Problemen met hulpmiddelen van Welzorg |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat ouderen, chronisch zieken en mensen met een beperking forse problemen ervaren met de dienstverlening van Welzorg, en hierdoor in de problemen komen met hun hulpmiddelen?1
Ik vind de verstrekking van hulpmiddelen aan mensen die daar voor hun zelfredzaamheid en participatie op zijn aangewezen (en de daarbij behorende kwaliteit van dienstverlening) van groot belang.
Is het waar dat u in gesprek bent met Welzorg over de aanbestedingsproblematiek van hulpmiddelen bij gemeenten? Zo ja, welke maatregelen heeft u tot op heden getroffen om de problemen met de dienstverlening bij Welzorg op te lossen?
Neen, ik ben niet in gesprek met Welzorg over aanbestedingen door gemeenten.
Acht u het wenselijk dat organisaties die hulpmiddelen verstrekken met het instrument «telefonische schouw» werken? Zo nee, op welke wijze gaat u de «telefonische schouw» van hulpmiddelen verbieden?
Een schouw van het uitstaande hulpmiddelenbestand van gemeenten vindt in de meeste gevallen plaats bij een wisseling van de leverancier. Dit is belangrijk voor de nieuwe leverancier, zodat hij over een up-to-date inzicht van het hulpmiddelenbestand beschikt. Daar waar er onduidelijkheden zijn, zal een schouw (inspectie) plaatsvinden. Wanneer het een eenvoudige vraag betreft, is het gebruikelijk dat de gebruiker telefonisch wordt benaderd. In andere gevallen kan een fysieke check van de hulpmiddelen noodzakelijk zijn. Het is aan gemeenten om, indien zij dit wenselijk achten, eisen te stellen aan de manier waarop de schouw wordt uitgevoerd. Steeds vaker wordt een schouw in het Programma van Eisen opgenomen door gemeenten. Daarnaast worden ook de kwaliteits- en veiligheidseisen van hulpmiddelen via overeenkomsten met de leveranciers in het Programma van Eisen opgenomen. Aan deze eisen liggen de bepalingen van de Wet Medische Hulpmiddelen en de Wegenverkeerswet ten grondslag.
Kunt u de omvang van de lange wachttijden en de gebrekkige service van Welzorg toelichten? Bent u bereid Welzorg tot de orde te roepen met betrekking tot de gebrekkige dienstverlening en het ondeskundige personeel? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze chaotische situatie met spoed op te lossen?
Het betreft hier overeenkomsten tussen individuele gemeenten en een leverancier. Welzorg heeft in een verklaring aangegeven, zo begrijp ik, dat de klachten met betrekking tot de dienstverlening te wijten zijn aan de fundamentele veranderingen binnen de organisatie als gevolg van een veranderende markt.
De betreffende hulpmiddelenleverancier heeft aangegeven de gang van zaken te betreuren, verantwoordelijkheid te zullen nemen en zich de komende tijd te richten op de verbetering van de serviceverlening aan haar klanten. Dit uit zich in concrete maatregelen, namelijk extra personeel, extra steunpunten en ruimere openingstijden.
Hoeveel en welke gemeenten maken gebruik van de diensten van Welzorg met betrekking tot de hulpmiddelen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning? Bent u bereid de Kamer hiervan een overzicht te doen toekomen?
Ik beschik niet over een overzicht van aanbieders van hulpmiddelen per gemeente. Deze informatie wordt niet centraal geregistreerd. Ik zie daartoe ook geen aanleiding.
Wat is uw oordeel over de berichtgeving dat de dienstverlening van Welzorg verslechterd is als gevolg van bezuinigingen en fusies in de zorg? Deelt u deze analyse? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze bezuinigingen en fusies terug te draaien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn voor de inkoop van hulpmiddelen gehouden aan de Europese aanbestedingsregels en de Aanbestedingswet. Deze regels waarborgen dat inschrijvers bij aanbestedingen gelijke kansen hebben en dat het speelveld daarmee voor alle aanbieders zonder uitzondering gelijk is.
Ik constateer dat de afgelopen jaren de prijzen van een aantal hulpmiddelen die in het kader van de uitvoering door de Wmo door gemeenten worden ingekocht, zijn gedaald. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om kwaliteitseisen in het bestek van de aanbesteding op te nemen en deze vervolgens ook gedurende de contractperiode te bewaken. Er loopt reeds een aantal initiatieven die de kwaliteit van de hulpmiddelen ten goede zullen komen. Zo ontwikkelt de VNG in samenwerking met Firevaned (de branchevereniging voor hulpmiddelen-leveranciers) een model-aanbestedingsdocument voor hulpmiddelen met oog voor zowel de economische belangen als de kwaliteit van de dienstverlening.
Ook heeft de branchevereniging Firevaned het initiatief genomen om een Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen te introduceren. Dit is een ISO gecertificeerd keurmerk dat alle elementen van de verstrekking en dienstverlening met betrekking tot de kwaliteit van hulpmiddelen borgt. Op dit moment zijn leveranciers zich hierop aan het voorbereiden.
Vindt u het acceptabel dat zorgaanbieders door gemeenten gecontracteerd worden op basis van de laagste prijs, omdat gemeenten dankzij uw bezuinigingen het mes op de keel wordt gezet? Wat blijft er precies over van uw mooie woorden bij de behandeling van de Wet maatschappelijke ondersteuning dat «de economisch meest voordelige inschrijving (EMVI) een verzameling is van nadere criteria, anders dan alleen de laagste prijs»?2
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het wenselijk dat zorgaanbieders in de wurggreep van gemeenten zitten, en hierdoor te lage prijzen moeten accepteren, omdat zij anders gedwongen worden personeel te ontslaan of moeten stoppen met dienstverlening? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze aanbestedingsgekte te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat was het salaris van de directeur/bestuurder van Welzorg in 2013 (uitgesplitst in de diverse onderdelen)? Wat is uw oordeel daarover?
In dit geval gaat het om een privaatrechtelijke rechtspersoon die hulpmiddelen levert op basis van gewonnen aanbestedingen die in het kader van de Wmo door gemeenten zijn uitgeschreven. Deze rechtspersonen vallen niet onder de werking van de Wet normering topinkomens. De gegevens waar u naar vraagt, zijn om die reden niet beschikbaar. Het zijn overigens de colleges van B&W die over hun contracten verantwoording moeten afleggen aan de gemeenteraden.
Is bekend wat de kosten zijn van aanbestedingen voor hulpmiddelen voor gemeenten en voor aanbieders? Zo ja, kunt u de Kamer die informatie sturen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over deze informatie en zie ook geen aanleiding dit te onderzoeken. De aanbestedingsrichtlijnen zijn door de EU opgesteld om ten behoeve van het tot stand komen van een interne markt, eerlijke en vrije concurrentie te stimuleren.
Op welke wijze wordt omgegaan met aanwezige hulpmiddelen bij ouderen, chronisch zieken en mensen met een beperking thuis, als er een andere aanbieder van hulpmiddelen wordt gecontracteerd? Klopt het dat alle hulpmiddelen dan moeten worden omgewisseld? Wat vindt u hiervan?
Er zijn twee typen aanbestedingen voor gemeenten op basis van de Wmo verstrekte hulpmiddelen. Gemeenten kiezen of voor de aankoop van de hulpmiddelen of voor huur van deze hulpmiddelen.
Bij aankoop worden de hulpmiddelen eigendom van de gemeente en is er bij een leverancierswissel geen sprake van een fysieke vervanging, alleen neemt de nieuwe leverancier de hulpmiddelen administratief van de vorige leverancier over, hier ziet de opdrachtgevende gemeente op toe.
Bij het huren door de gemeente van de hulpmiddelen van de leverancier blijft deze leverancier eigenaar van deze hulpmiddelen. Als deze aanbieder na een nieuwe aanbesteding geen contract gegund wordt, zal de oude leverancier haar hulpmiddelen terughalen en de nieuwe leverancier haar hulmiddelen dan inzetten. De gemeente zal toezien op een goed verloop van deze wisseling, maar dit heeft gevolgen voor de gebruikers. Door in het programma van eisen een zogenoemde «afbouwconstructie» op te nemen kunnen gemeenten hier echter iets tegen doen. Dit houdt in dat de gebruikers van hulpmiddelen van een vorige leverancier de hulpmiddelen van die oude leverancier kunnen blijven gebruiken zolang zij deze nodig hebben. De gemeente blijft deze huren van de oude leverancier. Pas als de gebruiker een ander hulpmiddel nodig heeft dan zal de nieuwe aanbieder hier voor zorgen. Met deze methode is er dus ook geen vervanging voor de cliënt. De nieuwe leverancier zal in deze gevallen alleen maar de nieuwe aanvragen verstrekken. Doordat er in de grote meerderheid van de aanbestedingen of sprake is van de aankoop van hulpmiddelen door gemeenten of van huur met de beschreven afbouwconstructie vindt er in steeds beperktere mate omwisseling van de hulpmiddelen in verband met een leverancierswisseling plaats. Ik vind dat een goede ontwikkeling.
Het bericht dat de gasleiding van honderdduizenden Nederlanders lekt |
|
Jacques Monasch (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gaslek in honderdduizenden woningen»?1
Ja.
Klopt de in het bericht geschetste omvang van het probleem? Klopt het dat netbeheerders dagelijks bij woningen de gaskraan dichtdraaien en daarmee de levering van gas stoppen omdat de situatie te gevaarlijk is?
Sinds 2012 worden door netbeheerders slimme meters aangeboden aan kleinverbruikers van gas en elektriciteit. Bij de installatie van slimme gasmeters moet de gastoevoer tijdelijk worden afgesloten. Uit veiligheidsoverwegingen wordt tijdens de installatie van de meter de gasdruk getest. Daarbij wordt in sommige gevallen vastgesteld dat er lekkages zitten in de gasleidingen in de woning. Volgens Netbeheer Nederland, de brancheorganisatie van netbeheerders, gaat het vaak om oudere woningen en betreft het landelijk gezien uitzonderingen.
Uit het artikel in het Algemeen Dagblad blijkt dat de aanname dat de gasleiding naar schatting in honderdduizenden woningen lekt, is gebaseerd op een schatting van een installateur uit Oud-Beijerland. Deze installateur taxeert in het artikel dat bij 5% van de huizen een lek zit. Netbeheer Nederland kan desgevraagd deze cijfers niet bevestigen.
Klopt het dat het in sommige gevallen gaat om relatief grote lekkages in de gasleidingen, waardoor explosiegevaar aanwezig is?
Hier is geen informatie over beschikbaar. Gebouweigenaren zijn zelf verantwoordelijk dat de gasleidingen in hun woning(en) voldoen aan het Bouwbesluit 2012. In het algemeen is er geen aanleiding om te twijfelen aan de gasdichtheid van de gasleidingen. Wanneer die twijfel er wel is (bijvoorbeeld bij oude woningen, oude afgekoppelde leidingen en oude toestelaansluitingen) ligt het in de rede dat de gebouweigenaar zelf actie neemt en de gasdichtheid laat onderzoeken, bijvoorbeeld in het kader van de periodieke keuring van de CV-installatie. Bovendien wordt gas geodoriseerd waardoor consumenten een lekkage zelf tijdig kunnen opmerken en gevaarlijke situaties kunnen worden voorkomen.
Is het mogelijk dat deze lekkages al vele jaren bestaan en er daarmee al lange tijd gevaarlijke situaties bestaan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er jaarlijks twee doden vallen door gasexplosies? Beschikt u over gegevens over het aantal ernstig gewonden als gevolg van gasexplosies?
Netbeheer Nederland laat jaarlijks onderzoek uitvoeren naar aardgasongevallen in woningen en gebouwen. Hieruit blijkt dat de afgelopen 5 jaren geen doden zijn gevallen door niet-opzettelijke gasexplosies. Er zijn jaarlijks gemiddeld 4 aardgasexplosies in woningen en gebouwen waarbij gemiddeld 2 ernstige gewonden vallen. Deels zijn de explosies het gevolg van defecten aan de inpandige gasleiding.
Naast aardgas wordt in Nederland door consumenten beperkt propaangas toegepast, vooral op plaatsen waar geen aardgasleiding ligt. Hierover zijn geen jaarlijkse ongevalgegevens bekend. Wel is een propaangasexplosie bekend in 2013 in een woonhuis in Didam waar 2 dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
Heeft u inzicht in de relatie tussen gasexplosies en de lekkages in gasleidingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het noodzakelijk is dat er actie wordt ondernomen om lekkende gasleidingen gericht op te sporen en te repareren? Zo ja, op welke wijze kan dit dan naar uw mening binnen redelijke termijn tot stand komen? Zo nee, waarom niet?
