Kamervraag 2013Z04390

Dopingdealers

Ingediend 6 maart 2013
Beantwoord 5 juni 2013 (na 91 dagen)
Indiener Hanke Bruins Slot (CDA)
Beantwoord door Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD)
Onderwerpen criminaliteit cultuur en recreatie openbare orde en veiligheid sport
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z04390.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-2520.html
1. KRO Brandpunt Reporter 28 februari 2013
2. Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 793
  • Vraag 1
    Heeft u de uitzending van KRO Brandpunt Reporter over dopingdealers gezien?1

    Ja.

  • Vraag 2
    Wie zijn het meest kwetsbaar voor dopinggebruik: topsporters of amateursporters? Waar is het probleem van gebruik van dopinggeduide middelen groter: in de amateursport of in de topsport?

    Er kan geen uitspraak worden gedaan over de vraag wie kwetsbaarder is voor dopinggebruik. Topsport wordt zowel door amateurs als door beroepssporters bedreven. Een topsporter is gedurende bepaalde perioden van zijn topsportcarrière kwetsbaarder voor het gebruik van doping dan in andere perioden. Kwetsbare perioden zijn bijvoorbeeld: aansluiting vinden bij de top, terugkomen aan de top na een blessure en het zo lang mogelijk voortzetten van de actieve topsportcarrière.
    Er kan wel een onderscheid gemaakt worden tussen de georganiseerde sport (sportbonden) en de ongeorganiseerde sport (sportscholen en fitnesscentra). Het aantal gebruikers in sportscholen en fitnesscentra is vele malen groter dan binnen de georganiseerde sport. Uit het prevalentie onderzoek van TNO uit 2009 blijkt dat naar schatting in fitnesscentra 160.000 personen doping gebruiken. Het gezondheidsrisico is dus het grootste in de ongeorganiseerde sport. Overigens wordt in de ongeorganiseerde sport doping met name gebruikt om een gespierd en slank uiterlijk te verkrijgen.

  • Vraag 3
    Wat vindt u van de uitspraak van de medisch-specialist in de uitzending dat het dopinggebruik een hoog cowboygehalte heeft en grote negatieve gezondheidseffecten heeft, zoals depressies, impotentie en hart-, lever- en nierproblemen?

    Het gebruik van (zwaardere) dopingmiddelen kan inderdaad gezondheidsschade tot gevolg hebben zoals een hoge bloeddruk, een negatief effect op hart en vaten, een verminderd functioneren van de lever en invloeden op de stemming zoals depressies en agressief gedrag. Een onderzoek van de Gezondheidsraad uit 2010 over de rol van doping in de ongeorganiseerde sport wees uit dat de schadelijke werking van doping als zodanig niet ter discussie staat, maar dat niet duidelijk is wat de omvang van die schade is.

  • Vraag 4
    Wat vindt u van het ontstaan van «anabolenpoli’s»?

    Er is één anabolenpoli, te weten in het Kennemer Gasthuis te Haarlem. Wij onderschrijven het belang van het bestaan van een dergelijke poli. Mensen die dopinggeduide middelen gebruiken, ondervinden hier vaak hinder van. De poli biedt een veilige omgeving voor gebruikers en levert informatie over de gezondheidsschade die door dopinggebruik veroorzaakt kan worden.

  • Vraag 5
    Wat vindt u van de opvatting van de Belgische advocaat-generaal dat handel in doping in Nederland geen prioriteit heeft? Deelt u de mening dat die prioriteit er wel zou moeten zijn? Hoe is de samenwerking met de Belgische en Duitse autoriteiten op het gebied van de handel in doping?

    Wij verwijzen naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Van Dekken en Recourt van uw Kamer (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2519, ingezonden 4 maart 2013).

  • Vraag 6
    Herkent u het beeld dat er ondergrondse laboratoria in Nederland zijn die doping maken met alle risico’s voor de gezondheid van dien? Wat vindt u ervan dat de Belgische autoriteiten klaarblijkelijk wel weten waar in Nederland de ondergrondse laboratoria zijn?

