Het bericht dat asielkinderen niet op straat mogen komen te staan |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Leers |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat minderjarige asielkinderen niet op straat mogen worden gezet?1
Ik heb uw Kamer op 24 oktober 2012 geïnformeerd over de betekenis van het arrest van de Hoge Raad en de wijze waarop ik uitvoering zal geven aan dit arrest.
Ik ben van mening dat artikel 31, tweede lid van het (herziene) Europees Sociaal Handvest (ESH) niet ziet op illegaal in een lidstaat verblijvende kinderen, zoals nogmaals in het rapport van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) van 2012 wordt gesuggereerd. Nederland handelt dus niet, of heeft niet in strijd gehandeld, met het ESH.
Ik sluit me in dit verband aan bij de analyse van de toenmalige Minister van Justitie in reactie op het rapport van het ECSR van 20 oktober 2009.4 De Nederlandse regering was van mening dat het rapport verwarring wekt over de uitleg van de eerste paragraaf van de bijlage bij het (herziene) ESH, waarin is bepaald dat de toekenning van rechten uit het ESH is voorbehouden aan legaal verblijvende vreemdelingen. In een resolutie van 7 juli 2010 heeft het Comité van Ministers bovendien erkend dat de personele reikwijdte van het ESH in de Bijlage bij dit Handvest is begrensd. Voorts heeft de toenmalige Minister van Justitie ook nog aangegeven dat het oordeel van het ECSR niet juridisch bindend is.
Waarom bent u niet reeds overgegaan tot aanpassing van het beleid na de conclusie van het Europees Comité voor Sociale Rechten in januari 2012 dat Nederland nog steeds in strijd handelt met onder andere artikel 31, tweede lid, van het Europees Sociaal Handvest (ESH) door ongedocumenteerde kinderen onderdak te ontzeggen?2 Wat is de reden dat Nederland geen gehoor heeft gegeven aan de reeds in 2009 gegrond verklaarde klacht hierover?3
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft de geconstateerde schending van fundamentele mensen- en kinderrechten voor het beleid ten opzichte van uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen die reeds op straat leven en die een herhaalde asielaanvraag hebben ingediend? Gaat u geen onderscheid meer maken tussen kinderen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de opvang van minderjarige kinderen alleen mag worden stopgezet indien hun dagelijkse verzorging, huisvesting, medische zorg en scholing is gegarandeerd?
Deze vraag lijkt te suggereren dat gezinnen met minderjarige kinderen nu op straat worden gezet. Zoals ik in mijn brief van 21 december 2011 aan uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 344, nr. 85) heb toegelicht, gebeurt dit niet.
Aanvullend merk ik op dat de Hoge Raad nadere duiding heeft gegeven bij de verantwoordelijkheid van de Staat voor de zorg van de kinderen indien de ouders, die primair verantwoordelijkheid zijn voor het welzijn van hun kind, hierin tekort schieten. De Hoge Raad stelt dat opvang dient ter voorkoming van een humanitaire noodsituatie waarbij het opvang- en verzorgingsniveau kan worden afgestemd op de tijdelijkheid van het verblijf dat in het oog staat van het daadwerkelijk vertrek uit Nederland.
Is het waar dat de huidige gezinsopvanglocaties bijna geen plek meer hebben? Zo ja, worden er meer opvangplekken gecreëerd voor de opvang van uitgeprocedeerde kinderen en hun ouders?
Nee. Er zijn op dit moment voldoende gezinslocaties gecreëerd en voldoende plaatsen beschikbaar in deze gezinslocaties.
Bent u bereid voorgaande vragen mee te nemen in uw reactie op de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 21 september jl.?4
Ik heb ervoor gekozen uw vragen separaat te beantwoorden.
De uitspraken van de staatssecretaris over de dood van een inbreker |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat bedoelt u precies met uw reactie op het geweldsincident in Diessen dat de dood van de vermoedelijke dader een inbrekersrisico betreft?1 Kunt u uw uitlatingen toelichten?
Ik bedoelde daarmee dat iemand die in het huis van een ander inbreekt daarmee een risico neemt. De bewoner van een huis kan en mag zich verdedigen tegen de dreiging die van een inbreker uitgaat. Daarbij dienen uiteraard wel proportionaliteit en subsidiariteit in acht te worden genomen.
Waarom heeft u nu al zo duidelijk een standpunt ingenomen? Was het niet beter geweest niet te reageren op dit geweldsincident, nu nog onduidelijk is wat er precies gebeurd is en hiernaar door justitie onderzoek wordt verricht?
Ik heb op een moment dat dit onderwerp actueel was in algemene zin sympathie willen uitspreken voor mensen die ongewild met inbrekers geconfronteerd worden en die zich verdedigen tegen de dreiging waarmee zij geconfronteerd worden. Ik heb geen oordeel gegeven over het specifieke incident in Diessen. Dat oordeel is ook niet aan mij, maar aan de rechter.
Deelt u de mening dat er een verschil is tussen zelfverdediging, zoals geregeld in de wet, en het kiezen van eigenrichting, wat kan leiden tot extra slachtoffers? Op welke wijze dragen uw opmerkingen bij aan het maken van dit noodzakelijke onderscheid en het voorkomen van slachtoffers?
Mijn opmerkingen zijn een ondersteuning voor mensen die, geconfronteerd met een inbreker in hun woning, zichzelf of hun goederen tegen deze dreiging verdedigen. Dit is inderdaad iets anders dan een oproep tot het kiezen van eigenrichting of het maken van slachtoffers.
Het wettelijk kader over noodweer is helder. In artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht wordt strafbaarheid uitgesloten indien de betrokkene gehandeld heeft uit noodweer of noodweerexces. Bij de beoordeling van de vraag of een geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer, wordt bezien of het strafbare feit is gepleegd ter verdediging van het eigen of andermans lichaam, eerbaarheid of goed. Deze verdediging dient noodzakelijk te zijn geweest en er moet sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke (acute) en niet wettelijk toegestane aanval. Worden de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden en is dat het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedstoestand, dan zou er sprake kunnen zijn van de strafuitsluitingsgrond noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien het vermoeden bestaat dat iemand bij de verdediging van lijf, eerbaarheid of goed de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden, dan kan dit leiden tot vervolging. In de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer (Stcrt. 21 december 2010, nr. 20474) staat beschreven op welk moment een verdachte in bovenstaand omschreven situatie alsnog aangehouden en (indien nodig) in verzekering kan worden gesteld.
Deelt u de vrees voor een spiraal van geweld, nu uw uitlatingen in de media er toe kunnen leiden dat slachtoffers van een inbraak of overval vaker met geweld gaan reageren, hetgeen er toe kan leiden dat inbrekers zich beter zullen bewapenen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u destijds zo ferm afstand genomen van het advies van de Landelijk overvalcoördinator van de politie dat het veiliger is voor mensen om te vluchten bij een woningoverval omdat is gebleken dat mensen die zich verzetten vaak gewond raken?2 3 Vindt u dit bij nader inzien nog steeds verstandig? Bent u van mening dat slachtoffers er goed aan doen de confrontatie aan te gaan?
Of slachtoffers er goed aan doen om de confrontatie met een inbreker of overvaller aan te gaan hangt af van de omstandigheden van het geval, en valt noch door mij noch door de landelijk overvalcoördinator in algemene zin te beantwoorden. Waar het mij om gaat is dat er een klimaat van begrip is voor mensen die, geconfronteerd met een inbraak of overval, ervoor kiezen zichzelf te verdedigen. De uitspraak die aan de landelijk overvalcoördinator werd toegeschreven draagt niet bij aan een dergelijk klimaat, en om die reden heb ik daar afstand van genomen.
Bent u bereid uw opmerkingen terug te nemen en in het vervolg terughoudender te reageren op dergelijke incidenten, nu uw uitspraken wel eens opgevat zouden kunnen worden als een oproep tot eigenrichting en de grenzen, die de wet aan het recht op zelfverdediging stelt, onderbelicht dreigen te blijven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 1 tot en met 5.
Het financiële beleid van zorgverzekeraars en de zorgpremies |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de voorzitter van zorgverzekeraar DSW dat de zorgverzekeraars dit jaar winsten maken die «bijna onmaatschappelijk hoog» zijn? Wanneer is er voor u sprake van een onmaatschappelijk hoge winst door zorgverzekeraars? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik laat die uitspraak voor rekening van de heer Oomen. Voor mij is leidend dat de Zorgverzekeringswet wordt uitgevoerd binnen de geldende wet en regelgeving. Onderdeel daarvan is dat de verzekeraars een financiële buffer dienen aan te houden om aan hun huidige en toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen. De maatschappelijke aanvaardbaarheid komt mede tot uitdrukking in het keuzegedrag van de verzekerde, die voor de laagste premie kan kiezen.
Hoeveel winst zullen de zorgverzekeraars dit jaar na schatting maken? Met welk getal wordt door u rekening gehouden?
In de ramingen in de Begroting 2012 is verondersteld dat het exploitatiesaldo bij de verzekeraars € 1,1 miljard bedraagt in 2012; € 0,6 miljard meer dan in 2011. Deze verhoging vloeit voort uit de financiële consequenties voor zorgverzekeraars van de afschaffing van de macronacalculatie en de daarmee samenhangende stijging van de solvabiliteitsvereiste van 9 naar 11% van de totale schade.
Hoeveel geld zullen de zorgverzekeraars naar verwachting dit jaar uitgeven aan reclames? Indien u niet over een schatting beschikt, hoe groot was het totale budget aan reclames voor dit jaar?
De marktpositioneringsstrategie is een zaak die iedere zorgverzekeraar voor zich moet vaststellen, zij het natuurlijk binnen de gestelde wettelijke kaders. Het is aan verzekeraars om te bepalen of en hoeveel geld ze aan reclame besteden. Dit valt buiten mijn verantwoordelijkheid. Het is mij niet bekend hoeveel geld zorgverzekeraars dit jaar uit zullen geven aan reclames danwel hoe groot het budget hiervoor is. Uit onderzoek is gebleken dat zorgverzekeraars in het commerciële seizoen 2011–2012 58 miljoen euro aan reclame hebben besteed.2
Wat is uw reactie op de stelling van voorzitter Rouvoet van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) dat de 20 euro premiestijging waarmee u rekent voor 2013 «een slag in de lucht» is? Hoe verklaart u het verschil tussen de door u genoemde 20 euro en de ruim 100 euro waarvan ZN uitgaat?2
Ik ben het met die stelling niet eens. In de begroting 2013 van VWS staat aangegeven hoe ik tot mijn raming ben gekomen. De achtergrond van de uitspraak van de heer Rouvoet is mij niet bekend.
Wat kunt u ondernemen indien zorgverzekeraars ervoor kiezen om via premieverhoging hun overtollige financiële reserves te vergroten, in plaats van deze te verlagen of maximaal gelijk te houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen bevoegdheden om in te grijpen in de financiële huishouding van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars dienen binnen het geldende wettelijke kader de Zorgverzekeringswet uit te voeren.
Waarom heeft u toegestaan dat zorgverzekeraars jarenlang meer premiegeld konden oppotten dan op grond van solvabiliteitseisen noodzakelijk was? Wilt u uw antwoord toelichten?3
In het huidige zorgstelsel concurreren de zorgverzekeraars om de gunst van de verzekerde. De hoogte van de premie, de kwaliteit van de zorg die zij inkopen en de wijze waarop de zorgverzekeraars het premiegeld investeren om de gunst van de verzekerde te winnen zijn belangrijke elementen waarop zij zich van elkaar onderscheiden. Mits de zorgverzekeraars voldoen aan de solvabiliteitseisen zijn zij vrij in de besteding van hun premie-inkomsten.