Het aantal gasexplosies in woningen en gebouwen is beperkt, zoals blijkt uit het antwoord op de vragen 5 en 6. Naar onze mening is er daarom geen reden om vanuit de rijksoverheid grootschalige acties in gang te zetten om lekke gasleidingen in woningen en gebouwen op te sporen. De vereisten uit het Bouwbesluit 2012 zijn duidelijk. Zoals hierboven is aangegeven zijn gebouweigenaren zelf verantwoordelijk dat de gasleidingen in hun woning(en) voldoen aan het Bouwbesluit 2012 en moeten gebouweigenaren bij twijfel zelf actie nemen om de gasdichtheid te onderzoeken. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Welke acties denkt u op korte termijn te nemen om direct gevaar van gasexplosies door lekkages in gasleidingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Is de veronderstelling juist dat er door (grote, maar ook kleine) lekkages in gasleidingen veel aardgas verloren gaat? Heeft u inzicht in hoeveel aardgas jaarlijks verloren gaat door lekkages in gasleidingen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er is geen informatie waaruit blijkt dat er veel aardgas verloren gaat door lekkages aan de gasleidingen in woningen. Omdat er bij gaslekken vooral sprake is van kleine lekkages, is de algemene indruk dat de hoeveelheid gas die weglekt marginaal is ten opzichte van het aardgasverbruik in een woning voor verwarming en warm water. Het doen van onderzoek hiernaar door de rijksoverheid ligt niet in de rede.
Klopt het dat sinds de privatisering van de gemeentelijke gasbedrijven in de jaren '90 de kwaliteit van gasleidingen niet meer periodiek wordt gecontroleerd?
Medio jaren negentig zijn gasbedrijven gestopt met het periodiek keuren van gasleidingen in woningen. Een belangrijke overweging was dat de periodieke controles stamden uit de tijd dat er koolmonoxide in het gedistribueerde gas zat. In het midden van de jaren negentig was dit al jaren niet meer het geval. Sinds die tijd zijn gebouweigenaren, zoals gemeld in het antwoord op de vragen 7 en 8 zelf verantwoordelijk dat de gasleidingen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. De gemeente heeft hierbij een toezicht- en handhavingstaak op grond van de Woningwet. Iedere gemeente kan de mate en wijze waarop zij toezicht houdt zelf bepalen. Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vloeit voort dat iedere gemeente een handhavingsbeleid moet vaststellen en dat beleid ook moet uitwerken in een uitvoeringsprogramma. Hierover wordt verantwoording aan de gemeenteraad afgelegd. Het interbestuurlijk toezicht op gemeenten is sinds 2012 belegd bij de provincies.
Voor zover bekend wordt het toezicht op de gasleidingen in bestaande woningen, door alle gemeenten beperkt uitgevoerd en worden door geen enkele gemeente periodieke controles uitgevoerd zoals vroeger door de gasbedrijven. Gemeenten beperken zich veelal tot de afhandeling van externe klachten/signalen over gasinstallaties. In de grote steden wordt de kwaliteit van de gasleidingen wel vaak mee genomen in het bredere toezicht op specifieke aandachtswoningen en -gebieden.
Wat vindt u van het voorstel om een periodieke APK-keuring voor gasleidingen in te voeren?
Een algemene APK-keuring voor woninginstallaties leidt tot een ongewenste lastenverzwaring voor gebouweigenaren. We willen u hiervoor verwijzen naar de brief Wijziging van de Woningwet in verband met het versterken van het handhavingsinstrumentarium (Kamerstukken II 2013/2014, 33 798 nr.6) van 27 januari 2014 waarin antwoord wordt gegeven op vragen over een APK voor woninginstallaties in relatie tot de wijziging van artikel 1a (zorgplichtartikel) van de Woningwet.
Het nieuwe derde lid van artikel 1a maakt het mogelijk dat per ministeriële regeling bepaalde categorieën bouwwerken worden aangewezen waarvan voldoende vaststaat dat deze een gevaar voor de gezondheid of veiligheid kunnen opleveren en waarbij de eigenaar onderzoek moet laten uitvoeren. Het is denkbaar bepaalde categorieën woningen, waarvan voldoende vaststaat dat hierin installaties aanwezig zijn die een gevaar opleveren, op te nemen in de bedoelde ministeriële regeling. Zoals in de brief is aangegeven, zal in overleg met gemeenten, woningeigenaren en deskundigen worden verkend of deze categorieën woningen duidelijk zijn te onderscheiden en of het opnemen hiervan in de ministeriële regeling zal leiden tot een vermindering van de incidenten. De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal het initiatief nemen voor deze verkenning en zal in 2015 de Tweede Kamer nader informeren over de resultaten hiervan.
Wat is het draagvlak bij partijen als Netbeheer Nederland en Uneto-VNI (de brancheorganisatie van installateurs) voor een verplichte keuring?
Uneto-VNI is een pleitbezorger van een verplichte APK-keuring van woninginstallaties. Netbeheer Nederland wijst er op dat netbeheerders niet verantwoordelijk zijn voor de binnenhuisinstallatie en heeft daarom geen uitgesproken opvatting over de wenselijkheid van een verplichte keuring.
Berichten met betrekking tot de beëindiging van de treinkaping bij De Punt |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «FBI ging uit van liquidatie Molukkers bij treinkaping» en «Hoe de FBI de mariniers van De Punt verleidde»?1
Ja.
Worden de in beide berichten genoemde informatie en de achterliggende archiefstukken betrokken bij het onderzoek dat u op dit moment laat uitvoeren naar de beëindiging van de kaping bij De Punt?
Ja.
Waren deze informatie dan wel archiefstukken u al eerder bekend? Zo nee, acht u het mogelijk dat er zich nog meer tot nu toe onbekende archiefstukken in binnenlandse of buitenlandse archieven bevinden? Hoe gaat u er voor zorgen dat alle relevante informatie bij het genoemde onderzoek wordt betrokken?
De werkgroep die het onderzoek uitvoert heeft mij bericht dat de informatie, voor zover voor het onderzoek van belang, haar bekend was. Zoals ik uw Kamer heb laten weten bij brief van 1 april 20142 heb ik drie externe deskundigen verzocht het werk van de werkgroep te beoordelen op zorgvuldigheid en volledigheid. De wijze waarop daaraan uitvoering is gegeven, wordt bij de aanbieding van het rapport van de werkgroep verantwoord.
Seksueel geweld tegen (Dalit) vrouwen in India |
|
Harry van Bommel (SP), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de grote media-aandacht over de groepsverkrachting en dood van twee Dalit meisjes in de Indiase deelstaat Uttar Pradesh1 en de recente brochure «Dalit-vrouwen Rechteloos – Slachtoffers van seksueel geweld eisen hun rechten op» van FNV Mondiaal en de Landelijke India Werkgroep, die de aard, ernst, omvang en oorzaken van dit grote maatschappelijke probleem, maar ook het verzet daartegen, beschrijft?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de rapporten over India en Bangladesh van de Speciaal Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen, waarin onder meer geconstateerd wordt dat kastendiscriminatie een belangrijke oorzaak is van geweld die van generatie op generatie doorgaat en Dalit vrouwen «veroordeelt tot een leven van uitsluiting, marginalisering en achterstelling op elk gebied»» en hen veelvuldig het slachtoffer maakt van gedwongen arbeid en vormen van moderne slavernij?3
Ja.
Welke stappen heeft u inmiddels ondernomen om aandacht te vragen voor de zorgelijke positie van Dalit vrouwen en meisjes die gediscrimineerd worden op basis van hun kaste en die lijden aan verschillende vormen van (seksueel) geweld? Welke inspanningen bent u verder van plan op dit gebied te ondernemen?
Tijdens het gesprek met mijn Indiase collega en marge van de Foreign Ministers Meeting in New Delhi op 11 november 2013 spraken wij uitgebreid over de positie van Dalits. Tijdens recente consultaties werd door de Secretaris Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gruwelijke incident in Uttar Pradesh opgebracht.
Bent u in dit verband bereid om tijdens de 26ste sessie van de VN Mensenrechtenraad kastendiscriminatie en het straffeloze seksueel geweld tegen Dalit vrouwen aan de orde te stellen tijdens de Interactieve Dialoog met de Speciale Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen, de interactieve dialoog met de Werkgroep Discriminatie van Vrouwen en de jaarlijkse eendaagse discussie over vrouwenrechten?
Nederland heeft tijdens de interactieve dialoog met de Speciale Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen aandacht gevraagd voor de positie van gemarginaliseerde groepen en meervoudige discriminatie.
Bent u bereid om tijdens deze dialogen om extra maatregelen te vragen tegen de meervoudige discriminatie van en het geweld tegen Dalit vrouwen, zowel in India als in Bangladesh, waaronder een versterking van het rechtssysteem in beide landen om de grootschalige schending van deze mensenrechten effectiever te bestrijden?
De Indiase president, President Pranab Mukherjee, heeft op 9 juni jl. een beleid van zero tolerance aangekondigd voor wat betreft geweld tegen vrouwen, inclusief een hervorming van het wettelijk kader en toezicht op de implementatie daarvan. De recent aangetreden premier Modi heeft op 11 juni jl. in zijn eerste speech voor het parlement deze lijn onderstreept. Zowel multilateraal, via de EU als in bilaterale dialogen blijft Nederland aandacht vragen voor de aanpak van geweld tegen vrouwen. Tijdens de komende zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, zal Nederland samen met Frankrijk, wederom een resolutie tegen geweld tegen vrouwen indienen.
Bent u bereid om het Side Event over «geweld tegen vrouwen en meisjes van door kastediscriminatie getroffen gemeenschappen» georganiseerd door o.m. Human Rights Watch en het International Dalit Solidarity Network – met Hoge Commissaris voor Mensenrechten Navi Pillay als key-note speaker – te «co-sponsoren» en u tijdens dit Side Event over het onderwerp uit te spreken?
Tot nog toe hebben twee Europese landen toegezegd het evenement te zullen co-sponsoren. Om de effectiviteit van dit evenement te vergroten is het van belang dat niet alleen Europese landen dit evenement co-sponsoren», maar juist ook landen uit andere delen van de wereld. Co-sponsoring van Nederland heeft op dit moment dus geen toegevoegde waarde.
Bent u bereid het onderwerp (seksueel) geweld tegen (Dalit) vrouwen in uw bilaterale contacten met de Indiase regering aan de orde te stellen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor 17 juni 2014, wanneer de VN Rapporteur Rashida Manjoo haar rapporten presenteert?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
De Egyptische strafeis tegen een Nederlandse journaliste |
|
Michiel Servaes (PvdA), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Han ten Broeke (VVD), Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Maximumstraffen geëist tegen journalisten Egypte, onder wie Rena Netjes», waaruit blijkt dat tegen 20 journalisten celstraffen zijn geëist variërend van 15 tot 25 jaar?1
Het Egyptische Openbaar Ministerie had tegen ieder van de verdachten de maximale (cel)straffen geëist, zonder deze nader te preciseren. Op 23 juni jl. heeft de Egyptische rechter mw. Netjes bij verstek veroordeeld tot tien jaar celstraf.
Bent u van mening dat hier sprake is van een «fair, free, and transparant» proces, zoals aangekondigd door de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken Fahmy op 6 februari 2014 in een persconferentie van u en Minister Fahmy?2
Nee.
Kunt u aangeven in hoeverre u vindt dat Egypte zich houdt aan de belofte van duidelijkheid waar u naar verwees op 6 februari 2014 toen u zei: «Ik hoop dat de zaak snel van tafel gaat en dat Netjes terug kan naar Egypte, zoals zij zelf wil. Die boodschap heb ik meegegeven aan mijn Egyptische collega. Die heeft beloofd om duidelijkheid te geven.»?3
Nederland heeft de Egyptische autoriteiten geïnformeerd dat het zeer betreurt dat mw. Netjes door de gang van zaken in Egypte de mogelijkheid wordt ontzegd om veilig te kunnen terugkeren en ter plaatse haar werk te kunnen doen. Deze uitkomst staat haaks op de verwachtingen die bilateraal zijn uitgesproken op 6 februari 2014.
Wat heeft u sinds uw gesprek met Minister Fahmy gedaan om deze casus tot een goed einde te brengen?
Voor nadere details wordt verwezen naar de Kamerbrief inzake het Egyptische vonnis tegen de Nederlandse journalist Rena Netjes d.d. 24 juni 2014.
