Over een hardheidsclausule bij annulering van rijexamens door winterweer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u er van op de hoogte dat het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR), in verband met de weersomstandigheden, examens voor het motorrijbewijs A deze week heeft geannuleerd en dat dergelijke besluiten van het CBR bindend zijn?1
Ja.
Is het waar dat hierdoor kandidaten onder de 24 jaar niet meer, vóór het ingaan van de nieuwe regeling op 19 januari 2013, hun motorrijbewijs A kunnen halen en deze groep daardoor extra kosten moet maken omdat het oude theorie-examen en de behaalde bijzondere oefeningen niet meer geldig zijn? Kunt u aangeven om hoeveel kandidaten dit gaat?
Het theorie-examen is 1,5 jaar geldig, het praktijkexamen, dat uit twee delen bestaat, één jaar. Als het tweede deel van het praktijkexamen wegens weers-omstandigheden wordt uitgesteld, dan kan dat kosteloos worden ingehaald. Dit geldt voor alle kandidaten, ongeacht de leeftijd.
Jongeren vanaf 18 jaar konden onder de oude regeling het motorrijbewijs A-beperkt halen. Daarmee kon 2 jaar later automatisch het rijbewijs A-zwaar verkregen worden, zonder aanvullende examens.
Na de inwerkingtreding van de derde rijbewijsrichtlijn op 19 januari 2013 is het niet meer mogelijk rijbewijzen oude stijl te halen, dus ook niet rijbewijs A-beperkt. Jongeren tot 24 jaar kunnen momenteel uitsluitend rijbewijs A1 halen. A1 is geldig voor lichte motoren (125 cc en maximaal 11 kW); voor een zwaarder type motor
moet eerst twee jaar praktijkervaring op een A1 motor worden opgedaan en praktijkexamen A2 worden gedaan. Met rijbewijs A2 kan na 2 jaar op dezelfde wijze worden doorgestroomd naar rijbewijs A.
Dit systeem van getrapte instroom betekent voor jongeren dat de weg naar een rijbewijs voor zware motoren (A) langer is geworden. Bovendien moeten zij meer examens afleggen dan onder de oude regeling.
Naast het systeem van getrapte instroom bestaat ook de mogelijkheid directe toegang tot rijbewijs A te krijgen. Die weg staat open voor jongeren vanaf 24 jaar. Voor de volledigheid meld ik u dat ik onlangs heb besloten ook de directe toegang tot rijbewijs A2 in te voeren voor jongeren vanaf 20 jaar. De wetgeving en de uitvoeringspraktijk worden hierop aangepast.
Bij directe instroom moeten theorie- en praktijkexamen worden gedaan.
Volgens de opgave van het CBR zijn 999 jongeren onder de 24 jaar gedupeerd door de uitval van motorrijexamens in januari.
Vindt u het acceptabel dat jongeren onder de 24 jaar, die alleen nog moesten opgaan voor hun praktijkexamen voor motorrijbewijs A, nu gedwongen worden examen te doen voor motorrijbewijs A1 en pas als ze 24 jaar zijn examen kunnen doen voor motorrijbewijs A, dan wel pas twee jaar na het behalen van motorrijbewijs A1 examen kunnen doen voor motorrijbewijs A2?
De aanscherping van de toegang tot de rijbewijzen voor de zwaardere motoren maakt deel uit van de derde rijbewijsrichtlijn en is bedoeld om de veiligheid van deze kwetsbare groep verkeersdeelnemers te verhogen. De regels van de richtlijn zijn bindend. Zij laten mij geen ruimte hiervan af te wijken.
Voor deze verandering zijn de kandidaten in een vroegtijdig stadium gewaarschuwd door het CBR. Het CBR heeft sinds begin vorig jaar uitgebreide voorlichting gegeven over de nieuwe wetgeving en heeft gewaarschuwd niet te lang te wachten met het reserveren van de praktijkexamens vanwege de grote drukte in de aanloop naar de inwerkingtreding van de nieuwe regeling en het risico van slecht weer in januari.
Bestaat er een hardheidsclausule bij het CBR voor enerzijds kandidaten die buiten hun schuld om geen examen hebben kunnen doen en anderzijds specifiek voor deze situatie waarin sprake is van wijzigende regelgeving? Zo nee, bent u bereid in overleg met het CBR tot een regeling te komen waardoor de kandidaten die deze week door de weersomstandigheden geen examen hebben kunnen doen alsnog onder de oude regelgeving examen kunnen doen? Bent u bereid om in overleg met het CBR te komen tot een meer algemene hardheidsclausule voor dit soort situaties?
Een hardheidsclausule die eruit bestaat dat onder de nieuwe regeling tijdelijk nog rijbewijzen oude stijl worden afgegeven is juridisch niet mogelijk. De richtlijn biedt daar geen ruimte voor. Een dergelijke overgangsregeling zou bovendien praktisch niet uitvoerbaar zijn geweest vanwege de verregaande aanpassingen aan de geautomatiseerde systemen en de software van de uitvoerende organisaties (RDW en gemeenten) die daarvoor nodig zouden zijn geweest.
Ik ben bereid om de kandidaten voor het motorrijbewijs onder de 24 jaar die vanwege de weersomstandigheden in januari geen examen konden doen, financieel tegemoet te komen in de extra kosten die zij onder de nieuwe regeling hebben als zij een zwaarder rijbewijs willen halen. Ik heb het CBR verzocht dit verder uit te werken.
Over investeringen in bedrijven die communicatieapparatuur aan Syrië leverden |
|
Harry van Bommel (SP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Investeringen Nederlandse financiële instellingen in bedrijven die communicatieapparatuur aan Syrië leverden» door IKV Pax Christi en Oxfam Novib van 17 januari 2013?1
Ja.
Bent u van mening dat banken en pensioenfondsen die investeren in bedrijven die communicatieapparatuur leveren, hun invloed kunnen gebruiken om deze bedrijven aan te sporen tot beleidsveranderingen, om zo te voorkomen dat deze bedrijven (wapen)technologie leveren aan regimes waarvan bekend is dat zij een slechte staat van dienst hebben op het gebied van mensenrechten?
Het uitoefenen van invloed door financiële instellingen op bedrijven om die bedrijven aan te sporen geen technologie te leveren aan regimes met een slechte staat van dienst op het gebied van mensenrechten behoort tot maatschappelijk verantwoord ondernemen. De regering hanteert het uitgangspunt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen een onderwerp is waar de financiële sector zelf verantwoordelijkheid dient te nemen. De mate waarin het aanwenden van invloed door middel van het wel of niet doen van investeringen belangrijk kan zijn, hangt af van de relatie tussen de financiële instelling en het betrokken bedrijf. Het kabinet verwacht dat ook financiële instellingen bij het aanwenden van deze invloed de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen als uitgangspunt nemen.
Hoe belangrijk denkt u dat het aanwenden van de invloed door banken en investeerders op de genoemde bedrijven kan zijn om te voorkomen dat technologie wordt gebruikt voor schendingen van mensenrechten in landen als Syrië? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer informeren over de maatregelen die de Nederlandse regering op Europees niveau kan voorstellen om het risico te beperken dat technologie wordt geëxporteerd en zal worden gebruikt voor de schending van mensenrechten, al dan niet in het kader van due dilligence beleid? Ziet u, naar aanleiding van het rapport door IKV Pax Christi en Oxfam Novib, redenen om nieuwe maatregelen ter beperking van dit risico in te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland heeft in Europees verband voorgesteld om een bepaling toe te voegen aan de dual-useverordening die het mogelijk maakt om de export van goederen en technologie te verbieden indien het vermoeden bestaat dat deze zullen worden ingezet voor mensenrechtenschendingen. Daarnaast steunt Nederland de voorstellen in de internationale exportcontroleregimes om bepaalde gevoelige goederen en technologie onder een generieke vergunningplicht te brengen. De goederenlijsten van de exportcontroleregimes worden geconsolideerd op Europees niveau, en samengebracht in de dual-useverordening.
Op dit moment ligt er een voorstel van de Commissie tot aanpassing van de dual-useverordening. Het doel van deze aanpassing is om het actualiseren van de goederenlijsten bij de verordening, wat nu via de normale wetgevingsprocedure verloopt, te vereenvoudigen en te bespoedigen. Het EP heeft een aantal amendementen op dit voorstel aangenomen, waaronder het toevoegen van een bepaling op het gebied van internetfilters en communicatie-apparatuur zoals Nederland die ook heeft voorgesteld. Veel lidstaten geven echter de voorkeur aan het loskoppelen van de procedurele aanpassingen met betrekking tot de lijsten en de inhoudelijke aanpassingen. In 2011 heeft de Commissie een groenboek exportcontrole gepubliceerd. Men verwacht dat de inhoudelijke discussie die naar aanleiding van dit groenboek en de reacties daarop in 2013 en 2014 tot inhoudelijk aanpassing van de verordening zal leiden. Nederland wil dit liever niet afwachten, maar vertegenwoordigt daarmee een minderheidsstandpunt.
Sommige Lidstaten, waaronder Nederland, kunnen gebruik maken van een artikel in de dual-useverordening die lidstaten een nationale bevoegdheid biedt om, via een ministeriële regeleling, goederen en technologie onder een vergunningplicht te brengen als deze gebruikt kunnen worden voor mensenrechtenschendingen. Omdat niet alle Lidstaten deze mogelijkheid kunnen of willen gebruiken, en omdat er geen waarborgen zijn voor de geharmoniseerde toepassing van deze bepaling, zal Nederland zich in blijven zetten voor eerdergenoemde bepaling.
Specifiek ten aanzien van Syrië geldt via de sanctieverordening een verbod op de verkoop, levering, overdracht en export, direct of indirect, van goederen en technologie voor monitoring van (internet)communicatie waarmee de Syrische bevolking kan worden onderdrukt. Deze goederen staan in bijlage V van Verordening 36/2012. Ook geldt een verbod op het geven van technische of financiële bijstand bij en het leveren van tussenhandeldiensten bij deze goederen;
Bent u bekend met de Digital Freedom Strategy resolutie zoals aangenomen in het Europees Parlement in december 2012, die o.a. oproept tot een verbod op export van repressieve technologieën en diensten aan autoritaire regimes?2 Wat is uw oordeel over deze resolutie?
Ja. De Digital Freedom Strategy is geheel in overeenstemming met het Nederlandse beleid op dit punt, net als de bredere, geïntegreerde agenda van de strategie om internetvrijheid te bevorderen. Nederland behoudt deze kabinetsperiode zijn ambitie om wereldwijd leidend te zijn bij de bevordering van internetvrijheid als voorzitter van de Freedom Online Coalitie, donor van een breed palet aan projecten uit het Mensenrechtenfonds en aanjager van het debat over internetvrijheid in multilaterale fora.
Bent u van plan het voorstel van het Europees Parlement aan de Europese Commissie te ondersteunen om nieuwe regulering te ontwerpen voor de export van «dual use» technologie? Indien neen, waarom niet? Indien ja, hoe bent u van plan dit vorm te geven?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Mogelijke financiële chantage van gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat bedoelt u precies met uw opmerking dat u gemeenten een financiële «prikkel» wilt geven om over te gaan tot herindeling?1
Het kabinet is van mening dat gemeenten moeten opschalen tot een niveau van tenminste 100.000 inwoners. Eén van de mogelijke instrumenten om dit te bereiken is een financiële prikkel. Eén van de te verkennen mogelijkheden zijn de (zwaarte van de) verschillende maatstaven die worden gehanteerd bij de verdeling van de algemene uitkering van het Gemeentefonds.
Deelt u de mening dat steeds meer gemeenten door een combinatie van meer taken en minder geld de komende jaren in financiële problemen zullen komen?
Gemeenten staan voor moeilijke financiële tijden. Op een investeringsbron als grondexploitatie kan steeds minder een beroep gedaan worden en ook het eigen vermogen van gemeenten daalt macro gezien. Tegelijkertijd staan de gemeenten voor een grote veranderingsopgave, namelijk de decentralisaties.
In 2013 zijn er geen gemeenten bijgekomen die gebruik maken van een extra bijdrage uit het Gemeentefonds op basis van artikel 12 Financiële Verhoudingswet. Op dit moment staan 9 gemeenten onder verscherpt financieel toezicht door de provinciale toezichthouder. Provincies en het rijk monitoren of dit mogelijk verandert.
Deelt u de mening dat herindeling geen oplossing is voor financiële problemen van gemeenten, omdat een proces van herindeling de nieuwe gemeente vaak vele jaren geld kost?
