezicht voortaan uit te voeren met twee vaartuigen die speciaal zijn gemaakt voor snelle interventies. Die vaartuigen worden komende periode ingezet op basis van controleopdrachten die zijn gebaseerd op een risicoanalyse van verzamelde informatie en op basis van controleopdrachten die erop zijn gericht om informatie te vergaren.
Deze vorm van informatiegestuurd toezicht met snelle interventiemiddelen, in plaats van met het huidig aanzienlijk minder snelle patrouillevaartuig, maakt dat de onvoorspelbaarheid en hierdoor ook de kwaliteit van het toezicht en de snelheid van de interventies toeneemt. De vaartuigen worden gestationeerd in Harlingen en de Eemshaven, waardoor het hele Waddengebied snel kan worden bereikt voor het uitvoeren van controles.
Informatiegestuurd optreden (IGO) met de twee snelle vaartuigen heeft tot gevolg dat het toezicht effectiever en efficiënter door beide diensten wordt ingevuld, wat op termijn leidt tot minder maar wel kwalitatief beter ingevulde toezichtsuren. Vanzelfsprekend wordt vanuit de eigen bevoegdheid opgetreden, maar wel met zoveel mogelijk gezamenlijke informatiedeling en gezamenlijk optreden (o.a. het bemannen van de interventieschepen).
De Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid van de Nationale politie voert controles uit in het Waddengebied vanuit Den Helder, Harlingen en Delfzijl. Inzet geschiedt thematisch op de speerpunten van deze dienst: handhavend optreden tegen onveilig gedrag, streven naar een integere transportbranche en het aanpakken van criminele activiteiten (onder andere illegaal vervoer van geld, goederen (waaronder verdovende middelen) en personen). De controles en controleplaatsen worden zoveel mogelijk gekozen op basis van beschikbare informatie. De politie werkt daarnaast in het Waddengebied samen met andere ministeries en is vertegenwoordigd in het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK) van de Kustwacht. Voor de Nationale politie geldt dat de bestaande schepen niet worden vervangen door kleine Rigid-Hulled Inflatable Boats.
De opleiding van de diverse bemanningen van de Douane, KMar en Nationale politie is uiteraard afgestemd op de taak die zij uitvoeren.
Is het waar dat de douane en de marechaussee besloten hebben niet langer preventief te patrouilleren op de Waddenzee? Zo ja, is het wel een verantwoorde keuze alleen op te treden bij eventuele meldingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de consequenties van deze keuze voor het onderscheppen van onder meer drugs, wapens of smokkelwaar die via de Waddenzee Nederland binnenkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bekend hoeveel controles deze patrouilleschepen uitvoeren en in hoeverre er bij deze controles strafbare feiten worden geconstateerd?
De hoeveelheid controles en de bij deze controles geconstateerde strafbare feiten worden niet geregistreerd op basis van het bij de controle ingezette vaartuig.
Met enige regelmaat worden er bij patrouilles strafbare feiten geconstateerd.
Klopt het dat de bestaande patrouilleschepen worden vervangen door kleine schepen Rigid-Hulled Inflatable Boat(RHIB) die alleen na een melding beschikbaar zijn? Kunnen deze schepen deze taken van beveiliging en controle zowel overdag als ’s nachts en in alle weersomstandigheden uitvoeren? Is de opleiding van de bemanning voldoende teneinde kwalitatief goed werk te leveren in de specifieke omstandigheden van de Waddenzee?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak doen derden melding van verdachte omstandigheden? Aan wat voor gevallen moet worden gedacht?
Douane en de KMar hebben regelmatig contact met de relevante spelers zoals vuurtorenwachters, havenmeesters en lokale politie-eenheden. Deze vorm van informatievergaring wordt ook toegepast in het Waddengebied, waarbij de input wordt gebruikt voor het toezicht. Deze informatie kan op het gebied liggen van handhaving, opsporing of grensbewaking. Aantallen en inhoud van meldingen van derden over verdachte omstandigheden op de Waddenzee worden niet afzonderlijk geregistreerd.
Hoe vaak zullen deze RHIB’s naar verwachting opgeroepen worden teneinde op te treden bij calamiteiten en meldingen door derden? Kunnen de bemanningsleden voldoende ervaring opdoen?
Naar verwachting zijn er in 2015 voor het toezicht van de KMar en de Douane taken 8.300 vaaruren nodig. Dit is naar schatting voldoende voor het opdoen van ervaring en het onderhouden van de vaardigheden met het vaartuig.
Kan de veiligheid van Nederland op en via de Waddenzee, onder meer op het gebied van illegale middelen zoals drugs, ook in de toekomst voldoende worden gewaarborgd, zowel preventief als repressief?
Zie antwoord vraag 1.
Is het bericht waar dat er in de haven van Vlissingen nauwelijks meer op drugs gecontroleerd wordt door politie of de douane?1
Dit is niet juist. In de Zeeuwse havens Terneuzen en Vlissingen vinden onverminderd controles plaats. Op basis van risicoanalyses worden zowel lading als schepen gecontroleerd op de aanwezigheid van alle verboden goederen; dit is inclusief de controle op drugs. Dit gebeurt overigens landelijk. Daarmee wordt beoogd de verschillende risico's in de verschillende Nederlandse havens op een gelijke wijze af te dekken en te controleren. De Douane is daarvoor 7 x 24 uur beschikbaar.
De Zeeuwse Delta is gelegen tussen de containerhavens van Rotterdam en Antwerpen. In internationaal verband wordt samengewerkt met de politiediensten van de zeehavens Antwerpen, Oostende en Zeebrugge, de Kustwacht en de Marine. Voor specifieke havengerichte acties wordt ook samengewerkt met de Hit And Run Cargoteams (HARC), een samenwerkingsverband tussen politie, Douane, FIOD en Openbaar Ministerie. Tevens zijn in alle havens van de eenheid Zeeland West-Brabant functiegerichte wijkagenten aanwezig.
De veiligheid in de haven van Vlissingen en op de Westerschelde wordt hiermee voldoende gewaarborgd.
Is het waar dat er nu niet meer dag en nacht wordt gecontroleerd in de havens van Vlissingen, maar alleen incidenteel? Waarom is dat veranderd?
Zie antwoord vraag 9.
Herkent u het beeld dat er meer drugs Zeeland binnenkomen, zoals de woordvoerder van Zeeland Seaports stelt?
Het mogelijk meer binnenkomen van drugs via de havens van Zeeland heeft een directe relatie met de aanwezigheid van bepaalde scheepslijnen die vanuit risicolanden naar Zeeland lopen. Juist vanwege de toename van vracht die via deze lijnen loopt heeft de Douane het aantal informatiegestuurde controles opgevoerd. Met de kanttekening dat er altijd bepaalde lastig of niet te verklaren fluctuaties optreden in de hoeveelheden drugs die worden onderschept, is de toename van het aantal vangsten toe te schrijven aan het opvoeren van deze controles.
Hoe kan ook in de havens van Vlissingen en op de Westerschelde de veiligheid voldoende worden gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn patrouilles na meldingen wel voldoende teneinde drugssmokkel en invoer van andere illegale middelen tegen te gaan?
Patrouilles en controles, zowel op het land als op het water, vinden niet alleen plaats op basis van meldingen, maar ook (primair) op basis van informatie-gestuurde controleopdrachten. Deze opdrachten zijn gebaseerd op vergaarde informatie en een daarop toegepaste risicoanalyse.
Hoe vaak vinden er meldingen plaats?
Aantallen en inhoud van meldingen over verdachte omstandigheden worden niet afzonderlijk geregistreerd. Zie tevens het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat zowel op de Waddenzee als op de Westerschelde voortdurend wordt gecontroleerd teneinde een toename van georganiseerde misdaad en drugssmokkel te voorkomen?
Zoals uit de beantwoording van de voorgaande vragen blijkt, acht ik de controleafdoende.
De signalen dat de verplichting van DigiD met SMS notificatie tot problemen leidt |
|
Michiel van Nispen (SP), Renske Leijten |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Welke gevolgen heeft de verplichting die verschillende instanties hebben ingevoerd van een DigiD met SMS notificatie volgens u voor de toegankelijkheid van onze samenleving?
Overheidsinstellingen en instanties met een publieke taak die diensten of producten digitaal aanbieden, proberen dat zo veilig en klantvriendelijk mogelijk te doen. Uitgangspunt is om de drempel voor het gebruik – en daarmee de uitvoeringskosten – zo laag mogelijk te houden en tegelijk het risico op misbruik en/of oneigenlijk gebruik zo veel mogelijk te vermijden.
Toepassing van DigiD met SMS notificatie is het resultaat van een zorgvuldige afweging waarin onder andere veiligheid, gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid een rol spelen.
DigiD met sms notificatie moet er niet toe leiden dat burgers geen toegang meer hebben tot bepaalde diensten en producten. Voor die burgers die geen gebruik kunnen of willen maken van DigiD, al dan niet met SMS notificatie, staan te allen tijde andere communicatiekanalen ter beschikking.
Eisen alle zorgverzekeraars sinds kort een DigiD met SMS notificatie? Welke zorgverzekeraars wel en welke zorgverzekeraars niet?
Zorgverzekeraars hebben gezamenlijk afgesproken dat zij per 1 april 2015 vergelijkbare authenticatie-eisen hanteren voor de beveiliging van hun internetapplicaties. Deze afspraak hebben zorgverzekeraars gemaakt om de persoonsgegevens, waaronder medische gegevens, van hun verzekerden nog beter te beveiligen. Iedere zorgverzekeraar bepaalt zelf welk specifiek toegangsinstrument hiervoor wordt gebruikt. Ik beschik niet over een overzicht van de authenticatie-eisen die zorgverzekeraars hanteren. Zorgverzekeraars Nederland heeft mij laten weten dat door zorgverzekeraars overwegend is gekozen voor DigiD met sms notificatie.
Bent u ervan op de hoogte dat 1,3 miljoen Nederlanders tussen de 16 en de 65 jaar laaggeletterd is?1 Op welke manier wordt gewaarborgd dat zij op laagdrempelige wijze hun declaratie kunnen indienen bij zorgverzekeraars?
Ja. Verzekerden kunnen zelf bepalen op welke wijze zij hun declaraties indienen. Bijvoorbeeld via een online declaratieformulier, hun mobiele telefoon, een declaratie app of per post. De declaratiemogelijkheden verschillen per zorgverzekeraar.
Welke gevolgen heeft de verplichting van DigiD met SMS notificatie voor onder andere laaggeletterden, analfabeten, gedetineerden en mensen zonder computer? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat bewindvoerders in de problemen zijn gekomen door dit nieuwe beleid en hun werkzaamheden niet kunnen uitvoeren? Wat is uw reactie daarop?
Ik wijs u erop dat DigiD persoonsgebonden is. Daarnaast is het scala aan diensten dat met DigiD kan worden benaderd breder dan de handelingen die een bewindvoerder kan of mag uitvoeren. Een onderbewindgestelde kan voor tal van handelingen handelingsbekwaam zijn of blijven. Het is om die reden niet wenselijk dat een bewindvoerder gebruik maakt van de DigiD van zijn cliënt.
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 hanteren zorgverzekeraars verschillende declaratiemogelijkheden waarvan bewindvoerders zonder problemen gebruik kunnen maken.
Bent u ervan op de hoogte dat bewindvoerders na het invoeren van de DigiD bij hun cliënten de SMS notificatie moeten opvragen en die niet altijd op tijd krijgen, waardoor vertraging, aanmaningen en boetes door te late betaling dreigen? Wat is uw reactie daarop?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of de problemen waar bewindvoerders tegenaan lopen ook buiten de zorgsector voorkomen, zoals bij de Belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?
Ja, bewindvoerders hebben ook buiten de zorgsector niet de mogelijkheid om langs digitale weg, met DigiD, het beheer voor de rechthebbenden uit te voeren.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoekt in dit kader – in samenwerking met diverse ministeries en uitvoeringsorganisaties – welke vormen van elektronische ondersteuning in situaties van machtiging en (wettelijke) vertegenwoordiging wenselijk en mogelijk zijn, mede met het oog op de doelstelling van Digitaal 2017. De mogelijkheid voor bewindvoerders om voor hun klanten digitale diensten en producten af te nemen is onderdeel van dat onderzoek.
Zijn er alternatieve manieren om een declaratie in te dienen, waarbij dus geen SMS notificatie verplicht is? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet en kan daar alsnog met spoed voor gezorgd worden?
Zoals ik heb aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 hebben verzekerden de keuze uit verschillende declaratiemogelijkheden. Inloggen met DigiD met sms notificatie is dus geen verplichting voor het kunnen indienen van een declaratie.
