Kamervraag 2013Z06484

De weigering van de minister van Infrastructuur en Milieu om de bouwvergunning te vernietigen die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal

Ingediend 2 april 2013
Beantwoord 3 mei 2013 (na 31 dagen)
Indiener Henk van Gerven (SP)
Beantwoord door Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD)
Onderwerpen dieren landbouw ruimte en infrastructuur ruimtelijke ordening
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z06484.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-2123.html
  • Vraag 1
    Heeft u begrip voor de lokale gevoeligheden betreffende het plaatsen van een geitenstal in een gebied waar veel mensen getroffen zijn door Q-koorts, en dat tevens momenteel niet alle geitenhouders hun geiten hebben ingeënt?1

    Ik ben mij terdege bewust van de lokale gevoeligheden en heb daar zeker begrip voor. Bij brief van 14 juli 2011 is de Kamer geïnformeerd over een deskundigenadvies over Q-koorts dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 juni 2011 hebben ontvangen. De deskundigen adviseerden dat het uitbreidingsverbod als maatregel geen toegevoegde waarde meer had onder voorwaarde dat professioneel gehouden melkgeiten en melkschapen en schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie steeds tijdig (voor het dekken) en volledig gevaccineerd worden. Naar aanleiding van onder meer het deskundigenadvies heeft het Rijk besloten om het uitbreidingsverbod in te trekken.
    In Nederland is voor professionele melkgeiten en melkschapenbedrijven en bedrijven met een publieksfunctie een jaarlijkse Q-koortsvaccinatie vóór
    1 augustus verplicht. Er wordt door de NVWA strikt toegezien op de jaarlijkse vaccinatie van geiten en schapen. Uit de controle is in de afgelopen jaren steeds gebleken dat een relatief groot aantal geitenhouders pas laat voldoet aan de vaccinatieverplichting, in enkele gevallen zelfs te laat. Overigens zijn in de afgelopen jaren alle geiten binnen enkele dagen na het verlopen van de termijn ook daadwerkelijk gevaccineerd. Uw Kamer is daarover ook geregeld geïnformeerd, onder andere op 21 november 2012.

  • Vraag 2
    Gezien uw weigering om de bouwvergunning te vernietigen, bent u van mening dat de beslissing tot een bouwstop en uitbreidingsstop voor geitenstallen indertijd terecht was? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?

    De provincie heeft, gelet op de specifieke Brabantse situatie, besloten de provinciale bouwstop voor geitenhouderijen vooralsnog niet in te trekken. Met mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van GS, doe ik geen uitspraak – in de brief is dat ook expliciet weergegeven – over de wenselijkheid van de uitbreiding van de geitenstal en ook niet over de besluitvorming rond de verlenging van de bouwstop.
    Het gaat in de casus over de geitenstal te Landerd niet om de beoordeling van een bouwstop of de verlenging daarvan, maar om de vraag of toepassing van het beleidskader schorsing en vernietiging had moeten leiden tot het doen van een voordracht aan de Kroon tot vernietiging. Ik heb besloten om het verzoek van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant niet ter vernietiging voor te dragen aan de Kroon, omdat de verleende bouwvergunning en het vrijstellingsbesluit niet in strijd zijn met het recht of het algemeen belang.

  • Vraag 3
    Bent u van mening dat het handhaven van de bouw- en uitbreidingsstop door de provincie Brabant terecht is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?

    Zie antwoord vraag 2.

  • Vraag 4
    Bent u van mening dat de bouw- en uitbreidingsstop indertijd niet van toepassing diende te zijn op gevallen waarin de vergunning reeds was vergeven, maar de stalbouw nog niet was afgerond? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?