Bent u van plan om tussentijdse maatregelen te overwegen en aan te kondigen zolang de strafeis staat, of bent u van plan af te wachten hoe de Egyptische rechtsgang in deze casus verder verloopt? Kunt u in het eerste geval aangeven welke maatregelen u overweegt of zal nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in Europees verband nogmaals aan te dringen op een eerlijk proces en respect voor de vrijheid van meningsuiting door de Egyptische autoriteiten?
Nederland heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 23 juni jl. in Luxemburg de dringende aandacht van EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton en de Ministers van Buitenlandse Zaken gevraagd voor deze zaak. De EU heeft mede daarop haar buitengewone zorgen over deze zaak uitgesproken. De EU zal blijven aandringen op een eerlijke rechtstoepassing en respect voor de vrijheid van meningsuiting in Egypte.
Het faillissement van het bedrijf Thermphos en de rol van de Nederlandse en Europese overheid daarin |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe heeft Nederland gestemd tijdens de zitting waar het besluit van de Europese Commissie om geen antidumpingmaatregelen te nemen goedgekeurd moest worden? Heeft zij voor of tegen het sluiten van de antidumpingprocedure gestemd (over de import van witte fosfor)?1
Nederland heeft zich onthouden van stemming, evenals Spanje, Frankrijk en Hongarije. De overige lidstaten hebben ingestemd met het voorstel. Geen van de lidstaten heeft tegen gestemd.
Wat waren de Raadsinstructies van de Permanente Vertegenwoordiger nadat Thermphos de antidumpingklacht indiende bij de Europese Commissie?
De antidumpingzaak tegen witte fosfor uit Kazachstan is niet in de Raad besproken.
De Commissie concludeert dat het uitblijven van maatregelen als gevolg zal hebben dat Thermphos haar activiteiten zal moeten staken; op welk moment wist het kabinet dat Thermphos failliet zal gaan door het uitblijven van maatregelen?2
In de conclusie van de Commissie waarnaar wordt gerefereerd, staat:
«Worden geen maatregelen ingesteld, dan zal de productie van witte fosfor in de Unie en de productie van afgeleide producten door de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk niet worden hervat. Anderzijds biedt de instelling van maatregelen, zoals ook sommige belanghebbenden hebben gesteld, de bedrijfstak van de Unie mogelijk onvoldoende bescherming omdat de invoer uit Kazachstan, zelfs wanneer hiervoor rechten gelden, qua prijzen concurrerender blijft dan de verkopen door de bedrijfstak van de Unie, en waarborgt de instelling van maatregelen derhalve niet dat de bedrijfstak van de Unie de huidige kwetsbare situatie doorstaat.» (ref 2013/81/EC punt 190).
Op het moment dat de Commissie dit begin 2013 concludeerde, had Thermphos Internationaal BV haar activiteiten al gestaakt, en was failliet. De Commissie stelde dat het instellen van antidumpingmaatregelen geen waarborg was voor het voortbestaan van Thermphos. De reden was dat het onderzoek van de Commissie had uitgewezen dat:
Dit betekent dat witte fosfor uit Kazachstan met het instellen van een antidumpingrecht van 10,5% nog steeds goedkoper zou zijn voor de Europese gebruikende industrie dan fosfor van Thermphos. Er was dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat de Europese gebruikende industrie over zou stappen op de (duurdere) witte fosfor van Thermphos.
Had Nederland een vertegenwoordiger in het Adviescomité voor Antidumping, dat het besluit van de Europese Commissie voorbereidde? Zo ja, wie?
Ja, Nederland had een vertegenwoordiger in het Antidumping Comité. De naam van de betreffende ambtenaar is verder niet relevant.
Hoe werd de Nederlandse vertegenwoordiger in het Adviescomité voor Antidumping aangestuurd?
Het standpunt is conform de gebruikelijke procedures met de betrokken ministeries afgestemd.
Wat waren de instructies voor de Nederlandse vertegenwoordiger in het Adviescomité voor Antidumping?
De instructies waren om zich te onthouden van stemming.
Is er bij de standpuntbepaling van Nederland in de zaak Thermphos een kosten-batenanalyse gemaakt?
Zoals gebruikelijk bij de standpuntbepaling over het al dan niet nemen van antidumpingmaatregelen is gekeken naar de prijsstelling van fosfor uit Kazachstan en de gevolgen voor de Europese producent en gebruikende industrie (zie ook vraag 3 en 17). Hierbij was sprake van een verschillend belang van de producent en de gebruikers.
Is er bij de standpuntbepaling van Nederland in de zaak Thermphos rekening gehouden met een saneringsopgave van tussen de 70 en 90 miljoen euro bij een eventueel faillissement van het bedrijf? Wist het kabinet dat de Nederlandse belastingbetaler deze rekening zal moeten betalen?
Op het moment van standpuntbepaling van Nederland in de antidumpingzaak was er nog niets bekend over de omvang van een mogelijke saneringsopgave en over wie dat zou moeten betalen.
Welk Nederlands belang is gediend bij het uitblijven van antidumpingmaatregelen en dus bij het faillissement van Thermphos?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 3 is er geen aantoonbare oorzaak-gevolg relatie tussen het uitblijven van maatregelen en het faillissement van Thermphos.
Klopt het dat Belgisch Limburg en Wallonië extra structuurfondsen zullen ontvangen om faillissementen in de regio op te vangen?3
Tijdens de ER van 7 en 8 februari 2013 is afgesproken dat België financiële middelen zou krijgen om te voorzien in het aanpassingsproces van bepaalde regio’s, het ging om 133 miljoen (66,5 miljoen voor Limburg en 66,5 miljoen voor Wallonië). Deze structuurfondsen zijn echter niet direct inzetbaar voor faillissementen.
Klopt het dat Italië (€ 25 miljoen), Spanje (€ 17 miljoen) en Frankrijk (€ 84 miljoen) extra middelen via het Flexibiliteitsinstrument zullen ontvangen?4
In verband met de definitieve uitkomst van de MFK-onderhandelingen heeft de Europese Raad in juni 2013 besloten om genoemde landen extra structuurfondsen toe te kennen. Deze middelen zijn gedeeltelijk gefinancierd door de inzet van het flexibiliteitsinstrument.
Klopt het dat Cyprus om meer structuurfondsen heeft gevraagd en dat de Commissie besloten heeft Cyprus meer structuurfondsen te geven?
De ER van 27-28 juni 2013 heeft het EP en de Raad verzocht om binnen de flexibiliteit die het MFK biedt in het kader van de jaarbegroting de mogelijkheden te onderzoeken om de moeilijke situatie in Cyprus te adresseren. Dit vloeit voort uit de afspraken die de ER in februari 2013 reeds maakte over andere programmalanden, op het moment dat Cyprus nog geen programmaland was.
Heeft het kabinet ooit overwogen om schadevergoeding voor de saneringskosten een onderdeel te maken van bovenstaande of andere budgettaire onderhandelingen?
Nee.
Deelt u de mening van de minister van Economische Zaken dat Europa medeverantwoordelijk is voor het faillissement van Thermphos?5
De Minister van Economische Zaken heeft tijdens het dertig leden debat van 2 april 2013 inzake Thermphos aangegeven dat de Europese Commissie zich mogelijk medeverantwoordelijk voelt voor de ontstane situatie. De Minister van Economische Zaken is in gesprek gegaan met de Europese Commissie over een mogelijke financiële bijdrage van de Europese Commissie aan eventuele opruimkosten en (groene) doorstart van het bedrijf.
Deelt u de mening van Elsevier dat de pogingen van de minister om in overleg te treden met de Europese Commissie inzake een schadevergoeding wegens het uitblijven van antidumpingmaatregelen en het daaropvolgende faillissement van Thermphos halfslachtig waren?6
Nee. Zoals gemeld in een brief aan de Tweede Kamer van 24 april jl. (Kamerstuk 29 826, nr. 59) heeft de Minister van Economische Zaken zich actief ingezet om een financiële bijdrage te krijgen van de Europese Commissie voor opruimkosten en een mogelijke doorstart. De Europese Commissie heeft hierop aangegeven dat er geen mogelijkheden waren voor een financiële bijdrage voor de opruimingkosten. De Europese Commissie was wel bereid om te kijken naar de mogelijkheden om een duurzame doorstart op basis van productie van «groene fosfor» te steunen. Doordat uiteindelijk geen duurzame doorstart mogelijk bleek, zijn de mogelijkheden voor steun vanuit de Europese Commissie en Europese Investeringsbank niet meer aan de orde gekomen.
Deelt u de mening van Elsevier dat de onder andere passieve houding van het Rijk bijgedragen heeft aan het faillissement, het falen van de doorstart en de vervelende nasleep in de zaak-Thermphos?7
Nee. Het Rijk heeft zich juist actief ingezet voor deze casus. Het Rijk heeft onder meer na het faillissement van Thermphos zich ingespannen om een koper te vinden voor het bedrijf. Toen deze koper niet gevonden werd, hebben Zeeland Seaports, de Provincie Zeeland en het Ministerie van Economische Zaken gezocht naar kandidaat investeerders voor de mogelijke productie van groene fosfor op de Thermphos-site te Vlissingen. Uiteindelijk bleef 1 kandidaat investeerder over. Na toetsing van het businessplan en het technisch plan door onafhankelijke experts bleek een duurzame doorstart echter niet mogelijk.
Deelt u de mening van de voormalig minister van Industrie en Handel van de Republiek Tsjechië, de heer Martin Kuba, dat het uitblijven van maatregelen een gevolg is van een gecoördineerde pan-Europese lobby en niet van een afweging van argumenten en wettelijke voorwaarden?8
De Europese Commissie heeft het antidumpingonderzoek volgens de daarvoor wettelijke eisen en procedures, zoals verwoord in de Verordening 1225/2009 uitgevoerd. Het voorstel van de Commissie om geen maatregelen te nemen voldoet aan deze eisen, inclusief het in ogenschouw nemen van dumping, schade en belang van de Unie.
Is er tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Economische Zaken afstemming geweest nadat de Kamer het kabinet had gevraagd om in overleg te treden met de Commissie inzake schadevergoeding wegens het uitblijven van antidumpingmaatregelen en het daaropvolgende faillissement van Thermphos?
Ja, er is tussen de betreffende ministeries overleg geweest.
Bent u bekend met het gerucht dat een aantal EU-lidstaten bij de begrotingsherziening van 2016 om meer structuurfondsen zal vragen om te gevolgen van economische terugval in specifieke regio’s op te vangen?
Nee, dit gerucht is ons niet bekend. Als onderdeel van het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 is opgenomen dat de Commissie in 2016 de totale toewijzingen die voor de doelstelling «investeren in groei en werkgelegenheid» in het kader van het cohesiebeleid 2017–2020 aan alle lidstaten zijn gedaan, opnieuw zal bezien en volgens gemaakte afspraken mag herberekenen. Het totale netto-effect van deze technische aanpassing mag niet meer bedragen dan 4 miljard EUR.
Lijkschouwers die nog steeds misdrijven missen door gebrekkige opleiding |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Lijkschouwers missen misdrijven door gebrekkige opleiding»?1 Bent u ervan op de hoogte dat deze problematiek al jaren speelt en dat de toenmalige Ministers van Binnenlandse zaken en Justitie in 2004 al beterschap beloofden?2
Ik heb kennisgenomen van dit artikel en ben op de hoogte van de inhoud van de brief die de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 22 november 2004, mede namens de Ministers van Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, aan de Tweede Kamer stuurde.
Heeft u nationale cijfers over het aantal keren per jaar dat lijkschouwers een niet-natuurlijk overlijden missen? Hoe hebben deze cijfers zich in de afgelopen tien jaar ontwikkeld? Hoe interpreteert u deze cijfers, mede in het licht van de beloften in 2004 van de toenmalige Ministers van Binnenlandse zaken en Justitie?
Ik beschik niet over cijfers van het aantal keren dat in een later stadium is gebleken dat aanvankelijk onterecht is uitgegaan van een natuurlijke doodsoorzaak. Bovendien valt niet bij te houden hoe vaak een nooit gedetecteerde onjuiste vaststelling van een doodsoorzaak zich heeft voorgedaan.
Wat vindt u ervan dat forensisch artsen met een korte opleiding van dertig dagen dezelfde bevoegdheden krijgen als hun collega’s die de uitgebreide profielopleiding van vier jaar hebben afgerond? Krijgen beide type forensisch artsen hetzelfde salaris?
In artikel 5 van de Wet op de Lijkbezorging is de verplichting vastgelegd dat uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register, worden benoemd als gemeentelijk lijkschouwer. Met het oog hierop beheert de beroepsvereniging, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), een register voor forensisch artsen. De als zodanig werkzame forensisch artsen worden daarin geregistreerd als forensisch arts FMG. Dit betreft de artsen die de 1-jarige basisopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en daardoor door de beroepsvereniging competent worden geacht om zelfstandig te werken als forensisch arts en correct een doodsoorzaak vast te stellen. Met dit register is zodoende ook de kwaliteit van de forensisch arts geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging. Dat betekent dat de beroepsvereniging van mening is dat het verantwoord is dat zowel artsen die de basisopleiding hebben afgerond, als artsen die 2-jarige profielopleiding forensische geneeskunde van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) hebben gevolgd, en eventueel de daarop volgende specialisatie tot arts Maatschappij & Gezondheid (profiel Forensische Geneeskunde) hebben afgerond, dezelfde bevoegdheden hebben. Het is de verantwoordelijkheid van de beroepsvereniging om dat te beoordelen.
Verder is het de verantwoordelijkheid van de gemeenten en GGD’en om de vergoeding te bepalen die lijkschouwers ontvangen. Ik heb daar geen zicht op.
In hoeverre acht u beide type forensisch artsen bekwaam genoeg voor het correct vaststellen van de doodsoorzaak? In hoeverre acht u beide type forensisch artsen even goed gekwalificeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Blijkt uit gegevens dat forensisch artsen met uitgebreide profielopleiding een kleinere foutmarge hebben in het missen van niet-natuurlijk overlijden? Aan welk type forensisch arts geeft u de voorkeur in de praktijk? Hoe gaat u de bijbehorende opleiding stimuleren?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 2 tot en met 4.
Herkent u de signalen van een dreigend tekort aan goed geschoolde lijkschouwers? Zo ja, kunt u in de komende brief over de arbeidsmarkt in de zorg aangeven hoe u inspeelt op deze signalen? Zo niet, waaruit blijkt dat de beschikbaarheid van goed geschoolde lijkschouwers voor de komende periode geborgd is?
Het is aan individuele werkgevers om te zorgen dat zij voldoende functionarissen in dienst hebben voor de taken die moeten worden uitgevoerd.
De Gezondheidsraad heeft in haar advies over de forensische geneeskunde aandacht besteed aan de capaciteit aan forensisch artsen. Daaruit valt te concluderen dat de instroom in de beroepsgroep een punt van zorg is, maar dat de jaarlijkse instroom van 20 artsen in de basisopleiding tot forensisch arts de verwachtte uitstroom uit de beroepsgroep zal kunnen compenseren. Ik zag en zie daarin geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
De artikelen “Persoonsgebonden bedrog””, “Hoe de geldzucht het won van de idealen” en “Thomashuizen gebruiken geld voor zorg om huur te betalen” |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen: «Persoonsgebonden bedrog», «Hoe de geldzucht het won van de idealen» en «Thomashuizen gebruiken geld voor zorg om huur te betalen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de in het artikel genoemde stelling dat vaste lasten onderdeel zijn van de bedrijfsvoering, omdat twee derde van het pand wordt gebruikt om zorg te leveren, en dat het derhalve gerechtvaardigd is een gedeelte van de pgb-middelen (persoonsgebonden budget) indirect in te zetten voor vastgoed?
De woonlasten – huur, eten, drinken, service en energie – worden door een bewoner van een Thomashuis uit zijn/haar wajong-uitkering betaald. De woonlasten zijn zodanig dat uit de uitkering geld overblijft voor zak- en kleedgeld, verzekeringen en uitstapjes.
Woonlasten kunnen niet ten laste komen van het pgb. Het pgb moet worden besteed aan zorg. Dat is het uitgangspunt. Om de rest van de vraag te beantwoorden geef ik u allereerst, net als bij de vragen die Kamerlid Leijten (SP) (610250–122634-LZ) hierover stelde, een overzicht waaraan een Thomashuis – gemiddeld genomen – het pgb-geld van de bewoners besteedt. Het overzicht is mij aangereikt door De Drie Noteboomen, de organisatie achter de Thomashuizen.
In de overeenkomst tussen budgethouder en franchisenemers worden de woonlasten en het pgb-geld gesplitst. Zo ook op de facturen die hieruit voortkomen. Daarmee kan de budgethouder zich verantwoorden bij het zorgkantoor. Bij vraag 3 en 4 kom ik terug of deze verantwoording alle inzicht geeft of geld correct word besteedt. De Drie Noteboomen geeft aan niet uit te sluiten dat direct of indirect wel eens pgb-geld tijdelijk aan woonlasten wordt uitgegeven. Van de claims die het Volkskrant artikel maakt is geen sprake zo geeft men aan.
De toeslag van € 4.000 per jaar per bewoner is geïntroduceerd omdat, in tegenstelling tot individuele budgethouders, wooninitiatieven extra kosten maken voor het organiseren van zorg en gemeenschappelijke ruimtes. Sinds de toeslag bestaat is er echter onduidelijkheid of deze daadwerkelijk aan deze zaken mag worden besteed. Omdat de toeslag aan het pgb wordt toegevoegd, zou het geld feitelijk aan zorg moeten worden besteed. Van diverse wooninitiatieven heb ik de vraag gehad om duidelijkheid te verschaffen over de toeslag. De toeslag moet aan het doel kunnen worden besteed waarvoor deze in het leven is geroepen. Het betekent wel dat ik de voorwaarde stel dat de € 4.000 toeslag afzonderlijk moet kunnen worden verantwoord om vermenging met rest van het pgb, dat echt alleen aan zorg kan worden besteed, te vermijden. Ik ga hierover in overleg met wooninitiatieven en zorgkantoren. Voor de duidelijkheid: de toeslag kan ook niet aan genoemde woonlasten worden uitgegeven.
Is het naar uw mening voor zorgaanbieders en cliënten voldoende duidelijk waar pgb-middelen aan besteed mogen worden?
Ja. In de pgb-regeling staat vermeld waaraan het pgb kan worden uitgeven. Omdat met name de functie Begeleiding een breed begrip is, is door zorgkantoren een lijst aangelegd wat wel en niet is toegestaan. Deze lijst is op de site van elk zorgkantoor beschikbaar. Ook kunnen budgethouders of pgb-gefinancieerde zorgaanbieders en hulpverleners bij het zorgkantoor informeren als zij niet zeker zijn of een uitgave met het pgb gedaan kan worden. Per Saldo ondersteunt leden met voorlichting, cursussen en helpdesk. Wel was er meer duidelijkheid nodig over de toeslag van € 4.000 per jaar per bewoner. Deze heb ik met deze antwoorden gegeven.
Met de invoering van het trekkingsrecht per 1 januari 2015 zal de controle of een uitgave is toegestaan naar voren schuiven. Pas als een voorgenomen uitgave door het zorgkantoor is goedgekeurd, zal de Sociale Verzekeringsbank kunnen uitbetalen. Deze controle aan de voorkant geeft dan gelijk duidelijkheid waaraan het pgb mag worden besteed in plaats van dat mensen nu pas bij de verantwoording te horen krijgen dat iets niet had gemogen (en terugbetaald moet worden).
Bent u van mening dat in het huidige stelsel en de voorgestelde wijzigingen daarvan voldoende waarborg aanwezig is om te garanderen dat middelen die via een pgb beschikbaar worden gesteld ook daadwerkelijk aan zorg worden besteed?
Zoals net omschreven, zal het Trekkingsrecht ook weer een bijdrage leveren aan het goed besteden van het pgb doordat aan de voorkant op basis van gekeurde zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen helder moet worden waaraan het pgb wordt besteed. Tegelijkertijd is het op basis van papier lastig na te gaan of het geld daadwerkelijk is besteed zoals in de zorgovereenkomst beschreven. Dat vraagt om steekproefgewijze controle en voorzetting van de huisbezoeken in één of andere vorm. Hoe dat na de introductie van het Trekkingsrecht moet worden vormgegeven zal ik met zorgkantoren en andere betrokken partijen verder verkennen.
Bij wooninitiatieven speelt voorts mee dat de bewoners gelijktijdig (van) dezelfde (personen) zorg ontvangen en van dezelfde faciliteiten gebruik maken. Ook kan het zijn dat de ene persoon vanwege een budgetgarantie uit het verleden meer pgb te besteden heeft dan een persoon met dezelfde zorgvraag die recent een pgb heeft gekregen op basis van de huidige tarieven. Dat maakt het lastig om exact te weten welke zorg en faciliteit nu tot wiens pgb is te herleiden. Ik ga in overleg met wooninitiatieven, zorgkantoren en Per Saldo om te bezien hoe gezorgd kan worden voor heldere specifiekere verantwoording over het individuele en/of totale pgb-geld en aldus de toeslag van € 4.000 in het bijzonder. Ook omdat in kader van Trekkingsrecht verdere afspraken moeten worden gemaakt over zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen die door budgethouders moeten worden overlegd bij het zorgkantoor voordat betalingen kunnen worden gedaan aan het Thomashuis.
Kunt u aangeven of het binnen de huidige systematiek en de voorgestelde wijzigingen daarvan voldoende mogelijk is om te controleren dat pgb-middelen ook volgens de regels worden besteed?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de markt voor hulpmiddelen op slot zit |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hulpmiddelen geleverd, maar service, ho maar»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat op de markt voor hulpmiddelen geen sprake is van een gelijk speelveld voor alle aanbieders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een analyse geven van de problemen die zich hier voordoen?
Gemeenten zijn voor de inkoop van hulpmiddelen gehouden aan de Europese aanbestedingsregels en de Aanbestedingswet. Deze waarborgen dat inschrijvers bij aanbestedingen gelijke kansen hebben en dat het speelveld daarmee voor alle aanbieders zonder uitzondering gelijk is. Op basis van de door gemeenten vast te stellen beoordelingscriteria bij een aanbesteding in het Programma van Eisen, beoordelen gemeenten op objectieve wijze de verschillende inschrijvers. Bij het vaststellen van deze beoordelingscriteria is het aan gemeenten om een zorgvuldige afweging te maken in welke mate de prijs en de kwaliteit worden meegewogen.
Herkent u het beeld dat grote aanbieders aanbestedingen winnen tegen prijzen die realistisch gezien niet kunnen? Acht u dat wenselijk?
Ik constateer dat in de afgelopen jaren de prijzen van een aantal hulpmiddelen die in het kader van de uitvoering van de Wmo door gemeenten worden ingekocht, zijn gedaald. Er is mij geen onderzoek bekend naar de oorzaak hiervan en / of naar het realiteitsgehalte van de prijzen.
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om kwaliteitseisen in het bestek van de aanbesteding op te nemen en deze vervolgens ook gedurende de contractperiode te bewaken. In deze markt zijn momenteel 7 à 8 partijen actief, waarvan er 2 een groot marktaandeel hebben. Aanbestedingen worden gewonnen op basis van prijs en kwaliteit, door zowel kleine als grote partijen.
Klopt naar uw mening het beeld dat er daardoor nauwelijks ruimte bestaat voor nieuwe en/of kleine leveranciers? Acht u dat wenselijk?
Nee, ook kleine leveranciers scoren in de lokale regionale aanbestedingen onveranderd goed.
Ziet u in het bericht aanleiding om onderzoek te (laten) doen naar het functioneren van de markt voor hulpmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te laten uitvoeren?
Er lopen reeds verschillende initiatieven die de kwaliteit van de hulpmiddelen ten goede zullen komen. Zo ontwikkelt de VNG in samenwerking met Firevaned (de branchevereniging voor hulpmiddelenleveranciers) een model-aanbestedingsdocument voor hulpmiddelen met oog voor zowel de economische belangen als de kwaliteit van de dienstverlening. Ook heeft de branche vereniging Firevaned het initiatief genomen om een Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen te introduceren. Dit is een ISO gecertificeerd keurmerk dat alle elementen van de verstrekking en dienstverlening rond deze hulpmiddelen in kwaliteit borgt. Op dit moment zijn leveranciers zich hierop aan het voorbereiden. Ik zie naar aanleiding van het bericht dan ook geen aanleiding voor een marktonderzoek.
De strafeis tegen de Nederlandse journalist Rena Netjes |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoge strafeis tegen Rena Netjes»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in Egypte celstraffen van 15 tot 25 jaar zijn geëist tegen twintig journalisten, waaronder de Nederlandse Rena Netjes? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Wat is de precieze strafeis tegen de Nederlandse journalist?
Het Egyptische Openbaar Ministerie had tegen ieder van de verdachten de maximale (cel)straffen geëist. Op 23 juni jl. heeft de Egyptische rechter mw. Netjes bij verstek veroordeeld tot tien jaar celstraf.