Een herindeling gaat vaak gepaard met tijdelijke frictiekosten. Om deze reden wordt bij herindeling tijdelijk een herindelingsbijdrage verstrekt vanuit de algemene uitkering van het Gemeentefonds.
Wilt u herindelingen faciliteren, nadat gemeenten zelf hebben besloten tot een herindeling, of wilt u herindelingen bevorderen, door meer middelen in het vooruitzicht te stellen als gemeenten tot een herindeling overgaan?
Ik wil opschaling van gemeenten bevorderen, en denk na over verschillende mogelijkheden om dit te bereiken. Positieve financiële prikkels kunnen hier onderdeel van uitmaken.
Kunt u verzekeren dat u geen financiële chantage zult plegen door herindeling van gemeenten te belonen met extra financiële middelen, bijvoorbeeld via het Gemeentefonds?
Ik zal geen financiële chantage plegen. Ik wil opschalen van gemeenten bevorderen en denk na over verschillende mogelijkheden om dit te bereiken. Positieve financiële prikkels kunnen hier onderdeel van uitmaken.
Het ontslaan van Hells Angels in dienst van de overheid |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Amsterdam ontslaat Hells Angels»?1
In hoeverre strookt het ontslaan van leden van motorclubs die in verband worden gebracht met criminele activiteiten met de justitiële en bestuurlijke aanpak van die clubs? Is die aanpak gehinderd door deze dienstverbanden? Zo ja, in welke functies zijn deze ambtenaren werkzaam en hoe lang is dat al bekend? Waarom is er niet eerder opgetreden? zo nee, waarom niet?
Een brede geïntegreerde aanpak is ingezet om het normoverschrijdende gedrag dat diverse leden van motorclubs vertonen en de ondermijnende georganiseerde criminaliteit een halt toe te roepen. Daartoe worden gecombineerd bestuurlijke, fiscale en strafrechtelijke instrumenten ingezet. Aandacht voor zogeheten outlawbikers in overheidsdienst is een van de speerpunten in het plan van aanpak bestrijding 1%-motorclubs, zoals gemeld in de brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 17 augustus 2012 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2011/12, 29 911, nr. 71). Hierbij is de vraag aan de orde hoe het lidmaatschap van een 1%-motorclub zich verhoudt tot goed ambtenaarschap. Daarvoor verwijzen wij u naar het antwoord op de vragen 3 en 4.
Uit recent onderzoek binnen de gemeente Amsterdam is gebleken dat drie ambtenaren lid zijn van een 1%-motorclub. Eén daarvan is recent veroordeeld tot een gevangenisstraf, met als gevolg dat tegen deze persoon een arbeidsrechtelijke procedure is gestart. Aangezien de procedure binnen de gemeente nog loopt, kan verder niet op de specifieke stand van zaken en de functies van de medewerkers worden ingegaan en evenmin op de vraag in hoeverre de aanpak wordt gehinderd door deze dienstverbanden.
Is of acht u het in verband met mogelijk ontslag van belang welk soort functie een ambtenaar die lid is van bijvoorbeeld de Hells Angels of Satudarah binnen een overheidsorganisatie bekleedt? Zo ja, in welk opzicht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het ongewenst dat een ambtenaar – ook in privésituaties – willens en wetens in omgevingen met personen verkeert, die min of meer structureel normen en wetten overtreden. Het lidmaatschap van een vereniging waarvan de leden crimineel gedrag vertonen, is als een dergelijke situatie te beschouwen. Dit schaadt en schendt het vertrouwen in het ambt en de overheid. Het spreekt voor zich dat deze ongewenstheid in elk geval van toepassing is op lidmaatschap van zogenoemde Outlaw motorclubs of wel een 1%-motorclub. Deze kenmerken zich immers door het feit dat zij zich erop laten voorstaan dat hun leden min of meer structureel normen en wetten overtreden.
Integriteitsbeleid bij de overheid is gekoppeld aan goed ambtenaarschap en goed werkgeverschap. Deze begrippen zijn verankerd in artikel 125ter van de Ambtenarenwet. Goed ambtenaarschap houdt onder meer in dat de ambtenaar zorgvuldig en zich van zijn verantwoordelijkheid bewust, omgaat met bevoegdheden, middelen en informatie en het algemeen belang dat hij dient, leidend laat zijn. Tevens dient de ambtenaar in staat te zijn verleidingen te weerstaan en, beter nog, te voorkomen dat hij in risicovolle situaties terecht komt. Ook onderdeel van het goed ambtenaarschap is dat de ambtenaar de regels interpreteert naar de letter èn de geest; dat hij een zorgvuldige afweging maakt van de legitieme rechten, belangen en verwachtingen, ook in situaties waarbij het niet (onmiddellijk) duidelijk is wat de juiste keuze is. Daarnaast dient de ambtenaar bereid te zijn om zijn overwegingen (vooraf dan wel achteraf) te toetsen en daarover verantwoording af te leggen. Een ambtenaar kan disciplinair worden gestraft wegens plichtsverzuim wanneer hij zich niet gedraagt zoals dat van een goed ambtenaar mag worden verwacht.
Bij de invulling van het goed ambtenaarschap mogen aan sommige functies zwaardere eisen worden gesteld. Dat is bijvoorbeeld het geval bij vertrouwensfuncties.
Het als overheidswerkgever maatregelen overwegen en nemen, die de persoonlijke levenssfeer van ambtenaren aangaan, veronderstelt een zorgvuldige afweging van belangen. De wetgever heeft deze belangenafweging neergelegd in de Ambtenarenwet. Enerzijds dient een ambtenaar zich conform artikel 125a van de Ambtenarenwet te onthouden van de uitoefening van het recht van vereniging en vergadering, indien door uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Anderzijds dient de overheid als werkgever zich conform artikel 125ter Ambtenarenwet als goed werkgever te gedragen. Dit betekent in casu dat de overheidswerkgever een zorgvuldige afweging moet maken, indien hij constateert dat een ambtenaar zich begeeft in een ongewenste omgeving. Het ambtenarenrecht en het integriteitsbeleid bieden voldoende mogelijkheden om als werkgever maatregelen te nemen als sprake is van plichtsverzuim. Strafontslag is daarbij de meest zware maatregel. Ook is ontslag wegens ongeschiktheid mogelijk.
Deelt u de mening dat leden van organisaties die in verband worden gebracht met criminele activiteiten niet in overheidsdienst zouden moeten zijn? Zo ja, over welke mogelijkheden beschikken overheidswerkgevers om dergelijke ambtenaren te ontslaan? Op welke juridische grondslag kan een dergelijk ontslag worden gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een verschil tussen de overheid als werkgever en particuliere werkgevers als het gaat om het verlenen van ontslag aan leden van bijvoorbeeld de Hells Angels of Satudarah? Zo ja, waaruit bestaat dat verschil?
In essentie dient ook in de markt een werknemer zich als een goed werknemer te gedragen en dat houdt in dat hij zijn werkgever geen schade moet berokkenen. De afweging kan echter bij een marktwerkgever tot een andere uitkomst leiden, omdat het oordeel afhankelijk is van taken en functie.
Bent u bereid na te gaan of en in hoeverre ook de rijksoverheid ambtenaren in dienst heeft die lid zijn van motorclubs die in verband worden gebracht met criminele activiteiten?
In antwoord op de vragen 3 en 4 hebben wij reeds aangegeven dat het lidmaatschap van een 1%-motorclub voor iemand in overheidsdienst onwenselijk is.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in zijn contacten met de medeoverheden de norm uitdragen dat ambtenaren ook in privésituaties niet willens en wetens in omgevingen met personen verkeren, die min of meer structureel normen en wetten overtreden en hen verzoeken hieraan aandacht te besteden in bijvoorbeeld de gedragscodes.
De minister voor Wonen en Rijksdienst zal bezien op welke wijze hij deze norm meeneemt bij een actualisatie van de Modelgedragscode Integriteit Sector Rijk. Vooruitlopend hierop zal door de mnister voor Wonen en Rijksdienst door middel van een circulaire de sector Rijk worden geïnformeerd over deze norm.
Als signalen daar aanleiding toe geven zullen leidinggevenden hun medewerkers op een dergelijk lidmaatschap aanspreken en met hen in gesprek gaan over de vraag of dat lidmaatschap al dan niet verenigbaar is met de ambtelijke functie en over eventuele consequenties voor de ambtelijke functie.
Gelet op het voorgaande achten wij een onderzoek als door vragenstellers voorgesteld niet nodig. Met de nu in gang gezette maatregelen zal het doel dat wordt nagestreefd naar onze mening worden bereikt.
Over cosmetische chirurgie en ingrepen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de kortingsactie van Groupon voor cosmetische ingrepen?1
Sinds 2011 is het in België verboden om reclame te maken voor cosmetische chirurgie. Het maken van reclame voor cosmetische ingrepen is in Nederland niet bij wet verboden. De sector heeft zelf normen gesteld met betrekking tot publiciteit. Deze staan in de door de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) opgestelde «Leidraad plastische chirurgie en esthetische behandelingen in particuliere klinieken» (hierna «Leidraad»)). Hierin staat onder andere dat publiciteit op welke wijze dan ook juridisch duidelijk, eerlijk, waarheidsgetrouw en maatschappelijk verantwoord moet zijn. De IGZ hanteert deze Leidraad als veldnorm in het kader van haar toezicht op naleving van de Wet BIG en de Kwaliteitswet Zorginstellingen.
De cosmetische ingrepen zullen bij de kliniek in België plaatsvinden. Hierop is dan ook de Belgische wet- en regelgeving wat betreft de kwaliteit van de geleverde zorg van toepassing. Dit geldt ook voor cosmetische ingrepen die in België worden uitgevoerd op Nederlandse klanten. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de Belgische wet- en regelgeving onvoldoende waarborgen biedt.
Deelt u de zorgen van de beroepsgroep hierover?
Ja
Herinnert u zich de toezegging2 om strenge voorwaarden aan cosmetische ingrepen in brede zin voor private en publieke aanbieders gelijk te trekken, zodat de strenge regels van de beroepsgroep voor iedereen gelden?
Ja
Deelt u de mening dat er meer eerlijke voorlichting moet komen, gericht op risico’s van cosmetische chirurgie en ingrepen? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Een cosmetische ingreep is vaak een ingrijpende behandeling, die in veel gevallen onomkeerbaar is. Voor het ondergaan van een cosmetische ingreep hebben volwassenen een grote eigen verantwoordelijkheid voor het afwegen van het risico. Iedereen die een cosmetische ingreep wil ondergaan moet zich dus goed kunnen informeren en goed geïnformeerd worden, zodat duidelijk is waar de behandeling uit bestaat en welke risico’s eraan verbonden zijn.
In het voorjaar kom ik met voorstellen voor maatregelen om risico’s in de cosmetische sector te verkleinen. Het stimuleren van bewustwording van de risico’s van cosmetische ingrepen zal hier een belangrijk onderdeel van uitmaken.
Deelt u de mening dat reclame als die van Groupon voor cosmetische chirurgie en ingrepen verboden moet worden? Zo ja, hoe gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
Voor volwassenen is het een eigen keuze of zij ingaan op een actie zoals die van Groupon. Zij hebben zelf een grote eigen verantwoordelijkheid voor het afwegen van het risico. In het lopende onderzoek naar de cosmetische sector zal ik de vraag meenemen of het verbieden van dit soort acties kan bijdragen aan het maken van de juiste afweging.
Overigens is ook wetgeving betreffende oneerlijke handelspraktijken van toepassing. De Consumentenautoriteit houdt toezicht op de naleving van de Wet oneerlijke handelspraktijken. Groupon Nederland heeft onlangs naar aanleiding van meldingen van consumenten toegezegd consumenten duidelijker te informeren over onder andere levertijden en bedenktermijnen van de door hen aangeboden kortingsbonnen.
Vindt u België een voorbeeld als het gaat om een reclameverbod voor genoemde ingrepen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een breed actieplan cosmetische chirurgie en ingrepen aan de Kamer te sturen, waarin strenge voorwaarden voor ingrepen, voorlichtingseisen, verbod op reclame en het toezicht en handhaving hierop worden geformuleerd?
Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik aangekondigd dat ik de risico’s in de cosmetische sector beter in kaart wil brengen en welke maatregelen nodig zijn om deze risico’s te verkleinen. In het voorjaar zal ik de Kamer informeren over mijn voorstellen hiervoor.
In hoeverre moet een aanpak van medische missers op dit gebied Europees worden aangepakt?