    De wet biedt geen ruimte om terugwerkende kracht toe te kennen aan voorbereidingsbesluiten of provinciale verordeningen, aangezien uit de wet volgt dat die provinciale besluitvorming niet van toepassing is op reeds aangevraagde vergunningen. In de brief van de provincie aan onder andere de gemeente Landerd, geschreven ter informatie van het voorbereidingsbesluit, geeft de provincie zelf ook expliciet aan dat het voorbereidingsbesluit niet van toepassing is op reeds aangevraagde vergunningen.

  • Vraag 5
    Bent u van mening dat ten tijde van een Q-koortsepidemie de volksgezondheidsrisico’s van een nieuw te bouwen geitenhouderij waarvan de vergunning reeds is afgegeven, kleiner zijn dan de volksgezondheidsrisico’s van een nieuw te bouwen geitenhouderij waarvan nog geen vergunning is afgegeven? Kunt u dit toelichten?

    Als gedoeld wordt op de bouwvergunning, dan is mijn antwoord dat mij lijkt dat – als er al gevolgen voor de volksgezondheid zijn door de bouw – het al dan niet beslist hebben op de aanvraag, niet van belang is. Als gedoeld wordt op de milieuvergunning (het betreffende bedrijf heeft een revisievergunning gekregen): BenW hebben dan wel de mogelijkheid om in belang van de volksgezondheid voorschriften te verbinden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken. Voor de goede orde: GS hebben niet de milieuvergunning voorgedragen voor vernietiging maar de bouwvergunning/het vrijstellingsbesluit.

  • Vraag 6
    Bent u van mening dat de uitbreiding van de geitenhouderij in 2010 bij de vergunningverlening plaats had mogen vinden?

    Nee, toentertijd was het uitbreidingsverbod van kracht, ingesteld door het Rijk.

  • Vraag 7
    Wat is de juridische onderbouwing die u hanteert voor de weigering om de bouwvergunning die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal te vernietigen? Hoe ziet u de rol van uw discretionaire bevoegdheid in deze?

    Op grond van artikel 132, vierde lid, van de Grondwet kan de Kroon een besluit van het gemeentebestuur of het provinciebestuur vernietigen wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang. Vernietiging is een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een besluit voor vernietiging in aanmerking komt, is het Beleidskader schorsing en vernietiging (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 5). Steeds dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval een zorgvuldige afweging gemaakt te worden van alle bij het besluit betrokken belangen. In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, kan het instrument van vernietiging niet worden toegepast.
    Mijn oordeel dat geen sprake was van strijd met het recht (zie antwoord 10 over de strijd met het algemeen belang) is gebaseerd op de volgende overwegingen. Het voorbereidingsbesluit van 11 december 2009 raakte de aanvraag van 11 december 2007 niet, evenmin als de in de Verordening ruimte opgenomen bouwstop (inwerkingtreding met ingang van 1 juni 2010) de bouwvergunning van 27 april 2010. De bouwvergunning moest worden verleend omdat geen van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet opgesomde weigeringsgronden aan vergunningverlening in de weg stond (ook niet de strijdigheid met het bestemmingsplan vanwege de tevens te verlenen vrijstelling). Bij het verlenen van de vrijstelling heeft het gemeentebestuur een zekere vrijheid, maar die gaat niet zover dat het die vrijstelling had kunnen weigeren vanwege de (niet op de aanvraag van toepassing zijnde) provinciale voorbereidingsbesluiten, die genomen zijn met het oog op de volksgezondheid, en de daaropvolgende wijzigingen van de Verordening ruimte.
    De bouwvergunning is rechtmatig verleend en ook bij de vrijstelling heeft het gemeentebestuur in redelijkheid geen betekenis toegekend aan de voorbereidingsbesluiten van provinciale staten van Noord-Brabant en de daarop volgende wijzigingen van de Verordening ruimte. Dat het gemeentebestuur wellicht ruimte had om ten tijde van besluitvorming – gezien de beide in werking getreden voorbereidingsbesluiten en het van kracht zijn van de Verordening ruimte, fase 1 – alsnog geen vrijstelling te verlenen, levert het niet gebruiken van die door GS gestelde ruimte naar mijn mening nog geen strijd op met het recht op.
    In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, biedt het beleidskader mij geen (discretionaire) ruimte om alsnog een voordracht tot vernietiging te doen.