Bent u bereid per direct opheldering over deze zaak te vragen bij de Egyptische autoriteiten, met name waar de Nederlandse journalist van wordt verdacht?
Het kabinet heeft diverse acties ondernomen nadat de Egyptische rechter zijn vonnis heeft gesproken, waaronder het ontbieden van de Egyptische ambassadeur. Voor nadere details wordt verwezen naar de Kamerbrief inzake het Egyptische vonnis tegen de Nederlandse journalist Rena Netjes d.d. 24 juni 2014.
Deelt u de zorgen dat onder de huidige omstandigheden eerlijke rechtspraak in Egypte nagenoeg onmogelijk is? Indien neen, waarom niet? Indien ja, welke gevolgen heeft dit voor uw opstelling in deze zaak?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over diverse negatieve ontwikkelingen in de Egyptische rechtspraak, zoals doodstraffen die zijn uitgesproken tegen islamisten en celstraffen die zijn uitgesproken tegen journalisten, oppositie en critici van de autoriteiten. Deze zorgen zijn herhaaldelijk overgebracht in de bilaterale contacten met Egypte en zijn ook onderwerp van gesprek tussen de EU en Egypte.
Het stimuleren van grensoverschrijdende arbeid door het slechten van barrières |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Werkloosheid aanpakken door grenzen te openen»?1
Ja.
Herkent u zich in de conclusie van de makers van de Atlas voor Gemeenten, dat de werkloosheid in vooral de grensregio’s met Duitsland voor een groot deel zou kunnen worden opgelost als de grensbarrières worden geslecht?
Het kabinet heeft op 13 juni jl. een reactie naar uw Kamer gestuurd over het advies «wegnemen praktische belemmeringen bij grensoverschrijdende arbeid» van de heer Bruls. Volledigheidshalve verwijs ik naar deze reactie. Bij deze reactie zijn de resultaten van de conferentie van 16 december 2013 betrokken. In de voortgangsrapportage voor grensoverschrijdende samenwerking (GROS) die eind dit jaar aan uw Kamer zal worden toegezonden door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt nader ingegaan op de resultaten van de conferentie.
Het is van belang dat de potentiële grensarbeider zich goed oriënteert en informeert over de wetgeving en de werkcultuur in het werkland en zich de taal van het werkland eigen maakt. Er is instrumentarium beschikbaar om de potentiële grensarbeider daarbij te helpen, zoals de websites www.startpuntgrensarbeid.benelux.int en www.grensinfo.nl. Als werknemers (en werkgevers) zich goed informeren, dan worden verschillen in regelingen in woon- en werkland mogelijk minder als belemmering ervaren en kan de aandacht ook worden gericht op de mogelijkheden voor werk aan de andere zijde van de grens.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over grensarbeid?2 Kunt u aangeven wanneer de Kamer nader wordt geïnformeerd over het advies van de heer Bruls over grensarbeid en de resultaten van de conferentie van 16 december 2013?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wanneer de Kamer de reactie van het kabinet op het advies-Bruls en de resultaten van de conferentie van 16 december tegemoet kan zien? Kunt u daarbij concreet ingaan op de belangrijkste knelpunten en de oplossingsrichtingen daarvoor?
Zie antwoord vraag 2.
Een vertrouwenspersoon voor onderzoek naar de veiligheid van kernwapens in Nederland |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie wil dat vertrouwenspersoon onderzoek doet naar atoomwapens in Volkel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zorgen die in de provincie Noord-Brabant leven aangaande de veiligheid van de kernwapens op vliegbasis Volkel en waarom is er nog niet gereageerd op het eerder door de provincie afgegeven negatieve advies?
Het kabinet heeft geen reden te twijfelen aan de veiligheid van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. Op basis van bondgenootschappelijke afspraken kunnen echter, zoals bekend, geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van deze wapens, ook niet aan een vertrouwenspersoon.
Hoe beoordeelt u de suggestie van de provincie om een vertrouwenspersoon te benoemen die onafhankelijk onderzoek kan doen naar de veiligheid van de kernwapens, onder meer vanwege het transport van de wapens?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, via een vertrouwenspersoon of anderszins, tegemoet te komen aan de zorgen die in de provincie Noord-Brabant leven over de veiligheid van de kernwapens op vliegbasis Volkel? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding |
|
Michiel van Nispen (SP), Hanke Bruins Slot (CDA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en verwijs voor mijn reactie naar mijn antwoorden op de overige vragen.
Deelt u de zorgen van het hoofd van de afdeling forensische geneeskunde van de GGD Amsterdam en van het opleidingsinstituut Netherlands School of Public & Occupational Health (NSPOH) dat er op den duur niet alleen een tekort dreigt aan Amsterdamse lijkschouwers, maar ook een probleem ontstaat met de kwaliteit van de artsen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is aan individuele werkgevers om te zorgen dat zij voldoende functionarissen in dienst hebben voor de taken die moeten worden uitgevoerd. Ik kan dan ook geen uitspraak doen over de situatie zoals deze zich mogelijk in Amsterdam voordoet.
De Gezondheidsraad heeft in haar advies over de forensische geneeskunde aandacht besteed aan de capaciteit aan forensisch artsen. Daaruit valt te concluderen dat de instroom in de beroepsgroep een punt van zorg is, maar dat de jaarlijkse instroom van 20 artsen2 in de basisopleiding tot forensisch arts de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep zal kunnen compenseren. Ik zag en zie daarin geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
In artikel 5 van de Wet op de Lijkbezorging is de verplichting vastgelegd dat uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register, worden benoemd als gemeentelijk lijkschouwer. Met het oog hierop beheert de beroepsvereniging, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), een register voor forensisch artsen. De als zodanig werkzame forensisch artsen worden daarin geregistreerd als forensisch arts FMG. Dit betreft de artsen die de 1-jarige basisopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en daardoor door de beroepsvereniging competent worden geacht om zelfstandig te werken als forensisch arts en correct een doodsoorzaak vast te stellen.
Met dit register is zodoende ook de kwaliteit van de forensisch arts geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging. Uit de keuze van de beroepsvereniging leid ik niet af dat het noodzakelijk zou zijn om de toegankelijkheid van de uitgebreidere opleiding tot forensisch arts te vergroten. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 4 en 6 en naar de kabinetsreactie van 6 februari 2014 op het advies van de Gezondheidsraad «Forensische geneeskunde ontleed»3.
Is de basisopleiding tot lijkschouwer van dertig dagen volgens u lang genoeg om forensisch artsen zorgvuldig en goed op te leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat de overheid niet meebetaalt aan de uitgebreidere profielopleiding van forensisch artsen?
Per opleiding worden afzonderlijk afwegingen gemaakt of overheidsfinanciering is aangewezen. Ik zie mede gezien mijn antwoord op vragen 2, 3 en 5 vooralsnog geen aanleiding publieke financiering van de uitgebreidere opleiding tot forensisch arts te overwegen. Overigens merk ik op dat de medische vervolgopleidingen die nu in aanmerking komen voor publieke financiering van overheidswege via VWS opleiden voor de zorg die voortvloeit uit de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of Wet publieke gezondheid. Voor de opleiding tot forensisch arts is dit niet het geval.
Deelt u de mening van de GGD Amsterdam en de Gezondheidsraad dat de opleiding tot forensisch arts beter moet worden gefinancierd om te voorkomen dat daders ongestraft rond blijven lopen? Zo ja, bent u bereid om samen te zoeken naar een oplossing, die kan inhouden dat er meer financiering moet komen voor een toegankelijke en goede opleiding voor forensisch artsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad «Forensische geneeskunde ontleed, naar een volwaardige plaats voor een bijzondere discipline» (Kamerstuk 33 628, nr. 4) wordt niet ingegaan op het advies om te onderzoeken of er een overheidsfonds in het leven geroepen kan worden voor de bekostiging van tien tot twintig opleidingsplaatsen voor de vervolgopleiding forensische geneeskunde; kunt u alsnog aangeven of u bereid bent de mogelijkheden voor een dergelijk fonds te onderzoeken? Kunt u hierbij ook aangeven hoe u tegen de suggestie van de Gezondheidsraad aankijkt om een dergelijk fonds vergelijkbaar met het Opleidingsfonds Zorg in te stellen en welke consequentie dat dan heeft voor de keuze van de begroting waaruit dit betaald zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
De sluiting van Synergon Metaal te Winschoten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Synergon Metaal te Winschoten haar deuren sluit?1
Ja.
Klopt het dat de SW-medewerkers hun baan behouden, maar overgeplaatst zullen worden naar andere afdelingen? Kunt u uitsluiten dat niet alsnog SW-medewerkers hun baan verliezen? Kunt u aangeven wat de toekomstperspectieven van de andere medewerkers is?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de efficiënte uitvoering van de Wsw en kunnen bepalen hoe de sw-medewerkers worden ingezet. De sw-medewerkers hebben een dienstverband met de betrokken gemeenten. Overplaatsing naar andere afdelingen is mogelijk. Overigens is mij bekend dat op meer plaatsen de metaalbewerking in de sw-bedrijven is gestopt, omdat het een product-marktcombinatie bleek te zijn die in veel gevallen niet rendabel (meer) was.
Deelt u de mening dat, gezien de uitzichtloze arbeidsmarktperspectieven in Oost-Groningen, extra overheidsinzet van groot belang is? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de regionale arbeidsmarkt, met name die voor mensen met een grote afstand tot die arbeidsmarkt, te versterken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de arbeidsmarktperspectieven in Oost-Groningen moeilijk zijn, maar zeker niet uitzichtloos. De volgende maatregelen om de regionale arbeidsmarkt te versterken maken onderdeel uit van het kabinetsbeleid:
Groene werkgelegenheidsalternatieven kunnen daarvan ook onderdeel uitmaken.
Bent u bereid om groene werkgelegenheidsalternatieven in achterstandsregio’s zoals Oost-Groningen te ontplooien en/of te stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Het anti-Israëlbeleid van de gemeente Eindhoven |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u de inhoud van de bijlage?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre het waar is dat de gemeente Eindhoven straatnamen heeft waarop steden, die in onomstreden gebieden van de staat Israël liggen, worden aangeduid als steden die in Palestina zouden liggen?
Naar aanleiding van de vragen heb ik de burgemeester om ambtsbericht verzocht. Sinds 1967 komen er in de desbetreffende wijk straatnamen voor welke ontleend zijn aan de Bijbel. Deze kennen nog een onderschrift met een verwijzing naar «Palestina», dat dus refereert aan de achtergrond van de straatnaamkeuze, het Bijbelse Palestina. Van een verwijzing naar politieke kwesties of geografische situaties is geen sprake.
Kunt u aangeven waarom de gemeente Eindhoven suggereert dat bijvoorbeeld Tiberias geen onderdeel uitmaakt van de bevriende staat Israël?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de gemeente Eindhoven mee lijkt te gaan te gaan in het groeiende anti-Israëlsentiment?
Gelet op het antwoord op antwoord 2 en 3 is er in het onderhavige geval geen sprake van het bewust verdraaien van feiten met betrekking tot de staat Israel.
Deelt u de mening dat het – helemaal in deze tijd van toenemend antisemitisme – belangrijk is dat de feiten met betrekking tot de staat Israël juist worden weergegeven en niet bewust worden verdraaid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de gemeente Eindhoven te verzoeken om de straatnaamborden zo te wijzigen dat, overeenkomstig de waarheid, onder straatnamen als Tiberiasstraat gewoon vermeld wordt dat het hier gaat om een stad in de staat Israël? Zo nee, waarom niet?
Straatnamen en de plaatsing van borden behoren bij uitstek tot de lokale autonomie. In zijn ambtsbericht meldt de burgemeester dat het in Eindhoven al enige tijd niet meer gebruikelijk is om straatnamen te voorzien van een onderschrift. Daarom heeft de gemeente besloten de onderschiften bij deze straten te verwijderen. Het straatnamenregister zal hierop worden aangepast en de borden zullen bij de reguliere vervanging hierop worden aangepast.
De repressie die ingezet zou zijn tegen straatkinderen in Rio in aanloop naar het WK Voetbal en de Olympische Spelen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «Pablo»1, over de misstanden in Rio de Janeiro, in aanloop naar het wereldkampioenschap voetbal in 2014 en de Olympische Spelen in 2016?
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging van filmmaker Marijn Poels dat het stadsbestuur van Rio de Janeiro een brute repressiestrategie heeft ingezet tegen straatkinderen?
Hoewel de situatie van de straatkinderen in Rio de Janeiro zorgwekkend is en nog stappen moeten worden genomen in de uitvoering van de Braziliaanse ambities om deze te verbeteren, deelt het Kabinet de suggestie niet, dat verdwijning van kinderen zou voortkomen uit een repressiestrategie.
