Raamprostitutie in Utrecht |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos over raamprostitutie in Utrecht?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de Utrechtse prostitutiezone?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van prof. dr. Dina Siegel dat op basis van haar onderzoek geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is geweest van mensenhandel binnen de raamprostitutie van Utrecht?
De inhoud van dit onderzoek is mij niet bekend. Ik zal na de publicatie van het onderzoek met interesse kennis nemen van de inhoud.
Deelt u de mening dat de invoering van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Kamerstukken 33 885) kan bijdragen aan het tegengaan van mogelijke verplaatsingseffecten van mensenhandel? Zo ja, wanneer kan de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik stel in mijn brief van 14 april 2015 aan uw Kamer3 ben ik van mening dat de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) zal bijdragen aan de verbetering van de positie van de prostituee en aan het tegengaan van misstanden in de sector. Het in de Wrp voorgestelde landelijk vergunningstelsel voor seksbedrijven zal mogelijke verplaatsingseffecten binnen de prostitutiebranche tegengaan. Ik streef ernaar de nota naar aanleiding van het verslag voor de zomer aan uw Kamer te zenden.
In hoeverre heeft u zicht op het gemeentelijk prostitutiebeleid?
De nulmeting Wrp heeft een goede indruk gegeven van het prostitutiebeleid op gemeentelijk niveau. In mijn eerdergenoemde brief van 14
Bent u bereid inzicht te geven in het aantal rechterlijke uitspraken waaruit blijkt dat de afgelopen jaren medewerkers van verschillende exploitanten betrokken zijn geweest bij het faciliteren van mensenhandel zonder zich daarbij te baseren op de vertrouwelijke bestuurlijke rapportages van de politie die hebben geleid tot het intrekken van de exploitatievergunningen in Utrecht? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Rebel (PvdA) van uw Kamer4 is mijn ambtsvoorganger waar mogelijk al ingegaan op de opsporingsonderzoeken en veroordelingen die hebben plaatsgevonden en op de reden waarom daarvan geen totaaloverzicht te geven is.
Is het waar dat geen van de vijf exploitanten van raamprostitutie aan het Zandpad en de Hardebollenstraat strafrechtelijk zijn veroordeeld? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de hierboven genoemde bestuurlijke rapportages van de politie met aanwijzingen van mensenhandel? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat de exploitanten en hun medewerkers momenteel niet worden vervolgd voor mensenhandel. Ook is er geen sprake van een veroordeling van deze personen voor dit feit. De politie heeft in 2013 op verzoek van de gemeente bestuurlijke rapportages opgemaakt die informatie bevatten uit de politiesystemen. De gemeente heeft vervolgens op basis van de ernst van het totaalbeeld van de verzamelde informatie besloten de lopende vergunningen in te trekken en nieuwe vergunningaanvragen te weigeren.
Deelt u de mening dat de vervaging van de grenzen tussen bestuurlijke handhaving en strafrechtelijke opsporing een aandachtspunt is? Zo ja, in hoeverre vindt u het geoorloofd dat bestuurlijke toezichtsbevoegdheden worden ingezet voor opsporingsdoeleinden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat toezichthoudende en handhavende diensten altijd alert dienen te zijn op het onderscheid tussen de aan hen opgedragen taken en het zuiver toepassen van de bijbehorende bevoegdheden. In het algemeen geldt dat de politie onder bepaalde voorwaarden op grond van de Wet politiegegevens informatie kan delen met het bestuur, zodat het bestuur daarmee eigenstandige afwegingen kan maken. Een bestuursorgaan kan een vergunning intrekken als het aan de hand van voldoende concrete, objectieve en verifieerbare feiten en omstandigheden kan onderbouwen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Er is geen sprake van een vervaging van de grenzen tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving.
Waarom is er geen gebruik gemaakt van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Kamerstukken 32 676) als grondslag voor het intrekken van de exploitatievergunningen in Utrecht? Heeft dat te maken met de zwaardere bewijsmaatstaf in genoemde wet?
De toepassing van de Wet Bibob is een ultimum remedium waarvoor het subsidiariteitsbeginsel geldt. Dat betekent dat toepassing van de bevoegdheden waarin de Wet Bibob voorziet pas aan de orde kan komen als geen andere bevoegdheden kunnen worden aangewend. De gemeente Utrecht heeft mij meegedeeld dat de betreffende vergunningen op grond van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht dienden te worden ingetrokken en geweigerd.
Hoeveel Zandpad gerelateerde opsporingsonderzoeken hebben er plaatsgevonden door het parket Midden-Nederland en het Landelijk Parket?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de status van de ontwikkeling van de 162 definitieve werkruimten aan het Nieuwe Zandpad in Utrecht?
De gemeente Utrecht heeft mij meegedeeld eind april 2015 te zijn gestart met de procedure voor de selectie van partijen die de werkruimten voor raamprostitutie aan het nieuwe Zandpad gaan realiseren en verhuren aan exploitanten. De ingebruikname van de eerste werkruimte aan het Nieuwe Zandpad is verwacht in het voorjaar van 2017. Ik verwijs naar de brief van de gemeente Utrecht van 30 maart 2015 aan commissies van de gemeenteraad.5
Hoe groot is op dit moment de vraag van prostituees naar de Huiskamer Aanloop Prostituees (HAP) aan het Zandpad, inclusief het artsenspreekuur?
De vraag van de prostituees naar de HAP Zandpad is in de periode na de sluiting nauwkeurig bijgehouden. Er is een dalende trend van het aantal bezoekers waarneembaar. Op dit moment bezoekt gemiddeld 3 prostituees per 2 weken de huiskamer. De helft van de bezoekers gaat ook naar het artsenspreekuur.
Heeft u zicht op het welzijn van de ruim driehonderd prostituees die sinds het intrekken van de exploitatievergunningen op straat staan en al bijna twee jaar hun beroep niet uit kunnen oefenen?
Deze prostituees kunnen hun beroep nog steeds uitoefenen, maar niet meer in de Utrechtse raamprostitutie. Sinds de sluiting van de ramen is op verschillende manieren contact met hen gezocht en hulp aangeboden: door het blijven openstellen van HAP Zandpad na de sluiting (inclusief artsenspreekuur) en door outreachende hulpverlening per mail, telefoon en chat. De hulpverlening heeft ook een speciale website met informatie over het hulpverleningsaanbod en met informatie over de ontwikkelingen op het Zandpad. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door middel van onder meer de in mijn antwoord op vragen 5 en 9 genoemde antwoorden op eerdere schriftelijke vragen. De gemeente heeft mij meegedeeld dat het hulpverleningsprogramma nog steeds beschikbaar is. Ook hebben hulpverleners prostituees (die voorheen in de Utrechtse raamprostitutie werkten) bezocht op raamprostitutiezones in andere steden. Over het welzijn van de prostituees kan de gemeente geen algemene uitspraken doen, gezien de verschillen per persoon.
Digitaal rechercheren bij verdenking van seksueel misbruik van jonge kinderen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het Zwartboek deel IV, uitgebracht door het Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zedenslachtoffers?1 Herinnert u zich het rapport «Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2011) Kinderpornografie – Eerste rapportage van de nationaal rapporteur. Den Haag: BNRM»?2
Ja.
Wat is er gedaan met de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel uit 2011 dat «bij aangiften van vormen van seksueel geweld tegen kinderen in alle fasen van het onderzoek rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van de productie van kinderpornografisch beeldmateriaal en moet, zo mogelijk, een doorzoeking plaatsvinden. Door zowel in de Aanwijzing kinderpornografie, als de Aanwijzing zeden het belang van inbeslagname van gegevensdragers te benadrukken kan de effectiviteit van de opsporing worden verhoogd en de focus daadwerkelijk naar misbruik worden verlegd»?3 Is deze aanbeveling opgevolgd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De politie en het Openbaar Ministerie zijn zich in dit soort strafzaken bewust van het belang van het doorzoeken van gegevensdragers. De inbeslagneming van gegevensdragers is bijvoorbeeld omschreven in het werkproces van de politie rondom zedenzaken. De aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel uit 2011 vergde tegen deze achtergrond geen aparte opvolging.
Deelt u de mening dat, in geval van verdenking van seksueel geweld tegen met name jonge kinderen die niet zelf kunnen getuigen, het bestaan van beeldopnamen van misbruik kan bijdragen aan het bewijzen van het misbruik? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is het waar dat, zoals de Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers (LANGZS) stelt, politie en justitie soms beweren dat digitaal rechercheren «alleen maar zou kunnen bij een verdenking van het maken van kinderpornografie»? Zo ja, is deze bewering van politie en justitie waar en waarom? Zo nee, wat is er niet waar aan het beweerde?
Voor het verifiëren van een dergelijke stelling zou een bevraging op persoonsniveau nodig zijn. De vermeende bewering is in ieder geval onjuist. Digitaal rechercheren is een ruime term die ziet op al het onderzoek dat de politie doet naar verschillende vormen van digitaal beschikbare informatie. Dergelijk onderzoek kan betrekking hebben op alle soorten misdrijven, waaronder zedenmisdrijven en het maken van kinderpornografie.
Is het inderdaad zo, zoals LANGZS meent, «dat het nu afhankelijk is van de instelling van de Officier van Justitie of er digitaal wordt gerechercheerd of niet»? Zo nee, waarom niet?
Niet alle zedenverdachten gebruiken bij hun strafbare feiten digitale middelen en digitaal rechercheren is dan ook niet altijd noodzakelijk. Onderzoek naar zedenmisdrijven is maatwerk. Per geval zal moeten worden beoordeeld of er redenen zijn om digitaal onderzoek uit te voeren, of dit onderzoek wettelijk gezien mogelijk is en hoe dat onderzoek er precies uit zou moeten zien. De aard van de verdenking, de technische mogelijkheden en de reeds aanwezige bewijsmiddelen spelen een rol bij die beoordeling. Als er aanwijzingen zijn dat bewijsmiddelen digitaal zijn vastgelegd, dan zal daar onderzoek naar worden gedaan. En als het voor het digitale onderzoek nodig is dat bepaalde gegevensdragers (bijvoorbeeld computers) in beslag worden genomen, moet worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 96 Wetboek van Strafvordering. Daaruit volgt dat sprake moet zijn van een verdenking van een strafbaar feit en dat het in beslag te nemen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Bij zedenzaken kan het digitale onderzoek zien op digitaal vastgelegd seksueel misbruik. Het onderzoek kan ook zien op informatie over de inhoud van digitaal gevoerde gesprekken (bijvoorbeeld mail, whatsapp en chats), en op onderzoek aan telefoons.
In welke gevallen wordt bij verdenking van seksueel geweld tegen jonge kinderen ook aan digitale recherche naar onder andere digitale gegevensdragers of het internetgedrag van de verdachte gedaan? In welke gevallen niet?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het nodig dat bij opsporing van seksueel misbruik van met name jonge kinderen altijd digitaal onderzoek wordt verricht? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘7 op de 10 hoort niets na aangifte woninginbraak’ |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ontevredenheid van mensen over de terugkoppeling van de politie na een aangifte?1 2
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de media.
Kunt u aangeven sinds wanneer er sprake is van een kloof tussen de verwachtingen van mensen en de wijze waarop de politie uitvoering geeft aan het aangifteproces?
Het voornaamste onderzoek waarin een verschil is gesignaleerd tussen de opzet en de uitvoering van het aangifteproces door de politie enerzijds en de behoeften, verwachtingen en ervaringen van de burger anderzijds is het onderzoek «Aangifte doen: de burger centraal?» van de Inspectie Veiligheid en Justitie uit 2012. De inspectie deed een aantal aanbevelingen om de verwachtingen van burger en de dienstverlening van de politie op het gebied van aangifte dichter bij elkaar te brengen. In de Kamerbrief van 9 juli 2013 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uiteengezet welke concrete maatregelen worden genomen om het aangifteproces verder te verbeteren. Deze maatregelen worden voortvarend en met veel inzet uitgevoerd. De verbetering van de opname en afhandeling van aangiftes en het informeren van burgers zijn belangrijke aandachtspunten. De politie streeft naar een samenhangend model voor terugkoppeling: digitaal, telefonisch en in persoon. Over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen is uw Kamer sedertdien regelmatig geïnformeerd.
Erkent u dat het imago van de politie en het vertrouwen van mensen worden geschaad door het doen van onrealistische politieke beloftes?