Het verrichten van gerechtelijke sectie bij zelfmoord |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de oproep van een forensisch patholoog dat bij elk overlijden waar een vermoeden is van zelfmoord er sectie verricht zou moeten worden?1
Ik heb kennisgenomen van de oproep van forensisch patholoog Van der Goot om bij elk overlijden met een vermoeden van zelfdoding sectie te verrichten. Ik heb daarbij ook kennisgenomen van zijn motivering dat hiermee bijvoorbeeld (eerder) erfelijke medische aandoeningen aan het licht kunnen komen en dat dit vanuit het oogpunt van de nabestaanden en vanuit verzekeringstechnisch oogpunt van belang is. In dit argument zit hem ook het onderscheid dat gemaakt wordt tussen klinische en forensische pathologie. Ik heb uw Kamer daar reeds per brief van 31 maart 20153 over bericht.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid als Minister van Veiligheid en Justitie vind ik het van belang dat er sectie door de officier van justitie gevorderd wordt indien dit vanuit het strafrechtelijke belang noodzakelijk is.
Hiermee doe ik overigens niets af aan het eventuele klinisch medische belang waar de heer Van der Goot op wijst. Het is aan de behandelend arts om in samenspraak met de nabestaanden te besluiten of er tot nader (klinisch) pathologisch onderzoek, de obductie, wordt overgegaan.
Wat is uw reactie op de uitspraak van dezelfde forensisch patholoog dat op dit moment heel wat zelfmoorden onterecht als dusdanig de boeken ingaan?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze secties uitgevoerd kunnen worden door klinisch pathologen die in ziekenhuizen werken?
In het artikel verwijst «deze secties» naar secties die de medische oorzaken van het overlijden moeten achterhalen, zoals erfelijke hartkwalen. Deze kunnen door klinisch pathologen worden uitgevoerd. Ingeval van vermoeden van een strafbaar feit dient een gerechtelijke sectie te worden uitgevoerd. Die kan alleen door forensisch pathologen worden uitgevoerd.
Is in elk ziekenhuis een klinisch patholoog werkzaam? Zo nee, waarom niet? Hoeveel klinisch pathologen zijn er gemiddeld per ziekenhuis beschikbaar?
Niet aan ieder ziekenhuis is een klinisch patholoog verbonden. In een aantal gevallen zijn klinisch pathologen in ziekenhuis-overstijgende maatschappen georganiseerd. Binnen de klinische pathologie is het met het oog op de kwaliteit van zorgverlening bovendien gebruikelijk en wenselijk dat er voor deelspecialisatie gekozen wordt.
Ik merk op dat het verrichten van een obductie slechts een zeer klein deel van het werk van pathologen omvat.
Onder welke omstandigheden wordt er op dit moment besloten om bij een vermoedelijke zelfmoord over te gaan tot sectie?
De officier van justitie oordeelt per geval en op basis van het totale complex van feiten en omstandigheden. Ingeval van een vermoeden van een strafbaar feit zal nader onderzoek plaatsvinden, waarbij het gelasten van een gerechtelijke sectie mogelijk is.
Wanneer de lijkschouwer vaststelt dat er sprake is van een niet-natuurlijke dood, bekijkt de officier van justitie of er aanleiding is om de oorzaak die geleid heeft tot het niet-natuurlijke overlijden nader te laten onderzoeken. In het geval de oorzaak voor een niet-natuurlijk overlijden lijkt te zijn gelegen in een ongeluk of in zelfdoding, hetgeen wordt bevestigd door de omstandigheden en een verklaring van de lijkschouwer, dan zal de officier van justitie niet besluiten tot verder politieonderzoek en/of een sectie.
Deze keuze steunt dus niet alleen op de bevindingen en het schouwverslag van de lijkschouwer, maar ook op de bevindingen van het (technisch) onderzoek door de politie.
De officier van justitie streeft naar waarheidsvinding in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Hij handelt vanuit een strafrechtelijk belang.
Een antwoord op vraag 6 is derhalve niet te geven, omdat in het geval dat er geen strafrechtelijk belang aanwezig is, de officier van justitie geen gerechtelijke sectie zal gelasten.
In hoeveel procent van de (vermoedelijke) zelfmoorden vindt er gerechtelijke sectie plaats?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom worden er in België meer gerechtelijke secties dan in Nederland verricht in het geval van een ongeval of zelfmoord?3 Kunt u tevens aangeven in hoeveel procent van de (vermoedelijke) zelfmoorden men in België overgaat tot een gerechtelijke sectie?
Gerechtelijke secties worden in België uitgevoerd door (universitaire) ziekenhuizen, waarbij er geen dan wel een zeer beperkte gegevensuitwisseling onderling plaatsvindt. Ik beschik dan ook niet over een landelijk beeld in België.
Klopt het dat er in Nederland vrijwel nooit gerechtelijke secties plaatsvinden bij verdrinkingsslachtoffers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar de reden van? Kunt u in beide gevallen uw antwoord tevens cijfermatig toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Waarin zit nu precies het verschil tussen het Belgische en het Nederlandse beleid waar het gerechtelijke secties in geval van zelfmoorden of verdrinkingsslachtoffers betreft?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de ervaring van de betreffende forensisch patholoog dat hij van de 35 zelfdodingen die hij in 2014 onderzocht twee lichamen voor verder onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut heeft gestuurd wegens een vermoeden van een strafbaar feit?4 Hoe staat dit voorts in verhouding tot uw uitspraak dat er volgens u geen aanknopingspunten zijn dat het Nederlandse systeem leidt tot het missen van strafbare feiten?5
Ik ben ermee bekend dat in één geval na een door de familie aangevraagde klinische obductie, er een aanvullende gerechtelijke sectie door het NFI heeft plaatsgevonden. Deze zaak is nog in onderzoek. Ik kan daarom niet bevestigen of hier ook daadwerkelijk sprake is van een strafbaar feit.
Bent u bereid om te onderzoeken wat de ervaringen van andere pathologen zijn als het gaat om secties in geval van zelfmoorden en verdrinkingsslachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn eerdergenoemde brief van 31 maart 20157 aan uw Kamer heb aangegeven ligt mijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de geschetste problematiek in het belang voor de opsporing en vervolging. Derhalve zie ik geen reden om hier nader onderzoek naar te verrichten.
Voor wat betreft het klinisch medisch belang zie ik een rol van de medische sector zelf om dit in eigen kring meer onder de aandacht te brengen. Ik lees de oproep van de heer Van der Goot ook als een oproep aan de beroepsgroep zelf om te leren van iedere niet-natuurlijke dood, juist als daar geen aantoonbare strafrechtelijke aanleiding voor is.
Europese informatie-uitwisseling over visaverlening aan haatpredikers |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europa maakt weren haatpredikers lastig?1
Ja.
Deelt u de mening dat informatie over radicale haatpredikers ten behoeve van de beoordeling van een visumaanvraag moet worden uitgewisseld tussen Schengenlanden, om zo te voorkomen dat haatpredikers via andere lidstaten Nederland binnenkomen?
Het Schengen Acquis biedt reeds een instrument waarmee kan worden voorkomen dat een ongewenste vreemdeling naar Nederland danwel een ander Schengenlidstaat afreist. Hiertoe kan de IND namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een vreemdeling laten signaleren wanneer deze een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Omdat de signalering tot doel heeft bepaalde vreemdelingen uit Nederland te weren, wordt deze opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) voor toegangsweigering. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende de signalering geen toegang kan verkrijgen tot de landen binnen het Schengengebied en aan de grens zal worden geweigerd, ook als hij of zij (nog) een geldig visum heeft. In het uitzonderlijke geval dat een andere Schengenlidstaat besluit het visum ondanks de SIS-signalering te verlenen, bijvoorbeeld om redenen van nationaal belang of humanitaire aard, wordt dat visum territoriaal beperkt tot die ene Schengenlidstaat en mag het niet worden gebruikt om naar de signalerende Schengenlidstaat te reizen. In het geval van de afgifte van een territoriaal beperkt visum, wordt de signalerende Schengenlidstaat op de hoogte gesteld.
Wordt er tussen de Schengenlidstaten informatie uitgewisseld indien een visum geweigerd wordt aan een haatprediker?
Indien een prediker wordt aangemerkt als een bedreiging voor de openbare orde / maatschappelijke rust en het visum op die grond wordt geweigerd, voorziet het Schengen Acquis in de mogelijkheid informatie uit te wisselen met andere Schengenlanden. Dit geschiedt door middel van vastlegging van de beslissing in het Visum Informatie Systeem van de EU, met het oog op toekomstige visumaanvragen. Zonodig wordt over de afwijzing ook op lokaal niveau informatie uitgewisseld in het kader van de lokale Schengensamenwerking.
Bent u bereid in overleg te treden met uw Europese collega’s om gezamenlijk haatpredikers de toegang te weigeren?
Daartoe zie ik geen aanleiding. Naast de mogelijkheid visa te weigeren als sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen, hebben alle aan het Schengen Acquis verbonden landen op basis van dit verdrag de mogelijkheid om personen als ongewenste vreemdeling te signaleren in SIS en zijn zij gehouden gevolg te geven aan SIS-signaleringen door andere Schengenlanden.
Het bericht dat vrijwilligers ingezet worden in gezinnen die een maatregel opgelegd hebben gekregen van de kinderrechter |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vrijwilligers ingezet worden in gezinnen die een maatregel opgelegd hebben gekregen van de kinderrechter?1
De Jeugdwet verplicht de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling tot het verlenen van verantwoorde hulp. Onderdeel van verantwoorde hulp is de toepassing van de norm van de verantwoorde werktoedeling. Deze norm houdt in dat er een geregistreerde professional moet worden ingezet, tenzij aannemelijk gemaakt kan worden dat de kwaliteit niet geschaad wordt door de inzet van niet-geregistreerde professionals. In het kwaliteitskader jeugd wordt de norm geoperationaliseerd. In het kwaliteitskader staan die situaties beschreven waar de inzet van een geregistreerde professional noodzakelijk is en ook die situatie waarin ook een niet geregistreerde professional kan worden ingezet.
Het is aan gemeenten en instellingen om binnen de wettelijke kaders optimale hulpverlening met lokaal maatwerk aan hun gezinnen te leveren. Ik vind het positief dat gemeenten binnen de Jeugdwet de ruimte opzoeken om de jeugdbescherming te vernieuwen en te bepalen op welke wijze het sociale netwerk daarbij betrokken kan worden. Een jeugdbeschermer doet niet al het werk alleen, maar kan op anderen een beroep doen waaronder ook vrijwilligers. In dat geval werkt een vrijwilliger altijd aanvullend op de jeugdbeschermer. Deze laatste is en blijft verantwoordelijk en behoudt de regie.
Bent u zich ervan bewust dat er enkel een maatregel door de rechter kan worden uitgesproken als de ontwikkeling van een kind ernstig bedreigd wordt, en vrijwillige hulpverlening niet (meer) voldoende is? Vindt u het dan verantwoord in deze gezinnen vrijwilligers in te zetten? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
In de Jeugdwet is geregeld dat de uitvoering van een door de Rechter opgelegde maatregel door een gecertificeerde instelling wordt gedaan. Het is vervolgens aan de jeugdbeschermer in opdracht van het lokale bestuur om te bepalen wat verantwoorde hulp is, binnen de gestelde kaders. De Jeugdwet stelt enerzijds voldoende randvoorwaarden om de kwaliteit van de jeugdbescherming te garanderen en geeft anderzijds voldoende ruimte om de uitvoering onder regie van de jeugdbeschermer lokaal en naar eigen inzichten vorm te geven. De inzet van vrijwilligers in gezinnen waar een kind een jeugdbeschermingsmaatregel heeft gekregen, past binnen deze ruimte.
Klopt de conclusie dat deze zorg door vrijwilligers niet bovenop de zorg is door professionals («extra»), maar in plaats van de zorg door professionals («vervangend»), aangezien gezinsvoogden zelf niet dagelijks of wekelijks in het gezin kunnen zijn en hulp kunnen verlenen?
Jeugdbeschermers zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van de jeugdbeschermingsmaatregel en behouden de regie op de veiligheid van het kind. Zij verlenen geen hulp, voor die taak zetten zij anderen in. Dat kan het netwerk van een gezin zijn (buurvrouw, sporttrainer, familielid) al dan niet in combinatie met lichte of zwaardere hulpverlening. Leidend is dat het hierbij gaat om maatwerk, dat is afgestemd op het kind en de gezinsproblematiek en kan gezien worden als een extra ondersteuning. Of een vrijwilliger daarbij een waardevolle aanvulling is, is niet aan mij om te bepalen. Hetzelfde geldt voor de vaardigheden die een vrijwilliger daarvoor nodig heeft. Het zal van meerdere factoren afhangen, bijvoorbeeld de taak van een vrijwilliger, zijn achtergrond, het kind en het type gezin, de in het gezin aanwezige hulpverleners.
Bent u van mening dat een vrijwilliger in vier dagen tijd alle relevante kennis en vaardigheden op kan doen die hem optimaal toerust op de complexe gezinssituaties waarin zij komen te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat het voor professionals met een vierjarige HBO-opleiding en jarenlange ervaring soms lastig is om bijvoorbeeld kindermishandeling te herkennen? Hoe denkt u dat vrijwilligers dit moeten doen? Bent u dus bereid dit experiment per direct te beëindigen?
Centraal staat het kind, de veiligheid ervan en dat wat het kind en het gezin nodig heeft, ook om deze veiligheid blijvend te garanderen. Hoe dit wordt bereikt en wie welke taak daarbij op zich neemt, is een afweging die lokaal moet worden gemaakt binnen de gestelde kaders. Dit geldt ook voor de onderhavige pilot.