    Zie antwoord vraag 5.

  • Vraag 7
    Wat vindt u van de Belgische werkwijze met een multidisciplinaire hormonencel om expertise te bundelen en een gezamenlijke aanpak voor te staan? Welke mogelijkheden ziet u om zo’n soortgelijke samenwerking tussen politie, Openbaar Ministerie, douane en dopingautoriteit in Nederland tot stand te brengen?

    Dopinghandel is een fenomeen met meerdere facetten, waardoor met een multidisciplinaire aanpak de beste resultaten kunnen worden behaald bij het bestrijden ervan. Zoals aangegeven in de antwoorden van mijn ambtgenoot van VWS van eind 2012 op schriftelijke vragen van het lid Bruins Slot van uw Kamer, wordt in Nederland al multidisciplinair samengewerkt tussen het Bureau Opsporing van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ), het Openbaar Ministerie (OM), de Douane, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst en de politie om dopinghandel aan te pakken.2 Wij verwijzen verder naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Van Dekken en Recourt van uw Kamer (kenmerk 2013Z04144, ingezonden 4 maart 2013).

  • Vraag 8
    Welk onderscheid wordt er gemaakt tussen de aanpak van de handel in illegale medicijnen en de handel in doping? Klopt de waarneming dat handel in doping nu vooral bijvangst in andere strafzaken is?

    Strafrechtelijk optreden is mogelijk tegen de productie van en handel in doping. Voor de productie en het in het handelsverkeer brengen van geneesmiddelen, waaronder dopinggeduide middelen, is een vergunning nodig. Als geneesmiddelen worden vervaardigd of verhandeld zonder vergunning, te koop worden aangeboden of ter hand worden gesteld door een ander dan een daartoe gerechtigde (zoals een apotheker of een arts), is dit strafbaar gesteld in de Geneesmiddelenwet en de Wet op de economische delicten. De handhaving van de Geneesmiddelenwet kent een duaal stelsel. Er kan een bestuursrechtelijke sanctie door de IGZ worden opgelegd of er kan strafrechtelijk worden opgetreden. De strafrechtelijke aanpak van handel in illegale medicijnen verschilt daarmee niet van de aanpak van handel in doping.
    Verder zijn handelingen ten aanzien van de grondstoffen voor doping strafbaar gesteld voor zover die stoffen voorkomen op lijst I of lijst II van de Opiumwet, of vallen onder de Wet voorkoming misbruik chemicaliën.
    Het komt voor dat handel in doping bijvangst is in een strafzaak. Of dit veelal het geval is, is het OM niet bekend.

  • Vraag 9
    Welke resultaten zijn voortgekomen uit de drie onderzoeken betreffende dopinggeduide middelen?2

    In de hiervoor aangehaalde eerdere antwoorden van mijn ambtgenoot van VWS van eind 2012 is aangegeven dat de IGZ drie onderzoeken betreffende dopinggeduide middelen heeft uitgevoerd. Hierbij gaat het om onderzoeken die vóór – en niet zoals in deze eerdere antwoorden vermeld ín – 2012 zijn gestart en inmiddels zijn afgerond. De drie onderzoeken, uit respectievelijk 2008, 2009 en 2011, hebben allen geleid tot een proces-verbaal dat door de IGZ is overgedragen aan het OM. In deze drie zaken zijn de dopinggeduide middelen in beslag genomen en is een beslissing afgegeven de middelen te vernietigen. In één zaak is de verdachte gedagvaard en veroordeeld. De andere twee zaken zijn door het OM om diverse redenen geseponeerd.

  • Vraag 10
    Deelt u nog steeds de conclusie uit de notitie «Iedereen kan doodvallen» (website KRO Brandpunt Reporter) dat de argumenten dat mensen het zichzelf aandoen alleen al vanwege de ondoorzichtigheid van het aanbod aan dopinggeduide middelen en het daarmee gepaard gaande voor de gemiddelde consument deels onvoorzienbare risico dat aan gebruik verbonden is, onvoldoende is om te stellen dat de overheid niet zo’n hoge prioriteit aan de handel in dopinggeduide middelen hoeft te geven?