Deelt u de mening dat de financiële vetzucht van zorgverzekeraars het maatschappelijke draagvlak voor de zorgverzekering ondermijnt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen tegen het oppotten van premiegeld?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u ondernemen om te zorgen dat deze opgepotte zorgmiljarden worden besteed aan zorg, of worden teruggegeven aan de burger? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om de publieke verantwoording van zorgverzekeraars te vergroten? Vindt u het een goed idee om jaarverslagen te openbaren, zoals zorginstellingen dat moeten doen? Zo ja, wilt u dit ook met terugwerkende kracht regelen? Zo neen, waarom wilt u geen publieke verantwoording over de premies?
Op grond van het Burgerlijk Wetboek zijn zorgverzekeraars al verplicht een jaarrekening op te stellen – waarin onder meer duidelijk wordt gemaakt hoe de premiegelden worden besteed – en deze jaarrekening openbaar te maken. De jaarrekening wordt openbaar gemaakt door deze te deponeren bij de Kamer van Koophandel. Het jaarverslag moet ook openbaar gemaakt worden en is in de regel beschikbaar bij het hoofdkantoor van de onderneming. Overigens publiceren de meeste zorgverzekeraars hun jaarverslag en jaarrekening ook op hun website. Verder moeten de zorgverzekeraars op dit moment voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van de WOPT (Wet openbaarmaking publiekgefinancierde topinkomens). Op korte termijn wordt de WOPT ingetrokken en gaat de WNT (Wet normering topinkomens) voor de zorgverzekeraars gelden. Ik ben van oordeel dat op deze wijze voldoende verantwoording wordt afgelegd over de besteding van premiegelden.
Erkent u dat, naast winst maken, het oppotten van geld ook de hoogte van salarissen van zorgverzekeraars voor premiebetalers een doorn in het oog zijn? Bent u bereid een grens te stellen om te voorkomen dat er mensen rijk worden van duur betaalde zorgpremies?
De inkomens van bestuurders van zorgverzekeraars gaan onder de Wet normering topinkomens (WNT) vallen. Het voorstel voor deze wet is momenteel in behandeling in de Eerste Kamer. In deze wet zijn de zorgverzekeraars ingedeeld in het regime van de sectorale norm.
Hoe oordeelt u over de uitvoeringskosten van zorgverzekeraars? Hoe is de verhouding van de uitvoeringskosten van de Zorgverzekeringswet en het ziekenfonds? Hoe verklaart u de stijging van de uitvoeringskosten?
In de onlangs door Vektis gepubliceerde rapportage Jaarcijfers 2012 komen op basis van de jaarlijkse Marktenquête voor 2011 de uitvoeringskosten exclusief exploitatiesaldi uit op 1 150 miljoen euro. Dit komt neer op 3,1 procent van de totale uitgaven Zorgverzekeringswet van individuele zorgverzekeraars. Daarbij is voor de uitgaven in 2011 uitgegaan van 37 339,3 miljoen euro (zie VWS-begroting 2013, p. 172).
In 2005 bedroegen de uitvoeringskosten van de ziekenfondsen 473,1 miljoen euro en uitgaven aan zorg van 18 913,5 miljoen euro (bron: CVZ Zorgcijfers kwartaalbericht, 1e kwartaal 2010, p. 49). Dit komt neer op 2,5 procent van de totale uitgaven Ziekenfondswet.
Een verklaring voor de beperkte stijging kan waarschijnlijk gevonden worden in het feit dat zorgverzekeraars een veel groter rol in het hele zorgproces (zorginkoop) hebben gekregen.
Wat is uw reactie op apothekers die stellen dat de farmaceutische winsten van zorgverzekeraars worden verklaard door een beleid dat een gezonde bedrijfsvoering van apothekers onmogelijk maakt?4
Uit de quickscan farmacie van de NZA bleek dat sinds de invoering van vrij onderhandelbare apothekerstarieven lagere of gelijkblijvende tarieven voor 2012 zijn afgesproken door zorgverzekeraars en apothekers. In hoeverre de volumeontwikkelingen de lagere of gelijkblijvende tarieven compenseren zal kunnen blijken uit de Marktscan farmacie van de NZa die eind van het jaar verschijnt. Overigens is het de taak van zorgverzekeraars en apotheekhoudenden om een meer efficiënte en betere farmaceutische zorg ten behoeve van hun verzekerden en patiënten na te streven. Zorgverzekeraars Nederland en de apotheekbranche hebben in het bestuurlijk overleg van 25 september jl. met elkaar gesproken over door de branche aangevoerde knelpunten en aandachtspunten na de introductie van vrije prijzen per 1 januari 2012. Zorgverzekeraars hebben in dit overleg de bereidheid uitgesproken om in brancheverband te bezien of en zo ja hoe aan de genoemde knelpunten zou kunnen worden tegemoet gekomen maar tegelijkertijd ook aangegeven dat de inhoud en vormgeving van de contractering een zaak van individuele zorgverzekeraars is (brief van 4 oktober 2012 van Zorgverzekeraars Nederland aan de KNMP). Het doet mij deugd dat partijen met elkaar in overleg zijn getreden en ik roep ze op om hier een spoedig vervolg aan te geven zodat de uitkomsten van dat overleg in de contractering voor 2013 meegenomen kunnen worden door individuele zorgverzekeraars.
Wat is uw oordeel over de stelling dat de marktmacht van zorgverzekeraars zo groot is dat apothekers alleen maar kunnen «tekenen bij het kruisje»? Hoe past dit binnen uw opvatting van marktwerking in de zorg?
Het jaar 2012 is een overgangsjaar. Dat wordt zowel door apotheekhoudenden als zorgverzekeraars erkend. Het is een jaar waarin beide partijen hun rol en mogelijkheden nog moeten vinden, met name ook op het gebied van samenwerking en gezamenlijk onderhandelen door apotheekhoudenden. In tegenstelling tot het aangehaalde persbericht van de Napco van 26 september kan en mag er gezamenlijk worden onderhandeld overeenkomstig de richtsnoeren van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en de recent uitgebreide «bagatel-bepaling» in de Mededingingswet. Mede in verband met de zorgplicht van zorgverzekeraars (die voldoende verantwoorde farmaceutische zorg voor hun verzekerden moeten contracteren) bestaat er een vrij evenwichtig stelsel waarbij uitwassen door de toezichthouders zoals de NZa en de Inspectie voor de Gezondheidszorg kunnen worden bestreden en geschillen over de contractering aan de burgerlijke rechter kunnen worden voorgelegd. Ik verwacht dat het contracteerproces in 2013 en in de volgende jaren tot meer volwassenheid zal komen.
Deelt u de mening dat een apotheek beter via een vast abonnementstarief per patiënt kan worden gefinancierd omdat zij een vaste farmaceutische zorgverlener moet zijn, en geen pillenboer die vooral zijn inkomsten moet halen uit het verstrekken van medicijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een apotheker geen pillenboer moet zijn die vooral zijn inkomsten moet halen uit het verstrekken van medicijnen. De achterliggende gedachte van het vrij onderhandelbaar maken van de apothekerstarieven en het vaststellen van nieuwe prestatiebeschrijvingen, is juist om er voor te zorgen dat de kwaliteit van de farmaceutische zorg en het resultaat daarvan voor de patiënt (de toegevoegde waarde van de apotheker) kan worden betaald. En dat niet meer het betalen van het aantal verstrekkingen (het volume) voorop staat. Met het vrij onderhandelbaar maken van de apothekerstarieven is het ook mogelijk om een abonnementstarief overeen te komen. Ik deel niet de mening dat een apotheek beter via een vast abonnementstarief per patiënt kan worden gefinancierd.
Hierdoor zou een apotheek die het slecht doet namelijk evenveel verdienen als een apotheek die het goed doet. In mijn optiek is een differentiatie in beloning tussen goede en minder goede apothekers cruciaal om het niveau van de farmaceutische zorg te verbeteren.
Het bericht dat kinderdagverblijven kampen met problemen door wanbetalende ouders |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat kinderdagverblijven kampen met problemen door wanbetalende ouders?1
Ja.
Is het waar dat het percentage wanbetalers in twee jaar tijd is opgelopen van 3 procent naar tussen de 7,5 en 10 procent?
Informatie over de ontwikkeling van het aantal wanbetalers voor het totale aantal kinderopvanginstellingen is niet bekend.
In hoeverre is hier naar het oordeel van de minister sprake van fraude? Is er sprake van een toename van fraude?
Er is hier niet per definitie sprake van fraude. Het gaat hier om het niet betalen van de kosten van het gebruik van kinderopvang, zowel de kinderopvangtoeslag als de eigen bijdrage. De ouders hebben de verplichting om de gehele rekening te betalen. De verantwoordelijkheid ligt bij instellingen om met ouders goede financiële afspraken te maken over betalingen en stappen te ondernemen als ouders de rekening niet betalen.
De kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Als ouders de rekening voor het gebruik van kinderopvang niet betalen, dan moet uiteindelijk worden geconcludeerd dat er geen kosten voor kinderopvang zijn gemaakt. Zijn er geen kosten gemaakt voor kinderopvang, dan hebben de ouders ook geen recht op de kinderopvangtoeslag. Indien de kinderopvanginstellingen deze niet betaalde uren niet opvoeren als afgenomen uren in hun jaaropgave aan de ouders, vordert de Belastingdienst de ten onrechte verkregen toeslag terug.
In hoeverre houden de toegenomen wanbetalingen verband met de toename van schulden bij huishoudens die kinderopvangtoeslag ontvangen? Klopt het dat het aantal huishoudens dat met problematische schulden kampt is toegenomen?
Het betalen van de rekening is een zaak tussen de instelling en de ouders. Betalingsachterstanden van ouders bij het gebruik van kinderopvang moeten worden aangepakt door de instelling. Het niet betalen van de rekening duidt niet direct op problematische schulden. Er kunnen ook andere redenen zijn dat huishoudens de rekening niet betalen.
Of het aantal huishoudens met problematische schulden is toegenomen, is niet met zekerheid te zeggen. Op dit moment vindt het vervolgonderzoek plaats op «Huishoudens in de rode cijfers» over de omvang en achtergronden van huishoudens met (een risico op) problematische schulden. Eind 2012 zal ik dit onderzoek aan de Tweede Kamer sturen. Uit de registratiecijfers van de NVVK (brancheorganisatie voor professionele schuldhulpverlening) komt het beeld naar voren dat het aantal aanmeldingen voor schuldhulpverlening redelijk stabiel blijft. In 2011 hebben zich 76 000 mensen gemeld voor schuldhulpverlening, in 2010 waren dat er 79 000. Het aantal van deze huishoudens dat ook kinderopvangtoeslag ontvangt, is niet bekend.
Welke maatregelen gaat de minister nemen om deze wanbetalingen in de kinderopvang tegen te gaan? Deelt de minister de mening dat er een «zwarte lijst» van structurele wanbetalers bijgehouden moet gaan worden?