Zorgverleners die aansprakelijk gesteld kunnen worden voor een handeling die schade aan een patiënt veroorzaakt, kunnen in ieder Europees land via de tucht- of strafrechter, al dan niet gedeeltelijk, uit hun beroep worden gezet. In Nederland acht de tuchtrechter zich ook bevoegd om cosmetische handelingen uitgevoerd door op grond van de Wet BIG zelfstandig bevoegden tuchtrechtelijk te toetsen.
In de zorgsector is het niet zo dat Europese landen elkaars tucht- / stafrechtelijke maatregelen automatisch overnemen. Wel wordt in de meeste EU landen een tucht- of strafrechtelijke sanctie opgelegd in het buitenland meegewogen bij de beslissing of betrokkene zijn beroep mag uitoefenen in dat land. Ik heb in het AO over de informele Europese Raad van 4 en 5 maart aangegeven wat de acties zijn die ik momenteel onderneem en uw Kamer daarover terugrapporteer voor eind mei a.s.
Daarnaast is er bij de herziening van de Europese richtlijn erkenning beroepskwalificaties ook een bepaling opgenomen die bevoegde autoriteiten van beroepen in de gezondheidszorg (arts, apotheker, tandarts, etc.) verplicht om alle lidstaten en de Europese Commissie te waarschuwen indien die beroepsbeoefenaar een (tijdelijk) beroepsverbod opgelegd heeft gekregen in de lidstaat waar hij werkzaam is. Nederland ondersteunt het waarschuwingsmechanisme en maakt zich in de Raad sterk om het uit te breiden tot alle beroepen in de gezondheidszorg.
De brief van de Caribisch Nederlandse Vereniging van fysiotherapeuten met daarin de wijziging van de ziektekostenverzekering op Caribisch Nederland per 1 januari 2013 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Caribisch Nederlandse Vereniging van fysiotherapeuten, alsmede van die van de Eilandsraad van Bonaire en van de bestuurscolleges van de openbare lichamen over de wijziging van de ziektekostenverzekering op Caribisch Nederland per 1 januari 2013?
Ja.
Deelt u de mening dat het aankondigen van nieuwe maatregelen vijf werkdagen voor de inwerkingsdatum van 1 januari 2013 bestuurlijk onbehoorlijk is? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 209 van de WolBES? Heeft u tijdig overleg gevoerd over de beperkingen met betrekking tot fysiotherapie en mondzorg? Zo ja, wanneer en met wie?
In de Regeling aanspraken zorgverzekering BES (Stcrt. 2011, nr. 833) zijn de ruimere aanspraken fysiotherapie en mondzorg voor Caribisch Nederland zeer duidelijk als tijdelijk omschreven en is ook duidelijk omschreven dat deze tijdelijkheid heel beperkt zou worden opgevat. Dit betekent dat van jaar tot jaar zou worden bekeken of verlenging wenselijk is. Daarbij is er wel degelijk al eerder gecommuniceerd en aangekondigd dat er maatregelen zouden worden getroffen om de groei van de zorguitgaven wat meer te beheersen. In het najaar 2012 bleek immers dat de uitgaven van 2011 a 50 mln. euro, in 2012 niet tot ruim zestig maar tot ruim 80 mln. euro zouden groeien. Eind augustus en begin november 2012 is door mijn ambtenaren, richting bestuurscolleges van alle drie de eilanden gecommuniceerd dat deze zeer forse groei van de uitgaven maatregelen vergt, wellicht ook in de sfeer van het beperken van de aanspraken. Ook is aangegeven dat werd overwogen om de situatie zoveel mogelijk gelijk te trekken met de situatie in Europees Nederland. Ik ben het met u eens dat vijf werkdagen tussen de aankondiging van de pakketmaatregelen en de ingang van de maatregelen te kort is. Daarom is besloten tot een overgangsperiode van een half jaar conform de gangbare praktijk in Europees Nederland.
Ik heb u in mijn brief van 21 januari jl. daarover geïnformeerd. De ingangsdatum van de maatregelen is 1 juli 2013.
Met betrekking tot artikel 209 WolBES merk ik het volgende op.
Dit artikel voorziet in het derde lid in een inspraakregeling voor de openbare lichamen over ingrijpende beleidsvoornemens, waarin een specifieke voorziening wordt getroffen voor alleen de openbare lichamen. Enerzijds is, strikt genomen, de bepaling i.c. niet van toepassing. Het gaat hier immers niet om maatregelen die alleen ten aanzien van de openbare lichamen worden genomen, maar om maatregelen die op dezelfde wijze het Europees deel van Nederland treffen.
Anderzijds geldt in het Caribisch deel van Nederland ter zake van de zorgverzekering specifieke BES-wetgeving. In zoverre betreffen de aangekondigde beleidsvoornemens dus wel specifiek de openbare lichamen en kan gesteld worden dat art. 209, derde lid, wel van toepassing is.
De vorm van de inspraak is vrij en kan naar mijn mening in situaties als de onderhavige door middel van een uiteenzetting van de voorgenomen beleidswijzigingen.
Voor de toekomst zal ik de procedure rond pakketbeslissingen voor Caribisch Nederland en Europees Nederland gelijk trekken. Dat betekent dat ik beslissingen over pakketmaatregelen bekend zal maken vóór 1 juli van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de pakketwijzigingen ingaan. Dit geeft een standaardtermijn van een half jaar en zorgt ervoor dat iedereen voldoende tijd heeft zich op de maatregelen voor te bereiden. Voorafgaand daaraan zal ik uiteraard de betrokkenen consulteren.
Hoe groot is de verkorting van de aanvankelijke termijn waarop de aanspraken van het basispakket gelijk getrokken zouden worden met Europees Nederland?
Bij het opstellen van de oorspronkelijke overgangsregelingen voor fysiotherapie en mondzorg is geen sprake geweest van een specifieke termijn waarin de overgangsregelingen van kracht zouden zijn. Strikt genomen kan dan ook niet gesproken worden van een verkorting van een aanvankelijk geplande termijn. Duidelijk was wel dat de maatregelen tijdelijk zouden zijn. Bij de eenmalige gebitssaneringen voor 18 jaar en ouder is destijds wel rekening gehouden met circa drie jaar.
De ontwikkeling van de uitgaven in de tweede helft van 2012 en het bewaren van het draagvlak in het Europese deel van Nederland voor de bijdrage die aan de Europees Nederlandse burgers wordt gevraagd aan de zorguitgaven in Caribisch Nederland, hebben mij doen besluiten tot het nu treffen van maatregelen tot beheersing van de uitgavenontwikkeling, waar het min of meer in lijn brengen van de aanspraken met die in Nederland er één van is. Het pakket in Caribisch Nederland wijkt overigens op onderdelen nog steeds af van het pakket in Europees Nederland.
Hoe verhouden de maatregelen met betrekking tot het basispakket zich tot het feit dat inwoners op de BES-eilanden zich bijvoorbeeld voor fysiotherapie en mondzorg niet aanvullend kunnen verzekeren?
Het al dan niet beschikbaar zijn van aanvullende verzekeringen is voor mij geen doorslaggevende factor bij de beslissing om de aanspraken in het basispakket te versmallen.
Het argument dat er op de eilanden geen aanvullende verzekeringen worden aangeboden en de mensen zich hier in Europees Nederland wel aanvullend kunnen verzekeren verandert naar mijn mening niet veel aan het effect van de maatregel. In Europees Nederland schrappen per 1 januari 2013 grote groepen mensen, ook met lage inkomens, hun aanvullende verzekeringen. Dat is ook geen reden om een ruimere regeling in de basisverzekering voor fysiotherapie en tandheelkunde op te nemen voor deze groepen.
Waarom is er gekozen voor een korte overgangstermijn van een half jaar voor alleen lopende behandelingen, terwijl in die periode het zeer onwaarschijnlijk is dat bewoners zich aanvullend kunnen verzekeren? Wat betekent dit voor de zorgplicht van zorgverzekeraars?
Onder verwijzing naar mijn brief van 21 januari 2013 wijs ik u er op dat er is gekozen voor een overgangsregeling die in feite uitstel van de maatregel mondzorg en fysiotherapie tot 1 juli 2013 betekent. Zoals bij vraag drie al is toegelicht beschouw ik dit half jaar als ruim voldoende voor een normale overgang naar de nieuwe situatie. Net zoals we dat in Europees Nederland gewend zijn. Ik zie derhalve geen enkel probleem voor het nakomen van de zorgplicht van en door het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland. Dat er op korte termijn een aanvullende verzekering komt is inderdaad niet waarschijnlijk. De overgangstermijn is daar overigens ook niet voor bedoeld.
Wat betekent dit voor de aanbieders van bijvoorbeeld mondzorg en fysiotherapie? Verwacht u dat er meer zorgvraag bij huisartsen en specialisten terecht komt en dat patiënten langer in een instelling verblijven?
De verwachting of vrees dat een teruglopende vraag zal leiden tot het geheel verdwijnen van de voorzieningen als fysiotherapie en tandheelkundige zorg van de eilanden is niet waarschijnlijk.
Voor de fysiotherapie zal dit welhaast zeker gevolgen hebben voor enkele praktijken in Bonaire. Voor de Bovenwinden is de fysiotherapie veel dunner belegd en zal zeker leiden tot een afslanking van de voorzieningen aldaar. Ik kan niet beoordelen wat dit betekent voor besluitvorming over de voortzetting van de praktijk door de betreffende beroepsbeoefenaren.
Ik verwacht hoe dan ook niet dat alle tandartsen en fysiotherapeuten van de eilanden zullen verdwijnen. Net als in het basispakket in het Europese deel van Nederland blijven delen van de fysiotherapie en mondzorg in Caribisch Nederland wel degelijk onderdeel uitmaken van het verzekerde pakket. Er blijven dus de nodige zaken vergoed worden in het zorgverzekeringspakket.
Voor fysiotherapie gaat het hierbij om de vergoeding van fysiotherapie voor jongeren tot 18 jaar en de vergoeding vanaf de 21e behandeling voor mensen van 18 jaar en ouder in geval van een chronische aandoening die op de chronische lijst staat. Dit geldt per aandoening en niet per kalenderjaar. Voorts blijven in geval van urine-incontinentie de eerste 9 behandelingen bekkenfysiotherapie vergoed. Revalidatiezorg maakt onderdeel uit van de aanspraak ziekenhuiszorg en kan dus daar worden aangeboden.
Voor tandheelkundige zorg geldt voor kinderen en jongeren tot 18 jaar dat de basisverzekering de meeste tandartsbehandelingen vergoedt. Tandheelkundige zorg voor volwassenen zit niet in het basispakket. Chirurgische tandheelkundige zorg, een uitneembaar kunstgebit en in sommige gevallen bijzondere tandheelkundige zorg worden wel vergoed uit het basispakket.
Ik verwacht niet dat de versobering van de zorgaanspraken er toe zal leiden dat er veel meer zorgvraag bij huisartsen en specialisten terecht komt of dat patiënten veel langer in een instelling zullen verblijven.
Wat betekenen deze maatregelen voor de koopkracht van de bewoners op de BES-eilanden?
Dat enkele zorgvoorzieningen nu deels buiten het pakket zullen vallen zou kunnen leiden tot een koopkrachtverlies. Echter het effect op het inkomen is geheel afhankelijk van het gebruik van de dienst.
Indien er tijdig een adequate aanvullende verzekering komt, kan de Nederlandse Zorgautoriteit dan monitoren of en hoeveel zorgverzekeraars toelatingseisen voor verzekerden opleggen?
Als er onverwacht alsnog tijdig een aanvullende verzekering zou worden aangeboden aan de inwoners van Caribisch Nederland, dan ben ik zeker bereid om met de Nederlandse Zorgautoriteit in overleg te treden over de vraag of zij wat monitoren betreft een rol willen en kunnen spelen.
Bent u bereid om met de zorgaanbieders op de BES-eilanden in gesprek te gaan om alternatieven te onderzoeken en hierover afspraken te maken?
Gezien de financiële ontwikkelingen in de economie en de ontwikkelingen van de zorgkosten zullen we er ook in de komende jaren scherp op moeten blijven dat de zorgkosten beheersbaar blijven. Daarbij is alle denkkracht nodig om voorstellen ten aanzien van effectieve maatregelen en bezuinigingen te beoordelen en op waarde te schatten. Ik nodig daarvoor iedereen van harte uit. De besluiten ten aanzien van het pakket die zijn genomen gaan later in, om iedereen de kans te geven om zich hierop goed voor te kunnen bereiden. Ik hecht aan deze overgangstermijn en heb derhalve geen ruimte om de besluitvorming uit te stellen of te herzien.