    Het argument dat mensen het zichzelf aandoen is inderdaad geen reden voor de overheid om niet op te treden tegen (de handel in) doping. Verschillende overheidsdiensten werken dan ook aan het bestrijden van de handel in doping. Daarnaast wordt de Dopingautoriteit door de overheid jaarlijks gesubsidieerd voor het uitvoeren van dopingcontroles in de georganiseerde sport en voor preventieve taken in de (on)georganiseerde sport.

  • Vraag 11
    Wat is er gedaan met de aanbeveling uit de notitie «Iedereen kan doodvallen» dat het dringend noodzakelijk is om de samenwerking tussen de Nederlandse opsporingsdiensten te verbeteren om opsporing meer kans van slagen te geven?

    In antwoord op schriftelijke vragen van het toenmalige lid Van der Ham van uw Kamer is aangegeven dat de betreffende notitie een ondersteunende rol heeft gespeeld bij de beleidsvoorbereiding van afspraken tussen de verschillende handhavende en opsporende partijen.4

  • Vraag 12
    Deelt u de mening dat het vrij onwaarschijnlijk is dat de dopingparagraaf van de sportscholen afgelopen jaren niet een enkele maal overtreden is? Wat zegt dit over het zelfregulerend vermogen van deze sector en hoe kan dit versterkt worden?

    Gezien het aantal dopinggebruikers in fitnesscentra (zie mijn antwoord op vraag5 is het inderdaad onwaarschijnlijk dat de dopingparagraaf geen enkele maal zou zijn overtreden. Om de dopingparagraaf effect te laten hebben, zullen de fitnesscentra beter toezicht moeten houden op het nakomen van de overeenkomst die wordt afgesloten met de consument. Het is primair aan de sport om dopinggebruik tegen te gaan.

  • Vraag 13
    Hoe kunnen huisartsen getraind worden om de gevolgen van gebruik van dopinggeduide middelen bij patiënten beter te herkennen (Nieuwsuur 27 februari 2013)?

    Mijn ambtgenoot van VWS heeft niet de indruk dat er een kennisachterstand is bij huisartsen bij de herkenning van de gevolgen van dopinggebruik. Het beeld bestaat dat patiënten niet alle relevante informatie aan hun huisarts meedelen. De Dopingautoriteit onderhoudt contact over dit onderwerp met het Nederlands Huisartsen Genootschap (NGH).

  • Vraag 14
    Waarom is dopinggebruik in Nederland niet strafbaar?

    De overheid hanteert het standpunt dat het verbod op het gebruik van dopinggeduide middelen in de sport een spelregel betreft. De handhaving van deze spelregel, waaronder de bestraffing van overtredingen, is een taak van de verantwoordelijke instanties binnen de sportsector. De overheid acht dopingpraktijken binnen de georganiseerde sport wel ongewenst en bedreigend voor de maatschappelijke waarde van de sport. Daarom sluit de overheid aan bij het mondiale anti-dopingbeleid en voert het kabinet een actief beleid gericht op preventie, met name door het financieren van de Dopingautoriteit. Voor het overige gaat de overheid uit van de verantwoordelijkheid van elk individu voor de eigen gezondheid. Daarbij is het wenselijk dat er geen drempel wordt opgeworpen voor de toegang van dopinggebruikers tot zorg en hulpverlening, wat een strafbaarstelling wel tot gevolg kan hebben.

  • Mededeling - 22 maart 2013

    De vragen van het Kamerlid Bruins Slot (CDA) over dopingdealers (2013Z04390) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat afstemming met andere partijen en het opvragen van nadere informatie bij overige betrokken instanties meer tijd vergt. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2013Z04390
Volledige titel: Dopingdealers
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20122013-2520
Volledige titel: Antwoord op vragen van het lid Bruins Slot over dopingdealers