Ingediend | 23 juni 2025 |
---|---|
Beantwoord | 19 september 2025 (na 88 dagen) |
Indiener | Joost Sneller (D66) |
Beantwoord door | Struycken , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
Onderwerpen | bestuur gemeenten openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z12963.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20252026-50.html |
Ja. Volledigheidshalve merk ik op dat de Afdeling zich er enkel over uitspreekt dat uit de desbetreffende bepaling in de APV van de gemeente Utrecht en de toelichting daarbij niet blijkt dat een digitale ruimte een openbare plaats is.
Nee. Het kabinetsstandpunt waarnaar wordt verwezen betreft de beantwoording van Kamervragen over de APV van de gemeente Almelo. Mijn ambtsvoorganger heeft daarin geconstateerd dat er nog juridische onduidelijkheden bestaan over het in te zetten instrumentarium om de openbare orde te handhaven als de oorzaak is gelegen in online gedragingen. Daarbij is verder aangegeven dat de gemeenteraad van Almelo primair verantwoordelijk is voor het vaststellen van de APV en dat dát een lokale aangelegenheid betreft. Mijn ambtsvoorganger heeft niet gesteld dat gemeenten zelf mogen beslissen of zij een online gebiedsverbod willen opleggen, maar geschreven dat het aan gemeenteraden is om te verkennen of de gemeentelijke verordenende bevoegdheid mogelijkheden biedt om op te treden tegen online aangejaagde openbare ordeverstoringen. Tevens heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het uiteindelijk aan de rechter is om te oordelen over de inzet van een bevoegdheid door de burgemeester, wanneer daarover wordt geprocedeerd. Dat is in dit Utrechtse geval gebeurd. De beschreven analyse onderschrijf ik nog steeds. Daarbij teken ik nog aan dat de nu door de rechter getoetste Utrechtse aanpak bovendien inhoudelijk anders is dan die in Almelo.
Het is van belang dat het lokaal bestuur beschikt over voldoende mogelijkheden om op te treden tegen online aangejaagde openbare-ordeverstoringen. Burgemeesters hebben hierin een ingewikkelde taak, maar staan niet met lege handen. Uiteraard kijk ik concreet naar mogelijkheden om het handelingsperspectief verder te verstevigen.
Er zijn door mijn ministerie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verschillende acties uitgevoerd ten aanzien van (de versterking van) het handelingsperspectief van onder andere burgemeesters, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 14 mei 2024.3 Zo heeft de Landsadvocaat een analyse uitgevoerd naar de huidige wettelijke bevoegdheden om op te treden tegen online gedrag. Hierbij voorzag hij dat in het geval van (een ernstige vrees voor) ernstige wanordelijkheden, mogelijk een noodbevel kan worden ingezet tegen online uitingen die deze wanordelijkheden aanjagen. Verder wees hij op de mogelijkheid voor een gemeente om een civiel kort geding te beginnen. Ook zijn er instrumenten ontwikkeld om de praktijk beter te ondersteunen bij de juiste en effectieve toepassing van interventiemogelijkheden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zetten verder in op het verbeteren van de informatiepositie van burgemeesters en politie om (dreigende) ernstige verstoringen van de openbare orde te voorkomen. Met het voorstel Wet gegevensvergaring openbare orde, dat recent in consultatie is gegaan, zet ik in op een uitbreiding van politiebevoegdheden om informatie te verzamelen over mogelijke grootschalige openbare-ordeverstoringen.
Daarnaast volg ik uiteraard met veel interesse het initiatiefwetsvoorstel dat aanhangig is gemaakt door het lid Michon-Derkzen.4 Dit voorstel is gericht op het creëren van een bestuursrechtelijke bevoegdheid voor burgemeesters en gezaghebbers waarmee een bevel kan worden gegeven aan personen om geplaatste online berichten te verwijderen om online aangejaagde openbare-ordeverstoringen tegen te gaan dan wel te beheersen.
Ik blijf in gesprek met de praktijk over manieren om het handelingsperspectief verder te verstevigen.
De analyse van de Landsadvocaat zoals genoemd in mijn antwoord op vragen 3 en 5 laat zien dat er verschillende wettelijke mogelijkheden zijn om op te treden tegen strafbaar online gedrag, waaronder opruiende berichten. Omdat online aangejaagde openbare-ordeverstoringen naar aard en inhoud uiteenlopen vergt de inzet van interventies maatwerk.
In het geval van illegale inhoud kan op basis van de Digitaledienstenverordening een melding daarvan worden gedaan bij de betreffende tussenhandeldienst. Deze zal de melding moeten beoordelen en bepalen of het kan blijven staan, ontoegankelijk moet worden gemaakt of verwijderd. Indien er geen goed gehoor wordt gegeven aan deze procedure, kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) handhavend optreden. Er is bovendien al een strafrechtelijke grond om op te treden: iemand die een opruiend bericht heeft geplaatst kan worden vervolgd voor opruiing (artikel 131 WvSr). De officier van justitie heeft daarnaast de mogelijkheid om, na machtiging van de rechter-commissaris, een bevel te geven aan het betreffende internetplatform om een bericht te verwijderen, ook als er nog geen veroordeling heeft plaatsgevonden (artikel 125p WvSv).
De ATKM is een relatief jonge toezichthouder die de tijd en ruimte moet krijgen om zich te ontwikkelen tot een gezaghebbende autoriteit op het terrein van de bestuursrechtelijke aanpak van online kinderpornografisch materiaal en terroristische online inhoud. Een uitbreiding van het mandaat van de ATKM is daarom op dit moment onwenselijk.
Zie antwoord vraag 3.
Hierbij deel ik u, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mede dat de schriftelijke vragen van het lid Sneller (D66), van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de uitspraak van de rechter dat digitale platforms geen openbare plaats zijn in de zin van de APV (ingezonden 23 juni 2025) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.