Ik ben niet voornemens in deze decentrale verantwoordelijkheid te treden. De eerdergenoemde wettelijke waarborgen volstaan.
Deelt u de mening dat er bij dit soort complexe situaties en complexe problematiek eigenlijk een taak is weggelegd voor (goed opgeleide) professionals?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre is deze vorm van «hulpverlening» ook bewezen effectief te noemen? Deelt u de mening dat bij dit soort complexe hulpvragen, waar een rechtelijke uitspraak is geweest, ingezet moet worden op bewezen effectieve methodes; geboden door professionals? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit ook gebeurt?
Het is aan de gemeente om te bepalen in welke mate de pilot het gewenste resultaat behaalt en daarmee als effectief kan worden bestempeld.
Is deze ontwikkeling van de inzet van vrijwilligers uiteindelijk beter voor het gezin, of is het vooral een manier om goedkoper zorg te kunnen verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de Jeugdbescherming eindverantwoordelijk blijft voor de veiligheid van het kind of de kinderen? Is de veiligheid van het kind/de kinderen met de inzet van vrijwilligers in plaats van professionals in deze situaties wel voldoende gewaarborgd? Zo ja, waarop baseert u uw overtuiging? Zo nee, wat gaat u eraan doen om de veiligheid van het kind/de kinderen in deze situaties wel te garanderen?
Het is wettelijk geborgd dat de jeugdbeschermer, werkzaam bij een gecertificeerde instelling, eindverantwoordelijk is voor de veiligheid van haar cliënten. De Inspectie Jeugdzorg en het Keurmerk Instituut waarborgen ieder op een eigen taakgebied, dat dit daadwerkelijk in de uitvoering het geval is.
Verwacht u ook dat er minder zware hulpverlening nodig zal zijn en minder of kortere jeugdbeschermingsmaatregelen, zoals ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat het gaat om dezelfde ernstige situatie (gezinnen hebben een maatregel opgelegd gekregen) met begeleiding door vrijwilligers, in plaats van door (hoog opgeleide) professionals? Kan een uitgebreide toelichting worden gegeven?
Het is niet aan mij om de verwachting van de pilot al dan niet te onderschrijven, omdat dit een decentrale verantwoordelijkheid is. Wanneer lokale initiatieven binnen gestelde wettelijke kaders plaatsvinden en de doelen van de Jeugdwet ondersteunen, dan onderschrijf ik deze uiteraard.
Nederlandse jihadisten die bij de Turks-Syrische grens worden opgepakt door de Turkse autoriteiten |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel Nederlanders zijn tot op heden aangehouden door de Turkse autoriteiten bij het inreizen naar dan wel uitreizen van Syrië en wanneer is dat precies gebeurd?1
Dit is niet met zekerheid te zeggen, daar ervan uit mag worden gegaan dat niet alle Nederlanders met Nederlandse identiteitspapieren reizen. Vermoedelijk reizen diverse Nederlandse jihadgangers op andere paspoorten. Ook is het mogelijk dat zij Nederlandse paspoorten weggooien, doorgeven of verkopen als ze eenmaal in Turkije zijn. De Nederlandse ambassade in Ankara is sinds begin 2015 door de Turkse autoriteiten geïnformeerd over ongeveer 10 personen met de Nederlandse nationaliteit die niet toegelaten werden tot Turkije c.q. verwijderd werden uit Turkije in verband met het vermoeden dat betrokkenen zich wilden aansluiten of zouden hebben aangesloten bij de strijd in Syrië. In 2014 betrof het – over het gehele jaar – een soortgelijk aantal.
Wat gebeurt er met de Nederlanders en EU-burgers die door Turkije als jihadist dan wel Syriëganger worden opgepakt?
Turkije is op internationaal vlak actief om aspirant-jihadstrijders tegen te houden en om uitreis te voorkomen. Bestrijding van terrorisme is voor Turkije een prioriteit. Bij personen die zijn aangehouden bij het in- of uitreizen, heeft Turkije tot op heden gehandeld als soeverein land op basis van zijn vreemdelingenwetgeving. Het weigert mensen de toegang tot hun land of verklaart ze na illegale grensoverschrijdingen tot ongewenst vreemdeling. Nederlandse jihadgangers worden na afwikkeling van de strafrechtelijke of de vreemdelingrechtelijke procedure dan ook verwijderd uit Turkije, en de Nederlandse autoriteiten worden hiervan op de hoogte gesteld.
Welke afspraken hebben Nederland en de EU met Turkije over de afhandeling van gearresteerde Nederlandse, dan wel EU jihadisten en of Syriëgangers?
Er zijn hierover bilateraal en in EU-verband geen afspraken gemaakt met Turkije.
Heeft u tot op heden uitleveringsverzoeken ingediend bij Turkije ten aanzien van Nederlandse jihadisten die op doorreis naar of afkomstig uit Syrië zijn gearresteerd? Zo ja, ten aanzien van hoeveel personen en wanneer precies?
Bij voorkomende gevallen zou Nederland kunnen overwegen uitleveringsverzoeken in te dienen. Tot op heden is dat echter niet aan de orde geweest. Er zijn frequente contacten tussen de Nederlandse politieliaison in Ankara en het OM over Syrië-gangers, en over de samenwerking tussen Nederland en Turkije. Op de vraag of het voornemen bestaat uitleveringsverzoeken in te dienen, kan met het oog op belangen van opsporing en vervolging geen antwoord gegeven worden.
Bent u voornemens om uitleveringsverzoeken in te dienen bij de Turkse autoriteiten ten aanzien van Nederlanders die daar zijn aangehouden vanwege inreizen naar of uitreizen van Syrië? Zo ja, voor hoeveel gevallen en wanneer? Zo nee, waarom niet, welk vervolg staat hen in dat geval in Turkije te wachten en op welke manier houdt Nederland vinger aan de pols?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de vijf Nederlanders die onlangs in Turkije zijn gearresteerd omdat zij op zaterdag 28 maart de grens met Syrië hebben willen oversteken, jihadisten? Zo ja, heeft Nederland contact met Turkije over uitlevering van de vijf Nederlanders?
Over individuele zaken worden geen uitspraken gedaan in het openbaar.
Indien Nederlandse jihadisten die niet in Syrië sneuvelen, in Turkije worden opgepakt en vervolgens worden vrijgelaten, welke maatregelen neemt Nederland dan zodat zij niet ongecontroleerd terug kunnen komen in de EU en in Nederland, om hen alsnog in Nederland te vervolgen, dan wel om hun poging om alsnog via andere routes uit te reizen naar Syrië te verhinderen?
Voor alle onderkende uitreizigers die zich aangesloten hebben bij een terroristische strijdgroepering, wordt indien mogelijk een strafdossier opgebouwd. In de situatie dat iemand terugkeert naar Nederland wordt beoordeeld of strafrechtelijk handelen in de rede ligt. Tevens bestaan er bestuurlijke instrumenten voor de aanpak, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden.
Om mogelijke jihadistische reisbewegingen te verstoren of beperken treft de Nederlandse overheid een aantal maatregelen. Zo kan bijvoorbeeld het paspoort van een onderkende uitreiziger worden gesignaleerd ter vervallenverklaring. Ter voorkoming van illegale uitreis wordt bovendien de persoon en/of reisdocumenten gesignaleerd in het nationale opsporingssysteem en het Schengeninformatiesysteem. Deze informatiesystemen mogen worden nageslagen bij zowel grenscontroles, door de KMar, alsmede bij controles door de politie in het land. Dit alles gebeurt met inachtneming van de dwingende wet- en regelgeving en nationale en internationale rechtsorde. Verder is er een wetsvoorstel in procedure die de mogelijkheid om uit te reizen naar een strijdgebied beperkt door het opleggen van een uitreisverbod, waarmee het uitreizen naar jihadistische strijdgebieden wordt bemoeilijkt. Om de mogelijkheden van detectie van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd, aan de Schengenbuitengrenzen, verder te vergroten, is tevens een wijziging van de Paspoortwet in voorbereiding met als doel paspoorten en Nederlandse identiteitskaarten van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd, van rechtswege te laten vervallen en het mogelijk te maken een alternatieve identiteitskaart te verstrekken.
Het bericht dat twee voormalig medewerkers van de MIVD worden doorbetaald tot hun pensioen en zijn bevorderd |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geheim agenten MIVD betaald voor thuis blijven»?1
Ja
Klopt het dat de personen (naar wie in eerdere berichtgeving wordt gerefereerd als de heren T. en K.)2, werkzaam waren/zijn voor de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD)? Zijn dat dezelfde personen als die worden genoemd in het artikel in NRC Handelsblad3?
In antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het CTIVD toezichtsrapport nr. 25 Inzake het handelen van de MIVD jegens twee geschorste medewerkers, de brief van 27 augustus 2010 van mijn ambtsvoorganger, dhr. E. van Middelkoop aan uw Kamer in reactie op het CTIVD-rapport (29 924, nr. 59) en de brief van 6 december 2010 van mijn ambtsvoorganger drs J.S.J. Hillen in antwoord op schriftelijke vragen over deze kwestie (29 924, nr. 62). Bij de totstandkoming van de oplossing voor het gerezen arbeidsconflict door middel van een vaststellingsovereenkomst zijn partijen over de inhoud daarvan geheimhouding overeengekomen. Ik houd mij aan deze afspraak.
Kunt u bevestigen dat de twee medewerkers van de MIVD, waarover in het artikel wordt gesproken, op non-actief zijn gesteld in mei 2007? Zo ja, klopt het bericht ook dat dit is gebeurd als gevolg van een incident binnen de MIVD tijdens een eerdere missie in het Midden-Oosten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de twee in het artikel genoemde personen een bevordering hebben gekregen nadat ze op non-actief zijn gesteld? Zo ja, kunt u bevestigen dat het in een van de gevallen gaat om een bevordering tot luitenant-kolonel, zoals in het artikel genoemd staat?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het, zoals in het artikel wordt gesteld, dat de twee genoemde personen worden doorbetaald tot hun pensioen zonder daarvoor werkzaamheden voor de MIVD te verrichten of verrichten zij nog werkzaamheden voor de MIVD? Zijn de genoemde personen ontslagen of niet? Wat is hun precieze status met betrekking tot de MIVD?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de betreffende personen «tot de maximale schaal» worden doorbetaald, zoals in het artikel wordt gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het uitlekken van een schikking met de personen die geheim had moeten blijven? Had het uitlekken van de schikking voorkomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Als de in het artikel genoemde personen zijn ontslagen, hoe is doorbetaling tot hun pensioen dan gerechtvaardigd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bevreesd voor precedentwerking nu twee geheim agenten zonder het vervullen van enige werkzaamheden voor de MIVD bevorderd zijn en doorbetaald worden tot hun pensioen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel de genoemde personen per jaar betaald krijgen? Wat zijn de totale kosten voor de doorbetaling tot hun pensionering? Hoeveel is er tot nu toe al aan de betreffende personen betaald?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Utrecht vreest komst Belgische martelsjeik |
|
Peter Oskam (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Utrecht vreest komst Belgische martelsjeik»?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid in Utrecht?
Het kabinet is zich er van bewust dat dit onderwerp tot veel vragen leidt en dat dergelijke evenementen tot onrust kunnen leiden (zoals bijvoorbeeld het geval is geweest rondom een evenement in Rijswijk in maart). In de lokale driehoek maken de burgemeester, politie en het Openbaar Ministerie de afweging of er sprake is van mogelijke maatschappelijke onrust en/of (potentiële) openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan aanvullende maatregelen genomen moeten worden. De lokale driehoek in Utrecht heeft op basis van politieonderzoek en na overleg met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de conclusie getrokken dat er geen strafrechtelijke of bestuurlijke grond was om op te treden. Niet tegen de stichting alFitrah en ook niet tegen de aangekondigde sprekers.
Is de openbare orde in deze casus in het geding?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de personen uit het artikel visumplichtig? Zo ja, hebben zij een visum gekregen?
Alleen de in het bericht genoemde Mohammed Bounis is visumplichtig; aan hem is een visum verstrekt.
Hoe staat het met het voornemen om een zwarte lijst aan te leggen van haatpredikers? Staan de personen uit het artikel op een dergelijke zwarte lijst?
Er is geen zwarte lijst. De betrokken ketenpartners vullen zoals aangegeven in de brief van het kabinet van 3 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr. 303) de behandel(risico) profielen aan met extra criteria en er is een alerteringslijst opgesteld door de NCTV van sprekers en/of referenten die extra aandacht vragen in de beoordeling bij een visumaanvraag. Deze lijst wordt regelmatig aangevuld en geactualiseerd. Over de samenstelling van deze lijst kan ik geen uitspraken doen. Verder voorziet het Schengen Acquis in een instrument waarmee kan worden voorkomen dat een ongewenste vreemdeling naar Nederland danwel een ander Schengenlidstaat afreist (te weten een registratie in het Schengen Informatie Systeem (SIS), op basis waarvan kan worden overgegaan tot toegangsweigering). Ten aanzien van niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld is in de brief van 3 maart gesteld, dat indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven, zij beoordeeld kunnen worden op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen kunnen via de strafrechtelijke weg worden aangepakt.