Het belang van een onafhankelijk Onderzoeksraad voor Veiligheid |
|
Alexander Pechtold (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel waarin de voormalige voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangeeft dat de spanningen tussen de Onderzoeksraad en ministeries hoog kunnen oplopen?1
Ja.
Deelt u het belang van een onafhankelijke Onderzoeksraad voor het vormen van een zuiver beeld van de feiten van een voorval en het trekken van objectieve conclusies?
Ja.
Kan de wettelijke ophanging van de Onderzoeksraad als zelfstandig bestuursorgaan onder het ministerie van Veiligheid en Justitie voor spanningen met het ministerie zorgen en risico’s veroorzaken voor de vereiste onafhankelijke positie van de Onderzoeksraad? Is het niet zo dat het buitengewoon ingewikkeld kan worden om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de dienst waarmee je tegelijk ook onderhandelingen moet voeren over het budget? Zo nee, waarom niet?
Hoe garandeert u de onafhankelijkheid van de Onderzoeksraad als het ministerie van Veiligheid en Justitie betrokken wordt bij een onderzoeksonderwerp van de Onderzoeksraad? Hoe voorkomt u dat zo’n onderzoek invloed kan hebben op de financiële positie van de Onderzoeksraad?
Is het voor de legitimiteit en het gezag van de Onderzoeksraad niet noodzakelijk om te beschikken over voldoende eigen budget en een eigen gekwalificeerde staf? Is het hiervoor een volledige rechtspersoonlijkheid van de Onderzoeksraad niet wenselijkheid?
Voor het gezag van de raad is het inderdaad noodzakelijk dat de raad beschikt over een voldoende gekwalificeerde staf en over voldoende middelen. Of dat het geval is, is in eerste instantie aan de raad om te beoordelen. Mij is niet bekend dat bij de raad ter zake thans bijzondere zorgen leven.
Op grond van artikel 2, derde lid, van de rijkswet, heeft de raad rechtspersoonlijkheid.
Bent u bereid om de schijn van externe beïnvloeding of de mogelijke risico’s voor de onafhankelijkheid van de Onderzoeksraad te voorkomen door een herziening in de ophanging van de Onderzoeksraad?
Uit het voorgaande mag blijken dat er mijns inziens afdoende waarborgen zijn voor een onafhankelijk functioneren van de raad. Indien en voor zover uit de, wettelijk voorgeschreven evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de raad, iets anders zou blijken, zal ik daar vanzelfsprekend op reageren. Het belang van de onafhankelijkheid van de raad onderschrijf ik immers ten volle.
Wat zijn de voor- en nadelen als de Onderzoeksraad wordt opgehangen aan het parlement of een college wordt met vergelijkbare structuur als de Algemene Rekenkamer? Zou zo’n ophanging de risico’s voor de onafhankelijke positie van de Onderzoeksraad en de schijn van externe beïnvloeding verminderen?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich de kritiek van de voormalige voorzitter van de Onderzoeksraad op de benoemingswijze van zijn opvolger?2
Ja.
Deelt u de mening dat de benoemingsprocedure van de leden van de Onderzoeksraad ook moet gebeuren vanuit het perspectief van volledige onafhankelijkheid van de raad en zonder schijn van politieke benoemingen door het kabinet?
Ja.
Herinnert u zich uw afspraak met de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad om de benoemingsprocedure zowel ten aanzien van de leden als van de voorzitter op mogelijke onvolkomenheden te bezien?3
Ja.
Bent u nog steeds bereid om bij de volgende evaluatie van de Rijkswet Onderzoeksraad in 2013 een eventuele versterking van de rol van de Kamer bij de benoemingswijze van de leden van de Onderzoeksraad te betrekken?
Bij de totstandkoming van de hier van belang zijnde artikelen 6 en 7 van de rijkswet is bepaald dat de keuze van de leden van de raad op zodanige wijze geschiedt dat alle relevante deskundigheid in de raad aanwezig is (artikel 7, derde lid). Vanzelfsprekend, gelet ook nu weer op de onafhankelijkheid van de raad, is de vraag of hieraan voldaan is in eerste instantie ter beoordeling aan de Voorzitter van de raad. Met hem ben ik van mening dat met de huidige bemensing van de raad, aangevuld met de buitengewone leden, voldoende kennis en ervaring beschikbaar is voor de uitoefening van de aan de raad toebedeelde verantwoordelijkheden.
Na ommekomst van de evaluatie zal de optimale samenstelling van de Raad nogmaals worden bezien. Tot dat tijdstip worden de vacatures aangehouden.
Mijn toezegging, gedaan in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Schouw is onderdeel van de opdracht aan de Commissie en doe ik hiermee op deze wijze gestand.6
Klopt het dat per 1 februari 2013 de benoemingstermijn van de leden van de Onderzoeksraad mr. A. Brouwer-Korf, prof. dr. ing. F.J.H. Mertens en dr. ir. J.P. Visser zal verstrijken? Klopt het dat op 1 februari 2013 prof. dr. P.L. Meurs als nieuw raadslid zal worden genoemd en pr.dr. E.R. Muller tot vice-voorzitter van de Onderzoeksraad wordt benoemd?
Ja.
Klopt het dat de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voornemens is om door te gaan met maar drie leden? Hoe verhoudt dit voornemen zich met artikel 6, eerste lid, van de Rijkswet Onderzoeksraad, dat bepaalt dat de raad uit vijf permanenten leden bestaat?
Zie antwoord vraag 11.
Betekent het voornemen van de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksplan dat u van plan bent om het aantal leden van de Onderzoeksraad te herzien? Hoe gaat u garanderen dat de Onderzoeksraad aan de huidige wettelijke vereiste van vijf permanenten leden voldoet? Kunt u de Kamer volledig en vooraf informeren over de sollicitatieprocedure van de twee nog ontbrekende permanenten leden, zodat de benoemingsprocedure tegen het licht gehouden kan worden?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om deze vragen voor 1 februari 2013 te beantwoorden?
Ja.
De zelfmoord van een Russische activist |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Russische activist A.D. zelfmoord heeft gepleegd in een Rotterdams detentiecentrum?1
Ja.
Kloppen de berichten dat de activist betrokken was bij het ontwerpen van Russische raketten? Was hij in die hoedanigheid op de hoogte van staatsgeheimen? Is het waar dat hij wegens zijn politieke activiteiten bedreigd werd door de Russische autoriteiten en om die reden asiel heeft aangevraagd in Nederland?
Ik hanteer het uitgangspunt om terughoudend om te gaan met het verstrekken van informatie over individuele zaken aan de Tweede Kamer. Over de inhoud van een relaas worden in zijn algemeenheid geen mededelingen gedaan, ook niet na het overlijden van de betrokken vreemdeling.
Wat was de reden dat hij al naar een detentiecentrum was overgebracht, terwijl zijn beroepsprocedure nog liep? Kunt u uitsluiten dat zijn zelfdoding gerelateerd is aan het verloop van zijn asielprocedure?
Naar aanleiding van dit incident heb ik de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) gevraagd een onderzoek te starten. De onderzoeksvraag behelst: «Is zorgvuldig gehandeld door de overheid bij het in bewaring stellen van betrokkene, en gedurende de periode dat betrokkene in vreemdelingenbewaring verbleef? Dit omvat ook de handelwijze en alertheid van de verschillende ketenpartners betreffende de eerdere medische toestand van betrokkene, alsmede de overdracht van relevante informatie rondom de toestand van betrokkene tussen deze ketenpartners.» In antwoord op uw vraag, kan ik alleen melden dat ik de bevindingen van het onderzoek afwacht.
Wat is het beleid van de regering met betrekking tot politieke vluchtelingen uit bijvoorbeeld Rusland? Is de huidige mensenrechtensituatie in Rusland van invloed op dit beleid?
Er geldt geen bijzonder beleid ten aanzien van de Russische Federatie. De asielaanvraag van een vreemdeling uit Rusland, die stelt te worden vervolgd om politieke redenen, wordt steeds individueel beoordeeld. Dit betekent dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op zorgvuldige wijze beoordeelt of de individuele omstandigheden van de betrokken asielzoeker tot gevolg hebben dat hij bescherming nodig heeft. Bij deze beoordeling betrekt de IND informatie over de (mensenrechten)situatie in het land van herkomst van degene die asiel aanvraagt, in dit geval Rusland.
Bent u bereid deze vragen, zo nodig vertrouwelijk, met spoed te beantwoorden?
Ja.
Het verklaren van een beschermd dorpsgezicht door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed |
|
Erik Ziengs (VVD), Agnes Wolbert (PvdA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Toch bescherming Dorp»1 waarin wordt bericht dat het dorp Ruinerwold als beschermd dorpsgezicht door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wordt aangewezen, ondanks dat een raadsmeerderheid van de gemeenteraad van de gemeente de Wolden en de Gedeputeerde Staten van Drenthe zich tegen deze aanwijzing heeft uitgesproken?
Ja.
Kunt u kort de aanwijzingsprocedure schetsen op basis waarvan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed tot een aanwijzing komt van een beschermd dorpsgezicht? Bent u van mening dat het oordeel van de betreffende gemeente en provincie daarbij leidend moeten zijn en dat de Rijksdienst dit oordeel niet zomaar naast zich neer kan leggen?
De aanwijzingsprocedure is omschreven in de Monumentenwet 1988. De procedure start wanneer ik mijn voorstel tot aanwijzing stuur aan de gemeenteraad, Gedeputeerde Staten en aan de Raad voor Cultuur. Zij brengen binnen vaste termijnen een advies uit aan mij en aan de Minister van I en M. Wij beiden beslissen over de aanwijzing binnen 16 maanden na verzending van het voorstel. Ons besluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant en er wordt melding van gedaan in dag en nieuwsbladen en aan de Gemeenteraad, Gedeputeerde Staten en aan de Raad voor Cultuur. De cultuurhistorische waarden zijn bij de aanwijzingsprocedure leidend, maar de adviezen van de gemeenteraad en van Gedeputeerde Staten spelen een belangrijke rol bij de afweging tot het besluit. In het geval van Ruinerwold hebben de Raad voor Cultuur, de provincie Drenthe en de gemeente De Wolden advies uitgebracht en kan besloten worden over de aanwijzing.
Bent u van mening dat er bij de besluitvorming van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in de casus Ruinerwold voldoende rekening is gehouden met de lokale besluitvorming en de adviezen van de gemeente en de provincie in kwestie?
Het aanwijzingsbesluit is nog niet genomen. Bij de besluitvorming zal ik de adviezen van de Gemeenteraad en van de provincie Drenthe betrekken. Overleg met het gemeentebestuur ligt daarbij in de rede.
De gemeente De Wolden geeft gemotiveerd aan dat het zelfstandig in staat is om het betrokken gebied te beschermen en te beheren, waarom wordt er dan toch overgegaan tot een beschikking vanuit de Rijksdienst om het gebied een tot een beschermd dorpsgezicht te verklaren?
Door het destijds landelijk uitgevoerde Monumenten Inventarisatie Project (MIP) zijn de cultuurhistorische waarden van Ruinerwold aangemerkt als van nationaal belang. De onafhankelijke Commissie Bescherming en Ontwikkeling, waarin vertegenwoordigers zaten van VNG en IPO, heeft Ruinerwold dientengevolge in de jaren negentig voorgedragen voor rijksbescherming, samen met 160 andere stads- en dorpsgezichten. De aanwijzing is gericht op de lange termijn en beoogt daarmee niet alleen nu, maar ook de toekomst een goede omgang met ons cultureel erfgoed van nationaal belang.
Kunt u aangeven welke gevolgen het aanwijzen van een beschermd dorpsgezicht heeft voor de mogelijkheden om economische ontwikkelingen te ontplooien in dit gebied? In hoeverre kan de aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht leiden tot verminderde mogelijkheden voor economische activiteiten?
De aanwijzing van een gebied als beschermd stads- of dorpsgezicht beoogt toekomstige ontwikkelingen niet te belemmeren. De aanwijzing verplicht gemeenten om een beschermend bestemmingsplan ten aanzien van de benoemde karakteristieken vast te stellen. In een dergelijk bestemmingsplan houdt de gemeente rekening met toekomstige ontwikkelingen en stemt deze af op de karakteristieke historisch ruimtelijke structuur en de bebouwing.
