Kamervraag 2021Z01642

Het IMVB-convenant Pensioenfondsen

Ingediend 28 januari 2021
Beantwoord 22 maart 2021 (na 53 dagen)
Indiener Paul Smeulders (GL)
Beantwoord door Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA)
Onderwerpen economie organisatie en beleid sociale zekerheid
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z01642.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-2083.html
  • Vraag 1
    Heeft u kennisgenomen van de Eerste Voortgangsmeting Monitoringscommissie IMVB Convenant Pensioenfondsen?

    Ja.

  • Vraag 2
    Wat is uw reactie op de Voortgangsmeting? Deelt u de mening dat het uitermate zorgelijk is dat de monitoringscommissie constateert dat de implementatie van het Convenant op alle hoofdindicatoren achterblijft bij de tussentijdse doelstellingen?

    In de appreciatie door de stuurgroep van het IMVB-convenant Pensioenfondsen (hierna: convenant) concludeert de stuurgroep dat terwijl de eerste stappen zijn gezet, de implementatie van het convenant voor alle hoofdindicatoren achterblijft bij de doelstellingen. Deze voortgangsmeting over 2019 geeft weer dat er nog extra stappen moeten worden gezet om de convenantdoelstelling te behalen. Hoewel de monitoringscommissie concludeert dat er nagenoeg op alle subindicatoren van hoofdindicator »Beleid» voortgang is geboekt, blijkt uit het monitoringsrapport ook dat nog geen enkel pensioenfonds op alle subindicatoren positief scoort. Dit is een punt van aandacht, omdat de convenantdoelstelling voor eind 2020 was dat alle pensioenfondsen positief scoren op hoofdindicator «Beleid». De voortgangsmeting over 2020 wordt in het vierde kwartaal van 2021 verwacht.
    Niet alle effecten van de convenantsactiviteiten zijn meegenomen in deze monitoring. Zo is vlak voor de peildatum van deze voortgangsmeting onder andere het instrumentarium gepubliceerd.1 Dit instrumentarium is een hulpmiddel voor de pensioenfondsen om de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) te implementeren. Ook zijn er verschillende webinars en een kennissessie over de implementatie van de OESO-richtlijnen en UNGP’s georganiseerd, waarin het instrumentarium bij pensioenfondsen onder de aandacht is gebracht. Aangezien de implementatie van de OESO-richtlijnen in het beleggingsbeleid de basis vormt voor de verdere due diligence stappen, is het belangrijk dat de pensioenfondsen het beleid zo snel mogelijk op orde krijgen conform afspraken in het convenant. In de stuurgroep en verschillende werkgroepen wordt momenteel een actieplan hiervoor opgesteld.

  • Vraag 3
    Hoe kan het dat geen enkele van de deelnemende pensioenfondsen alle subindicatoren voor «Beleid» volledig heeft kunnen realiseren? Hoe verklaart u dat slechts vijf procent van de pensioenfondsen alle stappen van due diligence doorlopen? Hoe verklaart u dat 39 deelnemende pensioenfondsen nog altijd niet het instrumentarium hebben toegepast, hoewel dit slechts gaat om het opnemen van (gesuggereerde) teksten in beleid, contracten en monitoring? Heeft u zicht op waarom de tussendoelstellingen over de gehele breedte gemist zijn?

    De «Eerste Voortgangsmeting Monitoringscommissie IMVB Convenant Pensioenfondsen» gaat over eerste jaar (2019) van het convenant. Voor de hoofdindicator «Beleid» is in het convenant vastgelegd dat alle deelnemende pensioenfondsen hieraan moeten voldoen aan het einde van jaar twee.
    Het is voor veel deelnemende pensioenfondsen, die bijvoorbeeld kleiner van omvang zijn, een veelomvattende taak om alle stappen van due diligence te doorlopen en om te beschrijven hoe dit ingevuld en verankerd wordt in beleid, contracten en monitoring. Daarom werd van hen verwacht dat zij dit aan het einde van het tweede jaar van het convenant op orde zouden hebben. In de aanstaande monitoring over 2020 zal blijken of de deelnemende pensioenfondsen deze doelstelling hebben behaald. Voor een groot deel van de fondsen is het instrumentarium een noodzakelijk hulpmiddel hierbij. Dit instrumentarium werd aan het einde van het eerste jaar (december 2019) opgeleverd. Dit verklaart mede waarom een deel van de pensioenfondsen dit instrumentarium nog niet volledig heeft kunnen toepassen. Dit heeft bijgedragen aan een lagere realisatie op de tussendoelstellingen voor 2019 dan eerder werd verwacht.