Ik ben van mening dat de doelstellingen en maatregelen die van de politie worden verlangd, gelet op de belangrijke rol van de politie in onze samenleving, ambitieus, maar tegelijkertijd ook realistisch en uitvoerbaar moeten zijn.
Herinnert u zich uw brief van 21 november 2012 waarin u het volgende heeft geschreven: «Mijn ambitie voor het aangifteproces is dat burgers en ondernemers niet alleen weten waar en wanneer ze aangifte kunnen doen, maar ook dat ze er op kunnen vertrouwen dat als hun aangifte wordt opgenomen deze ook daadwerkelijk wordt opgepakt dan wel dat duidelijk is dat er geen opvolging mogelijk is. En dat ze precies weten wanneer ze weer wat horen en wie hun aanspreekpunt is. Kortom: als je aangifte doet zie je daarvan het resultaat!»?3 In hoeverre is deze belofte waargemaakt?
Er zijn de afgelopen twee jaar belangrijke stappen gezet om de ambities om het aangifteproces te verbeteren waar te maken. Burgers en ondernemers kunnen bijvoorbeeld op diverse manieren bij de politie terecht om aangifte te doen. Dit is de zogenoemde multichannelaanpak. Kern van de multichannelaanpak is de 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie. De aangever krijgt hierbij een passend advies op welke wijze hij het beste aangifte kan doen. Ook op de website politie.nl wordt op een heldere manier uiteengezet waarvan je als slachtoffer op welke wijze aangifte kan doen van een strafbaar feit.
De politie neemt elke aangifte van een strafbaar feit op. Alle aangiften worden individueel geanalyseerd. Ook indien er geen vervolgonderzoek wordt ingesteld, leveren aangiften een bron van informatie voor de politie waarmee zij criminaliteit nog beter kan aanpakken.
De politie werkt hard aan de verbetering van de informatievoorziening aan slachtoffers. De wijze waarop de politie het slachtoffer informeert over de voortgang van zijn zaak, is afhankelijk van de behoefte van het slachtoffer, de ernst van het delict en de vervolgacties die na de aangifte worden ondernomen. Slachtoffers van een high-impact crime krijgen binnen twee weken na hun aangifte een persoonlijke terugkoppeling over de voortgang van hun zaak. Voor maatwerkzaken, zeden- en levensdelicten, wordt een familierechercheur ingeschakeld die slachtoffers gedurende het opsporingsonderzoek persoonlijk en voortdurend op de hoogte houdt van ontwikkelingen in hun zaak.
Hoe verklaart u dat 31 procent van de mensen waar een poging tot inbraak is gedaan, geen aangifte heeft gedaan en dat ze vaak het idee hebben dat dit geen zin heeft? Hoe verklaart u dat één op de drie winkeliers geen aangifte doet, omdat het volgens hen toch geen zin heeft?4
Aangifte doen heeft altijd zin. Ook als er in het geval van een poging tot woninginbraak niets gestolen is, of als er geen sporen lijken te zijn. Omdat een woninginbraak een high impact crime is, wordt in principe altijd een vervolgonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van de aangifte doet de politie onderzoek op het plaats delict en probeert de politie sporen veilig te stellen. Over de aanpak van woninginbraken zijn in de Veiligheidsagenda 2015–2018 met de burgemeesters, het OM en de politie concrete afspraken gemaakt.
Dat aangifte doen altijd zin heeft, geldt ook voor winkeliers. Het oplossingspercentage van winkeldiefstal was 80% in 2013.5 Daders worden ook gestraft, zoals het OM in januari aan Detailhandel Nederland en winkeliers in Amsterdam, Maastricht, Utrecht, Den Haag en Haarlem heeft laten zien tijdens rechtszittingen.6 Ik ben daarnaast regelmatig in gesprek met vertegenwoordigers van Detailhandel Nederland over de verbetering van het aangifteproces.
Ik onderken wel, samen met de politie, dat de terugkoppeling over de voortgang van de zaak nog beter kan en moet. Daarom zal dit jaar landelijk een «aangiftevolgservice» worden gerealiseerd, waarmee slachtoffers beter worden geïnformeerd over de aanvang en de voortgang in hun zaak. Dat betekent dat slachtoffers zelf op elk gewenst moment de status van hun aangifte kunnen bekijken.
Kunt u de aangiftebereidheid van de afgelopen vijf jaar per jaar uiteenzetten?
De aangiftebereidheid, pakkans en ophelderingspercentage variëren per type delict. Dit levert meerdere omvangrijke tabellen op. Vanwege de gewenste snelle beantwoording van deze vragen verwijs ik u spoedheidshalve naar de jaarlijkse publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 van het WODC, het CBS en de Raad voor de rechtspraak, waarin de gevraagde informatie over aangiftebereidheid en ophelderingspercentages te vinden is.7 In het jaarverslag van de politie over 2013 zijn de meest recente cijfers beschikbaar over de pakkans bij de high impact delicten, zoals deze afgesproken zijn met de politie in het kader van de landelijke prioriteiten 2011–2014.8
Kunt u de pakkans en het ophelderingspercentages van de afgelopen vijf jaar per jaar uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre hebben de sinds 2010 door het kabinet genomen maatregelen bijgedragen aan een vergroting of een verlaging van de aangiftebereidheid, pakkans en ophelderingspercentage? Hoe kunt u dit bewijzen?
Zoals blijkt uit de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 vertoont de meldings- en aangiftebereidheid op de langere termijn, tussen 2005 en 2013, een licht dalende trend. Het ophelderingspercentage schommelt in de periode 2007–2012 rond 25%, terwijl het voorlopig cijfer voor 2013 op 22,4% ligt. Ik beschik niet over wetenschappelijk bewijs dat de causaliteit tussen het gevoerde beleid en de genoemde uitkomsten aantoont, maar alles wijst erop dat het gevoerde beleid werkt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de verruimde mogelijkheden om aangifte te doen (multichannelaanpak) en de terugmelding na gedane aangifte, de intensivering van de aanpak van woninginbraken naar het voorbeeld van de integrale aanpak van high impact crimes als overvallen en straatroof en het vaker doorrechercheren bij aangehouden verdachten met het doel om meer inbraken op te lossen en hogere straffen te kunnen eisen.
In hoeverre hebben de in de rapportage van EenVandaag genoemde verlaging van het aantal woninginbraken en de genoemde verhoging van het ophelderingspercentage te maken met het feit dat mensen minder aangifte doen?
Woninginbraak is blijkens de eerder genoemde publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 de delictsoort met de hoogste aangiftebereidheid (79% in 2013). Ik heb geen aanwijzingen dat er in 2014 sprake zou zijn van een daling van deze aangiftebereidheid. Integendeel, ook verzekeraars melden een reële daling van het aantal woninginbraken in de vorm van een forse afname van het aantal schadeclaims.
Kunt u het ophelderingspercentage voor woninginbraken van de afgelopen tien jaar per jaar uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 9 april 2015 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Nederland een knooppunt vormt voor wapensmokkel |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Nederland knooppunt wapensmokkel»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat Nederland al tijden een doorgeefluik vormt voor illegale wapens uit het Oostblok en in toenemende mate grote zendingen met zware vuurwapens naar Nederland worden verzonden?
Het Focal Point vuurwapens bij Europol kan op dit moment niet bevestigen dat dergelijke grote zendingen tussen Slowakije en Nederland regelmatig plaatsvinden.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie slechts de incidentele wapenzending onderschept en niet de complete smokkellijn opgerold, zoals de Slowaakse autoriteiten wilden?
Omdat het een acute wapenlevering betrof en voorkomen moet worden dat wapens in handen van criminelen komen, heeft de Nederlandse politie direct ingegrepen. Zodoende is deze zending onderschept en zijn de aanhoudingen verricht. Voor het overige kan ik over deze lopende strafzaak geen uitlatingen doen.
Wanneer bent u eindelijk bereid van de bestrijding van wapensmokkel een landelijke topprioriteit te maken, gelet op het enorme aantal illegale zware wapens dat Nederland instroomt, zoals kalasjnikovs en pistoolmitrailleurs?
De bestrijding van de illegale wapenhandel wordt door alle betrokken diensten uiterst serieus genomen.
Om slagvaardiger de verspreiding en het gebruik van illegale wapens tegen te gaan, is onlangs het initiatief genomen tot de oprichting van een nieuw netwerk tussen de operationele diensten van de politie, Kmar, douane en OM.
Ook het Ministerie van Veiligheid en Justitie zal hierbij aansluiten. Dit zwaardere netwerk versterkt de operationele samenwerking tussen de verschillende betrokken diensten en werkt aan het verder versterken van de internationale samenwerking.
Het kabinet zet tevens als onderdeel van het actieprogramma integrale aanpak jihadisme in op intensivering van informatiedeling, opsporing en inlichtingenverwerving van (illegale) vuurwapens, met name wat betreft de verkrijgbaarheid van vuurwapens in het criminele circuit en de vermenging van dit circuit met jihadistische netwerken. De komende maanden worden verbeterpunten geïnventariseerd, waarna een gerichte aanpak op zowel nationaal als EU-niveau ontwikkeld zal worden.
Het bericht ‘Brand door hennepteelt breekt vaak uit in bewoond huis’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Brand door hennepteelt breekt vaak uit in bewoond huis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de cijfers uit onderhavig bericht zeer zorgwekkend zijn en de gevolgen voor omwonenden van de betreffende haardbranden groot? Sterken deze cijfers u in uw voornemen illegale hennepteelt in Nederland keihard te bestrijden?
Deze cijfers zijn inderdaad zorgwekkend. Op verschillende manieren wordt illegale hennepteelt intensief bestreden, dit is dagelijkse praktijk. De geïntegreerde aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarvan de georganiseerde hennepcriminaliteit een belangrijk onderdeel vormt, is één van de prioriteiten in de Veiligheidsagenda 2015–2018. In alle regio’s wordt binnen de Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIEC’s) door politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst en gemeenten samengewerkt om op de meeste effectieve manier in de grootschalige hennepindustrie te interveniëren. De aanpak van faciliteerders van hennepteelt is binnen deze aanpak één van de voornaamste actielijnen. De inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, heeft de opsporingsdiensten een belangrijk nieuw instrument in handen gegeven. Hier komt nog bij dat sinds eind vorig jaar de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland is geïntensiveerd. Hierbij zijn onder meer grote hoeveelheden hennepstekken, hardware voor de hennepteelt en grote sommen contant geld in beslag genomen.
De afgelopen jaren zijn er steeds rond de 5000 hennepkwekerijen ontmanteld. Hiervoor bestaat geen afzonderlijke doelstelling. Acties van de samenwerkende partners zijn er ook in 2015 op gericht zo effectief mogelijk in de criminele industrie in te grijpen.
Welke concrete maatregelen worden door u en de betrokken diensten genomen om meer hennepplantages te ontmantelen in 2015? Welk doel stelt u uzelf voor 2015 als het gaat om het aantal ontmantelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging gedaan tijdens het Algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit op 12 februari 2015 om uiterlijk in april 2015 de Kamer te informeren over de uitkomst van het gesprek met de energiebranche over de mogelijkheid en wenselijkheid om verplicht om legitimatie te vragen bij het afsluiten van een energiecontractboetes en eventueel administratieve boetes op te leggen bij stroomdiefstal?2
Ik herinner mij deze toezegging van mijn ambtsvoorganger en er is inmiddels gesproken met enkele vertegenwoordigers uit de energiebranche. Ik deel uw mening dat deze maatregelen mogelijk positief zouden kunnen bijdragen aan de bestrijding van illegale hennepteelt. De netbeheerders zijn in overleg met de stichting SO-DA (Service Organisatie Directe Aansprakelijkheid) over de mogelijkheid van een civiele vordering vanwege energiediefstal. Deze stichting verzorgt de afhandeling van gestandaardiseerde civiele vorderingen bij onder andere winkeldiefstal en heling. Dit gebeurt onder toezicht van stichting DAAD (Directe Aansprakelijkheid Aan Daders), welke tot stand is gekomen onder auspiciën van VNO-NCW/MKB-Nederland, het Verbond van Verzekeraars, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie. Het overleg tussen netbeheerders en SO-DA richt zich op de mogelijkheid om ook in het geval van stroomdiefstal bij hennepteelt op een dergelijke wijze een gestandaardiseerd deel van de kosten op de daders te kunnen verhalen. De gesprekken hierover verlopen positief. In Rotterdam gebeurt dit door netbeheerder Stedin al op een soortgelijke manier.