Overweegt u een zwarte lijst van haatpredikers uit landen van waaruit mensen zonder visum naar Nederland kunnen afreizen?
Zie antwoord vraag 5.
Is er contact geweest met België, Marokko of een ander land naar aanleiding van de komst van deze personen?
In de lokale driehoek is deze kwestie zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3 besproken. Over de details van het politieonderzoek en op welke wijze er contact met partnerorganisaties in het buitenland contact is geweest, kan ik geen uitspraken doen.
Kan een strafrechtelijke veroordeling in een Europees land vanwege een delict verwant aan haat zaaien reden zijn om iemand de toegang tot Nederland te weigeren?
Indien Nederland bekend is met gepleegde strafbare feiten in het buitenland, is het soms mogelijk om de betreffende vreemdeling ongewenst te laten verklaren. Voor de ongewenstverklaring om die reden dient sprake te zijn van de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte ten minste een dag bedraagt. Hiervoor zal een strafmaatvergelijking nodig zijn door het Openbaar Ministerie op basis van de in het buitenland opgelegde straf. Het strafbare feit hoeft niet gerelateerd te zijn aan het «haatprediken». Als de vreemdeling ongewenst is verklaard, is zijn aanwezigheid in Nederland een misdrijf. Ter zake daarvan kan hij direct worden gearresteerd en vervolgd (art. 197 Sr.).
Welke mogelijkheden heeft u of hebben gemeenten in algemene zin om niet-visumplichtige niet-Nederlandse haatpredikers afkomstig uit Europa en de Verenigde Staten te weren?
Zie antwoord op vraag 5 en 6.
In hoeverre werkt u in algemene zin samen met regeringen van andere Europese landen en de Verenigde Staten om de activiteiten van haatpredikers te monitoren?
Net als bij de bestrijding van terrorisme, wordt ook bij het tegengaan van radicaliseringsprocessen en het voorkomen van maatschappelijke spanningen tussen bevolkingsgroepen waar nodig door diensten in het veiligheidsdomein internationaal samengewerkt. In dit kader wordt nadrukkelijk ook aandacht besteed aan radicale predikers die een jihadistische boodschap verkondigen of anderszins bijdragen aan onverdraagzaamheid.
Welke rol speelt de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij het monitoren van haatpredikers uit Europa en de Verenigde Staten? Kunt u de kamer hierover, desnoods vertrouwelijk, informeren?
De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Als er predikers zijn die dergelijke activiteiten ontplooien, dan is dit een reden om deze personen in onderzoek te nemen. Over individuele gevallen kan ik geen mededelingen doen.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
U ontvangt wanneer alle informatie bekend is zo spoedig mogelijk antwoord op alle gestelde vragen.
De komst van radicale sjeiks naar Utrecht |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat in Utrecht een week lang enkele radicale predikers de kans krijgen om hun boodschap te verkondigen?1
Het bericht waar u naar verwijst, refereert aan een conferentie van 9 tot en met 12 april in Utrecht, georganiseerd door de stichting Al Fitrah.
Is het waar dat één van hen is veroordeeld vanwege «onmenselijke en vernederende behandeling en marteling» en een ander betrokken is geweest bij of genoemd is in het onderzoek naar de Hofstadgroep? Vindt u het gewenst dat dergelijke personen dit podium krijgen met hun radicale boodschap?
In algemene zin is het kabinet duidelijk over de onwenselijkheid dat er in Nederland radicale boodschappen worden verspreid: vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie, maar deze vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. In de brief aan uw Kamer van 3 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat verspreiding van onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen zeer onwenselijk is, en welke maatregelen vanuit de rijksoverheid daar bij passen binnen de geldende wet- en regelgeving (zoals bijvoorbeeld het weigeren van visa van predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld, of een eventuele strafrechtelijke aanpak door het Openbaar Ministerie wanneer sprekers personen beledigen, opruien, aanzetten tot geweld of aanzetten tot haat tegen bevolkingsgroepen).
De lokale driehoek in Utrecht heeft op basis van politieonderzoek en na overleg met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de conclusie getrokken dat er geen strafrechtelijke of bestuurlijke grond was om op te treden. Niet tegen de stichting en ook niet tegen de aangekondigde sprekers. De in het artikel genoemde sjeik Abo Chayma was één van de vijf aangekondigde sprekers, maar is niet aanwezig geweest. Eén van de andere genoemde sprekers is inderdaad genoemd in het onderzoek naar de Hofstadgroep, maar zoals vermeld was er ten aanzien van deze conferentie geen grond om op te treden tegen de aangekondigde sprekers.
Meent u dat van hen een positieve bijdrage verwacht kan worden in het tegengaan van radicalisering van jongeren?
In eerste instantie zijn dit niet de predikers waarvan een positieve bijdrage wordt verwacht in het tegengaan van radicalisering van jongeren. Om die reden is de conferentie nauwlettend gevolgd, zie antwoord 7.
Is door Nederland aan hen een visum verstrekt?
Alleen de in het bericht genoemde Mohammed Bounis is visumplichtig; aan hem is een visum verstrekt.
Zijn er verder vergunningen nodig? Zo ja, waarom zijn die verleend?
De gemeente Utrecht heeft laten weten dat dit evenement niet vergunningplichtig is, mede doordat de conferentie plaatsvond op een locatie in eigen beheer.
Welke mogelijkheden zijn er voor intrekking van die vergunning? Bent u bereid daar gebruik van te maken dan wel de burgemeester van Utrecht te vragen van die mogelijkheid gebruik te maken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier houden de politie en het Openbaar Ministerie oog op wat er tijdens de bijeenkomsten gezegd wordt en in hoeverre radicalisering het gevolg kan zijn?
Wanneer er sprake is van strafbare feiten en/of verstoringen van de openbare orde, treedt de politie op. De conferentie is nauwlettend gevolgd. De gemeente en politie hebben met de organisatie, de stichting alFitrah, de gang van zaken tijdens de conferentie besproken.
Vindt u het wenselijk dat haatpredikers binnen het Schengengebied vrij kunnen reizen? Bent u bereid in Europees verband te bepleiten dat voor deze doeleinden beperkingen van het vrije verkeer mogelijk worden?
In de genoemde brief van het kabinet van 3 maart jl., is aangegeven dat sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Zoals aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer van 16 februari 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1631) kan Nederland, in het geval het een visumplichtige prediker betreft, het afgevende land verzoeken een visum in te trekken. Hierbij zullen die landen vragen aan welke van de voorwaarden voor afgifte van het visum niet, of niet meer, wordt voldaan. Dit kan bijvoorbeeld zijn als de betreffende persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid van Nederland danwel van een andere Schengenlidstaat. Gezien deze mogelijkheid, die het Schengen Acquis dus nu al biedt, is er geen aanleiding om in Europees verband een aanpassing van het Schengen Acquis te bepleiten. Ten aanzien van niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld is in de brief van 3 maart gesteld, dat indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven, zij beoordeeld kunnen worden op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen kunnen via de strafrechtelijke weg worden aangepakt.
Het bericht ‘Utrecht vreest komst Belgische martelsjeik’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Utrecht vreest komst Belgische martelsjeik»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absurd is om een visum te verstrekken aan islamitische voormannen, die hebben bewezen terroristische bedoelingen te hebben of zelfs voorwaardelijk gestraft zijn voor martelpraktijken?
De in het artikel genoemde sjeik Abo Chayma was één van de vijf aangekondigde sprekers, maar hij is niet aanwezig geweest. Deze persoon verblijft langdurig rechtmatig in België en er is derhalve geen sprake geweest van het verstrekken van een visum door Nederland. Van de aangekondigde sprekers was er slechts één visumplichtig en op basis van de afwegingen zoals gemaakt door de rijksoverheid en in de lokale driehoek was er geen reden om het visum van deze persoon in te trekken.
Bent u bereid de stichting Al Fitrah te ontbinden en hun moskee te sluiten, nu zij heeft bewezen terreurpredikers uit te nodigen?
Nee, er is op dit moment geen aanleiding om te overwegen de stichting te ontbinden of de moskee te sluiten. Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In een rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Utrecht, is niet verboden en in dit het geval ook niet vergunningplichtig. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Als tijdens een bijeenkomst strafbare feiten worden gepleegd, zoals het beledigen van personen, opruien, aanzetten tot geweld of haat tegen bevolkingsgroepen dan kan strafrechtelijk worden opgetreden. Als blijkt dat er daadwerkelijk tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, danwel ook degene die hem bij de strafbare uitingen heeft geholpen (zoals de organisator of de verstrekker van de locatie).
Bent u bereid alsnog de visa van de in het bericht genoemde terreurimams in te trekken en een zwarte lijst aan te leggen van (veroordeelde) haatpredikers die Nederland nooit in mogen komen? Zo neen, waarom niet?
Er is geen zwarte lijst. De betrokken ketenpartners vullen zoals aangegeven in de brief van het kabinet van 3 maart jl. (Vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr. 303) de behandel(risico) profielen aan met extra criteria en er is een alerteringslijst opgesteld door de NCTV van sprekers en/of referenten die extra aandacht vragen in de beoordeling bij een visumaanvraag.
Het Schengen Acquis voorziet in een instrument waarmee kan worden voorkomen dat een ongewenste vreemdeling naar Nederland danwel een ander Schengenlidstaat afreist. Hiertoe kan de overheid een vreemdeling laten signaleren wanneer deze een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Omdat de signalering tot doel heeft bepaalde vreemdelingen uit Nederland te weren, wordt deze opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) voor toegangsweigering. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende de signalering geen toegang kan verkrijgen tot de landen binnen het Schengengebied en aan de grens zal worden geweigerd, ook als hij of zij (nog) een geldig visum heeft.
Het bericht ‘Wel begraven maar nog niet overleden, hoe kan dat?’ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Reporter Radio «Wel begraven maar nog niet overleden, hoe kan dat?»?1
Ja.
Is het waar dat in het buitenland overleden Nederlanders niet door de gemeente geregistreerd kunnen worden in de Basisregistratie Personen als overleden wegens het ontbreken van een overlijdensakte of het slechts aanwezig zijn van een interim-akte? Bij hoeveel van de 1.300 Nederlanders die jaarlijks in het buitenland overlijden speelt dit probleem?
In artikel 2.8, tweede lid, van de Wet Basisregistratie Personen (Wet BRP) wordt geregeld aan de hand van welke brondocumenten gegevens over de burgerlijke staat in de basisregistratie personen (BRP) worden opgenomen over (rechts-) feiten die zich hebben voorgedaan in het buitenland. Hierbij worden vijf categorieën van brondocumenten onderscheiden. Deze documenten zijn in volgorde van bewijskracht opgesomd. Deze rangorde van artikel 2.8 Wet BRP brengt mee dat gegevens aan brondocumenten met een zo sterk mogelijke bewijskracht moeten worden ontleend. Eerst wanneer redelijkerwijs geen sterker brondocument kan worden overgelegd, worden gegevens ontleend aan het zwakkere brondocument. In aflopende volgorde van sterkte moet daarbij onder andere worden gedacht aan een Nederlandse akte van overlijden, een uitspraak van een Nederlandse rechter over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan of een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het overlijden. Indien geen van deze documenten aanwezig is op het moment van registratie, kan het overlijden ook worden geregistreerd op basis van een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie waarin het desbetreffende feit is vermeld. Deze situatie deed zich in dit geval voor, in die zin dat er een fotokopie aanwezig was van een verklaring van de lijkschouwer uit Londen. Dit document was niet gelegaliseerd. Wat betreft de vraag bij hoeveel van de jaarlijks in het buitenland overleden Nederlanders dit probleem speelt, zijn mij geen signalen bekend waarbij het ontbreken van een overlijdensakte tot problemen zou hebben geleid.
Welke procedure geldt er voor het in Nederland registeren in de Basisregistratie Personen van een overlijden in het buitenland en hoe kan het dat ten aanzien van deze procedure tussen gemeenten verschil lijkt te bestaan?