Door de aanwijzing wordt een aantal bouwactiviteiten vergunningplichtig. De vergunningplicht is bedoeld als een extra instrument voor kwaliteitsborging, naast hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld. Een vergunningplicht betekent niet dat ontwikkelingen niet meer mogelijk zijn, maar dwingt het bevoegde bestuursorgaan (in dit geval de gemeente) tot het maken van een afweging tussen het belang van het beschermde gezicht en het belang van de aanvrager. De gemeente beslist daarover, niet het rijk.
Kunt u aangeven welke gevolgen het aanwijzen van een beschermd dorpsgezicht heeft voor de mogelijkheden om zonnepanelen en zonneboilers te plaatsen? In hoeverre denkt u dat de aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht kan leiden tot verminderde mogelijkheden voor duurzame energieopwekking?
In een beschermd stads- of dorpsgezicht is het plaatsen van zonnepanelen en zonneboilers op het achterdakvlak -niet zichtbaar vanaf de openbare ruimte- vergunningvrij. Op het voor- of zijdakvlak is een vergunning nodig. De aanwijzing van een beschermd gezicht maakt duurzame energieopwekking niet onmogelijk. In het beschermde dorpsgezicht Wilhelminaoord/Frederiksoord in de provincie Drenthe worden nieuwe koloniewoningen gebouwd met zonneboilers en met zonnepanelen. In beschermde stads- en dorpsgezichten is een extra afweging nodig door de gemeente die er op toeziet dat de karakteristieke waarden van een dorp of stad niet onevenredig worden geschaad. Maar ook dan is het de gemeente zelf die de beslissing neemt.
Het bericht ‘EU: China dupeert Europese staalmarkt.’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw analyse over de analyse van de Europese Commissie waarin wordt geconcludeerd dat China illegale subsidies verstrekt aan zijn staalindustrie en daarmee de concurrentiepositie van Europese staalproducenten ondermijnt? 1
De analyse van de Europese Commissie betreft een vertrouwelijk document in het kader van een lopend antisubsidie onderzoek. Ik kan dan ook niet inhoudelijk ingaan op deze analyse.
Hoe staat het kabinet tegenover het advies van de Europese Commissie om de invoer van Chinees voorgelakt staal tot 50 procent aan importbelasting op te leggen in de vorm van zogeheten «compenserende rechten»?
Wanneer de Europese Commissie een voorstel doet voor het instellen van compenserende rechten, dan beoordeelt het kabinet dit voorstel op een aantal aspecten, namelijk de aanwezigheid van handelsverstorende subsidies, de geleden schade door de Europese producenten, het verband tussen de subsidies en de geleden schade en het bredere belang van de Unie (inclusief de belangen van handelaren en gebruikers).
Ook in de huidige zaak kijkt het kabinet naar deze aspecten. Indien er sprake is van handelsverstorende subsidies en de Europese producenten schade ondervinden als gevolg van deze subsidies, dan staat het kabinet in principe achter het instellen van compenserende rechten om zo het level playing field te herstellen.
Kunt u aangeven welke juridische status dit rapport van de Europese Commissie heeft? Welke procedure doorloopt het eventuele opleggen van protectionistische maatregelen door de Europese Commissie?
De Europese Commissie is sinds 22 februari 2012 bezig met het antisubsidie onderzoek naar gecoat staal uit China. Daarnaast is de Commissie sinds 21 december 2011 bezig met een antidumping onderzoek naar gecoat staal uit China. Het antidumping onderzoek heeft in september 2012 geleid tot het instellen van een voorlopig antidumping recht van 13,2 tot 57,8% van de douanewaarde, afhankelijk van de Chinese producent. Het antisubsidie onderzoek heeft niet geleid tot het opleggen van een voorlopig compenserend recht.
Het antisubsidie onderzoek moet binnen 13 maanden na aanvang leiden tot een beslissing over het al dan niet instellen van compenserend recht en het antidumping onderzoek moet binnen 15 maanden leiden tot een beslissing over het al dan niet instellen van een antidumping recht. Dat betekent dat beide procedures uiterlijk 21 maart 2013 moeten zijn afgerond. Daartoe moet de Europese Commissie eerst haar voorstellen presenteren aan de lidstaten in het Anti-dumping Comité. Vervolgens gaan de voorstellen via de Raadswerkgroep Handelsvraagstukken naar de Raad van Ministers. De lidstaten kunnen in de Raad de voorstellen van de Europese Commissie met enkelvoudige meerderheid aanvaarden of verwerpen.
Heeft het onderzoek van de Europese Commissie zich alleen gericht op China of zijn ook andere belangrijke staal producerende landen zoals de Verenigde Staten en Brazilië in het rapport meegenomen?
De antisubsidie en antidumping onderzoeken richten zich alleen op gecoat staal uit China. Dat is waar de Europese industrie (de «klagende partij») om heeft gevraagd.
Wat is de visie van het kabinet op het voornemen van de Europese Commissie om nieuwe anti-subsidieheffingen tot 50 procent in te voeren op beklede staalproducten uit China?
Ik neem aan dat u met beklede staalproducten bedoelt gecoat staal. Zie antwoord op vraag 2.
Wat is de inzet van het kabinet binnen de Europese Unie om de positie van de Nederlandse staalindustrie zo goed mogelijk te waarborgen?
De basismetaalindustrie waar de staalindustrie een onderdeel van is, is een belangrijke industrie voor Nederland. Het zorgt voor een bijdrage aan de werkgelegenheid van 20 000 mensen en een bruto toegevoegde waarde van bijna € 2 miljard per jaar. De industrie exporteert jaarlijks voor bijna € 6 miljard wereldwijd, maar voornamelijk binnen Europa. Het kabinet volgt de concurrentiepositie van deze sector op Europees en mondiaal niveau en streeft daarbij naar handhaving van een level playing field.
Nederland kijkt met interesse naar het lopende overleg in Europa over de moeilijke situatie van de staalindustrie op dit moment. Nederland zal deelnemen aan de High Level Roundtable voor de staalindustrie, waarvan de eerstvolgende bijeenkomst plaats zal vinden op 12 februari aanstaande. Daar zullen voorstellen worden gedaan om het concurrentievermogen te vergroten op het gebied van energie, klimaatbeleid, duurzaamheid, R&D, handel, grondstoffen, werkgelegenheid en scholing.
Moslimextremisten in de krijgsmacht |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Belgisch leger kan extremisten niet ontslaan» en «Defensie volgt islamitische militairen»?1 2
Ja.
In hoeverre zijn moslimextremisten geïnfiltreerd in de Nederlandse krijgsmacht? Hoeveel Nederlandse militairen met salafistische of andere extremistische opvattingen worden op dit moment in de gaten gehouden door Defensie?
Zoals ik uiteen heb gezet bij het wetgevingsoverleg Personeel op 3 december jl.
(Kamerstuk 33 400 X, nr. 23) levert de MIVD een belangrijke bijdrage aan de veiligheid van Defensie, onder andere in het kader van de veiligheidsonderzoeken en de contra-inlichtingentaak. Over operationele aangelegenheden van de MIVD kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Heeft u net als uw Belgische collega geen enkele juridische basis om moslimextremisten uit de krijgsmacht te verwijderen? Zo nee, welke juridische mogelijkheden heeft u hier?
Iedere militair moet beschikken over een verklaring van geen bezwaar (VGB). Wanneer er aanleiding is te veronderstellen dat er onvoldoende waarborgen zijn dat de betreffende militair zijn functie getrouwelijk kan vervullen, wordt de VGB ingetrokken. Dit leidt in de meeste gevallen tot ontslag. Voor een intrekkingbesluit gelden de gebruikelijke bezwaar- en beroepstermijnen. Een onderzoek naar de betrouwbaarheid van een medewerker wordt uitgevoerd door de MIVD.
Welke risico’s vormen de moslimextremisten in de Belgische krijgsmacht voor de veiligheid van Nederland en onze militairen, gezien de intensieve maritieme samenwerking en integratie tussen beide landen alsmede andere samenwerkingsinitiatieven zoals het Beneluxleger?
Wanneer daar aanleiding toe is, worden maatregelen genomen. Ik heb geen indicaties dat dit nu aan de orde is.
Bent u bereid om moslimextremisten, indien aanwezig binnen Defensie, zo snel mogelijk uit de Nederlandse krijgsmacht te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid de samenwerking met de Belgische krijgsmacht op te schorten als blijkt dat Belgische moslimextremisten betrokken zijn bij samenwerkingsverbanden tussen Nederland en België? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De signalen van misstanden in justitiële jeugdinrichtingen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de recente berichten over misstanden in justitiële jeugdinrichtingen?1 2
Vanzelfsprekend neem ik deze berichten, zoals ieder bericht over de justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s), zeer serieus. Ik heb grondig uitgezocht wat er feitelijk in beide inrichtingen aan de hand is en heb, waar nodig, passende maatregelen getroffen.
Wat is er precies aan de hand in de justitiële jeugdinrichting die in de uitzending van PowNews aan de orde komt?3 Over welke inrichting gaat dit?
Het beeld zoals wordt geschetst in de uitzending van Pownews op 16 januari 2013 over de inrichting, te weten JJI Amsterbaken, herken ik grotendeels niet. Een aantal uitspraken van de jeugdige in kwestie is aantoonbaar onjuist, zoals de opmerking over het ontbreken van behandeling in JJI’s en dat een aantal jeugdigen niet is teruggekeerd van hun verlof. Alle gedetineerde jeugdigen volgen een behandelprogramma, onafhankelijk van de duur van hun verblijf in een JJI, en de jeugdigen uit de betreffende inrichting die zich hebben onttrokken aan hun begeleiding tijdens verlof, zijn teruggekeerd. Wel blijkt uit navraag bij Amsterbaken dat er softdrugs en mobiele telefoons zijn aangetroffen bij kamercontroles. De inrichting heeft passende ordemaatregelen toegepast jegens de jeugdigen in kwestie en de contrabande in beslag genomen. Tevens heeft de inrichting de controles aangescherpt om de ongewenste invoer van verboden middelen en goederen beter tegen te gaan. Er zijn geen aanwijzingen dat het personeel van de betreffende JJI betrokken is geweest bij de invoer van contrabande.
Wat is uw reactie op de kritiek dat er bij de uitvoering van de PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor eugdigen, ook wel «jeugd-tbs») nauwelijks sprake is van concrete behandeling van de (gedrags)problemen van de jeugdige?
Van een gebrek aan concrete behandeling is geen sprake. Sinds 2010 werken alle JJI’s met de basismethodiek YOUTURN, waarmee gedurende de eerste drie maanden van het verblijf in een JJI voor alle gedetineerde jeugdigen is voorzien in een basisaanbod aan behandeling, gericht op het aanleren van een aantal basisvaardigheden. Voor jeugdigen die langer dan drie maanden in een JJI verblijven, dus ook de jeugdigen die zijn veroordeeld tot een PIJ-maatregel, wordt een individueel behandeltraject samengesteld. Afhankelijk van de persoonlijke problematiek (risicofactoren) worden – aanvullend op de basismethodiek YOUTURN – één of meerdere gedragsinterventies ingezet.
Jeugdigen die veroordeeld zijn tot een PIJ-maatregel, behoren tot de zwaarste categorie probleemjongeren uit ons land. Een aantal van deze jeugdigen is nauwelijks (intern) te motiveren tot positieve gedragsverandering. Hoewel ook deze jeugdigen worden verplicht tot deelname aan het behandelprogramma, ligt de succesfactor van de gedragsverandering vooral bij de jeugdige zelf.
Wat is er precies aan de hand in justitiële jeugdinrichting Teylingereind?4 Zijn er medewerkers van deze jeugdinrichting mishandeld? Zo ja, hoe vaak heeft zich dit de afgelopen maanden voorgedaan? Welke sancties zijn opgelegd aan de daders?
Teylingereind kampte in het najaar van 2012 met flinke leegstand, waardoor met name de kortverblijfgroepen tijdelijk schaars bezet waren met jeugdigen. Begin december 2012 nam de bezetting van één groep in korte tijd explosief toe: een toename van twee naar tien jeugdigen binnen één week. Een dergelijke snelle instroom heeft invloed op het leefklimaat en de dynamiek op de groep, hetgeen gepaard is gegaan met (tijdelijke) onrust. In deze periode heeft zich een tweetal incidenten voorgedaan. Nadien is de rust weergekeerd in Teylingereind.