  • Vraag 8
    Waarom verwijst u als onderbouwing voor uw weigering naar het advies van de Gezondheidsraad, terwijl het kabinet noggeen standpunt heeft ingenomen over dat advies van de Gezondheidsraad?
  • Vraag 9
    Waarom bent u van oordeel dat de uitbreiding van de geitenhouderij niet in strijd is met het algemeen belang? Welke rol speel het economische belang en welke rol speelt het volksgezondheidsbelang in deze afweging?

    In het verzoek tot voordracht tot vernietiging werd door GS aangedrongen om het advies van de Gezondheidsraad af te wachten. Op 30 november 2012 is het advies van de raad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» gepubliceerd. Het kabinet bereidt een reactie voor op het advies van de raad. In mijn afwijzing heb ik alleen opgemerkt dat het advies, geschreven op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport teneinde een beoordelingskader te ontwikkelen over risico’s van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden, mij geen houvast geeft om te kunnen concluderen dat het gemeentebestuur van Landerd met het verlenen van deze bouwvergunning en de vrijstelling heeft gehandeld in strijd met het algemeen belang.

  • Vraag 10
    Bent u zich ervan bewust dat Provinciale Staten van Noord-Brabant op 22 maart jongstleden de bouwstop voor geiten- en schapenhouderijen met een jaar hebben verlengd, terwijl er een instrument wordt ontwikkeld om alleen nog stallen te kunnen toestaan die geen gezondheidsrisico’s voor mensen inhouden?

    Uit het eerder genoemde beleidskader blijkt dat de Kroon zeer terughoudend moet optreden wanneer er geen strijd is met het recht maar er mogelijk alleen strijd is met het algemeen belang. Er mag niet lichtvaardig ingegrepen worden op de constitutioneel verankerde vrijheid van gemeenten om de belangen te dienen die aan hen zijn toevertrouwd. Zo komt ook in het beleidskader aan de orde, dat de betekenis van het criterium «strijd met het algemeen belang» beperkt is. Van strijd met het algemeen belang in onderhavige zaak zou evident duidelijk moeten worden dat het besluit van het gemeentebestuur in strijd is met het provinciaal belang. Ik zie wel dat met de verlenging van de bouwvergunning de bedoeling van de bouwstop wordt doorkruist. Immers de facto wordt met de vergunningverlening uitbreiding met een extra stal mogelijk gemaakt. Maar dat levert op zichzelf nog geen strijd met het algemeen belang op.

  • Vraag 11
    Waarom beloont u het bewust negeren van de toenmalige provinciale bouwstop voor geitenstallen door de gemeente Landerd, terwijl de gemeente wel degelijk meerdere malen door de provincie is gewezen op die bouwstop en op de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen die de volksgezondheid beschermen?

    Ja.

  • Vraag 12
    Erkent de staatssecretaris dat ook zij de juridische mogelijkheid had om anders te handelen, namelijk om de bouwstop van Brabant niet te overrulen en de bouwvergunning van de geitenhouderij in Landerd wel te vernietigen? Kunt u een juridische onderbouwing geven van de mogelijkheden en onmogelijkheden in zijn algemeenheid en een uitleg waarom u binnen de juridische mogelijkheden gekozen heeft voor deze insteek? Was dit volgens u een puur juridische keus, of was er sprake van een inhoudelijke afweging? Zo ja, welke afweging en welke belangen speelden hier?

    Er is geen sprake van een bewust negeren van de toenmalige provinciale bouwstop, duidelijk was dat de afhandeling van de bouwaanvraag niet geraakt werd door de maatregelen van de provincie. Uit het eindrapport van de raadsenquêtecommissie, het onderzoek naar de bestuurlijke en ambtelijke besluitvorming inzake het verlenen van een milieu en bouwvergunning voor een geitenstal in Landerd, blijkt dat de provincie ambtelijk diverse malen heeft gereageerd naar de gemeente naar aanleiding van de aanvraag voor de milieuvergunning.