De rekening betalen voor het gebruik van kinderopvang is een zaak tussen de instelling en ouders. Het is aan instellingen om gepaste maatregelen te nemen als ouders niet betalen. Gedacht kan worden aan betaling vooraf. De toeslag wordt namelijk ook vooraf uitgekeerd. Daarnaast kan worden gewerkt met automatische incasso.
Een kinderopvanginstelling mag voor zichzelf een «zwarte lijst» bijhouden van wanbetalers, maar het delen van een «zwarte lijst» wordt beperkt door de Wet bescherming persoonsgegevens. Ik zie geen rol voor de overheid bij het aanpakken van wanbetalers.
Hoe staat het met de mogelijkheden om kinderopvangtoeslag direct over te maken aan kinderdagverblijven in plaats van aan de ouders? Wanneer stuurt de staatssecretaris de eerder toegezegde brief over dit onderwerp naar de Kamer?
Het verplicht gebruik van één bankrekeningnummer op naam van de belanghebbende treedt in werking als de Belastingdienst de betalingssystemen heeft aangepast op het gebruik van één rekeningnummer per belanghebbende. Dit zal naar verwachting op 1 januari 2014 zijn. Tot die tijd staat het ouders vrij om de kinderopvangtoeslag rechtstreeks aan het kinderdagverblijf te laten uitbetalen.
Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingpakket 2012 zijn door de staatssecretaris van Financiën strikte voorwaarden geformuleerd waaronder het mogelijk zou zijn een uitzondering op het principe van één bankrekeningnummer te creëren ten behoeve van de rechtstreekse uitbetaling van de kinderopvangtoeslag.2
Op dit moment worden hierover gesprekken met de brancheorganisatie gevoerd. In dit stadium gaat het om de precieze uitwerking van de voorwaarden. Zodra het overleg met de brancheorganisatie is afgerond, ontvangt de Tweede Kamer hierover een brief. De staatssecretaris van Financiën en ik verwachten dat dit voor het eind van het jaar zal zijn.
Het bericht dat Duitsland 300 miljard verdient met duurzame producten en diensten |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Schone technologie zorgt voor nieuw wirtschaftwunder in Duitsland?1
Ja.
Deelt u de mening dat er naast kosten ook enorme opbrengsten en banen te behalen zijn als langdurig wordt geïnvesteerd in duurzame technologie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is bekend dat de kosten van investeringen met name in Duitsland zeer hoog zijn, dat is ook de reden dat dit kabinet gekozen heeft voor een tweesporenbeleid. Aan de ene kant de SDE+ gericht op het zo kosteneffectief mogelijk uitrollen van hernieuwbare energie en aan de andere kant het topsectorenbeleid gericht op het stimuleren van innovatie op die gebieden waar Nederland goed in is. In het topsectorenbeleid is duurzame technologie een belangrijk onderwerp, dat in belangrijke mate geagendeerd is bij de topsector Energie (in samenwerking met bijvoorbeeld de topsector High Tech Systems en Materialen). De aanpak richt zich daarbij hoofdzakelijk op hernieuwbare energie en energiebesparing. Op het gebied van hernieuwbare energie is de aanpak gericht op het versneld ontwikkelen en rendabel maken van hernieuwbare energietechnologieën. Innovatie is noodzakelijk om hernieuwbare energie concurrerend te maken. Bedrijven kunnen profiteren door deze technieken te verkopen in binnen en buitenland. Daarmee wordt de nadruk verlegd van het bevorderen van hernieuwbare energie via dure en ineffectieve exploitatiesubsidies voor technieken die nog niet rendabel zijn, naar het bevorderen van innovatie. Bij energiebesparing richt innovatie zich op zuinigere processen in de industrie en besparing in de gebouwde omgeving.
Op het gebied van fossiele energie is de aanpak gericht op het benutten van de bijzondere positie van Nederland als gasland. Nederland beschikt over ruime gasvoorraden, een hoogwaardige infrastructuur en veel expertise en kennis op het gebied van gas. Het kabinet wil deze positie verzilveren door Nederland te
positioneren als gasrotonde van (Noordwest) Europa. Dit levert niet alleen bedrijvigheid en banen op, maar versterkt ook de leveringszekerheid.
Bent u bereid om de Algemene Energieraad te vragen of zij, naast zijn interessante advies over de kosten van duurzame energie, ook de opbrengstenkant voor Nederland in kaart kunnen brengen?
Zoals onder vraag twee opgemerkt is het versterken van de concurrentiekracht en de bedrijvigheid een belangrijk aandachtspunt in het topsectorenbeleid. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding de Algemene Energieraad om advies te vragen hierover.
Zoekt u aansluiting bij de Duitse regering om net als haar te komen tot een volledig duurzame energievoorziening in 2050? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van het energiebeleid is een CO2-arme economie in 2050. In de EU is de ambitie afgesproken om in 2050 80 tot 95% CO2-reductie ten opzichte van 1990 te bereiken. In de praktijk betekent dit dat de energievoorziening in 2050 CO2-neutraal zal moeten zijn.
Verschillende scenario’s geven uiteenlopende beelden over de weg naar 2050 toe. Dat heeft te maken met de «fundamentele» onzekerheid over de ontwikkeling van nieuwe technologieën en toekomstige marktprijzen. Het kabinet streeft hierbij naar een evenwichtige mix van groene en grijze energie in een geïntegreerde energiemarkt. Landen moeten daarbij profiteren van hun comparatieve voordelen. Dat leidt tot een zo goedkoop mogelijk energiemix in Europa.
Fossiele brandstoffen zullen de komende decennia nodig blijven. Dit sluit reductie van CO2-uitstoot geenszins uit. Het kabinet ziet het Europese systeem voor emissiehandel (ETS) als het belangrijkste instrument om de CO2-uitstoot in de EU te verminderen. Onder een goed werkend ETS-systeem is het aan marktpartijen om de meest efficiënte technologie te kiezen, om te zorgen dat de reductie van CO2-uitstoot wordt bereikt tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Het bereiken van CO2-reductie gebeurt dan via een combinatie van een toenemend aandeel hernieuwbare energie, energiebesparing, kernenergie en CO2-afvang en -opslag. Het kabinet biedt dan ook ruimte aan alle energie-opties, onder strikte randvoorwaarden om te komen tot een CO2-arme economie in 2050 en veiligheid en milieu te waarborgen.
Het nieuws dat een fabrikant van incontinentiemateriaal weer patiënten benadert over incontinentie |
|
Jolande Sap (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat luierfabrikant Tena weer verzekerden gaat bellen?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Wat is uw reactie op het besluit van Tena om opnieuw patiënten te gaan benaderen?
Ik heb daar kennis van genomen.
Deelt u de mening dat het passend zou zijn als Tena dit zou uitstellen tot na afronding van het onderzoek dat het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) uitvoert naar de handelwijze van Tena en Achmea? Zo ja, welke maatregelen kunt en wilt u nemen om Tena op te roepen het benaderen van patiënten te staken?
Nee, ik deel uw mening niet. De betrokken partijen hebben hun werkwijze onderzocht en in overleg met KNMP en Achmea verder aangescherpt. Ik zie geen reden tot het nemen van maatregelen, voor zover ik daar al toe bevoegd ben. Het CBP houdt toezicht op de naleving van de privacywetgeving. Dat ligt buiten mijn bevoegdheid. Mocht daartoe aanleiding zijn, ga ik er vanuit dat het College in het kader van zijn lopende onderzoek gepaste maatregelen zal nemen.
Het Haarlemse alternatief voor de wietpas |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de gemeente Haarlem door invoering van het Keurmerk Coffeeshops een alternatief voor de landelijke invoering van de wietpas heeft ontwikkeld?1
Wat vindt u ervan dat gemeentes eigen alternatieven voor de wietpas ontwikkelen? Deelt u de mening dat dit, gezien de contraproductieve gevolgen van de invoering van de wietpas, moet worden toegejuicht?
Het is te prijzen dat de gemeente Haarlem expliciet aandacht heeft voor preventie en voorlichting. Het keurmerk in Haarlem betreft een verzameling van bestaand beleid (zoals dat gold voor 1 januari 2012) van de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en bestaande instrumenten (BiBOB, «goed gastheerschap» zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 27 mei 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 24 077, 259)).
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de afspraken tussen de gemeente Haarlem en de plaatselijke coffeeshops zich lenen voor een landelijke uitrol ter vervanging van de landelijke invoering van de wietpas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat studenten worden geremd in hun ambitie |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een student voor het afronden van zijn studie geneeskunde 60 000 euro instellingscollegegeld moet betalen? Zijn er meerdere gevallen waar door een gelijksoortige samenloop dergelijke bedragen kunnen optellen?1
Voor een tweede studie in de sector gezondheidszorg en in de sector onderwijs is vanwege maatschappelijke arbeidsmarkttekorten een uitzondering gemaakt, waardoor een tweede studie tegen wettelijk collegegeld gevolgd kan worden. Alleen wanneer er al eerder eerste studie in deze sector is afgerond, geldt het instellingscollegegeld. De betreffende student heeft dus blijkbaar al een bachelor en/of master in deze sector afgerond.
Indien studenten aan wie al een graad in één van beide sectoren is verleend alsnog een tweede studie in die sector volgt, draagt dit niet bij aan het oplossen van bedoelde maatschappelijke arbeidsmarkttekorten, maar leidt dat tot een verschuiving van problemen binnen de sector.
Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt. De instelling kan daarbij differentiëren naar groepen van opleidingen en studenten. De medezeggenschap bij een instelling heeft adviesrecht inzake het instellingsbeleid op dit punt. Het instellingscollegegeld kan een bedrag zijn ter hoogte van het wettelijk collegegeld. Voor het instellingscollegegeld kan hij/zij een beroep doen op fiscale voorzieningen zoals de scholingsaftrek en het collegegeldkrediet.
Acht u het rechtvaardig dat door de wetswijziging «de regels tijdens het spel zijn veranderd», zodat studenten niet op de nieuwe situatie konden inspelen?
Deze bepalingen zijn niet nieuw; ze gelden sinds september 2010 en zijn toen integraal ingevoerd. Onderdeel van de vormgeving is dat de instelling, gegeven de mogelijkheid tot differentiatie, in haar tariefstelling kan differentiëren tussen studenten die al aan de opleiding waren begonnen (of aan de bacheloropleiding met het oog op doorstroming naar de masteropleiding) en studenten waarvoor dat niet geldt. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Versterking besturing in de Eerste Kamer is toegezegd de invoering van de collegegeldsystematiek jaarlijks te monitoren en na 3 jaar te evalueren. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het een «weeffout» is dat een student die als eerste studie biomedische wetenschappen heeft gedaan een heel hoog instellingscollegegeld moet betalen voor een studie geneeskunde, omdat die onder «dezelfde richting» valt? Hoe wilt u deze fout herstellen?
Ik deel die mening niet. Er is geen sprake van een weeffout die hersteld moet worden. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Vindt u het niet ongewenst dat ambitieuze studenten die zich verder willen scholen tot arts of leraar, functies waaraan grote maatschappelijke behoefte is, ontmoedigd worden door een hoog collegegeld? Hoe denkt u dit te kunnen veranderen?
Mijn beleid is er juist op gericht studenten aan te moedigen, die zich in de sector zorg of in de sector onderwijs willen laten scholen. Daarom is juist voor deze sectoren een uitzondering gemaakt voor het hoog collegegeld. Zie verder het antwoord op vraag 1.