  • Vraag 4
    Wat zegt volgens u de gebrekkige voortgang van de implementatie van het Convenant over de mate waarin pensioenfondsen hun duurzaamheidsrisico’s, zoals fysieke risico’s als waterschaarste, gedegen beheersen?

    Bij de implementatie van het convenant draaide het voor de deelnemende pensioenfondsen in het eerste jaar om het starten met het vastleggen van de OESO-richtlijnen in hun beleid voor uitbesteding, monitoring en rapportage (stap één van gepaste zorgvuldigheid onder de OESO-richtlijnen). In lijn met de OESO-richtlijnen is het maken van een risicoanalyse de tweede stap van due diligence. Deze stap moet gezamenlijk met de andere stappen op basis van de afspraken in het convenant aan het einde van jaar twee vastgelegd zijn in het beleid van de pensioenfondsen. Veel pensioenfondsen beleggen wereldwijd en zijn met hun beleggingsportefeuille aan verschillende duurzaamheidsrisico’s blootgesteld. Volgens de OESO-richtlijnen moeten ondernemingen de meest urgente risico’s prioriteren en deze mitigeren of voorkomen. De afspraken in het convenant zien op de implementatie van de zes de stappen voor gepaste zorgvuldigheid. De pensioenfondsen kunnen daarmee op termijn hun duurzaamheidsrisico’s beter gaan beheersen. In de monitoring wordt gekeken of pensioenfondsen de OESO-richtlijnen hebben geïmplementeerd in hun beleid. Op basis van de huidige voortgang van de implementatie kan ik geen conclusies trekken over de beheersing van specifieke duurzaamheidsrisico’s, omdat deze geen onderdeel van de monitoring binnen het convenant vormen.

  • Vraag 5
    Deelt u de mening dat aan de geloofwaardigheid van intenties ten aanzien van engagement afbreuk wordt gedaan, nu blijkt dat pensioenfondsen zeer matig scoren op de mate waarin ze invloed aanwenden om de negatieve impact van beleggingen te voorkomen of te mitigeren (indicator 2c)?

    Subindicator 2c is onderdeel van de hoofdindicator «Uitbesteding». In het convenant is afgesproken dat de deelnemende pensioenfondsen voor zover dat nog niet het geval is, de afspraken voor uitbesteding zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen drie jaar na inwerkingtreding van het convenant in rapportagevereisten met externe dienstverleners opnemen. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3 is de naleving van de OESO-richtlijnen een veelomvattende taak voor veel pensioenfondsen. Er is bij het vastleggen van de afspraken daarom bewust voor drie jaar gekozen om de deelnemende pensioenfondsen de tijd te geven de uitbesteding goed in te richten. Ik vind het voorbarig om na één van de drie jaren al de geloofwaardigheid van de intenties hierop in twijfel te trekken.

  • Vraag 6
    Heeft u kennisgenomen van het artikel «Waterroof: mede mogelijk gemaakt met ons pensioengeld» dat 19 januari jl. op Follow the Money verscheen?

    Ja.

  • Vraag 7
    Wat is uw reactie op het feit dat het in de vorige vraag genoemde artikel laat zien dat verscheidene Nederlandse pensioenfondsen medefinancier zijn van gezondheids- en milieurampen in ten minste de Verenigde Staten en Mexico?

    Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen, met inachtneming van de toepassing van de OESO-richtlijnen, is een verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen. Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen en de toepassing hiervan verantwoord is en vindt daarbij de fondsen zelf aan zijn zijde. Daarom heeft de overheid samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het IMVB-convenant Pensioenfondsen gesloten. Het convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in het beleid en due diligence van pensioenfondsen.

  • Vraag 8
    Wat zegt het volgens u dat er door verschillende Nederlandse pensioenfondsen geen engagement toegepast wordt op een bedrijf als Coca Cola Femsa?

    Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7 is het beleggingsbeleid van pensioenfondsen een verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen zelf. Hieronder vallen ook besluiten over met welke bedrijven een pensioenfonds (of de uitvoeringsorganisatie) een engagementtraject start. Vanuit de afspraken in het convenant is de verwachting dat pensioenfondsen conform de OESO-richtlijnen een risicoanalyse maken en prioriteren welke risico’s zij in hun beleggingsportefeuille willen aanpakken en met welke vorm van beïnvloeding. Dit kan op verschillende manieren, onder andere via stemmen op aandeelhoudersvergaderingen. Een engagementtraject is een andere manier van beïnvloeding en vraagt vaak een lange adem en meer middelen. Pensioenfondsen maken hierin zelf de afweging. Het kabinet kan geen oordeel geven over het al dan niet voeren van engagement met individuele bedrijven door één of meerdere pensioenfondsen.

  • Vraag 9
    Vindt u ook dat vanuit het Convenant een verplichting voortkomt voor pensioenfondsen om investeringen individueel te beoordelen en niet slechts via een benchmark?

    In het convenant zijn afspraken vastgelegd volgens de stappen van gepaste zorgvuldigheid die de OESO-richtlijnen voorschrijven. Deze richtlijnen en specifiek het OESO-richtsnoer voor institutionele beleggers dat als leidraad wordt gebruikt door pensioenfondsen schrijft niet voor hoe om te gaan met directe beleggingen ten opzichte van het beleggen via een benchmark of index. Uit het convenant volgt geen verplichting voor het individueel beoordelen van investeringen. Wel wordt van pensioenfondsen verwacht dat zij, waar mogelijk, hun invloed aanwenden wanneer negatieve effecten worden vastgesteld bij bedrijven waarin zij investeren. Dit kan eventueel in een gesprek met de index-samensteller.

  • Vraag 10
    Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat de monitoringscommissie constateert dat veel deelnemende pensioenfondsen due diligence niet van toepassing verklaren op passieve beleggingen? Hoe kijkt u er met terugwerkende kracht op terug dat de inzet ten aanzien van passieve beleggingen in de tekst van het Convenant niet geëxpliciteerd is?

    Uit de monitoringsrapportage komt naar voren dat veel pensioenfondsen in de hoor- en wederhoor met de monitoringscommissie hebben aangegeven gepaste zorgvuldigheid (due diligence) niet van toepassing te verklaren op passief beleggen. De appreciatie van de stuurgroep van het convenant is niet specifiek op dit punt ingegaan, maar neemt wel de aanbeveling over van de monitoringscommissie dat het eerder opgestelde instrumentarium geoptimaliseerd en beter toepasbaar gemaakt moet worden. De werkgroep Monitoring werkt momenteel een actieplan uit dat invulling geeft aan de verschillende aanbevelingen.
    De convenantafspraken hebben betrekking op doelstelling, inzet en reikwijdte van het convenant. Zij zijn de uitkomst van een langdurige onderhandeling met alle betrokken partijen bij het convenant. Passieve beleggingen zijn daarin niet geëxpliciteerd, maar het huidige instrumentarium benoemt al dat er rekening wordt gehouden met de karakteristieken en beïnvloedingsmogelijkheden van verschillende pensioenfondsen. Te denken valt aan de grootte, de beleggingsstrategieën en de verschillende beleggingscategorieën. Met de voorgestelde optimalisatie van het instrumentarium kan pensioenfondsen een verdere handreiking worden geboden met betrekking tot hun handelingsperspectief voor wat betreft gepaste zorgvuldigheid.

  • Vraag 11
    Zet u zich er onverkort voor in dat passieve beleggingen daar, waar het gaat om het uitsluiten van sociale en milieugerelateerde misstanden, aan precies dezelfde doelstellingen onderworpen worden als actieve beleggingen?

    Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 10 zijn passieve beleggingen niet geëxpliciteerd in het convenant. Desalniettemin verwacht het kabinet dat pensioenfondsen voor al hun beleggingen (actief en passief) de stappen van gepaste zorgvuldigheid implementeren in hun beleggingsbeleid en gaan toepassen. Wanneer sociale- en milieu gerelateerde misstanden worden geconstateerd en pensioenfondsen hieraan gelinkt zijn, wordt vanuit de OESO-richtlijnen verwacht dat zij hun invloed aanwenden om deze te mitigeren of waar mogelijk te stoppen en in de toekomst te voorkomen. Hoe pensioenfondsen hun invloed aanwenden en in welke mate kan verschillen bij actieve en passieve beleggingen. Het OESO-richtsnoer voor institutionele beleggers2 geeft aan dat de mate van invloed onder andere bepaald wordt door de karakteristieken van de institutionele belegger, de beleggingsstrategie (actief of passief), en geldende wet- en regelgeving. Ook bij passieve beleggingen heeft een pensioenfonds een aantal opties om invloed aan te wenden om betrokkenheid bij misstanden te mitigeren en/of voorkomen.

  • Vraag 12
    Deelt u de mening dat er een verband bestaat tussen het gebrekkige optreden van Nederlandse pensioenfondsen in specifieke casussen, zoals uiteengezet in het Follow the Money-artikel, en de gebrekkige voortgang van de implementatie van het convenant? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

    Het FTM-artikel spreekt over de vijf grootste pensioenfondsen en heeft van vier reacties opgenomen (ABP, PFZW, PMT en PME). Daarbij kan opgemerkt worden dat het FTM-artikel ook vermeldt dat bijvoorbeeld PMT en PME één van de genoemde bedrijven uitsluiten. De voortgang van individuele pensioenfondsen in naleving van het convenant is enkel inzichtelijk voor de leden van de monitoringscommissie en het SER-secretariaat dat de commissie ondersteunt bij de verwerking van alle antwoorden die aangeleverd worden in de monitoringtool. Op basis van de geaggregeerde voortgangsrapportage kan daarom niet geconcludeerd worden welke voortgang de vijf grootste pensioenfondsen hebben geboekt in het eerste jaar van het convenant.

  • Vraag 13
    Komen de resultaten van de monitoringscommissie voor u als een verrassing? Op welke momenten in het afgelopen jaar heeft u met pensioenfondsen over de voortgang van het Convenant gesproken? Heeft u op enig moment voor de verschijning van de publicatie van de voortgangsrapportage signalen gehad dat de voortgang van de implementatie zeer gebrekkig is? Wat heeft u met deze signalen gedaan?

    Binnen de stuurgroep en de verschillende werkgroepen wordt continu het gesprek gevoerd met de Pensioenfederatie en dat deel van de pensioenfondsen dat deelneemt aan de stuurgroep en werkgroepen. In deze gesprekken gaat het over hoe de pensioenfondsen ondersteund kunnen worden bij het implementeren van de OESO-richtlijnen en welke producten er ontwikkeld kunnen worden om dit voor elkaar te krijgen. De monitoringcommissie monitort jaarlijks de voortgang die de partijen boeken op de convenantafspraken en houdt toezicht op de kwaliteit en de kwantiteit van de input van de partijen. Pas uit het jaarlijkse monitoringsrapport wordt daarom volledig inzichtelijk wat de voortgang is van het convenant ten opzichte van de afspraken. Deze eerste voortgangsmeting laat zien dat er nog extra stappen moeten worden gezet om de convenantdoelstelling te behalen.

  • Vraag 14
    Deelt u de zienswijze van de monitoringscommissie dat de vertraging op de hoofdindicator beleid consequenties heeft voor de voortgang op de andere hoofdindicatoren?

    De achterblijvende voortgang op de hoofdindicator «Beleid» vormt een risico voor de voortgang op de andere hoofdindicatoren, omdat het vastleggen van de due diligence stappen in het beleid volgens de due diligence methodiek een voorwaarde vormt voor de verdere uitrol hiervan in uitbesteding, monitoring en rapportage. Deze eerste voortgangsrapportage laat echter ook zien dat een deel van de pensioenfondsen in de praktijk al meer voortgang heeft geboekt op de andere hoofindicatoren, terwijl nog niet alle subindicatoren onder de hoofdindicator «Beleid» zijn behaald.

  • Vraag 15
    Betekent de gebrekkige voortgang van de implementatie van het Convenant dat het dit kabinet onvoldoende gelukt is via het postennetwerk en economische diplomatie de partijen in het convenant te ondersteunen bij het implementeren van hun IMVB-beleid? Zo nee, waar baseert u dit op? Wat is er op dit punt het afgelopen jaar goed gegaan, en wat kan er beter?

    Volgens afspraak hebben het postennetwerk en de economische diplomatie het convenant ondersteund, primair in het zogenaamde «diepe spoor» van het convenant waarin de partijen samenwerken aan engagementcasussen. Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 3 betreft dit de voortgang van het eerste jaar van het convenant. Hierin zijn volgens afspraak de eerste twee casussen gestart, te weten een mijnbouwcasus in Peru en een casus in de palmolieketen in Indonesië en Liberia. Vanaf het begin zijn de posten in de desbetreffende landen en/of landenmedewerkers op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag betrokken bij de casussen om duiding te geven aan de lokale context van de sector in het land of andere specifieke vragen die uit het samenwerkingsverband kwamen te beantwoorden.
    In het afgelopen jaar, het tweede jaar van het convenant, is dat voortgezet en is er onder andere in de mijnbouwcasus een geslaagd virtueel veldbezoek georganiseerd in samenwerking met de ambassade in Lima. De ambassade heeft zijn netwerk van lokale contacten ingezet, hierdoor hebben meerdere bijeenkomsten tijdens het veldbezoek voor de casuswerkgroep plaatsgehad. De post heeft ook aangeboden om, indien gewenst door de werkgroep, een vervolgbezoek te organiseren voor organisaties waarmee tijdens dit eerste bezoek niet gesproken is.

  • Vraag 16
    Heeft u er, wijzende op het gegeven dat de resterende tijd voor realisatie van het convenant afneemt en er meer voortgang gemaakt moet worden dan als de tussendoelstellingen gehaald zijn, nog wel vertrouwen in dat de doelstellingen van het convenant gehaald gaan worden? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen?

    Ja. Deze voortgangsrapportage betreft het eerste jaar van de looptijd van dit convenant. De in het convenant vastgelegde afspraken voor het eerste jaar zijn behaald. Zo is er onder andere een monitoringstool ontwikkeld. Deze wordt door de pensioenfondsen als zeer gebruiksvriendelijk ervaren. Ook is het instrumentarium ontwikkeld en gepubliceerd en zijn de eerste twee casussen geselecteerd en gestart. Hierover is onder andere gecommuniceerd via nieuwsbrieven en een jaarbijeenkomst. De tussendoelstellingen voor de hoofdindicatoren zijn, zoals eerder benoemd in het antwoord van vraag 1, geen vastgelegde afspraak in het convenant, maar opgesteld om de voortgang op de hoofdindicatoren te volgen. De deelnemende pensioenfondsen hebben de eerste stappen gezet. De implementatie van het convenant voor alle hoofdindicatoren blijft echter achter bij de tussendoelstellingen. Het is daarom voor alle betrokken partijen duidelijk dat er nog extra stappen gezet moeten worden om de gemaakte afspraken in het convenant waar te maken. Als deze gezet worden acht het kabinet, samen met de andere partijen bij het convenant, de volledige implementatie van het convenant nog steeds haalbaar.

  • Vraag 17
    Wat zou de juridische consequentie zijn als het scenario zich materialiseert waarin de Pensioenfondsen de doelstellingen van het Convenant niet halen, gegeven dat het behalen van deze doelstellingen een verplichting is?

    De bestuurlijke opzet van het convenant beschikt over een stuurgroep waarin alle geledingen zitting hebben. Wanneer de afspraken uit het convenant niet gehaald worden of er onvoldoende voortgang is, dan is de stuurgroep het aangewezen orgaan om een actieplan op te stellen of deelnemende pensioenfondsen aan te spreken op de verplichtingen die voortvloeien uit de ondertekening van het convenant. Dit kan zelfs bij een compleet doorlopen geschillenprocedure die niet succesvol is leiden tot het opzeggen van het convenant jegens de tekortschietende partij. De IMVO-convenanten zijn een vrijwillig instrument binnen het IMVO-beleid van het kabinet. Het niet halen van vastgelegde afspraken heeft geen juridische consequenties.
    Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) gedeeld met de Tweede Kamer. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting naast vrijwillige instrumenten, zoals de huidige convenanten en toekomstige sectorale samenwerking. Hierbij heeft het kabinet de voorkeur voor een verplichting op Europees niveau.

  • Vraag 18
    Hoe verhoudt zich de constatering dat pensioenfondsen in toenemende mate hun eigen ESG-beleid formuleren, met de noodzaak tot harmonisatie van ESG-doelstellingen en -methoden zoals geëxpliciteerd in de duurzame financieringsstrategie van het kabinet? Vraagt de noodzaak tot harmonisatie te komen om een actievere, meer interveniërende rol van de ministeries op dit specifieke punt? Hoe gaat u daar invulling aan geven?

    Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen, waaronder financiële instellingen, dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven. Binnen het convenant zijn er verschillende afspraken opgenomen over de naleving van de OESO-richtlijnen. De aan het convenant gecommitteerde pensioenfondsen moeten onder meer inzichtelijk maken hoe hun ESG-beleid wordt meegenomen bij beleggingsbeslissingen en dienen te rapporteren over de resultaten van het ESG-beleid. Van pensioenfondsen wordt verwacht dat dat zij ESG-beleid opstellen volgens de OESO-richtlijnen. De daadwerkelijke invulling van het ESG-beleid is aan de pensioenfondsen zelf.
    De noodzaak tot harmonisatie waaraan gerefereerd wordt in de duurzame financieringsstrategie heeft betrekking op harmonisatie van rapportagestandaarden. Om voortgang te kunnen vergelijken en de beschikbaarheid van data te verhogen is het belangrijk dat bedrijven op een uniforme wijze rapporteren, bij voorkeur op een Europese uniforme wijze. Dit is ook de inzet van het kabinet zoals beschreven in de consultatiereacties op de Europese Commissie consultaties van de Hernieuwde Duurzame Financieringsstrategie en de herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage.

  • Vraag 19
    Ziet u vanuit uw inzet voor gedegen rapportages over ESG-impact en -risico’s, zoals geëxpliciteerd in de duurzame financieringsstrategie van het kabinet, een speciale verantwoordelijkheid om u er actief tegenaan te bemoeien dat pensioenfondsen beter over voorgenoemde zaken gaan rapporteren, gegeven de slechte resultaten op de vierde hoofdindicator? Op welke manier gaat u hier invulling aan geven?

    Rapporteren en transparantie bieden over de genomen beslissingen is een belangrijk onderdeel van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid volgens de OESO-richtlijnen. Ook in het convenant zijn verschillende afspraken opgenomen over transparantie en rapportage. Zo wordt er van de deelnemende pensioenfondsen verwacht dat aan het eind van het vierde jaar het convenant verwerkt is in de rapportages. De monitoringscommissie observeert in het monitoringsrapport over 2019 dat er over het algemeen voortgang is geboekt op deze doelstelling, maar dat daar ook meer tijd voor is vergeleken met de andere doelstellingen, conform het convenant.
    Om ervoor te zorgen dat pensioenfondsen aan het einde van het vierde jaar voldoen aan de afspraken, is er in het tweede jaar van het convenant al een brede kennissessie georganiseerd waarin rapportage ook aan bod kwam als één van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid. Voor het komende jaar worden er aanvullende webinars georganiseerd; gepland wordt dat daarin ook de verwachtingen op rapportage en transparantie behandeld zullen worden als onderdeel van het actieplan om de implementatie te versnellen.

  • Vraag 20
    Deelt u de mening van de monitoringscommissie dat een versnelling van de implementatie meer bestuurlijke aandacht, tijd en middelen vraagt? Wat is de implicatie daarvan voor uw rol?

    Ja. De stuurgroep van het convenant, waar alle partijen zitting in hebben, heeft een appreciatie opgesteld van de voortgangsrapportage van de monitoringscommissie. Deze appreciatie onderschrijft de noodzaak van een versnelling. De stuurgroep deelt de mening van de monitoringscommissie dat de implementatie in de toekomst bij de pensioenfondsen meer bestuurlijke aandacht, en waar mogelijk tijd en middelen vergt. De overheid zal, als partij in het convenant, de pensioenfondsen hierin ondersteunen door naast haar inzet in de werkgroepen, expertise beschikbaar te stellen voor kennissessies en webinars. Ook heeft de overheid als partij deelgenomen aan een directeurenoverleg op 4 februari jl. gericht op de noodzakelijke vervolgacties voor deze versnelling.

  • Vraag 21
    Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en binnen drie weken retour zenden aan de Kamer?

    De vragen zijn één voor één beantwoord. Gezien het voorjaarreces was het niet mogelijk de beantwoording binnen drie weken retour te zenden aan uw Kamer.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2021Z01642
Volledige titel: Het IMVB-convenant Pensioenfondsen
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20202021-2083
Volledige titel: Antwoord op vragen van het lid Smeulders over het IMVB-convenant Pensioenfondsen