Over het instellen van een legitimatieplicht vindt overleg plaats tussen netbeheerders en energieleveranciers. Hoewel energiecontracten worden afgesloten tussen afnemers en de energieleveranciers, zijn het namelijk de netbeheerders die de schade lijden van energiediefstal. Er zijn geen wettelijke belemmeringen voor een identificatieplicht bij het aangaan van een energiecontract. De regelgeving voor de energiebranche staat onder toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Met de ACM ben ik van mening dat het instellen van een identificatieplicht in eerste instantie een aangelegenheid is waarover de netbeheerders en de energieleveranciers onderling tot afspraken moeten komen, net als over een door henzelf beheerde gedragscode. Over de mogelijke invoering van een legitimatieplicht zijn deze partijen momenteel in overleg in het Platform Energiediefstal.
Bent u van mening dat dat hierboven genoemde maatregelen zijn die positief kunnen bijdragen aan de verdere bestrijding van illegale hennepteelt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u inmiddels al gesproken met vertegenwoordigers van de energiebranche om uw toezegging gestand te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en uw aanpak rondom de wietbranden verwerken in uw toezegde brief die de Kamer in april zal ontvangen?
Ja.
Het artikel ‘Nederland knooppunt wapensmokkel’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel: «Nederland knooppunt wapensmokkel»?1
Ja.
Klopt het dat grote ladingen pistoolmitrailleurs tweewekelijks Nederland binnenkomen om vervolgens verder te worden verspreid? Zo ja, kan worden toegelicht hoe dit mogelijk was en kan een inschatting worden gegeven hoe lang dit al plaatsvindt en plaats heeft gevonden?
Het Focal Point vuurwapens bij Europol kan op dit moment niet bevestigen dat dergelijke grote zendingen tussen Slowakije en Nederland regelmatig plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoe er tegen deze wapensmokkel wordt opgetreden en of deze wapensmokkellijn nu is opgerold?
De Nederlandse politie is een onderzoek gestart naar een zending van een postpakket waarin illegale wapens zouden zijn verborgen. De zending is vervolgens onderschept, de verdachten zijn aangehouden en er zijn doorzoekingen verricht. Omdat het een acute wapenlevering betrof, heeft de Nederlandse politie ingegrepen. Voor het overige kan ik over deze lopende strafzaak geen uitlatingen doen.
Wat is uw inschatting van de omvang van de wapensmokkel in Nederland?
Er zijn geen precieze gegevens hoeveel illegale wapens er in Nederland in omloop zijn, noch wat de omvang van de handel er in is. In het meeste recente Nationaal Dreigingsbeeld Georganiseerde Criminaliteit (NDB) van 2012 staat dat schattingen over illegaal wapenbezit uiteen lopen tussen de 40.000 en 100.000 illegale vuurwapens. Uit gegevens van de politie blijkt dat in 2013 er 173 automatische wapens in beslag zijn genomen en in 2014 zijn dit er 172 geweest.
Wat is de huidige werkwijze om dit soort criminaliteit op te sporen en aan te pakken? Bent u van mening dat deze werkwijze effectief is, gelet op de recente ontwikkelingen?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer op 6 februari jl. geïnformeerd over de aanpak van wapencriminaliteit. Ik laat met alle betrokkene diensten momenteel verkennen welke intensivering binnen de huidige aanpak mogelijk is.
Ik acht de werkwijze effectief, maar ben van oordeel dat verbeteringen mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat het des te schokkender is dat een persoon werkzaam bij het Ministerie van Defensie bij de wapensmokkel is betrokken? Welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat defensiemedewerkers bij dergelijke strafbare feiten zijn/worden betrokken? Welke maatregelen worden genomen om deze strafbare feiten gepleegd binnen de eigen organisatie te voorkomen dan wel op te sporen?
Defensie hecht aan de integriteit van haar personeel, en verricht daarom tijdens werving, selectie en periodiek bij alle medewerkers een veiligheidsonderzoek, welke bij goed gevolg leidt tot de afgifte van een Verklaring van Geen Bezwaar. Wanneer er op enig moment informatie is over een vermoedelijke betrokkenheid van een Defensiemedewerker bij dergelijke ernstige strafbare feiten, wordt door de Koninklijke Marechaussee te allen tijde een opsporingsonderzoek gestart, zoals in dit geval ook is gebeurd.
Het bericht dat de aanwas van gespecialiseerde agenten stokt |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat «afbouw van de operationele sterkte» in de praktijk precies hetzelfde betekent als «het in overeenstemming brengen van de bezetting met de formatie uit het inrichtingsplan», namelijk een verminderde operationele sterkte bij de politie? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De formatie van de politie is gebaseerd op de met uw Kamer vastgestelde operationele sterkte van 49.500 fte. Door formatie en bezetting met elkaar in balans te brengen daalt de huidige, tijdelijk te hoge, operationele sterkte naar het afgesproken en betaalbare niveau.
Kunt u voor de specialismen zedenrechercheur, specialistisch schutter, ME'er, financieel rechercheur en cyberrechercheur aangeven hoeveel daarvan in de jaren 2012 tot en met 2019 operationeel inzetbaar zullen zijn?
Op dit moment is deze informatie niet op dit niveau beschikbaar.
Over de realisatie van de doelstellingen voor de instroom van specialisten op het gebied van finec en cybercrime zal ik uw Kamer conform afspraak rapporteren in het kader van de Veiligheidsagenda.
Kunt u voor de specialismen zedenrechercheur, specialistisch schutter, ME'er, financieel rechercheur en cyberrechercheur inzichtelijk maken hoe hoe vaak de opleiding in 2015 is gestart danwel afgerond?
Bij de Politieacademie worden in 2015 in totaal rond de 370 afzonderlijke opleidingen en trainingen aangeboden. Over de maanden januari en februari 2015 zijn door de politie 3221 post-initiële opleidingsplaatsen bij de Politieacademie gereserveerd. Op deze plaatsen zijn 2455 medewerkers ingeschreven.
Het verstrekken van de gevraagde informatie over al deze opleidingen leidt tot een zeer omvangrijk overzicht. Ik ga er echter vanuit dat vraag 4 ziet op de in vragen 3 en 5 met name genoemde opleidingen.
Ten aanzien van finec en cybercrime zal ik uw Kamer zoals afgesproken rapporteren in het kader van de Veiligheidsagenda.
Van de overige genoemde specialistische opleidingen geeft de navolgende tabel aan hoeveel opleidingsplaatsen de politie vooraf heeft gereserveerd en hoeveel politiemedewerkers daarop zijn ingeschreven. De opleidingen voor schutter, ME’er en zeden zijn wettelijk verplicht. Medewerkers moeten deze opleidingen volgen om gecertificeerd of gehercertificeerd te worden.
(daadwerkelijk gevolgd)
Handelen in zedenzaken
Augustus
19
7
Bewaken en beveiligen met Heckler en Koch MP5
Januari*
13
13
Maart*
15
15
September
12
4
November
12
7
Afgeven van een precisieschot
Maart*
12
12
Optreden als ME-lid
Januari en februari*
71
71
Maart*
40
40
April (eind)
36
36
Juni
37
35
September
37
29
November
36
17
* Deze opleidingen zijn inmiddels afgerond.
Kunt u per politie-eenheid aangeven hoe vaak welke opleiding in 2015 door politiepersoneel werd gestart danwel werd afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u voor de maanden januari en februari van 2015 in absolute aantallen aangeven hoeveel post-initiële opleidingsplaatsen zijn gereserveerd en hoeveel daadwerkelijk zijn ingevuld danwel afgerond? Kunt u dit uitsplitsen naar opleidingen voor zedenrechercheur, specialistisch schutter, ME'er, financieel rechercheur en cyberrechercheur?
Zie antwoord vraag 3.
Het verzwijgen van het aantal Syriëgangers door de burgemeester van Amersfoort |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Stad-zwijgt-over-Syriegangers»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat ook de burgemeester van Amersfoort zijn inwoners dient te informeren over het aantal radicalen en teruggekeerde jihadisten in zijn stad, net zoals dat in andere gemeenten gebeurt?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik aangegeven dat het bekend maken van het aantal uitreizigers op gemeentelijk niveau niet aan de Minister van Veiligheid en Justitie is. De gemeenten hebben de regie in de lokale aanpak van radicalisering, deradicalisering en het voorkomen van het uitreizen van jihadisten. Daarbij houden gemeenten zelf het aantal uitreizigers bij, waarbij de wijze van registratie aansluit bij de specifieke aanpak van een gemeente. Conform de verantwoordelijkheidsverdeling in het Nederlandse stelsel is het verder aan gemeenten zelf om te bepalen op welke wijze te communiceren met de inwoners. Gemeenten maken daarbij zelf de afweging of en zo ja, welke cijfers openbaar te maken.
Door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is een Handreiking «Aanpak van Radicalisering en Terrorismebestrijding» opgesteld die tot doel heeft gemeenten te faciliteren bij het inrichten van een integrale aanpak van radicalisering en jihadisme. Daarnaast worden zij ook ondersteund door de VNG en is via de website van de NCTV de Toolbox Extremisme beschikbaar, waarin gemeenten aanvullende informatie en trainingen kunnen vinden. Een en ander past in de lijn zoals omschreven in het actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme.
Deelt u de mening dat het voor de buitenwereld verborgen houden van informatie en maatregelen geen blijk geeft van behoorlijk bestuur en de onrust onder de bevolking alleen maar doet toenemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre vindt u de sterk afwijkende aanpak van de gemeente Amersfoort passen binnen de landelijke aanpak van Syriëgangers?
De aanpak van de gemeente Amersfoort is het resultaat van een lokale bestuurlijke afweging conform de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling zoals ook gemeld in het antwoord op vraag 2 en 3.
Zou het niet veel beter zijn een coherente landelijke aanpak inzake Syriëgangers te ontwikkelen, liefst door vertrokken jihadisten te verbieden ooit nog voet op Nederlandse bodem te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme omvat een brede integrale aanpak mede gericht op de risicoreductie van Jihadreizigers. Het Kabinet werkt binnen het Actieprogramma aan 13 maatregelen om specifiek de risico’s die uitgaan van Jihadgangers met alle mogelijke middelen te beperken. Het gaat hier om strafrechtelijke, bestuurlijke en maatschappelijke maatregelen om Jihadgangers aan te pakken opdat ze geen verdere schade kunnen aanrichten. Vooralsnog is er geen aanleiding om andere maatregelen cq acties aan de reeds genoemde 13 toe te voegen.
In hoeverre bent u, zolang u jihadisten nog steeds terug laat keren, bereid een landelijk, openbaar jihad-register op te zetten waar alle teruggekeerde jihadisten in terug te vinden zijn?
Het Kabinet is van mening dat een openbare lijst niet in overeenstemming is met de beginselen van onze rechtsstaat, zoals ook aangegeven in antwoord op eerdere schriftelijke kamervragen van de leden Van Klaveren en Bontes. Tijdens het debat met uw Kamer op 4 september 2014 heb ik de ingediende motie van het lid Bontes inzake een «nationaal jihad alert» (Kamerstuk 29 754, nr. 265) ontraden en heeft uw Kamer deze motie verworpen.
Het artikel 'Luchtalarmsirenes gaan verdwijnen' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Luchtalarmsirenes gaan verdwijnen»?1
Ja
Klopt het dat eind vorig jaar door uw ambtsvoorganger is besloten te stoppen met het luchtalarm? Zo ja, waarom is deze beslissing genomen?
In 2006 heeft een ambtsvoorganger de Tweede Kamer gemeld het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) tot en met 2017 te handhaven en te onderhouden (2005–2006, 29 668 nr. 9)2. In lijn daarmee heeft mijn ambtsvoorganger besloten het WAS gecontroleerd uit te faseren met 1 januari 2018 als voorgenomen ingangsdatum. Over het proces en nadere uitwerking van de uitfasering ben ik in gesprek met het Veiligheidsberaad aangezien burgeralarmering en het beheer en de (door)ontwikkeling van een samenhangend pakket aan crisiscommunicatie-middelen raakt aan de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s. De afgelopen jaren is het gebruik van mobiele communicatieapparatuur verder gegroeid en zijn er ook nieuwe instrumenten zoals bijvoorbeeld NL-Alert ontwikkeld. Hiermee bestaat het totale pakket op dit moment uit de regionale calamiteitenzenders, NL-Alert, het WAS, sociale media, www.crisis.nl en websites van de veiligheidsregio’s, eventueel aangevuld met andere middelen die veiligheidsregio’s zelf hebben ontwikkeld.