De situatie bij Thermphos |
|
Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over het verleende uitstel van betaling aan fosforproducent Thermphos in Zeeland?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de 450 arbeidsplaatsen voor Zeeland behouden blijven, dat na Zalco, niet nog een klap kan verdragen?
In mijn beleid richt ik mij op het creeeren en behouden van werkgelegenheid in heel Nederland. Dat doe ik via de ontwikkeling van een goed vestigings- en ondernemingsklimaat zoals via het bedrijvenbeleid. Ik ben mij zeer bewust van het belang van Thermphos voor de regionale economie in Zeeland.
Wanneer kan een uitspraak over een antidumpingmaatregel worden verwacht tegen oneerlijke concurrentie uit Kazachstan? Hoe kunt u een dergelijke uitspraak versnellen?
Het antidumping onderzoek is gestart op 17 december 2011. De termijn voor antidumping onderzoeken is vastgelegd in een Raadsverordening. In 15 maanden moet de Europese Commissie het onderzoek uitvoeren en met een voorstel aan de Europese lidstaten komen, en moet de Raad van Ministers hierover besluiten. Dat wil zeggen dat er uiterlijk 16 maart 2013 duidelijkheid is over het al dan niet instellen van een antidumping recht op fosfor uit Kazachstan.
De Europese Commissie kan niet door lidstaten gedwongen worden om het antidumping onderzoek sneller te doen. Tijdens het onderzoek moet een veelheid aan stappen worden doorlopen waarvan de termijnen zijn vastgelegd (bijv. betrokken partijen hebben het recht om gehoord te worden en om commentaar te geven op voorlopige bevindingen).
Hoe kunt u de vergroening van Thermphos, waaronder investeringen in filtertechnieken, en recycling, ondersteunen? Zijn er mogelijkheden om hiervoor Europees geld beschikbaar te krijgen?
De Rijksoverheid beschikt over verschillende instrumenten die mogelijk kunnen worden benut voor de vergroening van Thermphos en in het bijzonder voor de bouw van de nabehandelingsinstallatie in 2013–2014. Voorbeelden zijn de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en de Milieu Investeringsaftrek (MIA/VAMIL). Thermphos heeft samen met Agentschap NL de mogelijkheden hiertoe al verkend. Daarnaast zou in de toekomst een groot demonstratieproject voor verwerking van gerecyclede fosfaatstromen in aanmerking kunnen komen voor medefinanciering op basis van het «European Innovation Partnership on Raw Materials» in het kader van de «Roadmap Resource Efficient Europe» van de Europese Commissie. Thermphos zou onderdeel uit kunnen maken van een dergelijk demonstratieproject.
Op welke andere manieren kunt u helpen om Thermphos een doorstart te laten maken?
Ik ben actief betrokken in dit dossier en daarom in overleg met het bedrijf, Provincie Zeeland en andere partijen om te zien waar ik – binnen mijn mogelijkheden – kan helpen in een evtuele doorstart.
Kunt u, al dan niet samen met uw dienst Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), behulpzaam zijn bij het zoeken naar een investeerder?
Ja. Ik ben – samen met de provincie Zeeland – aan het onderzoeken waar we het bedrijf kunnen ondersteunen bij het faciliteren van het vinden van nieuwe investeerders. Het ligt natuurlijk primair bij de bedrijven zelf om (buitenlandse) investeerders te vinden.
Bent u bereid deze vragen, vanwege de nijpende situatie bij Thermphos, voor maandag 1 oktober a.s. te beantwoorden?
De eerste mogelijkheid om deze vragen te beantwoorden is op maandag 1 oktober.
Het bericht “Ruim 200 gram hasj in cel drugsveroordeelde” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ruim 200 gram hasj in cel drugsveroordeelde»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Deelt u de mening dat deze crimineel, gezien het feit waarvoor hij in binnen en buitenland is veroordeeld, zeker extra gecontroleerd had moeten worden op drugs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
Ja, dit bericht klopt.
Ik wil vooropstellen dat de aanwezigheid van drugs in penitentiaire inrichtingen onacceptabel is. Daarom wordt in de inrichtingen volgens het landelijke drugsontmoedigingsbeleid gewerkt. Dit beleid is vastgesteld om gebruik, invoer en handel van drugs te bestrijden en bevat maatregelen ter preventie, controle en sanctionering. Daarnaast is penitentiaire scherpte bij het personeel van groot belang.
Alle gedetineerden ondergaan een urinecontrole bij binnenkomst in de inrichting. Deze nulmeting dient om vast te stellen of de gedetineerde voorafgaand aan het verblijf in de inrichting drugs heeft gebruikt. Daarnaast wordt standaard een urinecontrole uitgevoerd voorafgaand aan verlof, bij terugkomst in de inrichting na onbegeleid verlof, bij het vermoeden van gebruik en ten behoeve van selectie. Ook worden steekproefsgewijs controles uitgevoerd.
Extra urinecontrole heeft in dit geval niet plaatsgevonden, omdat de inrichting niet over belastende informatie beschikte die extra of intensievere controle indiceerde.
Hoe is het mogelijk dat ruim 200 gram hasj en zes bolletjes wiet de gevangenis in gesmokkeld kon worden? Waarom zijn deze drugs niet opgevangen tijdens een controle?
De verdenking bestaat dat een personeelslid betrokken is geweest bij de invoer van drugs. Na geruchten van gedetineerden over de aanwezigheid van contrabande is een grote zoekactie met speurhonden opgezet op de afdeling. De politie was hierbij ook aanwezig om in geval van het aantreffen van drugs direct proces-verbaal op te maken.
Daarnaast is een onderzoek ingesteld door Bureau Veiligheid en Integriteit van DJI, waarbij ook het Openbaar Ministerie betrokken is geweest. Het desbetreffende personeelslid is in de inrichting aangehouden, waarbij hem de toegang tot de gebouwen van DJI is ontzegd. Tegen het personeelslid is aangifte gedaan. Het strafrechtelijk onderzoek onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie is inmiddels afgerond. De rechter heeft nog geen uitspraak in de zaak gedaan.
Wordt de urine van gedetineerden in gevangenissen op drugs gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat gevangenispersoneel niets opgemerkt of geroken heeft?
De drugs waren op een zeer kundige manier verborgen. Hierdoor heeft het personeel niets gemerkt of geroken.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen en maatregelen te treffen indien gevangenispersoneel bij deze zaak betrokken blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Is de gevangene in zijn cel aangehouden voor drugsgebruik dan wel drugssmokkel?
Nee. De directie van de inrichting heeft conform het landelijke drugsontmoedigingsbeleid wel meteen aangifte gedaan. De bij de zoekactie aanwezige politie heeft direct proces-verbaal opgemaakt. Verder is de gedetineerde overgeplaatst. Inmiddels is de gedetineerde strafrechtelijk vervolgd en heeft de rechter een uitspraak gedaan.
Bent u bereid voor eens en altijd een einde te maken aan drugs in gevangenissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat hij hieraan doen en per wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
De celstraffen van drie Vietnamese bloggers |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving over de celstraf die is toegekend aan drie Vietnamese bloggers?1
Wat is uw reactie op het feit dat deze drie bloggers tot 12 jaar in de cel moeten zitten omdat ze kritiek hebben geleverd op de Vietnamese regering?
Kunt u toelichten of er meer leden van de Club for Free Journalists hetzelfde lot boven het hoofd hangt? Indien ja, bent u bereid een zeer duidelijk protest aan te tekenen tegen deze gang van zaken?
Bent u bereid om op bilateraal en EU-niveau de Vietnamese autoriteiten aan te spreken op het gegeven dat deze arrestaties absoluut in strijd zijn met de internationale verplichtingen die Vietnam is aangegaan op het gebied van mensenrechten? Indien ja, bent u bereid om de Kamer te informeren over uw inspanningen?
Een dodelijk jachtongeluk in Zwiggelte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Jager uit Zwiggelte gedood door kogel medejager»?1
Ja.
Weet u of het slachtoffer deelnemer was aan de jacht of een niet aan de jacht deelnemende passant? Zo nee, bent u bereid nader onderzoek in te stellen naar de toedracht van dit schietincident?
De betrokken officier van justitie heeft aangegeven dat het slachtoffer geen jager betrof maar een niet aan de jacht deelnemende voorbijganger. Inmiddels is er een onderzoek gestart naar de toedracht van het schietincident. Het onderzoek is nog niet afgerond.
Kunt u bevestigen dat het dodelijke jachtongeluk ’s avonds plaatsvond, ruim na zonsondergang, en dat de jager in kwestie met behulp van kunstlicht aan het jagen was? Zo nee, waarom niet?
Het dodelijk jachtongeluk heeft 's avonds plaatsgevonden, omstreeks 22.00 uur. Er is tijdens de jacht gebruik gemaakt van kunstlicht.
Kunt u bevestigen dat het in Nederland volgens artikel 53, eerste lid, onder f, van de Flora- en faunawet verboden is voor zonsopgang en na zonsondergang te jagen, met uitzondering op de jacht op wilde eenden vanaf een half uur voor zonsopkomst tot een half uur na zonsondergang? Zo ja, hoe kan er dan ’s nachts met lichtbakken op vossen gejaagd worden? Zo nee, waarom vermeldt de website van de Dienst Regelingen dan een nachtelijk jachtverbod?2
Artikel 53, eerste lid, onder f van de Flora- en faunawet verbiedt het jagen op bejaagbare soorten tussen zonsondergang en zonsopgang. De vos is niet aangewezen als bejaagbare soort. Artikel 53 is dan ook niet van toepassing.
De vos is opgenomen op de landelijke lijst voor soorten, waarvoor de vrijstelling van artikel 65 van de Flora- en faunawet geldt. Op basis van deze vrijstelling mag een grondgebruiker in het kader van schadebestrijding vossen op zijn eigen terrein doden en mag hij anderen toestemming geven om dat afschot voor hem uit te voeren. Ten aanzien van het beheer van schadeveroorzakende dieren bevat artikel 7, negende lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren een soortgelijk verbod als in artikel 53, eerste lid, onder f, van de Flora- en faunawet. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing van dit verbod verlenen.
Of er in het onderhavige geval sprake was van een overtreding van dit verbod is onderwerp van het nog lopende onderzoek. Het is niet aan mij om daar op dit moment al uitspraken over te doen.
In welke provincies mag wel en in welke provincies mag niet ’s nachts gejaagd worden met behulp van lichtbakken? Kunt u specifiek zijn in uw antwoord en uiteenzetten welke overwegingen aan deze verschillen ten grondslag liggen?
Gedeputeerde staten zijn bevoegd om van de verboden van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren ontheffing te verlenen. Dit is een discretionaire bevoegdheid die zij invullen afhankelijk van de omstandigheden van het individuele geval.
Is het waar dat de jacht met lichtbakken door diverse gerechtelijke instanties (waaronder Rechtbank Leeuwarden (16 december 2010) en de Rechtbank Zwolle (26 januari 2011)) als in strijd met het Benelux verdrag is beoordeeld en de Raad van State de mogelijke strijdigheid van het gebruik van kustlicht bij nachtelijke jachtpartijen heeft voorgelegd aan het Benelux-gerechtshof? Zo ja, waarom is de jacht in het donker met kunstlicht dan toch op verschillende plaatsen nog toegestaan en niet opgeschort tot na de uitspraak van de Raad van State?