In algemene zin verbetert de mensenrechtensituatie in Brazilië gestaag. De Braziliaanse regering is er veel aan gelegen de sociale uitdagingen van het land aan te pakken en de mensenrechtensituatie verder te verbeteren. Er zijn echter nog vele uitdagingen die specifieke aandacht vergen, zoals de complexe problematiek van de straatkinderen.
Kunt u nagaan wat er gebeurt met straatkinderen die opgepakt worden? Klopt het dat ze zonder enige vorm van proces of zelfs zonder overtreding van de wet, in speciale gesloten instellingen of jeugdgevangenissen terecht komen?
Voor zover het Kabinet kan nagaan, worden deze kinderen naar opvangcentra gebracht. Kinderen die strafbare feiten hebben gepleegd, komen soms in jeugddetentiecentra. Naar verluidt gaat dit soms zonder vorm van proces, hetgeen zorgwekkend is.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging2 dat in de gesloten instellingen en jeugdgevangenissen kinderrechten op ernstige wijze geschonden worden, onder meer door folterpraktijken en moorden door bewakers op minderjarigen?
Het Kabinet heeft geen indicatie dat kinderrechten op systematische wijze worden geschonden. Wel is bekend dat de gevangenissen in Brazilië overbevolkt zijn en de voorzieningen ondermaats. Er worden veel incidenten gemeld, helaas ook m.b.t. minderjarigen.
De Braziliaanse regering wordt o.a. door VN-instellingen maar ook door Europese landen regelmatig aangesproken om de situatie in gevangenissen te verbeteren en is zich terdege bewust van de noodzaak hiertoe. Tijdens het Universal Periodic Review proces over Brazilië in Genève is de situatie in gevangenissen een van de elementen geweest die Nederland heeft opgebracht als zorgpunt.
Recent constateert het Kabinet enige vooruitgang dankzij maatregelen om voorzieningen voor de gevangenen, inclusief minderjarigen, te verbeteren. De voorgestelde maatregelen betreffen o.a. het versnellen van het juridische proces; de ontwikkeling van mechanismes voor de re-integratie van gevangenen en de verbetering van bestuur van gevangenissen inclusief trainingen aan gevangenenbewaarders.
Hoe beoordeelt u het rapport van het Demografisch Instituut voor Statistieken van Brazilië (IBGE) van 14 augustus 2013, waaruit blijkt dat er alleen al in de deelstaat Rio de Janeiro in twee decennia tijd 90.000 mensen – waarvan de helft minderjarig – zijn verdwenen waarvan men de lichamen nooit heeft teruggevonden? Klopt het dat het instituut geregistreerd heeft dat er in Rio de Janeiro gemiddeld per dag vier kinderen vermoord worden en acht verdwijnen?
Het Demografisch Instituut voor Statistieken van Brazilië heeft noch op 14 augustus 2013, noch op enige andere datum voor zover het Kabinet kan nagaan, een dergelijk rapport uitgebracht of de genoemde statistieken geregistreerd.
Het Kabinet kan dan ook niet beoordelen of het stadsbestuur niet wil ingaan op de specifieke rapportages genoemd in vraag 5.
Klopt het dat het stadsbestuur van Rio de Janeiro niet kan of wil zeggen wat er met deze kinderen gebeurd is? Zo ja, vindt u dit ook zorgwekkend?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het rapport «Visitas aos abrigos especializados para crianças e adolescentes»3 van de Mensenrechtencommissie van het deelstaatparlement van Rio de Janeiro over het oppakken en verdwijnen van ongeveer vierduizend straatkinderen in de aanloop naar de VN Milieuconferentie «Rio +20» tussen februari en mei 2012?
Het Kabinet kent de door de Mensenrechtencommissie van het deelstaatparlement van Rio de Janeiro geuite zorgen over de situatie in opvanghuizen voor minderjarigen. Het Kabinet kan niet nagaan in hoeverre de onderzoeksresultaten correct zijn. Het bestaan van een onafhankelijke commissie voor mensenrechten die onderzoek heeft kunnen doen en een rapport heeft uitgebracht over de opvang van minderjarigen, toont aan dat er ruimte is voor een open debat in de Braziliaanse samenleving over uitdagingen waar het land voor staat en de wijze waarop de levensomstandigheden van deze groepen verbeterd kan worden.
Klopt het dat de Braziliaanse autoriteiten geen uitsluitsel hebben gegeven wat er met deze vermiste kinderen gebeurd is, ook niet na een parlementaire hoorzitting op 30 mei 2012? Is het waar dat de Braziliaanse autoriteiten na deze hoorzitting alle digitale gegevens rondom de oppakpraktijken gewist hebben en sindsdien geen openbare gegevens meer vrij geven over opgepakte of verdwenen straatkinderen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gebrek aan transparantie en verantwoording?
Voor zover het Kabinet kan nagaan, hebben de Braziliaanse autoriteiten niet specifiek gereageerd op de in het rapport als vermist omschreven kinderen. Wel is de ambitie van de autoriteiten om de situatie van de straatkinderen te verbeteren opgeschroefd (zie onder antwoord op vraag 6). Naar aanleiding van een eerder parlementair onderzoek in 2010 door de Braziliaanse autoriteiten is een nationaal kadaster ingesteld voor de registratie van verdwenen minderjarigen. Er zijn geen indicaties dat specifieke gegevens zijn gewist.
Zijn er indicaties dat de repressie tegen straatkinderen in de afgelopen maanden in de aanloop naar het WK voetbal is toegenomen? Klopt het dat in de afgelopen maanden het leger ingezet is in sloppenwijken (favela’s) van Rio de Janeiro in een veiligheidsoperatie voor het WK?4 Zo ja, hoe beoordeelt u dit ook in het licht het bovenstaande?
In de aanloop naar het WK voetbal is er veel aandacht voor de veiligheidssituatie in de stad geweest en is in enkele gevallen op verzoek van de deelstaatautoriteiten het leger ingezet. In de toeristische wijken is de politiemacht versterkt om criminaliteit terug te dringen, toeristische locaties te beschermen en bijvoorbeeld georganiseerde overvallen in groepsverband door minderjarigen te voorkomen. Deze acties zijn niet specifiek gericht op straatkinderen, maar deze kunnen daar uiteraard wel bij betrokken raken. Op initiatief van de Braziliaanse regering is mede met steun van de Europese Unie de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het delen van best practices met de Braziliaanse autoriteiten om beleid te helpen ontwikkelen gericht op straatpopulaties, ook in de context van de organisatie van grote evenementen. Voorafgaand aan de meest recente EU-Brazilië mensenrechtendialoog (3 en 4 april jl.) is een seminar georganiseerd waarbij Braziliaanse en Europese NGO's hebben gesproken over ervaringen en best practices o.a. op het gebied van mensenrechten gerelateerd aan grote (sport-)evenementen.
Geven bovenstaande bronnen en beschuldigingen volgens u voldoende aanleiding om opheldering te vragen over vermeende schendingen van mensenrechten, o.a. van het VN folterverdrag en het VN Kinderrechtenverdrag?
Er is reeds sprake van een dialoog tussen EU en Brazilië op het gebied van mensenrechten. Tijdens deze dialoog komen o.a. onderwerpen als raciale discriminatie, rechten van kinderen en politieoptreden aan bod. Behalve een politieke dialoog ondersteunen zowel de EU als lidstaten, waaronder Nederland, projecten op het gebied van mensenrechten. De EU en haar lidstaten hebben een mensenrechtenstrategie opgezet voor Brazilië. O.a. op verzoek van Brazilië is in de voorgaande jaren veel aandacht besteed aan het delen van expertise ten aanzien van de aanpak van de uitdagingen ten aanzien van straatpopulatie. Maandelijks vindt er overleg plaats tussen de EU lidstaten op dit gebied en worden ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten in Brazilië besproken (of komen aan bod).
Bent u bereid deze vermeende mensenrechtenschendingen, alsmede het gebrek aan transparantie en de kennelijke straffeloosheid van autoriteiten, zo mogelijk nog vóór het WK voetbal, bilateraal aan de orde te stellen richting Brazilië, alsmede te adresseren binnen de EU en de VN? Bent u bereid daarbij aan te dringen op (internationaal) onafhankelijk onderzoek?
Mensenrechten komen in vrijwel alle bilaterale (politieke of hoog ambtelijke) ontmoetingen tussen Nederland en Brazilië aan de orde. Ook via de EU wordt de mensenrechtensituatie in Brazilië regelmatig besproken. Het Kabinet ziet op dit moment geen aanleiding voor een internationaal onderzoek, omdat de Braziliaanse regering de problematiek onderkent, actief beleid ontwikkelt om de situatie te verbeteren, open staat om van de ervaringen van andere landen te leren en er in Brazilië zelf ruimte is om onderzoeken naar misstanden te doen, hierover te publiceren en een publiek debat over dit onderwerp te houden. Onder deze omstandigheden heeft een dergelijk onderzoek geen meerwaarde.
Bent u bereid om non-gouvernementele organisaties (ngo’s) te steunen die zich inzetten voor kinderrechten in Brazilië, bijvoorbeeld vanuit het mensenrechtenfonds?
Ja. Binnen de financiële beperkingen van het mensenrechtenfonds ondersteunt de Nederlandse ambassade in Brasília diverse Braziliaanse NGO’s, waaronder ook organisaties die als doelgroep inwoners van favela’s (waaronder minderjarigen) hebben.
Bent u bereid te pleiten voor de opname van mensenrechtennormen in de reglementen van internationale sportfederaties die gelden bij het toewijzen en bij de organisatie van grote sportevenementen, zoals wereldkampioenschappen voetbal en de Olympische Spelen, zoals eerder door de Kamer bepleit in de motie Servaes c.s.?4
Het Kabinet heeft op 29 januari jl. een brief6 gestuurd aan NOC*NSF met het verzoek het onderwerp aan de orde te stellen bij het IOC, met als mogelijke acties het hanteren van een mensenrechtencriterium bij de selectie van steden of het instellen van een mensenrechtencommissie. Naar aanleiding hiervan heeft NOC*NSF het thema mensenrechten als één van de belangrijke thema’s binnen sport en integriteit op haar agenda gezet. NOC*NSF zal de komende tijd dit thema verder uitwerken en het Kabinet zal Uw Kamer in de tweede helft van 2014 hierover nader informeren.
Ook de KNVB heeft ten aanzien van dit onderwerp een voorstel bij het UEFA bestuur neergelegd om de FIFA te vragen mensenrechtenclausules in toekomstige bids op te nemen. De UEFA heeft dit voorstel aangenomen.
Op 21 november 2013 is mede op initiatief van Nederland een brief7, die is ondertekend door 23 EU-lidstaten, verstuurd aan de Europees Commissaris van Onderwijs, cultuur, meertaligheid en jeugdzaken Vassiliou inzake respect voor mensenrechten bij grote sportevenementen. Met deze brief roepen de Europese sportministers op dat landen/staten bij de organisatie van grote sportevenementen rekening houden met de Europese Conventie inzake Mensenrechten en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN. De Europese Commissie heeft hier positief op gereageerd8 en in vervolg hierop is het onderwerp in het nieuwe EU Werkplan voor Sport (2014–2017) opgenomen.
Het Kabinet zal zich ook in de toekomst blijven inzetten om grote sportevenementen als de Olympische Spelen en het wereldkampioenschap voetbal te gebruiken als opening om moeilijke onderwerpen, zoals mensenrechten, bespreekbaar te maken.
De toepassing van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in Druten |
|
Remco Dijkstra (VVD), Pieter Litjens (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het besluit van de Raad van State van 16 april inzake het bestemmingsplan «Buitengebied, herziening Waalbandijk 155–173» van de gemeente Druten?1
Ja.
Bent u, gelet op het feit dat u met dit plan heeft ingestemd, van mening dat met dit bestemmingsplan de waterveiligheid niet in het geding is?
Voor de bestaande activiteiten die op de betreffende locatie plaatsvinden zijn in het verleden watervergunningen verleend door Rijkswaterstaat. Het gaat hier om vergunningen die gebaseerd zijn op beoordelingen die zijn gemaakt voor de invoering van de Beleidslijn ruimte voor de rivier (1996).
De extreme afvoeren van de Rijn en Maas in 1993 en 1995 waren aanleiding het beleid ten aanzien van behoud van de afvoer- en bergingscapaciteit van grote rivieren aan te scherpen met de Beleidslijn ruimte voor de rivier. Die beleidslijn is in 2006 herzien o.a. om, binnen de randvoorwaarden die veiligheid stelt, meer mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen te bieden (Beleidslijn grote rivieren, BGR). De beleidslijn heeft als doel de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed van de grote rivieren te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging belemmeren.