  • Vraag 13
    Onderschrijft u de conclusies van de recent gehouden raadsenquête van Landerd? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?

    Uitgangspunt is het eerdergenoemde beleidskader, waarin aangegeven staat dat als een besluit in strijd met het recht wordt bevonden, er de mogelijkheid bestaat om dat besluit voor te dragen voor vernietiging door de Kroon. Echter aan de vraag of daartoe had moeten worden overgegaan, wordt niet toegekomen, omdat het gewraakte besluit niet in strijd was met het recht. Met name bij de beoordeling van strijd met het recht is er sprake van een rechtmatigheidstoetsing, anders gezegd, een juridisch toets, vergelijkbaar met wat een bestuursrechter had gedaan als beroep was ingesteld tegen de bouwvergunning. Een bestuursrechter had dan beoordeeld of zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening had voorgedaan.

  • Vraag 14
    Onderschrijft u de conclusies van de evaluatiecommissie Q-koorts (Van Dijk) volledig? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?

    Ik voel mij niet geroepen om een oordeel te geven op de conclusies van de raadsenquêtecommissie, de aanbevelingen zien op de interne werkwijze binnen de gemeente.

  • Vraag 15
    Bent u zich ervan bewust dat nog steeds niet alle geitenhouders in Brabant hun dieren hebben ingeënt en dat sommige geitenhouders veel te laat hebben gevaccineerd?

    Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de reactie op «Van verwerping tot verheffing» over de aanpak van Q-koorts die uw Kamer op
    26 november 2011 heeft ontvangen.

  • Vraag 16
    Wat is uw mening over het gedrag van geitenhouders die hun dieren niet inenten?

    Zie mijn antwoord onder 1.

  • Vraag 17
    Hoeveel nieuwe Q-koortsgevallen zijn er in het afgelopen jaar gemeld? Hoeveel mensen zullen naar schatting nog voortijdig overlijden aan de gevolgen van Q-koorts? Welke gegevens zijn er over de aanwezigheid van Q-koortsbacteriën in de omgeving? Hoe schat u de besmettingsrisico’s op Q-koortsrisico’s momenteel in?

    Er is geen sprake van dat geitenhouders hun dieren niet vaccineren tegen Q-koorts. Wel voldoet een relatief groot aantal geitenhouders pas laat aan de vaccinatieverplichting, in enkele gevallen na de deadline van 1 augustus. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
    Ik vind dat de betreffende veehouders hiermee niet uitstralen dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van de omwonenden van hun bedrijven. Voor de volksgezondheid is het van het allergrootste belang dat dieren gevaccineerd worden voordat ze gedekt worden. Daartoe wordt niet alleen strikt toezicht gehouden op de vaccinatieverplichting maar ook op het fokverbod voor ongevaccineerde dieren.

  • Vraag 18
    Bent u zich ervan bewust dat de sector van de geitenhouderij de dieren in halfopen stallen houdt, waardoor zoönotische bacteriën zich makkelijk kunnen verspreiden?

    Het aantal gemelde patiënten met Q-koorts is in 2012 verder gedaald. Het RIVM ontving tot nu toe in 2013 4 meldingen van patiënten met Q-koorts, in 2012 68 meldingen. De Q-koortsepidemie is daarmee voorbij en het besmettingsrisico is terug op het niveau van voor de epidemie. Er zijn geen specifieke gegevens bekend over de aanwezigheid van Q-koortsbacteriën in de omgeving. Wel is bekend dat Q-koortsbacteriën lang kunnen overleven.