In de genoemde uitspraken constateren de verschillende rechtbanken dat de ontheffingen die gedeputeerde staten op basis van de Flora- en faunawet verlenen van het verbod op het gebruik van kunstlicht bij het beheer van vossen in strijd is met de Beneluxovereenkomst Jacht en Vogelbescherming. De provincies hebben beroep ingesteld en de zaak is dus nog officieel onder de rechter. Bij tussenuitspraak van 3 augustus 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State prejudiciële vragen gesteld over de uitleg van de Beneluxovereenkomst in relatie tot het Nederlandse kader van beheer en schadebestrijding. Gewacht wordt op het antwoord van het Beneluxgerechtshof op die vragen.
Bent u bereid naar aanleiding van het dodelijke schietincident in Zwiggelte per direct een verbod op nachtelijke jachtpartijen (met en zonder kunstlicht) in te stellen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De kaders van de Flora- en faunawet beogen te borgen dat jagers het jachtgeweer op een zorgvuldige en veilige wijze gebruiken in de uitoefening van de jacht en ten behoeve van beheer en schadebestrijding. Ik betreur de dood van het slachtoffer ten zeerste, maar ik vind dat de omstandigheden van het incident, zoals die mij nu bekend zijn, geen aanleiding geven voor een aanpassing van die kaders.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak in de afgelopen vijf jaar passanten geraakt zijn door kogels uit jachtgeweren? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
In Drenthe hebben zich de laatste 5 jaar geen incidenten voorgedaan waarbij passanten zijn geraakt door kogels uit jachtgeweren.
Deelt u de mening dat de jacht op alle plaatsen waar gevaar zou kunnen ontstaan voor wandelaars, automobilisten of andere passanten verboden zou moeten worden? Zo ja, op welke termijn en wijze gaat u maatregelen treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of de jacht- en wapenvergunning van de jagers die betrokken waren bij het schietincident met dodelijke afloop in Zwiggelte per direct zijn ingetrokken? Zo ja, voor welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De wapens en munitie van de twee aanwezige jagers zijn per direct in bewaring genomen. Om tot een zorgvuldige afweging te komen zal een uiteindelijke beslissing met betrekking tot het intrekken van de jachtakte worden genomen als het onderzoek volledig is afgerond.
Het bericht ‘Steeds meer ouders gebruiken kinderopvangtoeslag als extra salaris’ |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer ouders gebruiken kinderopvangtoeslag als extra salaris»?1
Ja.
Deelt u de mening van het Waarborgfonds Kinderopvang dat er wel degelijk een verantwoordelijkheid ligt voor de overheid bij het probleem dat ouders hun kinderopvangtoeslag niet voor het geëigende doel besteden, aangezien het hier gaat om verduistering van overheidsgeld? Zo ja, welke stappen gaat u zetten?
De rekening betalen voor het gebruik van kinderopvang is een zaak tussen de instelling en ouders. Betalen voor een dienst waar men gebruik van maakt, is niets minder dan goed fatsoen. Ook als het gaat om de kinderopvang, moeten ouders die rekening gewoon betalen. Het feit dat de overheid bijdraagt aan de kosten, ontslaat de ouders geenszins van de verplichting om het gehele bedrag, zowel de toeslag als de eigen bijdrage, te betalen aan de kinderopvangorganisatie.
De kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Als ouders de rekening voor het gebruik van kinderopvang niet betalen, dan moet uiteindelijk worden geconcludeerd dat er geen kosten voor kinderopvang zijn gemaakt. Zijn er geen kosten gemaakt voor kinderopvang, dan hebben de ouders ook geen recht op de kinderopvangtoeslag. Indien de kinderopvanginstellingen deze niet betaalde uren niet opvoeren als afgenomen uren in hun jaaropgave aan de ouders, vordert de Belastingdienst ten onrechte verkregen toeslag terug.
Onderkent u dat het inherent is aan de systematiek van de kinderopvangtoeslag dat overheidsgeld wordt verduisterd doordat ouders de toeslag voor andere doelen aanwenden? Hoe gaat u werken aan een fundamentele oplossing voor dit probleem?
Nee. De kinderopvangtoeslag is een percentage van de kosten die ouders maken voor het gebruik van kinderopvang. De systematiek van de toeslag zorgt voor een directe relatie tussen de kosten die worden gemaakt en de tegemoetkoming die daarvoor wordt ontvangen. Dit is anders bij regelingen als de kinderbijslag of het kindgebonden budget. Bij deze regelingen is de relatie tussen de tegemoetkoming en gemaakte kosten minder sterk.
De rekening betalen voor het gebruik van kinderopvang is een zaak tussen de ouders en de instelling. Het feit dat de overheid bijdraagt aan de kosten, ontslaat de ouders geenszins van de verplichting om het gehele bedrag, zowel de toeslag als de eigen bijdrage, te betalen aan de kinderopvangorganisatie. Het is aan instellingen om gepaste maatregelen te nemen als ouders niet betalen. In het antwoord op vraag 2 wordt de rol van de Belastingdienst beschreven als ouders de rekening niet betalen.
Erkent u dat het eerlijker is als alle ouders op basis van inkomensafhankelijke en inkomensonafhankelijke criteria een basisbudget voor opvoedingsondersteuning krijgen, onafhankelijk van hun keuze voor een bepaalde vorm van opvoeding en opvang? Bent u bereid een dergelijk model te overwegen, mede in het licht van de geconstateerde problemen?
Nee. Het huidige stelsel van kindregelingen kent twee hoofddoelen:1 het bieden van een tegemoetkoming in de kosten van kinderen, en2 het bevorderen van de combinatie van werk en zorg voor kinderen. Diverse regelingen voorzien in een tegemoetkoming in de kosten van kinderen, zoals de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Daarnaast bestaan de kinderopvangtoeslag en inkomensafhankelijke combinatiekorting die ouders ondersteunen in de combinatie van arbeid en zorg. Het bestaande stelsel van regelingen voorziet dus al in een basisbudget voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderen.
Bent u bekend met het recente onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) waaruit blijkt dat de spectaculaire verhoging van de opvangbonus voor dubbelverdieners spectaculair ineffectief is?2 Onderkent u dat het in stand houden van dit subsidiecircuit gezien de situatie van de overheidsfinanciën onverantwoord is?
Ik ben bekend met het onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) over het effect van de kinderopvangtoeslag op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Dit is een Engelstalige update van het onderzoek van het CPB dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid al eerder naar de Kamer heeft gestuurd (kamerstukken II 2011/2012, 31 322, nr. 169). De arbeidsparticipatie van vrouwen in het algemeen en de participatie van moeders met jonge kinderen in het bijzonder is sterk gestegen van 2005 naar 2009.
Het CPB concludeert dat het verhogen van de kinderopvangtoeslag een positief effect heeft gehad op de arbeidsparticipatie. Dit duidt dan ook niet op een onverantwoord instrument. De stijging in de arbeidsparticipatie is echter gepaard gegaan met een forse stijging in het gebruik van kinderopvang. Het onderzoek van het CPB analyseert de periode 2005–2009. De raming voor de groei van de uitgaven voor kinderopvang was voor de jaren daarna dusdanig hoog dat ingrijpen noodzakelijk was. Het vorige en het huidige kabinet hebben daarom ingegrepen en bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag doorgevoerd. De bezuinigingen zijn ook zodanig vormgegeven dat het verlies aan arbeidsparticipatie zoveel mogelijk wordt beperkt. Het CPB-onderzoek bevestigt dat het terugbrengen van de overheidsbijdrage aan kinderopvang gepaard gaat met een gering effect op de arbeidsparticipatie.
Het bericht dat Slot Loevestein mogelijk wordt gesloten voor publiek in 2013 |
|
Carla Dik-Faber (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Slot Loevestein van Bredaas koppel mogelijk dicht in 2013»?1
Ja
Deelt u de mening dat Slot Loevestein een belangrijke regionale en landelijke uitstraling heeft, goede bezoekersaantallen heeft en een goede balans heeft tussen museale inkomsten en inkomsten uit cultureel ondernemerschap?
Ik deel uw mening dat Loevestein een regionale en landelijke uitstraling heeft en een aanzienlijk deel aan eigen inkomsten weet te generen.
Hoe is de geplande bezuiniging op de subsidie aan Slot Loevestein te rijmen met uw uitspraken bij uw bezoek aan het slot in augustus 2011, waarbij u hebt gezegd dat u de werkwijze van een goede exploitatie en een levend cultureel erfgoed toejuicht, dat Loevestein niet met bezuinigingen te maken zou krijgen en u zich afvroeg hoe Slot Loevestein als voorbeeld gesteld kan worden voor andere culturele instellingen?2
De subsidie aan Loevestein is gebaseerd op mijn beleidsprioriteiten en het advies van de Raad voor Cultuur over de subsidieaanvraag van Slot Loevestein binnen het door mij gestelde financieel kader. Ik onderstreep dat Slot Loevestein zich voorbeeldig inzet op het terrein van cultureel ondernemerschap en dat ik daarvoor mijn waardering heb uitgesproken. Dat is echter geen reden om Slot Loevestein een uitzonderingspositie te geven in de beoordeling en toelating tot de culturele basisinfrastructuur 2013–2016.
Waarom wordt cultureel ondernemerschap niet beloond, maar bestraft?
Ik bestrijd dat de lagere subsidie voor Slot Loevestein moet worden opgevat als een straf voor cultureel ondernemerschap. Cultureel ondernemerschap is slechts een van mijn prioriteiten die van belang waren bij de beoordeling van de subsidieaanvraag door de Raad voor Cultuur. Andere prioriteiten zijn kwaliteit, publieksbereik, educatie- en participatiebeleid en een aanbod of collectie van nationaal of internationaal belang.
Acht u het wenselijk dat er wel overheidssubsidie naar beheer en behoud van de collectie gaat, maar dat de collectie en het monument niet meer voor publiek toegankelijk zullen zijn?
Ik volg het inhoudelijk advies van de Raad voor Cultuur en wil het behoud en beheer van de rijkscollectie zeker stellen door middel van subsidie. Vervolgens is het aan de directie van Slot Loevestein om te bepalen of en op welke wijze het monument en de collectie ook publiek toegankelijk kunnen blijven.
Waarom zet u met een subsidiekorting de toegankelijkheid van Slot Loevestein onder druk, terwijl ook 8 miljoen euro geïnvesteerd wordt in een grootschalige verbouwing, waarvan 5 miljoen euro private investeringen betreft?
Het slot is eigendom van het Rijk en in beheer bij de Rijksgebouwendienst. Op basis daarvan zijn onderhouds-, veiligheid- en investeringsverplichtingen aangegaan die nu worden uitgevoerd. De subsidie aan Slot Loevestein voor het beheer en behoud van de rijkscollectie is verleend in het kader van nieuw beleid, de culturele basisinfrastructuur 2013–2016.
Weegt u het criterium van regionale spreiding zwaar mee? Zo ja, op welke manier neemt u in het subsidiebesluit het feit dat Slot Loevestein het enige Rijksmuseum onder de grote rivieren is?
Nee, het criterium voor regionale spreiding woog niet mee bij de beoordeling van de subsidieaanvragen van de musea. Zoals omschreven staat in mijn brief Meer dan kwaliteit van 10 juni 2011 aan de Tweede Kamer: «Voor het erfgoed speelt de spreiding in kernpunten geen rol. Bij musea gaat het om eigendom van de collectie en de (inter)nationale betekenis ervan».
Mogelijke invloed van de Turkse overheid op uitzendingen van de Stichting Zendtijd Moslims |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Twijfels over rol Turkije bij moslim-tv»?1
Ja.
Is het waar dat de voorzitter van de Stichting Zendtijd Moslims (SZM) zitting neemt in het bestuur van de Islamitische Stichting Nederland, een stichting waarvan het salaris van het bestuur door de Turkse overheid wordt betaald en de voorzitter als Turks ambtenaar wordt beschouwd? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke inmenging van de Turkse staat in Nederlandse omroepen onwenselijk is?
In het bericht in Trouw gaat het om de heer Köktas, die volgens de site van de Islamitische Stichting Nederland (ISN) penningmeester is van ISN. De heer Köktas is op dit moment waarnemend voorzitter van SZM, in afwachting van de benoeming van een onafhankelijk voorzitter. Volgens het Commissariaat is andere informatie over het bestuur toegezegd, maar die informatie heeft het Commissariaat nog niet ontvangen. Of er uiteindelijk sprake is van overheidsinmenging in de omroep moet het Commissariaat beoordelen. Het principiële uitgangspunt is dat de programma’s van publieke media-instellingen, waaronder de kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag die publieke zendtijd hebben gekregen, vrij zijn van overheidsinvloeden en dat publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van hun programma’s bepalen en daar verantwoordelijk voor zijn. Dat is vastgelegd in de Mediawet 2008 (artikel 2.1, tweede lid, onderdeel d, en artikel 2.88).
Gaat een mogelijke connectie tussen de Turkse overheid en de SZM tegen de beoordelingscriteria van het Commissariaat voor de Media in? Zo ja, welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat Turkse overheidsinmenging binnen een Nederlandse omroep plaatsvindt?
Het Commissariaat kan de aanwijzing van de moslimomroep weigeren als aannemelijk is dat men zich niet aan de wet zal houden. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, regelt de wet dat publiek aanbod vrij hoort te zijn overheidsinvloeden. Het Commissariaat voor de Media zal de vraag moeten beantwoorden of banden met de Turkse overheid leiden tot overheidsbeïnvloeding en of daarmee aannemelijk is dat de moslimomroep zich niet aan de wet zal houden.
De mogelijke toekenning van zendtijd aan de Stichting Zendtijd Moslims |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Twijfels over rol Turkije bij moslim-tv»?1 Kunt u bevestigen dat er een aanvraag voor zendtijd van de Stichting Zendtijd Moslims (SZM) loopt? Zo ja, kunt u aangeven wanneer het Commissariaat voor de Media besluit over de aanvraag?
Ja. Op 19 juni 2012 is door de Stichting Zendtijd Moslims (SZM) een nieuwe zendtijdaanvraag ingediend. Deze is op dit moment bij het Commissariaat voor de Media in behandeling. Het Commissariaat heeft nog geen besluit kunnen nemen omdat de aanvraag daarvoor onvoldoende informatie bevatte en de SZM nog onvoldoende tegemoet is gekomen aan informatieverzoeken van het Commissariaat. Het Commissariaat heeft van de SZM recent aanvullende informatie ontvangen. Deze vereist nog nadere bestudering en zal mogelijkerwijs tot nieuwe vragen van het Commissariaat aan de SZM leiden. Het Commissariaat wil optimale zorgvuldigheid betrachten en bovendien ook de recente berichtgeving betrekken bij de besluitvorming.
Deelt u de mening dat de publieke omroep onafhankelijk en pluriform dient te zijn en dat er binnen het bestel in principe ruimte zou kunnen zijn voor een Moslimomroep, mits voldaan aan alle voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik volledig. De onafhankelijkheid en pluriformiteit zijn grondslagen van ons publieke omroepbestel. Deze grondslagen zijn ook in de wet vastgelegd. Ik vind het waardevol dat binnen het publieke bestel ruimte is voor specifieke programmering die verzorgd wordt door genootschappen die representatief geacht worden voor kerkelijke en geestelijke hoofdstromingen in Nederland. De islam is een van die hoofdstromingen en er is dus in principe zeker ruimte voor een moslimomroep. De toewijzing van zendtijd dient inderdaad plaats te vinden op basis van het voldoen aan alle wettelijke voorwaarden, zoals representativiteit, deugdelijke organisatie en de verwachting dat men zich aan de wet zal houden. Dat wordt beoordeeld en beslist door het Commissariaat.
Kunt u aangeven of er banden zijn tussen de SZM en het Turkse Diyanet? Zo ja, hoe oordeelt u over deze banden? Zo nee, wordt er bij de procedure van een aanvraag voor toekenning van zendtijd überhaupt naar het bestaan van dergelijke banden gekeken?
Of en zo ja welke banden er zijn en welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden voor de zendtijdtoewijzing moet het Commissariaat beoordelen. Het Commissariaat kan de aanwijzing van de moslimomroep weigeren als aannemelijk is dat men zich niet aan de wet zal houden. De wet regelt dat publiek aanbod vrij hoort te zijn overheidsinvloeden. Wanneer banden met de Turkse overheid leiden tot overheidsbeïnvloeding, moet het Commissariaat beoordelen of daarmee aannemelijk is dat de moslimomroep zich niet aan de wet zal houden.
Deelt u de mening dat de staat geen directe invloed op de programmering van publieke omroepen behoort te hebben en dat het daarom ook ongewenst is dat een buitenlandse mogendheid rechtstreekse invloed heeft op een Nederlandse publieke omroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beïnvloedt dat de afweging om de SZM eventueel zendtijd te vergunnen?
Ik deel de mening dat overheidsbeïnvloeding onwenselijk is. Het principiële uitgangspunt is dat de programma’s van publieke media-instellingen, waaronder de kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag die publieke zendtijd hebben gekregen, vrij zijn van overheidsinvloeden en dat publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van hun programma’s bepalen en daar verantwoordelijk voor zijn. Dat is vastgelegd in de Mediawet 2008 (artikel 2.1, tweede lid, onderdeel d, en artikel 2.88). Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de SZM geen representatieve stichting voor de Islam is, nu de islamitische organisaties Milli Görüs, de alevitische federatie Hak Der en de Raad voor Marokkaanse Moskeeën Nederland uit de organisatie zijn gestapt?
Ik heb kennis genomen van de berichten in de media dat deze organisaties uit de SZM zouden zijn gestapt. Het is echter niet aan mij om dat te beoordelen, maar aan het Commissariaat.
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden en de voor- en nadelen zijn om in de Mediawet een verbod op banden met overheden op te nemen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven staat al in de wet dat het programma-aanbod onafhankelijk van overheidsinvloeden moet zijn. Ik zie op dit moment geen aanleiding om specifiekere verbodsregels daarvoor in de wet op te nemen. Het bestaan van banden hoeft niet per definitie altijd te leiden tot beïnvloeden. Wanneer die banden zodanig zijn en er zodanig invulling aan gegeven wordt dat een publieke omroepinstelling niet meer onafhankelijk en zelfstandig de vorm en inhoud van de programma’s bepaalt, kan dat reden zijn om de aanvraag van zendtijd te weigeren.
Het verzekeren van de leveringszekerheid van elektriciteit bij een groeiend aandeel duurzaam productievermogen |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Zijn de afspraken in Europees1 en nationaal2 verband met betrekking tot de frequentiestabiliteit van het elektriciteitsnetwerk naar uw mening nog toereikend in relatie tot de leveringszekerheid bij een oplopend aandeel duurzame productie?
Het Europese elektriciteitsysteem is ingericht op wisselspanning met een frequentie van 50 Herz. Elektrische apparaten en installaties zijn met deze frequentie van 50 Herz in staat om elektriciteit uit het netwerk te ontrekken en erop in te voeden. Het handhaven van deze frequentie is dus van belang om de elektriciteitsvoorziening in stand te houden. TenneT heeft als systeembeheerder van het Nederlandse elektriciteitsnetwerk de verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de frequentiestabiliteit in Nederland. Op nationaal en Europees niveau besteedt TenneT daarom veel aandacht aan het beheersen van deze frequentiekwaliteit. In het meest recente Kwaliteits- en Capaciteitsdocument (deel 2, 2011) gaat TenneT ondermeer in op frequentiestabiliteit en gerelateerde vraagstukken. TenneT geeft tevens aan dat de bestaande afspraken voor het beheren van de frequentiestabiliteit met de andere systeem netbeheerders in Europa op dit moment toereikend zijn. Binnen deze afspraken is al invulling gegeven aan een aanscherping van het handelen van de systeembeheerders als de frequentiekwaliteit afneemt. Frequentie afwijkingen komen de laatste jaren vaker voor. Dit geldt zowel voor het aantal afwijkingen van de 50 Herz richtfrequentie, als voor de duur en de hoogte van de afwijkingen. De door Kamerlid Jansen genoemde studie3 van ENTSO-E en Eurelectric illustreert de afwijkingen onder andere op pagina 15. De ontwikkeling van het aandeel duurzame elektriciteit is niet de enige factor die van invloed is op de frequentiestabiliteit. Soms veroorzaakt de invoeding van duurzame elektriciteit frequentieslingeringen, terwijl in andere gevallen er juist een dempende invloed is. Marktkoppeling is een ontwikkeling die naast evidente voordelen ook de beheersing van frequentiewisselingen extra van belang maakt. Deze factoren en hun invloed op de frequentiestabiliteit worden door de systeembeheerders in Europa permanent gemonitord. Dit stelt de systeembeheerders in staat om op het moment dat daar aanleiding toe is de noodzakelijke maatregelen te kunnen nemen. In dit verband is door de systeembeheerders een werkprogramma opgezet om de frequentiekwaliteit te verbeteren. Op basis van dit werkprogramma wordt ondermeer de monitoring verder geïntensiveerd. Voor de langere termijn zijn de systeembeheerders (in ENTSO-E verband) op dit moment bezig met de formulering van Europese netwerkcodes en operationele richtsnoeren. Ook ACER (het agentschap voor de samenwerking van energietoezichthouders, met vanuit Nederland de NMa daarbij aangesloten) en marktpartijen zijn betrokken bij dit proces. De bovengenoemde studie van Eurelectric en ENTSO-E doet in dat licht voorstellen en deelt technische observaties. De Europese netwerkcodes worden uiteindelijk door de lidstaten middels een comitologie procedure bekrachtigd.
Is het waar dat de frequentieslingeringen steeds vaker richting de grenzen van de afgesproken bandbreedte van 200mHz gaan, waardoor het risico op onbeheersbare frequentieslingeringen toeneemt, dat uiteindelijk kan resulteren in het geheel of gedeeltelijk uitvallen van het elektriciteitsnet? Kunt u dit illustreren aan de hand van statistieken van TenneT en de Europese organisatie van TSO’s (netwerkbeheerders)?
Zie antwoord vraag 1.
Welke relatie ziet u tussen de groei van het aandeel duurzame elektriciteit en de problematiek van de grotere frequentieslingeringen?
Zie antwoord vraag 1.
Lopen er acties in Europees en nationaal verband voor het oplossen van deze problematiek? Welke en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat ten gevolge van de relatief lage kolen- en relatief hoge gasprijs voor het opvangen van frequentieslingeringen vooral (oudere en traag regelbare) kolencentrales worden ingezet, terwijl de meest efficiënte en snel regelbare gascentrales stilstaan? Zo ja, onderschrijft u dat deze uit het oogpunt van regelstrategie, energieverbruik en klimaateffecten uiterst ongewenste brandstofmix het gevolg is van onbedoelde effecten van marktmechanismen?
De inzet van centrales voor de productie van elektriciteit is gebaseerd op vrije prijsvorming met onder andere als factoren daarbij de brandstofprijzen en de prijs voor emissierechten. Maar ook de technische capaciteit van de installatie om snel op te regelen, zoals veelal bij gasgestookte elektriciteitscentrales, speelt bijvoorbeeld een rol. De vrije markt zorgt er binnen de technische grenzen van centrales voor dat de benodigde elektriciteit wordt geproduceerd door de meest kostenefficiënte centrales en dat afregelen in principe gebeurt door de op dat moment duurste draaiende centrale. Het is juist dat door ondermeer de relatief lage prijzen voor kolen en CO2 op dit moment relatief veel elektriciteit wordt opgewekt door kolengestookte centrales. Kolenprijzen zijn wereldhandelsprijzen, de CO2 certificatenprijs hangt samen met de werking van het Europese emissiehandelssysteem (ETS). Ik streef ernaar om de werking van het ETS structureel te versterken om daarmee op een efficiënte en effectieve wijze prikkels aan de elektriciteitsmarkt te geven voor de beperking van CO2 emissie.
Het opvangen van frequentieslingeringen is in Nederland in beginsel georganiseerd middels de zogenoemde primaire reserve. Deze is gebaseerd op een verplichte deelname van alle productie-eenheden boven 5 MW. De gezamenlijke netbeheerders zijn bezig met de voorbereiding van een voorstel tot wijziging van de code op het gebied van de primaire reserve. Hierbij wordt vermoedelijk uitgegaan van contractering van de primaire reserve aan de hand van biedingen. Nadat dit voorstel is ingediend bij de NMa zal de Raad van Bestuur van de NMa hierover een besluit nemen. Voor de regeling van de frequentie via de primaire reserve speelt indirect de merit-order (die in het algemeen bepaalt welke centrales draaien bij een bepaalde omvang van de elektriciteitsvraag) een rol, aangezien alleen reeds draaiende centrales kunnen voorzien in deze primaire reserve voor het oplossen van de frequentieafwijking. Daarnaast spelen de technische mogelijkheden van een centrale zoals regelsnelheid een rol.
Onderschrijft u de conclusie van een recente Eurelectric studie3 dat de problematiek van de frequentieslingeringen verder zal verergeren wanneer een groter deel van Europa overstapt op het open markt systeem?
Het genoemde rapport van Eurelectric en ENTSO-E geeft juist aan dat verdere Europese integratie en harmonisatie van marktregels nodig is en voordelen biedt. Dit biedt de netbeheerders namelijk beter de mogelijkheden om het elektriciteitsnetwerk betrouwbaar te houden en geeft de markt de ruimte om de meest efficiënte centrales elektriciteit te laten produceren.
Kunt u ingaan op de potentie van de volgende strategieën om perverse effecten van marktmechanismen op frequentieslingeringen te elimineren:
Ik ben niet van mening dat er sprake is van perverse effecten van het marktmechanisme op de frequentiestabiliteit. Wel kunnen verschillende van de genoemde strategieën een bijdrage leveren aan het beheersen van de frequentiestabiliteit. Zoals hierboven al genoemd, werkt de Europese organisatie van transmissiesysteembeheerders (ENTSO-E) aan de verdere uitwerking van dit vraagstuk in een Europese netwerkcode. Gelet op het feit dat het waarborgen van de frequentiestabiliteit primair een vraagstuk is dat in Europees verband moet worden bezien, wacht ik de resultaten en aanbevelingen van deze uitwerking af.
Zijn er nationale en Europese studies gedaan naar de kosteneffectiviteit van de verschillende strategieën om de groei van het aandeel duurzame energie in te passen bij een optimale leveringszekerheid? Welke? Hoe denkt u te bevorderen dat de feitelijke ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening zo goed mogelijk aansluit bij het optimaal scenario?
Er zijn binnen Europa verschillende systemen om de vergroting van het aandeel duurzame energie te realiseren. In Nederland hebben we zoals bekend gekozen om de vergroting van het aandeel duurzaam te simuleren via de SDE+. Naar mijn mening is dit de meest kosteneffectieve manier om de doelstellingen op het gebied van duurzame energie te bereiken. Daarnaast wordt er binnen mijn ministerie nagedacht over een leveranciersverplichting ten aanzien van duurzame energie. Tevens is zowel nationaal als internationaal aandacht voor de mogelijke effecten van inpassing van grote hoeveelheden duurzame energie op de stabiliteit van het netwerk en daarmee op de leveringszekerheid. De in dit kader uitgevoerde studies wijzen uit dat de stabiliteit van het netwerk en de leveringszekerheid op dit moment en ook in de nabije toekomst niet in gevaar is. Frequentiestabiliteit is daarbij overigens één van de vele factoren die daarbij wordt bezien. Een voorbeeld van een onderzoek naar onder andere de leveringszekerheid aspecten bij de inpassing van duurzame elektriciteit is het onderzoek van KEMA van 2010 in opdracht van het voormalige Ministerie van Economische Zaken (Kamerstukken: TK, vergaderjaar 2010–2011, 31 209, nr. 143).
Zoals eerder genoemd maakt frequentiestabiliteit onder andere onderdeel uit van het Kwaliteit en Capaciteitsdocument van TenneT TSO en wordt in Europees verband (ENTSO-E en Europese codes) gewerkt aan het omgaan met dit vraagstuk. De genoemde studie van Eurelectric en ENTSO-E is een voorbeeld waarbij zowel productie als netbeheer gezamenlijk een onderzoek uitvoeren. Ik ben van mening dat een dialoog tussen de verschillende actoren, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, met nadien de noodzakelijke vervolgstappen de beste weg is om met dit vraagstuk om te gaan. In het Europese codeproces vindt dit op dit moment plaats.
Het artikel “Vegabal inzet strijd vleessector” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «vegabal inzet strijd vleessector»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geen prioriteit aan handhaving, zoals boetes, geeft als de voedselveiligheid niet in het geding is?
Nee. De NVWA stelt prioriteiten in de zaken die ze aanpakt binnen de capaciteit die zij voor het toezicht beschikbaar heeft. De handhaving van de NVWA is risico gebaseerd: hoe meer risico, hoe meer prioriteit. Daarom heeft voedselveiligheid de hoogste prioriteit, maar ook bij vormen van (ernstige) misleiding treedt de NVWA op.
Deelt u de mening dat spies van kip een kipspies moet heten en een spies van soja een sojaspies?
Er zijn geen specifieke regels zijn waar deze benamingen aan moeten voldoen. Dat betekent dat ze getoetst moeten worden aan de artikelen 4, eerste lid, onder c, en 29 van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen: algemene vereisten voor de benaming van een levensmiddel en het algemene verbod om te misleiden. Of er sprake is van misleiding, zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden.
Deelt u de mening dat, hoewel het een groot compliment is voor kip om een sojaspies een kipspies te noemen, het feitelijk een misleiding van de consument en onderwaardering van plantaardige vleesvervangers is?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 3 al heb aangegeven, dient van geval tot geval beoordeeld te worden of er sprake is van misleiding. Daarbij spelen naast de benaming ook andere factoren een rol, bijvoorbeeld de wijze van presentatie.
De beoordeling of er in een specifieke situatie sprake is van misleiding is voorbehouden aan de NVWA.
Kan of wil de NVWA, als overheidsdienst, niet verder ingrijpen dan enkel de opmerking «het is niet netjes» en «de benaming moet worden aangepast»?
De mogelijkheden van de NVWA om op te treden tegen een overtreding van de Warenwet, variëren tussen zware sancties (sluiten van een bedrijf), het opleggen van een boete, en het geven van een waarschuwing. Welke sanctie wordt opgelegd is – afhankelijk van de specifieke omstandigheden – aan de NVWA. De NVWA heeft in dit geval de Vegetarische Slager schriftelijk gevraagd de benamingen aan te passen. In reactie daarop heeft de Vegetarische Slager per brief laten weten de etikettering aan te passen om nog duidelijker te maken dat het product geen vlees bevat.
Is het waar dat de NWA wel claims en etiketten beoordeelt? Onder welke categorie claims zou de kipspies van soja kunnen vallen? Op welke wijze vinden controle en handhaving plaats ten aanzien van benamingen op etiketten?
De NVWA beoordeelt claims en etiketten. De benaming «kipspies van soja» is geen claim zoals gedefinieerd in de Europese Verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (verordening (EG) 1924/2006).
Zie verder de beantwoording van de vragen 3 en 5 voor de controle en handhaving van benamingen op etiketten.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat de NVWA geen prioriteit legt bij het aanpakken van misleidende zaken, de ondernemers dat zelf moeten oppakken en zo ja, op welke wijze? Acht u hierbij een rol voor productschappen weggelegd? Deelt u de mening dat zij op efficiënte en effectieve wijze de belangen van meerdere sectoren en ondernemers kunnen behartigen?
Ik deel uw mening niet dat de NVWA geen prioriteit stelt bij het aanpakken van misleidende zaken. Zie verder de beantwoording van vraag 2.
In geval van misleiding kunnen ondernemers elkaar altijd – indien nodig – voor de civiele rechter dagen of een klacht indienen bij de NVWA. Ik heb geen oordeel over het feit of hier een rol voor de productschappen is weggelegd. Het is aan de productschappen zelf of zij het nodig achten het handelen van ondernemers voor wat betreft mogelijke misleidende informatievoorziening over producten aan te pakken.
De import van mengsels kunststoffen met PVC |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Indekken op zijn Europees»?1
Ja.
Is het waar dat PVC en kunststoffen in het algemeen op de groene lijst van EVOA (Europese Verordening overbrenging afvalstoffen) staan, maar dat een mengsel kunststof met meer dan 2% PVC in Nederland als rode lijst stof wordt beschouwd?
Voor de overbrenging van afvalstoffen over de grens kent de EVOA in beginsel twee afvalstoffenlijsten. De groene lijst of niet-gevaarlijke afvalstoffen (Bijlage III) en de oranje lijst of gevaarlijke afvalstoffen (Bijlage IV). PVC en kunststoffen staan beide , met een eigen code, op de groene lijst. Verder geeft de EVOA aan dat mengsels van groene lijst afvalstoffen moeten worden aangemerkt als «niet ingedeeld». Wanneer een afvalstof niet is ingedeeld dan is het regime voor de oranjelijst afvalstoffen (Bijlage IV) van toepassing. Dat betekent dat bij de overbrenging de procedures moeten worden gevolgd die horen bij een gevaarlijke afvalstof. Het is echter niet zo dat een niet ingedeelde afvalstof als gevaarlijk afval wordt gekwalificeerd.
Een uitzondering wordt gemaakt voor mengsels die zijn opgenomen in Bijlage IIIA van de EVOA. Mengsels van PVC en andere kunststoffen komen echter niet voor in Bijlage IIIA, dus vallen onder het regime van Bijlage IV.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat wanneer PVC gemengd met kunststoffen als rode lijst stof wordt beschouwd, bij import en export een kennisgevingsprocedure nodig is, van elk individueel transport uiterlijk drie dagen van tevoren een melding moet worden gedaan en een financiële zekerheid (bankgarantie) moet worden afgegeven? Is het waar dat wanneer deze materialen onder de groene lijst vallen, deze administratieve lasten niet nodig zijn?
Omdat het hier een mengsel betreft geldt inderdaad het regime voor oranjelijst afvalstoffen (Bijlage IV). Om de overbrenging van afvalstoffen te kunnen controleren, ter bescherming van het milieu, zijn deze procedures en verplichtingen vastgelegd in de EVOA. Bij groene lijst afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing geldt dat gebruik moet worden gemaakt van een zogenaamd Bijlage VII document en moet de opdrachtgever voor de overbrenging een contract met de importeur van de groene lijst afvalstoffen sluiten.
Waarom wordt PVC als een verontreinigende stof gezien, als het wordt vervoerd in een mengsel van andere kunststoffen terwijl het bij gescheiden transport een groene lijststof is? Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan het bereiken van de minimumstandaard voor de verwerking van kunststofafval, waarmee gestreefd wordt naar het nuttig toepassen van afvalstoffen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze doordat recyclebaar kunststof nu in het buitenland wordt verbrand of gestort omdat het overbrengen naar Nederland voor recycling te veel administratieve lasten oplevert?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is het niet ingedeeld zijn op de groene lijst de reden dat het regime voor Bijlage IV afvalstoffen van toepassing is.
Verder deel ik uw conclusie niet. Het feit dat een Nederlands bedrijf dit kunststofmengsel niet kan of niet wil verwerven vanwege de administratieve verplichtingen die de EVOA stelt, betekent niet dat er in het buitenland geen recycling zal plaatsvinden.
Op basis van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) en de daarin vastgelegde afvalhiërarchie geldt dat recycling van afvalstoffen de voorkeur heeft boven verbranden en storten.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat dit soort mengsels worden geïmporteerd met het doel ze te verbranden, maar die wel import ten behoeve van hoogwaardige recycling stimuleren? Ziet u mogelijkheden om daarbij de administratieve lasten van het bedrijfsleven te verlichten? Zou u in kunnen gaan op het voorstel om de codes waaronder kunststoffen worden geïmporteerd samen te voegen zodat PVC net als andere kunststoffen wordt beschouwd als onderdeel van een mix kunststoffen? Bent u bereid binnen Europa te pleiten voor aanpassing van de EVOA-verordening op dit punt?
Bij overbrenging van afvalstoffen wordt getoetst aan het LAP. Voor kunststof (sectorplan 11) is de minimumstandaard materiaalhergebruik/recycling. Er zal dan ook bezwaar worden gemaakt tegen de invoer voor verbranden.
De procedures en verplichtingen die met de EVOA samenhangen, moeten zowel in Nederland als in andere lidstaten worden uitgevoerd zoals in de EVOA beschreven. Op dit punt zie ik geen mogelijkheid de administratieve verplichtingen te verlichten. Wel ben ik in het kader van een motie van lid Van Veldhoven (32852 nr.9) aan het bekijken of, samen met België en Duitsland, de regeldruk en de vereiste vergunningen voor grensoverschrijdend afvaltransport kunnen worden beperkt om recycling van grondstoffen te stimuleren.
Ik zal in het Correspondentenoverleg (overleg tussen lidstaten en Europese Commissie over de toepassing van de EVOA) laten nagaan in hoeverre deze vraag voor het toevoegen van een dergelijk mengsel aan Bijlage IIIA ook bij andere lidstaten of de Commissie speelt.
Wat is de reden voor het feit dat Nederland een kop heeft gezet op de EVOA-regel voor de in- en uitvoer van een mix van kunststoffen met PVC door al te spreken van een mengsel bij een aandeel van meer dan 2% PVC in plaats van 10%?
De EVOA kent geen grenswaarden voor de verontreiniging van afvalstoffen. Dit geeft in de praktijk onduidelijkheid. Daarom heeft de ILT handhavingbeleidsregels opgesteld om de door het bedrijfsleven gewenste duidelijkheid te geven over de vraag waar de grens ligt tussen een groene lijst afvalstof en een mengsel van afvalstoffen. Hiermee wordt aangesloten op bestaande productnormen voor het internationale handelsverkeer van de recyclingbranche.
Het polsen van Australië over het weren van een Nederlandse megatrawler uit hun wateren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de uitspraken van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I) toen de megatrawler Margiris van plan was af te reizen naar Australische wateren: «Het betreft dus een niet-Nederlands gevlagd vaartuig. Ik zie dan ook voor de Nederlandse overheid geen reden hier een rol in te spelen, tenzij de openbare orde in IJmuiden in het geding is» en «Ik ga echt niet bellen met mijn Australische collega met de mededeling dat er wel eens een schip in zijn richting kan komen dat dingen doet die wij niet zo nuttig vinden in Nederland»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat toen bekend werd dat megatrawler Margiris geen toestemming kreeg van Australië om te vissen in hun wateren u onmiddellijk contact heeft gezocht met uw Australische collega om de belangen van de Nederlandse vissersvloot te verdedigen? Zo ja, kunt u uiteenzetten waar uw contact uit bestond en hoe dit precies verlopen is? Welke reactie kreeg u van de Australische regering?
Toen bleek dat er in Australië nieuwe wetgeving op komst was, heb ik de Australische minister van Landbouw, Visserij en Bosbouw om een appreciatie gevraagd van het wetsvoorstel van de Australische regering. Dit wetsvoorstel hield in dat de Margiris het uitvaren kon worden belet tot nader onderzoek zou hebben plaatsgehad. Minister Ludwig vertelde mij dat het wetsvoorstel strekte tot nader onderzoek naar mogelijke effecten van de Margiris op het ecosysteem.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat u wel contact hebt gezocht met uw Australische collega terwijl de staatssecretaris van EL&I de Kamer eerder had laten weten dat de Nederlandse regering zich niet zou gaan bemoeien met de vangstplannen van de Margiris en de afspraken tussen de reder en de Australische regering?
Voor het kabinet was er geen reden om begin juli te interveniëren. Het ging niet om een Nederlands gevlagd vaartuig en er was en is geen enkele aanwijzing dat het vaartuig zich niet aan de Australische wet zou houden. Bovendien heeft Australië een uitstekende reputatie op het gebied van visserijbeheer.
Begin september ontstond er een nieuwe situatie. Er bleek sprake van nieuwe wetgeving die gevolgen kon hebben voor een miljoeneninvestering van een Nederlands bedrijf. Ik vond het gepast mij hierover door mijn Australische collega te laten informeren. Vanzelfsprekend heeft het kabinet zich niet bemoeid met de vangstplannen of afspraken tussen de reder en de Australische regering.
Bent u zich ervan bewust dat de Nederlandse regering de verdenking op zich heeft geladen dat het alleen in actie wil komen als de belangen van de Nederlandse vissersvloot in het geding zijn, en niet wanneer er zorgen bestaan over overbevissing en (vergaande) aantasting van mariene ecosystemen door diezelfde vissersvloot? Denkt u dat dit bijdraagt aan het internationale aanzien van Nederland?
Uw veronderstelling deel ik niet.
Heeft de Pelagic Freezer-trawler Association (PFA), de overkoepelende organisatie waar de rederij van de Margiris lid van is, contact met u gezocht alvorens u de Australische minister van visserij polste over de megatrawler Margiris? Zo ja, kunt u gedetailleerd en concreet uiteenzetten wat er precies is overlegd? Zo nee, wat is dan de reden geweest dat u contact heeft opgenomen met uw Australische collega?
Nee, de PFA heeft geen contact gezocht.
Heeft de staatssecretaris van EL&I de Kamer tijdens het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 4 juli jl. onjuist geïnformeerd door te stellen dat Nederland niets met dit vaartuig te maken had, terwijl uit uw handelen het tegenovergestelde blijkt? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Had het schip voordat het naar Australië vertrok al garantie en/of een vergunning dat het er mocht gaan vissen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom is het schip dan toch vertrokken? Deelt u de mening dat het bedrijf hiermee een aanzienlijk risico heeft genomen dat geheel voor eigen rekening van het bedrijf zou moeten komen?
Nee. Het schip is vertrokken omdat het verwachtte een vergunning te zullen krijgen. Dit was op eigen risico van het bedrijf.
Welke andere inzet levert u voor Nederlandse visserijbelangen, binnen of buiten de internationale visserijorganisaties, waar de Kamer van op de hoogte zou moeten zijn gelet op de gevolgen voor lokale belangen of het milieu?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, was mijn inzet gericht op investeringen gedaan door een Nederlands bedrijf.
Wat heeft u tot nu toe gedaan met oproepen aan de Europese Unie, zoals die van Wilson Tuckey, om haar eigen visserijproblemen op te lossen?2
Ik verwijs u hierbij naar de inzet van het kabinet in de discussie over het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Zo is uw Kamer op 29 maart jl. geïnformeerd over de Raadsconclusies met betrekking tot de externe dimensie van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (TK 21 501-32, nr. 580).
Kunt u bevestigen dat de Australische overheid heeft onderkend dat visvangst middels enorme schepen als de Margiris de visserij en het ecosysteem ernstige schade toe kan brengen? Zo ja, vindt u het gepast om op uw Australische collega druk uit te oefenen om alsnog deze vorm van Europese overcapaciteit in haar wateren toe te laten ten koste van het milieu? Waarom respecteert u de autonomie van Australië en haar visie hierop niet?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. De Australische overheid heeft nu juist besloten nader onderzoek te doen naar mogelijke effecten op het ecosysteem. De uitkomsten van dit onderzoek staan nog niet vast. Het is aan Australië om de uitkomsten daarvan te wegen.
Wat vindt u ervan dat uw Australische collega de gevolgen voor het milieu en de visstand door de komst van deze megatrawler mogelijk zo ernstig inschat dat hij genoodzaakt is de wetten aan te passen om het schip te weren? Waarom worden de problemen rondom de excessen van de Europese overcapaciteit door andere landen aanzienlijk groter ingeschat dan door uzelf?
Ik respecteer de wens van de Australische regering om nader onderzoek te doen. Uw mening dat hier sprake is van een exces door Europese overcapaciteit deel ik niet. Zolang de vaartuigen daar worden ingezet waar nog quota van duurzaam beheerde bestanden beschikbaar zijn, dragen ze niet bij aan overbevissing.
Deelt u de mening dat na de ineenstorting van horsmakreelbestanden in de Pacific en het leegvissen van de wateren voor West-Afrika deze enorme politieke ophef in een bevriende natie als Australië opnieuw een duidelijk bewijs vormt voor de problemen die de overcapaciteit in de Europese visserijvloot veroorzaken? Zo ja, op welke termijn en wijze bent u bereid in Brussel concrete voorstellen te doen om de overcapaciteit van de visserijvloot aan te pakken binnen de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De EU zet zich zowel in de Stille Oceaan als in de wateren van West-Afrika in voor een duurzaam beheer van de visserijbestanden. In de wateren van Mauritanië vissen de EU-vaartuigen binnen de voorwaarden van het visserijpartnerschapsovereenkomst. Onderdeel van deze overeenkomst is een vastgesteld jaarlijks quotum. Indien dit quotum is opgevist, moeten de EU-vaartuigen uit de wateren vertrekken. Ik verwijs hierbij tevens naar de brief van de staatssecretaris van EL&I van 10 februari 2012 over het beheer van het visbestand in de Stille Oceaan (TK 29 675 nr. 142) en de Raadsconclusies met betrekking tot de externe dimensie van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (TK 21 501-23, nr. 580).