Gezien de vergaande gevolgen die aan registratie van het overlijden (of een andere wijziging in de burgerlijke staat van een persoon) zijn verbonden, gaan de gemeenten in de uitvoering zorgvuldig te werk. In de praktijk zal er altijd naar worden gestreefd om een zo sterk mogelijk brondocument aan de registratie in de BRP van het rechtsfeit ten grondslag te leggen. Om die reden is in artikel 2.51 Wet BRP ook bepaald dat het college van burgemeester en wethouders dat kennis heeft gekregen van het overlijden van een ingezetene, de nabestaanden tot en met de tweede graad kan verzoeken om, voor zover mogelijk, de inlichtingen over dat overlijden te verstrekken en de geschriften over te leggen die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie. De Wet BRP legt hiermee ook aan de nabestaanden een verplichting op mee te werken aan het verkrijgen van een brondocument met een zo sterk mogelijke bewijskracht. Voorts zullen gemeenten bijvoorbeeld eerder geneigd zijn een akte of geschrift uit het buitenland als betrouwbaar aan te merken, indien een dergelijk document door een bevoegde instantie is gelegaliseerd. Ook zullen zaken als de vraag of het lichaam in het buitenland is gebleven dan wel naar Nederland is overgebracht en er vervolgens verlof tot begraven of cremeren is gegeven, relevant zijn voor de beoordeling of tot registratie van het overlijden in de BRP kan worden overgegaan. In dit specifieke geval lijkt het erop dat er meer van de mogelijkheden die de regelgeving biedt gebruik had kunnen worden gemaakt om het overlijden te registreren, zoals het door de gemeente opvragen van de originele verklaring van de lijkschouwer of het verifiëren van de kopie. Daarbij is het van belang dat op basis van de kopie blijkbaar eerder het verlof tot begraven is verleend door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Ik heb overigens niet de indruk dat er tussen gemeenten wezenlijke verschillen bestaan in de uitvoering van de regelgeving op dit punt en zie deze casus dan ook als een incident.
Waarom wordt er niet voor gekozen om bij kleine twijfel het overlijden wel te registreren, maar dan desnoods onder de vermelding dat het feit nog in onderzoek staat?
Indien er twijfel bestaat over het overlijden kan dit niet worden geregistreerd in de BRP. Hierbij is onder meer van belang dat als gevolg van de geautomatiseerde verstrekking van het gegeven van het overlijden uit de basisregistratie aan afnemers voor wie dit gegeven noodzakelijk is voor hun processen, de betrokken persoon in beginsel als overleden in de systemen van de desbetreffende afnemers zal worden opgenomen. In het geval het overlijden ontleend wordt aan een brondocument met een lagere bewijskracht dan een akte van overlijden, maar er verder geen twijfel bestaat aan het feit dat betrokken persoon is overleden, wordt dit overlijden op basis van dat document geregistreerd. Het gegeven wordt niet in onderzoek gezet vanwege het feit dat er nog een brondocument met een sterker bewijskracht is gevraagd.
Ten aanzien van welke landen zijn problemen bekend met het verkrijgen van een overlijdensakte door nabestaanden en welke acties zijn reeds genomen om daarin verbetering te brengen?
Op basis van de beschikbare informatie zijn er geen landen aan te wijzen waar zich bij het verkrijgen van een overlijdensakte onoverkomelijke problemen voordoen.
Is het waar dat een gemeente wel verlof kan geven tot begraven of cremeren, maar het overlijden niet kan registeren bij diezelfde overheid? Zo ja, waarom sluiten de Wet BRP en Wet op de lijkbezorging niet geheel op elkaar aan?
Het verlenen van verlof tot begraven of cremeren van een lichaam dat zich in Nederland bevindt, is een beslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand die, hoewel werkzaam bij een gemeente, een apart bestuursorgaan met eigen bevoegdheden is. Hij dient de regels van de Wet op de lijkbezorging te volgen. Het registreren van het overlijden van een persoon in de basisregistratie personen, ongeacht waar het lichaam van de overledene zich bevindt, is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders en dient te geschieden op basis van de Wet BRP. In het geval het lichaam van iemand die in het buitenland is overleden Nederland binnen komt, dient daarbij tijdens het internationaal vervoer een speciaal document gevoegd te zijn (laissez-passer of andere verklaring, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van overlijden), waaruit de identiteit van de overledene blijkt. Op grond van dit document kan de ambtenaar van de burgerlijke stand verlof tot begraven of cremeren verlenen. Een dergelijk document zal, indien geen brondocument met een sterkere bewijskracht kan worden verkregen (zoals een overlijdensakte), ook voldoende basis kunnen bieden voor de registratie van het overlijden in de BRP. Het document kan worden aangemerkt als een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit (van overlijden) is vermeld (artikel 2.8, tweede lid, onderdeel d, Wet BRP). In de uitvoeringspraktijk sluiten de Wet op de Lijkbezorging en de Wet BRP in beginsel dan ook op elkaar aan.
Welke gevolgen heeft het niet kunnen registreren van een overlijden voor de nabestaanden, en hoe worden de nadelige gevolgen, onder andere bij de doorwerking naar afnemers van de Basisregistratie Personen, daarvan gecorrigeerd en gecompenseerd? Bij wie kunnen zij daarvoor terecht?
Zolang het gegeven van het overlijden nog niet in de BRP is opgenomen, zullen afnemers zoals de Belastingdienst, het UWV, de SVB en pensioenfondsen, dit gegeven niet uit de BRP verstrekt krijgen en is de kans aanwezig dat de betrokken persoon in hun administratie nog als in leven zijnde staat geregistreerd. Iedere afnemer is en blijft echter altijd verantwoordelijk voor de juistheid van de eigen administratie en de uitvoering van de regelgeving waarmee hij is belast. De aanwezigheid van een basisregistratie personen en het in beginsel verplicht gestelde gebruik van daarin opgenomen authentieke gegevens door afnemers die tevens bestuursorgaan zijn, maakt dit niet anders. De afnemers zullen te allen tijde zelf moeten nagaan of de gegevens in hun administratie nog correct zijn, al dan niet naar aanleiding van een melding van het overlijden door een nabestaande of anderszins. Voor zover de afnemer een bestuursorgaan is en de overtuiging heeft dat de betreffende persoon is overleden, maar deze nog steeds als ingezetene is ingeschreven in de BRP, heeft hij de verplichting om hiervan een terugmelding te doen aan het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente (artikel 2.34 Wet BRP). De afnemer is in dat geval niet langer verplicht om de basisregistratie op dit punt te volgen (artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, Wet BRP). Het college van burgemeester en wethouders kan op basis van de melding van de afnemer een onderzoek instellen naar het ontbreken van het gegeven in de BRP en het alsnog opnemen indien het onderzoek daar aanleiding toe geeft. In het licht van de hierboven vermelde eigen verantwoordelijkheid van iedere afnemer voor de juistheid van zijn eigen administratie en de uitvoering van de regelgeving waarmee hij is belast, is er wettelijk gezien geen grondslag voor compensatie van afnemers in verband met mogelijk afwijkende gegevens in de BRP.
Op welke wijze kan de voorlichting aan nabestaanden verbeterd worden zodat zij beter op de hoogte zijn van de verplichting tot het bij een lokale instantie regelen van een overlijdensakte of soortgelijk document?
Uitgebreide informatie hierover staat reeds op www.rijksoverheid.nl. Daar wordt verwezen naar verschillende instanties waar overlijdensaktes en overige aktes opgevraagd kunnen worden, alsmede hoe te handelen bij het overlijden van een Nederlander in het buitenland.
Bent u bereid een duurzame oplossing te zoeken voor dit probleem? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 zie ik de gebeurtenis die aanleiding was voor het stellen van deze vragen als een incident. De Wet basisregistratie personen biedt naar mijn oordeel in beginsel voldoende mogelijkheden voor een tijdige, maar tevens zorgvuldige registratie van het overlijden van personen, ook indien dit overlijden in het buitenland heeft plaatsgevonden. Dat neemt niet weg dat ik, in het kader van mijn voortdurende aandacht voor de uitvoering van de wet en regelgeving op het terrein van de basisregistratie personen, dit onderwerp nog eens apart onder de aandacht zal brengen van degenen die voor die uitvoering verantwoordelijk zijn.
De komst van verschillende geweldsimams naar Utrecht |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Utrecht vreest komst Belgische martelsjeik»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom er geen actie is ondernomen tegen de komst van verschillende islamitische geweldspredikers naar Utrecht?
Het kabinet is zich er van bewust dat dit onderwerp tot veel vragen leidt en dat dergelijke evenementen tot onrust kunnen leiden (zoals bijvoorbeeld het geval is geweest rondom een evenement in Rijswijk in maart). De burgemeester kan voorafgaand aan een bijeenkomst voorschriften en beperkingen stellen wanneer er sprake is van mogelijke maatschappelijke onrust en/of openbare orde verstoringen. In de lokale driehoek maken de burgemeester, politie en het Openbaar Ministerie de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan aanvullende maatregelen genomen moeten worden. De lokale driehoek in Utrecht heeft op basis van politieonderzoek en na overleg met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de conclusie getrokken dat er geen strafrechtelijke of bestuurlijke grond was om op te treden tegen de stichting alFitrah en de aangekondigde sprekers. De in het artikel genoemde sjeik Abo Chayma was één van de vijf aangekondigde sprekers maar hij is niet aanwezig geweest. Eén van de andere genoemde sprekers is inderdaad genoemd in het onderzoek naar de Hofstadgroep, maar zoals vermeld was er ten aanzien van deze conferentie geen grond om op te treden tegen de aangekondigde sprekers.
Begrijpt u de ontstane onrust door de komst van onder meer sjeik Abo Chayma, die in België is veroordeeld voor marteling tijdens een duivelsuitdrijving?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre ziet u de komst van een prediker, die in verband gebracht wordt met de Hofstadgroep en het ronselen voor de jihad in Syrië en Afghanistan, als gevaar voor de openbare orde?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft stichting alFitrah een anbi-status? Zo ja, bent u bereid dit fiscale voordeel te beëindigen?
Neen, de stichting alFitrah heeft geen ANBI-status (alle stichtingen die een ANBI-status hebben, zijn vermeld in een openbaar register dat te raadplegen is via de website van de Belastingdienst).
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen tegen organisaties die geweldspredikers (blijven) uitnodigen?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In een rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Utrecht, is niet verboden en in dit het geval ook niet vergunningplichtig. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Als tijdens een bijeenkomst strafbare feiten worden gepleegd, zoals het beledigen van personen, opruien, aanzetten tot geweld of haat tegen bevolkingsgroepen, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden. Als blijkt dat er daadwerkelijk tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, danwel ook degene die hem bij de strafbare uitingen heeft geholpen (zoals de organisator of de verstrekker van de locatie).
Op welke wijze zult u de aanhoudende komst van islamitische geweldspredikers naar ons land tegengaan?
In de brief van het kabinet van 3 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Over de nadere invulling van maatregel 20f uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (het weigeren van visa van predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld) is uw Kamer recent nog geïnformeerd via de Tweede Voortgangsrapportage van het Actieprogramma.
Ten aanzien van niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld is in de brief van 3 maart gesteld, dat indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven, zij beoordeeld kunnen worden op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg, zoals aangegeven in antwoord op vraag 6.
Het bericht dat een tekort aan brandweervrijwilligers leidt tot onveilige situaties |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een tekort aan brandweervrijwilligers leidt tot onveilige situaties?1
Het is de verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s om zorg te dragen voor een adequate organisatie van de brandweerzorg. Met het oog daarop heb ik uw vragen aan hen voorgelegd.
De veiligheidsregio Zeeland meldt dat sprake is van een tekort aan vrijwilligers. De overige veiligheidsregio’s geven aan dat van een tekort aan vrijwilligers eigenlijk geen sprake is. Wel geven enkele regio’s aan dat gedurende de dag de beschikbaarheid van vrijwilligers soms beperkt is. In dat geval treffen zij maatregelen om te zorgen voor voldoende dekking. Dit kan betekenen dat in plaats van de gebruikelijke basiseenheid twee eenheden worden gealarmeerd of dat beroepspersoneel tijdelijk op locatie van een vrijwilligersploeg wordt ingezet.
Alle veiligheidsregio’s melden dat dit niet heeft geleid tot onveilige situaties.
Kent u de signalen dat door de regionalisering van de brandweer de lijnen lang worden en de bureaucratie toeneemt? Kunt u in dit verband op het volgende citaat reageren: «Steeds meer mensen willen er de brui aangeven. Dit is een ontwikkeling die ingang is gezet door de regionalisatie.»?
De vorming van de veiligheidsregio’s en de regionalisering van de brandweer gaat gepaard met wijzigingen in aansturing en bedrijfsvoering. Het betekent ook afscheid nemen van zaken die jarenlang op een bepaalde wijze waren georganiseerd. Vanzelfsprekend brengt dat onrust en onzekerheid met zich mee. Dan is juist de betrokkenheid van het personeel van essentieel belang.
De medezeggenschap van vrijwilligers is een verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio. De veiligheidsregio’s hebben mij gemeld op welke wijze vrijwilligers worden betrokken in de organisatie. Alle regio’s geven aan dat vrijwilligers vertegenwoordigd zijn in de gebruikelijke medezeggenschapsorganen als de ondernemingsraad (OR) en het Georganiseerd overleg (GO). Daarnaast geven veel regio’s aan vrijwilligers ook te betrekken via specifieke vrijwilligerscommissies, klankbordgroepen en op informele wijze.
Het signaal dat door de regionalisering van de brandweer de lijnen lang worden en de bureaucratie toeneemt, wordt in enkele regio’s herkend. In deze gevallen geven de regio’s aan maatregelen te hebben genomen of te gaan nemen zoals het lager beleggen van verantwoordelijkheden of door samen met vrijwilligers te kijken hoe eventuele problemen kunnen worden opgelost.
De in de vragen genoemde aspecten zijn primair de verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s. Ik zie geen reden voor een betrokkenheid van mij daarbij.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat brandweervrijwilligers aangeven dat hun stem niet meer gehoord wordt door de brandweerleiding? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de toegenomen bureaucratie en grotere afstand tussen leiding en werkvloer redenen zijn voor brandweervrijwilligers om ermee te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van brandweerposten die de afgelopen twee jaar zijn gesloten?
De veiligheidsregio’s Drenthe en Rotterdam-Rijnmond melden elk dat een post is gesloten. Noord-Holland Noord bericht dat de post Ouddorp vervangen is door een 24 uurs-bezetting in post Alkmaar centrum. Tenslotte geeft Kennemerland aan dat twee posten zijn samengevoegd en meldt de Veiligheidsregio Zeeland dat tweemaal twee posten zijn samengevoegd. De andere 20 veiligheidsregio’s berichten de afgelopen twee jaar geen posten te hebben gesloten.
De organisatie van de veiligheidsregio, inclusief het vaststellen van een dekkingsplan waarvan de spreiding van kazernes een onderdeel is, is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio’s. Ik wil hier niet in treden.
Is het waar dat door het sluiten van brandweerposten brandweervrijwilligers in sommige gevallen de post bij een melding niet meer op tijd kunnen bereiken? Kunt u aangeven waar zich dit voordoet?
Dit wordt door geen van de veiligheidsregio’s waar posten zijn gesloten of samengevoegd herkend.
Kunt u per veiligheidsregio een overzicht geven van het aantal brandweervrijwilligers dat de afgelopen twee jaar is ingestroomd? Kunt u voorts overzicht geven van het aantal brandweervrijwilligers dat is uitgestroomd?
Hieronder vindt u een overzicht van de in- en uitstroomgegevens van brandweervrijwilligers per veiligheidsregio over de afgelopen 2 jaar, zoals dat is aangereikt door de regio’s. Aangezien de veiligheidsregio’s niet hetzelfde traject van organisatorische regionalisering (hebben) doorlopen, en de vraag mogelijk op verschillende wijze is gelezen, is onderstaand overzicht lastig te interpreteren.
Voor een beter vergelijkbaar overzicht van de ontwikkeling van het aantal vrijwilligers verwijs ik u naar mijn beantwoording van vraag 8.
Veiligheidsregio
instroom afgelopen 2 jaar
uitstroom afgelopen 2 jaar
toelichting
Kennemerland
50
61
Fryslân
58
54
*gegevens voor 2014 niet beschikbaar
Midden- en West-Brabant
240
216
Haaglanden
15
65
Gelderland Zuid
67
115
*tot en met 15-04-2015
Brabant-Zuidoost
*totaal aantal is ongeveer gelijk gebleven
Twente
108
127
*tot en met 2015
Groningen
38
30
Hollands Midden
177
104
*brandweer gemeente Katwijk ingestroomd per 01-01-2014
Gooi en Vechtstreek
49
40
Zuid-Holland Zuid
*normale in- en uitstroom, sterkte op niveau
Noord-Holland Noord
60–100
60–100
*totaal aantal vrijwilligers is ongeveer gelijk gebleven
Amsterdam-Amstelland
38
44
Flevoland
77
90
*tot en met 15-04-2015
Rotterdam-Rijnmond
125
136
Zaanstreek-Waterland
37
50
*gegevens voor 2014 niet beschikbaar
Limburg-Noord
115
113
Zeeland
147
80
*tot en met 15-04-2015
Zuid-Limburg
108
83
Drenthe
6
45
Noord- en Oost-Gelderland
1391
191
*geleidelijke indiensttreding vrijwilligers sinds 2012–2014
Gelderland Midden
40
58
IJsselland
*totaal aantal vrijwilligers is ongeveer gelijk gebleven
Utrecht
114
180
Brabant-Noord
61
91
Kunt u voor de afgelopen vijf jaar per veiligheidsregio een overzicht verstrekken van de ontwikkeling van het aantal brandweervrijwilligers?
Hieronder vindt u een overzicht van de ontwikkeling van het totaal aantal brandweervrijwilligers per regio (Bron: CBS).
2010
2011
2012
2013
2014
Groningen
744
707
705
705
758
Fryslân
1.202
1.147
1.147
1.142
1.123
Drenthe
757
757
770
774
723
IJsselland
806
791
772
771
784
Twente (VR)
743
741
727
727
760
Noord- en Oost-Gelderland
1.408
1.396
1.361
1.367
1.263
Gelderland-Midden
882
853
844
838
828
Gelderland-Zuid
779
790
791
811
743
Utrecht
1.687
1.705
1.784
1.814
1.613
Noord-Holland-Noord
1.279
1.271
1.284
1.286
1.306
Zaanstreek-Waterland
658
658
647
631
654
Kennemerland
477
482
432
409
412
Amsterdam-Amstelland
228
222
225
230
230
Gooi en Vechtstreek
402
374
333
322
315
Haaglanden
389
338
317
306
304
Hollands-Midden
1.009
935
988
991
969
Rotterdam-Rijnmond
1.007
980
979
956
828
Zuid-Holland-Zuid
815
814
801
759
787
Zeeland
1.263
1.263
1.254
1.194
1.175
Midden- en West-Brabant
1.453
1.411
1.362
1.328
1.324
Brabant-Noord
967
940
883
863
863
Brabant-Zuidoost
911
901
879
852
676
Limburg-Noord
816
821
797
795
795
Limburg-Zuid
520
517
491
520
510
Flevoland
425
372
398
404
412
Is het waar dat er in sommige veiligheidsregio’s vanwege bezuinigingen sprake is van een ledenstop? Kunt u aangeven wat het effect is van die ledenstop op het aantal brandweervrijwilligers?
Alle regio’s geven aan geen ledenstop te kennen vanwege bezuinigingen.
Is het waar dat er in bepaalde gevallen wordt uitgerukt met een kleinere brandweerauto dan noodzakelijk vanwege een tekort aan brandweervrijwilligers? Kunt u aangeven in welke veiligheidsregio’s zich dit voordoet? Zijn er hierdoor onveilige situaties ontstaan?
Alleen de veiligheidsregio Zeeland geeft aan dat in bepaalde gevallen uitgerukt wordt met een kleiner voertuig dan noodzakelijk vanwege een tekort aan vrijwilligers. Daarbij geeft die regio aan dat hierdoor geen onveilige situaties zijn ontstaan.
Is het waar dat auto’s voor dienst worden afgemeld vanwege een tekort aan brandweervrijwilligers? Kunt u aangeven in welke veiligheidsregio’s zich dit voordoet? Zijn er hierdoor onveilige situaties ontstaan?
De veiligheidsregio’s Kennemerland, Fryslân, Haaglanden, Noord-Holland Noord, Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijnmond, Zaanstreek-Waterland, Limburg-Noord, Zeeland en Zuid-Limburg geven aan dat afmelding van voertuigen door beperkte beschikbaarheid van vrijwilligers (beperkt) voor komt. Deze regio’s melden dat hierdoor geen onveilige situaties zijn ontstaan.
Kunt u per veiligheidsregio een overzicht geven hoeveel daar wordt bezuinigd? Kunt u voorts per veiligheidsregio aangeven of het tekort aan brandweervrijwilligers met deze bezuinigingen verband houdt?
Onderstaand vindt u een overzicht van de bezuinigingen zoals deze bij navraag mij zijn toegestuurd door de veiligheidsregio’s. Die regio’s hebben de vraag naar de bezuinigingen, vermoedelijk vanwege een verschillende interpretatie van de vraag, op uiteenlopende wijze beantwoord.
De veiligheidsregio’s die melden wel eens een beperkte bezetting van vrijwilligers te kennen, geven aan dat dit geen verband houdt met de bezuinigingen.
Veiligheidsregio
Wordt er bezuinigd en hoeveel?
Kennemerland
nee
Fryslân
nee
Midden- en West-Brabant
ja, 7,1 mln. in 2011–2015 en 0,8 mln. in 2016
Haaglanden
ja, 10% vanaf 2015
Gelderland Zuid
ja, oplopend tot 1,5 mln. in 2013–2015
Brabant-Zuidoost
ja, oplopend tot 4,5 mln. in 2008–2018
Twente
ja, oplopend tot 2 mln. in 2015–2019
Groningen
nee
Hollands Midden
ja, 4,4 mln. sinds 2011 plus 1,8 mln. tot 2018
Gooi en Vechtstreek
ja, 17% in 2009–2015
Zuid-Holland Zuid
ja, 15% (3,9 mln.) in 2016–2020
Noord-Holland Noord
4,9 mln. in 2015, oplopend tot 7,4 mln. op termijn
Amsterdam-Amstelland
nee
Flevoland
ja, oplopend tot 1,5 mln. in 2013–2016
Rotterdam-Rijnmond
ja, 6,8 mln. in de periode 2010–2016
Zaanstreek-Waterland
ja, oplopend tot 12% in 2015–2017
Limburg-Noord
ja, oplopend tot 15% in 2011–2014
Zeeland
Ja, 20% tot en met 2015 en 2 mln. in 2016–2019
Zuid-Limburg
Ja, 3,6 mln.
Drenthe
ja, 5% in 2014 en 5% in 2015 plus loon- en prijsontwikkeling binnen eigen begroting
Noord- en Oost-Gelderland
ja, oplopend tot 1,2 mln. in 2018
Gelderland Midden
nee
IJsselland
ja, oplopend tot 1,1 mln. in 2024
Utrecht
ja oplopend tot 3,5 mln. in 2018
Brabant-Noord
ja, ja oplopend tot 7,8 mln. in 2009–2016
Wat gaat u ondernemen om de bureaucratie te verminderen en ervoor te zorgen dat de lijnen tussen de leiding en de werkvloer verkort worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om er zorg voor te dragen dat brandweervrijwilligers zich weer gehoord voelen door de leiding?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan met de veiligheidsregio’s in overleg te treden om het sluiten van brandweerposten tegen te gaan? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u de bezuinigingen op de veiligheidsregio’s in het licht van het voorgaande verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om deze bezuinigingen tegen te gaan?
De financiering van de wettelijke taken van de veiligheidsregio’s geschiedt door bijdragen van de gemeenten en voorts door een bijdrage in de kosten via mijn begroting, de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding. Het zijn de inliggende gemeenten die het kwaliteitsniveau van de veiligheidsregio bepalen, en het is de verantwoordelijkheid van die gemeenten om hiervoor ook voldoende financiële middelen aan de veiligheidsregio beschikbaar te stellen. Ik wil niet in deze elders belegde verantwoordelijkheid treden.
Minder criminaliteit door militairen op straat |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «een derde minder criminaliteit door militairen op straat»?1
Ja.
Bent u, gelet op het streven van de regering om de krijgsmacht ook in te zetten voor de binnenlandse veiligheid, bereid om ook in Nederland militairen in te zetten om de criminaliteit op «hot spots» fors terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale Politie is in het algemeen voldoende toegerust om criminaliteit aan te pakken en te bestrijden, ook op plaatsen waar aan wordt gerefereerd met de term «hot spots». Mocht een specifieke situatie daartoe echter aanleiding geven, kunnen civiele bestuurders en autoriteiten om bijstand van de krijgsmacht vragen. De krijgsmacht voert immers binnen het Koninkrijk veiligheidstaken uit en biedt reeds dagelijks en op vele gebieden ondersteuning.
Het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen?1
De toename van het aantal incidenten met verwarde personen waarbij de politie betrokken is, is mij bekend. In 2014 heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Dienstencentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC) een onderzoek over het onderwerp Politie en Verwarde personen uitgevoerd. Dit onderzoek gaat in op de vraag of de politie en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) op een efficiënte en doeltreffende wijze gebruik maken van elkaars competenties en bevoegdheden en geeft een indicatie van de capaciteit die de politie besteedt aan het optreden rondom incidenten met verwarde personen. Het WODC rapport gaat niet in op een eventueel verband met de beddenafbouw in de GGZ. Naar aanleiding van het onderzoek heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer zijn beleidsreactie gestuurd op 6 januari 20152 en gelet op de bevindingen heeft hij om een herhalingsonderzoek verzocht om te achterhalen of er een trend waarneembaar is in de capaciteitsbesteding bij de politie. Zoals reeds aangekondigd zal overleg gevoerd worden met de bij het onderwerp betrokken ketenpartners, waarin zowel aandacht zal zijn voor het ontlasten van de politie als voor het inventariseren van knelpunten en het aandragen van verbeteringen met betrekking tot de verwarde personen op straat.
Hoe verklaart u de forse stijging van het aantal verwarde mensen waar de politie mee te maken krijgt? Is hier volgens u een verband met het afschaffen van een derde van de plaatsen in klinieken? Denkt u werkelijk dat verwarde personen zich naar aanleiding van berichtgeving in de media verward gaan gedragen?2
De Federatie Opvang en het Leger des Heils hebben zich medio april 2014 gewend tot de Staatssecretaris van VWS met signalen over een vermoedelijke stijging van het aantal personen met psychiatrische problematiek dat zich zou melden bij de opvang. Er kon geen verband worden gelegd met de gemaakte afspraken over de afbouw van bedden. De Staatssecretaris van VWS heeft in zijn reactie aan het Leger des Heils aangegeven dat de monitor Ambulantisering zou worden verbreed met de expliciete opbouw van de ambulante zorg.