Op 3 januari 2013 is er sprake geweest van een ordeverstoring in Teylingereind. Vier jongens weigerden zich te laten insluiten en hebben vernielingen aangericht. De jongens hebben een ordemaatregel opgelegd gekregen en zijn tijdelijk overgeplaatst naar een andere JJI. Nadien zijn de vier jongens teruggekeerd naar Teylingereind.
Op 26 december 2012 heeft een jongen een personeelslid een gebroken neus geslagen, nadat de jeugdige werd aangesproken op zijn negatieve gedrag. Hij is ter correctie overgeplaatst naar JJI Den Hey-Acker, alwaar hij momenteel een individueel programma volgt. Tegen de jeugdige is tevens aangifte gedaan. Een dergelijk incident heeft zich in 2012 niet vaker voorgedaan.
Is er in deze inrichtingen op dit moment nog steeds sprake van binnengesmokkelde drugs en mobieltjes? Is er, zodra signalen hiervan bekend werden (vanwege op youtube gezette filmpjes of anderszins) direct adequaat tegen opgetreden? Zijn de controles in beide inrichtingen geïntensiveerd? Zijn hier recent jongeren op betrapt? Welke sancties zijn hen opgelegd?
In de JJI’s geldt een totaalverbod op het bezit en gebruik van drugs en mobiele telefoons. Naar aanleiding van de berichten in de media zijn de reguliere controles op het bezit van contrabande direct aangescherpt. Tevens maken Amsterbaken en Teylingereind nu standaard gebruik van een zogenaamde Mobifinder, een hulpmiddel voor het vinden van mobiele telefoons. De intensivering van de controles heeft geleid tot een aantal vondsten. Bij bezit van contrabande worden direct passende maatregelen toegepast, zoals het uitstellen van verlofactiviteiten. Tevens worden de verboden middelen onmiddellijk in beslag genomen en worden de ouders van de jeugdige in kwestie op de hoogte gesteld.
Zijn er aanwijzingen dat er personeelsleden betrokken zijn geweest bij het doorlaten van verboden goederen in deze inrichting? Zo ja, op welke wijze wordt dit onderzocht?
Nee, hier zijn geen aanwijzingen voor. Personeel wordt structureel gecontroleerd op de invoer van verboden goederen. Alle personeelsleden dienen zich bij binnenkomst in de JJI «piepvrij» door de detectiepoort te bewegen, hun tassen worden gecontroleerd op verboden goederen, en er geldt een verbod in alle JJI’s op de invoer van privételefoons. Indien in strijd wordt gehandeld met de gedragscodes die gelden voor het personeel, treft de directie van de inrichting maatregelen. Dit kan variëren van een disciplinaire aanwijzing tot ontslag op staande voet. Er wordt een actief aangiftebeleid gehanteerd, waarover afspraken zijn gemaakt met de lokale politie.
Hoe ernstig is naar uw oordeel de situatie in beide jeugdinrichtingen? Welke maatregelen worden er genomen om de situatie te verbeteren?
Zoals reeds gezegd, neem ik de berichten zeer serieus. Na onderzoek blijken er echter geen aanwijzingen dat de incidenten, genoemd in de media, het gevolg zijn van structurele tekortkomingen in beide JJI’s. Ook qua cijfers inzake onttrekkingen en het aantreffen van contrabande laten beide inrichtingen geen opvallendheden zien. Ik zie dan ook geen noodzaak tot het treffen van structurele maatregelen jegens deze JJI’s. Wel verwacht ik van hen extra alertheid in het naleven van het totaalverbod op de invoer, het bezit en het gebruik van verboden middelen en mobiele telefoons evenals het verlofbeleid. Ik heb de sector JJI gevraagd hierop scherp toe te zien.
Het bericht dat medicijnen bij de Benu Apotheek in Borger contant moeten worden afgerekend |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat patiënten die verzekerd zijn bij zorgverzekeraar DSW bij Benu Apotheek Borger nota’s contant moeten afrekenen?1
Benu-Apotheken en zorgverzekeraar DSW hebben overeenstemming bereikt waardoor het contant betalen door verzekerden van DSW in alle Benu- Apotheken per 11 januari 2013 is beëindigd. Volledigheidshalve merk ik op dat zorgverzekeraar DSW slechts restitutiepolissen aanbiedt. Voor restitutiepolissen is een overeenkomst tussen apotheekhoudende en zorgaanbieder niet vereist. Een verzekerde kiest voor een restitutiepolis als hij maximale vrijheid wil bij de keuze van (ook niet gecontracteerde) zorgaanbieders. Verzekerden hebben recht op een vergoeding van 100% van de gemaakte kosten, met dien verstande dat niet meer wordt betaald dan de kosten die in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend zijn te achten (en onder aftrek van eigen bijdragen en eigen risico). Hier vestigt DSW ook expliciet de aandacht op haar website: http://www.dsw.nl/Zorgverleners/Public/default.aspx?page=farmacie. Keerzijde daarvan is wel dat de verzekerde soms contant moet afrekenen en de rekening bij zijn zorgverzekeraar moet indienen tenzij de zorgaanbieder en de zorgverzekeraar een aparte betalingsovereenkomst sluiten. DSW geeft op haar website aan dat zij slechts een restitutiepolis aanbieden die «u de volledige vrije keuze van zorgverlener biedt» en verder: «U hoeft een nota niet voor te schieten want DSW Zorgverzekeraar heeft contracten met bijna alle zorgverleners in Nederland». In het geval van Benu-Apotheken is de overeenkomst pas in januari 2013 tot stand gekomen.
Bij welke van de 230 Benu Apotheken in Nederland moeten patiënten nog meer contant afrekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben Benu Apotheken en DSW inmiddels een contract afgesloten? Zo ja, sinds wanneer? Hoelang zijn patiënten de dupe geweest van het ontbreken van een contract? Zo nee, wanneer is een overeenkomst tussen DSW en Benu te verwachten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Benu Apotheken met meer zorgverzekeraars een conflict heeft over af te sluiten contracten? Zo ja, welke? Waarom heeft het conflict met DSW er toe geleid dat patiënten niet meer rechtstreeks konden declareren, of moeten klanten van andere zorgverzekeraars ook contant betalen bij Benu Apotheken? Om welke zorgverzekeraars gaat het? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars en apotheekhoudenden dienen te onderhandelen over de tarieven van de farmaceutische zorg die apotheekhoudenden leveren. Voor zover die onderhandelingen nog niet afgerond zijn, hoeft er nog niet sprake te zijn van een conflict. Zo is in afwachting van het afronden van de onderhandelingen tussen Benu-Apotheken en zorgverzekeraar VGZ overeengekomen om de VGZ-verzekerden niet zelf te laten afrekenen.
Is het waar dat Benu Apotheken ook een conflict heeft met zorgverzekeraar VGZ maar daar wel een contract mee heeft, omdat anders te veel patiënten gedupeerd zouden zijn? Wat vindt u ervan dat Benu Apotheken ervoor kiest de groep patiënten die bij DSW verzekerd is in te zetten om dit conflict uit te vechten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een conflict tussen Benu Apotheken en zorgverzekeraar DSW over de ruggen van patiënten wordt uitgevochten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet omdat het zorgstelsel verzekerden juist de keuze laat tussen een naturapolis en een restitutiepolis waar bij de restitutiepolis de nota (soms) zelf moet worden voorgeschoten. Inmiddels kunnen de patiënten weer rechtstreeks declareren. Zie ook de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
Waar kunnen patiënten uit Borger terecht wanneer zij verzekerd zijn bij DSW? Hebben zij de mogelijkheid medicijnen te halen bij een andere apotheek in Borger? Zo nee, hoever moeten zij reizen om medicijnen te halen die zij rechtstreeks kunnen declareren bij hun zorgverzekeraar? Vindt u die afstand acceptabel? Welke afstand vindt u wel acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het acceptabel dat er in de nabije omgeving van patiënten geen apotheek te vinden is waar zij rechtstreeks zonder betaling hun medicijnen kunnen krijgen? Kunt u een inschatting maken om hoeveel mensen dit gaat? Vindt u dit aantal acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat ‘Eindhoven een miljoen verspilt bij verplaatsing woonwagenkamp’ |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven verspilt een miljoen bij verplaatsing woonwagenkamp»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat het lokaal bestuur 2,2 miljoen euro aan vergoedingen niet kan verantwoorden?
Uit de raadsinformatiebrief van het college van burgemeester en wethouders van 15 januari jl. blijkt dat als gevolg van vermoedelijke valsheid in geschrifte door de toenmalige medewerker € 2.235.000 is betaald als vergoeding voor transport, verhuiskosten en schade, maar dat niet is te achterhalen wat de werkelijke vergoeding had moeten zijn. Dat valt uiteraard te betreuren. De gemeente heeft inmiddels aangifte gedaan tegen de voormalige medewerker wegens valsheid in geschrifte en/of oplichting.
In hoeverre klopt het dat de verantwoordelijke PvdA-bestuurders mogelijk miljoenen euro’s meer betaald hebben dan strikt noodzakelijk was?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de financiële schade in deze kwestie te beperken en hoe wilt u in de toekomst deze excessen voorkomen?
De afhandeling van deze kwestie is de verantwoordelijkheid van de gemeente Eindhoven. Het college heeft aanleiding gezien onderzoek te laten verrichten naar de administratieve processen en organisatorische zaken, en zal naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen verdere maatregelen ter verbetering van de professionaliteit van die van de medewerkers en de organisatie treffen. De verantwoording over deze kwestie dient op lokaal niveau plaats te vinden, en ik zie dan ook geen aanleiding voor generieke maatregelen van mijn kant.
De achterstand van Nederland in de strijd tegen "matchfixing" |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «We liggen ver achter op de criminele netwerken»1 en het bericht «Matchfixing in 50 voetbalcompetities»?2
Ja.
Wat is uw opvatting en oordeel over georganiseerde criminele bendes die hun aandacht verleggen van de drugshandel naar «matchfixing»?
Deze stelling is ons bekend. Het aangekondigde onderzoek van onze ministeries, dat in de zomer van 2013 wordt opgeleverd, zal naar verwachting een beter beeld geven over hoe dit beoordeeld moet worden. In de tussentijd zal vanzelfsprekend alert worden gereageerd op signalen die een strafrechtelijk onderzoek zouden rechtvaardigen. Ik verwijs naar mijn brief (Kamerstuk II 33 296, nr. 5) die ik 8 februari j.l. aan uw Kamer heb verzonden.
Deelt u mening van de voorzitter van de internationale spelersvakbond FIFPro dat voetbalbonden zelf niet in staat zijn om te controleren op «matchfixing»? Zo ja, waarom? Hoe helpt u de bonden hierin concreet? Zo nee, waarom niet?
Matchfixing is een complex fenomeen dat een multidisciplinaire ketenaanpak vraagt. Er is contact tussen de KNVB en de opsporingsautoriteiten om ervoor te zorgen dat signalen effectief kunnen worden opgevolgd en er gezamenlijk wordt opgetrokken in het geval zich een casus in het Nederlandse voetbal zou voordoen. De modaliteiten en intensiteit van deze samenwerking en die met andere sportbonden zullen echter pas goed kunnen worden vastgesteld wanneer een scherper beeld ontstaat over de aard en omvang van matchfixing in Nederland. Ik benadruk echter dat er naar aanleiding van de door Europol gepresenteerde zaak geen informatie beschikbaar is gesteld die aanleiding vormt voor een strafrechtelijk onderzoek door het Nederlandse Openbaar Ministerie, afgezien van de hechtenis van een Nederlander waarover ik uw Kamer al eerder had geinformeerd.
Acht u het mogelijk of zelfs aannemelijk dat personen die melding willen maken van signalen van «matchfixing» in de Nederlandse voetbalcompetitie dat niet durven te doen vanwege mogelijk nadelige gevolgen voor hen? Zo ja, hoe kunt u er zorg voor dragen dat potentiële melders van «matchfixing» beschermd worden? Zo nee, waarom niet?
Dit acht ik mogelijk. Om die reden wordt melders in het kader van het onderzoek van onze ministeries via een webenquête en een telefonische meldingsmogelijkheid de mogelijkheid gegeven om anoniem hun verhaal te doen. Of melders daarnaast nog beschermingsmaatregelen nodig hebben en welke dit kunnen zijn zal ik naar aanleiding van de onderzoeksresultaten bezien.
Wanneer wordt duidelijk wanneer het Nederlandse onderzoek naar «matchfixing» precies start?
Het onderzoek is gegund aan een combinatie van de Universiteit Tilburg, de Vrije Universiteit en adviesbureau Ernst & Young en is op 23 januari 2013 gestart.