Vergunningverlening voor activiteiten in het rivierbed vindt plaats op grond van de Waterwet. De ruimtelijke regelgeving op grond van de BGR is neergelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), met regels die doorwerken in bestemmingsplannen van gemeenten. De Raad van State heeft het betreffende bestemmingsplan beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het bestemmingsplan in strijd is met het Barro.
Bent u van mening dat opslag van materiaal op hoogwatervrije terreinen geen bedreiging voor de waterveiligheid inhoudt?
Binnen de randvoorwaarden die de waterveiligheid stelt, biedt het Barro mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met het oog op het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Indien een activiteit aan de bepalingen van het Barro voldoet dan vormt het geen bedreiging voor de waterveiligheid en kan de activiteit in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Deelt u de mening dat het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) hier niet alleen onbedoeld de ontwikkeling van een bedrijf belemmert, maar tevens het transport over water frustreert?
Het ruimtelijke beleid zoals dat is vastgelegd in de SVIR is gericht op versterking van de economie en het vergroten van de bereikbaarheid, maar ook op het waarborgen van een veilige en leefbare leefomgeving van voldoende kwaliteit. Ik hecht belang aan het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, echter binnen randvoorwaarden zoals onder meer van waterveiligheid. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 2 zijn de regels in het Barro op dit punt erop gericht om ontwikkelingen tegen te gaan die de afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed kunnen verminderen en daarmee het risico op overstromingen kunnen vergroten. Ik deel deze mening derhalve niet.
Bent u bereid het Barro op de kortst mogelijke termijn zo aan te passen dat activiteiten met een watergebonden karakter zoals opslag op hoogwatervrije terreinen mogelijk worden gemaakt?
In het antwoord op de voorgaande vragen heb ik aangegeven dat het Barro, binnen de randvoorwaarden van waterveiligheid, ontwikkelingen mogelijk maakt voor wonen, werken, natuurontwikkeling en recreëren in het rivierbed.
Ik zie dan ook geen aanleiding om het beleid hieromtrent en derhalve het Barro te wijzigen.
Bent u bereid om de mogelijkheid te onderzoeken om in dit specifieke geval ontheffing van het Barro te verlenen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op 10 juni jl. een verzoek van de gemeente Druten ontvangen tot verlenen van een ontheffing en zal hierin een zorgvuldige afweging maken.
Het toekomstig Nederlands kansspelbeleid en Belgische ervaringen daarmee |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Nood aan rem op legale gokspelen», «Overaanbod aan gokspelen in België» en de open brief van de Kansspelcommissie aan de Belgische regering «Een goede herder scheert zijn schapen, hij vilt ze niet»?1
Ja.
In hoeverre bent u op de hoogte van de ervaringen die België sinds enkele jaren heeft opgedaan met legale gokwebsites en in hoeverre gaat u die kennis gebruiken bij de legalisering van het online gokken in Nederland?
Ik ben bekend met de Belgische regelgeving. Ervaringen in België, Denemarken en Frankrijk met de regulering en uitvoering van kansspelen op afstand zijn meegenomen bij het opstellen van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand, dat ik uw Kamer bij brief van 12 juli jl. heb doen toekomen. Zo hebben bijvoorbeeld het Deense ROFUS en het Belgische EPIS model gestaan voor het in het wetsvoorstel voorgestelde Centraal Register Uitsluiting Kansspelen.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel heb ik in overweging genomen om het aantal vergunningen voor online kansspelen op voorhand te beperken. Ik heb geconcludeerd dat een beperking van het aantal aanbieders niet nodig is om de doelstellingen van het kansspelbeleid te realiseren. Zoals ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel nader wordt uitgelegd, is het vanwege de reeds bestaande vraag naar online kansspelen op afstand in Nederland en het streven om een hoge mate van kanalisatie te bereiken, juist niet wenselijk om het aantal vergunningen op voorhand te beperken. Het wetsvoorstel gaat daarom uit van een stelsel met een niet op voorhand beperkt aantal vergunningen. Een dergelijk stelsel zorgt voor een hoge mate van kanalisatie en is juridisch goed houdbaar.
Het wetsvoorstel voorziet in het stellen van strikte eisen aan aanbieders, zowel voorafgaand als na verlening van de vergunning, op het gebied van de geschiktheid en betrouwbaarheid van de aanbieder en de verplichte maatregelen in het kader van de consumentenbescherming en preventie van kansspelverslaving, fraude en overige criminaliteit. Op deze wijze wordt het aantal vergunningen op natuurlijke wijze beperkt.
Deelt u de mening dat uit de Belgische ervaringen en de opvatting van de Belgische Kansspelcommissie, het op zijn minst overwogen moet worden om het aantal vergunningen voor online gokken in Nederland aan een maximum te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel legale casinovestigingen, speelautomatenhallen, wedkantoren en andere legale aanbieders van gokspelen kent Nederland? Hoe verhoudt zich dit tot het Belgische aantal zoals dat in het eerstgenoemde artikel wordt genoemd?
In Nederland beschikt Holland Casino over 14 vestigingen, daarnaast zijn er 270 automatenhallen en ongeveer 10.000 speelautomaten in hoogdrempelige horeca. In laagdrempelige gelegenheden zoals snackbars zijn speelautomaten niet toegestaan. Naar rato van inwoneraantal is dit aanbod vergelijkbaar met dat in België, dat negen casino’s en 180 speelautomatenhallen heeft op 10,5 miljoen inwoners.
Sportech is in Nederland de enige aanbieder van weddenschappen op harddraverijen en paardenrennen en biedt via 4 wedcafés, 4 renbanen, 12 wedkantoren en 36 verkooppunten zijn producten aan. De Lotto is, m.u.v. de paardensport, de enige aanbieder van sportweddenschappen (toto), het lottospel en krasloten en heeft totaal 5.697 verkooppunten, waarvan er 1.253 uitsluitend krasloten verkopen. De Nederlandse Staatsloterij biedt zijn producten aan via 3.592 verkooppunten. Ten slotte zijn er vier vergunninghouders voor het organiseren landelijke goede doelenloterijen: de Nationale Postcode Loterij, de Vriendenloterij, de BankGiro Loterij en de Samenwerkende Non-Profit Loterijen. Geen van deze vergunninghouders organisaties maken gebruik van fysieke verkooppunten. Ook dit kansspelaanbod is verhoudingsgewijs vergelijkbaar met dat in België.
Herkent u de zorgen die de Belgische Kansspelcommissie heeft over jongeren die zich aan gokspelletjes wagen en het gebrek aan controlemogelijkheden daarop? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen zodanig in beleid en maatregelen vertalen dat het risico van gokken door minderjarigen in Nederland wordt geminimaliseerd? Zo nee, waarom niet?
Ook ik ben van mening dat voorkomen moet worden dat minderjarigen gaan deelnemen aan kansspelen op afstand. In Nederland is het verboden om minderjarigen gelegenheid te bieden tot deelname aan kansspelen. Omdat kansspelen op afstand nu nog niet gereguleerd zijn, gelden er thans geen beperkende regels voor aanbieders van dergelijke kansspelen in Nederland. Het wetsvoorstel biedt echter de mogelijkheid beperkende regels op te leggen aan toekomstige vergunninghouders, op welke regels strikt zal worden toegezien door de kansspelautoriteit (ksa).
Op grond van het wetsvoorstel moeten vergunninghouders aan strikte voorwaarden voldoen, onder meer om deelname door minderjarigen te voorkomen. De vergunninghouder moet allereerst de identiteit en de leeftijd van iedere speler zorgvuldig vaststellen voordat deze als speler mag worden ingeschreven. Zoals gesteld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, wordt in lagere regelgeving in ieder geval geregeld dat de speler documenten moet overleggen waaruit de door hem opgegeven identiteit blijkt, zoals bijvoorbeeld een kopie, een digitale scan of een foto van zijn identiteitsbewijs. Aangezien ook dit niet geheel sluitend is – een speler kan bijvoorbeeld een kopie vervalsen – moet de speler ook een bedrag overmaken naar de spelersrekening van de op de op zijn naam gestelde betaalrekening die hij bij de registratie heeft opgegeven. De ksa houdt hier toezicht op. Een aanbieder die de regels niet naleeft kan zijn vergunning verliezen.
Deelt u de mening dat, om bovenmatig gokgedrag te voorkomen, paal en perk aan het legale en illegale aanbod van kansspelen moet worden gesteld als ook dat het toezicht op de gokmarkt moet worden versterkt? Zo ja, hoe gaat u het aanbod beperken en het toezicht versterken? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik mede naar het antwoord op vraag 3 en vraag 5. Met het wetsvoorstel Kansspelen op afstand wordt Nederlandse spelers een veilig en legaal alternatief voor online kansspelen geboden dat bovendien passend en attractief is. Immers, uit de ervaringen in andere landen en uit eerdere ervaring in Nederland met het tegengaan van illegale kansspelen blijkt dat een succesvolle handhaving staat of valt met enerzijds een gereguleerd stelsel dat passend en attractief is voor spelers en aanbieders, en anderzijds een klimaat waarin het voor spelers en aanbieders onaantrekkelijk en risicovol is om buiten het gereguleerde stelsel te (blijven) opereren. Derhalve is het aan de toezichthouder om het de illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken om hun aanbod te richten op de Nederlandse markt.
Met dit wetsvoorstel krijgt de ksa meer slagkracht doordat aan de ksa aanvullende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten worden toegekend. De ksa krijgt de bevoegdheid om partijen die kansspelen op afstand bevorderen of faciliteren, zoals adverteerders op internet, internetserviceproviders en betaaldienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Zoals uit de memorie van toelichting volgt, kan daarbij bijvoorbeeld gedacht worden aan een betaaldienstverlener die verzocht wordt de betalingen tussen de speler en de illegale aanbieder te blokkeren. Hiermee kan de ksa de nodige barrières opwerpen om een effectieve bedrijfsvoering door illegale aanbieders zelfs buiten Nederland zoveel mogelijk te bemoeilijken. Veel spelers zullen niet de moeite nemen de blokkades te omzeilen als er een aantrekkelijk legaal alternatief is.
Verder vormt het wetsvoorstel de basis voor internationale administratieve samenwerking tussen de Nederlandse toezichthouder en buitenlandse toezichthouders. Middels het sluiten van Memoranda of Understanding kan de ksa met buitenlandse toezichthouders samenwerkingsverbanden aangaan die de handhavingsmogelijkheden in het buitenland vergroten.
Overigens kom ik bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel nog uitvoerig met uw Kamer over – de verschillende aspecten van – het wetsvoorstel te spreken.
Het verbieden van festivals waar niet krachtig tegen drugsgebruik wordt opgetreden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht over het verbieden van festivals waar niet krachtig tegen drugsgebruik wordt opgetreden?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Bent u van mening dat krachtig optreden tegen drugsgebruik in het algemeen en bij evenementen in het bijzonder noodzakelijk is?
Het gebruik van alcohol en drugs kan op evenementen problemen geven op het gebied van gezondheid en veiligheid. Het aanwezig hebben van middelen als XTC en andere harddrugs is ook bij evenementen verboden. De organisatoren van evenementen maken vooraf – samen met de gemeente – een realistische inschatting van de mogelijke risico’s en nemen maatregelen om eventuele risico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Indien blijkt dat desondanks harddrugs aanwezig zijn, kan daartegen worden opgetreden door politie en OM, vaak in overleg met de organisatoren.
Vindt u het verantwoord dat evenementen opnieuw een vergunning krijgen, terwijl er sprake is van drugsgebruik en zelfs drugsdoden in eerdere jaren?
Zoals bekend, vinden in Nederland veel evenementen plaats, zeker gedurende de zomerperiode. De evenementen waar u op doelt, worden ieder jaar bezocht door meer dan een miljoen mensen. Helaas hebben – ondanks alle maatregelen die zijn genomen door de organisatoren en de gemeenten – bij sommige evenementen incidenten plaatsgevonden die te maken hadden met drugs. Gezien het aantal mensen dat deze evenementen bezoekt, valt niet uit te sluiten dat dergelijke incidenten ook in de toekomst zullen plaatsvinden. Daarbij moet niet worden vergeten dat degene die ervoor kiest drugs te gebruiken tijdens een evenement daar ook een eigen verantwoordelijkheid in heeft. Als vanuit de organisatie van een evenement voldoende aandacht wordt besteed aan preventie en zorg en adequaat wordt samengewerkt met de gemeente op het gebied van gezondheid en veiligheid, dan valt de organisatie de incidenten niet aan te rekenen en is er geen reden om een vergunning niet te verlenen.
Gelden er landelijke regels of richtlijnen voor drugsgebruik waarbij het tegengaan hiervan één van de voorwaarden is voor het verkrijgen van een vergunning voor een evenement?
De voorwaarden voor het verlenen van vergunningen voor evenementen zijn niet vastgelegd in landelijke regels of richtlijnen. Gemeenten regelen de vergunningverlening voor evenementen in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Hierin nemen zij ook de weigeringsgronden voor een vergunning op. De weigeringsgronden kunnen samenhangen met openbare orde en overlast, verkeersveiligheid, veiligheid van personen, volksgezondheid en bescherming van het milieu. Het vermoeden van drugsgebruik op zich is geen weigeringsgrond. De burgemeester kan een vergunning weigeren indien aannemelijk kan worden gemaakt dat er drugs gebruikt gaan worden tijdens een evenement, bijvoorbeeld op basis van ervaringen met het evenement in voorgaande jaren, en dat dit drugsgebruik, anders dan bedoeld in mijn antwoord op vraag 3, zal leiden tot openbare orde problematiek of aantasting van de volksgezondheid. Verder is de Opiumwet onverminderd van toepassing op evenementen.
In hoeverre is het (verwachte) drugsgebruik bij evenementen een wettelijk toegestane grond om een vergunning voor een dergelijk evenement te weigeren, danwel de verleende vergunning in te trekken? Wat is de wettelijke grondslag hiervoor?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre nemen gemeenten bij het verlenen van een vergunning voor een evenement voorwaarden op over het tegengaan van drugsgebruik? In hoeverre zien de gemeenten erop toe dat deze afspraken gehandhaafd worden?
Sommige gemeenten nemen bij het verlenen van een vergunning voor een evenement expliciet voorwaarden op over het tegengaan van drugsgebruik. Aanvragers van vergunningen voor «drugsgevoelige» evenementen zijn dan bijvoorbeeld verplicht aan te geven welke maatregelen worden genomen om drugsgebruik te ontmoedigen en te voorkomen. Ook kunnen tijdens het evenement maatregelen worden ingezet, zoals fouillering en drugshonden. Gemeenten laten zich bij de beoordeling van de vergunningaanvraag adviseren door de operationele diensten (onder meer politie, brandweer en GGD/GHOR). Dit advies wordt meegewogen bij het al dan niet verlenen van de vergunning.
Rotte-eierenlucht bij Deurne |
|
Henk van Gerven (SP), Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de incidenten en zorgen omtrent de door H2S (waterstofsulfide) in het grondwater geproduceerde rotte-eierenlucht bij Deurne1 en het rapport «Zwavel, zware metalen en grondwater in Deurne» van een expertpanel dat op verzoek van de gemeente Deurne, het waterschap Aa en Maas en de provincie Noord-Brabant de situatie heeft beoordeeld?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van het expertpanel dat «(ernstige) effecten op de volksgezondheid niet kunnen worden uitgesloten»?
De metingen zoals uitgevoerd door het expertpanel zijn goed om te laten zien dat er H2S vrij komt, maar zij geven geen representatief beeld van de concentraties zoals die bij normale omstandigheden zouden kunnen optreden in de open buitenlucht. Die concentraties zullen veel lager zijn. Onder bepaalde omstandigheden kan de H2S concentratie oplopen tot waarden waarbij mensen opmerkelijk ongemak of irritatie kunnen ervaren. De betreffende gezondheidseffecten zijn echter van voorbijgaande aard na beëindiging van de blootstelling.
Wat vindt u van de vaststelling dat het H2S-alarm tijdens het onderzoek door een expertpanel veelvuldig afging en dat er tot 86 ppm H2S werd gemeten, terwijl volgens het expertpanel de grens waarbij «licht ongemak» optreedt bij 0,75 ppm ligt en een concentratie tussen 31 en 76 ppm fataal kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het promotie-onderzoek in het nabijgelegen Oostrum (Coupled biogeochemical dynamics ofnitrogen and sulfur in a sandy aquifer and implications for groundwater quality) door Yan-Chun Zhang (2012), dat er op wijst dat de toename van pyrietoxidatie in combinatie met denitrificatie in de bodem het gevolg is van decennialange overbemesting?
Ja.
Bent u van mening dat het expertpanel met de conclusie dat het probleem kan liggen aan de uitstoot van kolengestookte energiecentrales in de jaren 50 tot en met de jaren 70 van de vorige eeuw de plank mogelijkerwijs misslaat, in aanmerking nemende dat het panel het onderzoek van Yan-Chun Zhang (dat met dezelfde uitstoot te maken moet hebben gehad) niet heeft meegenomen in zijn analyse?
Uit eerder onderzoek blijkt dat de uitstoot van kolengestookte energiecentrales wel degelijk invloed kan hebben op de sulfaatconcentraties in het grondwater2. Daarnaast gaat het expertpanel ook in op de gevolgen van overbemesting als mogelijk andere beïnvloedingsfactor voor sulfaatconcentraties in het grondwater. H2S kan eveneens ontstaan door de omzetting van veen in de ondergrond, zonder dat dit in contact komt met opgelost sulfaat (SO4).
Er zijn geen gegevens bekend over de afkomst of ouderdom van het in Deurne opgepompte grondwater. Deze informatie zou sommige oorzaken kunnen uitsluiten.
Wat zijn volgens u de risico’s ten aanzien van het met pyrietafbraak samenhangende vrijkomen van zware metalen die zich in het grondwater kunnen ophopen tot voor plant, dier en mens gevaarlijke concentraties?
Uit informatie van het RIVM blijkt dat, indien eigen grondwater wordt gebruikt om een zwembad te vullen, er geen effect te verwachten valt van zware metalen. Deze zullen niet via de huid worden opgenomen. Indien eigen grondwater wordt gebruikt voor consumptie, veedrenking of irrigatie dan worden geen problemen verwacht maar ze kunnen niet worden uitgesloten. Gewassen die verhandeld worden, worden steekproefsgewijs gecontroleerd. Ook water dat zelf wordt opgepompt en aan derden wordt geleverd (campings) moet worden gecontroleerd.
Is de huidige kennis op het gebied van voorkomen en concentraties van pyriet in de Nederlandse bodem voldoende? Zo nee, kan de regering opdracht geven tot aanvullende karteringen?
Er is in het verleden reeds onderzoek beschikbaar gekomen over pyrietafbraak in de bodem. Zie bijvoorbeeld http://web.inter.nl.net/users/pyriet/index.html. Ook het eerder genoemde proefschrift draagt aanvullend informatie aan.
Een aantal jaren geleden is geconstateerd dat de kennis van het voorkomen van pyriet onvoldoende aanwezig is voor lokale uitspraken (Toetsdiepteonderzoek, Alterra, 2008, rapport 1820). Het is algemeen bekend dat op korte afstand grote variaties in grondwaterkwaliteit kunnen voorkomen. Momenteel voert de Geologische Dienst Nederland van TNO een landsdekkende kartering uit van de eerste 30 m van de ondergrond. De eerste fase in een aantal provincies is daarvan afgerond. Hierbij is ook de aanwezigheid van pyriet meegenomen. Het blijft echter noodzakelijk om de kennis over lokale voorkomens van pyriet en andere specifieke hydrochemische omstandigheden aan te vullen. Hierbij ligt het voortouw bij de regionale en lokale overheden.
Zijn de omstandigheden, waaronder pyrietafbraak in de bodem optreedt, voldoende bekend, met name in bodemlagen waar de onverzadigde en de verzadigde zone elkaar tegenkomen? Zo nee, kan de regering opdracht geven tot aanvullend onderzoek?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het aannemelijk dat het expertpanel de opmerkelijke sterfte van toch sterk verschillende levende organismen, zoals bepaalde boomsoorten, vissen en eenden niet toeschrijft aan H2S-uitstoot, maar aan ziektes?
Het rapport van het expertpanel verwijst specifiek naar kastanjebomen respectievelijk de situatie in en de omgeving van de Heiakkervijver. Kastanjebomen gedijen goed in doorluchte bodems en daar is op de bemonsterde locaties geen sprake van. De bodem bleek erg compact. De bodemopbouw en de matige beluchting van de bodem die hier het gevolg van is kan daarom wel als verzwakkende omstandigheid worden aangemerkt, en is daarmee een mogelijke oorzaak voor de kwetsbaarheid van de bomen voor schimmels.
Bij de sterfte van vissen en eenden is specifiek gezocht naar gevaarlijke H2S concentraties. Het expertpanel laat zien dat dat de onderwaterbodem van de Heiakkervijver rijk is aan ijzer. Ophoping van H2S is daarom niet te verwachten. Deze verwachting komt overeen met de metingen van sulfideconcentraties die lager waren dan 0,003 mg/l. Het expertpanel maakt aannemelijk dat zuurstofgebrek en het daarmee gepaard gaande botulisme waarschijnlijkere oorzaken zijn. In het verleden heeft de Heiakkervijver al eerder te maken gehad met botulisme.
Wordt er voldoende voorzorg betracht rondom de risico’s van H2S-uitstoot, indachtig de wens van de regering om over te gaan op grootschalige mestvergisting en de tragische ongelukken die zich reeds hebben voorgedaan, onder andere enkele maanden geleden in Makkinga?
Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid over het dodelijke ongeval in een mestsilo te Makkinga heeft CUMULA-Nederland contact gehad met LTO en is een traject in werking gezet om samen met Stigas betere en concretere voorschriften met betrekking tot mestopslag op te nemen in de arbocatalogus. Daarnaast adviseert de onderzoeksraad om met de landbouworganisaties samen een platform te vormen om kennis te verzamelen en lessen te leren uit ongevallen zodat de risico’s beperkt kunnen worden.
Ten aanzien van mestvergisting is een beleidsevaluatie gaande, waarvan de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik u in het eerste kwartaal van 2015 de resultaten zullen doen toekomen. Incidenten met H2S zijn onderdeel van deze evaluatie.
Bent u ervan op de hoogte dat de Stichting Mens, Dier & Peel bij de gemeente Deurne op 16 mei jl. niet tot nauwelijks de mogelijkheid heeft gekregen vragen te stellen naar aanleiding van het rapport van het expertpanel en kunt u aangeven wat hiervan de oorzaak is? Bent u bereid de gemeente hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Deurne heeft op 16 mei een persgesprek gehouden, bedoeld voor de persrelaties van de gemeente.
De directe betrokkenen en Stichting Mens, Dier & Peel, hebben de avond van tevoren, 15 mei, van het expertpanel een uitgebreide toelichting gehad op het rapport van het expertpanel. Tijdens deze bijeenkomst konden zij alle mogelijke vragen stellen. Daarnaast is er via alle communicatiekanalen aangegeven is dat als mensen vragen over dit onderwerp hebben, ze bij klantcontactcentrum van de gemeente Deurne terecht kunnen.
Vindt u dat hier sprake zou kunnen zijn van een tikkende tijdbom, aangezien nitraat als gevolg van langdurige overbemesting nog altijd uitspoelt en daardoor voor een lange periode in aanraking zal blijven komen met pyrietlagen?
Het expertpanel geeft aan dat er twee scenario’s zijn voor het vrijkomen van H2S-gas na het oppompen van grondwater. Dit zijn de vorming van H2S-gas in de bodem en de vorming van H2S-gas in de directe omgeving van de pomp. Beide scenario’s zijn mogelijk, maar ook een combinatie van beide scenario’s kan niet uitgesloten worden.
Het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn voorziet voor de periode 2014–2017 in een maatregelenpakket waarmee de doelen van de Nitraatrichtlijn ten aanzien van grond- en oppervlaktewater kunnen worden gerealiseerd. Op basis van dat maatregelenpakket worden de gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat aangescherpt. De normen zijn gebaseerd op een wetenschappelijke onderbouwing van wat zowel in milieukundig als landbouwkundig opzicht verantwoord is. De Europese Commissie heeft het vijfde actieprogramma goedgekeurd.
Vindt u het, gezien de mogelijke ernst van de situatie en de relatieve onbeheersbaarheid van het proces van omzetting in de bodem totdat alle pyriet is afgebroken, niet tijd worden de huidige bemestingsniveaus op de zeer doorlatende Pleistocene zandgronden tegen het licht te houden en maatregelen te nemen die veel verder gaan dan het (recente) terugbrengen van de maximale jaarlijkse stikstofbemesting tot nog altijd liefst 230 kilo per hectare, royaal boven hetgeen de Nitraatrichtlijn voorschrijft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.