De Minister van VWS heeft uw Kamer op 19 januari 2015 geïnformeerd over de mate waarin de bedden in de intramurale GGZ worden afgebouwd.4 Uit de monitor van het Trimbos-instituut (cijfers 2013) blijkt dat de omvang van de op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gefinancierde intramurale capaciteit afnam met 3%. De omvang van de capaciteit van het voortgezet verblijf nam af met 4%. De totale omvang van beschermd wonen bleef stabiel.
In het algemeen overleg GGZ op 21 januari 2015 is gesproken over dit rapport en over de signalen die uw Kamer had ontvangen over een stijging van het aantal verwarde personen als gevolg van de beddenreductie. De Minister van VWS heeft toen aangegeven dat er geen signalen zijn geweest dat de afbouw van de beddencapaciteit leidt tot een stijging van het aantal verwarde personen. Ook de uitkomsten van het Trimbos-onderzoek tonen geen causaal verband aan tussen de afbouw van de beddencapaciteit en de toename van het aantal verwarde personen op straat. In het algemeen overleg heeft de Minister van VWS aangegeven de signalen die uw Kamer uit het veld heeft ontvangen opnieuw te bekijken en met het veld in gesprek te gaan.
Met het oog op de ontwikkelingen rondom de ambulantisering heeft de Minister van VWS een aantal organisaties over de problematiek van verwarde personen benaderd. Het gaat om GGZ Nederland, Federatie Opvang, de VNG en de organisatie voor schuldhulpverlening. De uitkomst van deze gesprekken is op 27 maart 2015 aan uw Kamer gestuurd.5 Met uitzondering van laatstgenoemde organisatie geven zij aan zich zorgen te maken over de toename van het aantal verwarde personen in de maatschappij. Wij nemen dergelijke signalen uit het veld uiterst serieus, omdat verwarde personen gepaste zorg moeten krijgen. De geraadpleegde partijen geven echter ook aan dat het lastig is om te achterhalen wat de precieze oorzaak is van de toename. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de groep van verwarde personen geen homogene groep is, maar uit verschillende categorieën mensen bestaat: dementerende ouderen, mensen met een licht verstandelijke handicap, personen met verslavingsproblematiek en mensen met psychische problematiek. GGZ Nederland heeft aangegeven dat de berichten in de media over bijvoorbeeld de verhoudingen tussen Oost en West en de terreur van IS in de wereld, veel onzekerheden met zich meebrengen. De inhoud en toonzetting van de berichtgeving kan van invloed zijn op het (geestelijk) welbevinden van kwetsbare mensen. Daarnaast kan ook de financiële crisis van invloed zijn.
Op welk moment was er voor het eerst contact tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over signalen van een stijging van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie? Welke informatie is toen gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
De publicatie van het rapport van het WODC in het najaar van 2014 is aanleiding geweest om vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie contact te leggen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De uitkomsten van het rapport over de politie-inzet zijn op dat moment gedeeld en er is op ambtelijk niveau gesproken over de inzet van de politie rondom verwarde personen, de mogelijke oorzaken, de samenwerking in ketenverband en de beleidsreactie naar aanleiding van het WODC onderzoek aan de Kamer. Er zijn geen meldingen op dit terrein gedaan door andere ministeries.
Is het waar dat de politie steeds vaker meldingen krijgt van mensen verwarde personen bij het spoor? Is hier melding van gemaakt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wanneer is dit gebeurd en welke informatie is toen gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
Het aantal incidenten met verwarde personen rondom het spoor is blijkens gegevens van de Nationale Politie gestegen van 245 in 2011 naar 249 in 2012 en naar 352 in 2013. In 2014 was echter sprake van een daling van het aantal incidenten naar 218. Dit terwijl het totaal aantal incidenten met verwarde personen in dat jaar is gestegen met dertien procent. Het totaal aantal meldingen van incidenten met verwarde personen rondom spoorwegen, station, trein, tram en bushalte daalde licht. Dit was in 2014 1.097, ten opzichte van 1.103 in het jaar daarvoor. Of sprake is van verwarde personen wordt niet door ProRail en NS geregistreerd en kan ook niet door hen worden vastgesteld. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu maakt dan ook geen melding van verwarde personen aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport contact gehad met de Minister van Veiligheid en Justitie over de stijging van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie? Wanneer is dit contact geweest en welke informatie is daarbij gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alle momenten waarop bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in welke vorm dan ook melding is gemaakt door andere ministeries van een toename van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie of verwarde personen die aan het spoor werden aangetroffen? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er vanuit burgemeesters of gemeenten anderszins bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport melding is gemaakt van een toename van het aantal verwarde personen? Kunt uw antwoord toelichten?
Er is vanuit burgemeesters of gemeenten geen melding gemaakt bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van een toename van het aantal verwarde personen.
Kunt u aangeven of er vanuit maatschappelijke organisaties, zorginstellingen en patiëntenorganisaties signalen zijn gekomen van een toename van het aantal verwarde personen dat op straat of thuis is aangetroffen? Welke signalen betrof dit en wanneer zijn deze voor het eerst binnengekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld kost de stijging van het aantal meldingen van 40.000 in 2011 naar 52.000 in 2013 en 60.000 in 2014 de nationale politie? Kunt u dit afzetten tegen de besparing die de afbouw van het aantal bedden in de GGZ heeft opgeleverd?
De afbouw van het aantal bedden in de GGZ is niet bedoeld om een besparing op te leveren, maar om met dezelfde middelen meer mensen te kunnen helpen en meer maatwerk te kunnen leveren. De inzet is gericht op meer ambulante zorgverlening. De groep verwarde personen is daarnaast veel breder dan alleen de psychiatrische patiënt. Het gaat in het rapport van het WODC uitdrukkelijk ook om dementerende ouderen, mensen met een verstandelijke beperking en verslaafden.
Deelt u de mening dat verwarde mensen niet bij de politie maar in de zorg thuishoren? Zo ja, betekent dit dat u de bezuinigingen op de GGZ ongedaan maakt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het uiteraard van groot belang dat mensen die zorg nodig hebben, gepaste zorg krijgen en niet bij de politie terechtkomen. Wanneer zich echter incidenten op straat voordoen is het logisch dat de politie vaak betrokken wordt, ook als het verwarde personen betreft. In de samenwerking tussen politie en zorginstanties is het van belang dat de betrokkene zo snel mogelijk door de zorginstelling wordt gezien en opgevangen. In het kader van het convenant tussen de Politie en GGZ Nederland in 2011 zijn in meerdere regio’s afspraken gemaakt tussen de politie en de zorgaanbieders om de hulpverlening rondom dergelijke incidenten met verwarde personen snel en goed te organiseren. Het doel van de recent ingezette veranderingen in de GGZ is dat met de beschikbare middelen meer mensen geholpen worden en meer maatwerk geleverd wordt. Dat er sprake zou zijn van bezuinigingen in de GGZ, berust dan ook op een misverstand. Er is juist sprake van een beheerste groei in de GGZ.
Het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart onderzoekt na de vliegramp bij Germanwings |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart wil onderzoeken na de vliegramp bij Germanwings?1
Ja.
Bent u bereid het voorbeeld van de Duitse regering te volgen, door een speciale werkgroep op te richten die veiligheidskwesties in de luchtvaart gaat bestuderen, naar aanleiding van de crash van vorige week in de Franse Alpen met het toestel van Germanwings? Zo nee, waarom niet?
In Annex 13 van het ICAO-verdrag is vastgesteld op welke wijze een onderzoek wordt ingesteld om de oorzaken van het ongeval of incident te achterhalen en om incidenten en ongevallen in de toekomst te voorkomen. Conform Annex 13 is Frankrijk de leider van het onderzoek. Duitsland is als land waar de luchtvaartmaatschappij geregistreerd staat deelnemer aan het onderzoek. Aangezien het een airbus betrof is de EASA, als certificeerde van het vliegtuig, ook betrokken.
Zaken als eisen die aan vliegtuigen en bemanning moeten worden gesteld, worden in Europa door het Europese Agentschap voor de luchtvaartveiligheid (EASA) voorbereid en als Europese regel vastgelegd. Op deze wijze wordt de expertise van alle lidstaten benut en hebben de regels een brede doorwerking. De EASA heeft de dag nadat de acties van de co-piloot bekend werden aanbevelingen gepubliceerd. Daarmee heeft het Agentschap aangetoond de actuele problematiek prioriteit te geven.
Duitsland heeft aangegeven de informatie waar hun discussiegroep meekomt in te brengen in internationaal verband.
Nederland zal er bij EASA op aandringen om de werkzaamheden te continueren en in internationale samenwerking dit onderwerp op korte termijn te bespreken. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Naast leren van het verleden is er ook op de toekomst gericht EU-onderzoeksprogramma (Future Safety Sky) dat onder leiding van het Nederlandse Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium veiligheidskwesties in de luchtvaart bestudeert. Het programma bestrijkt een breed terrein van veiligheidsonderwerpen en brengt 32 partners (instituten, landen en sectorpartijen) samen om onderzoek af te stemmen en mogelijke gaten af te dekken.
Ik heb vertrouwen in de manier waarop in internationaal verband (ICAO, EASA en de betrokken staten) wordt samengewerkt. Dit maakt het niet nodig om als Nederland een eigen werkgroep in te stellen.
Voelt u, net zoals uw Duitse collega(«s), de verantwoordelijkheid om als verantwoordelijk bewindspersoon na te gaan of er nog verbeterslagen gemaakt kunnen worden ten aanzien van de vliegveiligheid in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sector in zijn aard en qua regelgeving zo internationaal als luchtvaart. Mijn verantwoordelijkheid houdt in dat verbeteracties vergen dat er vanaf het begin af aan wordt ingezet op internationale samenwerking om kennis te mobiliseren en draagvalk te creëren. ICAO en EASA dragen hier in belangrijke mate aan bij en geven prioriteit aan urgente vraagstukken.
Deelt u de mening dat een dergelijke werkgroep alle aspecten van vliegveiligheid tegen het licht moet houden, waaronder de techniek (bijvoorbeeld het mechanisme van de cockpitdeur), de (frequentie van) medische en psychologische testen voor piloten en zaken als luchtkwaliteit in de cockpit? Zo nee, waarom niet?
De EASA is speciaal in het leven geroepen om al die aspecten die u noemt vorm te geven en is daar actief mee bezig. Daarbij werkt EASA nauw samen met lidstaten en sector. Zoals bij antwoord 2 aangegeven zal Nederland er bij EASA op aandringen de werkzaamheden in relatie tot de Germanwings ramp te continueren en op korte termijn te agenderen. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Er zijn in Europees verband vastgelegde verplichtingen om elk incident en ongeluk te onderzoeken met slecht één doel: leren, zodat de veiligheid kan worden verbeterd. Er is een Europese verplichting om alle ongevallen te melden en middels veiligheidsmanagement na te gaan welke maatregelen geïntroduceerd moeten worden.
Ik heb er vertrouwen in dat de inzet van de mensen in dit systeem er toe zal leiden dat passende maatregelen zullen worden voorgesteld en geïntroduceerd. Ik zie geen toegevoegde waarde voor een door mij in te stellen werkgroep buiten het beschreven systeem.
Bent u bereid om in nader contact te treden met uw Duitse collega(«s) om ervaring en kennis te delen, nu de Duitse regering besloten heeft een speciale werkgroep op te richten? Ziet u mogelijkheden om bilateraal en in Europees verband gezamenlijk op te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij de Duitse collega informeren op welke wijze hij de Europese verbanden zal benutten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Luchtvaart voorzien op 8 april 2015?
Het antwoord bereikt u voor het uitgestelde AO.
Roemeense voetbalfraude |
|
Ed Groot (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Nederland speelt cruciale rol bij Roemeense voetbalfraude»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van dit onderzoek waaruit blijkt dat Nederlandse postbusfirma’s transferfraude hebben gefaciliteerd?
Ik deel de mening dat (transfer)fraude in de sport aangepakt dient te worden. De bestrijding van illegaal gokken, witwassen en fraude in de sport maakt deel uit van de aanpak matchfixing en de aanpak van de daaraan gerelateerde risico’s. In deze aanpak werken diverse private en publieke partijen samen om de sport zuiver te houden. Hiertoe is een platform ingericht dat periodiek bijeenkomt en waar signalen van fraude kunnen worden gemeld. Dat kunnen ook signalen zijn over transferfraude. Daarnaast is er ook een strategisch beraad matchfixing, waar de betrokken organisaties beleidsmatig de ontwikkelingen met betrekking tot matchfixing in Nederland en Europa volgen en -waar nodig- beleid en regelgeving kunnen aanpassen.