Het WAS wordt slechts één à twee keer per jaar ingezet; de drempel voor een daadwerkelijke inzet blijkt hoog te zijn (NL-Alert wordt bijvoorbeeld gemiddeld twee keer per maand ingezet). Het WAS kan bij een beperkt aantal incidenten worden ingezet (voornamelijk industriële branden), gekoppeld aan slechts één vaststaand handelingsperspectief: ga naar binnen, sluit deuren en ramen, en luister naar de calamiteitenzender. Voor het overgrote deel van de bevolking is het gebruik van mobiele communicatieapparatuur nu meer en meer een vast onderdeel van het dagelijkse leefpatroon. Het WAS wordt daarmee overbodig. Dit neemt echter niet weg dat er aandacht moet zijn voor enkele specifieke doelgroepen, zoals ouderen die zelf niet direct gebruik maken van mobiele communicatiemiddelen. In antwoord op vraag 4 ga ik hier verder op in.
Hoe beoordeelt u de stelling dat op deze wijze mensen uitgesloten worden, aangezien niet iedereen toegang of beschikking heeft tot social media, een mobiele telefoon of het internet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de stelling dat dit met name voor veel ouderen zal gelden, aangezien volgens onderzoek van UnieKBO 600.000 ouderen niet meer online zullen zijn?
Met het totaalpakket crisiscommunicatiemiddelen moeten voldoende burgers bereikt kunnen worden bij alle soorten incidenten, rampen of crises. Het WAS wordt zoals gesteld slechts bij een beperkt aantal incidenttypen ingezet. Bij de doorontwikkeling van het pakket crisis-communicatiemiddelen is er aandacht voor de wijze waarop kwetsbare groepen het beste bereikt kunnen worden bij alle incidenttypen. In algemene zin geldt dat het indirecte bereik van een crisiscommunicatiemiddel net zo belangrijk is als het directe bereik. Uit onderzoek dat is uitgevoerd naar het bereik van NL-Alert, komt naar voren dat 86% van de mensen die een bericht ontvangen dit in de omgeving zullen doorgeven. Voor verminderd zelfredzamen geldt nu (en in de toekomst wanneer het WAS niet meer in het pakket crisiscommunicatiemiddelen zit), dat het belangrijk is met naasten (familie, buren en zorgverleners) te bespreken wat zij kunnen betekenen in geval van een (dreigende) noodsituatie. Samen met het Veiligheidsberaad wil ik in aanloop naar 2018 kijken naar de verdere (door)ontwikkeling van het bovengenoemde pakket aan crisiscommunicatiemiddelen, waarbij ook het bereik van kwetsbare groepen aandacht zal krijgen.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het afschaffen van het luchtalarm een riskante beslissing is, omdat bij uitval van het internet en/of mobiele telefonie zeer velen niet bereikt worden in een noodsituatie?
Zoals eerder aangegeven is het WAS in een beperkt aantal situaties te gebruiken. In de brief van 2006 is al benoemd dat het WAS niet of minder goed inzetbaar is bij incidenten zoals de Bijlmerramp, de vuurwerkramp in Enschede, grootschalige (veterinaire) epidemieën of grootschalige terroristische aanslagen zoals in Londen, Madrid en New York. Bij dit type incidenten hebben burgers bij uitstek behoefte aan specifieke informatie en een op maat gesneden handelingsperspectief. Om die reden zijn moderne middelen als sociale media en websites uitermate geschikt voor de crisiscommunicatie. Volledige afhankelijkheid van internet voor de crisiscommunicatie acht ik echter onwenselijk en daarom zijn rampenzenders (radio en tv) en NL-Alert belangrijke onderdelen van het pakket. De techniek achter NL-Alert is zo ingericht dat het bericht bij een overbelasting van de telefoon- en internetlijnen nog steeds verstuurd en ontvangen kan worden (cell broadcast-techniek).
Deelt u de mening dat het luchtalarm zeer doeltreffend is, aangezien dit bij de hele bevolking een directe associatie met een gevaarlijke situatie oplevert en het geluid bovendien niet te missen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen. Het geluid van de sirenes is doorgaans goed hoorbaar, hoewel dit de afgelopen twintig jaar door verbeterde isolatie van woningen/gebouwen binnenshuis is afgenomen en het geluid niet overal door iedereen wordt gehoord.
Daarnaast zegt het horen van het signaal niet alles over de doeltreffendheid van het signaal. Het is onbekend hoeveel mensen het enige handelingsperspectief dat bij het WAS hoort, daadwerkelijk uitvoeren. Omdat er geen concrete informatie kan worden verstrekt over bijvoorbeeld een bepaalde schadelijke stof in de lucht en de omvang van het verspreidingsgebied, kan het signaal zelfs een tegenovergesteld effect hebben. Veel burgers gaan bij het horen van de sirene naar buiten om te kijken wat er aan de hand is. Tevens worden de sirenes niet in alle gevallen gehoord; zo hebben doven en slechthorenden moeite de sirenes te horen.
Deelt u voorts de mening dat het in vraag 6 gestelde niet geldt voor mobiele telefoons, aangezien deze bij veel mensen de hele dag geluid maakt, of op een stille stand kunnen staan c.q. uitgeschakeld kunnen zijn?
Mobiele telefoons voorzien van de zogenaamde WEA-standaard zorgen ervoor dat burgers tevens gealarmeerd worden als hun mobiele telefoon op stil staat. Dit betekent ook dat mobiele telefoons een herkenbare geluidstoon geven bij het ontvangen van een NL-Alert bericht. De meerderheid van de toestelfabrikanten maakt gebruik van deze standaard. Mede doordat de WEA-standaard internationaal gebruikt wordt, is de verwachting dat de overige fabrikanten spoedig zullen volgen. Wanneer een gebruiker zijn/haar mobiele telefoon zelf heeft uitgeschakeld, zal deze het NL-Alert bericht vanzelfsprekend niet weergeven.
Welke mogelijkheden bestaan er om de bestaande infrastructuur in stand te houden en eventueel ook in te zetten voor andere doeleinden?
In aanloop naar de voorgenomen ingangsdatum van uitfasering in 2018, en afhankelijk van de nadere uitwerking van de planning hieromtrent, zal ik inventariseren welke mogelijkheden er bestaan ten aanzien van de bestaande infrastructuur en eventueel gebruik voor andere doeleinden.
De onrust en onvrede onder de agenten die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid op het spoor, de snelwegen en het water |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er onrust en onvrede heerst onder de 1.300 agenten die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid op het spoor, de snelwegen en het water?1
In het inrichtingsplan van de nationale politie worden de afzonderlijke diensten Waterpolitie, Verkeerspolitie, Spoorwegpolitie en de afdeling luchtvaartpolitie van het voormalige KLPD samengevoegd in de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. Dit is het gevolg van keuzes die bij de inrichting van de Nationale Politie zijn gemaakt. De landelijke eenheid is niet zo maar een opvolger van het oude KLPD maar is een eenheid die aanvullend werkt op de regionale eenheden. De samenvoeging is hier het gevolg van en dat brengt noodzakelijkerwijs veranderingen in de werkwijze met zich mee. Een transitie van deze aard en omvang brengt, dat is nauwelijks te vermijden, onrust en zorgen met zich mee. De leidinggevenden gaan hier zorgvuldig mee om en zijn hierover in gesprek met hun medewerkers en met de Ondernemingsraad. Ik heb daar alle vertrouwen in.
Is het wat u betreft verstandig een verkeersagent in te zetten bij de waterpolitie wanneer hij last heeft van zeeziekte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, een politiemedewerker wordt vanzelfsprekend alleen voor taken ingezet die hij of zij kan uitvoeren. Bij de inrichting van de dienst infra is nadrukkelijk oog voor de specialismes die bewaard moeten blijven en het transitieproces dat nodig is voor medewerkers die wat breder ingezet gaan worden.
Is het wat u betreft verstandig de politie te water in te zetten in een auto op de snelweg terwijl deze agent geen rijopleiding heeft gehad van zes weken? Hoe reageert u in dit verband op de uitspraak van de voorzitter van de Ondernemingsraad van de Landelijke Eenheid van de nationale politie dat er door het meerijden sprake is van opvulling maar dat van het echte werk niets terecht komt?
De politiemedewerker wordt pas volledig zelfstandig op een taak ingezet als hij daartoe voldoende is toegerust. Inzet van collega’s uit de andere domeinen gaat stap voor stap. Tot die tijd kan de politiemedewerker onder begeleiding van een zelfstandig werkende collega zijn werk uitvoeren. Het begeleid optreden past in mijn beleid van het bevorderen van het vakmanschap in en op het werk. Voor de zorg die de voorzitter van de betreffende ondernemingsraad heeft geuit, is voldoende aandacht, maar het spreekt voor zich dat dit onderwerp op de agenda staat van komende overleggen tussen de ondernemingsraad en de leiding van de landelijke eenheid.
Hoe effectief acht u het om politiepersoneel dat is opgeleid als spoorwegagent op het water of op de snelweg in te zetten? Wat is in dit verband uw reactie op de volgende uitspraak: «Mijn kennis, mijn netwerk valt weg omdat ik niet meer op het station kom. Dat gaat ten koste van mijn werk»?
Er liggen verschillende overwegingen ten grondslag aan de keuze om medewerkers bij de dienst Infrastructuur op meer taakvelden in te zetten. Twee belangrijke daarvan zijn dat deze taakveldoverstijgende werkwijze beter aansluit bij het feit dat criminaliteit ook steeds meer grensoverschrijdend plaatsvindt en dat hierdoor de beschikbare capaciteit met meer flexibiliteit kan worden ingezet bij incidenten of ten behoeve van geprioriteerde onderwerpen. De nieuwe werkwijze zal de effectiviteit en efficiëntie hierdoor juist ten goede komen en ik acht het dan ook niet wenselijk om naar de oude werkwijze terug te keren. Het vergaren, onderhouden en borgen van kennis, kunde en netwerken is binnen de nieuwe werkwijze wel een aandachtspunt. Om dit goed en systematisch te doen zal onder andere een kennis- en expertisecentrum worden ingericht.
Deelt u de mening van veel agenten bij de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid dat het geïntegreerd werken nu zo ver is doorgeschoten dat het ten koste gaat van het dagelijks functioneren van politiemensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, gezien mijn antwoord op vragen 1 t/m 4 deel ik deze mening niet.
Bent u gezien het voorgaande van plan politiemensen werkzaam bij de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid weer in te zetten op hun eigen specialisme? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe reageert u op het verhaal van een agente die niet in actie kon komen bij een mishandeling van een buschauffeur op het station omdat de noodhulp is overgegaan naar de regionale eenheden?
Het klopt dat in het Inrichtingsplan Nationale Politie de noodhulp belegd is bij de basisteams van de regionale eenheden. Dit is een inrichtingskeuze, maar dat neemt niet weg dat eenheden van de landelijke eenheid, maar bijvoorbeeld ook eenheden van aanpalende regionale eenheden, zo nodig door de medewerkers van de meldkamer kunnen worden ingezet. Zij beschikken daartoe over de benodigde voorzieningen.
Wat vindt u van de keuze om de Landelijke Eenheid geheel los te koppelen van de meldkamer waardoor zij geen 112-meldingen meer binnen krijgt? Bent u van plan 112-meldingen ook weer binnen te laten komen bij de Landelijke Eenheid? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het proefschrift 'Captivated by fear. An evaluation of terrorism detention policy' |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het proefschrift: «Captivated by fear. An evaluation of terrorism detention policy» van mevrouw T.M. Veldhuis?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de totstandkoming van het besluit in 2006 om in het gevangeniswezen een aparte terroristenafdeling in te richten?
Zoals de voormalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens het Algemeen Overleg Gevangeniswezen op 22 januari jl. heeft aangegeven, wordt op dit moment door het departement bezien of het regime van de terroristenafdelingen meer op maat kan worden vormgegeven zodat per geval bezien kan worden hoe de terugkeer in de maatschappij begeleid moet worden. Daarbij wordt tevens aandacht besteed aan de plaatsing van deze verdachten en gedetineerden op een afzonderlijke afdeling en de vraag of de verschillende typen TA-gedetineerden (grofweg onder te verdelen in beïnvloedbaren en niet-beïnvloedbaren) van elkaar gescheiden zouden moeten en kunnen worden geplaatst. De conclusies en bevindingen van het in de vragen aangehaalde proefschrift en de ervaringen uit andere landen worden bij deze exercitie betrokken. Ik verwacht uw Kamer vóór het zomerreces te kunnen berichten over de uitkomsten van dit traject.
Hoe is deze afdeling tussentijds geëvalueerd en wat is uw reactie op de bevindingen in het proefschrift dat een aparte terroristenafdeling contraproductief kan werken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zijn de internationale ervaringen zoals in Frankrijk op dit punt niet meegenomen in de besluitvorming en in de evaluatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe betrekt u de bevindingen van dit proefschrift op het huidig beleid met betrekking tot detentie van verdachten van terrorisme en daaraan gelieerde activiteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar radicalisering, de-radicalisering en de effectiviteit van maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer actief informeren over de voortgang van het opzetten van deradicaliseringsprogramma's conform de motie Segers-Recourt?2
Een kwartiermaker is in maart van dit jaar van start gegaan met de oprichting van een exit-faciliteit, waar personen die openstaan voor de-radicalisering begeleid kunnen worden. De ondersteuningsfaciliteit zal in september 2015 operationeel zijn.
De aanpak van radicalisering en de rol van het onderwijs, en de gezamenlijke verklaring van de EU-onderwijsministers in Parijs van 17 maart 2015 |
|
Pieter Duisenberg (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom licht de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in zijn brief van 16 maart 2015 toe dat het thema radicalisering en de aanpak daarvan past binnen het bredere kader van sociale veiligheid op scholen, waaronder loverboys, pesten, crimineel gedrag, discriminatie en huiselijk geweld?1 Zijn radicaliserende jongeren, die zich volledig afkeren van onze maatschappij en dit in zo'n extreme mate doen dat ze mensen in onze samenleving daarvoor geweld willen aandoen, niet een probleem van een buitencategorie die een andere bestrijding vereist?
Alle uiteenlopende (sociale) veiligheidsproblemen van onze samenleving raken ook onze onderwijsinstellingen. Juist een tijdige en integrale aanpak van deze problemen daar verkleint de kans op grotere dreigingen en/of incidenten in een later stadium. Voor de beperkte groep van radicaliserende jongeren is een maatwerkaanpak vereist. Inzet van politie, gemeente al dan niet met de vertrouwensinspecteur van de Onderwijsinspectie helpt dan in deze specifieke gevallen om het veiligheidsbelang van de jongere zelf maar ook van zijn omgeving te versterken.
Deelt u de mening dat we moeten kiezen voor een gerichte en professionele aanpak voor radicalisering als thema binnen alle lagen van het onderwijs? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat er een gerichte en professionele aanpak voor radicalisering binnen alle lagen van het onderwijs moet zijn. Per sector zijn de problemen en vraagstukken anders. De instellingen in het primair- en voortgezet onderwijs worden al door de portal van School en Veiligheid ondersteund. Er komt een specifieke portal voor het mbo en de hoger onderwijsinstellingen krijgen ondersteuning en informatie via de portal van Integraal Veilig HO.
Waarom heeft u ervoor gekozen een gezamenlijke «Declaration on promoting citizenship and the common values of freedom, tolerance and non-discrimination through education» van EU-onderwijsministers in Parijs op 17 maart 2015 over radicalisering in het onderwijs te ondertekenen zonder de Kamer daarover te consulteren?
Uw Kamer is vooraf geïnformeerd over mijn voornemen om bij de conferentie in Parijs aanwezig te zijn om daar de verklaring te tekenen.2 Ik ga graag met uw Kamer in debat over de verklaring.
Waarom is er in de preambule van de gezamenlijke verklaring van de EU-onderwijsministers niet opgenomen dat de lidstaten nadrukkelijk afstand nemen van het radicale gedachtegoed dat ten grondslag ligt aan de aanslagen in Frankrijk en Denemarken? Waarom is niet sterker uitgesproken door de EU-onderwijsministers dat alle vormen van radicalisme niet te tolereren zijn?
Met de verklaring van Parijs hebben de EU-ministers van onderwijs gezamenlijk een krachtig politiek signaal afgegeven dat onderwijs een belangrijke rol speelt bij het tegengaan van radicalisering en bij het bevorderen van burgerschap. De kracht van de preambule is dat deze de gemeenschappelijke waarden van de Europese Unie benadrukt, waaronder de vrijheid van meningsuiting, het respecteren van mensenrechten en de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Deze waarden weerklinken ook in de voorgenomen acties.
Waarom is het actief bijbrengen van de gezamenlijke democratische waarden van de EU – zoals onder andere vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waaronder vrijheid van meningsuiting, gelijke behandeling van man en vrouw – niet opgenomen in de gezamenlijke verklaring van de EU-onderwijsministers?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe worden de beoogde doelen, die wel genoemd worden in de gezamenlijke verklaring van de EU-onderwijsministers, daadwerkelijk gerealiseerd? Wie of wat draagt hiervoor de eindverantwoordelijkheid?
De follow-up van de verklaring die in Parijs is ondertekend zal aan de orde komen bij «Any other business» tijdens de OJCS-Raad van 18 en 19 mei aanstaande. Uw Kamer is op de gebruikelijke wijze over de Nederlandse inzet tijdens die Raad geïnformeerd, via de geannoteerde agenda. Meer in het algemeen is het uitgangspunt bij de sturing op de inhoud van het onderwijs het subsidiariteitsbeginsel. Kort gezegd: Europees wat moet, nationaal wat kan. Dit neemt niet weg dat we – zoals in de verklaring staat – in EU-verband kunnen samenwerken en van elkaar kunnen leren.
De rol van advocaten en accountants bij fraudeonderzoeken |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Het is dringen op de markt voor forensisch onderzoek»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?2
Ja. De antwoorden van mijn ambtsvoorganger zijn mij bekend.3
Kunt u een vergelijking maken tussen de verplichtingen en bevoegdheden die advocaten respectievelijk accountants hebben bij het doen van forensisch onderzoek naar fraude bij ondernemingen? Wat zijn de kenmerkende verschillen?
In de regelgeving voor advocaten en accountants zijn geen specifieke voorschriften opgenomen met betrekking tot het doen van forensische onderzoeken. Voor beide beroepsgroepen gelden wel beroeps- en gedragsregels op grond waarvan verplichtingen kunnen voortvloeien indien fraude door hen wordt geconstateerd. De naleving van deze regels wordt in beide gevallen geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht. Zowel accountants als advocaten hebben bij het uitvoeren van forensische onderzoeken naar fraude in voorkomend geval een meldplicht in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Deze wet heeft mede tot doel het witwassen van opbrengsten uit misdrijven (waaronder fraude) te voorkomen. In artikel 1, tweede lid van de Wwft is bepaald dat de wet niet van toepassing is op advocaten, indien zij een cliënt in rechte bijstaan, dan wel hem daar advies over geven4. Advocaten dienen zich wel te houden aan de Verordening op de Advocatuur. Uit de artikelen 7.1–7.3 van deze Verordening vloeit voort dat op de advocaat in elk geval een onderzoeksplicht rust met betrekking tot de identiteit van zijn cliënt en de strekking van de opdracht.
Voor zover het gaat om de controle van jaarrekeningen kunnen op accountants bijzondere verplichtingen rusten in geval van aanwijzingen van fraude. Zo dient de accountant aanvullende onderzoekswerkzaamheden uit te voeren, indien er bij de controle van de jaarrekening een aanwijzing is voor fraude (Standaard 240 van de Nadere Voorschriften controle- en overige standaarden). Daarnaast geldt dat de accountant bij de controle van de jaarrekening een redelijk vermoeden van fraude in beginsel moet melden aan een opsporingsambtenaar (art. 26 Wet toezicht accountantsorganisaties jo. art. 37 Besluit toezicht accountantsorganisaties). Accountants en advocaten hebben geen verdergaande bevoegdheden dan andere burgers bij het verrichten van onderzoeken naar fraude. Zij beschikken ook niet over dwangmiddelen in het kader van de door hen uit te voeren onderzoeken.
Beschikt u over cijfers of indicaties waaruit blijkt dat advocaten steeds meer de rol van accountants overnemen als het gaat om forensisch onderzoek naar fraude bij ondernemingen? Zo ja, wat zijn die cijfers of indicaties en waarom zou die ontwikkeling zich voordoen?
Ik ben bekend met de recente berichtgeving in de media dat vaker dan voorheen advocaten worden ingeschakeld bij het verrichten van forensische onderzoeken bij grote ondernemingen. Overigens is mijn beeld dat advocaten dan veelal samenwerken in een multidisciplinair team met accountants, fiscalisten en IT-specialisten. Denkbaar is dat bij grote complexe ondernemingen meerdere deskundigheden nodig zijn, anders dan alleen accountancy, om een gedegen oordeel te kunnen vellen of er sprake is van fraude. Er zijn geen cijfers bekend omtrent de inzet van advocaten als forensisch onderzoeker. Ook de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA) heeft laten weten niet over exacte cijfers te beschikken.
Kunnen advocaten die forensisch onderzoek doen en op informatie stuiten die op strafbare feiten duidt, vanwege hun verschoningsrecht die feiten aan bijvoorbeeld de politie of het Openbaar Ministerie (OM) onthouden en in hoeverre kunnen accountants dat niet?
Het verschoningsrecht als bedoeld in art. 218 Wetboek van Strafvordering (Sv)en art. 165 lid 2 onder b Rechtsvordering (Rv) is een recht van onder meer advocaten en is noodzakelijk voor het goed kunnen vervullen van de kerntaken van de advocatuur. Bij forensisch onderzoek door een verschoningsgerechtigde kan sprake zijn van een geheimhoudingsplicht, maar dat is niet zonder meer het geval. Deze lijn is bevestigd in een recente uitspraak van de rechtbank Den Haag5, waarin de rechtbank oordeelde dat het verschoningsrecht van de advocaat niet van toepassing is op forensisch onderzoek dat alleen feitelijkheden bevat.
In dit kader wil ik u verwijzen naar hetgeen eerder is gemeld aan uw Kamer in verband met de herziening van het Wetboek van Strafvordering.6
In het kader van de rijksbrede aanpak van fraude, waarover ik uw Kamer bij brief van 19 december 2014 laatstelijk heb bericht7, ben ik met het Openbaar Ministerie (OM) en de NOVA in gesprek over het gegeven dat door de tijd heen de dienstverlening van advocaten zich over een steeds breder terrein is gaan uitstrekken, waardoor ook het domein dat wordt bestreken door het sectorale beroepsgeheim zich verder heeft verbreed. Hierdoor wordt het spanningsveld tussen het verschoningsrecht enerzijds en het belang van voortvarende opsporing en vervolging anderzijds vergroot.
In het algemeen overleg met uw Kamer op 8 april jl. over de rijksbrede aanpak van fraude heb ik toegezegd u rond het zomerreces te informeren over de uitkomsten van de gesprekken die momenteel worden gevoerd met de NOVA, de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Notarissen (KNB) en het OM.
Acht u het nodig het verschoningsrecht van advocaten die opdracht van een onderneming forensisch onderzoek naar fraude doen volledig in stand te laten of ziet u mogelijkheden dit verschoningsrecht te beperken? Zo ja, waarom en op welke wijze wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat bij forensisch onderzoek naar fraude, de waarheidsvinding boven het belang van de opdrachtgever zou moeten staan? Zo ja, hoe is dat nu gegarandeerd en maakt het daarbij uit of een advocaat of een accountant dat onderzoek doet? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig aan dat bedrijven vermoedens van strafbare feiten zelf aan justitie melden en zie dat dit in de praktijk ook gebeurt. Bedrijven geven hiermee aan dat zij tegen strafbare gedragingen optreden en dat zij schoon schip willen maken.
Los van de mogelijkheden die het OM heeft voor het doen van strafrechtelijk onderzoek, is het van belang dat een intern onderzoek gedegen en kwalitatief goed wordt uitgevoerd. Of hiervoor forensisch accountants, advocaten, of andere deskundigen worden ingeschakeld, is in de eerste plaats aan het bedrijf zelf. Het bedrijf heeft zelf ook belang bij een gedegen en volledig onderzoek.
Wanneer een accountant bij de controle van de jaarrekening een redelijk vermoeden van fraude heeft en dit heeft gemeld bij de onderneming, dient deze onderneming dit onverwijld te (laten) onderzoeken. Deze onderzoeken kunnen worden uitgevoerd door advocaten. De accountant zal zich er echter van moeten vergewissen dat dit onderzoek deugdelijk is geweest om tot de conclusie te kunnen komen dat de organisatie voldoende heeft gedaan om, voor zover mogelijk, de gevolgen van de fraude te herstellen en herhaling te voorkomen. Indien de accountant zich hiervan niet kan vergewissen, zal de accountant dit moeten melden bij een opsporingsambtenaar (zie ook beantwoording vraag8.
Uit de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) volgt bovendien dat een beoordeling of beloning van een accountant niet afhankelijk mag zijn van de uitkomst van zijn controlewerkzaamheden. Deze professionele onafhankelijkheid geldt evenzeer voor een advocaat, zie artikel 10a, eerste lid, onder a van de Advocatenwet.
Is het in het bericht gestelde waar dat het OM er belang bij heeft de zaak via een schikking af te handelen en dat het Justitie ontbreekt aan de capaciteit om alle onregelmatigheden bij bedrijven voor de rechter te brengen? Zo ja, waarom en dient het OM op deze wijze wel voldoende het maatschappelijk belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een zaak met een hoge transactie wordt afgedaan, past dit in een interventiestrategie die gericht is op het bereiken van een optimaal maatschappelijk effect van de strafzaak. Soms wordt een gehele strafzaak buitengerechtelijk afgedaan, in andere gevallen is sprake van afdoening van een deel van de zaak terwijl verdachten met een andere rol of positie in het feitencomplex een andere strafrechtelijke reactie ontvangen. Daarbij is steeds sprake van maatwerk.
In elke strafzaak wordt zorgvuldig afgewogen wat de meest passende afdoening is. Concrete omstandigheden kunnen ertoe leiden dat een buitengerechtelijke afdoening, waarvan de transactie een voorbeeld is, het meest passend is. Daarbij speelt een rol dat het OM aan een rechtspersoon eisen kan stellen waardoor fraude in de toekomst kan worden voorkomen, waaronder maatregelen ter bevordering van de compliance, verbetering van bedrijfsprocessen en integriteitsprocedures. Deze maatregelen kan het OM niet ter terechtzitting eisen. Ook capaciteitsvoordelen kunnen in de afweging een rol spelen. Met een hoge transactie is dan sprake van een snelle, daadkrachtige interventie waarmee aan de samenleving, of aan bepaalde maatschappelijke sectoren, wordt duidelijk gemaakt dat het OM optreedt tegen strafbaar gedrag. Een snelle afdoening middels een transactie betekent bovendien dat slachtoffers sneller kunnen worden gecompenseerd voor geleden schade dan bij een behandeling ter zitting meestal het geval is. Verder is een financiële sanctie bij financieel gemotiveerde fraude in de regel een gepaste straf. Dat geldt dan ook voor een buitengerechtelijke financiële afdoening. Wanneer het OM een transactie voorstelt, is het geëiste geldbedrag gelijk aan het bedrag dat het OM ter zitting zou eisen. Bovendien wordt ter compensatie van het uitblijven van een openbare zitting een persbericht uitgebracht over de zaak, de transactie en de persoon van de verdachte. Wanneer het OM van oordeel is dat een gevangenisstraf de meest passende straf zou zijn, zal geen transactie worden aangeboden.
Deelt u de mening dat een forensisch onderzoek door een advocaat onafhankelijk en betrouwbaar moet zijn? Zo ja, wie controleert dat en op welke wijze en hoe verhoudt die onafhankelijkheid en betrouwbaarheid zich tot het opdrachtgeverschap van de onderneming voor wie de advocaat dit onderzoek doet? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Ongevallen met voorrangsvoertuigen van de politie, brandweer en ambulance |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u reageren op de conclusies en de aanbevelingen uit de rapporten «Eigenschappen van ongevallen met voorrangsvoertuigen» en «Kansrijke oplossingen voor ongevallen met voorrangsvoertuigen»?1 2
De in de rapporten aangehaalde thematiek speelt bij alle hulpdiensten. Rijden met optische en geluidssignalen kan van levensbelang zijn, maar is ook risicoverhogend. Recent heeft een pilot plaatsgevonden waarbij de instructeurs van politie, brandweer en diensten voor medische hulpverlening voor een periode van maximaal 2 jaar tijdens de rijopleiding met zwaailicht en sirene mochten oefenen op de openbare weg. Deze pilot is geëvalueerd door het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV). Uit de evaluatie blijkt dat het op de openbare weg trainen in het besturen van een voorrangsvoertuig bijdraagt aan de kwaliteit van de rijopleiding voor bestuurders van voorrangsvoertuigen, zonder dat het de verkeersveiligheid in gevaar brengt. Met ingang van 1 april 2015 is een permanente vrijstelling verleend voor het op de openbare weg geven van rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig met optische en geluidssignalen.
Hoe reageert u op de conclusie dat een politiemedewerker tijdens spoedritten een factor 30 tot 35 meer kans heeft op een ongeval met letsel per miljard voertuigkilometers, dat dit bij de brandweer een factor 40 tot 70 is en bij het ambulancepersoneel 15 tot 25? Hoe verklaart u deze verschillen?
Voorrangsvoertuigen rijden in een gevaarverhogende setting, waardoor de kans op ongevallen toeneemt. Verschillen worden mogelijk (deels) verklaard door de kenmerken van de voertuigen (o.a. gewicht) en de ervaring van de chauffeur. Bij de ambulance is het werk van de chauffeur een specifieke functie, bij de politie rijdt iedere medewerker in de noodhulp spoedritten en de brandweer werkt veelal met vrijwilligers. Vrijwilligers van de brandweer rijden daardoor logischerwijs het minste aantal kilometers per jaar met optische en geluidssignalen. Ook zou het verschil gedeeltelijk verklaard kunnen worden door de bestaande rijopleiding van de brandweer. Deze richt zich voornamelijk op voertuigbeheersing via baantraining en gebiedskennis. Op dit moment wordt binnen de brandweer overleg gevoerd om de rijopleiding en les- en leerstof van chauffeurs aan te passen. Daarnaast ontbraken tot op heden landelijke standaarden voor blijvende vakbekwaamheid (bij- en nascholing). Deze zijn inmiddels opgesteld en liggen op dit moment ter besluitvorming voor binnen de brandweer.
Hoe verklaart u dat brandweerauto’s 2,1 keer vaker betrokken zijn bij een ongeval dan een ambulance en 1,7 keer vaker dan een politieauto? Is een verklaring te vinden in de trainingsintensiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de ontwikkeling van het aantal ongevallen dat jaarlijks plaatsvindt met voorrangsvoertuigen? Kunt u dat uitsplitsen naar politie, brandweer en ambulance? Hebben de door u beloofde inspanningen zin gehad?3
Er is pas vorig jaar voor het eerst onderzoek gedaan naar het aantal ongevallen met voorrangsvoertuigen. Het IFV, dat het onderzoek heeft verricht, heeft dit onderzocht over de jaren 2010–2013, doet dit ook voor 2014 en is voornemens om dit ook in de komende jaren te blijven onderzoeken. Om trends te kunnen bepalen, is echter langjarig onderzoek naar ongevallen met voorrangsvoertuigen noodzakelijk en dat is momenteel nog niet beschikbaar. Wel blijkt uit politiecijfers dat het totaal aantal schadegevallen waarbij de politie aansprakelijk was in 2013 is gedaald en in 2014 gelijk gebleven is.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de veiligheidscultuur en het veiligheidsklimaat voor verbetering vatbaar is? Deelt u de conclusie dat een doeltreffend preventiebeleid kan zorgen voor een lager aantal ongevallen met voorrangsvoertuigen?4 Welk werk heeft de werkgroep preventie gedaan die als doel had het aantal aanrijdingen te verminderen?5
Elk ongeval is er één teveel, dus het veiligheidsklimaat is voortdurend voor verbetering vatbaar. De werkgroep Preventie van de politie heeft een analyse gemaakt over het jaar 2012 inzake de meest voorkomende schadegevallen met voertuigen binnen de politie. Op basis daarvan heeft de werkgroep een plan van aanpak opgesteld met adviezen ten aanzien van mogelijke oplossingen, waaronder preventie-adviezen van de verzekeringsmaatschappij. Door de drie hulpdiensten wordt daarnaast de laatste jaren hard gewerkt aan verbetering door de opleiding aan te passen, de brancherichtlijnen beter op elkaar te laten aansluiten en door meer aandacht aan het onderwerp voorrangsvoertuigen te besteden in de rijopleidingen van burgers. Ook wordt gewerkt aan een gemeenschappelijk competentieprofiel van rijinstructeurs, zodat zij beter zijn toegerust op het begeleiden van bestuurders die rijden met optische en geluidssignalen.
Klopt het dat in Rotterdam de inbouw van de «UnfallDatenSpeicher» (UDS) geleid heeft tot een schadereductie van 25%? Is het waar dat onderdeel van het preventieplan was de landelijke invoering van de UDS en in hoeverre is daar uitvoering aan gegeven?
De schadereductie in Rotterdam is het gevolg van permanente aandacht in combinatie met technische hulpmiddelen, waaronder de UDS en kan dus niet uitsluitend aan de UDS worden toegeschreven. Dat neemt niet weg dat de UDS is meegenomen in het plan van aanpak van de werkgroep Preventie, omdat deze kan bijdragen aan schadereductie.
Deelt u de conclusie dat verkeerslichtbeïnvloeding het aantal ongevallen met voorrangsvoertuigen met 50% kan doen dalen? Kunt u ons voorrekenen welke besparingen kunnen worden geboekt door de toepassing van verkeerslichtbeïnvloeding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het percentage van 50% slaat terug op Amerikaanse onderzoeken van eind jaren »70, niet op het onderzoek zoals uitgevoerd door het IFV. Er is geen evaluatie beschikbaar van de mogelijke effecten van verkeerslichtbeïnvloeding door voorrangsvoertuigen in de Nederlandse situatie. Er zijn dan ook onvoldoende gegevens bekend om een berekening hierover te maken. Het staat de lokale wegbeheerders echter vrij om verkeerslichtbeïnvloeding in te voeren wanneer zij dit wenselijk achten. Recent is getoetst of de wetgeving voor verkeerstekens, die valt onder het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, knelpunten kent voor dit soort oplossingen en dat blijkt niet het geval te zijn.
Hoe reageert u op de conclusie dat in de opleiding bij de politie slechts in geringe mate aandacht is voor het naderen van stoplichten? Deelt u de mening van de onderzoeker dat de aandacht voor de werking van moderne verkeersregelinstallaties kan worden verbeterd en er meer inzicht aan studenten kan worden gegeven over de gevaren van het door rood rijden? Bent u van plan aanvullende training te organiseren?
De conclusie dat in de opleiding bij de politie slechts in geringe mate aandacht is voor het naderen van stoplichten deel ik niet. In alle basis- en specialistische rijopleidingen die door de Politieacademie worden verzorgd is het onderdeel «het berijden van kruisingen» een substantieel onderdeel van het onderwijs. Het betreft kruisingen met en zonder verkeersregelinstallaties.
De in het antwoord op vraag 1 genoemde verlenging van de vrijstelling betreffende het oefenen met optische en geluidssignalen op de openbare weg is een effectieve stap vooruit als het gaat om de rijvaardigheidstrainingen bij de politie.
Er wordt tevens gewerkt aan verdere verbetering van de politiespecifieke rijvaardigheid en rijveiligheid van wie reeds werkzaam is bij de politie. Iedere politiemedewerker die gebruik moet kunnen maken van de optische en geluidssignalen is verplicht om een driejaarlijkse Politie Rijvaardigheid Training te volgen. Medewerkers die tijdens deze training een onvoldoende niveau laten zien, zullen aanvullende training krijgen.
Het bericht dat Gemeentewiet rendabel kan worden |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het haalbaarheidsonderzoek en het wietplan van de gemeente Heerlen?1
Ja.
Kent u het wietplan van de gemeente Heerlen waar in het artikel naar wordt verwezen? Zo ja, wat is uw mening over dat plan? Zo nee, bent u bereid bij de gemeente te informeren over dat plan en de Kamer informeren over uw bevindingen?
Ik ben bekend met het plan waarnaar in het artikel wordt verwezen. De gemeente Heerlen geeft aan geconfronteerd te worden met criminaliteit en overlast gerelateerd aan de georganiseerde hennepcriminaliteit. Ik onderschrijf de ernst van de problematiek en ben dan ook met de burgemeester van mening dat deze krachtig moet worden bestreden. Het lokaal bestuur beschouw ik hierin als een zeer belangrijke partner. Ik onderhoud dan ook regelmatig contact met burgemeesters van gemeenten die zich met deze problematiek geconfronteerd zien. De oplossing hiervoor moet en kan mijns inziens echter niet worden gezocht in regulering, maar in de voortzetting van de gezamenlijke aanpak van deze vormen van criminaliteit en overlast.
In het licht van de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden is het niet mogelijk om over te gaan tot (experimenten met) regulering van de teelt. Zoals uit het onderzoek «Internationaal recht en cannabis, een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt» volgt, stuit eventuele regulering op juridische bezwaren. De conclusies van het rapport, dat ik 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 316), zijn nog steeds actueel.
Daarnaast is het grootste gedeelte van de wietproductie bestemd voor de export. Zo volgt uit het WODC-rapport «De export van in Nederland geteelde cannabis» dat ongeveer 80 tot 90% van de in Nederland geteelde cannabis bestemd is voor de export. Dit onderzoek heb ik op 16 december 2014 aan uw Kamer gezonden. Van de totale teelt is maar een klein gedeelte bestemd voor de Nederlandse coffeeshops. Regulering zal derhalve van zeer beperkt nut zijn bij het beter kunnen bestrijden van de georganiseerde criminaliteit die zich met de hennepteelt bezighoudt.
De gezamenlijke, geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit en overlast moet worden voortgezet. Met de inwerkingtreding op 11 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet, die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, hebben de autoriteiten er een middel bijgekregen om het faciliteren van illegale hennepteelt verder aan te pakken. Door samen krachtig op te trekken kan grootschalige drugscriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast verder worden teruggedrongen.
Vindt u de berekening van de gemeente Heerlen realistisch, namelijk dat over 10 jaar de teelt de gemeente 26 miljoen oplevert? Bent u van mening dat wiet geteeld in (kleine) gemeentelijke setting kan renderen? Zo ja, bent u bereid om de haalbaarheid van «gemeentewiet» te onderzoeken voor andere gemeentes? Zo nee, waarom bent u van mening dat gemeentewiet niet kan renderen?
Zoals aangegeven onder vraag 2 is regulering niet toegestaan en geen oplossing voor de geschetste problematiek. Speculeren over wat de teelt mogelijk op zou leveren, is dus ook niet aan de orde.
Het bericht dat een man die is veroordeeld voor het doodrijden van een meisje een opgelegd rijverbod negeert naar aanleiding van het bericht “Pak auto zware drinker af” |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «pak auto zware drinker af»?1
Ja.
Klopt het dat de in het artikel genoemde drankrijder al meerdere malen is opgepakt voor rijden onder invloed? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat dit soort notoire drankrijders steeds weer de weg op kunnen gaan?
De in het artikel aangeduide persoon is in het verleden meerdere malen veroordeeld voor rijden onder invloed (artikel 8 Wegenverkeerwet 1994). Op het moment van het ongeval liep er een proeftijd wegens een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd in 2012.
Er wordt door de politie actie ondernomen om de pakkans zo hoog mogelijk te laten zijn. Zo wordt er bij de politie tijdens de briefing gewezen op personen waarvan bekend is dat zij een rijontzegging of ongeldig verklaard rijbewijs hebben, zodat er door meer mensen naar deze personen wordt uitgekeken. Ook kan de politie bij een staandehouding de Basisvoorziening Informatie-Integrale Bevraging (BVI-IB) raadplegen om in het rijbewijsregister van de RDW te kijken of iemand een rijbewijs heeft. Als er sprake is van een inneming, een rijontzegging of een ongeldig verklaard rijbewijs dan is dat in het register zichtbaar.
Is het rijbewijs van deze drankrijder ongeldig verklaard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat er niet eerder is ingegrepen? Zijn de handhavingsinstrumenten voor dit soort notoire drankrijders voldoende?
De verdachte van het verkeersongeval in Lutten bevindt zich in voorlopige hechtenis en zijn auto is in beslag genomen. Ook heeft de politie het rijbewijs van de verdachte ingevorderd en vervolgens heeft het OM het rijbewijs ingehouden.
Het rijbewijs wordt in elk geval strafrechtelijk ingehouden totdat een rechter zich over de zaak heeft uitgesproken.
Hoe vaak is er vanaf 2010 een rijbewijs ingevorderd bij alcoholovertreders en hoe vaak is vervolgens het rijbewijs ongeldig verklaard? Hoe vaak heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) vanaf 2010 een psychologisch onderzoek uitgevoerd bij alcoholovertreders?
In verband met de strafrechtelijke aanpak van rijden onder invloed, kan de politie een rijbewijs invorderen en aan de officier van justitie zenden. Die bepaalt of het rijbewijs wordt ingehouden of teruggegeven. Het OM heeft mij bericht dat in de periode 2010 tot en met 2014, 36.245 keer een rijbewijs is ingehouden.
Het CBR kan in verband met de bestuursrechtelijke aanpak van rijden onder invloed een zogeheten «onderzoek alcohol» uit voeren, dat bestaat uit lichamelijk onderzoek, psychiatrisch onderzoek en bloedonderzoek. De uitslag van de drie onderzoeken tezamen geeft aan of er sprake is van afhankelijkheid dan wel misbruik van alcohol. In het bevestigende geval wordt de betrokkene ongeschikt verklaard en wordt het rijbewijs ongeldig verklaard. Het rijbewijs wordt ook ongeldig verklaard als iemand niet aan het onderzoek alcohol meewerkt (niet betalen of niet verschijnen). Vanaf 2011 wordt vastgelegd of het rijbewijs ongeldig is verklaard vanwege alcoholafhankelijkheid. Vanaf 2011 tot en met 2014 is 13.019 keer een onderzoek alcohol opgelegd. Naar aanleiding hiervan zijn 11.524 rijbewijzen ongeldig verklaard.
Welke andere maatregelen zijn er opgelegd door de rechter dan wel het CBR naar aanleiding van de in de krant genoemde kwestie? Hoe kan het dat dit soort notoire drankrijders in het kader van de zogenoemde recidiveregeling alcohol, steeds weer opnieuw betrapt worden op het rijden onder invloed? Kan er niet sneller en beter worden ingegrepen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn teneinde notoire alcoholgebruikers in het verkeer aan te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden verkend? Bent u bereid strengere straffen in te voeren door de strafmaat en/of de recidiveregeling aan te passen?
Binnen het bestuurs- en het strafrecht bestaan diverse instrumenten om mensen die rijden onder invloed preventief en repressief aan te pakken. Het CBR kan een educatieve maatregel alcohol opleggen en een onderzoek naar de rijgeschiktheid uitvoeren. Als gevolg van de uitspraak d.d. 4 maart 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan het CBR geen alcoholslotprogramma’s meer opleggen. Bij brief van 1 april 2015 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) en ik toegezegd dat uw Kamer voor de zomer zal worden geïnformeerd over de vormgeving van een nieuwe regeling voor het ASP.
In het kader van de repressieve aanpak van rijden onder invloed kan er een geldboete van maximaal € 7.800,– en een gevangenisstraf van maximaal 3 maanden worden opgelegd. Ook kan de rijbevoegdheid voor maximaal 5 jaar worden ontzegd. Bovendien wordt op basis van de recidiveregeling voor alcoholovertreders na twee veroordelingen voor rijden onder invloed het rijbewijs van rechtswege ongeldig. Bij de tweede overtreding moet het promillage dan wel meer dan 1,3 zijn. Op verzoek van uw Kamer wordt de recidiveregeling op dit moment geëvalueerd. Ik heb toegezegd om deze evaluatie voor het zomerreces met een beleidsreactie aan uw Kamer toe te zullen zenden. In dat kader zal ik ook ingaan op het zonodig aanpassen van de recidiveregeling.
Er is dus reeds sprake van een pakket van maatregelen ter preventie, ter bescherming van andere weggebruikers, maar ook ter bestraffing van rijden onder invloed.
In Denemarken wordt sinds enige tijd bij alcohol in het verkeer de auto in beslag genomen en verkocht door de staat, heeft u inzicht in de effectiviteit van deze maatregel en bent u bereid deze maatregel ook voor Nederland te verkennen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u voorts de mening dat er bij de aanpak van notoire drankrijders sprake moet zijn van een pakket van maatregelen ter preventie, ter bescherming van andere weggebruikers, maar ook ter bestraffing? O ja, op welke wijze wordt hier invulling aan gegeven? Zo nee, wat voor acties worden er dan wel ondernomen teneinde deze recidivisten aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak is er tot nu toe gebruik gemaakt van de recidiveregeling voor alcoholovertreders? Kan er een overzicht gegeven worden vanaf 1 juni 2011?
Het antwoord op deze vraag zal ik geven in het kader van de aan uw Kamer toegezegde evaluatie van de werking van de recidiveregeling voor alcoholovertreders.
Is er inzicht in de gepercipieerde pakkans bij alcohol in het verkeer? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen mede in het licht van de wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs en de zogenoemde nullimiet voor gecombineerd gebruik van verschillende drugs en van drugs en alcohol?
Nee, er is geen inzicht in de gepercipieerde pakkans bij alcohol in het verkeer. Bij de verkeershandhaving wordt, zoals mijn ambtsvoorganger op 18 augustus 2014 in antwoord op vragen van de leden Visser en Dijkhoff (VVD)2 aan uw Kamer heeft gemeld, de gepercipieerde pakkans bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen: flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn, onder meer door informatiegestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. Tevens wil de politie door zichtbare staandehoudingen en het voeren van mediabeleid (bijvoorbeeld medewerking aan het tv-programma «Wegmisbruikers») actief bijdragen aan (en beïnvloeden van) de pakkans bij de overige weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen zo hoog mogelijk gehouden.
De rol van de ondernemingsraden bij de beslissing tot het sluiten van politieposten |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de uitspraak van een lid van de Centrale Ondernemingsraad van de politie (COR politie) dat het «te vroeg is om stenen te verkopen» naar aanleiding van het huisvestingsplan?1
Het huisvestingsplan voor de basisteams van de politie wordt in de periode 2015–2025 ten uitvoer gebracht. In zijn brieven van 15 december 2014 en 23 februari 20152 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer gemeld dat bureaus pas gesloten worden als daar afstemming over is geweest met het lokale gezag en de medezeggenschap.
In hoeverre is een akkoord nodig van de COR politie voordat het huisvestingsplan realiteit kan worden? Is er een akkoord van de COR Politie? Zo nee, wat doet u als er geen akkoord gesloten wordt?
Het huisvestingsplan moet in eerste instantie worden beschouwd vanuit een oogpunt van veiligheid en dienstverlening aan de burger. Om die reden is er met het gezag een zorgvuldig proces doorlopen en op basis daarvan is de lijst met locaties vastgesteld. Over het huisvestingsplan (de lijst met locaties) en over dit proces is uw Kamer in de hiervoor genoemde brieven geïnformeerd. Het huisvestingsplan is een besluit dat valt onder het primaat van de politiek en daarmee onder de uitzonderingsgrond op het adviesrecht van de medezeggenschap. Wel heeft de medezeggenschap adviesrecht waar het gaat om de personele gevolgen.
De term akkoord suggereert een instemmingsrecht van de OR. Daarvan is in deze geen sprake. Wel streven de korpschef als bestuurder in de zin van de WOR en ik naar breed draagvlak bij de medezeggenschap. Derhalve is de lijst met locaties door de Korpschef voor advies aan de COR voorgelegd. De medezeggenschap zal ook betrokken worden bij de nadere besluitvorming in de uitvoering van het huisvestingsplan. De COR is op 16 december 2014 gevraagd om uiterlijk eind februari 2015 advies uit te brengen over de locatielijst. De COR heeft echter uitstel aangevraagd. Tot op heden is er nog geen advies ontvangen.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak: «Het wel lijkt of de politieorganisatie z’n huisvesting nu al aan het herinrichten is. Uit het land horen we geluiden dat er bewegingen gemaakt worden om agenten uit panden te halen en er panden worden afgestoten»? Gaat u op die manier niet voorbij aan de COR politie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor uiteengezet wordt de komende tien jaar geleidelijk toegewerkt naar de nieuwe huisvestingssituatie voor de basisteams van de nationale politie. Huisvesting is echter een continu proces. Verhuisbewegingen die momenteel plaatsvinden, geschieden in het kader van reeds eerder genomen besluiten. Deze zijn destijds tot stand gekomen in overeenstemming met het lokale gezag en daar waar nodig de ondernemingsraden.
Is het wat u betreft noodzakelijk dat de COR politie akkoord gaat met het huisvestingsplan alvorens u dat plan in praktijk brengt? Zo ja, hoe kan het dat u het huisvestingsplan als definitief heeft gepresenteerd aan de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunt u, terwijl u nog geen akkoord heeft van de COR politie, in uw brief van 23 febuari 2015 stellen dat dit huisvestingsplan concreet betekent voor de basisteams van de politie dat er ultimo 2025 een landelijk dekkend netwerk is van circa 575 politielocaties (teambureaus, 2e teambureaus, steunpunten groot en klein), en dat circa 200 van de huidige fysieke locaties niet meer nodig zijn? 2 Deelt de COR politie die visie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u per politie-eenheid aangeven of de ondernemingsraad van de desbetreffende politie-eenheid akkoord is met het huisvestingsplan? Kunt u per ondernemingsraad aangeven wat hun argumenten hierbij zijn?
De korpschef heeft advies gevraagd aan de COR. Om tot een goed advies te komen heeft de COR de ondernemingsraden van de politie-eenheden om een reactie gevraagd.
Is het wat u betreft noodzakelijk dat de ondernemingsraad van een politie-eenheid akkoord geeft voor het huisvestingsplan van die eenheid alvorens het in de praktijk wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De komst van een megamoskee in Gouda |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de Minister-President tijdens het RTL-verkiezingsdebat op 5 maart jl. over de komst van de inmiddels veel besproken «megamoskee» in Gouda heeft gezegd: «Als je ziet in Gouda wat het in die gemeenschap doet, dat daar een moskee van deze omvang wordt gebouwd met zoveel twijfel inderdaad over de financiering dan vind ik het ook naïef, om dat woord opnieuw maar even te gebruiken, als we dat zouden negeren.»?1
Ja.
Verwoordde de Minister-President toen het kabinetsstandpunt? Zo ja, waarom heeft het kabinet inmiddels een draai gemaakt aangezien u eerder geen bezwaren had tegen de megamoskee?
Het kabinet heeft conform de staatkundige inrichting van Nederland geen standpunt ingenomen over deze lokale kwestie. Door middel van een brief en de beantwoording van verschillende vragen van uw Kamer heb ik u over de kwestie van een nieuw te bouwen moskee in Gouda geïnformeerd. In de brief van 11 februari 2015 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 65) heb ik u laten weten dat de gemeente Gouda door forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Verder heeft de gemeente zoals gemeld in de brief en verwoord in antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob. Dit onderzoek is momenteel nog niet afgerond. De resultaten van beide onderzoeken worden gebruikt in het lokale besluitvormingsproces.
Inmiddels heeft het moskeebestuur recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen en daarbij (een deel van) de huidige moskeeën in Gouda in gebruik te houden. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft de gemeenteraad daarom voorgesteld de besluitvorming over de kredieten voor de twee andere partners, te weten de school en het kinderdagverblijf, van de agenda te halen. De gemeenteraad heeft hiermee ingestemd. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om in overleg met betrokkenen meer draagvlak te vinden voor een islamitisch centrum, samen met het kinderdagcentrum en de school, waarbij het gebedshuis zoals gemeld substantieel kleiner wordt. De drie initiatiefnemers, De Ark, El Wahda en Gemiva, hebben uitgesproken dit proces te steunen.
Kunt u bevestigen dat het college van B&W van Gouda het plan voor de oorspronkelijke moskee heeft ingetrokken en nu de alternatieven daarvoor gaat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u er kennis van genomen dat het moskeebestuur El Wahda voorstelt een kleinere moskee te bouwen en die – net als in het oorspronkelijke plan – te combineren met een school en een kinderdagverblijf en tevens op het terrein van de voormalige Prins Willem-Alexanderkazerne in Gouda komt te staan?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze nieuwe mogelijkheid, gelet op de uitspraak van de Minister-President in het RTL-debat van 5 maart jl. over de megamoskee?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid de verkoop van de voormalige Prins Willem Alexander (PWA) kazerne op te schorten totdat alle feiten en onderzoeken over de financiering bekend en gedeeld zijn met de Kamer?3
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik reeds aangegeven dat opschorten niet aan de orde is. De huidige stand van zaken is hierboven geschetst; een onafhankelijke procesbegeleider gaat een nieuw proces in met buurtbewoners, met het oog op het verkrijgen van draagvlak. Dit is een onderdeel van het lokale besluitvormingsproces, net zoals het genoemde PWC-onderzoek en het nog lopende Bibob-onderzoek. In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik verder ook al aangegeven dat moslims in Gouda het recht hebben een moskee te bouwen, zolang betrokkenen zich aan de wet houden.
Indien het antwoord op de vorige vraag «nee» blijft, betekent dit dat u zich niet verzet tegen de bouw van een alternatieve moskee, zoals voorgesteld door het moskeebestuur? Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraken van de Minister-President?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdagmiddag 17 maart a.s. om 12:00 uur?
Deze vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord en naar uw Kamer gezonden.
De bezoldiging van de directie van Buma/Stemra |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Buma-directeur probeert beperking salaris tegen te gaan»?1
Ja.
Bent u bekend met voornemens van de directievoorzitter van Buma/Stemra om door middel van een juridische procedure te voorkomen dat zijn salaris verlaagd wordt tot het salaris dat een Minister ontvangt? Zo nee, bent u bereid om bij het bestuur van Buma/Stemra na te gaan in hoeverre dit soort plannen bestaan?
Uit de media heb ik vernomen dat de bestuursvoorzitter van Buma/Stemra voornemens zou zijn om een juridische procedure te starten over de normering van zijn bezoldiging op basis van artikel 25a Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties.
Dit artikel verklaart, onder andere, de norm van de Wet Normering Topinkomens (WNT) van overeenkomstige toepassing op topfunctionarissen van collectieve beheersorganisaties. Daarmee is de wettelijke legitimatie gegeven.
Het toezicht op de naleving van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties is belegd bij het College van Toezicht Auteursrecht- en Naburige Rechten. Sinds 1 juli 2013 houdt het College nauwlettend toezicht op de hoogte van de bezoldiging van de directie en de overige topfunctionarissen van Buma/Stemra en andere collectieve beheersorganisaties. Het College heeft de bevoegdheid daartoe, zo nodig, een aanwijzing te geven of een last onder dwangsom op te leggen, wanneer onvoldoende opvolging aan een dergelijke aanwijzing wordt gegeven.
Deelt u de mening dat het maximeren van de salarissen bij collectieve beheersorganisaties volledig gelegitimeerd is, aangezien deze organisaties een publieke functie vervullen en een wettelijke basis hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze mening proactief aan Buma/Stemra overbrengen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u enige reden dat een ministerssalaris te laag zou zijn voor het leiding geven aan een collectieve beheersorganisatie als Buma/Stemra?
De beperking van de bezoldiging is destijds tot stand gekomen naar aanleiding van een amendement dat door het lid Heijnen (PvdA) is ingediend tijdens de behandeling van de WNT in de Tweede Kamer (Kamerstukken 2011/2012, 32 600, nr. 30). Tijdens het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer van 7 december 2011 bleek dat dit een breed gedragen wens van de Tweede Kamer was. Dit gelet op de maatschappelijke functie die collectieve beheersorganisaties vervullen bij het verdelen van gelden van rechthebbenden en de berichten in de media over de problemen bij collectieve beheersorganisaties en de salariëring van hun bestuurders (Kamerstukken 2011/2012, 29 838, nr. 46). Ook hebben de leden Jaspers (SP) en Peters (GroenLinks) kamervragen gesteld over de hoogte van de ontslagvergoeding van de destijds terugtredende directie van Buma/Stemra (Kamerstukken 2011/2012, Aanhangsel van de Handelingen, 2154). Naar aanleiding daarvan is artikel 25a Wet toezicht tot stand gekomen, dat tevens een overgangsregime bevat voor bestaande arbeidsovereenkomsten. Ik zie geen aanleiding daar thans op terug te komen.
Wilt u erop toezien dat de beloning van de directie van Buma/Stemra conform de bepalingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) afgebouwd wordt, zodat een groter deel van de geïnde gelden ten goede komt aan de rechthebbende artiesten?
Zie antwoord vraag 2.
Minderjarigen die werken in wietplantages |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de televisieuitzending van L1 waaruit blijkt dat wietplantages minderjarigen in dienst hebben?1
Ja.
Is het u bekend dat minderjarigen worden benaderd om tegen betaling wiettoppen te knippen? Zo ja, wanneer en op welke manier bent u dit te weten gekomen? Zo nee, bent u bereid dit bericht van L1 te verifiëren bij de lokale Limburgse autoriteiten en de Kamer hierover te informeren?
Ik verwijs naar antwoord 2 en 3 op de Kamervragen van de leden Oskam en Knops (beiden CDA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat criminele organisaties in Zuid-Limburg minderjarigen inzetten op hennepplantages.
Zijn er bij u zaken bekend waarbij minderjarigen bij invallen in wietplantages zijn aangetroffen die daar werkzaamheden verrichtten? Zo ja, hoe vaak is dat voorgekomen? Wat gebeurt er met de minderjarigen als zij daar worden aangetroffen? Hoeveel minderjarige
Tot op heden in 2015, noch in 2014 zijn er zaken aangemeld bij het Openbaar Ministerie die zien op het werken van minderjarigen in wietplantages. In 2013 was er sprake van vijf minderjarige verdachten die werkzaam waren in wietplantages. Van deze zaken zijn er vier afgedaan met een onvoorwaardelijk sepot. De vijfde zaak is afgedaan met een transactie. Op dit moment zitten er geen minderjarige jongeren in een strafrechtelijk traject.
jongeren zitten in een strafrechtelijk traject als gevolg van hun werkzaamheden in een wietplantage?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat ouders hun kinderen laten werken in de wietteelt? In hoeverre worden ouders aangesproken als hun minderjarige kinderen worden ontdekt bij hun werkzaamheden in de wietplantages? Op welke manier gebeurt dat en door wie?
Ik acht het zeer ernstig als zou blijken dat minderjarigen betrokken zijn bij dergelijke delicten. In geval minderjarige kinderen die werkzaamheden verrichten in wietplantages, doet de politie een zogenoemde zorgmelding bij de gemeentelijke jeugdzorgvoorziening. Van daaruit zal nader onderzoek plaatsvinden en contact worden gelegd met ouders of verzorgers.
Deelt u de mening dat legalisatie van de hennepteelt een deel van de oplossing van het bovengenoemde probleem zou kunnen zijn omdat dan iedereen, waaronder minderjarigen, ook onder de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot het verrichten van arbeid en de handhaving daarvan komt te vallen?
Nee. Het grootste deel van de in Nederland geteelde cannabis is bedoeld voor de export. Dit is eind 2014 in WODC-onderzoek gevalideerd. Complete legalisering van de hennepteelt – ook voor de export – is internationaalrechtelijk en gezien de relaties met onze buurlanden niet haalbaar. Maar ook het reguleren van het beperkte deel van de hennepteelt dat voor de coffeeshops bestemd is, zal de problematiek niet oplossen, juist vanwege het grote resterende deel dat wordt geëxporteerd en dus in de illegaliteit zal blijven. Daarbij komt dat ook deze beperktere regulering volgens het door de Radboud Universiteit uitgevoerde onderzoek Internationaal recht en cannabis: een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt voor recreatief gebruik van P.H.P.H.M.C. van Kempen en M.I. Fedorova (2014), binnen de geldende internationale verdragen niet is toegestaan.