  • Vraag 19
    Heeft u in uw besluitvorming meegewogen dat de uitbreiding van de geitenhouderij een wisseling van opfokgeiten naar melkgeiten betekent en dat melkgeiten een veel hoger volksgezondheidsrisico vormen dan opfokgeiten? Zo ja, hoe heeft u dit aantoonbaar bij de besluitvorming een rol laten spelen?

    De Gezondheidsraad schrijft in zijn advies, dat grotere bedrijven met een zeer open stalinrichting tijdens de Q-koorts uitbraak vermoedelijk een sterkere emissiebron van de Q-koortsbacterie vormden, maar dat kwantitatieve informatie hierover ontbreekt. Risico’s voor de volksgezondheid zijn altijd en overal aanwezig. Zoals de staatssecretaris van EZ (mede namens de minister van VWS) in antwoord op eerdere Kamervragen al heeft gemeld (Aanhangsel 2012–2013, 1116 van 7 februari 2013), is er dankzij de getroffen maatregelen, waarvan de vaccinatie tegen Q-koorts de belangrijkste is, geen verhoogd risico voor de omwonenden op Q-koorts.

  • Vraag 20
    Welke mogelijkheden zijn er nog om de komst van de geitenhouderij tegen te houden?

    Nee, in mijn afwijzingsbrief heb ik wel gemeld dat de gemeente heeft aangevoerd dat er in feite geen sprake is van een uitbreiding. Mij is niet bekend of in de milieuvergunning voorschriften zijn opgenomen die zien op de wijziging in de veestapel. Alle bedrijven met melkgeiten- en melkschapen in Nederland zijn verplicht hun geiten tijdig en juist te vaccineren en worden gemonitord. De bedrijven die op basis van deze monitoring besmet verklaard zijn, worden vermeld op de website van de NVWA. Uit de gegevens van 4 april blijkt dat er in Noord-Brabant tien besmet verklaarde bedrijven zijn. Geen van de bedrijven staat in de gemeente Landerd.

  • Vraag 21
    Bent u bereid uw beslissing terug te draaien of anderszins te verhinderen dat de uitbreiding van de geitenhouderij plaatsvindt?

    Het betreffende bedrijf is reeds een geitenhouderij maar heeft een bouwvergunning voor een extra stal. Tegen de bouwvergunning is geen beroep ingesteld en met de afwijzing van het verzoek tot vernietiging is de onherroepelijkheid van de vergunning onderstreept. Ik zie geen juridische mogelijkheden om de ondernemer te weerhouden van zijn bouwvergunning gebruik te maken.

  • Vraag 22
    Wilt u deze vragen binnen één week beantwoorden?

    Nee. Ten behoeve van (nader) onderzoek heb ik destijds besloten om de bouwvergunning te schorsen en deze schorsing eenmaal te verlengen. Ik zie geen redenen om terug te komen op mijn beslissing om het besluit niet voor te dragen voor vernietigen. Artikel 10:40 van de Algemene wet bestuursrecht verbiedt bovendien om na afloop van de schorsing een besluit te vernietigen.

  • Mededeling - 10 april 2013

    Mede namens de staatssecretaris van Economische Zaken laat ik u hierbij weten dat niet voldaan kan worden aan het verzoek van het Kamerlid Van Gerven (SP) om de door hem gestelde vragen over de afwijzing van het verzoek van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant tot vernietiging van bouwvergunning inzake een geitenstal te Landerd binnen de gevraagde termijn van 1 week (derhalve voor 9 april a.s.) te beantwoorden. De reden is dat verschillende partijen veel vragen over deze kwestie hebben gesteld en dat voor de beantwoording interdepartementale afstemming noodzakelijk is. Het streven is om binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te reageren.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2013Z06484
Volledige titel: De weigering van de minister van Infrastructuur en Milieu om de bouwvergunning te vernietigen die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20122013-2123
Volledige titel: Antwoord vragen van het lid Van Gerven over de weigering om de bouwvergunning te vernietigen die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal