Gepubliceerd: 11 oktober 2023
Indiener(s): Marnix van Rij (staatssecretaris financiƫn) (CDA)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36418-17.html
ID: 36418-17
Origineel: 36418-2

Nr. 17 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 11 oktober 2023

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Na artikel I, onderdeel U, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Ua

Na artikel 9.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9.5a Bijzondere regels voor voorlopige aanslagen ter zake van belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

In afwijking van artikel 9.5 wordt in de periode waarin de percentages voor banktegoeden en voor schulden, bedoeld in artikel 5.2, nog niet ingevolge artikel 10.6ter, tweede en vierde lid, voor het kalenderjaar zijn vastgesteld bij het opleggen van een voorlopige aanslag over dat kalenderjaar ter zake van belastbaar inkomen uit sparen en beleggen uitgegaan van bij ministeriële regeling vast te stellen percentages. Daarbij wordt het te hanteren percentage voor banktegoeden vastgesteld op het rentepercentage van de maand juli van het voorafgaande kalenderjaar op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank, en het percentage voor schulden op het rentepercentage van de maand juli van het voorafgaande kalenderjaar over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank.

Ub

In artikel 10.1, eerste lid, vervalt «5.2,».

2

In artikel XXV, onderdeel E, wordt «tweede lid» vervangen door «eerste lid».

3

In artikel XXXVI wordt «onderdeel T» telkens vervangen door «onderdeel S».

4

In artikel XLII, eerste lid, onderdeel a, wordt «onderdelen D, O en P» vervangen door «onderdelen D, O, P en Ub».

Toelichting

I. Algemeen

Forfaitaire rendementspercentages bij voorlopige aanslagen

Op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) wordt voor de forfaitaire rendementspercentages die ter zake van banktegoeden en schulden in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de grondslag in box 3 uitgegaan van de na afloop van het kalenderjaar met terugwerkende kracht tot en met het begin van het kalenderjaar bij ministeriële regeling vast te stellen forfaitaire rendementspercentages, zodat zo goed mogelijk wordt aangesloten bij het werkelijk behaalde rendement. Bij het opleggen van een voorlopige aanslag in de periode voordat deze rendementspercentages definitief zijn vastgesteld, kan nog geen rekening worden gehouden met die rendementspercentages. Daarom zouden bij het geautomatiseerd opleggen van voorlopige aanslagen óf de forfaitaire rendementspercentages voor banktegoeden en schulden moeten worden toegepast zoals die in de Wet IB 2001 staan vóórdat na afloop van het kalenderjaar de definitieve percentages worden vastgesteld en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari van dat kalenderjaar in de wet worden opgenomen, óf de forfaitaire rendementspercentages die berusten op een zorgvuldige schatting van wat de actuele percentages voor het lopende kalenderjaar zouden zijn. Bij het gebruik van de forfaitaire rendementspercentages zoals die in de wettekst staan, zou bij voorlopige aanslagen altijd met verouderde percentages van twee jaar geleden worden gerekend. Bij een zorgvuldige schatting kan wel met geactualiseerde forfaitaire rendementspercentages worden gerekend. Met de onderhavige wijziging wordt voor de kenbaarheid geregeld van welke percentages in dat geval dient te worden uitgegaan. In dat kader wordt bepaald dat voor het in de genoemde periode opleggen van voorlopige aanslagen ter zake van belastbaar inkomen uit sparen en beleggen wordt uitgegaan van andere bij ministeriële regeling vast te stellen forfaitaire rendementspercentages voor banktegoeden en schulden.

Om ook voor die voorlopige aanslagen zo actueel mogelijke percentages te kunnen hanteren, zullen deze percentages als volgt worden vastgesteld:

  • a. Het percentage voor banktegoeden wordt vastgesteld op het rentepercentage van de maand juli van het voorafgaande kalenderjaar op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank.

  • b. Het percentage voor schulden wordt vastgesteld op het rentepercentage van de maand juli van het voorafgaande kalenderjaar over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank.

Met de voorgestelde wijziging wordt het verschil tussen de grondslag van definitieve aanslagen en de grondslag van voorlopige aanslagen zoveel mogelijk beperkt. Dat beperkt ook de kans dat belastingrente wordt verschuldigd.

Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

Het doel van de maatregel is te zorgen voor een zo goed mogelijke aansluiting van de voorlopige aanslagen op de definitieve aanslagen voor zover het de heffing in box 3 betreft. De voorgestelde wetswijziging is doeltreffend, omdat het percentage van de maand juli van het voorgaande jaar doorgaans beter in de buurt komt van het gemiddelde in het kalenderjaar, dan het gemiddelde van twee jaren ervoor. Als gevolg hiervan zullen voor voorlopige aanslagen percentages worden toegepast die doorgaans dichter bij de definitieve percentages liggen.

De voorgestelde maatregel is tevens doelmatig, omdat er geen neveneffecten, budgettaire kosten of uitvoeringskosten verwacht zijn. In een evaluatie is niet voorzien met het oog op de naar verwachting korte looptijd van deze bepaling tot aan de introductie van het box 3-stelsel met een heffing op basis van werkelijk rendement.

Budgettaire effecten en gevolgen voor burgers en bedrijven

De voorgestelde maatregel ziet op het opleggen van voorlopige aanslagen en heeft daarom geen lastenrelevante budgettaire effecten. De maatregel heeft geen effect op de regeldruk van burgers en bedrijven.

Uitvoeringsaspecten

De voorgestelde maatregel is beoordeeld met de uitvoeringstoets. De uitvoeringsgevolgen zijn beschreven in de uitvoeringstoets die als bijlage bij deze nota is gevoegd1.

In deze nota van wijziging zijn voorts enkele redactionele wijzigingen opgenomen, die alleen in het onderdeelsgewijze deel van de toelichting worden beschreven.

II. Onderdeelsgewijs

Onderdeel 1

Artikel I, onderdeel Ua (artikel 9.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Zoals in het algemeen deel van de toelichting al aangegeven wordt voorgesteld om aan het begin van het kalenderjaar ten behoeve van voorlopige aanslagen bijgewerkte forfaitaire rendementspercentages vast te stellen voor banktegoeden en schulden als bedoeld in artikel 5.2 Wet IB 2001. Tot nu toe is in de Wet IB 2001 alleen voorzien in een aanpassing van de forfaits voor banktegoeden en voor schulden, zoals die in artikel 5.2, tweede lid, Wet IB 2001 staan, na afloop van het kalenderjaar met terugwerkende kracht tot en met het begin van dat kalenderjaar. Dat is in artikel 10.6ter, tweede en vierde lid, Wet IB 2001 bepaald.

Om ook voor de voorlopige aanslagen zo actueel mogelijke percentages te kunnen hanteren, wordt in het voorgestelde artikel 9.5a Wet IB 2001 een delegatiebepaling opgenomen waarmee in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 een nieuw artikel kan worden opgenomen waarin de voor het kalenderjaar geldende actuele rendementspercentages voor banktegoeden en schulden voor de over de genoemde periode op te leggen voorlopige aanslagen worden vermeld en die jaarlijks bij ministeriële regeling kunnen worden gewijzigd.

Voor de actualisatie van de rendementspercentages voor het opleggen van de voorlopige aanslagen zal worden aangesloten bij de door De Nederlandsche Bank gepubliceerde percentages voor banktegoeden en schulden van de maand juli van het voorafgaande kalenderjaar. Voor banktegoeden is dat het rentepercentage van de genoemde maand op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden. Voor schulden is dat het rentepercentage van de genoemde maand over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens.

Onderdelen 1 en 4

Artikel I, onderdeel Ub (artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001) en artikel XLII

Met de voorgestelde wijziging van artikel 10.1, eerste lid, Wet IB 2001 in combinatie met de wijziging van artikel XLII, eerste lid, onderdeel a, (inwerkingtredingsbepaling) komt de verwijzing naar artikel 5.2 Wet IB 2001 in artikel 10.1, eerste lid, Wet IB 2001 te vervallen met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023. Dit hangt samen met de omstandigheid dat ingevolge artikel I, onderdeel C, van de Overbruggingswet box 3 per 1 januari 2023 de tabel in artikel 5.2 Wet IB 2001, en daarmee alle bedragen die daarin werden genoemd, is vervallen. Abusievelijk was de genoemde verwijzing bij de Overbruggingswet box 3 nog niet komen te vervallen.

Onderdeel 2

Artikel XXV, onderdeel E (artikel 27 van de Wet op de accijns)

Met de wijziging van artikel XXV wordt een in onderdeel E van dat artikel opgenomen onjuiste verwijzing hersteld.

Onderdeel 3

Artikel XXXVI

Met de wijziging van artikel XXXVI wordt een in dat artikel opgenomen onjuiste verwijzing hersteld.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij