Het gratis verstrekken van een Verklaring Omtrent het Gedrag aan vrijwilligers |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak dat de gedachte om belemmeringen weg te nemen voor het aanvragen en verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor vrijwilligers u aanspreekt, maar dat er sindsdien nog geen sprake is van gratis of goedkopere VOG’s voor vrijwilligers?1
Ja, ik herinner mij deze uitspraak. De gedachte om belemmeringen voor het aanvragen en verkrijgen van de Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna VOG) voor vrijwilligers weg te nemen spreekt mij nog steeds aan. Ik heb echter tijdens het algemeen overleg op 22 maart 2007 ook aangegeven dat ik, gegeven de aanzienlijke budgettaire consequenties van het gratis verstrekken van een VOG aan alle vrijwilligers, niet in de positie was hierover te beslissen2.
Ik heb sedert deze uitspraak stappen ondernomen die er toe zullen leiden dat de belemmeringen voor het aanvragen en verkrijgen van een VOG verminderen. De Dienst Justis, waar het COVOG onderdeel vanuit maakt, is op 1 juli jl. een pilot gestart met een beperkte toepassing van het via internet kunnen aanvragen van een VOG. Op basis van vrijwilligheid wordt aan een aantal organisaties en de personen die bij hen in dienst willen treden, de mogelijkheid geboden om elektronisch een VOG aan te vragen. Verwacht wordt dat de kosten van de elektronisch aangevraagde VOG door het vervallen van de afdracht aan de gemeente in de toekomst aanzienlijk lager zullen liggen. De kosten van de elektronische aanvraag van een VOG zullen worden herberekend om te bepalen hoeveel lager.
Is het waar dat het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) weliswaar nog steeds inzet op een operationeel digitaal systeem per april 2011, maar dat dit systeem vermoedelijk niet bijdraagt aan een kostenreductie? Waarom loopt de ontwikkeling van een digitaal VOG-systeem vertraging op?
Een elektronische aanvraag van de VOG kan op elk moment en elke plaats gedaan worden, wat het aanvragen van een VOG aanzienlijk vereenvoudigt. Het aantal deelnemende organisaties is nu nog beperkt, maar wordt in de loop van de pilot verder uitgebreid. Ik ben in gesprek met de vrijwilligerssector over de deelname van een aantal vrijwilligersorganisaties aan de pilot. Op 1 juli 2011 is het systeem naar verwachting volledig operationeel. Het systeem draagt bij aan een structurele kostenreductie ten opzichte van de VOG die door tussenkomst van de gemeente wordt aangevraagd. De precieze omvang van de kostenreductie zal in de loop van de pilot duidelijk worden. Ik zal u hierover voor 1 juli 2011 nader informeren.
Is onderzocht of een beperktere scan bij vrijwilligers en digitale afhandeling van de aanvraag kostenreducerend uitpakt? Zijn er inmiddels eerste resultaten te melden over de in het vooruitzicht gestelde pilot?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Stichting Federatie Kinderhulporganisaties sinds enkele jaren subsidie ontvangt voor het aanvragen van VOG’s voor hun gastgezinnen, maar dat u heeft laten weten dat deze subsidie zal worden beëindigd? Zo ja, wat is hiervan de reden en staat dit niet haaks op uw eerdere opvattingen over de wenselijkheid van betaalbare VOG’s voor vrijwilligersorganisaties? Zijn er andere vrijwilligersorganisaties die subsidies voor betaalbare VOG’s ontvangen?
Ja, de Stichting Federatie Kinderhulporganisaties (SFK) ontvangt sedert 2007 van de Ministerie voor Jeugd en Gezin subsidie voor de gedeeltelijke bekostiging van VOG’s. In een overleg met SFK is aangekondigd dat de subsidie vanaf 2011 zal worden afgebouwd. Voornaamste reden hiervoor is dat er geen middelen meer beschikbaar zijn. Het is de bedoeling om SFK in 2011 te laten participeren in de eerder genoemde pilot, waarbij de VOG’s rechtstreeks digitaal kunnen worden aangevraagd. Ik ben bekend met het initiatief van de gemeente Leeuwarden en met andere initiatieven van gemeenten om VOG’s ten behoeve van vrijwilligers geheel of gedeeltelijk te vergoeden. Dergelijke initiatieven sluiten aan bij mijn wens om het gebruik van de VOG voor vrijwilligers door gemeenten te laten stimuleren5. Om misbruik van kinderen bij vrijwilligersorganisaties te voorkomen is uiteraard meer nodig dat het vereiste van een VOG: er moeten ook andere maatregelen worden genomen. In samenwerking met de Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk is in het project «In veilige handen» door mij en mijn ambtgenoten voor Jeugd en Gezin en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een samenhangend pakket maatregelen ontwikkeld ter ondersteuning van verenigingen en vrijwilligersorganisaties bij het voorkomen van en omgaan met seksueel misbruik. Het pakket bevat o.a. gedragsregels voor vrijwilligers die met kinderen werken5. SFK is ook gewezen op deze hulpmiddelen. Ik verwacht dat vanaf 1 januari 2011 de vrijwilligersorganisaties ook gebruik kunnen maken van uniform tuchtrecht en van een registratiesysteem waarin personen worden opgenomen aan wie een tuchtrechtelijke sanctie is opgelegd wegens overtreding van de gedragsregels.
Kent u het initiatief van de gemeente Leeuwarden3 en andere gemeenten om dit jaar maximaal 300 VOG’s ten behoeve van vrijwilligers te vergoeden, omdat gebleken is dat vrijwilligersorganisaties de kosten voor VOG’s te hoog vinden en die kosten een drempel blijken te zijn om nieuwe vrijwilligers aan te nemen? Zo ja, wat vindt u ervan dat het kostenaspect vrijwilligersorganisaties er blijkbaar van weerhoudt nieuwe vrijwilligers te werven of zelfs wellicht af te zien van het verzoeken om een VOG? Deelt u de mening dat dit de criminaliteitspreventie binnen vrijwilligersorganisaties niet ten goede komt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de kosten voor het verwerken van een VOG-aanvraag kunnen worden beperkt of zijn vrijwilligersorganisaties aangewezen op de initiatieven zoals die van het gemeentebestuur van Leeuwarden? Deelt u de mening dat uitgangspunt moet blijven dat vrijwilligersorganisaties omwille van de veiligheid voor een goede uitvoering van hun taken goedkope, maar eigenlijk liefst kostenloze, VOG’s voor hun vrijwilligers moeten kunnen aanvragen? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor?
Zoals vermeld in antwoord 1, wordt verwacht dat de kosten van de elektronisch aangevraagde VOG in elk geval door het vervallen van de afdracht aan de gemeente aanzienlijk lager zullen komen te liggen. Op basis van de uitkomsten van de eerdergenoemde pilot en de herberekening van de kosten van de VOG zal ik bepalen in welke mate de leges van een VOG voor vrijwilligers structureel kunnen worden aangepast.
De beloning van de directeur van het Rode Kruis |
|
Ewout Irrgang |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het jaarverslag 2009 van het Rode Kruis en dat het Rode Kruis hierin de code Wijffels onderschrijft?1
Ja.
In het jaarverslag 2009 van het Rode Kruis staat vermeld dat de bezoldiging van de algemeen directeur in lijn is met de VFI-norm (uitwerking van de code Wijffels).
Is het waar dat de directeur van het Rode Kruis een jaarsalaris van bruto 141.828 euro verdiende, ver boven de DG-norm van 121.000 euro? Zo nee, waarom niet?
Ja. Volgens opgave van het Rode Kruis in het jaarverslag 2009 bedroeg het bruto loon inclusief vakantiegeld 141.828 euro. Vanaf 1 januari 2011 geldt in de context van de subsidieregeling MFS II een DG-norm, waaraan het Rode Kruis zal voldoen.
Is het waar dat er daarnaast aan de directeur 32.581 euro voor sociale lasten en pensioenpremies zijn betaald en 27.853 euro voor overige vergoedingen en kosten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Beide bedragen staan in het jaarverslag 2009 van het Rode Kruis vermeld.
Is het waar dat de code Wijffels stelt dat onder beloning moet worden verstaan de daadwerkelijk aan een directeur in het verslagjaar uitgekeerde bedragen voor:
Deze weergave is slechts deels correct.
Onder beloning wordt door de code Wijffels verstaan de daadwerkelijk aan een directeur in het verslagjaar uitgekeerde bedragen voor: a) Vast inkomen en b) Onkostenvergoeding.
Daarnaast moet het jaarverslag inzicht bieden in andere bedragen die ten behoeve van een directeur zijn betaald. Het gaat daarbij om: c) Pensioenpremie en d) Premie ziektekostenverzekering.
Indien het antwoord op vraag 4 bevestigend luidt, bent u het er dan mee eens dat de beloning van de directeur van het Rode Kruis in feite 141.828 + 27.853 + 32.581 = 202.262 euro bedraagt en daarmee nog verder boven de DG-norm uitkomt en bij lange na niet voldoet aan de code Wijffels of zelfs de Balkenende-norm? Zo ja, deelt u dan de mening dat de wijze waarop het Rode Kruis melding maakt van de beloning van de directeur misleidend is en dat het tevens onjuiste informatie verschaft indien het stelt dat «de bezoldiging in lijn is met de VFI-norm (code Wijffels)».3
Het salarisbedrag (bezoldiging) van 141.828 euro van de algemeen directeur is in lijn met de VFI-norm (uitwerking van de code Wijffels). Echter, volgens de door de code Wijffels gehanteerde indeling maken 141.828 euro (bezoldiging) en (een deel van) 27.853 euro (overige vergoedingen en kosten) deel uit van de beloning.
Het totaal van deze bedragen komt zowel boven de DG-norm als boven de VFI-norm uit. Noch bij de DG-norm noch bij de VFI-norm (code Wijffels) wordt rekening gehouden met de werkgeverslasten (pensioenpremie).
Daarentegen blijft het totaal van de twee bedragen beneden de Balkenende-norm (gemiddelde ministerssalaris vermeerderd met dertig procent, exclusief pensioenafdracht en onkostenvergoeding, inclusief eindejaarsuitkering en vakantie-uitkering).
Het Rode Kruis verschaft derhalve geen onjuiste informatie als het stelt dat «de bezoldiging (het bovenstaande salarispakket minus vergoedingen en kosten) in lijn is met de VFI-norm». Ik deel de mening dat de wijze waarop de organisatie melding maakt van vergoedingen en kosten onvoldoende transparant is en verduidelijking behoeft. Hierop zal het Rode Kruis door mij worden aangesproken.
Kunt u (nogmaals) bevestigen dat de code Wijffels als maximum beloning de DG-norm hanteert aangezien die «commissie van oordeel is dat de beloning van directeuren van de goededoelenorganisaties moet worden afgestemd op de beloning van qua zwaarte en complexiteit vergelijkbare functies bij de rijksoverheid.»?4 Deelt u de mening dat de Balkenende-norm hier niet van toepassing is aangezien een soortgelijke functie c.q. premier niet bestaat bij een goededoelenorganisatie?
De code Wijffels hanteert niet de DG-norm als maximum beloning. De code Wijffels adviseert dat de beloning van directeuren van goededoelenorganisaties zou moeten worden bepaald aan de hand van de zwaarte van de functie (vast te stellen aan de hand van een aantal door de code genoemde factoren) die vervolgens zou moeten worden vertaald naar een beloningsniveau dat aansluit bij het beloningsbeleid binnen de ambtelijke salarisschalen van de rijksoverheid.
De DG-norm is vorig jaar door de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking geïntroduceerd en vervolgens gehanteerd als criterium bij de drempeltoets voor de aanvragen van organisaties in het kader van het Medefinancieringsstelsel II. De DG-norm heeft betrekking op het salarisniveau vanaf 1 januari 2011.
De Balkenende norm is een salarisnorm waarmee het hoogst mogelijke salaris in de publieke en semi-publieke sector wordt aangegeven; deze norm is hier niet van toepassing omdat voor goededoelenorganisaties en medefinancieringsorganisaties in de OS sector andere normen gelden dan wel zullen gaan gelden.
Voldoet het Rode Kruis aan de bepaling in het Medefinancieringsstelsel (MFS) II die stelt dat Nederlandse maatschappelijke organisaties met medewerkers die meer verdienen dan het salaris van een Directeur Generaal bij de Rijksoverheid, niet voor een MFS-II subsidie in aanmerking komen? Zo nee, waarom is het Rode Kruis dan wel door naar de volgende ronde?
Het Rode Kruis zal per 1 januari 2011 aan de genoemde bepaling voldoen.
Bent u van zins om het Rode Kruis te verzoeken het salaris voor de directeur te verlagen tot maximaal de DG-norm? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij de in december 2009 ingediende aanvraag in het kader van het MFS II heeft het Rode Kruis laten aantekenen dat het salaris van de algemeen directeur per 1 januari 2011 zal voldoen aan de DG-norm. Daarmee voldoet het Rode Kruis aan de salarisnorm in het kader van MFS II.
Mocht achteraf blijken, en dat geldt voor de gehele periode 2011–2015, dat het Rode Kruis de DG-norm niet (langer) respecteert, dan zal dit uiteraard net als voor andere organisaties gevolgen hebben voor de mogelijk per 1 november 2010 toegekende MFS II-subsidie.
Bent u bereid het Rode Kruis uit te sluiten van het MFS II dan wel te korten op zijn subsidie indien het niet bereid blijkt tot het verlagen van de beloning van zijn directeur conform de «Verhagen norm» zoals u die bij SNV heeft toegepast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De onveilige arbeidsomstandigheden van wegwerkers |
|
Hans Spekman (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wegwerkers vaak nog onvoldoende beschermd»?1
Ja.
Acht u het acceptabel dat wegwerkers soms in omstandigheden werken waarin ernstige ongevallen kunnen voorkomen?
Het arbobeleid heeft als uitgangspunt dat risico’s voor de gezondheid en veiligheid van betrokkenen moeten worden voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Dit betekent dat er bij het verrichten van arbeid mogelijk enig risico blijft bestaan. Met de verplichte risico-inventarisatie- en evaluatie (RI&E) dient de werkgever deze risico’s te inventariseren, en er adequate maatregelen tegen te treffen.
Deelt u de mening dat wegenbouwbedrijven door de huidige manier van aanbesteden van lokale overheden geneigd zijn te bezuinigen op onder andere veilige werkomstandigheden van de wegwerkers? Zo nee, waarom niet?
Kostenoverwegingen spelen in de activiteiten van zowel private bedrijven als (lokale) overheden in beginsel altijd een rol.
Het vereiste Veiligheids- en gezondheidsplan (V&G plan) dient ervoor om te voorkomen dat dit niet tot onacceptabele arborisico’s leidt. De opdrachtgever dient zich te houden aan de verplichtingen hieromtrent. Hierbij is o.a. aan de orde of er moet worden gekozen voor een volledige wegafzetting.
Deelt u de mening dat lokale overheden die wegwerkzaamheden aanbesteden, dat zo moeten doen dat de veiligheid van de werknemers gegarandeerd wordt?
Lokale overheden dienen zich als opdrachtgevers te houden aan de geldende regels voor aanbesteding.
Voorts zijn in de Arbowet- en regelgeving aan de opdrachtgever bepaalde verplichtingen opgelegd. Naleving daarvan leidt ertoe dat de betrokken werknemers voldoende beschermd zijn.
Bent u bereid hierover in overleg te treden met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om ervoor te zorgen dat veiligheid van werknemers niet langer opgeofferd wordt voor een paar minuten minder vertraging? Zo ja, per wanneer kan de Kamer hiervoor een oplossing vernemen? Zo nee, waarom niet?
De partijen die het best als intermediair kunnen optreden naar de opdrachtgevers zijn de VNG, het IPO en Rijkswaterstaat. De arbeidsinspectie voert hiermee al langer overleg en zal dat blijven doen. Ter ondersteuning daarvan heeft de Arbeidsinspectie ook een brochure uitgebracht die zich specifiek richt op de gemeente als opdrachtgever.
Voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is hier geen specifieke rol weggelegd.
Topsalarissen bij ontwikkelingsorganisatie SNV |
|
Joël Voordewind (CU), Mariko Peters (GL), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Sjoera Dikkers (PvdA), Ewout Irrgang |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Afgaande op berichten1 over het voorstel van SNV om de hoge directiesalarissen te bevriezen en de reactie van u hierop om deze hoge salarissen te verrekenen met de subsidie: op wat voor manier gaat u dit voorstel in de praktijk brengen? Kunt u aangeven hoe deze verrekening vorm krijgt? Vanaf wanneer gaat dit in? Zal dat met terugwerkende kracht zijn?
Vastgestelde verschillen tussen directiesalarissen en de DG-norm kunnen achteraf worden verrekend met de eveneens achteraf vastgestelde subsidie over een bepaald jaar. Hierbij wordt rekening gehouden met de beloningscomponenten: bruto salaris, vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Over de manier waarop verrekening van de vastgestelde verschillen plaats zal vinden, zal ik met SNV zo spoedig mogelijk nadere afspraken maken.
Zijn er nog meer ontwikkelingsorganisaties die niet onder het medefinancieringsstelsel (MFS) vallen, waar hoge directiesalarissen worden uitgekeerd, boven de afgesproken bovengrens van salarissen voor directeuren? Zo ja, welke?
Ik verwijs u naar de kamerbrief van 27 oktober 2010 (DSO/MO-480/10) betreffende het onderzoek naar directeurssalarissen.
Bent u bereid aan te dringen op een plafond voor salarissen bij ontwikkelingsorganisaties die voor het grootste deel door de overheid worden gefinancierd, ook als deze organisaties niet onder het MFS vallen? Zo ja, kan dat op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik zal met niet MFS organisaties die grotendeels door de overheid worden gesubsidieerd nadere afspraken maken om aan de DG-norm te gaan voldoen. Voor MFS organisaties is de DG-norm zoals bekend per 1 januari 2011 van kracht.
Het bericht dat ontwikkelingshulporganisatie SNV weigert de salarissen van haar directieleden te verlagen |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ontwikkelingsorganisatie SNV wil lonen top niet verlagen»?1
Ja.
Bent u bereid op korte termijn een overzicht te verstrekken van de salarissen van de directeuren van alle medefinancieringsorganisaties voor ontwikkelingshulp, alsook de overige organisaties die zich met ontwikkelingshulp bezighouden en gesubsidieerd worden door het ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de bijlage bij een separate Kamerbrief van 27 oktober 2010 (ref. DSO/MO-480/10) wordt een overzicht van directiesalarissen verstrekt van in totaal 106 ontwikkelingsorganisaties.
Bent u bereid de maatregelen die getroffen zijn tegen SNV tevens van toepassing te verklaren op alle andere ontwikkelingshulporganisaties die hun directieleden excessief belonen? Zo nee, waarom niet?
Met ingang van 1 januari 2011 is voor MFS organisaties de DG-norm van kracht.
Met organisaties die niet onder het MFS vallen zal ik nadere afspraken maken om eveneens aan de DG-norm te gaan voldoen.
Het groeiend aantal mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds meer nieuwe arbeidsongeschikten»?1
Ja.
Is het waar dat het aantal arbeidsongeschikten met een Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA)-uitkering is opgelopen tot 82.830 in 2009 en er alleen al in de maand april van dit jaar 3110 volledig of gedeeltelijk arbeidsongeschikten bij zijn gekomen? Hoeveel personen stromen er jaarlijks uit de WIA?
Het gestelde in vraag 2 is correct. In 2009 zijn voorts 6 047 WIA-uitkeringen beëindigd.
Hoeveel procent van de instroom in de WIA is man respectievelijk vrouw en hoe verhoudt dat zich tot de arbeidsdeelname van beide geslachten?
49,4% van de nieuwe WIA-uitkeringen in 2009 is verstrekt aan mannen en 50,6% van de nieuwe WIA-uitkeringen aan vrouwen. In 2007 was 54,5% van de werkzame beroepsbevolking man en 45,5% was vrouw.
Wat is de procentuele onderverdeling in aandoeningen/aard van de beperkingen van personen in de WIA in 2009 en is sprake van een verandering in deze procentuele onderverdeling sinds 2005?
De onderverdeling van lopende uitkeringen naar aandoening is min of meer constant. Onderstaand een onderverdeling naar aandoening in 2009 (met tussen haakjes de onderverdeling in 2006):
Wordt voor 2010 een budgettaire overschrijding voor de WIA verwacht en zo ja, hoe hoog zal deze zijn?
De WIA-uitgaven zullen in 2010 waarschijnlijk hoger zijn dan is vermeld in de Begroting 2010. In de Voorjaarsnota is reeds opgenomen dat er binnen het SZA-kader met name op de arbeidsongeschiktheidsregelingen sprake is van tegenvallers. Deze tegenvallers zijn met diverse maatregelen geredresseerd. Het definitieve beeld komt bij Prinsjesdag beschikbaar.
Hoe komt het dat de vanaf 2002 ingezette daling in het aantal arbeidsongeschikten als gevolg van de Wet verbetering Poortwachter na 2005 is gestokt en een sterkere trend omhoog is begonnen? Deelt u de opvatting van uitkeringsinstantie Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat de toename niets te maken heeft met de crisis maar vooral wordt veroorzaakt door de vergrijzing en doordat er meer vrouwen deelnemen aan de arbeidsmarkt en vrouwen vaker zouden uitvallen dan mannen?
Het is niet correct zoals in de vraag wordt gesteld dat het aantal arbeidsongeschikten na 2005 een sterke trend omhoog laat zien. Vanaf 2002 vertoont het gecombineerde bestand van WAO- en WIA-gerechtigden een continue daling. In 2002 ontvingen 802 500 uitkeringsgerechtigden een WAO-uitkering. In 2009 ontvingen 604 000 uitkeringsgerechtigden een WAO- of WIA-uitkering. Deze daling van het gecombineeerde WAO/WIA-volume zal ook de komende jaren nog door zetten.
De daling van het WAO/WIA-volume is het gevolg van een sterke afname van de instroom. In 2002 bedroeg de instroom in de WAO 92 400 uitkeringsgerechtigden. Sinds 2006 ligt de WIA-instroom jaarlijks tussen 20 000 en 30 000 uitkeringsgerechtigden. Binnen dit positieve beeld is in de afgelopen jaren wel sprake van een stijging van de WIA-instroom; van 21 000 uitkeringsgerechtigden in 2006 naar 29 300 in 2009. Deze stijging kent een aantal oorzaken:
De hierboven genoemde punten verklaren 90% van de stijging van de WIA-instroom in de periode 2006–2009. Deze punten hebben geen directe relatie met de stand van de conjunctuur.
Onderschrijft u de uitspraak van de heer van Vuuren van het Centraal Planbureau (CPB) dat er niet zozeer sprake is van misbruik van de WIA, maar er altijd een grijs gebied is? Zo ja, hoeveel mensen maken volgens u gebruik van de WIA die in tijden van goede conjunctuur best aan de slag kunnen komen?
Ik onderschrijf niet de stelling van de heer Van Vuuren dat sprake is van een «grijs gebied». De conjunctuur is niet van invloed op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Wel kan langs andere weg sprake zijn van een conjunctuureffect. Dit wil ik echter niet duiden als «grijs gebied». Tijdens de loondoorbetalingsperiode in de eerste twee ziektejaren dient de werkgever al het redelijke te doen om de zieke werknemer passende arbeid aan te bieden. Voorafgaand aan de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering, toetst het UWV – op basis van het re-integratieverslag – of de werkgever deze verplichtingen is nagekomen. Wanneer de werkgever onvoldoende inspanningen heeft geleverd kan het UWV de loondoorbetalingsperiode verlengen. Ondanks dat werkgevers zich voldoende inspannen om re-integratiemogelijkheden te bieden kan het als gevolg van de economische crisis voorkomen dat werkgevers minder herplaatsingsmogelijkheden binnen of buiten het eigen bedrijf hebben. Daardoor kan het stijgend aantal WIA-aanvragen een conjunctuurelement bevatten. De zichtbare stijging van het aantal aanvragen in de periode 2006 – 2009 wordt echter, zoals hiervoor is aangegeven, met name veroorzaakt door andere factoren. De conjunctuur is niet van invloed op het toekenningspercentage.
Ik blijf de ontwikkeling van de WIA-instroom nauwgezet volgen. Voorts zal het UWV naar aanleiding van de constatering dat aanvragers van een uitkering gemiddeld meer beperkingen hebben (toegekend) gekregen, de kwaliteitscontrole op de toekenning van medische urenbeperkingen intensiveren.
Bent u bereid om te onderzoeken in welke mate er sprake is van «verborgen werkloosheid» in de WIA en of aanscherping van indicatiestelling de instroom in de WIA zou kunnen terugdringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De berichten over fraude in de champignonteelt |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fraude is wijder verbreid dan de champignonteelt»?1
Ja.
Welke andere overheidsdiensten waren naast de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst betrokken bij deze interdisciplinaire controles? Was bijvoorbeeld de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) ook aanwezig? Zo nee, waarom niet?
Het Interventieteam Champignons is actief geweest onder verantwoordelijkheid van de Arbeidsinspectie. Naast de Belastingdienst, waren ook de SIOD, de (vreemdelingen)politie, Regionale Coördinatiepunten Fraudebestrijding, gemeenten en het Openbaar Ministerie betrokken bij het interventieteam.
Worden de overige champignontelers ook nog gecontroleerd gelet op het percentage frauderende bedrijven in deze sector? Zo nee, waarom niet?
De inspecties zijn uitgevoerd in de regio’s oostelijk Noord-Brabant, Limburg en Gelderland-Zuid. Deze gebieden zijn bewust gekozen omdat hier sprake is van een zeer grote concentratie van bedrijven in de champignonteelt.
De activiteiten van het interventieteam krijgen een vervolg op grond van de uitgevoerde inspecties. De aanpak in samenwerking met andere diensten zal daarmee worden voortgezet. Het interventieteam bepaalt op basis van risicoanalyses en signalen (waaronder meldingen) vooraf of, en welke ondernemingen worden geïnspecteerd en welke instrumenten worden ingezet.
Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan het ontnemen van onrechtmatig verkregen voordeel opdat het lucratieve karakter van deze oneerlijke handelspraktijken wordt ontnomen?
Naar aanleiding van inspecties wordt door de Belastingdienst voor een totaal bedrag van
€ 651.482 aan naheffingen en voor een totaal bedrag van € 120.335 aan boetes opgelegd. Daarnaast is door de Arbeidsinspectie voor een bedrag van € 784.500 aan boetes opgelegd. Verschillende onderzoeken zijn nog niet afgerond, de verwachting is dat de op te leggen correcties en boetes nog verder zullen oplopen.
Indien onderbetaling onder het wettelijk minimumloon is geconstateerd en de werkgever het loon niet nabetaalt, wordt aan de werkgever een last onder dwangsom opgelegd om alsnog het verschuldigde loon aan de werknemer uit te betalen.
Met de naheffingen door de Belastingdienst krijgt deze dienst binnen waar «zij recht op heeft». Door de ondernemingen daarnaast ook te beboeten wordt het «lucratieve karakter» teniet gedaan.
Ziet u aanleiding voor soortgelijke acties in de fruitteelt en vollegrondsteelt waar ook sprake zou zijn van malafide opererende bedrijven? Zo nee, waarom niet?
In alle sectoren van de land- en tuinbouw zijn handhavingspartners actief en worden ondernemingen geïnspecteerd. Zowel door de Arbeidsinspectie als door de Belastingdienst en andere interventieteamdeelnemers. Met de continue handhavingsdruk is het overtredingenpercentage de laatste jaren aanzienlijk afgenomen. Naast de reguliere inspecties heeft de Arbeidsinspectie in 2005–2006 het interventieteamproject Teelten (fruit & vollegrondsteelt) geleid. De bevindingen gaven geen aanleiding om de interventieteamactiviteiten voort te zetten. Handhaving geschiedt thans door middel van reguliere inspecties.
Indien risicoanalyses en/of signalen vanuit de branche daartoe aanleiding geven, wordt een interventieteam opgericht, zoals bijvoorbeeld in de glastuinbouw in en om het Westland. Daarnaast wordt met de brancheorganisatie LTO Nederland met regelmaat overleg gevoerd om te bezien op welke wijze malafiditeit en fraude voorkomen kan worden.
Heeft u een indicatie van de omvang van deze fraude en in hoeverre bonafide bedrijven hierdoor in hun gezonde bedrijfsvoering worden geraakt?
Op basis van de uitgevoerde inspecties blijkt dat bij relatief veel bedrijven overtredingen zijn geconstateerd (bij 27 telers van de 98 onderzochte bedrijven) binnen de champignonbranche. De inspecties bij de champignonkwekers leveren een afwijkend beeld op ten opzichte van de inspecties in de gehele branche van de land- en tuinbouw (LTB). Bij de in 2005 in de LTB geïnspecteerde ondernemingen werd bij 17,5% een overtreding geconstateerd. In 2006 en 2007 daalde dit tot 13%, om in 2008 verder te dalen tot 11%. In 2009 constateerde de Arbeidsinspectie 10% overtredingen. De Arbeidsinspectie inspecteert risicogericht, zodat de bevindingen niet representatief zijn voor de gehele sector. Het is evident dat fraude tot concurrentieverstoring leidt, maar het is niet bekend in welke mate bonafide bedrijven daardoor geraakt worden.
Heeft u een verklaring voor het feit dat de misstanden onopgemerkt tot deze omvang hebben kunnen uitgroeien? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u uiteindelijk doen besluiten om juist in dit stadium tot deze interdisciplinaire controles over te gaan?
Voorafgaande aan de start en inzet van het interventieteam hebben de diensten in de reguliere activiteiten geconstateerd dat in champignonteelt illegaal personeel werd ingezet en dat steeds vaker bijzondere constructies bij het verrichten van arbeid werden toegepast (zoals «schijn-zelfstandigen»). Ook andere diensten (dan Arbeidsinspectie en SIOD) werden geconfronteerd met signalen over ontduiking van wetgeving. Dit heeft ertoe geleid dat in 2007 een interventieteam is ingesteld, mede op basis van de door de Arbeidsinspectie en SIOD uitgevoerde risicoanalyses. Het interventieteam, met de deelnemers zoals omschreven in antwoord 2, heeft van september 2007 tot en met september 2009 inspecties uitgevoerd, de activiteiten van het team zullen op grond van de inspectieresultaten worden voortgezet.
Bent u voornemens om het toezicht dusdanig in te richten dat dergelijke grootschalige misstanden in een willekeurige sector in de toekomst wordt voorkomen? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
De inspanningen van de SIOD en de Arbeidsinspectie om arbeidsmarktfraude tegen te gaan zullen ook in de komende jaren onverminderd worden voortgezet. Zo zal de SIOD voor de Arbeidsinspectie in steeds meer branches risicoanalyses uitvoeren en zal waar nodig strafrechtelijke handhaving worden toegepast (OM en SIOD) in aanvulling op de bestuursrechtelijke aanpak.
Ook door de Belastingdienst worden signalen uit branches, zoals deze, meegenomen in risicoanalyses. Hierop worden toekomstige interventies gebaseerd.
Indien daartoe aanleiding is wordt in interventieteams multidisciplinair met andere diensten samengewerkt om «uitwassen» vanuit verschillende invalshoeken tegen te gaan. Op dit moment zijn in verschillende sectoren (zoals schoonmaak, champignons, glastuinbouw en uitzendbureaus) interventieteams actief. Met de brancheorganisaties uit de zgn.»risico-sectoren» vindt regelmatig overleg plaats over mogelijke misstanden en hoe die gezamenlijk kunnen worden aangepakt. Sociale partners zijn immers verantwoordelijk voor de handhaving van CAO-bepalingen.
Misstanden als onderbetaling en het in dienst hebben van illegale werknemers uit bijvoorbeerld Bulgarije in de champignonteelt |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Champignonteler ontduikt regel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat zelfs de Arbeidsinspectie opkijkt van de schaal waarop in de champignonteelt wordt onderbetaald en aangeeft dat de champignontelers steeds vaker de grenzen van de wet opzoeken en overtreden?
Het interventieteam, een samenwerkingsverband van de Arbeidsinspectie, de Belastingdienst, de vreemdelingenpolitie en diverse gemeenten, startte in 2007 met haar activiteiten omdat de diensten veel signalen ontvingen over misstanden in de branche. Voor het interventieteam heeft de SIOD vooraf een risicoanalyse gedaan waardoor de trefkans bij de inspecties groter was. Van de schaalgrootte was vooraf geen inschatting te maken.
Het percentage van geïnspecteerde werkgevers waar overtredingen zijn geconstateerd in de gehele land- en tuinbouwsector is vanaf 2005 geleidelijk gedaald van 17,5% in 2005 tot 10% in 2009. In de champignonteelt blijkt dit percentage op basis van de bevindingen van het interventieteam aanmerkelijk hoger (ca. 25%).
Deelt u de mening dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden doormiddel van onderbetaling, in dienst nemen van illegale werknemers en dergelijke andere praktijken op de Nederlandse arbeidsmarkt niet thuis hoort en keihard moet worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat zetten om de beschreven herhalende problematiek, vooral in de land- en tuinbouw, gaat aanpakken? Zo nee, waarom niet?
De Arbeidsinspectie en de SIOD zijn al jaren en met succes actief in de sector land- en tuinbouw. In 2005 constateerde de Arbeidsinspectie bij 17,5% van de geïnspecteerde werkgevers in de land- en tuinbouw overtredingen, in 2006 en 2007 bedroeg dit percentage 13%. In 2008 zette de daling zicht voort: 11%. In 2009 werd bij 10% van de geïnspecteerde bedrijven een overtreding geconstateerd.
Ten aanzien van de champignonteelt worden met de samenwerkingspartners vervolgstappen genomen om deze sector van de land- en tuinbouw te blijven inspecteren en misstanden te bestrijden. Hiermee wordt de intensieve aanpak van malafide ondernemers in deze sector van de land- en tuinbouw voortgezet. Daarnaast wordt in het interventieteam uitzendbureaus ook aandacht besteed aan arbeid in de champignonteelt.
De samenwerkende diensten hebben besloten om opnieuw de krachten te bundelen en een doorstart te maken met het interventieteam. Daarnaast vindt overleg plaats met werkgevers- en werknemersorganisaties over bijdragen van hun kant aan de oplossing van de gesignaleerde problemen.
In aanvulling op de bestuursrechtelijke handhaving wordt waar nodig strafrechtelijk gehandhaafd. Zo heeft de SIOD zeer onlangs onder leiding van het Functioneel Parket negen personen aangehouden vanwege witwassen, valsheid in geschrifte en deelname aan een criminele organisatie. Zij worden ervan verdacht tientallen miljoenen euro’s te hebben witgewassen. Het onderzoek richt zich op een groep tuinders in Noord-Brabant en Limburg. Het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie heeft beslag gelegd op diverse panden en bankrekeningen van verdachten.
Bent u bereid om een grootschalig onderzoek in de land- en tuinbouw in te stellen en te komen met een plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om de geleden schade, bijvoorbeeld de nog te ontvangen loonsom, onder de gedupeerde werknemers uit de verschillende landen te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Bij controles zijn vooralsnog geen Wml-overtredingen bewezen. Bij aantoonbare en bewijsbare onderbetaling onder het niveau van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt een bestuursrechtelijke boete opgelegd. Daarnaast kan de Arbeidsinspectie een last onder dwangsom opleggen aan de werkgever om het alsnog verschuldigde loon na te betalen. Er loopt nog een aantal onderzoeken naar onderbetaling. Voor de bewijsvoering is het essentieel dat werknemers verklaringen willen afleggen over het ontvangen salaris om onderbetaling te kunnen vaststellen.
Inkomens boven de Balkenendenorm van bestuurders in de zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven , Trix de Roos |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de directeuren B. V. en P. V. van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis 384.000 respectievelijk 367.000 euro hebben gekost in 2009?1
Voor de volledigheid wil ik er op wijzen dat de twee genoemde directeuren extern waren ingehuurd. In de door u genoemde bedragen zit dan ook meer dan alleen hun inkomenscomponent. In de toelichting op dit punt in het jaarverslag staat dat deze bedragen de optelsom zijn van hetgeen aan het interim-bureau moest worden betaald plus wat aan onkosten en aan BTW moest worden betaald.
Ik vind dat in de Beloningscode Bestuurders in de Zorg (BBZ) in paragraaf 10 een goed uitgangspunt is neergelegd voor interim-bestuurders: zij mogen geen hogere beloning hebben dan die van een vaste bestuurder plus een opslag die afhankelijk is van de duur van de interim-periode en de zwaarte van de klus. De BBZ is echter ingegaan ruim nadat genoemde bestuurders aan de slag zijn gegaan. Mijn indruk is dat men daar in dit geval bij in de buurt komt.
Is het waar dat zij beiden een inkomen boven de Balkenendenorm hebben genoten na aftrek van de kosten van het detacheringsbureau? Wat waren de kosten die naar het detacheringsbureau zijn gegaan? Bent u bereid dit precies uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd moeilijk om precies het inkomensdeel te achterhalen wanneer er sprake is geweest van inhuur van externen. Daarom spreekt mij ook de benadering van de BBZ zo aan waar ik in mijn antwoord op vraag 2 aan refereerde. Voor het beleid van het kabinet bij de inkomens van bestuurders van zorginstellingen verwijs ik u naar mijn antwoorden op de twee door u genoemde sets aan vragen van de leden Van Miltenburg en Agema.
Is het waar dat het salaris in 2010 ook boven de Balkenendenorm ligt?
Dat moet blijken uit het jaarverslag van 2010 dat uiterlijk in juni 2011 wordt gepubliceerd.
Om welke reden achtte de raad van toezicht het nodig om een salaris boven de Balkenendenorm voor beide directeuren af te spreken? Vindt u een salaris beneden de Balkenendenorm niet voldoende voor deze ziekenhuisdirecteuren?
De Raad van Toezicht heeft dat in het jaarverslag niet nader toegelicht.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden op de twee door u genoemde sets aan vragen van de leden Van Miltenburg en Agema.
Is het bericht waar dat een crisismanager bij GGZ Delfland 65.000 euro per maand opstreek en 400.000 euro in een half jaar heeft gekost?2
Zie mijn antwoorden op de twee door u genoemde sets aan vragen van de leden Van Miltenburg en Agema.
Wat is uw oordeel over het feit dat een directeur die vertrekt vanwege een verschil van inzicht na twee jaar gewerkt te hebben bij GGZ Delfland twee ton meekrijgt bij zijn vertrek? Is dit conform wet- en regelgeving?
Raden van Toezicht moeten bij het vertrek van leden van Raden van Bestuur handelen conform de arbeidsovereenkomst die met hen is aangegaan. Indien er aanleiding is om zodanig verwijtbaar handelen bij een bestuurder vast te stellen dat dit tot een afwijkende afhandeling van het arbeidscontract kan leiden, dan moet een Raad van Toezicht niet aarzelen om zulks te doen, echter alleen indien het vertrouwen bestaat dat dit bij rechtelijke toetsing stand houdt.
Wat zijn uw mogelijkheden om op te treden tegen dergelijke uitwassen zowel bij het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis als bij GGZ Delfland?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Van Miltenburg en het antwoord op de vragen 4 en 6 van het lid Agema.
Acht u het niet uw plicht er voor te zorgen dat zo snel mogelijk voor directeuren in de zorg de Balkenendenorm als maximum gaat gelden, omdat het geld beter aan zorg en handen aan het bed kan worden besteed? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Van Miltenburg en het antwoord op de vragen 4 en 6 van het lid Agema.
Het onderzoek van FNV Jong waaruit blijkt dat Wet Investering Jongeren niet naar behoren functioneert |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het bestrijden van jeugdwerkloosheid op dit moment topprioriteit moet hebben, ook bij betrokken partners als uitvoeringsinstanties en sociale partners? Zo nee, waarom niet?1
Ja, juist omdat het bestrijden van jeugdwerkloosheid een topprioriteit van dit kabinet is, heeft het kabinet maatregelen genomen voor de aanpak van Jeugdwerkloosheid. Door middel van het Actieplan Jeugdwerkloosheid neemt het kabinet maatregelen om de gevolgen van de crisis voor jongeren te bestrijden. Voor de uitvoering van dit Actieplan heeft het kabinet in de jaren 2009 t/m 2011 € 250 mln extra middelen beschikbaar gesteld. U bent over de voortgang van het Actieplan in mijn brief van 13 april 2010 uitgebreid geïnformeerd (TK 2009–2010, 29 544, nr. 245). Eind augustus ontvangt u de tweede voortgangsrapportage over 2010.
Daarnaast is de Wet investeren in jongeren (WIJ) per 1 oktober 2009 ingevoerd. Deze wet geeft gemeenten een instrument in handen om te bevorderen dat de werkloze jongere die een beroep doet op een inkomensvoorziening van de gemeente zo mogelijk een baan, een stage of een opleiding gaat volgen in plaats van thuis te blijven met een uitkering.
Het is een bewuste keuze van het kabinet geweest om de uitvoering en verantwoordelijkheid voor de WIJ en het Actieplan bij gemeenten en andere uitvoeringsinstanties te leggen. Dit is in lijn met het kabinetsbeleid inzake arbeidsmarkt. Sociale partners spelen door o.a. het afsluiten van sector arrangementen en het bieden van stageplaatsen een belangrijke rol bij het tegengaan van de jeugdwerkloosheid.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek van FNV Jong waar onder ander uit blijkt dat slechts 5% van de werkloze jongeren een werk-leeraanbod krijgt, 25% een baan of opleiding krijgt aangeboden en ruim 75% überhaupt niet bekend is met wet?
De WIJ is op 1 oktober 2009 in werking getreden. De wet is in een eerste periode alleen van toepassing op nieuwe jongeren die een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Per 1 juli 2010 eindigt voor die jongeren die op 30 september 2009 recht hadden op algemene bijstand op grond van Wet werk en Bijstand het overgangsrecht. Vanaf dat moment vallen zij ook onder de WIJ. Dit betekent dat pas vanaf het derde kwartaal 2010 een beeld van het gehele bestand van de WIJ zichtbaar gaat worden. Het is daarom te vroeg om nu al uitspraken te doen over de werking van de WIJ. Overigens dient te worden opgemerkt dat de conclusie dat slechts een kwart van de werkloze jongeren een werkleeraanbod heeft gekregen, gebaseerd is op een zeer beperkte steekproef en daarmee niet als representatief kan worden aangemerkt.
Los van het FNV onderzoek, kan het kabinet melden, dat het in lijn is met de beleidsvrijheid voor gemeenten in de WIJ, dat niet alle jongeren die zich melden ook een leer-werkaanbod krijgen. Voor sommige jongeren is het beter om terug te gaan naar regulier onderwijs. Ook zijn er jongeren die na melding bij de gemeente er de voorkeur aangeven om zelf – bijvoorbeeld via het uitzendbureau – naar werk te zoeken. Hierdoor zal het aantal jongeren dat daadwerkelijk een leer-werkaanbod krijgt, lager liggen dan het aantal jongeren dat zich meldt bij de gemeente. Bekendheid met de WIJ is niet een doel op zich. De werkloze jongere die een aanvraag indient voor een inkomensvoorziening wordt automatisch bekend met de WIJ.
In verband met de gevolgen van de economische crisis worden extra inspanningen verricht voor de jeugdwerklozen. In antwoord op vraag 3 ga ik hier nader op in.
Kunt u inzichtelijk maken welke acties gemeenten en betrokken partners hebben ondernomen om de nu inmiddels ruim 121.000 werkloze jongeren aan het werk of opleiding te helpen?
U bent op 13 april jl. uitgebreid geïnformeerd over de eerste resultaten van het Actieplan Jeugdwerkloosheid. (TK 2009-2010, 29544, nr. 245). Het Actieplan Jeugdwerkloosheid bevat een veelheid van extra maatregelen die worden genomen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Deze maatregelen zijn gericht op het beschikbaar komen van extra leerwerkbanen en stages, op het bereiken en bemiddelen van jongeren op deze plekken en op het langer doorleren van jongeren. Daarnaast zijn sinds november 2009 tussen de VNG, sectoren en het UWV zeven landelijke sectorarrangementen tot stand gekomen. Alle betrokkenen zoals gemeenten, scholen, het UWV-werkbedrijf, sociale partners zijn bezig vanuit hun verantwoordelijk om te voorkomen dat jongeren onnodig aan de kant komen te staan.
Er is in het Actieplan Jeugdwerkloosheid bewust voor gekozen om de verantwoordelijkheid en de middelen voor het bestrijden van jeugdwerkloosheid zoveel mogelijk bij de regio’s neer te leggen. Dit is in lijn met het kabinetsbeleid inzake de arbeidsmarkt. De regionale actieplannen bevatten concreet uit te voeren acties. Deze verschillen per regio. Daarbij is wel sprake van een zekere landelijke regie. Zo zijn er eisen gesteld aan de regionale actieplannen, vindt vanuit mijn departement frequent overleg plaats met de regio’s en wordt bijvoorbeeld kennisuitwisseling tussen de regio’s gefaciliteerd.
De regionale aanpak lijkt zijn vruchten af te werpen. Volgens opgave van de regio’s zijn in de laatste vier maanden van 2009 29.000 jongeren aan een baan, een leerwerkbaan of een stage geholpen. Daarnaast kent het Actieplan Jeugdwerkloosheid ook acties die op landelijk niveau worden uitgevoerd. In mijn brief van 13 april heb ik de eerste resultaten bemoedigend genoemd. Eind augustus ontvangt u de tweede voortgangsrapportage van 2010, waarin u over de laatste stand van de ontwikkelingen bij het Actieplan Jeugdwerkloosheid wordt geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de uitspraken van Hans de Boer, voormalig voorzitter van de Taskforce Jeugdwerkloosheid, dat de aanpak van jeugdwerkloosheid van het kabinet samen te vatten is als «diepe treurnis» en dat de bestrijding van de jeugdwerkloosheid is vastgelopen in procedures en convenanten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat het aantal niet- melders wordt teruggebracht en dat er gericht actie wordt ondernomen om jongeren daadwerkelijk aan een baan of opleiding te helpen? Zo nee, waarom niet?
Alle maatregelen die voortvloeien uit het Actieplan Jeugdwerkloosheid zijn er op gericht om jongeren te bereiken en daadwerkelijk aan een baan of opleiding te helpen. Via de «ik-kan» campagne worden jongeren geïnformeerd dat ze zich kunnen melden bij de werkpleinen bij (dreigende) werkloosheid.
Een actieve benadering van werkloze jongeren om langdurige werkloosheid te voorkomen is een inspanning die door gemeenten wordt verricht. Om gemeenten hierbij te ondersteunen laat het kabinet een onderzoek uitvoeren naar goede voorbeelden van het bereiken van niet-melders onder gemeenten. Dit onderzoek zal medio 2010 gereed zijn en de resultaten zullen actief verspreid worden onder alle gemeenten. Verder wordt gewerkt aan het juridisch en praktisch mogelijk maken van bestandsvergelijking om deze groep op te sporen.
Het onderzoek van FNV Jong waaruit blijkt dat de jeugdwerkloosheid niet wordt verholpen met de Wet WIJ |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat volgens onderzoek van FNV Jong blijkt dat de jeugdwerkloosheid niet verholpen wordt met de Wet Investeren in Jongeren (WIJ)?1
Ja. Dat bericht verbaast niet. De pretentie van de WIJ was en is niet om jeugdwerkloosheid te voorkomen. Waar er een tekort aan werk is zal de wet dat niet wijzigen. De WIJ is er op gericht te voorkomen dat jongeren een uitkering krijgen als er wel werk voor ze is dan wel dat ze beter een opleiding kunnen volgen.
Wat is uw reactie op het bericht dat slechts een kwart van de werkloze jongeren die zich wel melden bij de gemeente een baan of opleiding aangeboden krijgt?
De WIJ is ingevoerd per 1 oktober 2009. Deze wet geeft gemeenten een instrument in handen om te investeren in de participatie van jongeren en daarmee afhankelijkheid van een uitkering te voorkomen. De wet is in een eerste periode alleen van toepassing op nieuwe jongeren die een beroep doen op de gemeente voor ondersteuning. Per 1 juli 2010 eindigt voor die jongeren die op 30 september 2009 recht op algemene bijstand op grond van Wet werk en Bijstand hadden het overgangsrecht. Vanaf dat moment vallen zij ook onder de WIJ. Dit betekent dat pas vanaf het derde kwartaal 2010 een beeld van het gehele bestand van de WIJ zichtbaar gaat worden. Het is daarom te vroeg om nu al uitspraken te doen over de werking van de WIJ. Overigens dient te worden opgemerkt dat genoemde conclusie uit het onderzoek van FNV Jong gebaseerd is op een zeer beperkte steekproef en daarmee niet als representatief kan worden aangemerkt.
De WIJ wordt, conform het amendement Spekman, binnen twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Voor 1 oktober 2011 zal de evaluatie naar het parlement worden gezonden.
Het kabinet vertrouwt erop dat gemeenten, uitvoeringsinstanties en sociale partners zich al die tijd blijven inspannen om jongeren om de arbeidsmarkt te krijgen en houden.
Los van het FNV onderzoek, kan het kabinet melden, dat het in lijn met de beleidsvrijheid voor gemeenten in de WIJ is dat niet alle jongeren die zich melden ook daadwerkelijk een leer-werkaanbod krijgen. Voor sommige jongeren is het beter om terug te gaan naar regulier onderwijs. Ook zijn er jongeren die na melding bij de gemeente er de voorkeur aan geven om zelf – bijvoorbeeld via het uitzendbureau – naar werk te zoeken. Hierdoor zal het aantal jongeren dat daadwerkelijk een werkleeraanbod krijgt, lager liggen dan het aantal jongeren dat zich meldt bij de gemeente.
Wat gaat u eraan doen zodat werkloze jongeren wel een leer- of werkaanbod krijgen?
De verantwoordelijkheid van het aanbieden van een leer-werkaanbod ligt primair bij de gemeenten. Het Rijk faciliteert de gemeenten daarbij op allerlei manieren, onder meer door vooruitlopend op de inwerkingtreding van de WIJ in juni 2009 een handreiking over de uitvoering van de WIJ aan de gemeenten beschikbaar te stellen.
Het kabinet heeft behalve de invoering van de WIJ in 2009 ook extra maatregelen genomen om de gevolgen van de crisis voor jongeren aan te pakken. Voor de uitvoering van het Actieplan Jeugdwerkloosheid heeft het kabinet in de jaren 2009 t/m 2011 € 250 mln aan extra middelen beschikbaar gesteld.
Het Actieplan Jeugdwerkloosheid bevat een veelheid van extra maatregelen die worden genomen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Deze maatregelen zijn gericht op het beschikbaar komen van extra leerwerkbanen en stages, op het bereiken en bemiddelen van jongeren op deze plekken en op het langer doorleren van jongeren. Daarnaast zijn sinds november 2009 tussen de VNG, sectoren en het UWV zeven landelijke sectorarrangementen tot stand gekomen. In deze arrangementen worden met de betrokken actoren afspraken gemaakt over het door onderlinge samenwerking creëren en invullen van extra plekken voor jongeren binnen de betreffende sector. U bent over de voortgang van het Actieplan in mijn brief van 13 april 2010 geïnformeerd (TK 2009-2010, 29544. nr 245). Eind augustus ontvangt u de tweede voortgangsrapportage over 2010, waarin u over de laatste stand van de ontwikkelingen bij het Actieplan Jeugdwerkloosheid wordt geïnformeerd.
FNV en CNV en hun jongeren organisaties maken net als werkgeversorganisaties deel uit van het sponsorteam Jeugdwerkloosheid. Het kabinet acht het van belang om in nauw gesprek te blijven met deze partijen over de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid.
Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat werkloze jongere wel een stage of leerwerkplek krijgen aangeboden, gegeven de conclusie van de FNV dat een deel van de jongeren thuis zit omdat ze geen stage of leerwerkplek krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie gaat het u ondernemen zodat meer werkloze jongeren zich melden bij de gemeente?
Zoals eerder gezegd geeft de WIJ de gemeenten een instrument in handen om te bevorderen dat de werkloze jongere die een beroep doet op een inkomensvoorziening van de gemeente zo mogelijk een baan, een stage of een opleiding gaat volgen in plaats van thuis te blijven met een uitkering. Uit dien hoofde is bekendheid met de WIJ niet een doel op zich. De werkloze jongere die een aanvraag indient wordt automatisch bekend met de WIJ. Via de «ik-kan» campagne worden jongeren geïnformeerd dat ze zich kunnen melden bij de werkpleinen bij (dreigende) werkloosheid.
Iets anders is de actieve benadering van werkloze jongeren om langdurige werkloosheid te voorkomen. Het kabinet wil deze actieve benadering bij gemeenten ondersteunen. Dit doet zij onder anderen met een onderzoek naar goede voorbeelden van het bereiken van niet-melders onder gemeenten. Dit onderzoek zal medio 2010 gereed zijn. De uitkomsten van het onderzoek zullen actief verspreid worden onder alle gemeenten. Verder wordt gewerkt aan het juridisch en praktisch mogelijk maken van bestandsvergelijking om deze groep op te sporen.
Speculatie op Griekse staatsobligaties door het ABP |
|
Ewout Irrgang |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Vindt u het opmerkelijk dat het ABP in 2009 voor maar liefst 2,3 miljard euro aan Griekse obligaties in bezit had?1
Uit de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling volgt dat pensioenfondsen een beleggingsbeleid dienen te voeren dat in overeenstemming is met de zogenaamde «prudent-person» regel. Pensioenfondsen dienen beleggingen aan te gaan in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden op een zodanige wijze dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd. Dat houdt onder meer in dat beleggingen moeten aansluiten bij de aard en de duur van de gedane pensioentoezeggingen.
Pensioentoezeggingen hebben doorgaans een nominaal karakter en een lange looptijd. De aard van de pensioenverplichtingen komt daarom overeen met vastrentende beleggingen die geen of zeer beperkt kredietrisico hebben. Dit zijn bijvoorbeeld staatsobligaties en renteswaps. Met het oog op risicobeheersing beleggen pensioenfondsen substantieel in vastrentende waarden, waaronder staatsobligaties, al dan niet binnen de eurozone.
Op geaggregeerd niveau bestond de beleggingsportefeuille van Nederlandse pensioenfondsen ultimo 2009 voor 49,5% uit vastrentende waarden (circa 329 miljard euro). Hiervan hadden pensioenfondsen ultimo 2009 voor 3,7 miljard euro in Griekenland belegd, wat overeenkomt met ongeveer 0,6% van het totale belegd vermogen van pensioenfondsen.
Er kan niet worden ingegaan op beslissingen die individuele pensioenfondsen nemen ten aanzien van beleggings- en risicobeleid en implementatie en toepassing van dat beleid. De primaire verantwoordelijkheid daarvoor berust bij het bestuur, waarop wordt toegezien door een vorm van intern toezicht. Het is aan het pensioenfondsbestuur het beleid en uitvoering te verantwoorden aan belanghebbenden bij het fonds en de externe toezichthouders DNB en AFM.
Kunt u bevestigen dat het aandeel Griekse obligaties 6% was, terwijl de grootte van de Griekse economie een aandeel van 0,6% zou rechtvaardigen, wanneer er gespreid was belegd op basis van het aandeel in de wereldeconomie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er met een dusdanig groot aandeel aan Griekse obligaties een zeer risicovolle positie is ingenomen?
Een minister heeft geen dieper inzicht in de samenstelling van de beleggingsportefeuille van het ABP dan u. Vandaar dat bovenstaande niet kan worden bevestigd noch ontkent. Zoals eerder aangegeven kan niet worden ingegaan op beslissingen die individuele pensioenfondsen nemen ten aanzien van o.m. beleggings- en risicobeleid en implementatie en toepassing van dat beleid.
Hoe beoordeelt De Nederlandsche Bank (DNB) deze opmerkelijke grote en riskante positie in haar rol als toezichthouder op de pensionfondsen?
In de regelgeving is als uitgangspunt genomen dat een pensioenfonds zelf verantwoordelijk is voor het gevoerde beleggingsbeleid. De Pensioenwet schrijft voor dat pensioenfondsen een beleggingsbeleid voeren in overeenstemming met de prudent-person regel. Hierin staat onder andere beschreven dat de beleggingen van pensioenfondsen naar behoren moeten worden gediversifieerd, zodat concentratierisico’s in de portefeuille worden vermeden. Het is van belang dat de risico’s van de beleggingen afdoende in kaart zijn gebracht en worden beheerst, bijvoorbeeld door voldoende buffers aan te houden. De risico’s die worden aangegaan moeten bovendien passen binnen de totale financiële opzet van het fonds. Het fonds moet de risico’s kunnen inschatten en kunnen dragen. Binnen deze kaders voert DNB haar toezicht uit. Over een individueel pensioenfonds worden geen mededelingen gedaan.
Hoe beoordeelt DNB de uitbreiding van een toch al opmerkelijk grote positie in Griekse staatsobligaties terwijl de Griekse staatsschuld in het afgelopen jaar voortdurend ter discussie stond?
Zie het antwoord op vraag 4. Verder kan DNB niet ingaan op instellingspecifieke vragen.
Heeft het ABP volgens u gegokt op de redding van Griekenland?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat vindt DNB ervan dat het ABP behalve het noemen van een «negatieve impact van de exposure op Griekse obligaties» geen aandacht besteedt in haar jaarverslag aan de speculatie met Griekse staatsobligaties?
Het is voor DNB niet toegestaan om instellingspecifieke vragen te beantwoorden.
Wanneer in 2009 heeft het ABP haar positie uitgebreid?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wanneer was DNB voor het eerst op de hoogte van de uitbreiding van de positie in Griekse obligaties?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe beïnvloedt een afwaardering van de ratings op staatsobligaties de dekkingsgraad van een pensioenfonds?
Een downgrade van Griekse staatsobligaties leidt tot een waardeverlies van deze obligaties, met als gevolg een verminderde waarde van de activakant van een pensioenfonds en dus een verslechtering van de dekkingsgraad. Naast het directe effect van waardeverlies kunnen pensioenfondsen ook op indirecte wijze worden geraakt door een downgrade van Griekse staatsobligaties. Bijvoorbeeld door besmettingsgevaar naar andere landen, door een daling van de aandelenkoersen wereldwijd vanwege de toegenomen nervositeit of door waardeverlies van de euro vanwege het gedaalde vertrouwen. Verdere downgrades kunnen ook leiden tot mogelijke liquiditeitseffecten voor pensioenfondsen. Immers, indien pensioenfondsen staatsobligaties uit de periferielanden als onderpand hebben afgegeven, kan een downgrade van dit overheidspapier pensioenfondsen dwingen om onderpand bij te storten.
Is het bij DNB bekend in hoeverre pensioenfondsen zich hebben verzekerd tegen een default op Griekse staatsobligaties?
Bij het beleggings- en risicobeleid kunnen pensioenfondsen gebruik maken van instrumenten die bepaalde risico’s afdekken. Pensioenfondsen kunnen bijvoorbeeld het risico op default van overheden afdekken met een credit default swap. Ook kunnen pensioenfondsen ervoor kiezen om in afwijking van het strategische beleggingsbeleid tijdelijk minder te investeren in bepaalde staatsobligaties. DNB betrekt de ingezette instrumenten bij haar beoordeling van de financiële positie van pensioenfondsen.
Kunt een overzicht geven van de posities van de Nederlandse grote pensioenfondsen in Griekse staatsobligaties en in hoeverre zij zich tegen de risico’s hebben verzekerd?
Het is voor DNB niet toegestaan om instellingspecifieke gegevens te verstrekken. Wel kan op geaggregeerd niveau een overzicht van de posities van Nederlandse pensioenfondsen in Griekenland worden gegeven.
Nederlandse pensioenfondsen hadden ultimo 2009 voor circa 3,7 miljard euro in Griekenland belegd, waarvan 91% bestond uit Griekse staatsobligaties. Deze 3,7 miljard euro betreft ongeveer 0.6% van het totale belegd vermogen van pensioenfondsen. Een volledig verlies van deze beleggingen komt overeen met een verlies van ongeveer 0.6 dekkingsgraadpunten.
De indirecte exposure die pensioenfondsen lopen via (interne) beleggingsinstellingen is niet meegenomen in de bovenstaande berekening.
Is het waar dat het helpen van de pensioenfondsen een van redenen was om steun aan Griekenland te verlenen?
Zie het antwoord op vraag 14.
Heeft de uitbreiding van het pakket aan Griekse obligaties tot 2,3 miljard euro van het ABP de noodzaak vergroot om steun te verlenen aan Griekenland?
Het eurozone IMF steunpakket voor Griekenland is opgezet om de financiële stabiliteit in de eurozone te waarborgen. In de analyse is uiteraard ook gekeken naar van verwevenheid van de financiële sector omdat dit een belangrijke rol speelt in de financiële stabiliteit, maar in die analyse hebben de belangen van individuele financiële instellingen geen rol gespeeld.
Het uitblijven van een cao-akkoord voor gemeenteambtenaren |
|
Sadet Karabulut |
|
Wat vindt u van de weigerachtige opstelling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om te komen tot een cao gemeenten voor 2009 en 2010, terwijl lokale overheden in hun begrotingen 2009 en 2010 wel rekening houden met loonstijgingen van minimaal 2% en in het sociaal akkoord 2009 de afspraak is gemaakt dat de loonontwikkeling in de publieke sector, de loonontwikkeling in de private sector zou volgen?1en2
Gelet op het feit dat op 14 mei 2010 een principeakkoord voor een arbeidsvoorwaardenakkoord voor de sector gemeenten tot stand is gebracht, acht ik het niet opportuun om in te gaan op deze vraag. Dit geldt ook voor de vragen twee en drie. Los hiervan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een geheel eigen verantwoordelijkheid in de totstandkoming van een arbeidsvoorwaardenovereenkomst en is het niet aan mij om een uitspraak te doen over de opstelling van de VNG in deze.
Bent u ervan op de hoogte dat conform afspraken in het aanvullend bestuursakkoord de uitkering van het gemeentefonds in 2009 met 5,88% is gestegen en dat gemeenten in 2010 en 2011 voor begrote prijs- en loonstijgingen 0,48% compensatie krijgen?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat conform het sociaal akkoord van maart 2009 en de cao-ontwikkeling in de marktsector (gemiddeld 2,9% in 2009), gemeenteambtenaren op zijn minst structurele prijscompensatie dienen te krijgen van in totaal 2,75% over 2009 en 2010? Zo ja, bent u bereid dit kenbaar te maken bij de VNG en te bewerkstelligen dat de werkgevers instemmen met de structurele prijscompensatie voor 2009 en 2010 voor gemeenteambtenaren? Zo nee, vindt u het eerlijk dat de colleges van B&W zowel in 2009 als in 2010 wel een loonsverhoging van 3% krijgen?
Zie antwoord op vraag 1 met de volgende aanvulling. De rechtspositie van burgemeesters en wethouders volgt die van het personeel in de sector Rijk. Hierdoor wijkt zij op onderdelen af van die van het gemeentelijke personeel. Dit systeem betekent dat ook de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen plaatsvinden in twee te onderscheiden sectoren. Voor die scheiding is bewust en op goede gronden gekozen, omdat anders de werkgeversdelegatie van de gemeenten (die bestaat uit burgemeesters en wethouders) over de eigen arbeidsvoorwaarden zou onderhandelen. Overigens is er in het arbeidsvoorwaardenakkoord Rijk, die dus ook geldt voor de burgemeesters en wethouders, en die is afgesloten in 2007, geen sprake van een loonsverhoging van 3% in zowel 2009 als 2010.
Wat is uw oordeel over het feit dat gemeenten in totaal 1,7 miljard op jaarbasis uitgeven aan inhuur van extern personeel – dat wel tot drie keer zo duur is – terwijl zij, ondanks een structurele extra toename van het gemeentefonds van 668 miljoen euro vanaf 2009 tot op heden weigeren de vuilnismannen, straatvegers en toezichthouders prijscompensatie te geven opdat zij niet minder overhouden in de portemonnee? Hoe verhoudt dit zich tot uw voornemen om te bezuinigen op inhuur van externen door gemeenten?3en4
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de gemeentelijke bedrijfsvoering. Los daarvan maak ik u erop attent dat in het principeakkoord van de sector gemeenten is afgesproken om het aantal externen waar mogelijk terug te dringen.
Deelt u de mening dat gemeenten de crisis niet moeten misbruiken en dat zij het uitvoerend personeel zoals vuilnismannen, straatvegers en toezichthouders, die in de laagste salarisschalen zitten en bij wie koopkrachtverlies er iedere keer weer extra hard inhakt, prijscompensatie moeten bieden, bijvoorbeeld door een deel van het budget dat nu uitgegeven wordt aan de inhuur van externen daarvoor te bestemmen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de gemeentelijke bedrijfsvoering. Op zichzelf heb ik begrip voor de terughoudende opstelling van de VNG gezien de budgettaire druk als gevolg van de crisis.
Is het waar dat onder andere het gemeentebestuur van Amsterdam kenbaar heeft gemaakt geen loonsverhoging van 3% voor zichzelf te willen ontvangen? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zijn er nog meer gemeentebesturen die dit verzoek bij u hebben neergelegd? Wat heeft u met dergelijke verzoeken gedaan?
Het klopt dat het gemeentebestuur van Amsterdam het verzoek heeft gedaan om voor hen in 2010 en in 2011 de nullijn te laten gelden. Het gemeentebestuur heeft dit in februari 2010 met een brief aan mijn ambtsvoorganger kenbaar gemaakt. Ik heb aan het gemeentebestuur van Amsterdam uitgelegd waarom zij niet aan dit verzoek kon voldoen. Deze brief met kenmerk 2010–0000101742 heb ik bijgevoegd.5
De wethouders van Westervoort hebben een vergelijkbaar verzoek ingediend. In lijn met het antwoord aan het gemeentebestuur van Amsterdam heb ik dit verzoek geweigerd. Deze brief met kenmerk 2010–0000123944 heb ik ook bijgevoegd.
Ontslagen bij HWW Zorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het plan van aanpak dat de Haagse Wijk- en Woonzorg (HWW Zorg) heeft opgesteld naar aanleiding van een negatief rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?1
De IGZ heeft aangegeven tevreden te zijn over het plan van aanpak dat HWW Zorg heeft opgesteld. Het is niet aan mij om daar een inhoudelijk oordeel over te vellen, dat laat ik over aan de IGZ.
Erkent u dat de werkgever tekort is geschoten in de scholing van het personeel, omdat er jarenlang geen systematische bijscholing heeft plaatsgevonden?
Het is niet aan mij om te bepalen of de werkgever op dit punt wel of niet tekort geschoten is. Wel is mij duidelijk dat de IGZ HWW Zorg niet voor niets gevraagd heeft om een plan van aanpak dat er toe dient om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De urgentie om de tekortkomingen bij HWW Zorg aan te pakken is overduidelijk.
Wat is uw oordeel over het feit dat HWW Zorg zijn medewerkers voor de laatste keer waarschuwt en ook vijf medewerkers ontslaat?
HWW Zorg is, net als elke andere zorginstelling, vrij om de besluiten te nemen die zij nodig acht voor de organisatie. Dat geldt ook voor het ontslaan van medewerkers, waar HWW Zorg kennelijk toe over is gegaan. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te geven.
Wat was precies de aard van het niet functioneren van de ontslagen werknemers? Welk opleidingsniveau hadden zij? Hoe zijn zij door HWW Zorg in staat gesteld om bijscholing te volgen?
Het is mij niet bekend wat de aard is van het niet functioneren. Dat is een zaak tussen de betreffende ontslagen medewerkers en hun werkgever, HWW Zorg. Wanneer de betrokken medewerkers van mening zijn dat hun ontslag onterecht is, dan staat het hen uiteraard vrij om het ontslag via de daarvoor gebruikelijke procedures aan te vechten.
Hoe rijmt u het ontslag van de vijf werknemers met de constatering van de IGZ dat er de afgelopen jaren geen systematische bijscholing heeft plaatsgevonden op het gebied van zaken als infectiepreventie, valpreventie en incontinentie? Hoe rijmt u het ontslag van de vijf met het feit dat HWW Zorg dit onderkent en extra scholing gaat aanbieden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het personeel ook kwalitatief lage zorg had verleend als HWW Zorg had gezorgd voor goede bijscholing? Is het ontslag wel terecht in uw ogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Raad van Bestuur van HWW Zorg in tijden van onderbezetting personeel ontslaat?
Wanneer HWW Zorg van mening is dat er voldoende reden is om mensen te ontslaan dan staat dit hen vrij. Ik ga er daarbij van uit dat HWW Zorg zich bewust is van het effect voor de cliëntenzorg van het verlies van deze arbeidskrachten.
Hoe verhoudt de uitdrukkelijke laatste waarschuwing voor het personeel zich tot het genoemde enthousiasme van het personeel voor het gemaakte plan van aanpak?2
Of het personeel wel of niet enthousiast is over het plan van aanpak staat los van de vraag of de werkgever van mening is dat er medewerkers zijn die zodanig functioneren dat de werkgever besluit om hen te ontslaan.
Heeft u inmiddels het plan B geformuleerd voor het geval dat de kwaliteit bij HWW Zorg niet verbetert?
U ontvangt tegelijkertijd met deze kamervragen een brief waarin ik inga op de mogelijke situatie die zou ontstaan als het plan van aanpak onverhoopt niet de verbeteringen oplevert die ervan worden verwacht.
Hoe oordeelt u over het feit dat de verzorgende, die te horen is in het geluidsfragment dat deze zaak aanzwengelde, wel functioneert?
Ik weet niet welk geluidsfragment u bedoelt.
De registratie van de afkomst van werkloze jongeren |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «UWV registreert afkomst werkloze jongeren»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u tevens bekend met het rapport «Onverzilverd talent II»?2
Ja, hiermee ben ik bekend. Het betreft een onderzoek naar belemmeringen die hoogopgeleide (allochtone) jongeren ondervinden bij het vinden van een baan. Het onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van Forum. Het ministerie van SZW heeft Forum voor dit onderzoek subsidie verleend.
Om hoeveel jongeren gaat het waarbij het UWV (Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen) mogelijk de afkomst zal registreren?
Vooropgesteld wordt dat het niet gaat om een nieuwe registratie maar om een koppeling van de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) met de administratie van UWV, het zogenaamde SONAR systeem. In het GBA worden van elke inwoner de kenmerken geboorteland betrokkene, geboorteland moeder en geboorteland vader vermeld. Op basis hiervan kan de afkomst van de betrokkene worden afgeleid. De koppeling van de GBA met SONAR betreft dus niet alleen jongeren, maar alle werkzoekenden.
Op 1 mei 2010 stonden er 70.525 jongeren als werkzoekende ingeschreven bij het UWV. 20.443 hiervan zijn van allochtone afkomst.
Waaruit blijkt dat het registreren op afkomst van werkloze jongeren zal helpen om sneller een baan te vinden?
Zoals de landelijke CBS statistieken ons laten zien zijn bepaalde groepen werkzoekenden in Nederland relatief sterk oververtegenwoordigd in de werkzoekendenbestanden. Dat geldt op dit moment voor jongeren, voor ouderen en ook voor niet westerse allochtonen. Ik vind dit een ongewenste situatie die vraagt om een beter inzicht in de bestanden met werkzoekenden. Ook de Kamer heeft haar zorg hierover uitgesproken. Tijdens het Algemeen Overleg in juli 2009 met de Tweede Kamer over Jeugdwerkloosheid heeft staatssecretaris Klijnsma de Tweede Kamer desgevraagd toegezegd te bezien welke inzichten registratie van afkomst van werkzoekenden kan opleveren voor beleidsontwikkeling. Het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) heeft zich voorstander getoond van het invoeren van de registratie op herkomst op de werkpleinen.
Ik ben van mening dat een goed inzicht in primair de regionale en lokale bestanden van werkzoekenden een voorwaarde is om de oververtegenwoordiging van bepaalde groepen werkzoekenden in de bestanden positief te kunnen beïnvloeden. In de regio vindt de feitelijke bemiddeling naar werk plaats. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet alleen om het kenmerk afkomst, maar ook om kenmerken als opleidingsniveau, burgerlijke staat, leeftijd, geslacht, het wel of niet hebben van een startkwalificatie en het arbeidsverleden. De koppeling van het GBA met SONAR is geen doel op zich, maar een middel om een beter inzicht te krijgen in de populatie van werkzoekenden als basis voor een betere dienstverlening en betere resultaten. Het levert een goed inzicht in de factoren van de problematiek en biedt gemeenten en UWV aanknopingspunten voor het bepalen van een effectieve aanpak. Het inzicht is daarnaast ook belangrijk om het succes van een aanpak te bepalen en zonodig bij te sturen.
Het verbeteren van het inzicht in de bestanden komt niet in de plaats van de individuele dienstverlening aan betrokkene. Uitgangspunt blijft dat deze dienstverlening zo goed mogelijk moet worden afgestemd op de specifieke belemmeringen en mogelijkheden van de betrokkene.
Waarom is registratie op afkomst nodig om allochtone werkloze jongeren te benaderen voor initiatieven als banenmarkten en netwerkbijeenkomsten? Deze markten en bijeenkomsten zijn toch voor alle werkloze jongeren ongeacht afkomst?
Het uitgangspunt dat banenmarkten en netwerkbijeenkomsten open moeten staan voor alle werkzoekenden, deel ik. Dit neemt niet weg dat het van belang is dat uitvoerders hun activiteiten – met het oog op optimalisering van resultaten – zo goed mogelijk afstemmen op de deelnemers. Specifieke bijeenkomsten voor allochtone jongeren, bijvoorbeeld ook als extra inspanning voor deze groep, zouden hiervan een invulling kunnen zijn.
Wat heeft het overhalen van allochtone ondernemers om een erkend leerwerkbedrijf te worden te maken met het bestrijden van werkloosheid voor specifiek allochtone werkloze jongeren? Deelt u de mening dat het van belang is voor de integratie dat allochtone werkloze jongeren juist ook aan de slag kunnen gaan in leerwerkbedrijven van autochtone ondernemers?
Uiteraard ben ik met u van mening dat allochtone werkloze jongeren breed moeten kunnen meedingen naar de beschikbare leerwerkplaatsen. Een belangrijk onderdeel van de aanpak van de jeugdwerkloosheid is het zorgdragen voor voldoende stageplaatsen en leerwerkplekken. Vergroting van het aantal erkende leerbedrijven kan hierbij helpen en juist bij allochtone ondernemers lijken hiervoor nog mogelijkheden aanwezig te zijn.
Kunt u de beoordeling van het College Bescherming Persoonsgegevens naar de Kamer sturen?
In de voortgangsbrief Actieplan Jeugdwerkloosheid van 14 april jl. is abusievelijk vermeld dat het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) indertijd toestemming heeft gegeven voor de koppeling: het vragen van toestemming voor het gebruik van GBA gegevens vindt niet plaats bij het CBP maar bij het Agentschap Basis Persoons Register (BPR) van het ministerie van BZK.
Het Agentschap BPR heeft na zorgvuldige juridische toetsing aan UWV toestemming verleend tot gebruik en uitvraag van een groot aantal persoonsgegevens, waaronder de 3 gegevens die betrekking hebben op het geboorteland van de betrokkene zelf evenals op dat van diens vader en van zijn moeder. De toestemming tot het gebruik van GBA gegevens is neergelegd in een – laatstelijk in januari 2010 aangepast – Autorisatiebesluit. Aan het verzoek om verstrekking van deze specifieke gegevens, waarvan de verwerking op instigatie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het UWV WERKbedrijf plaatsvindt, liggen beleidsdoeleinden ten grondslag.
Kunt u uitleggen of u de conclusie van het rapport «Onverzilverd talent II» deelt dat het sociaal milieu belangrijker is voor het vinden van een baan dan de afkomst?
Ik deel de conclusie uit het rapport dat sociale achterstand een factor is die grote impact heeft op de kansen van deze jongeren bij het vinden van een baan en dat er bij het maken van beleid geen overaccentuering van etniciteit moet plaatsvinden. Met Forum ben ik van mening dat het integratievraagstuk niet alleen vanuit etnisch-cultureel, maar ook vanuit sociaal-economisch perspectief dient te worden benaderd. Sociale achterstand is echter niet de enige, allesbepalende belemmering bij het vinden van een baan. Het is ook van belang rekening te houden met andere risicofactoren die aan herkomst zijn gerelateerd, zoals taalachterstand en negatieve beeldvorming.
Wat vindt u vanuit deze vaststelling over het nut van het registeren van de afkomst van werkloze jongeren door het UWV? Waarom wordt er niet op ingezet om de sociale positie van de jongeren te versterken?
Zie mijn antwoord op vragen 4 en 8.
Nog steeds slecht gehuisveste Polen |
|
Paul Ulenbelt |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat uitzendbureaus sjoemelen met de eigen normen voor de huisvesting van buitenlandse arbeiders?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Is het waar dat een aantal leden van de Vereniging van Internationale Arbeidsbemiddelaars (VIA) niet voldoet aan het keurmerk voor huisvesting van buitenlandse arbeiders dat ze zelf heeft opgesteld? Zo ja, welke uitzendbureaus zijn dat en aan welke bedrijven zenden zij uit?
Het is aan de branche zelf om toe te zien op de naleving van de huisvestingsnormen behorende bij het door de branche zelf ingestelde keurmerk. Waar het gaat om wettelijke normen voor huisvesting, is het aan gemeenten om hierop toe te zien.
Is het waar dat de directeur van de VIA op non-actief is gesteld? Is het waar dat de directeur van de Stichting Keurmerk Internationale Arbeidsbemiddeling op non-actief is gesteld? Door wie en waarom? Wat is de rol van de onafhankelijk voorzitter van de VIA daarbij? Heeft hij het «sjoemelen» toegelaten?
Uit mediaberichten blijkt dat de directeuren van VIA en SKIA op non-actief zijn gesteld. Het is mij niet bekend wat de achtergrond hiervan is en wat de rol is van de onafhankelijk voorzitter: dit is een interne kwestie van de VIA.
Deelt u de conclusie dat de zelfregulering in deze branche is mislukt? Zo nee, waarom niet? Welke middelen heeft u om uitzendbureaus die buitenlandse arbeiders uitzenden te dwingen om ze fatsoenlijk te huisvesten?
Het systeem van zelfregulering in de uitzendbranche is nog volop in ontwikkeling. Dit geldt zowel voor de aanpak van fraude en illegaliteit als voor huisvesting.
De uitzendbranche heeft een keurmerk ontwikkeld dat kan worden verkregen als uit controles van de private certificerende instellingen is gebleken dat de uitzendonderneming zich houdt aan specifieke normen om fraude en illegaliteit tegen te gaan. Uitzendondernemingen die over een dergelijk keurmerk, een NEN-certificaat, beschikken worden opgenomen in het register van de Stichting Normering Arbeid (SNA).
Op dit moment ga ik na of het mogelijk is om informatie van de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst over uitzendondernemingen, die de wet hebben overtreden, aan de SNA door te geven. De SNA kan dan maatregelen treffen tegen deze bedrijven in relatie tot het afgegeven NEN-certificaat. Hierdoor kan het corrigerend mechanisme van dit certificaat worden vergroot en de betrouwbaarheid ervan toenemen. Een ander onderdeel van het zelfreguleringssysteem is de door de branche opgerichte Stichting Naleving Cao voor Uitzendkrachten (SNCU), die toeziet op de naleving van arbeidsvoorwaarden en huisvesting.
Voor de overige maatregelen van het kabinet ter bestrijding van fraude en illegaliteit in de uitzendbranche, zoals de inlenersaansprakelijkheid voor lonen en de registratieplicht, verwijs ik u naar de Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 833, nr. 6.
Huisvesting van arbeidsmigranten is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van werkgevers en de arbeidsmigranten zelf. De koepelorganisaties in de uitzendbranche hebben zelf, zij het onderling ietwat verschillende, normen voor adequate huisvesting ontwikkeld. Daarnaast is in de cao voor uitzendkrachten een bepaling opgenomen over adequate huisvesting. Deze geldt voor alle uitzendbureaus, aangezien deze cao algemeen verbindend is verklaard.
Op dit moment zijn SZW, WWI, de uitzendkoepels en werknemersorganisaties in overleg over de mogelijkheden om tot één gemeenschappelijke norm voor de huisvesting van arbeidsmigranten te komen. Ook wordt gekeken naar de mogelijke rol van de Stichting Naleving Cao Uitzendkrachten bij het toezicht hierop en de samenwerking met gemeenten. In het op 21 januari jl. aan uw Kamer toegezegde Actieplan «Arbeidsmigranten uit Midden- en Oost- Europa in oude wijken», dat in juni a.s. aan uw Kamer wordt aangeboden, komen de minister voor WWI en ik hierop terug.
Bent u bereid een systeem van vergunningen (inclusief normen voor huisvesting voor buitenlandse arbeiders) in te voeren nu er kennelijk geen garanties bestaan dat deze uitzendbureaus zich aan de eigen regels houden en door kunnen gaan met slechte huisvesting van buitenlandse arbeiders?
Ja.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over Handhaving op 12 mei a.s.?
De relatie tussen arbeidsomstandigheden en ziekte dan wel sterfte |
|
Anja Timmer (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jaarlijks meer dan 3.000 doden door werk»?1
Ja.
Bent u het met de onderzoekers eens dat sterfte door werk een teken is van falend arbeidsomstandighedenbeleid? Zo nee, waarom niet? Wat is uw reactie op de conclusie dat de meeste van deze sterfgevallen voorkomen kunnen worden?
De door de FNV in beeld gebrachte cijfers leveren geen nieuwe inzichten op. Ook de enkele jaren geleden door SZW aan uw kamer gepresenteerde onderzoeken van het RIVM (Kamerstuk 2005–2006, 25 883, nr. 67 en Kamerstuk 2006–2007, 25 883, nr. 95) gaven gelijksoortige cijfers. Daarmee beoog ik niet deze te relativeren, ook al zijn deze cijfers veelal met een grote mate van onzekerheid omgeven. Het zijn schattingen omdat de directe doodsoorzaak van bijvoorbeeld hart- en vaatziekten, longaandoeningen en stress moeilijk is vast te stellen. Belangrijk is wel dat de belangrijkste doodsoorzaak te maken heeft met asbest en andere gevaarlijke stoffen. Tussen het moment van blootstelling en uiteindelijke sterfte zit vaak een lange periode. Daarmee zijn deze sterftecijfers een afspiegeling van de arbeidsomstandigheden uit een verleden dat niet zelden decennia terug ligt. De risico’s waren toen vaak onvoldoende bekend en de gevolgen zien we nu in deze treurige cijfers terug. Juist op deze terreinen zijn de, deels wettelijke, maatregelen de laatste jaren aangescherpt en daar gaan we mee door. Zo heb ik vorige maand nog voor vier kankerverwekkende stoffen de grenswaarde verlaagd. Andere voorbeelden zijn het rookverbod, het asbestverbod, het vervangingsbeleid voor vluchtige oplosmiddelen, de arboconvenanten, het programma Versterking arbeidsomstandigheden stoffen (VASt) en de arbocatalogi. De effecten hiervan zullen over een aantal jaren zichtbaar worden.
Ik ben van mening dat het arbobeleid succesvol is. Ter illustratie dient een van de hiervoor genoemde onderzoeken van het RIVM waarin naar voren komt dat de vervangingsverplichtingen voor vluchtige oplosmiddelen in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de vermindering van sterfte en ziekte door deze stoffen.
Deelt u de mening dat de overheid verantwoordelijk is voor een goed en eenduidig beleidskader voor arbeidsomstandigheden, zodat sociale partners daar verder op een goede manier invulling aan kunnen geven? Vindt u ook dat werkgevers en werknemers, voor het garanderen van veiligheid op het werk en de gezondheid van werknemers, niet gebaat zijn bij onduidelijkheid over zaken als grenswaarden en over de toepassing van de stand van de techniek?
De overheid neemt de volle verantwoordelijkheid voor een goed en eenduidig beleidskader. Uitgangspunt daarbij is dat de overheid de verantwoordelijkheden belegt waar deze het beste genomen kunnen worden. In lijn met het SER-advies Evaluatie Arbowet 1998 uit 2005 is de Arboregelgeving in 2007 herzien, waarbij de overheid de doelvoorschriften vastlegt en deze waar mogelijk voorziet van gezondheidskundig en veiligheidskundig onderbouwde grenswaarden. De Gezondheidsraad analyseert op mijn verzoek van vele risicoterreinen de mogelijkheid of een wetenschappelijk onderbouwde grenswaarde mogelijk is.
Sociale partners hebben nadrukkelijker de verantwoordelijkheid voor arbeidsomstandigheden gekregen: zij hebben de ruimte maar ook de verantwoordelijkheid de maatregelen uit te werken waarmee aan de doelvoorschriften kan worden voldaan. Zo kan worden voldaan aan het beoogde maatwerk per bedrijf met de stand van de wetenschap en techniek. Ik ondersteun dit proces van harte met bijvoorbeeld subsidieregelingen voor zowel de totstandkoming als de implementatie van arbocatalogi.
Als een belangrijk risico voor sterfte wordt in het rapport gezien het optreden van hart- en vaatziekten als gevolg van werkdruk. Het is dus belangrijk dat sociale partners dit oppakken en bijvoorbeeld in hun arbocatalogus opnemen. Momenteel is dit risico in de arbocatalogi van slechts 30 van de 133 branches opgenomen.
De stand der techniek is voor vele werksituaties uitgezocht in het project arboconvenanten van enkele jaren geleden. Wederom in belangrijke mate met financiering van SZW. Deze stand der techniek en wetenschap is vervolgens in een aantal arbocatalogi opgenomen en wordt geïmplementeerd in bedrijven.
Indien voor branches de stand der techniek niet is opgenomen in de arbocatalogus dan wel anderszins bekend is zoals in praktijkrichtlijnen, stelt de Arbeidsinspectie deze vast. Bij de jaarlijks uit te voeren inspectieprojecten wordt de opvatting van de stand van de techniek door de Arbeidsinspectie gecommuniceerd met de betreffende branches.
Bent u van mening dat het feit dat, nu slechts zo’n 40% van de werknemers in Nederland werkt onder dekking van een arbocatalogus, bijdraagt aan het verontrustende aantal sterftegevallen door werk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de dekkingsgraad van arbocatalogi te vergroten?
Per 1 januari 2010 viel ongeveer 50% van de werknemers onder de dekking van een arbocatalogus. Overigens is dat niet de enige manier om te werken aan goede arbeidsomstandigheden, ieder bedrijf kan zelf maatregelen nemen om te zorgen dat de werknemers goed beschermd zijn. Een arbocatalogus opstellen voor de branche mag maar is niet verplicht en levert duidelijkheid op voor de onder de betreffende branche vallende bedrijven. Tevens gebruikt de Arbeidsinspectie de marginaal getoetste arbocatalogi als referentiekader bij de handhaving.
Desalniettemin ondersteun ik de werkzaamheden van de Commissie Begeleiding Arbocatalogi (CBA) nog dit jaar, dus een jaar langer dan in eerste instantie werd voorzien. De werkzaamheden van de CBA bestaan dit jaar uit het bevorderen van een groter aantal arbocatalogi evenals het bevorderen van een grotere inhoud van de arbocatalogus: meer risico’s in de catalogus. Ook gaat de CBA trachten te bevorderen dat de arbocatalogi die door branches zijn opgesteld ook daadwerkelijk worden geïmplementeerd in de bedrijven.
Ik heb voor het lopende jaar nog een subsidieregeling ingesteld voor de implementatie van arbocatalogi waarvoor branches met een positief getoetste arbocatalogus nog € 10.000,– kunnen ontvangen. Branches die nog geen subsidie ontvingen uit de Subsidieregeling Stimulering Totstandkoming Arbocatalogi kunnen zelfs € 20.000,– ontvangen, dit om wederom een stimulans tot het opstellen van een arbocatalogus te geven.
Bent u het eens met de conclusie dat bedrijfsartsen slecht registreren? Bent u van plan de registratie van werkgerelateerde sterfgevallen te verbeteren? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Er is in Nederland helaas sprake van een behoorlijke onderregistratie door bedrijfsartsen. Ook in andere Europese landen is sprake van een onderregistratie. Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) wordt door mij gefinancierd om de registratie en melding van beroepsziekten te bevorderen en is daar ook zeer actief in. Zo zijn bijvoorbeeld bedrijfsartsen geschoold op dit vlak, wordt het meldingsproces vereenvoudigd en worden peilstations opgericht. In peilstations werken op vrijwillige basis bedrijfsartsen en specialisten samen in een gecontroleerde omgeving, waardoor een representatiever beeld ontstaat van een bepaalde beroepsziekte.
Het registreren van sterfgevallen acht ik een onbegaanbare weg. De praktijk leert dat op individueel niveau in het merendeel van de gevallen niet is vast te stellen of de sterfte beroepsgerelateerd is.
Is het waar dat de kans op een bedrijfsbezoek van de Arbeidsinspectie in theorie eens op de dertig jaar is? Deelt u de mening dat dit veel te laag is en dat de handhaving op arbeidsomstandigheden daarmee ernstig in gebreke is?
In theorie is dat juist. Er zijn ruim 600 duizend bedrijfsvestigingen (exclusief zelfstandigen) in Nederland en er worden ruim 20 duizend actieve inspecties per jaar uitgevoerd (daarnaast nog 3 tot 4 duizend reactieve onderzoeken). Theoretisch is er dan de kans dat een bedrijfsvestiging eenmaal in de dertig jaar door een inspecteur wordt bezocht.
De werkelijkheid is genuanceerder. Op grond van de beleidsuitgangspunten van «Het nieuwe inspecteren» controleert de Arbeidsinspectie selectief en treedt zij hard op waar dat moet en zacht waar dat kan. Dat betekent dat de Arbeidsinspectie zich voornamelijk richt op sectoren en bedrijven waar sprake is van hoge risico’s en lage naleving. Daarmee kan niet gezegd worden dat de handhaving ernstig in gebreke blijft.
Is het zo dat Arbeidsinspecteurs door grote hoeveelheden papierwerk in sommige gevallen afzien van het uitschrijven van boetes? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Nee, dat is niet het geval. Indien er sprake is van een ernstige overtreding van de wettelijke voorschriften, schrijft een inspecteur een boeterapport.
Bent u bereid op zeer korte termijn, doch in ieder geval vóór aanvang van het algemeen overleg Arbeidsomstandigheden op 12 mei a.s., een reactie op dit rapport naar de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Mijn reactie op dit rapport is verwerkt in de beantwoording van deze Kamervragen.
Bent u bereid bij ontbreken van catalogi vóór 1 januari 2011 dat als afzonderlijke sanctiegrond op te nemen in de Arbowet?
Zoals reeds eerder is gesteld bij vraag 3 is het uitgangspunt bij de herziene Arbeidsomstandighedenwet van 2007 dat de verantwoordelijkheid voor een goed arbeidsomstandighedenbeleid meer bij werkgevers en werknemers is komen te liggen. De arbocatalogus is daarbij als een goed hulpmiddel aangegeven.
Ik zie geen grond om het bezit van een arbocatalogus op te nemen in de Arbowetgeving. In de Arbowetgeving is reeds opgenomen dat een risico-inventarisatie en -evaluatie benodigd is om risico’s in te kunnen schatten en maatregelen te treffen. Dit is voldoende grond voor de handhaving om grip te hebben op een goed arbeidsomstandighedenbeleid in een bedrijf.
Het kwijtraken van collectieve zorgverzekering na ontslag |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat mensen, die hun baan verliezen en collectief verzekerd zijn, wel verplicht zijn om hun basisverzekering voor ziektekosten te behouden, maar tegelijkertijd soms hun collectiviteitskorting van 10% verliezen?1
Ja, ik ben op de hoogte van de berichtgeving dat mensen bij verandering van baan soms de collectiviteitskorting van hun zorgverzekering verliezen.
Mag een verzekeraar de collectiviteitskorting intrekken? Zo nee, welke acties gaat u ondernemen tegen verzekeraars die de collectiviteitskorting intrekken?
Een verzekerde kan een collectiviteitskorting krijgen bij zijn verzekeraar als hij is aangesloten bij een collectief. Als een verzekerde geen deel meer uitmaakt van het collectief, kan het zijn dat ook de korting vervalt. Of dat ook daadwerkelijk gebeurt, ligt aan de afspraken die de verzekeraar met het collectief heeft gemaakt of de regeling die de verzekeraar met de verzekerde treft.
Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend is, bent u dan bereid een Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 18, lid 6 van de Zorgverzekeringswet te slaan, waarmee de korting in ieder geval per kalenderjaar van kracht is, zodat ontslagen werknemers en hun familieleden van de korting blijven genieten, totdat zij in staat zijn een andere verzekering te kiezen?
Er kunnen verschillende redenen zijn dat een verzekerde niet meer onder het collectief van de werkgever valt. De verzekerde kan een andere baan krijgen, met pensioen gaan en ook bij ontslag valt de verzekerde niet meer onder het collectief van de werkgever. Voor het wisselen van baan hebben de zorgverzekeraars in de gedragscode afgesproken dat de verzekerde met een nieuwe baan kan overstappen naar een andere verzekeraar als bij de oude en de nieuwe verzekeraar een collectief contract wordt aangeboden. Voor de andere situaties is dit niet expliciet geregeld. Op grond van de geldende wetgeving staat het zorgverzekeraars en het collectief vrij om hierover afspraken te maken. Dat kan zoals gezegd in het collectieve contract, maar ook als er niets geregeld is in de overeenkomst tussen collectiviteit en de zorgverzekeraar kan de zorgverzekeraar in dit soort situaties de verzekerde tegemoetkomen. Zo kan een verzekeraar bijvoorbeeld aanbieden de verzekerde korting te geven op grond van een ander collectief. In de praktijk gebeurt dit dan ook regelmatig.
Aangezien de wet voldoende ruimte biedt om dit soort afspraken te maken, ben ik niet voornemens het wettelijk voor te schrijven aan verzekeraars dat zij een ontslagen werknemer tot het eind van het jaar een korting moeten geven. Dat laat ik graag over aan de verzekeraars zelf. Het is nu juist iets waar zij zich op kunnen onderscheiden op service- en klantgerichtheid.
Mbo'ers die bevreesd zijn voor hun toekomst op de arbeidsmarkt |
|
Jack Biskop (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het artikel «Mbo’ers onzeker over werk: we hebben niks geleerd»?1
Ik vind het positief om te lezen dat vele honderden jongeren de manifestatie in Drachten voor werkloze jongeren en bijna afgestudeerde mbo’ers hebben bezocht. Het Actieplan Jeugdwerkloosheid, in het kader waarvan deze manifestatie is georganiseerd, heeft in de laatste vier maanden van 2009 29 000 jongeren in Nederland aan een baan, leerwerkplek of stage geholpen. Deze bemoedigende eerste resultaten geven aan dat het kabinet er hard aan werkt om de (arbeidsmarkt)gevolgen van de crisis voor jongeren aan te pakken. Tevens schrijft het artikel over de voor jongeren geruststellende gedachte dat de dip in de werkgelegenheid van korte duur is. In mijn ogen hoeven mbo-leerlingen dus niet zeer bevreesd over hun toekomst te zijn.
Is de kritiek die de in het artikel opgevoerde leerlingen leveren op hun opleiding terecht? Hoe verhouden hun signalen zich met de bevindingen van de onderwijsinspectie? Hoe denken de werkgevers erover?
Aangezien uit het genoemde artikel niet duidelijk wordt om welke opleiding(en) en/of welke mbo-instelling het gaat, kan ik hierover geen (algemene) uitspraken doen.
Deelt u de mening dat onderwijs waarin leerlingen veel zelf moeten uitzoeken (al dan niet middels internet) en min of meer aan hun lot worden overgelaten weinig van doen heeft met competentiegericht onderwijs? Op welke wijze gaat u het betreffende Regionaal Opleidingscentrum (ROC) prikkelen om het onderwijs te verbeteren?
Ik deel die mening zonder meer. Competentiegericht onderwijs (cgo) heeft niet als doel dat leerlingen min of meer aan hun lot worden overgelaten. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van de competentiegerichte kwalificatiedossiers is geweest dat kennis, vaardigheden èn houding de kern vormen van het beroepsonderwijs. Het is aan de mbo-school om hieraan uitwerking te geven. Het kwalificatiedossier bepaalt de basis, dus wat de leerling moet kunnen en weten. De school bepaalt hoe dit aan de leerling wordt aangeboden. Alhoewel in de aanloopperiode van cgo op sommige mbo-scholen de balans in het onderwijsprogramma niet optimaal was, zijn de meeste scholen inmiddels prima in staat om vorm te geven aan het cgo. Dat neemt niet weg dat er op sommige scholen kwaliteitsproblemen zijn, zowel in het competentiegerichte onderwijs als in het eindtermgerichte onderwijs. De afgelopen jaren zijn diverse maatregelen getroffen die nog niet overal de uitwerking hebben gehad die ik voor ogen heb. Dit is ook aan de orde geweest in het ao van 14 april jl. Hierin is ook stilgestaan bij de werking van de Ombudslijn mbo en heb ik twee commissies aangekondigd: de commissie bestuurbaarheid bve en de commissie kwalificatiedossiers & doelmatigheid van het opleidingenaanbod in het mbo. Daarnaast heb ik uw Kamer op 20 mei jl. geïnformeerd over mijn besluit tot invoering van een minimumnorm van 240 instructie-uren per studiejaar voor de beroepsbegeleide leerweg (bbl).
Anders dan thans het geval is, mag de tijdsbesteding aan de beroepspraktijkvorming niet langer meer worden meegenomen als onderwijstijd voor de bbl. Deze aanscherping zal borgen dat de educatieve waarde van de onderwijstijd in de bbl voldoende substantieel van omvang is.
Deelt u het standpunt dat het gegeven dat een leerling evengoed thuis een opleiding had kunnen volgen, een slecht signaal is over de kwaliteit van de opleiding richting het Friese bedrijfsleven? Denkt u het Friese bedrijfsleven te kunnen overtuigen van een goede kwaliteit van het beroepsonderwijs?
De opmerking van één mbo-leerling die stelt dat ze haar opleiding beter thuis had kunnen volgen wegens een gebrek aan begeleiding, kan niet indicatief zijn voor het totaalbeeld van de kwaliteit van de opleiding, hoe vervelend het ook is dat deze leerling ontevreden is over haar opleiding. Uit de JOB-Monitor 2008 (de volgende versie verschijnt eind 2010) blijkt dat bijna de helft van de mbo-studenten positief is over de studiebegeleiding op hun opleiding, versus ruim 20% met een negatief oordeel (ca. 30% heeft geen mening). Bij het thema «studiebegeleiding» is de studenten gevraagd naar de waardering van de begeleiding bij zowel de studie in het algemeen als bij leerproblemen. Studenten oordelen met het oplopen van de metingen telkens iets positiever over de studiebegeleiding, maar de 20% met een negatief oordeel is voor mij wel reden om scherp te zijn en blijven in het toezicht op de kwaliteit. De maatregelen die ik daartoe neem of reeds heb genomen, staan beschreven in de brief «kwaliteit middelbaar beroepsonderwijs» die ik uw Kamer op 12 april j.l. heb toegezonden (BVE/Stelsel/203520).
Ik deel niet uw standpunt dat als gevolg van één signaal de kwaliteit van de opleiding als «slecht» bestempeld kan worden. Het is aan de mbo-instellingen in Friesland om, in samenwerking met het regionale bedrijfsleven, kwalitatief goede leerlingen op te leiden die de arbeidsmarkt kunnen betreden of kunnen doorleren op een ander niveau.
Ziet u mogelijkheden waarop de ROC’s hun onderwijs beter kunnen afstemmen met het bedrijfsleven, zodat het gegeven onderwijs de zorgwekkende jeugdwerkloosheid bestrijdt?
Weliswaar is de stijging van de jeugdwerkloosheid in Friesland onder jongeren tot 27 jaar groter dan landelijk in dezelfde periode (eind december 2009–eind maart 2010), de stijging is echter met 8,4% (landelijk 6,1%) minder hoog en minder zorgwekkend als de in het artikel gesuggereerde stijging van bijna 17%.
Daarnaast volgt uit de Colo-basiscijfers voor de regio Friesland d.d. februari 2010 dat het aantal erkende leerbedrijven voor mbo-studenten in Friesland met ca. 11 672 leerbedrijven stabiel is gebleven. Wel vinden er als gevolg van de economische crisis verschuivingen plaats in de mogelijkheden voor stages en leerbanen. Echter, op de lange termijn verwachten de kenniscentra dat als gevolg van economisch herstel en de aankomende vergrijzing de kansen voor vrijwel alle sectoren gunstig zijn.
De dertig convenantregio’s dienen bij het opstellen van de regionale plannen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid ook de onderwijsinstellingen te betrekken. Op deze wijze komt de gewenste afstemming tot stand. Bij de regionale plannen dient ook te worden stilgestaan bij knelpunten rondom stageplaatsen en leerbanen, met inbegrip van het bestrijden van bepaalde tekorten. Ook wordt in Friesland het School Ex Programma – waarmee mbo-studenten worden «verleid» om langer door te leren ter vergroting van hun arbeidsmarktperspectief – uitgevoerd. Ten slotte geldt in zijn algemeenheid voor mbo-opleidingen een zorgplicht om alleen opleidingen aan te bieden met voldoende arbeidsmarktperspectief.
Het jaarsalaris van de directeur van SNV Nederland |
|
Ewout Irrgang |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Omdat ze het waard zijn»?1 Is het waar dat de directeur van SNV Nederland in 2008 een jaarsalaris van bruto 151 634 euro verdiende, ver boven de DG-norm van 121 000 euro?
Ja.
Volgens opgave van SNV in het Annual Report 2008 bedroeg het jaarsalaris (incl. vakantiegeld) van de directeur 151.634 euro bruto.
Is het waar dat de SNV de code Wijffels onderschrijft waarin staat aangegeven dat de salariëring moet worden gebaseerd op een gelijkwaardige functie bij de rijksoverheid? Kunt u aangeven op welke functie binnen de rijksoverheid het salaris van de directeur is gebaseerd?
SNV onderschrijft wel de code Wijffels inzake goed bestuur, maar niet inzake de beloning van directeuren. Het salaris van de SNV directeur, dat wordt vastgesteld door de Raad van Toezicht van SNV, ligt onder de WOPT norm2 van euro 188.000 in 2009.
Na de verzelfstandiging van SNV per 1 januari 2003 is het SNV loongebouw niet meer vergelijkbaar met het loongebouw van de rijksoverheid.
Het ligt in de rede dat de DG-norm ook voor SNV zal gaan gelden, mocht na 2015 een nieuwe subsidieovereenkomst met de organisatie worden gesloten.
Is het waar dat er bij de aanstelling van de directeur een groot bedrag in zijn pensioenfonds is gestort dat niet in de jaarverslagen is opgenomen? Kunt u duidelijkheid geven over het complete salaris en pensioen van deze directeur vanaf zijn aantreden tot en met 2009?
Volgens informatie van SNV is dit onjuist en heeft geen bijstorting in het pensioenfonds bij aanstelling van de directeur in 2002 plaats gevonden.
Voor het salaris en pensioen van de SNV directeur verwijs ik naar de bijlage.
Wat is uw reactie op het bericht in hetzelfde artikel dat de effectiviteit van het advieswerk van de SNV in armoedebestrijding «nog steeds niet duidelijk is»?2
Eind 2005-begin 2006 heeft op verzoek van het ministerie een externe evaluatie van SNV plaatsgevonden, waarbij ondermeer de effectiviteit van het advieswerk is onderzocht. De uitkomsten van het onderzoek waren over het algemeen positief. Wel werden kritische kanttekeningen geplaatst bij SNV’s resultaten op het gebied van capaciteitsversterking. In het bijzonder richtte de kritiek zich op het feit dat SNV niet goed in staat is resultaten in beeld te brengen.
Uitkomsten en aanbevelingen van dit onderzoek stonden aan de basis van een vernieuwde SNV strategie voor de periode 2007–2015. Deze strategie is gericht op het verbeteren van de toegevoegde waarde van de SNV adviesdiensten en het vergroten van de «impact». Momenteel is SNV, met een zestal andere Nederlandse organisaties, onderwerp van een IOB evaluatie5 op het gebied van capaciteitsontwikkeling, waarvan de resultaten later dit jaar beschikbaar zullen komen.
Het SNV jaarverslag 2009 en de uitkomsten van de IOB evaluatie zullen een indicatie geven of op het vlak van (verslaglegging van) resultaten vooruitgang is geboekt.
Is het waar dat de SNV de salarissen van het sinds 2009 werkzame management team niet openbaar wil maken? Deelt u de mening dat de SNV verantwoording verplicht is over de jaarlijkse subsidie van bijna negentig miljoen euro tot 2015?
Het salaris van de SNV directeur ligt beneden de WOPT norm, waarboven publicatie wettelijk voorgeschreven is. SNV is van mening dat door publicatie van het salaris van de statutaire directeur al meer wordt gedaan dan voorgeschreven is en volstaat overigens met de mededeling dat de salarissen van de andere leden van de «managing board» beneden het niveau van dat van de statutaire directeur liggen.
SNV is verplicht om jaarlijks over de besteding van het subsidiebedrag inhoudelijk en financieel verantwoording af te leggen in het jaarrapport. Conform het advies van de commissie Wijffels betekent dit dat de organisatie tevens geacht wordt jaarlijks inzicht te geven in de beloning van de individuele directieleden en in de componenten van hun beloning. Ik heb SNV in overweging gegeven de salarissen van alle vier de directeuren openbaar te maken.
Voldoet de SNV aan de bepaling in het Medefinancieringsstelsel MFS II die stelt dat Nederlandse maatschappelijke organisaties met medewerkers die meer verdienen dan het salaris van een Directeur Generaal bij de Rijksoverheid, niet voor een MFS-II subsidie in aanmerking komen?3
Aan SNV is in 2006 subsidie verleend voor de periode 2007–2015. De organisatie valt niet onder het Medefinancieringsstelsel MFS II, dat voorziet in subsidiëring van Nederlandse maatschappelijke organisaties in de periode 2011–2015. De door u genoemde DG norm is eerst in 2009 geïntroduceerd in het subsidiebeleidskader voor MFS II, dat de criteria bevat waaraan aanvragen voor een MFS II subsidie worden getoetst. Deze criteria zijn niet van toepassing op de aan SNV verleende subsidie. In de subsidiebeschikking van SNV van 2006 zijn geen bepalingen opgenomen over de beloning van de directie(leden). Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de kritiek dat vier directeuren voor een organisatie als SNV te veel is?
Medio 2009 heeft SNV op basis van een extern organisatieadvies besloten zijn topstructuur te wijzigen. In de subsidiebeschikking SNV van 2006 zijn geen bepalingen over organisatievorm of -structuur opgenomen. De inrichting van de organisatie is de verantwoordelijkheid van SNV zelf; ik zie hier geen specifieke rol voor het ministerie weggelegd. SNV onderschrijft de code Wijffels aangaande de aanbevelingen op het gebied van goed bestuur en houdt zich hier ook aan.