Welke relevante instellingen, organisaties, instanties en personen worden hierbij betrokken?
Het onderzoek wordt begeleid door een stakeholdersgroep van de ministeries van VWS, VenJ, het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, NOC*NSF, de KNVB, FifPro, de Kansspelautoriteit en Europol.
Het bericht dat monumentenorganisaties de Kamer oproepen niet mee te gaan in de afstoot van monumenten door het Rijk |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Monumentenorganisaties roepen Kamer op niet mee te gaan in afstoot monumenten door Rijk»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van erfgoedvereniging Heemschut en 11 andere organisaties over de mogelijke vervreemding van Rijksmonumenten?
Nee. De overdracht vindt pas plaats na een zorgvuldige procedure en afweging van risico’s. Hierbij wordt rekening gehouden met exploitatie-mogelijkheden en onderhoudskosten van de betreffende monumenten.
Wat is uw visie op de vervreemding van Rijksmonumenten in relatie tot ons cultureel erfgoed?
Ons gebouwd cultureel erfgoed is voor 97% eigendom van particulieren of commerciële en niet-commerciële organisaties. De rijksmonumenten staan er op dit moment beter voor dan de afgelopen decennia. Private partijen hebben aangetoond dat ze net zo goed als een overheid monumenten kunnen beheren, behouden en gebruiken.
Bent u van mening dat er een nieuwe visie nodig is op de Rijksmonumentenzorg?
Nee, in de periode 2009–2012 is de monumentenzorg in nauw overleg met het veld en met instemming van uw beide Kamers gemoderniseerd. Wet- en regelgeving en de financiële regelingen zijn per 1-1-2012 aangepast aan de nieuwe opgaven in de monumentenzorg.
Bent u van mening dat de waarde van Rijksmonumenten voor ons cultureel erfgoed voldoende gewaarborgd blijft, nadat deze vervreemd zijn?
Ja, incidenten zijn echter nooit uit te sluiten.
Klopt het dat partijen die een Rijksmonument kopen dat van belang is voor ons cultureel erfgoed, zich moeten houden aan nadere voorwaarden omtrent behoud en beheer? Kunt u een toelichting geven op deze voorwaarden?
Alle rijksmonumenten zijn van belang voor ons cultureel erfgoed, en ten aanzien van behoud en beheer geldt hetzelfde regime voor alle rijksmonumenten al dan niet in rijkseigendom. De bescherming van ieder rijksmonument is geborgd in de Monumentenwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Bij vervreemding kunnen aan een potentiële verwerver / koper van het monument algemene voorwaarden (kennis, financiële gegoedheid etc.) worden gesteld. Specifieke voorwaarden – die niet al in de Monumentenwet zijn opgenomen – aan beheer en onderhoud worden niet gesteld. Zou het Rijk dat wel doen dan wordt een overheidsopdracht tot een werk aanbesteed en is er geen sprake van een vervreemding.
Een aantal rijksmonumenten met erfgoedfunctie is aan de Staat geschonken of gelegateerd. Voorwaarden die aan de schenking of het legaat verbonden zijn, zien vaak toe op het behoud en beheer. Deze voorwaarden gaan bij een vervreemding over op de nieuwe eigenaar.
Is er reeds een overzicht beschikbaar van Rijksmonumenten die op korte termijn vervreemd zullen worden of aan de markt worden aangeboden?
Dat de Staat rijksmonumenten in rijkseigendom vervreemdt of verkoopt is geen nieuwe ontwikkeling; een voorbeeld is de Vrouwengevangenis in Zwolle. Er is geen apart overzicht van vervreemde monumenten beschikbaar.
De monumenten met erfgoedfunctie zijn wel specifiek in beeld gebracht met het gewijzigde monumentenbeleid van de minister van BZK. Bij brief van 11 november 2011 heeft voormalig minister Donner de Tweede Kamer hiervan in kennis gesteld. Op dit moment zijn er uit dat totale bestand van het rijk 34 monumenten(complexen) met erfgoedfunctie geselecteerd die voor vervreemding in aanmerking komen. Een door de minister voor Wonen en Rijksdienst opgesteld overzicht is als bijlage bijgevoegd.2
Het onderzoek naar de wijze van vervreemding van de monumenten met erfgoedfunctie is nog niet volledig afgerond. Om de zorgvuldigheid en transparantie van het proces te waarborgen zal het overzicht publiekelijk bekend worden gemaakt als de openbare vervreemding van start kan gaan.
Hoe ziet het proces en de planning eruit bij een eventuele vervreemding van een Rijksmonument?
Procedureel wordt een verkoop altijd gestart met de reallocatie-procedure. Hier wordt aan andere departementen, provincies, gemeenten en door het rijk gesubsidieerde instellingen gevraagd of zij interesse hebben in aankoop. Zij hebben dan een voorkeurspositie om onderhands aan te kopen. Aan huidige gebruikers en/of aangrenzende eigenaren kaneen voorkeurspositie worden toegekend.
Indien bovengenoemde partijen geen interesse hebben in verwerving van het object wordt overgegaan tot een openbare verkoop.
Ten aanzien van monumenten met erfgoedfunctie die door middel van een legaat of schenking in eigendom van de Staat zijn gekomen kan een verplichte teruglevering zijn overeengekomen. In dat geval zal de Staat vanzelfsprekend het monument eerst aan de rechtsopvolger(s) van de schenker of erflater aanbieden. Willen zij het monument niet terug krijgen dan gaat ook ten aanzien van deze monumenten de reallocatieprocedure van start.
Het kan interessant zijn om de kennis en expertise bij bestaande professionele organisaties voor monumentenbehoud te benutten. Zij hebben geen voorkeursrecht binnen de bestaande procedure.
Het bericht ‘Megasalaris van 180.000 euro voor adviseur thuiszorgorganisatie ZuidZorg’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Megasalaris van 180.000 euro voor adviseur thuiszorgorganisatie ZuidZorg»?1
Ja.
Waarom werd deze oud-bestuurder aangesteld als adviseur? Was de volledige Raad van Bestuur niet in staat om zijn werk goed te doen?
Zoals in het bericht is vermeld, is de uitleg van Zuidzorg: «Met V zaten we vast aan bestaande afspraken, ook al werd hij adviseur. Als we daar niet mee ingestemd zouden hebben, moesten we waarschijnlijk een dure exitpremie betalen.»
Desgevraagd bevestigt Zuidzorg dat en vult aan dat de continuïteit van diverse vastgoeddossiers en het beheersen van financiële risico’s ermee was gebaat dat nog iemand met de specifiek daarvoor benodigde kennis zich er nagenoeg voltijds mee bezig hield. Ik kan uiteraard niet beoordelen of hetgeen Zuidzorg aangeeft juist is.
Verder wijst Zuidzorg er op dat de topinkomens inmiddels binnen de geldende normen zijn gebracht. Daar ben ik het uiteraard hardgrondig mee eens.
Is het waar dat hier sprake is van «bewust beleid», zoals in het artikel te lezen is? Wat vindt u ervan dat deze thuiszorgorganisatie bewust 180.000 euro over de balk smijt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat deze graaier zoveel geld opgestreken heeft voor een parttime functie?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoeveel adviezen heeft deze adviseur gegeven? Hoeveel euro is dat dus gemiddeld per advies? Wat vindt u van deze prijzen?
Desgevraagd laat Zuidzorg weten dat de specifieke expertise van betrokkene goed van pas is gekomen om enkele lopende dossiers te kunnen afsluiten. Daarvoor was een nagenoeg voltijdse beschikbaarheid en inzet nodig. Volgens Zuidzorg liep de organisatie aanzienlijke ook financiële risico’s, die tot extra kosten voor Zuidzorg hadden kunnen leiden wanneer de aanvullende inzet van betrokkene met zijn expliciete dossierkennis niet op deze manier was geregeld. Uiteraard kan ik niet beoordelen of hetgeen Zuidzorg aangeeft juist is.
Hoeveel procent van het totale budget van deze thuiszorgorganisatie is opgegaan aan overheadkosten? Hoe verhoudt dit zich tot het landelijk gemiddelde?
Zuidzorg geeft zelf aan dat het ten opzichte van de Actiz Benchmarkrapportage 2010 geen afwijkend beeld laat zien, dat wil zeggen een overhead van circa 15%.
De uitzending betreffende de situatie in de justitiële jeugdinrichtingen (JJI) Teylingereind en het bericht “Lak aan regels in Teylingereind.“ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending en is het waar wat er in de uitzending wordt gemeld?1
Ja, ik ken de uitzending. Na verificatie bij de betreffende justitiële jeugdinrichting (JJI) blijkt hetgeen wordt gemeld in de uitzending van Pownews op 16 januari 2013 grotendeels niet op feiten te zijn gebaseerd.
Sinds 2010 werken alle JJI’s met de basismethodiek YOUTURN, waarmee gedurende de eerste drie maanden van het verblijf in een JJI voor alle gedetineerde jeugdigen is voorzien in een basisaanbod aan behandeling, gericht op het aanleren van een aantal basisvaardigheden. Voor jeugdigen die langer dan drie maanden in een JJI verblijven, wordt een individueel behandeltraject samengesteld. Afhankelijk van de persoonlijke problematiek (risicofactoren) worden – aanvullend op het basisaanbod – één of meerdere gedragsinterventies ingezet. Van een gebrek aan behandeling is dus geen sprake. De jongen in kwestie, herkend door de inrichting, neemt deel aan vier specifieke gedragsinterventies.
In de periode tussen september 2012 en de uitzending in Pownews op 16 januari 2013 hebben zich drie jeugdigen uit de betreffende JJI, waaronder de jongen uit de uitzending, onttrokken aan hun begeleiding tijdens verlof. Alle drie de jongens zitten reeds geruime tijd weer binnen. Uiteraard is iedere onttrekking er één teveel. Ik ben derhalve met de sector JJI in overleg om het beleid met betrekking tot verlof aan te scherpen.
De invoer, het bezit en gebruik van drank, drugs en wapens en mobiele telefoons in JJI’s is absoluut verboden. Uit navraag bij de betreffende inrichting blijkt dat er softdrugs en mobiele telefoons zijn aangetroffen bij kamercontroles. Dit is uiteraard zeer ongewenst. Er zijn geen aanwijzingen dat het personeel van de betreffende JJI betrokken is geweest bij de invoer van verboden middelen. Reeds vóór de uitzending van Pownews heeft de inrichting de controles aangescherpt om de ongewenste invoer van verboden middelen en goederen beter tegen te gaan.
Kent u het bericht in de Telegraaf van vandaag «Lak aan regels in Teylingereind?2
Ja.
Deelt u de mening dat de controle op het totaalverbod van drug, wapens en telefoons in een JJI in de praktijk kennelijk niet werkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om eindelijk eens jonge criminelen in de hand te houden?
In de JJI’s geldt een totaalverbod op het bezit en gebruik van drugs, wapens en mobiele telefoons. Mijns inziens zijn er voldoende stevige maatregelen om de aanwezigheid van verboden middelen en goederen in JJI’s tegen te gaan. Invoer is echter nooit volledig uit te sluiten. De JJI’s huisvesten de zwaarste categorie probleemjongeren die geneigd zijn de regelgeving in JJI’s te overtreden. Er zullen altijd jeugdigen zijn die er in slagen om de controle en het toezicht op het gebruik en bezit van contrabande te omzeilen. De JJI’s hebben de opdracht om hierop blijvend alert te zijn en extra maatregelen te nemen, indien dit in hun inrichting nodig blijkt.
Deelt u de mening dat er sinds de vorige escalatie in Teylingereind begin 2011 tot op heden niets is veranderd? Zo nee, waarom niet?
Eind 2011 hebben de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) en de Inspectie Jeugdzorg Teylingereind doorgelicht. De aanbevelingen, die in het inspectierapport3 worden benoemd, zijn direct door Teylingereind opgepakt. Dit blijkt te meer uit de bevindingen van de IVenJ tijdens het tussentijds toezicht op 29 november 2012: de IVenJ concludeert dat Teylingereind de verbeterpunten uit het inspectierapport merendeels voortvarend heeft opgepakt.
Op mijn verzoek heeft de IVenJ naar aanleiding van de media-aandacht in 2011 over Teylingereind het aspect drugsontmoediging tijdens het doorlichtingsonderzoek grondig getoetst. De IVenJ concludeert dat er in Teylingereind sprake is van actieve drugsbestrijding die plaatsvindt op basis van het vastgestelde beleid. Naast intensieve controlemaatregelen kunnen jongeren, indien geïndiceerd, deelnemen aan de gedragsinterventie Brains4Use en wordt er aandacht besteed aan de deskundigheidsbevordering op het gebied van middelengebruik van het personeel. Op basis van het bovenstaande zijn er zijn mijns inziens geen gronden om te twijfelen aan de inzet van de inrichting om het alcohol- en druggebruik tegen te gaan.
Heeft u exacte cijfers over het percentage jongeren dat zich weet te onttrekken tijdens verlof en ook welk percentage niet terugkeert? Zo nee, waarom niet?
Het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en de afdeling Individuele Jeugdzaken van de dienst justitiële inrichtingen (DJI) verstrekken mij de exacte cijfers, zowel van het aantal onttrekkingen alsmede van het aantal jeugdigen dat nadien niet terugkeert. In 2012 was er bij 0,32% van alle verlofbewegingen (zowel begeleid als onbegeleid) sprake van een onttrekking. Twee jeugdigen die zich tijdens verlof hebben onttrokken, zijn nog voortvluchtig. Er bestaan grote vermoedens dat deze twee jeugdigen in het buitenland verblijven.
Deelt u de mening dat elke onttrekking er één teveel is? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard is iedere onttrekking er één teveel.
Deelt u de mening dat begeleiders van verlof altijd en beter beveiligd moeten worden, aangezien het jongeren steeds weer lukt tijdens hun verlof te ontsnappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertoe nemen? Wat vindt u van een broekstok?
Na een analyse van de meest recente onttrekkingen, zoals aangekondigd in mijn antwoorden van 30 oktober 2012 op de Kamervragen van de leden Van der Steur en Van der Burg (beiden VVD)4, ben ik van mening dat aanscherping van het verlofbeleid wenselijk is. Ik heb de sector JJI verzocht de mogelijkheden hiertoe nader uit te werken en hierop actie te ondernemen. Over de maatregelen en de effecten daarvan zal ik de Kamer vóór het zomerreces van 2013 informeren.
De bevoegdheid van het inzetten van een broekstok is toegekend aan de directeuren van de JJI’s en de selectiefunctionarissen van de afdeling Individuele Jeugdzaken van DJI. Beide functiegroepen zijn nadrukkelijk gewezen op het toepassen van dit veiligheidsmiddel bij het verlaten van de inrichting. Een structurele inzet van de broekstok acht ik niet wenselijk. Verlof maakt deel uit van de behandeling en vormt het «oefenterrein» voor de jeugdige ter voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij. Zodoende draagt het verplichten van een broekstok niet bij aan de doelstelling van (planmatig) verlof. Zoals nu reeds het geval is, worden de risico’s tijdens verlof ingeperkt door het treffen van noodzakelijk beveiligingsmaatregelen. Of de inzet van een broekstok hiervan deel uitmaakt, hangt af van de individuele casus.
Bent u bereid nu voor echte maatregelen te zorgen, zodat er voor eens en altijd een einde komt aan het bezit van drugs, wapens en telefoons in JJI’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer en welke concrete maatregelen gaat u nemen?
Mijns inziens zijn er voldoende stevige maatregelen om de aanwezigheid van verboden middelen en goederen in JJI’s tegen te gaan. Met het beschikbare pakket aan maatregelen heb ik het vertrouwen dat de aanwezigheid van contrabande in de inrichtingen geminimaliseerd is en acht ik verdere aanscherping van het beleid niet nodig. Wel heb ik de sector JJI verzocht nog scherper toe te zien om de naleving van het beleid.
Het bericht dat rechtszaken te duur worden voor lage inkomens door bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand |
|
Jan de Wit , Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het voor duizenden burgers met een laag inkomen bijna onmogelijk wordt gemaakt om hun recht te halen door bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand?1
In het ontwerpbesluit dat aan uw Kamer is voorgelegd bij brief van 22 november 20122 is een deel van de maatregelen die voortvloeien uit de taakstelling van het kabinet Rutte I op de gesubsidieerde rechtsbijstand nader uitgewerkt. Daaruit blijkt dat de toegang tot het recht voor hen die over een laag inkomen beschikken gewaarborgd blijft.
Om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand in de toekomst betaalbaar te houden en rechtsbijstand te kunnen blijven financieren voor wie daarop is aangewezen, is het onvermijdelijk dat het huidige stelsel wordt herzien. Ik heb uw Kamer laatstelijk bij brief van 10 juli 20123 over mijn plannen hieromtrent ingelicht. Ik streef ernaar in het voorjaar van 2013 uw Kamer te informeren over de wijze waarop de stelselvernieuwing verder wordt uitgewerkt.
Van welke organisaties heeft u sinds het publiceren van het Ontwerpbesluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandverleners een reactie ontvangen? Welke voor- en nadelen aan deze voorgestelde maatregelen zijn in deze reacties aangekaart?
Van de volgende organisaties zijn reacties ontvangen: de raad voor rechtsbijstand, de Nederlandse Orde van Advocaten, de Raad voor de rechtspraak, de Vereniging van Familierecht Advocaten en Scheidingsmediators, de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en de Vereniging Sociale Advocatuur Amsterdam. Enkele van de voornoemde organisaties hebben hun aan mij gezonden reactie tevens op hun website geplaatst. Puntsgewijs weergegeven komen in de reacties de volgende aandachtspunten naar voren: de kosten voor met name de minst draagkrachtigen, het aanbod en/of de kwaliteit van de rechtsbijstandverleners, de uitvoeringslasten van het stelsel, het incassorisico van advocaten, het recht op vrije advocaatkeuze, vraaguitval doordat rechtzoekenden zelf meer voorwerk doen en meer gebruik maken van zelfhulpmiddelen. In de toelichting bij het ontwerpbesluit zal op de ontvangen reacties worden ingegaan.
Bent u bereid om, na noodkreten van onder andere de Raad voor de Rechtspraak, de quickscan uit te breiden naar een volwaardig onderzoek naar de effecten op de toegang tot de rechter door voorgaande bezuinigingen in samenhang met de thans in het ontwerpbesluit voorliggende bezuinigingsmaatregelen? Bent u bovendien bereid om onderzoek te doen naar de oorzaken van het toegenomen beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet?
De quick scan naar de gevolgen van de bezuinigingen op de rechtsbijstand die ik op verzoek van de leden De Wit en Schouw heb uitgevoerde is inmiddels gereed, en stuur uw Kamer gelijktijdig met deze antwoorden toe. Voor deze quick scan is gebruik gemaakt van reeds beschikbare (ervarings)cijfers en eerder onderzoek. Voor een studie naar de gecumuleerde gevolgen van eerdere bezuinigingen met de maatregelen die thans voorliggen, vormt een quick scan geen geschikt instrument. Hiertoe is onderzoek vereist dat veel dieper graaft dan het materiaal waarover ik thans kan beschikken of op korte termijn de beschikking kan krijgen. Een dergelijk diepgravend onderzoek zou de reikwijdte van een quick scan ver te buiten gaan en aanzienlijk meer tijd vergen.
De meest recente informatie waarover ik beschik met betrekking tot de oorzaken van het toegenomen beroep op de rechtsbijstand, betreft het rapport «De toekomst van de nationale rechtsstaat» van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.4 Het rapport noemt met name de toenemende individualisering en juridisering (meer regelgeving) als factoren die leiden tot een toenemend beroep op de rechtspraak en daardoor een groeiende behoefte aan rechtsbijstand.
Deelt u de mening dat het belang van toegankelijke rechtspraak prevaleert boven het financiële belang en dat inwerkingtreding van het ontwerpbesluit niet wenselijk is als de maatregelen tot gevolg hebben dat lage inkomens geen rechtsbijstand meer kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1.
Mensen met een complexe meervoudige zorgvraag |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is het tijdpad voor uitvoering van het rapport van de Denktank Complexe zorg van juni 2012, en hoe ver bent u met de uitvoering daarvan?1
Hoewel de aanbevelingen van de Denktank Complexe zorg voor het merendeel direct aan de sector zijn gericht, heeft mijn ambtsvoorganger besloten de uitvoering van de aanbevelingen te stimuleren. Met het »Actieplan Onvrijwillige Zorg», dat binnenkort naar uw Kamer wordt gezonden, wordt daaraan concreet invulling gegeven. Daarnaast wordt via het wetsvoorstel Zorg en dwang een wettelijke borging gegeven aan de door de Denktank geadviseerde werkwijze. Dit wetsvoorstel ligt in uw Kamer voor ter (verdere) behandeling.
Bent u van mening dat er nu voldoende plaatsen in instellingen beschikbaar zijn voor kinderen en volwassenen met een complexe meervoudige zorgvraag?
Op korte termijn kan niet iedere instelling gegarandeerd adequate leefomstandigheden creëren voor kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking en extreem complexe gedragsproblematiek. In mijn brief van 24 januari 2013 over dit onderwerp heb ik uiteengezet dat hier vaak sprake is van een zeer kwetsbaar evenwicht. Het CCE krijgt jaarlijks circa 20–30 zaken over deze kinderen/jongeren ter adviseren voorgelegd, waarvoor uiteindelijk in de meeste gevallen een plek wordt gevonden. De wachttijd kan echter wel te lang zijn. Ik weet niet hoeveel situaties er zijn van thuiswonende kinderen/jongeren die niet in een instelling zouden kunnen of willen worden opgenomen.
Hoeveel verzoeken krijgt het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) jaarlijks om hulp/ondersteuning/ advies te bieden ten behoeve van mensen met complexe meervoudige zorgvragen? Hoeveel verzoeken vanuit instellingen en hoeveel vanuit ouders? Hoeveel van deze kinderen wonen er reeds in een instelling en hoeveel wonen er nog/weer thuis?
Jaarlijks krijgt het CCE tussen de 1100–1200 aanvragen voor een consultatie, waarvan 70% afkomstig is van zorgaanbieders en 30% van ouders of cliëntvertegenwoordigers. In 2011 waren er 165 aanvragen voor thuiswonenden, grotendeels kinderen en jongeren. Hierbij zij aangetekend dat er bij het merendeel van deze 165 aanvragen geen sprake was van een plaatsingsprobleem. (zie ook antwoord vraag 2).
Stijgt het aantal verzoeken aan het CCE de afgelopen jaren (2011, 2012, 2013)?
In de periode 2010 tot en met 2012 was er sprake van een lichte stijging:
2010: 1112;
2011: 1150;
2012: 1170.
Hoeveel budget is er jaarlijks voor extreme zorgzwaarte (meerzorg), en is dat budget voldoende? Waar kan het budget wel voor worden ingezet en waarvoor niet?
In 2013 bedraagt het budget voor extreme zorgzwaarte (zzp-meerzorg) landelijk € 171 miljoen euro. Deze middelen zijn bestemd om te worden ingezet voor extra uren personele inzet die nodig is voor de begeleiding en behandeling van deze cliënten. De gemiddelde toeslag per cliënt is circa € 60.000 per jaar, met een grote variatie naar onder en naar boven. Deze toeslag komt bovenop het toegekende zorgzwaartetarief.
Heeft het CCE toegang tot alle instellingen om gevraagd en ongevraagd (bijv. op verzoek van ouders) advies te kunnen geven?
Het CCE komt op verzoek van zorgaanbieders of van ouders/cliëntvertegen-woordigers (zie ook vraag antwoord op 3). Volgens opgave van het CCE zijn er geen gevallen bekend waar het CCE de toegang is geweigerd.
Hoeveel meldingen zijn er over complex meervoudig gehandicapten binnengekomen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, en hoeveel meldingen zijn onderzocht?
Bij de Inspectie zijn zowel in 2011 als in 2012 zes meldingen binnengekomen over complex meervoudig gehandicapten met probleemgedrag. In 2013 betreft het vooralsnog één melding. Van deze meldingen zijn er tien in behandeling genomen. Er zijn géén meldingen binnengekomen van cliënten met complexe probleemgedrag in de thuissituatie, waarbij sprake is van plaatsingsproblematiek. Voorts komen bij de Inspectie sporadisch meldingen binnen over (over)plaatsings-problematiek van cliënten met complex probleemgedrag. In 2012 zijn twee signalen binnen gekomen waarbij een instelling zich genoodzaakt zag de zorgverleningsovereenkomst te beëindigen. In voorkomende gevallen adviseert de inspectie de desbetreffende instelling tezamen met collega-instellingen, het CCE en het betrokken zorgkantoor een passende woonplek en eventueel overbruggingszorg te zoeken.