Een ander project dat hier genoemd kan worden, is het project Niet-Melders dat tot doel heeft dat instellingen, zoals bv trustkantoren, accountants en belastingadviseurs, beter cliëntonderzoek doen en vaker melding doen van ongebruikelijke transacties. Ook ongebruikelijke transacties die gerelateerd zijn aan sport kunnen hiermee in beeld komen. Het niet naleven van de regels werkt ondermijnend, concurrentievervalsend en kan witwassen faciliteren. Dit betreft een gezamenlijk project van de FIOD, de Landelijke Recherche, de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL), het Bureau Financieel Toezicht (BFT), de Belastingdienst Holland Midden/Belastingdienst, Bureau Toezicht Wwft (BTW), de Nederlandsche Bank en het Openbaar Ministerie (OM).
Mocht er in het kader van bovengeschetste projecten aanleiding ontstaan voor het opstarten van een strafrechtelijk onderzoek, zal het OM hiertoe overgaan. Overigens blijft gelden dat het OM geen uitspraken doet over waar het wel of geen onderzoek naar doet.
Deelt u de mening dat schimmige constructies en expliciete transferfraude voetballers, clubs en hun supporters duperen en daarom keihard aangepakt dienen te worden? Op welke wijze worden deze schimmige constructies en transferfraude momenteel bestreden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om, in het licht van de strafrechtelijke veroordelingen in Roemenië en de genoemde aanwijzingen van Nederlandse betrokkenheid bij deze en andere lopende zaken omtrent transferfraude, nader onderzoek te gelasten naar de wijze waarop wijdvertakte netwerken van trustkantoren, zaakwaarnemers en voetbalbestuurders gebruik maken van gunstige fiscale regelingen in Nederland teneinde deze fraude te bestrijden? Zo ja, op welke termijn kan een dergelijk onderzoek uitgevoerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt de handel in spelers door middel van dergelijke schijnconstructies bestreden en hoe past dit in de bestaande aanpak van de internationaal georganiseerde criminaliteit in de sport? Bent u bereid internationaal georganiseerde criminaliteit in de sport het werken onmogelijk te maken door in te zetten op de aanpak van dit soort constructies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn dit soort transacties, waarbij kunstmatig de winst wordt verhoogd door een schimmig samenspel van meerdere transacties, onderworpen aan belastingheffing in Nederland? In hoeverre is de Belastingdienst alert op dit soort opmerkelijke transacties? Welke lessen zijn er geleerd uit de «Klimop» vastgoedfraudezaak?
De toepassing van de Nederlandse wet- en regelgeving vindt plaatst op basis van de feiten en omstandigheden van de transactie(s). Voor een effectief toezicht en handhaving bij een samenspel van meerdere transacties moet duidelijk zijn hoe het totaal van de transacties loopt om te kunnen bepalen hoe de belastingheffing verloopt. Om die duidelijkheid te krijgen is in grensoverschrijdende situaties essentieel dat informatie wordt gedeeld met belastingdiensten in het buitenland. De Nederlandse Belastingdienst ontvangt en beantwoordt dan ook met regelmaat verzoeken uit het buitenland over rechten en geldstromen betreffende de voetbalsector die via Nederlandse rechtspersonen lopen.
De Belastingdienst heeft specifieke aandacht voor de sportsector, inclusief voetbalfraude. Dit blijkt onder andere uit het bestaan van een speciaal team dat verantwoordelijk is voor het fiscale toezicht op de betaalde sport en uit het feit dat de Belastingdienst tegemoet komt aan (internationale) informatieverzoeken op dit gebied.
De Klimop vastgoedfraudezaak heeft geleerd dat vastgoedtransacties continue aandacht verdienen. De Belastingdienst heeft sinds de Klimop zaak in het vastgoed de aandacht voor de gehele keten aan transacties, voor integriteit, voor facilitator(s) en de aandacht voor de medeplegers geïntensiveerd.
Welke handvaten bieden de huidige fiscale wetgeving en het Nederlandse verdragennetwerk ter voorkoming van dit soort praktijken? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Nederland aantrekkelijk is als tussenschakel in dit soort abjecte structuren? Hoe beziet u in dit licht de motie-Groot waarin een bronbelasting op geldstromen naar belastingparadijzen wordt voorgesteld?2 Deelt u de mening dat een bronbelasting Nederland onaantrekkelijk zou maken als doorstromer richting belastingparadijzen?
De meeste recente belastingverdragen kennen bepalingen om misbruik van die verdragen tegen te gaan. Dat misbruik ziet dan op fiscale aspecten. Fiscale wetgeving en belastingverdragen zijn niet gericht op het bestrijden van dit soort praktijken.
Een bronbelasting op betalingen vanuit Nederland maakt dergelijke betalingen uiteraard minder aantrekkelijk. De nadelen van een dergelijke bronbelasting voor internationale investeringen zijn echter aanzienlijk. Daarom kent het Nederlandse fiscale systeem dergelijke bronheffingen niet.
Het draagvlak voor legalisering van softdrugs |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Drugsbeleid» van EenVandaag waar 29.131 leden van het EenVandaag Opiniepanel aan hebben meegedaan?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat 56 procent van de deelnemers vindt dat u experimenten met de organisatie van wietteelt door gemeenten zou moeten toestaan?
Ik heb kennis genomen van dit percentage.
Klopt het dat u net als uw ambtsvoorganger geen ruimte ziet voor de experimenten met de teelt en verkoop van wiet die lokale bestuurders hebben ingediend?
Ik onderschrijf de ernst van de problematiek. Met de burgemeesters ben ik dan ook van mening dat deze problematiek moet worden bestreden. Het lokaal bestuur beschouw ik hierin als een zeer belangrijke partner. Ik onderhoud regelmatig contact met burgemeesters van gemeenten die zich met deze problemen geconfronteerd zien. De voortzetting van de gezamenlijke aanpak van deze vormen van overlast en criminaliteit blijft van groot belang.
In het licht van de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden is het op dit moment niet mogelijk om over te gaan tot (experimenten met) regulering van de teelt. Zoals uit het onderzoek «Internationaal recht en cannabis, een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt» volgt, stuit eventuele regulering op juridische bezwaren. De conclusies van het rapport, dat ik op 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden2, zijn nog steeds van toepassing.
Daarnaast is het grootste gedeelte van de wietproductie bestemd voor de export. Uit het WODC-rapport «De export van in Nederland geteelde cannabis» volgt dat ongeveer 80 tot 90% (tussen de 78 en 91 procent of tussen de 86 en 95 procent, afhankelijk van de gebruikte definitie van gebruik door niet-ingezetenen) van de in Nederland geteelde cannabis bestemd is voor de export.
Dit onderzoek heb ik op 16 december 2014 aan uw Kamer gezonden3. Van de totale teelt is maar een klein gedeelte bestemd voor de Nederlandse coffeeshops. Regulering zal derhalve van zeer beperkt nut zijn bij het beter kunnen bestrijden van de georganiseerde criminaliteit die zich met de hennepteelt bezighoudt.
De gezamenlijke, geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit en overlast moet worden voortgezet. Met de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet, die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, hebben Openbaar Ministerie en politie er een middel bijgekregen om het faciliteren van illegale hennepteelt beter aan te pakken. Door samen krachtig op te trekken kan drugscriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast verder worden teruggedrongen.
Bent u bereid om experimenten met gereguleerde wietteelt toe te laten met als doel de belangen van de volksgezondheid, de openbare orde, de algemene veiligheid van personen en goederen of de rechtszekerheid beter te waarborgen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Welke alternatieven biedt u om de huidige problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe en op welke termijn gaat u de problemen met straatoverlast, illegale drugshandel en branden door wietteelt oplossen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht "Kritiek op aanpak radicalisering" |
|
Sadet Karabulut (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Kritiek op aanpak radicalisering»?1
Wij hebben kennis genomen van de kritiek.
Kunt u aangeven wat volgens u de rol van het onderwijs is in het tegengaan van de radicalisering van jongeren? Welke concrete maatregelen heeft u beiden genomen om scholen hierin te ondersteunen? In hoeverre hebben deze maatregelen geleid tot concrete resultaten?2
De rol die het onderwijs speelt bij het tegengaan van radicalisering kunt u terugvinden in de brief van 16 maart jl. van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan uw Kamer.3 Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen een preventieve, curatieve en repressieve rol.
Ten eerste heeft het onderwijs de rol van ontmoetingsplek: een school is de plek waar leerlingen elkaars achtergrond leren kennen en begrijpen en waar ze kunnen opgroeien tot verantwoordelijke burgers. Kinderen die al vroeg een gevoel van burgerschap krijgen bijgebracht en die hebben geleerd om op een open manier een dialoog te voeren over hun normen en waarden, zijn later minder vatbaar voor radicale denkbeelden. Hier ligt een belangrijke preventieve rol voor de onderwijsinstellingen. Voor de maatregelen die wij nemen voor de versterking van het burgerschapsonderwijs, verwijzen wij naar de brief die u daarover hebt ontvangen op 29 april jl.4
Ten tweede hebben de instellingen een rol bij de curatieve en vervolgens repressieve aanpak van radicalisering. School is immers de plek waar jongeren hun identiteit vormen en tonen. Als een jongere radicaliseert, of dit nu op het gebied van religie, dierenrechten of een politieke overtuiging is, is de school één van de plekken waar dat zichtbaar kan worden. Dit maakt dat docenten een rol hebben als zij zien dat een jongere zich begint af te keren van de samenleving. Daarvoor moeten zij weten hoe ze radicalisering kunnen herkennen en waar zij een vermoeden van radicalisering kunnen neerleggen.
Concreet worden in onze opdracht in 2015 diverse lokale bijeenkomsten georganiseerd over de vraag wat leerlingen, scholen en docenten kunnen doen om meer onderling begrip te bevorderen en spanningen tegen te gaan. Verder worden binnen de Integrale Aanpak Jihadisme onderwijsinstellingen ondersteund onder andere door een online portal via Stichting School en Veiligheid en door trainingen in het herkennen van en omgaan met radicalisering. Voor een volledig overzicht van de manieren waarop scholen worden ondersteund, verwijzen wij u naar de Tweede Voortgangsrapportage Integrale Aanpak Jihadisme.5
Wat zijn volgens u de oorzaken van radicalisering van jongeren? Bent u het met de stelling eens dat discriminatie en uitsluiting een belangrijke voedingsbodem voor radicalisering kunnen vormen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de oorzaken van radicalisering complex en niet eenduidig zijn. Momenteel loopt in opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek naar triggerfactoren voor radicalisering. De eerste resultaten daarvan worden verwacht voor de zomer van 2015.
We herkennen overigens dat er groepen leerlingen zijn die zich niet herkend en erkend voelen in deze samenleving. Jongeren moeten het gevoel hebben dat zij ertoe doen en moeten binnen in plaats van buiten worden gesloten. Zo kunnen we er mede voor zorgen dat de weerbaarheid van jongeren voor radicale denkbeelden zo groot mogelijk is.
Het is belangrijk dat kinderen al in een vroeg stadium burgerschapskennis opdoen en vaardigheden leren. Ze leren dan ook om op een open manier een dialoog te voeren over hun normen en waarden. Het onderwijs is echter niet de enige partij die hier een rol in speelt. Ook ouders, familie, vrienden en andere sociale verbanden, zoals sportclubs, kunnen hier een belangrijke rol in spelen.
In de genoemde brief van 16 maart jl. is de rol die het onderwijs speelt bij het tegengaan van radicalisering uiteengezet.
Bent u het eens met de uitspraken van de Minister-President dat de overheid discriminatie niet kan oplossen en dat jongeren die worden gediscrimineerd kunnen afhaken of doorgaan? Adviseert u docenten om jongeren op die wijze aan te spreken?3
Wij zijn van mening dat discriminatie niet acceptabel is. Discriminatie zorgt ervoor dat toekomstdromen eindigen in frustratie en dat talent wordt verspild. Zoals u heeft kunnen lezen in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer van 31 maart jl. naar aanleiding van het door u genoemde interview, is het de taak van de overheid om de noodzakelijke voorwaarden te scheppen om discriminatie te voorkomen en tegen te gaan.7 Voor een overzicht van de manieren waarop het Kabinet hieraan werkt, verwijzen wij naar de voortgangsbrief discriminatie van 11 februari jl.8
Welke rol onderwijs hierin kan vervullen kunt u ook vinden in ons antwoord onder vraag 2.
Bij wie kunnen docenten met praktische vragen over leerlingen die (dreigen te) radicaliseren terecht? Bent u het met de Algemene Onderwijsbond eens dat er maatschappelijk werkers moeten worden aangesteld die zijn gespecialiseerd in het onderwerp radicalisering? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
De mening van de AOB dat op iedere school een maatschappelijk werker moet worden aangesteld die is gespecialiseerd in het onderwerp radicalisering delen wij niet. Het gaat juist om maatwerk. Het is aan de scholen om te bepalen welke ondersteuning zij nodig hebben.
We weten dat de scholen in de aanpak van radicalisering een lastige taak hebben, en willen hen daar zo goed mogelijk in ondersteunen. Dit gebeurt onder andere via een hotline, cursussen, en ondersteuning op maat via de Stichting School en Veiligheid. Deze stichting wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bekostigd. Daarnaast kunnen scholen met vragen terecht bij de expertise-unit sociale stabiliteit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bij de NCTV.